AANLEG EN BEHEER VAN ERFBEPLANTING Handleiding voor de aanleg en het beheer van erfbeplantingen in Horst aan de Maas
1
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD...........................................................................................................................................3 1. ERFBEPLANTING...................................................................................................................................4 1.1 BOERDERIJ, BEBOUWING, ERF EN LANDSCHAP.............................................................................4 1.2 BEPLANTING OP HET ERF...............................................................................................................5 2. ONTWERPPROCES................................................................................................................................6 2.1 WERKWIJZE....................................................................................................................................6 2.2 EISEN EN WENSEN.........................................................................................................................6 2.3 PLATTEGROND...............................................................................................................................7 2.4. INDELING......................................................................................................................................7 2.5 ONTWERP......................................................................................................................................8 3. BEPLANTEN..........................................................................................................................................9 3.1 BEPLANTINGSPLAN........................................................................................................................9 3.2 BEPLANTINGSVORMEN................................................................................................................10 3.3 SOORTENKEUS.............................................................................................................................13 4. AANLEG..............................................................................................................................................14 4.1 PLANTMATERIAAL KEUREN EN VERVOEREN................................................................................14 4.2 PLANTMATERIAAL INKUILEN........................................................................................................14 4.3 GRONDBEWERKING.....................................................................................................................14 4.4 PLANTEN......................................................................................................................................15 4.5 BESCHERMING VAN DE BEPLANTING...........................................................................................16 5. NAZORG..............................................................................................................................................17 5.1 VOCHTVOORZIENING...................................................................................................................17 5.2 ONKRUIDBESTRIJDING.................................................................................................................17 5.3 INBOETEN EN RECHT ZETTEN......................................................................................................18 6. ONDERHOUD......................................................................................................................................19 6.1 ALGEMEEN...................................................................................................................................19 6.2 WERKZAAMHEDEN BOMEN.........................................................................................................19 6.3 WERKZAAMHEDEN STRUIKEN.....................................................................................................21 6.4 ONDERHOUD VERSCHILLENDE BEPLANTINGSVORMEN..............................................................22 BIJLAGE A
SORTIMENTLIJST...............................................................................................................25
2
VOORWOORD Een mooi beplant erf, passend in het landschap? Dat kan als u meedoet aan de erfbeplantingsacties van Stichting Landschap Horst aan de Maas. Sinds 1997 zijn wij actief met erfbeplanting om het buitengebied van Horst aan de Maas te verfraaien. Inmiddels hebben wij ruim 550 erven beplant! Als u samen met ons uw erf aanplant met hagen, houtwallen of hoogstamfruitbomen keren traditionele boerenerven en beplantingsvormen terug in ons landschap. Bovendien wordt bebouwing beter ingepast. Er zijn diverse subsidiemogelijkheden om een groot deel van de erfbeplantingskosten vergoed te krijgen. Deze gunstige regeling is een duwtje in de rug door de overheid, die het belang van een erfbeplanting voor bedrijf en landschap onderkent. In deze handleiding vindt u informatie over de aanleg en het beheer van erfbeplanting. We bespreken de verschillende stappen die u zult doorlopen als u deelneemt aan onze actie. Het begint met het in kaart brengen van uw wensen en toepassingsmogelijkheden om te komen tot een creatief, functioneel en gebiedsgericht ontwerp. Een landschapsdeskundige werkt het beplantingsplan daarna tot in detail uit en kiest samen met u geschikte beplantingsvormen. De volgende stap betreft het planten van het plantmateriaal. Dit gebeurt tussen half november en half april. Vervolgens is het belangrijk om de beplanting goed te onderhouden. Hoe u dit doet, leest u verderop in deze handleiding. Een buitengebied creëren waarin eenieder die er woont, werkt of recreëert zich thuis voelt. Daar zetten wij ons samen met u graag voor in! Ton van Hoof Voorzitter Stichting Landschap Horst aan de Maas Horst, 2012
Stichting Landschap Horst aan de Maas brengt partijen bij elkaar en helpt met planontwikkeling, financiering en uitvoering van verschillende projecten. Deze projecten variëren van de aanleg van erfbeplantingen, landschapselementen, akkerranden en amfibiepoelen tot de ontwikkeling van recreatieve wandel- en (thema)fietsroutes. Een buitengebied waarin het goed wonen, werken en recreëren is. Daar zetten wij ons graag voor in. In overleg met bewoners, belangenorganisaties en bedrijven werken wij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. Wij willen mensen bewustmaken van de kracht en schoonheid van ons landschap. Onze uitgangspunten daarbij zijn: versterken, beleven en genieten.
Deze handleiding is tot stand gekomen met dank aan Ron Janssen en Geert Ambrosius. Aan deze brochure kunnen geen rechten worden ontleend.
3
1. ERFBEPLANTING 1.1 BOERDERIJ, BEBOUWING, ERF EN LANDSCHAP De streek waarin een boerderij of woonhuis met erf ligt, heeft meestal een lange geschiedenis. Het landschap is niet zomaar ontstaan, maar is geleidelijk geworden tot wat het nu is. Verschillen in bodem en klimaat waren de aanleiding tot verschillen in de wijze van agrarische bedrijfsvoering. Er ontstonden diverse boerderijtypen, andere vormen van bebouwing en ook de bijbehorende erfbeplanting kon van streek tot streek verschillen. Het cultuurlandschap ondergaat de laatste jaren sterke veranderingen: productiemethoden veranderen en grootschaligheid en mechanisering nemen toe. Het landschap wordt aangepast aan deze moderne ontwikkelingen. Natuurlijk moet het landschap doelmatig zijn, maar wanneer de inrichting van het landschap te vaak op dezelfde wijze gebeurt, verdwijnt er veel van wat voor een bepaalde streek karakteristiek is. Vroeger kon men aan het type boerderij zien in welke streek deze stond. Een Friese boerderij zag er totaal anders uit dan een Limburgse. Nu ziet een moderne ligboxenstal er in Twente precies zo uit als in Zeeland.
Door specialisatie in de bedrijfsvoering zijn er wel weer nieuwe boerderijtypen ontstaan. Een melkveehouderij stelt andere bedrijfstechnische eisen dan een akkerbouwbedrijf of een tuinbouwkas. De gebouwen en erven zien er dan ook verschillend uit en zijn kenmerkend voor het bedrijfstype. De gebouwen zijn echter niet meer zo aan de streek gebonden. Erfbeplanting speelt een belangrijke rol bij het geven van een nieuw, typisch karakter aan moderne bedrijfsgebouwen. Het is niet de bedoeling dat de gebouwen daarbij achter de planten verdwijnen. Veelal is het wenselijk om ze zichtbaar te houden vanuit de omgeving en andersom. Bij het opstellen van de plannen voor beplanting wordt er bovendien naar gestreefd zoveel mogelijk streekeigen boomen struiksoorten te gebruiken. Het voordeel hiervan is dat deze bomen en struiken goed zullen groeien en dat ze minder duur in aanleg en onderhoud zijn dan siergewassen. Bovendien passen ze beter in het omringende streektypische landschap. Daarnaast bieden deze inheemse soorten voor flora en fauna de meeste schuil- en nestgelegenheid en imkers omarmen de toename van biodiversiteit.
4
1.2 BEPLANTING OP HET ERF Beplanting vormt een belangrijk onderdeel van het erf en vervult een aantal nuttig functies. Enkele voorbeelden zijn: ■■ De beplanting biedt beschutting tegen de wind (energiebesparing) en geeft schaduw. ■■ Een doordachte beplanting kan het erf goed indelen: opslagruimte, moes- en siertuin, manoeuvreerruimte. ■■ De beplanting kan gebouwen en objecten afschermen, zoals een voederopslag of loods. ■■ De beplanting kan bepaalde fraaie elementen juist accentueren (zoals een oude schuur). ■■ Erfbeplanting kan gebruikshout opleveren, voornamelijk brandhout en palen. ■■ Beplanting kan ook vruchten opleveren (kersen, peren). ■■ Beplanting geeft een verfraaiing van het erf zelf, maar komt ook ten goede aan het imago van de bedrijven op het platteland. ■■ Een erfbeplanting versterkt het typische landschap. Beplanting vormt een levensmilieu voor planten en dieren. Diverse boom- en struiksoorten zijn van betekenis als voedselbron voor bijen. Bijen zijn onmisbaar voor de bestuiving van tal van plantensoorten. Tenslotte: een beplanting kan ook gewoon mooi zijn. Het uitlopen, de bloei, de verschillende kleuren in voorjaar en zomer, de vruchten, de herfstkleuren en zelfs het ijle silhouet van bomen in de winter zijn allemaal zaken die op zijn minst plezierig aandoen. Voor zowel de bewoner als voor de voorbijganger. Er zijn echter ook nadelen aan erfbeplanting: ■■ Een erfbeplanting kost grond. ■■ De beplanting moet worden bijgehouden en kost dus tijd en geld, maar in vergelijking tot een intensieve siertuin of gazon is dit veel minder. ■■ Een erfbeplanting kan ongewenste schaduw leveren, waardoor een aangrenzend gewas langer nat blijft. ■■ Bij verandering en/of uitbreiding van erf of gebouwen kan de beplanting in de weg staan. Het sluiten van zogenaamde ‘flexibel groen convenanten’ is hiervoor een oplossing. Ten behoeve van een goede bedrijfsvoering (uitbreiding) mag de erfbeplanting gekapt en aangepast worden, wanneer de nieuwe situatie weer een fraai erf wordt. Veel van de genoemde nadelen kunnen worden beperkt door een goed overleg tussen de aanvrager en de landschapsontwerper.
5
2. ONTWERPPROCES 2.1 WERKWIJZE Voor het maken van een ontwerp is het nodig dat u als aanvrager uw eisen en wensen in kaart brengt. Deze tekent u in op een plattegrond van de huidige situatie. U denkt ook na over een indeling van het erf, waarbij de verschillende delen een bepaalde bestemming krijgen. Heeft u de indeling in grote lijnen bepaald, dan wordt bekeken met welke middelen aan die indeling vorm gegeven kan worden en wat het meest fraai en passend is. Dit gebeurt in overleg met een landschapsdeskundige. 2.2 EISEN EN WENSEN Als aanvrager brengt u allereerst in beeld waaraan het ontwerp moet voldoen. Bekend moet zijn welke bedrijfstechnische eisen er worden gesteld, wat de globale toekomstplannen zijn en hoe u wilt wonen. Mogelijke eisen en wensen bedrijf: ■■ Ruimte voor aan- en afvoer, eventueel opslag van producten ■■ Verbergen van ‘lelijke’ elementen op en rond het erf (schuurtje, mestsilo) ■■ Verhard erf en toegangsweg ■■ Machineberging en spoelplaats ■■ Fruitbomen dicht bij huis ■■ Machinale bewerking moestuin mogelijk ■■ Goede bereikbaarheid van opslagplaatsen en gebouwen ■■ Beschutte weide voor (jong)vee, dicht bij huis ■■ Mogelijkheden voor uitbreidingen Mogelijke eisen en wensen gezin: ■■ ■■ ■■ ■■ ■■ ■■ ■■ ■■ ■■ ■■
Grote moestuin met een haag eromheen Fruitbomen Zitplaats in de schaduw Veel gras, groot gazon Bloemen en sierheesters Enkele grote bomen Speelruimte: voetballen, klimmen, zandbak Waslijn Zicht op weide, vee en spelende kinderen Vrij uitzicht op openbare - of toegangsweg, het dorp of de landerijen
6
2.3 PLATTEGROND De plattegrond is heel geschikt om op aan te geven wat er is en wat u zou willen. Ook kunt u zelf de situering van gebouwen, wegen en bestaande beplanting inmeten. Denk aan de ligging van de toegangsweg, de lengte en breedte van het woonhuis, de afstand tot de schuur en de bestaande bomen en struiken. Op de plattegrond moet u vooral de bestaande beplanting intekenen en aangeven waar kabels, leidingen en ondergrondse obstakels liggen. Zo kan gemakkelijk bepaald worden waar aanpassingen mogelijk zijn. Op de plattegrond van de bestaande situatie kunt u vervolgens aangeven wat uw wensen zijn. Waar moet bijvoorbeeld beplanting komen? En welke bestemmingen krijgen de verschillende delen van het erf? De plattegrond hieronder dient als voorbeeld.
Plattegrond bestaande situatie met eisen en wensen Een goed hanteerbare schaal voor de plattegrond is 1:500. Dit betekent dat 1 cm op de kaart in werkelijkheid 500 cm (5 m) bedraagt. Geef de juiste ligging ten opzichte van het noorden aan met een Noordpijl. Het is belangrijk het erf en de totale omgeving mee te nemen in de planvorming, dus niet alleen de voorzijde. 2.4 INDELING De plattegrond met de nieuwe indeling geeft aan waar veranderingen nodig zijn en hoeveel ruimte ervoor beschikbaar is. Met behulp van beplanting kunnen diverse ruimten van elkaar gescheiden worden en kan het erf ten opzichte van zijn omgeving vorm krijgen. Ook worden er op deze manier minder fraaie elementen (hekwerk, opslag, silo) verdoezeld. Niet alleen de omvang van de beplanting is van belang, denk ook aan de beplantingsvorm en de boomen struiksoorten. In hoofdstuk 3 worden de verschillende Limburgse beplantingsvormen besproken. Zie daarnaast de bijlage voor de boom- en struiksoorten aanbevolen door Stichting Landschap Horst aan de Maas.
7
2.5 ONTWERP Het daadwerkelijke ontwerp maakt u samen met een landschapsdeskundige. Het is meer dan een optelsom van de eisen, wensen, eigen indeling en beplantingsvormen. De bedoeling is om van het ‘totaalerf’ met zijn gebouwen een aantrekkelijk geheel te maken, naar de zin van de bewoners, passend bij het bedrijf, en ingepast in het omringende karakteristieke landschap. Als het ontwerp is ingetekend, is het raadzaam de volgende punten opnieuw na te lopen. ■■ Hoe ligt het bedrijf erbij vanaf de weg? Vooral de voorkant heeft vaak een representatieve betekenis. ■■ Is het duidelijk voor een bezoeker waar hij moet zijn? ■■ Wat werkt u achter de beplanting weg (lelijke elementen) en wat blijft zichtbaar (fraaie aanzichten)? ■■ Hoe is het uitzicht vanuit het woonhuis? ■■ Is het uitzicht goed bij het oprijden van de openbare weg? ■■ Is er op het erf voldoende ruimte voor een eventuele uitbreiding in de toekomst? Is het een duurzaam ontwerp? ■■ Wat vormt nu het siergedeelte van het erf en is dit te onderhouden? Houd dit deel beperkt en word geen slaaf van uw eigen siertuin. NB: Dit onderdeel wordt niet gesubsidieerd. ■■ Zijn erf en tuin qua onderhoud ‘seniorenproof’? Hieronder ziet u het een voorbeeldontwerp, gebaseerd op de plattegrond uit 2.3.
8
3. BEPLANTEN 3.1 BEPLANTINGSPLAN Uitgaande van het ontwerp dat u samen heeft gemaakt, werkt de landschapsdeskundige nu het beplantingsplan uit. Hij gebruikt opnieuw een plattegrond om de precieze plaats en maat van de gewenste beplantingsvormen aan te geven. Per onderdeel legt de landschapsdeskundige op een beplantingslijst vast welke soorten bomen en struiken zullen worden geplant, welk plantverband wordt toegepast en welke plantafstanden worden gebruikt. Bij het opstellen van het beplantingsplan moet de landschapsdeskundige rekening houden met een aantal randvoorwaarden. De belangrijkste zijn: ■■ Het Burgerlijk Wetboek geeft aan dat bomen minimaal 2 meter uit de eigendomsgrens moeten staan en struiken minimaal 0,5 meter. ■■ Het gemeentelijk bestemmingsplan buitengebied kan bij nieuwbouwbedrijven en in gevallen van uitbreiding voorwaarden stellen met betrekking tot de aan te brengen beplanting. De beplanting mag hier niet gesubsidieerd worden. ■■ Voor het kappen van de erfbeplanting is een vergunning nodig. Een convenant binnen de gemeente Horst aan de Maas biedt echter de mogelijkheid hier flexibel mee om te gaan. In het geval van bouwplannen bijvoorbeeld is een vergunning makkelijk verkrijgbaar wanneer het toekomstig erf weer fraai wordt ingericht. ■■ Waterschappen stellen als voorwaarde dat naast beschermde waterlopen een onderhoudsstrook vrij moet zijn van beplanting en andere obstakels. De breedte van de strook varieert per waterloop. ■■ De Gasunie verbiedt diep wortelende beplantingen boven pijpleidingen. ■■ Onder hoogspanningsleidingen mag in het algemeen slechts laagblijvende beplanting staan. ■■ Tussen gebouwen en beplanting moet zoveel afstand zijn dat er geen schade optreedt door boomwortels en takken en dat er voldoende ruimte blijft voor onderhoud aan de gebouwen. ■■ Ondergrondse kabels en leidingen moeten altijd bereikbaar blijven.
In deze brochure spreken we geregeld over bomen en struiken. Om verwarring te voorkomen over wat we daarmee bedoelen volgt hier een definitie van beide. Een boom is een houtig gewas dat van nature geneigd is te groeien met een stam die zijtakken draagt. Een struik is een houtig gewas dat de neiging heeft meer stammetjes vanuit of vlak boven de grond te vormen. In volgroeide toestand ziet een struik er duidelijk niet als een boom uit. Jonge bomen en struiken (lengte 60 - 100 cm) worden aangeduid met de verzamelnaam ‘bosplantsoen’.
9
3.2 BEPLANTINGSVORMEN Erfbeplantingen onderscheiden zich van vorm, aard en afmeting. Op de volgende pagina’s worden veelgebruikte beplantingsvormen in Limburg toegelicht. Plantverbanden en –afstanden worden daarbij toegelicht. Zo krijgt u een beter beeld van de beplantingsvorm en kunt u beter inschatten of het op uw erf past.
Het plantverband geeft bij beplanting in meerdere rijen aan hoe de planten ten opzichte van elkaar staan. Meest gebruikt is het driehoeksverband: de planten zijn dan zodanig geplant, dat ze zich naar alle kanten gelijkmatig kunnen ontwikkelen. De plantafstand is de ruimte tussen de planten in de rij en de afstand tussen de rijen.
Bovenaanzicht plantverband struikensingel
■■ Vrijstaande boom Een vrijstaande boom of struik kan op een karakteristieke plaats zeer beeldbepalend zijn. Denk aan streektypische boom bij het woonhuis of een grote hulst bij de ingang. De boom geeft luwte en schaduw en kan een deel van de bebouwing camoufleren of juist benadrukken. ■■ Bomen in een groep Een groep bomen heeft door z’n omvang een groter effect en een markerende functie. In een strak jong landschap wordt de groep sterk geordend, terwijl in een oud kronkelig landschap op een meer willekeurige wijze geplant wordt. De afstand tussen de bomen hangt nauw samen met de breedte van de kruin (kroon) van de boomsoort. Globaal bereikt een vrijstaande boom een kroonbreedte van 5 tot 10 meter. Een groepje bomen in een onwillekeurig verband planten is het beste met een onderlinge plantafstand van 4 tot 10 meter. ■■ Bomen in een laan Een laan wordt gevormd door een, twee of meerdere rijen bomen op regelmatige afstand van elkaar. De laan verbindt meestal de openbare weg met de bebouwing en suggereert een bepaald aanzien. Het effect van een laan wordt extra versterkt door de laan te combineren met een haag. De afstand tussen de bomen in de rij is 4 tot 6 meter of 8 tot 10 meter. Bij 4 tot 6 meter zie je al snel een laan ontstaan. Met het ouder worden van de bomen gaan ze elkaar echter hinderen en zult u moeten dunnen. Tussen de rijen moet u minstens 6 meter vrije ruimte rekenen, zodat vrachtauto’s en werktuigen er goed tussendoor kunnen.
Bomen in een laan
In het algemeen kunt u het beste gebruikmaken van bomen in de maat 10-12 cm; dat betekent dat de stamomtrek op 1 meter hoogte 10 tot 12 cm is.
10
■■ Leibomen Het plaatsen van een of meer leibomen in de buurt van een woning geeft een fraai en cultuurhistorisch accent aan de woonbebouwing. Oorspronkelijk waren leilinden in Limburg bedoeld voor schaduw in huis en lagen ze aan de zonzijde voor het woonhuis. Voor een zonnescherm met leilinden is 4 tot 6 meter een goede plantafstand. De afstand tot het huis moet circa 2 tot 3 meter zijn. Leilinden in vrije vorm ■■ Knotbomen Een rij knotbomen (wilg, eik, es) accentueert een grens in een vochtig gebied. Knotbomen staat bijvoorbeeld vaak langs een sloot. De onderlinge afstand tussen de bomen hoeft niet gelijk te zijn. Globaal wordt een plantafstand van 6 tot 8 meter aangehouden. ■■ Boomweide Met deze beplantingsvorm wordt een gras- en kruidenperceeltje bedoeld met uitsluitend bomen. U kunt onder die bomen door kijken. Het kan ook een strook betreffen. De plantafstand hangt af van de plantsoort en van de wensen van de bewoner en loopt uiteen van 4 tot 15 meter. Voor deze beplantingsvorm kunt u zowel bomen als hoogstamfruit gebruiken. In de bomenwei kunnen de bomen in een regelmatig of minder strak patroon worden aangeplant. ■■ Hoogstamboomgaard Een kleine hoogstamboomgaard is een groep bomen van een bepaald soort hoogstamfruit of van gemengde fruitsoorten (eventueel aangevuld met de walnoot of tamme kastanje). De fruitbomen staan op onderlinge afstand van circa 10 meter in een strak opgezet patroon. Een dergelijke boomgaard zorgt voor een zeer speciaal effect, dat verwijst naar de oude boomgaarden. Er moet daarom goed bekeken worden waar dit toegepast wordt (streekeigen). Vooral in combinatie met een (gemengde) haag als omkadering, is het in de buurt van de woning een zeer mooi element. Appels en peren moeten jaarlijks gesnoeid worden. Kersen, kastanjes en noten groeien daarentegen vrij uit. In een wei waar tevens vee graast, zijn boomkorven noodzakelijk ter bescherming. Een aanvulling met de mispel, kweepeer of moerbei verrijkt de hoogstamweide. ■■ Erfbosje Een hoekje in de nabijheid van het erf, eventueel in combinatie met een kikkerpoel, is uitermate geschikt voor het creëren van een vogelbosje.
Erfbosje met poel
11
■■ Strakke haag Met een haagvorm benadrukt men meestal de tuin in de buurt van het huis. Vaak wordt dan gekozen voor een haag bestaande uit planten van dezelfde soort. De hoogte van de haag is bepalend voor het effect ervan. De hoogte van de haag hangt samen met zijn functie. Verlangt u privacy of moet er iets afgeschermd worden, dan is een hoogte van 175 tot 200 cm geschikt. Rond een sier- of moestuin wordt meestal een hoogte van 80 tot 125 cm aangehouden. De breedte zal, afhankelijk van de soort, variëren van 30 tot 50 cm. Er worden 3 à 4 struiken per meter aangeplant. ■■ Losse gemengde haag Deze haagvorm wordt meestal op een grotere afstand van de woning gezet. Hij heeft een natuurlijker karakter en kan daarom ook mooi zijn rondom een boomweide. Om een fruitweide bijvoorbeeld past een haag van verschillende soorten (bessen)struiken goed. In een losse gemengde haag staan per meter zo’n 3 struiken. Deze haag behoeft een plantenstrook met een breedte van 2 tot 3 meter. ■■ Struikensingel Een struikensingel is een gesloten beplanting bestaande uit meerdere rijen met uitsluitend struikvormers. De singel biedt naast haar camouflerende effect ook een windvrije plaats en schuil- en nestgelegenheid. De minimale breedte is 5 meter. Het maximale aantal soorten struiken is afhankelijk van de grootte, de gebiedseigen begroeiingen en het toekomstig onderhoud. De beschuttende werking voor gebouwen is het gunstigst wanneer de afstand tussen de beplanting en de gebouwen niet meer bedraagt dan 3 tot 4 maal de hoogte van de struiken. U moet er rekening mee houden dat struiken flink in de breedte kunnen uitgroeien. Struikensingel Bij plantstroken tot 6 meter breed wordt een plantafstand van 1,5 x 1,5 meter in driehoeksverband aanbevolen. Er moeten namelijk voldoende planten staan om de beplanting snel dicht te krijgen en een vol aanzien te geven. Verschillende struiksoorten hebben vaak verschillende groeisnelheden. Plant de struiken daarom in groepen van dezelfde soort. Anders bestaat het gevaar dat de minder snel of minder krachtig groeiende soorten zullen verdwijnen. Let er ook op dat soorten met doornen de beplanting na enige jaren moeilijk toegankelijk kunnen maken. Dit kan natuurlijk ook de opzet zijn (vogelbosje, randbeplanting). ■■ Struikensingel met enkele bomen Struikensingels met enkele verspreid staande bomen zorgen voor een goede camouflage van een minder fraai element. Daarnaast heeft deze singel een hoge natuurwaarde voor zangvogels (beschutting, nestgelegenheid). Verspreid staande bomen kunnen in de buurt van de singel een bepaald punt benadrukken, bijvoorbeeld de silo, de inrit of een hoekpunt.
12
Bij de aanleg kunt u voor de bomen snel groeiende soorten kiezen, zoals de populier of de wilg. Deze plant u meteen op de bestemde plaats. Ze hebben een lengte van circa 2 meter. Ook kunt u tussen de struiken een langzamer groeiende boomsoort planten, die later uitgroeit. Het plaatsen van zogenaamde ‘toekomstbomen’ met een onderlinge afstand van 6 meter, maak het onderhoud makkelijker. Het is raadzaam géén snel en breed groeiende struikvormers direct rondom de bomen te planten. Voor deze beplantingsvorm gelden dezelfde richtlijnen voor plantafstand als bij de struikensingel. ■■ Struikensingel met bomen Deze singel wordt gevormd door struiken en bomen met een regelmatige afstand. De beplanting zorgt voor een strak, eenvormig beeld, die past in een strak, jong landschap. Plant de bomen op een afstand van 5 tot 7 of 10 tot 14 meter van elkaar. Snel groeiende bomen poot u als stek, langzaam groeiende bomen kunnen direct op de plaats worden gezet. Op termijn zullen de bomen voor heel wat schaduw zorgen. Het is daarom raadzaam schaduwverdragende struiksoorten te gebruiken. Kiest u voor de plant van snel groeiende stekken met een plantafstand van 5 tot 7 meter, dan is het voor het behoud van de onderbegroeiing noodzakelijk om na 12 tot 15 jaar óm de andere boom te rooien. De uitgangspunten over de plantafstand van de struikensingel zijn ook voor deze beplantingsvorm van toepassing. 3.3 SOORTENKEUS De keuze voor de boom- en struiksoorten wordt gebaseerd op de verschillende beplantingsvormen die in het ontwerp voorkomen, hun gewenste eigenschappen en het gebied waar de beplanting aangelegd wordt. U kiest het beste voor die soorten die eigen zijn aan de streek of van oudsher in relatie tot bebouwing worden gebruikt. Door in de buurt te kijken of navraag te doen bij oud-bewoners, krijgt u hierin al enig inzicht. Voor de soortenkeus kunt u gebruik maken van de achterin deze brochure opgenomen bijlage. In dit overzicht vindt u naast de namen van de streekeigen soorten ook de geschiktheid voor de verschillende grondsoorten en enkele andere eigenschappen. Van een aantal bomen zijn verschillende soorten in de handel. Deze zijn opgekweekt uit oorspronkelijke inheemse bomen en struiken en zijn vaak beter aangepast aan bodem en klimaat dan geïmporteerde planten. U kunt zich het beste door de leveranciers op de hoogte laten stellen over de mogelijkheden.
Vrijstaande boom in herfstkleuren
13
4. AANLEG De tijd van planten ligt tussen half november en april, vanaf het moment dat het blad van het plantmateriaal af is tot het moment dat de knoppen beginnen te zwellen. Bij voorkeur gebeurt planten tijdens zacht en vochtig weer. Sneeuw- en vorstperioden zijn ongeschikt, ook planten in erg natte of zelfs maar licht bevroren grond raden wij af. 4.1 PLANTMATERIAAL KEUREN EN VERVOEREN Let bij het ophalen van het plantmateriaal op dat: ■■ plantmateriaal afgedekt of beschut op de kwekerij is opgeslagen; ■■ de gevraagde soorten en aantallen worden geleverd (per soort van naamkaartje voorzien); ■■ de fruitbomen zijn voorzien van een NAKB-waarmerkstrookje; ■■ de maat is zoals u bij het bestellen heeft opgegeven; ■■ het plantmateriaal gezond en goed gekweekt is: zonder beschadigingen of aantastingen door schimmels, goed ontwikkeld wortelgestel, niet uitgedroogd in een schuur ligt opgeslagen. Dit laatste is zeer belangrijk bij beuken. Bescherm de plantenwortels tijdens het vervoer naar de plantplaats tegen uitdrogen. Dit gaat het beste door de vracht met een zeil af te dekken, of de planten in een gesloten wagen te vervoeren. Vervoer geen materiaal bij vorst.
4.2 PLANTMATERIAAL INKUILEN De wortels van het plantmateriaal dienen zo kort mogelijk boven de grond te blijven. Wanneer u niet meteen kunt planten, moet u het plantmateriaal inkuilen. Kies een tegen zon en wind beschutte plaats in de buurt van de plantplaats. Zorg voor goede, vochtige aarde. Maak het gebundelde plantmateriaal los, om broei te voorkomen. Graaf vervolgens een greppel van noord naar zuid en zet het plantmateriaal erin; dicht bij elkaar, in schuine stand (met de toppen van de wind af). Schep de uitgegraven grond terug op de wortels en schud de planten een beetje op en neer. Trap de grond goed aan. 4.3 GRONDBEWERKING Begrens het gebied dat u gaat beplanten en bewerken (de plantstrook) met piketpaaltjes. Zorg dat de plantstrook minimaal 0,5 meter breder is dan de buitenste beplanting. De grond waarop u bomen gaat planten, hoeft vooraf niet bewerkt te worden. Daar waar u een haag of een laan wilt aanplanten, is losmaken van de grond wel aanbevolen. Op bouwland wordt met ploegen/ eggen of spitten volstaan. Voormalig grasland moet u eerst frezen en daarna ploegen of spitten, tot een diepte van 30 cm. Vaak geeft het machinaal bewerken van de grond met behulp van een kraantje een extra goed resultaat. Zorg ervoor dat er geen regenwater kan blijven staan.
14
4.4 PLANTEN ■■ Het planten van bomen Tot bomen rekenen we hier het gewas dat op 1 meter boven de grond al een stamomtrek van 10-12 cm heeft (doorsnede 4-5 cm). Maak allereerst de plantgaten klaar en zet de boompalen in de grond. Bij grond die goed los is volstaat u met een plantgat van 60 bij 60 cm en 50 cm diep. Is de grond vast of is er een storende grondlaag aanwezig, moet u een groter en dieper gat graven. Als een harde grondlaag namelijk blijft zitten, staan de wortels bij veel regen en in de winterperiode in het water en verdrinkt de boom. Daarbij groeit een boom op te vaste grond niet. Houd de bovenste grondlaag tijdens het graven gescheiden van de overige grond uit het gat. Een boompaal is nodig om de pas geplante boom steun en rust te geven, zodat zich haarwortels kunnen vormen die de groei weer op gang brengen. Het beste gebruikt u een onbehandelde grenenpaal en in weiland een kastanje- of acaciapaal, met een lengte van 2,50 m en een doorsnede van circa 8 cm. De boompaal moet uiteindelijk 70 cm in de grond staan. Het is slim om na deze voorbereidende werkzaamheden pas het plantmateriaal op te halen (direct uit de kwekerij of uit de kuilplaats). Snoei beschadigde of ingedroogde wortels vóór het planten. Plaats nu de boom op voetbreedte afstand van de boompaal, met de paal aan de zijde waar de wind vandaan komt. – De boom mag maximaal 5 cm dieper geplant worden dan hij op de kwekerij heeft gestaan; zie de verkleuring onderaan de wortelhals. Te diep planten en water in het plantgat zorgen voor zuurstofgebrek en afsterven en moeten dus voorkomen worden. Enkel populieren en wilgen kunnen dieper geplant worden. Het beste plant u met z’n tweeën: de een beweegt de boom verticaal op en neer, terwijl de ander de grond in het plantgat brengt. Eerst brengt u de kwalitatief goede bovenste grondlaag om de wortels, vervolgens vult u de rest van het plantgat met overige grond. Trap de grond aan zonder daarbij wortels te raken. Ook vers organisch materiaal mag de wortels niet raken. Vermengen met de bovengrond is geen probleem. Maak de geplante boom tenslotte met een boomband vast aan de paal. Bevestig deze maximaal 5 cm onder de kop van de boompaal. Waar nodig snoeit u enkele takken die het bevestigen van de boomband verhinderen (niet te dicht aan de stam afsnoeien!).
Zijaanzicht boomband
15
■■ Het planten van hagen en struiken Het betreft hier plantmateriaal van circa 60 - 100 cm lengte. De plantwijze van dit materiaal komt grotendeels overeen met de aanplant van bomen. Zorg ook hier voor een goede voorbereiding en voorkom verdroging van de wortels. De plantgaten moeten zo ruim gegraven worden, dat het wortelstelsel er goed in past. Alleen lange uitlopers en beschadigde wortels mag u afsnoeien. U voert het plantwerk het beste uit met een gewone schop. Een pootlijn kan u mogelijk helpen. Net als bij bomen, mag het plantmateriaal maximaal 5 cm dieper staan dan op de kwekerij. Druk de grond rondom de planten wederom goed aan. Snoei na de aanplant de beschadigde takken. Wilt u een van de planten uit laten groeien tot boom, snoei deze dan niet. Hij gaat dan namelijk vertakken in plaats van door te groeien met één stam. 4.5 BESCHERMING VAN DE BEPLANTING Bedrijvigheid op het erf vraagt om een grote, vrije ruimte waarbij bomen en struiken niet in de weg staan. Aan de andere kant moet natuurlijk ook met de beplanting rekening gehouden worden. ■■ In de directe nabijheid van de beplanting mogen geen mesthopen, voederkuilen of silo’s voorkomen. Het daaruit vloeiende vocht is dodelijk voor beplantingen. ■■ Schadelijke chemische middelen mogen niet in de beplanting terecht komen. Richt de spuitplaats voor de landbouwwerktuigen daarnaar in. ■■ Zorg dat een grote hoeveelheid regenwater via een scheidingsgreppel of drainage kan weglopen. ■■ Bovendien mag de beplanting niet voor dieren bereikbaar zijn. Voor dit laatste gevaar zijn verschillende afrasteringsmogelijkheden beschikbaar. Denk aan boomkorven, gaas, puntdraad en een scheidingsgreppel. Boommanchetten worden geplaatst om bijvoorbeeld konijnenvraat tegen te gaan. Voor groter vee worden palen met puntdraad en schapengaas gebruikt. Een boomjuk beschermt vrijstaande bomen tegen aanrijden.
Bescherming van een boom met een korf is tegen paarden onvoldoende. Bevestig boven de korf schrikdraad.
16
5. NAZORG Een pas aangelegde erfbeplanting heeft zorg nodig totdat de uit struiken bestaande beplanting dicht is en storende groei van ongewenste kruiden vanzelf ophoudt. Een beplanting is dicht wanneer de planten in de breedte zodanig tegen elkaar zijn gegroeid dat de bodem vrijwel geheel beschaduwd is. Bij een juiste soortenkeuze, kwaliteitsplantsoen en een goede verzorging duurt dit 3 tot 4 jaar. De maatregelen in de periode van nazorg bestaan uit het beheersen van ongewenste begroeiing, het vervangen van dood plantmateriaal, water geven en het rechtzetten van bomen en boompalen. 5.1 VOCHTVOORZIENING Wanneer de beplanting pas is aangelegd en het voorjaar in aantocht is, breekt voor de jonge beplanting een kritieke fase aan. De beplanting gaat uitlopen, blad vormen en water verdampen, vaak nog voordat er nieuwe haarwortels zijn gevormd. Op dat moment is het voor de jonge beplanting van levensbelang dat er voor de wortels voldoende vocht in de grond aanwezig is. In juni/juli kunt u de bomen door een eventuele droogteperiode heen helpen door ze om de andere dag een paar emmers water te geven. Het beste kunt u daarvoor om elke boom een geultje met dammetje graven en daar het water in gieten. Op deze manier hebben de plantenwortels er het meeste profijt van. Bij veel neerslag heeft bepaalde grond de neiging dicht te slaan. Dit kan leiden tot zuurstofgebrek voor de wortels. Door die grond onder droge omstandigheden te hakken of te schoffelen, kan de zuurstof toch goed bij de wortels komen. 5.2 “ONKRUID”BESTRIJDING Hakken en schoffelen zijn ook nuttig met het oog op onkruidbestrijding. Of u maatregelen moet treffen, hangt af van de ongewenste kruiden die er zich ontwikkelen: ■■ Ontwikkelen zich voornamelijk breedbladige akkerkruiden, zoals perzikkruid of herik, dan kan bestrijding wellicht achterwege blijven. Deze kruiden bedekken de grond, waardoor ze verder uitdrogen van de grond voorkomen. Ze zijn in het algemeen niet schadelijk voor de jonge beplanting, enkel als ze gaan overheersen en teveel zonlicht wegnemen. ■■ Akkerdistel is voor de jonge beplanting beslist onschadelijk. Net als de breedbladige akkerkruiden hoeft u ze alleen te verwijderen als ze teveel beschutting bieden. ■■ Rankende onkruiden, zoals akkerwinde en zwaluwtong, zijn wel schadelijk. Als ze massaal voorkomen, zijn ze in staat jonge planten volledig te overwoekeren. ■■ Vergrassing van het geheel beplante terrein betekent een ernstige vochtconcurrentie voor jonge planten; een droogteperiode kan dan funest zijn. In sommige gevallen is het dus noodzakelijk de ongewenste kruiden aan te pakken. U kunt hiervoor gebruik maken van verschillende methoden. Hakken of schoffelen Voor het beperken van vochtverlies is hakken of schoffelen de meest ideale methode. Door deze bewerking maakt u een laagje grond los. De losgewerkte onkruiden sterven af, het laagje grond droogt op en houdt verdamping vanuit de ondergrond tegen. Plantstroken kunt u het beste over de volle breedte vrij houden van onkruid. Bij vrijstaande bomen moet u ongeveer een vierkante meter rondom de stam de kruiden in toom houden. Het aantal keren dat u tussen de beplanting moet hakken of schoffelen hangt samen met de weersomstandigheden. Bij regenachtig weer heeft hakken of schoffelen niet veel zin, omdat de losgewerkte onkruiden zich dan weer vastzetten.
17
Frezen en schoffelen Vanwege de tijd of de kosten kan de bewerking met de hand wel eens bezwaarlijk zijn. In dat geval kan de grond machinaal worden gefreesd en om de struiken worden geschoffeld. Frezen heeft echter wel nadelen: • Er is kans op beschadiging van bovengrondse- en ondergrondse plantendelen. Zo ondiep mogelijk frezen is daarom aan te raden. • Onkruiden kunnen zich vermenigvuldiging. • De structuur van de grond kan bederven. Deze nadelen voorkomt u enigszins door alleen onder droge omstandigheden te frezen. Indien u frezen als methode wilt gebruiken, is het gemakkelijk als het plantsoen in rijen is geplant. Houd daar dus rekening mee. Verbouw van gewassen Onkruiden kunnen ook bestreden worden door landbouwgewassen (bijvoorbeeld aardappelen of inzaai met klaver) tussen de beplanting te verbouwen. De grond krijgt hierdoor een redelijke bedekking. Maaien Een eenvoudige manier om woekerende kruiden te beheersen is maaien. Dit kan met handkracht of machinaal. De ongewenste kruiden zullen niet geheel verdwijnen, maar dat is bij onschadelijke kruiden ook niet nodig. Chemische onkruidbestrijding Het gebruik van chemische middelen is de minst arbeidsintensieve onkruidbestrijdingsmethode, maar vanuit milieuoogpunt ongewenst. Ook kan het gebruik van deze middelen groeivertraging van de beplanting tot gevolg hebben. Begrazen In een hoogstamboomgaard en een boomweide wordt de vegetatie meestal kort gehouden door middel van begrazing. Op het moment dat de beplanting is dichtgegroeid, is onkruidbestrijding niet langer nodig. 5.3 INBOETEN EN RECHT ZETTEN Een derde maatregel van nazorg is het inboeten van dode en kwijnende planten. Dit houdt in dat de krachteloze planten vervangen worden. Recht zetten In een periode met veel wind en regen, moeten schreef gewaaide bomen recht gezet worden. Bij scheef gewaaid bosplantsoen kan recht trekken en weer aantrappen nodig zijn.
18
6. ONDERHOUD 6.1 ALGEMEEN Voor alle beplantingsvormen gelden de volgende uitgangspunten: ■■ Geef de beplanting de ruimte en zorg dat dat zo blijft. De planten kunnen zich dan onbelemmerd ontwikkelen en tot volwassenheid komen. ■■ Zorg dat de bodem niet verdicht of verontreinigt. Dit kan gebeuren door het parkeren van voertuigen en machines of door opslag van materialen en afval vlak bij de beplanting. ■■ Laat graafwerkzaamheden en ophoging van het veld in de buurt van de wortel achterwege. ■■ Vermijd het rijden tegen boomstammen bij het maaien van gras of andere begroeiing. ■■ Voorkom dat vee aan de stammen knaagt, takken opvreet of vrij in de beplanting kan rondlopen. Naast vernieling van bomen en struiken trapt het vee hier de bodem dicht. Bomen sterven bij onvoldoende zuurstof in de grond af. ■■ Controleer aangebrachte afrastering en boombescherming regelmatig op kwaliteit. ■■ Wanneer zangvogels in de erfbeplanting nestelen, wacht met de werkzaamheden in de beplanting totdat de jonge vogels zijn uitgevlogen. 6.2 WERKZAAMHEDEN BOMEN Het onderhoud van bomen bestaat uit de controle van de boompaal en -band en snoeien. Controle boompaal en -band Controleer bij het dikker worden van de boom af en toe of er nog voldoende speling zit tussen boom en boomband. Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat de band de boomstam afknelt. Maak de band waar nodig even los van de paal en sla hem met wat meer speling weer vast. Wanneer de boompaal bij de grond is weggerot (na ca. 6 jaar), verwijder de paal en band; vervangen is niet meer nodig. Snoeien Voer snoeiwerkzaamheden zodanig uit dat de ontwikkeling van de natuurlijke vorm van de boom niet wordt verstoord. De beste snoeitijd voor de meeste boomsoorten is juli en augustus. Snoei tijdens de groeiperiode zorgt namelijk voor een snelle overgroeiing van de snoeiwond. Voor sommige boomsoorten komt het tijdstip van snoeien heel nauw, voor andere minder. U doet er dus goed aan dit voor uw selectie bij een lokale Groengroep of hovenier na te gaan. De snoeiwerkzaamheden bij vooral jonge bomen kunnen bestaan uit: het verwijderen van takken aan de stam (opkronen), waterlot, zuigers, zware takken en dubbele topscheuten.
Een open en een gesloten snoeiwond
19
Opkronen Bij opkronen neem je van onderaf naar boven takken weg, waardoor een kale stam ontstaat. U moet hierbij geleidelijk te werk gaan. In één keer te hoog opkronen vertraagt de groei van de boom en kan een sterke ontwikkeling van takken op de stam tot gevolg hebben. Aan de verhouding tussen stam en kroon kunt u zien hoever u de boom kunt opkronen. Dit is ook afhankelijk van de standplaats van de desbetreffende bomen. Een goede verhouding tussen stam en kroon is 1:2. Dat wil zeggen een derde deel van boomhoogte bestaat uit een takvrije stam en tweederde uit de kroon. Verwijderen van waterlot De wildgroei van takjes aan een boomstam noemen we waterlot. U moet waterlot verwijderen, bijvoorbeeld met behulp van een handsnoeizaag. Het beste kunt u dit doen in juli en augustus. Waterlot op leibomen moet in het voorjaar worden verwijderd. Verwijderen van zuigers Van binnen uit de boom kan een tak omhoog groeien die gaat overheersen. Deze zuiger kunt u het beste verwijderen, om te voorkomen dat er een dubbeltop ontstaat en de kroon onevenwichtig wordt.
Waterlot Verwijderen van zware takken Het gebeurt nogal eens dat de stam inscheurt als u zware takken verwijdert. Dit voorkomt u door de tak in delen af te zagen; zie onderstaande tekening.
Zaagsnedes Wanneer door het wegnemen van een zuiger of zware tak aan de windzijde een gat in de kruin ontstaat, neem dan slechts een deel van de tak weg en een volgende snoeibeurt het overige deel. Verwijderen van dubbele topscheut Zaag bij een dubbele topscheut de top aan de oostzijde zo snel mogelijk af. Laat een klein stompje zitten, waardoor de gespaarde top zijn stevigheid behoudt.
20
6.3 WERKZAAMHEDEN STRUIKEN Het onderhoud van struiken bestaat uit knippen, snoeien en afzetten. Knippen Knippen doet u alleen bij strakke hagen. Om de haag tot in het hart groen te houden is het belangrijk dat deze niet te breed uitgroeit. Een goed gemiddelde is 50 cm. Snoeien Snoeien van struiken gebeurt vooral bij vrij uitgroeiende hagen en soms in de randen van de plantstroken. Het doel is voornamelijk om te ver uitgegroeide struiken weer tot de gewenste breedte terug te brengen. Afzetten/terugzetten Afzetten en terugzetten van struiken en bomen is het afhakken of -zagen van de takken, tot op een bepaalde hoogte boven het maaiveld. Bij terugzetten is het gewenst dat struiken weer gaan uitlopen, bij afzetten niet. Afzetten doet u door de struik tot aan de grond af te zagen en het restant met een schep grond af te dekken. Om een struik terug te zetten, zaagt u de takken af tot zo’n 15 cm boven de grond. Het tijdstip van afzagen bepaalt de mate van hergroei. Terugzetten kunt u het beste tussen november en april doen, omdat de hergroei dan het grootst is. Afzetten past het beste in juli en augustus.
Teruggezette struiken in een singel, 2 groeiseizoenen later. Afgezaagde takken zijn achtergebleven.
Fruitboomkanker
■■ Ziekten en plagen Beplantingen kunnen door ziekten en plagen worden getroffen. Veel aantastingen door bijvoorbeeld luizen en schimmels komen maar een korte tijd voor. Ze vertragen mogelijk de groei, maar zijn verder niet schadelijk voor de planten. Door bacterievuur, iepziekte of watermerkziekte aangetaste bomen of struiken blijven meestal niet in leven. Voor het behoud van aangrenzende beplanting moeten de aangetaste exemplaren zo snel mogelijk grondig worden opgeruimd. Vermoedt u een van deze ziekten in uw beplanting, dan kunt u het beste contact opnemen met de Plantenziektenkundige Dienst (P.D.)
21
6.4 ONDERHOUD VERSCHILLENDE BEPLANTINGSVORMEN Elke beplantingsvorm vraagt voor onderhoud zijn eigen specifieke werkzaamheden. De eerder besproken beplantingsvormen komen hier weer aan bod. ■■ Vrijstaande boom & bomen in een groep Wanneer u vrijstaande of groepjes bomen niet snoeit, groeien ze in hun natuurlijke vorm uit tot volwassen bomen. Wilt u onder de boom door kunnen kijken of rijden, dan moet u opkronen. Pas als de gewenste takvrije hoogte van de stam bereikt is, kunt u hiermee stoppen. Een snel groeiende boomsoort behaalt binnen 10 tot 15 jaar de takvrije hoogte (van 5 tot 7 meter). Een andere soort doet hier wel 30 jaar over. Bij volwassen bomen blijven de werkzaamheden vervolgens beperkt tot het verwijderen van waterlot en takstompen. Dit laatste is nodig om rotting tegen te gaan, als een zware tak is afgebroken. ■■ Bomen in een laan Is er bij het planten van de bomen in de rij een afstand van 8 tot 10 meter aangehouden, dan kan dit de definitieve plantafstand zijn. Wilt u op den duur meer openheid tussen de uitgroeiende kronen, zult u moeten dunnen. Bij een afstand van 4 tot 6 meter tussen de bomen, is het vellen van om de andere boom op den duur sowieso noodzakelijk. Denk er bij een beukenlaan aan dat de stam van deze boom absoluut niet door de zon beschenen mag worden. Omwikkel de stam met een jute doek, om te voorkomen dat er zonnebrand optreedt. ■■ Leibomen De leiboom wordt in vorm gehouden door jaarlijks alle jonge scheuten te verwijderen.
Zonnebrand beuk
■■ Knotbomen De knotboom zal z’n knotvorm behouden als hij ongeveer om de 5 jaar geheel wordt geknot. Als de takken zeer grof zijn, is het opnieuw uitlopen van de boom onzeker. Het is dan goed om enkele takken (zuigers) te laten staan, die het uitlopen verzekeren. U zaagt de zuigers een jaar later af. ■■ Boomweide Het onderhoudswerk in de boomweide bestaat voornamelijk uit het geleidelijk opsnoeien van de bomen. Zo blijft het gewenste doorzicht behouden. Zaag om de 3 á 5 jaar zijtakken af, totdat de gewenste takvrije hoogte is bereikt. Nauw geplante bomen moeten na 10 tot 15 jaar gedund worden. Boompalen haalt u zo’n 4 á 5 jaar na de aanplant weg.
Jonge es en wilg
Na het knotten
22
■■ Hoogstamboomgaard Appel-, peren- en pruimenbomen vereisen een specifieke snoeivorm. Dit is een vrij kundige handeling. Past u niet de juiste snoeivorm toe, verkrijgt u geen goed en gezond fruit. U volgt het beste een cursus bij Landschap Horst aan de Maas of IKL om de vaardigheid te verwerven. ■■ Strakke haag Het tijdstip en het aantal keren snoeien hangen af van de groeisnelheid van de haagsoort en de mate van strakheid die u nastreeft. Wanneer u jaarlijks éénmaal knipt, doet u dit het beste doen na de langste dag (eind juni). Wanneer u twee maal per jaar knipt, zijn hiervoor de beste momenten de maanden mei en augustus. Wat betreft snoeiwijze is het beste de haag bovenop wat smaller houden dan van onderen. Dat komt tegemoet aan de lichtbehoefte van de onderste takken die daardoor bebladerd blijven.
Strakke beukenhaag
Een haag rond een moestuin kan met zijn wortels de naast groeiende gewassen beconcurreren. U verhelpt dit het beste door de wortels met een scherpe schop langs de rand van de haag verticaal door te steken. Het doorsteken is voor de haag niet schadelijk als u het eenmaal per jaar vóór de langste dag doet.
■■ Losse gemengde haag Het onderhoud van een vrij uitgroeiende haag is beperkt. Afhankelijk van de soort en de groeisnelheid snoeit u de zijkanten en toppen om de 3 à 4 jaar terug tot vastgestelde afmetingen. Een vrij uitgroeiende haag van meidoorn of sleedoorn zet men soms in z’n geheel af op 80 cm boven de grond. Dit gebeurt om de 7 tot 10 jaar. Een elzenhaag zaagt men vaak op grotere hoogte af en snoeit de zijkanten terug. ■■ Struikensingel Een struikbeplanting van meerdere rijen vormt na zo’n 5 jaar een gesloten geheel. Door lichtgebrek sterven de onderste takken en struiken in het midden echter af. De beplanting groeit daar niet meer goed, maar aan de zijkanten des te beter; de beplanting gaat naar buiten ‘overkoken’. De ‘overkokers’ in de randrij moeten na zo’n 7 en 10 jaar daarom (geleidelijk) gekapt worden. De rest van de beplanting dunt u uit. Zo geeft u verschillende struiksoorten verspreid over de singel voldoende ruimte om uit te groeien. Uiteindelijk zet u de hele randrij af en overgroeit de binnenste rij deze ruimte. De eindafstand tussen de struiken onderling is 4 à 5 meter.
23
Als de begroeiing meerdere rijen dik is, kunt u na circa 6 jaar ook een helft geheel terugzetten en na 2 tot 3 jaar de andere helft. – Het regelmatig terugzetten van de houtige begroeiing, noemt met hakhout. Je begint met het terugzetten van helft aan de zuidelijke zonzijde en blijft het afzetten van de helften om en om herhalen. – Zo blijft de beschuttende werking behouden en lopen de struiken beter uit. ■■ Struikensingel met enkele bomen Het onderhoud in deze singel bestaat uit het dunnen en afzetten van struiken die andere beplanting in hun groei hinderen. Bomen moet u snoeien. Circa 7 jaar na de aanplant vindt de eerste grote snoei plaats (voor die tijd heeft u mogelijk wel al enkele woekerende struiken afgezet en boompalen verwijderd; zo’n 4 - 5 jaar na de aanleg.) Met de grote snoei zorgt u ervoor dat de ‘toekomstbomen’ ongehinderd kunnen groeien. Dit betekent dat u struiken in de buurt van bomen soms moet afzetten. De overige struiken behandelt u op dezelfde manier als in de struikensingel: uitdunnen, terugzetten en afzetten in de randrij. Om de 5 tot 7 jaar herhaalt u deze maatregel. Uiteindelijk verdwijnt ook in deze singel de hele randrij en blijven enkele (vooraf geselecteerde) bomen over. De onderlinge eindafstand van de bomen moet zo’n 15 meter zijn, van de struiken 4 tot 5 meter. Heeft u de bomen 5 - 7 meter van elkaar af geplant, moet om de andere boom dus verdwijnen. Als u bij de aanleg bewortelde stekken heeft gebruikt, richt het onderhoud zich vooral op de snel groeiende bomen (de wijkers, die snel moeten vullen en daarna moeten wijken). Bij lichtgebrek en afsterven van onderbeplanting moet u deze bomen snoeien en vooral dunnen. ■■ Struikensingel met bomen Het onderhoud van deze beplantingsvorm is gelijk aan de struikensingel met enkele bomen.
24
x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x
x x x x x x x
x x x x
x x x x x x x
x
x x x x x x x x
x
x
x x x
x x x x
x x x x x x x x
x x x x x
x
x x x x x x x x x x
x x
x
x
x x x
x x x
x x
x x
x
x x
x x x x x
soli. speci. speci.
x x x
x
x x x x x x x
x
x
beek
x
x x x x x x x x
Opmerking
Drachtplant
x x x x x
Struik
x x x x x x x x
x
Haag
x x x
Laan
Acer campestre Alnus glutinosa Alnus incana Betula pendula Betula pubescens Carpinus betulus Cornus mas Cornus sanguinea Euonymus europaeus Fraxinus excelsior Ilex aquifolium Ligustrum vulgare Pinus sylvestris Populus nigra Populus tremula Prunus avium Prunus padus Prunus spinosa Quercus petraea Quercus robur Rhamnus catharticus Rhamnus frangula Rosa canina Rosa rubiginosa Salix alba Salix aurita Salix caprea Salix cinerea Salix fragilis Sambucus nigra Sambucus racemosa Sorbus aucuparia Ulmus laevis Viburnum opulus Amelanchier lamarckii Corylus avellana Fagus sylvatica
Maasdal
veldesdoorn zwarte els witte els ruwe berk zachte berk haagbeuk kornoelje, gele kornoelje, rode kardinaalsmuts es hulst liguster grove den zwarte populier ratelpopulier zoete kers vogelkers sleedoorn wintereik zomereik wegedoorn vuilboom hondsroos egelantier roos schietwilg geoorde wilg boswilg grauwe wilg kraakwilg vlier bergvlier lijsterbes steeliep Gelderse roos Drents krenteboompje hazelaar groene beuk
Hoogveenontginning
Wetenschappelijke naam
Zand: arm/droog
Nederlandse naam
Zand: rijk/nat
BIJLAGE A SORTIMENTLIJST STICHTING LANDSCHAP HORST AAN DE MAAS
x x x
x x x x x x x x x
speci.
x x x
Legenda speci. beek. soli. haag
= Op een speciale plaats en manier toe te passen = Vooral toe te passen in beekdalen = Zeer goed te gebruiken als eenling = Hier alleen toe te passen in een haag
Drachtplanten zijn een voedselbron (nectar, stuifmeel) voor vlinders, hommels, honingbijen en alleen levende bijen. Na insectenbestuiving brengen deze planten zaden, kleurige bessen of vruchten voort die door allerlei vogels worden gegeten. Kortom, drachtplanten verhogen de natuurwaarden van uw erfbeplanting.
25
Hoogstamfruitbomen De keuze voor fruitboomsoorten is een aspect om nader af te stemmen met de landschapsarchitect. Appel Brabantse Bellefleur Dubbele Bellefleur Gravenstein Jacques Lebel Keuleman Notarisappel Schone van Boskoop Sterappel Transp. Jaune Peer Beurre Alexandre Lucas Beurre de Merode Clapp’s favorite Gieser Wildeman (bestuiver) Nrd. Hol. Suikerpeer Zoete Brederode Confrence Kers Early rivers Bigareau Napoleon Koningskers Sch. Spathe Knorpelkirsch Merton Premier Puther dikke Pruim Reine Claude Verte Opal Victoria Monsieur Hatif Hauszwetsche Mirabelle de Nancy Belle de Louvain Overig Moerbei (Morus alba) Kweepeer (Cydonia oblonga) Mispel (Mespilus germanica)
Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling; Europa investeert in zijn platteland
26