AAN JOHANNES OPORINUS, PROFESSOR IN DE GRIEKSE LETTEREN,
mijn beste vriend. Gegroet! ANSTONDS
na deze brief zult gij, door toedoen van de Mila-
nese kooplieden de Danoni, de platen ontvangen die gegraveerd zijn voor mijn boeken over 'De Bouw van het Menselijk Lichaam' en hun 'Epitome'. Mogen zij zo ongeschonden en veilig in Bazel aankomen als ik ze met zorg heb ingepakt, samen met de graveur en
NICOLAUS STOPIUS,
hier de zeer betrouwbare
zaakvoerder van de handelaars van Bomberghen, een jongeman bijzonder onderlegd in de humaniorastudies, opdat zij nergens zouden beschadigd worden of hen een ander ongeluk zou overkomen door het vervoer. Tussen de reeks platen hebben wij in brokken en stukken de drukproef gelegd, samen met een drukproef van elke figuur waarop ik geschreven heb op welke plaats elk dient te komen, opdat hun volgorde voor U en uw werklieden geen moeilijkheid zou bieden en de figuren in de juiste volgorde zouden afgedrukt worden. Op de drukproeven zult gij vlug zien waar het lettertype moet veranderd worden, aangezien ik het deel van de tekst dat de beschrijving van de organen omvat en dat als een doorlopende uiteenzetting in de verschillende hoofdstukken ingedeeld wordt, met lijnen heb gescheiden van het deel dat dient voor de uitleg van de karakters die in de platen gegraveerd voorkomen en hierom de 'Index van de figuren en de karakters' genoemd wordt. In het doorlopend betoog, nergens onderbroken om de figuren aan te wijzen, zult gij de kleine lettertjes aanwenden die in de drukkerijen 'bovenlijnse' genoemd worden. Zij komen overeen met de aantekeningen die ik in de binnenmarge aanbracht, [voor mij] niet zozeer echt werk als een vervelende bezigheid, opdat zij voor de lezer als het ware een toelichting zouden vormen bij het geschrevene, aangevend in welke figuur het besproken lichaamsdeel kan bekeken worden, terwijl de aantekeningen die in de buitenmarge aangetroffen worden enigszins de samenvatting geven van hetgeen verteld wordt. Om niet te uitvoerig te worden heb ik
BRIEF
xxv
het in de binnenmarges zo geregeld dat, telkens wanneer een figuur wordt aangewezen die voorkomt bovenaan het hoofdstuk waarin de verwijzing aangetroffen wordt, deze zonder het nummer van het hoofdstuk wordt aangeduid, [nummer] dat ik anders wél heb aangebracht wanneer de figuur bovenaan een ander hoofdstuk geplaatst is. Evenmin vermeld ik het nummer van het boek bij de figuur, indien de figuur aangetroffen wordt in het boek waar de verwijzing voorkomt. En waarom ik meende de figuren precies op deze of gene plaats te moeten zetten, zult gij uitvoerig uiteengezet vinden in de opschriften van de boeken en van de indices der karakters. In de plaats van bijschriften nu, waarmee de delen in elke tekening voorzien dienen te worden, hebben wij in de platen tekens gegraveerd die voortdurend in drukkerijen gebruikt worden: gewoonlijk maakten wij eerst gebruik van hoofdletters en daarna van de andere Latijnse letters, verder van de kleine Griekse letters en vervolgens van hun hoofdletters die niet met de Latijnse overeenstemmen; maar aangezien al deze niet volstonden hebben wij ook cijfers gebruikt en ook eens een ander tekentje dat bij de gewone druk voorkomt. Bij de beschrijving van deze indices is erop gelet dat een karakter dat één enkele en afzonderlijke uitleg heeft, apart in de rand geplaatst wordt. Indien het echter geen afzonderlijke index heeft of wanneer het samen met een ander karakter wordt weergegeven, heb ik er in de marge een punt aan toegevoegd, opdat het voor de lezer zou opvallen samen met de andere in de reeks. Zeker, deze schikking en voornamelijk ook waarom ik gemeend heb de index der karakters niet te moeten verwarren met de beschrijving van de organen, heb ik U vroeger reeds uitvoeriger geschreven. Nu echter spoor ik U zoveel mogelijk aan en verzoek U even dringend dat alles zo verzorgd mogelijk en snel zou uitgevoerd worden, zodat gij in mijn werk zoudt voldoen aan de verwachtingen die allen in uw bedrijf stellen, dat nu voor het eerst onder het gelukkig voorteken van de Muzen is opgericht tot groot voordeel van de studerenden. Er zal een bijzondere aandacht moeten besteed worden aan het afdrukken van de platen, omdat zij niet op de gewone schoolse wijze mogen gedrukt worden als [bestonden zij] uit een eenvoudige tekst: nergens is de manier van echt tekenwerk veron-
BRIEF
xxvi
achtzaamd (één enkele plaats waar het afgebeelde ondersteund wordt wellicht uitgezonderd). En alhoewel gij hierover een goed oordeel hebt en ik mijn volledig vertrouwen stel in uw ijver en zorg, zou ik toch heel graag dit éne willen: dat gij bij de uitvoering zo getrouw mogelijk dit voorbeeld zoudt navolgen dat gij, door de graveur als eigen proef afgedrukt, op zijn plaats zult ingesloten vinden samen met de houtblokken. Zo immers zal geen enkel karakter, hoe dit ook verborgen weze in schaduwgedeelten, ontsnappen aan een aandachtig lezer met ogen in zijn hoofd. En zo zal duidelijk uitkomen wat in dit tekenwerk bijzonder kunstig is en mij bij het bekijken zeer aangenaam is: de dikte der lijnen op zekere plaatsen samen met de prachtige verdonkering van de schaduwen. Maar het is niet nodig U uitvoerig op deze dingen te wijzen, daar het afhangt van de gladheid en de stevigheid van het papier en vooral van de zorgzaamheid van uw werklieden of dit alles uit uw drukkerij voor het publiek ter beschikking komt en aan velen bekend wordt precies zoals de drukproef die wij nu opsturen en die wij hier vrij wat hebben afgedrukt. Ik zal mijn best doen om niet zoveel later naar U af te reizen en, zoniet de ganse tijd van het drukken tenminste een tijd lang te Bazel te verblijven. Ik zal een formulier meebrengen met het decreet van de Senaat van Venetië, waardoor gezorgd wordt dat niemand één van de platen afdrukt zonder mijn toestemming. Het keizerlijk privilege, voor zover gij dit in het algemeen bezit op alle boeken die gij als eerste drukt, zal mijn moeder U vanuit Brussel opsturen. Het is immers reeds lang voor mij verkregen, maar opdat het recenter zou zijn en voor meerdere jaren bruikbaar, hebben wij het tot nu toe niet laten uitschrijven. De bisschop van Montpellier heeft het op zich genomen voor mij een privilege te verkrijgen van de Koning van Frankrijk, van wie hij de gezant is in Venetië. Overigens ben ik wat dat betreft weinig bezorgd, méér zelfs, ik zou denken dat afschriften van privileges niet eens één bladzijde hoeven te beslaan. Want wat de decreten der vorsten bij boekhandelaars en bij de heden in alle hoeken zeer talrijk verspreide drukkers waard zijn, kan men zien aan het lot van mijn Tabulae Anatomicae, die voor drie jaar eerst te Venetië gedrukt zijn en later wijd en zijd erbarmelijk misvormd en ondertussen van nog langere titels voorzien zijn.
BRIEF
xxvii
Te Augsburg immers is mijn brief aan NARCISSUS VERTUNUS weggelaten, de voornaamste geneesheer van de Keizer en van het koninkrijk Napels en stellig een buitengewoon voorbeeld van de geneesheren van onze tijd. En ik weet niet welk een rechtsverdraaier een Duits voorwoord heeft geschreven en zonder dat dezen het verdienen afbreuk doet aan Avicenna en de overige Arabieren, mij rangschikt tussen sommige bekrompen Galenisten en (tot bedrog van de koper) ten onrechte beweert dat ik in zes platen heb samengevat wat Galenus in meer dan dertig boeken heeft neergeschreven, er vervolgens aan toevoegend dat hij het Latijn in het Duits heeft vertaald en beweert dat hijzelf de Griekse en Arabische woorden heeft bijgevoegd, alhoewel hij er ondertussen niet alleen volledig heeft weggelaten, maar ook deze wegliet die hij niet kon vertalen en waardoor vooral de Tabulae waardevoller moesten worden, afgezien nog van het feit dat de Venetiaanse houtsneden ginds verkeerd werden nagemaakt. Te Keulen is er iemand opgedoken die nog veel onbeschaafder en minder ervaren is dan de Augsburgse graveur en die de hand sloeg aan diezelde Tabulae, ofschoon ik in dit geval niet weet wie daar, ten gerieve van de drukker, niet alleen schreef dat men de bouw van de mens beter kan leren uit mijn Tabulae dan uit de ontleding van het menselijk lichaam, maar ook dat zijzelf van de zeer mooie tekeningen nog veel mooiere hadden gemaakt, hoewel zij echter én het tekenwerk erg hebben bedorven én er een ongelukkig nagebootste schets van de zenuwen hebben aan toegevoegd, die ik met bijvoeging van een index der karakters grofweg had getekend voor één of andere vriend, die ze mij vroeg in afwachting tot ik ze zou uitgeven. Te Parijs zijn de eerste drie [platen] keurig afgedrukt. De overige zijn (naar ik vermoed) wegens de moeilijkheid bij het graveren weggelaten, hoewel men zich eerder van de eerste had dienen te onthouden indien men rekening had gehouden met de studenten. Verder heeft een zekere Straatsburger, die
FUCHSIUS
met nogal wat
scheldwoorden beschimpte wegens herhaald afschrijven en die ik met veel meer recht dan deze een plagiator zou kunnen noemen, zich zeer slecht gedragen voor de studiën, daar hij de Tabulae die voor studenten nooit groot genoeg kunnen voorgesteld worden, zo ontzettend heeft verkleind en
BRIEF
xxviii
zeer lelijk heeft gekleurd en zonder enige reden omtekend, samen met de Augsburgse vertaling, als de zijne heeft uitgegeven. Op diens roem scheen diegene jaloers te zijn die overal vandaan, zonder onderscheid, uit boeken van anderen afbeeldingen bijeenrooft en nog altijd doorgaat te Marburg en Frankfurt boeken van dit soort uit geven. Hierom verdraag ik blijmoedig de goddelijke en zeer briljante Italiaanse geesten en ik zou ze hartelijk omhelzen, in tegenstelling tot mijn oordeel over de Duitse geneesheren, omdat deze laatsten de diensten zoeken van bepaalde gemene drukkers, die omwille van elk gering profijt dat zij kunnen afpersen elk soort geschrift durven uitgeven dat door de geneesheren wordt ingekort, veranderd of eenvoudig gekopieerd en in hun naam uitgeven als ogenschijnlijk nieuw, terwijl zij over de decreten der vorsten zwijgen. Ik schrijf U dit opdat gij zoudt begrijpen hoe weinig ik meen dat gij deze [privileges] voor uw drukwerk moet aanwenden. Veeleer zou ik te verstaan willen geven dat ik veel liever de platen naar één of andere ijverige drukker waarheen ook zou willen versturen en zoveel als mij mogelijk zou zijn, mijn werk tot voordeel van de letterkunde mede te delen, dan dat één of andere dwaas die ik zoveel als in mijn vermogen ligt met alle middelen zal proberen dwars te zitten, de platen die met zoveel inspanning tot algemeen nut der studiën vervaardigd zijn, zou namaken en deze ergens voorzien van een gezwollen titel, alsof zij van mij zo slordig het daglicht zouden zien en in de handen van de mensen komen. Dit nu is de bijzonderste reden waarom ik de platen voor eigen rekening heb gemaakt en U nu nog eens nadrukkelijk verzoek, dat zij door uw werklieden zo onbeschadigd en zo net mogelijk bewaard zouden worden. Vaarwel. Venetië, 24 augustus.
Uw Andreas Vesalius.