Aan het werk: kansen creëren voor mensen die verder af staan van betaald werk
Inleiding
In het Najaarsakkoord 2008 - Samen doen wat mogelijk is - is afgesproken dat de Stichting van de Arbeid voor het Voorjaarsoverleg 2009 een arbeidsmarktanalyse opstelt om de participatiemogelijkheden voor werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt in kaart te brengen. (Zie bijlage 1.) Vervolgens is decentrale cao-partijen gevraagd om met behulp van arbeidsmarktintermediairs op basis van de bestandsanalyse - regionale plannen van aanpak te ontwikkelen om werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt bij de arbeidsmarkt te betrekken. Deze plannen dienen concrete participatiedoelstellingen te bevatten voor de loop van deze kabinetsperiode. Onder deze categorie werkzoekenden gaan niet alleen uitkeringsgerechtigden met een bijstands-, wajong- of arbeidsongeschiktheidsuitkering schuil. Het betreft ook inburgeraars zonder werk en niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) die actief op zoek zijn naar werk. Deze reikwijdte geeft al aan dat de kansen op betaald werk niet gelijk opgaan. Bovendien geldt voor werkzoekenden met een bijstands- of arbeidsongeschiktheidsuitkering en nuggers dat de ouderen onder hen vaak veel moeilijker aan betaald werk komen dan jongere werkzoekenden. Vrij snel nadat deze afspraken zijn gemaakt, blijkt dat de arbeidsmarkt als gevolg van de huidige economische crisis op korte termijn drastisch zal veranderen. De publieke discussie gaat nauwelijks nog over werk voor de groep werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. De aandacht is in hoog tempo meer en meer gericht op het voorkomen en/of bekorten van werkloosheid die het gevolg is van de kredietcrisis. Er is geleerd van de economische crisis die van eind jaren zeventig tot ver in de jaren tachtig voortduurde en die onder meer voor een omvangrijke en langdurige jeugdwerkloosheid zorgde. Sociale partners willen zoveel mogelijk voorkomen dat de groep werkzoekenden met grote afstand tot de arbeidsmarkt toeneemt. De slechte economische vooruitzichten betekenen overigens niet dat er de komende periode geen kansen zijn op werk voor werkzoekenden met grote afstand tot de arbeidsmarkt. De grootste kansen om een baan te vinden, lijken in de zogeheten ‘tekortsectoren of -beroepen’ te liggen. Vooraf dienen zij hun competenties te laten screenen op geschiktheid voor werk in deze sectoren, bijvoorbeeld via een EVC. Vervolgens kunnen scholingstrajecten aan de orde zijn die onder andere gefinancierd worden met publieke re-integratiegelden. ‘Overschotsectoren of -beroepen’ kunnen echter op enig moment, en soms gebeurt dat zelfs vrij snel, veranderen in ‘tekortsectoren’. Zoals blijkt uit de bestandsanalyse speelt de vraag naar invulling van vacatures als gevolg van de vergrijzing in de ene sector sneller dan in de andere. Uitgangspunt bij dit alles dient te zijn dat de werkzoekenden met grote afstand tot de arbeidsmarkt de arbeidsmarkt instromen als (omgeschoolde) werknemers en niet als ‘kwetsbare’ werknemers. De ervaring leert immers dat het gaat om de toekomst - een arbeidsplaats adequaat te kunnen invullen - en niet om het verleden - de arbeidshandicap, periode van werkloosheid of inactiviteit vanwege zorg voor kinderen -. Een werkgever heeft immers behoefte aan de adequate invulling van een vacature en niet aan tewerkstelling van een ‘doelgroep’. De beraadslagingen in het kader van het crisisberaad over het voorkomen en bekorten van werkloosheid leveren aanbevelingen, instrumenten en beleidsmaatregelen op die vaak ook van toepassing (kunnen) zijn op de groep werkzoekenden met grote afstand tot de arbeidsmarkt. De
2
Stichting van de Arbeid merkt hierbij op dat voor een goed functionerende arbeidsbemiddeling samenwerking tussen publieke en private partijen bij de arbeidsbemiddeling van groot belang is. De Stichting wil met deze nota bevorderen dat decentrale cao-partijen, vooral in de tekortsectoren, ook gedurende deze economisch neergang (duurzame) arbeidsplaatsen bereikbaar maken. Dit kan door (cao)afspraken te maken over instroom of over plaatsingsintenties voor werknemers die zich willen (om)scholen, over functiedifferentiatie indien hiermee de instroom van werkzoekenden bevorderd wordt, over stageplaatsen voor instromers en over deeltijdarrangementen voor instromers met zorgtaken. Landelijke plaatsingsafspraken dienen regionaal, al dan niet met behulp van regionale publiekprivate arbeidsbemiddeling, te worden uitgewerkt. Om de arbeidsbemiddeling succesvol te laten verlopen, is betrokkenheid van de overheid, zowel landelijk als lokaal, noodzakelijk en belangrijk. Dit geldt zowel voor het creëren van aanbod, ondersteuning bij bemiddeling, de financiële ondersteuning als voor de regelgeving.
3
1.
Arbeidsmarktinformatie
Het ministerie van SZW heeft in samenwerking met de Stichting van de Arbeid een bestandsanalyse gemaakt van de situatie op de arbeidsmarkt begin 2009 voor een aantal sectoren waar ofwel sprake is van tekort dan wel overschot aan arbeidskrachten. (Zie bijlage 2: Overschot- en tekortsectoren, een analyse van de arbeidsmarkt.) De bestandsanalyse was aanvankelijk bedoeld om een beeld te krijgen van de sectoren en beroepen waar mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag kunnen. Inmiddels is als gevolg van het snel oplopende aantal werklozen de bestandsanalyse bestemd voor breder gebruik. De bestandsanalyse dient inzichten te geven in de arbeidsmarktontwikkelingen in een aantal sectoren op de korte (2009/2010) en middellange termijn (2012/2013). De onderliggende vraag hierbij is of de vacatures op korte of middellange termijn vervuld kunnen worden door werknemers die onlangs werkloos zijn geworden en/of werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en/of schoolverlaters. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moet gekeken worden naar opleiding, werkervaring en de arbeidsmarktsituatie in de regio. De Stichting realiseert zich dat de ramingen in de analyse van relatieve waarde zijn; de data geven aan in welke sectoren en beroepen grosso modo kansen op werk liggen. Uit de bestandsanalyse blijkt dat in 2008 de arbeidsmarkt nog zeer krap was. Veel vacatures zowel voor laag- als voor hoogopgeleiden (ruim 250.000) konden niet worden vervuld. Het potentiële arbeidsaanbod bedroeg eind 2008 circa 1,1 miljoen uitkeringsgerechtigden; hiervan kan echter lang niet iedereen ook werken. Eind 2008 waren er bijna 417.000 niet-werkende werkzoekenden (nww’ers), waarvan iets meer dan de helft langdurig werkloos was. De meeste van deze nww-ers hebben maximaal een mbo-opleiding.
Overschotsectoren
Naar omvang van bedrijven gemeten, zijn de verschillen in de vraag naar arbeid beperkt. Per saldo daalt de werkgelegenheid in het grootbedrijf echter meer (-3%) dan in het midden- en kleinbedrijf. Op de korte termijn vallen de grote klappen vooral in de metaal, de chemische industrie, de bouw en landbouw. Naar verwachting daalt tot en met 2010 de werkgelegenheid in deze sectoren met 3,75% tot 6%. De gemiddelde krimp van het agrocluster (550.000 personen) tot 2016 betekent niet dat er tot 2016 geen vraag naar arbeidskrachten meer zal zijn. De vergrijzing (vooral in de primaire landbouw en de voedingsmiddelenindustrie) en de lagere leerlingeninstroom zullen op termijn leiden tot een grote vervangingsvraag. Dit betreft vooral enerzijds vraag naar flexibele arbeidskrachten voor eenvoudige en routinematige werkzaamheden, zoals oogsten, sorteren, verpakken en inpakken. Anderzijds komt er vraag naar technisch personeel als gevolg van de verdere mechanisering en robotisering. De verwachting is dat het herstel van de werkgelegenheid in de bouw pas in 2014 weer uitkomt op het niveau van 2008 (478.000 arbeidsjaren).
Tekortsectoren
Trendmatig beweegt de Nederlandse economie zich al lange tijd in de richting van een diensteneconomie, waarbij werkgelegenheid verloren gaat in sectoren als landbouw en industrie terwijl de commerciële en niet-commerciële dienstverlening worden gekenmerkt door werkgelegenheidsgroei. Sectorale arbeidsmarktonderzoeken bevestigen dit beeld.
4
Banen zijn zowel soms al op de korte termijn, maar in elk geval op de middellange termijn vooral te vinden bij overheidsectoren als defensie, onderwijs, kinderopvang, jeugdzorg en gezondheidszorg en in de zakelijke dienstverlening. De vacatures zijn vaak het gevolg van de vergrijzing. De vergrijzing in de marktsector gaat ook een grote rol spelen in de energiesector en landbouw. In sectoren als horeca, handel en zakelijke dienstverlening is op de middellange termijn voldoende werkaanbod te verwachten. Deze branches hebben en krijgen weliswaar weinig last van de vergrijzing maar hier speelt vervangingsvraag als gevolg van de hoge baanmobiliteit. Veel jongeren starten hun ‘loopbaan’ in de horeca of detailhandel en stappen later over naar het beroep/sector waarvoor zij zijn opgeleid. In de technische installatiebranche zijn circa 154.000 werknemers werkzaam. Het grootste deel hiervan (69%) is monteur/installateur. Daarnaast vervullen ruim 12.000 personen een technische staffunctie (calculator, tekenaar, werkvoorbereider, etc.) en zijn bijna 10.800 personen werkzaam in de administratieve ondersteuning. Naar verwachting zal in deze sector de komende periode voldoende werkaanbod zijn voor monteurs, installateurs, engineers, calculators, tekenaars en werkvoorbereiders als gevolg van een tekort aan schoolverlaters en het hoge verloop. De arbeidsmarkt in de gezondheidszorg staat niet rechtstreeks onder invloed van de economische crisis1 maar wordt sterk bepaald door demografische ontwikkelingen (ontgroening en vergrijzing) en door een min of meer autonome groei van de vraag naar zorgdiensten. Ultimo 2008 waren er 27.000 openstaande vacatures in de zorg. De vraag betreft vooral medewerkers op mbo-niveau: verzorgend personeel, verpleegkundigen en sociaal agogen. De regionale verschillen ten aanzien van de tekorten of overschotten in de gezondheidszorg en welzijnszorg zijn groot. Vooral Utrecht, Amsterdam en omgeving, Haaglanden en Rijnstreek zullen met grote tekorten te maken krijgen ondanks dat in deze regio’s het arbeidsaanbod nog groeit. IJssel Vecht, Twente, Flevoland en Zeeland daarentegen krijgen naar verwachting te maken met overschotten. Het aantal werknemers in de onderwijssector is gestegen van 335.111 in 1997 tot 405.902 personen in 2006. Deze arbeidsmarkt is momenteel niet krap; er zijn ruim voldoende sollicitanten per vacature. Wel is in deze sector sprake van een kwalitatief probleem; steeds vaker worden ongekwalificeerde leerkrachten aangenomen. De onderwijssector krijgt de komende jaren te maken met een vergrijsd lerarenbestand. Volgens het CBS zal binnen 20 jaar ruim de helft van het huidige onderwijspersoneel ouder zijn dan 65 jaar. Er komen overigens ook minder leerlingen en daardoor ook een afnemende vraag naar leerkrachten. Op managementniveau lopen de tekorten op. Dat geldt ook voor leraren in het voortgezet onderwijs. (In de hoogconjunctuur van de afgelopen jaren waren er minder tekorten dan eerder was voorspeld omdat veel ongekwalificeerde leraren zijn aangenomen.) Bij defensie (48.000 militairen, daarnaast burgerpersoneel) zijn momenteel 7600 vacatures. Deze vacatures zijn bijna allemaal bestemd voor militair personeel. Voor de toekomst is een reguliere vervangingsvraag van 5500 werknemers per jaar voorzien. De vacatures zijn vooral gericht op mensen onder de 30 jaar die bovendien fit zijn en bereid zijn om uitgezonden te worden. Tevens zijn er vacatures voor specialistische functies op medisch en technisch terrein. Vanwege de scholingsmogelijkheden bij defensie is een vooropleiding niet noodzakelijk. 1
De crisis kan leiden tot bezuinigingen op het budget voor deze sector. In dat geval zal de werkgelegenheid dus niet of veel minder groeien, afhankelijk van de omvang van de bezuinigingen. Dit geldt in principe voor alle publieke sectoren.
5
Ook het personeelsbestand (11.800 fte) bij de provincies is vergrijsd. Dit zal de komende jaren tot een grote vervangingsvraag leiden op voornamelijk hbo- en wo-niveau; het huidige personeel heeft voor circa 60% een hbo- of universitaire opleiding.
Regionale informatie
De bestandsanalyse levert waar mogelijk informatie over de regionale arbeidsmarkt. De match op de arbeidsmarkt komt immers meestal regionaal tot stand. De meeste werkzoekenden, vooral lager opgeleide werknemers en vrouwen met zorgtaken, wensen werk te vinden in hun eigen regio. Dit geldt zowel voor degenen die in een van-werk-naar-werk-traject zitten als voor werkzoekenden, zowel degenen die sinds kort werkloos zijn als de langdurig werklozen. Tekorten en overschotten op regionaal niveau worden veelal veroorzaakt door de regionale werkgelegenheidsstructuur en het arbeidsaanbod. Oververtegenwoordiging in een regio met conjunctureel gevoelige sectoren kan leiden tot een meer dan gemiddelde werkloosheid bij een economische neergang, met alle gevolgen van dien. Zo is de verwachting dat in Zuid Limburg, waar veel conjunctuurgevoelige industrie is gevestigd, het werkloosheidspercentage sterk zal oplopen, namelijk van 8,4% in 2008 tot 12,5% in 2010. In deze regio is alleen voor de gezondheids- en welzijnszorg en overige niet-commerciële diensten een kleine toename van de werkgelegenheid te verwachten. Met deze krimp heeft ook de regio Noord-Brabant Zuidoost te maken. Ook deze regio kent veel conjunctuurgevoelige sectoren waardoor de regionale economie 10% conjunctuurgevoeliger is dan het landelijk gemiddelde. Uit de bestandsanalyse blijkt echter ook dat er grote regionale verschillen zijn zonder dat sprake is van conjunctuurgevoelige sectoren. Zo zijn er grote verschillen per regio wat betreft de vraag naar arbeid in de gezondheids- en welzijnszorg. Of zo is de arbeidsmarkt in zijn algemeenheid op dit moment ook zeer ruim in Friesland en Zuid Drenthe.
6
2.
Landelijke arbeidsmarktafspraken: regionaal/sectoraal maatwerk
Uitgangspunten, randvoorwaarden en instrumenten Hieronder worden themagewijs de uitgangspunten, randvoorwaarden en instrumenten die de Stichting van de Arbeid hanteert nader toegelicht.
Het bestand
De groep werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt bestaat uit: o 350.000 langdurig werklozen (waarvan 150.000 langer dan 1 jaar werkloos)2; o 47.400 gedeeltelijk arbeidsgeschikten met een WGA-uitkering3; o 179.600 jonggehandicapten waarvan 25% werkt en 44% zou kunnen werken4; o 53.000 jeugdige werklozen zonder diploma (schooljaar 2006-2007)5; o 136.000 niet-uitkeringsgerechtigden6.
Perspectief op betaald werk
De komende periode, minimaal tot 2011, zullen er veel werkzoekenden zijn. Er zijn meerdere arbeidsmarktmaatregelen nodig om zowel de groep kortdurend werklozen als de groep langdurig werklozen zo beperkt mogelijk te houden. Als de arbeidsmarkt straks weer aantrekt, als gevolg van de vergrijzing en de oplevende economie, is het van groot belang dat de vacatures snel én op gevraagd niveau vervuld kunnen worden. Echter, een vacature kan maar één keer vervuld worden. Werkzoekenden die een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt - langdurig uitkeringsgerechtigden (vooral de oudere bijstandsgerechtigden), nuggers, gedeeltelijk arbeidsgeschikten en jongeren zonder startkwalificatie - zullen naar verwachting bij sollicitaties vaak het onderspit delven ten opzichte van werkzoekenden die recente arbeidservaring hebben. Deze werkzoekenden dienen daarom extra ondersteund te worden. De Stichting van de Arbeid stelt vast dat ondanks deze sombere vooruitzichten sociale partners en overheid, gezamenlijk en apart, de komende jaren niet onbenut moeten laten wat betreft hun inzet voor deze werkzoekenden. Enerzijds wordt van hen verwacht om zowel bij individuele vacatures als bij aanbestedingen van projecten te bezien of hiervoor ook werkzoekenden met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt in aanmerking komen. Of dat er stageplaatsen gecreeerd kunnen worden voor werkzoekenden in opleiding. Anderzijds dient deze periode te worden benut om de werkzoekenden inzetbaar krijgen voor toekomstige vacatures. Een flinke steun hierbij is als in de (tekort)sectoren de mogelijkheid wordt bezien om een (landelijke) plaatsingsintentie overeen te komen7, die vervolgens regionaal kan worden uitgewerkt.
2
CBS UWV januari 2009 4 UWV 2009 5 Kennisnet 6 Wie willen er werk? Participatiepotentieel in 2005 en 2006, RWI 2007 Op verzoek van RWI heeft CBS in 2009 een update gemaakt waaruit blijkt dat in 2007 er 823.000 werkwilligen zijn., waarvan 344.000 ook werk zoekt. Het aantal nuggers dat geen dagonderwijs volgt, bedraagt 359.000. Hieronder vallen 136.000 werkzoekende nuggers is. 18.000 hiervan hebben zich bij UWV ingeschreven. 7 De plaatsingsintentie wordt uitgewerkt bij de instrumenten. 3
7
Profilering
Om de kansen op de arbeidsmarkt voor de groep werkzoekenden met grote afstand tot de arbeidsmarkt te vergroten, dienen arbeidsbemiddelaars bij de werving van vacatures af te stappen van de (traditionele) doelgroepenprofilering. Niet de ‘afkomst’ - de handicap of langdurige werkloosheid - moet centraal staan bij de arbeidsbemiddeling maar de (vak)kennis en competenties waarover de werkzoekenden beschikken en die vereist zijn voor de toekomstige baan. De voorkeur van decentrale partners bij de arbeidsbemiddeling gaat uit naar een bestendige trajectaanpak waarbij in fases naar de arbeidsmarkt wordt geleid.
Sluitende aanpak
De Stichting van de Arbeid gaat uit van een sluitende aanpak. Dat wil zeggen dat werkzoekenden in aanmerking komen ofwel voor bemiddeling naar werk ofwel voor een voorschakeltraject naar regulier werk, bijvoorbeeld via een re-integratiebedrijf of SW-bedrijf, ofwel scholing krijgen aangeboden ofwel voor diegenen die zeer weinig kans maken op betaald werk opname in een participatietraject. Om dit proces te versnellen en te weten wat de meest aangewezen route is voor een werkzoekende is het nodig om de competenties van de werkzoekende in beeld te krijgen. UWV en de gemeenten zijn hiermee reeds aan de slag. De Stichting van de Arbeid is van opvatting dat het vastleggen van de competenties van langdurig werkzoekenden van cruciaal belang is om, ook op de langere termijn, de weg naar betaald werk te vinden. Daarom dient er onverkort mee doorgegaan te worden8. Voor een geslaagde arbeidsbemiddeling zijn voor deze werkzoekenden vaak, vanwege hun lange afwezigheid op de arbeidsmarkt, voorschakeltrajecten en/of scholingstrajecten gewenst. De maximale duur voor een voorschakeltraject zal normaliter 3 maanden zijn. De bekostiging hiervan is voor rekening van de uitkeringsinstantie. Als er vervolgens ook een (bij/om)scholingstraject aan de orde is, komen ook deze kosten voor rekening van de uitkeringsinstantie. Hierbij kan sprake zijn van cofinanciering. Bijvoorbeeld als het opleidings- en ontwikkelingsfonds (O&O-fonds) in een bepaalde sector hierover afspraken maakt met de re-integratiedienst(en). De uitkeringsgerechtigde werkzoekende dient tijdens zijn scholingstraject - maximaal één jaar - vrijgesteld te worden van de sollicitatieplicht. De Stichting van de Arbeid stelt vrijwilligheid voorop ingeval een voorafgaand scholingstraject vereist is. Er zijn momenteel meer werkzoekenden dan banen. Bovendien vergroot de aanwezigheid van dit criterium de bereidheid bij werkgevers om de werkzoekende een baan of stageplaats aan te bieden. Over de motivatie van de werkzoekende kan immers geen twijfel bestaan. Mocht de werkzoekende een duaal traject willen volgen, dan komt de beloning voor rekening van de opleidende werkgever. Voor de opleidingskosten kan vaak een beroep op cofinanciering gedaan worden bij het O&O-fonds en/of OCW. Een ‘work-first-aanpak’ betekent niet altijd een garantie op een succesvolle (r)entree op de arbeidsmarkt. Voor een werkzoekende die over competenties beschikt waaruit blijkt dat hij in aanmerking komt voor een baan waarvoor bij-/omscholing vereist is, kan een scholingstraject zinvoller zijn. Zo kan een inburgeraar beschikken over competenties/ervaring die hem geschikt maken voor verpleger. Dan is het zinvoller om deze werkzoekende via een intensieve cursus de Nederlandse taal te leren en daarna te bemiddelen naar een duaal leertraject verpleging dan een baan in de schoonmaaksector te verschaffen.
8
In de nota Leren loont van de Stichting van de Arbeid wordt dit onderwerp nader uitgewerkt.
8
De uitkeringsinstanties hebben de mogelijkheid om af te zien van ‘work-first’. Niet elke instantie maakt echter deze afwegingen. De Stichting wijst erop dat met het oog op de (komende) vacaturegolf in de tekortsectoren het van belang is de competenties van de werkzoekende goed te wegen bij de arbeidsbemiddeling.
Maatwerk
Maatwerk is uitgangspunt. Zowel de regionale werkgevers als de werkzoekenden hebben hier baat bij. In de praktijk blijkt maatwerk echter uitermate lastig. De geboden vacature sluit vaak niet (direct) aan bij de kwalificaties van de werkzoekenden. Dat geldt zowel voor laaggeschoolde (te weinig gekwalificeerd) als hooggeschoolde (te specialistisch gekwalificeerd) werkzoekenden. Aanpassing van takenpakket kan consequenties hebben voor de beloning. Maatwerk is zeker aan de orde voor schoolverlaters zonder startkwalificatie. Inmiddels is er de nodige expertise ontwikkeld in de grotere gemeenten om deze jongeren in te passen in leerwerktrajecten.
Publiekprivate samenwerking
Bij de arbeidsbemiddeling van deze doelgroepen is publiekprivate samenwerking wenselijk Samenwerking tussen UWV, O&O-fondsen, kbb’s, (inter)gemeentelijke sociale diensten en private arbeidsbemiddelaars/uitzendsector zal leiden tot effectieve en snellere plaatsing. Publiekprivate samenwerking wordt over het algemeen regionaal afgesproken. Voordeel van deze samenwerking is dat betrokken partijen een eigen expertise en netwerk hebben om werkzoekenden te bemiddelen. De private arbeidsbemiddelaars, uitzendbureaus, detacherings- en re-integratiebedrijven kennen over het algemeen hun markten goed en beschikken - net als de publieke bemiddelaars over allerlei mogelijkheden om werkzoekenden naar de arbeidsmarkt te brengen. Dat gaat van intake tot scholing, van een EVC-traject tot detachering en plaatsing inclusief begeleiding. Dat kan met gebruikmaking van het totale arbeidsmarktinstrumentarium, loonkostensubsidie, plaatsing met behoud of met behulp van uitkering, proefplaatsing, enzovoorts. Bemiddeling naar een uitzendbaan behoort ook tot het instrumentarium. Een uitzendbaan kan een opstap naar een reguliere baan betekenen. Onderzoek toont aan dat plaatsing van werkzoekenden in flexibel dienstverband vrijwel hetzelfde resultaat oplevert met betrekking tot het toekomstig arbeidsmarktperspectief als plaatsing in een vast dienstverband9. Vaak is een werkgever eerder bereid om werkzoekenden via een flex-oplossing te werk te stellen; het risico ligt dan bij de uitlener. Dit geldt, zo blijkt, in het bijzonder voor mkb-ondernemingen. Inmiddels hebben UWV en uitzendbranche hierover afspraken gemaakt. UWV en gemeenten hebben inmiddels ervaring opgedaan in de regionale publiekprivate samenwerking via de mobiliteitscentra en de Werkpleinen. Er wordt samengewerkt via de bestaande netwerken van de publieke en private partijen, zoals gemeenten, roc’s, aoc’s, kbb’s (COLO), brancheservicepunten/werkgeversservicepunten, servicepunten ‘leren en werken’ (leerwerkloketten), particuliere opleidingsinstituten, uitzendorganisaties, outplacementbureaus, Kamers van Koophandel en re-integratiebureaus. De Stichting van de Arbeid gaat ervan uit dat het bruikbare instrumentarium, dat op de mobiliteitscentra en op de Werkpleinen ontwikkeld is ten behoeve van de arbeidsbemiddeling van de met ontslag bedreigde of recent werkloos geworden werknemers, ook wordt ingezet voor deze doelgroep.
9
Werk en inkomsten na massaontslag, Scheele, Van Gaalen, Van Rooijen, WRR/CBS publicatie 2008
9
Hierbij stelt zij vast dat de kracht van de mobiliteitscentra is gelegen in de proactieve benadering van bedrijven. Het in beeld brengen van geschikte werkzoekenden, de acquisitie van vacatures en het uitbouwen van netwerken is ook van belang bij de arbeidsbemiddeling van langdurig werkzoekenden. Brancheservicepunten kunnen een welkome vorm van dienstverlening betekenen in de publiekprivate samenwerking in de regio. Het doel van brancheservicepunten is het beantwoorden van vragen over de (brede) personeelsproblematiek van een branche/sector met zo min mogelijk (administratieve) lasten voor de ondernemer. Uiteraard dient dit proces efficiënt en doelmatig te verlopen. Omdat brancheservicepunten op initiatief van een sector of branche worden ingericht, is er in de betreffende branche al draagvlak om met een publieke arbeidsbemiddelaar samenwerking aan te gaan. De verwachting hierbij is dat door een nauwe samenwerking op de werkvloer de vraaggerichte werkwijze zo goed mogelijk wordt waargemaakt. Praktisch betekent dit dat op het gebied van in-, door- en uitstroom van personeel in een branche een medewerker van UWV of sociale dienst in onderlinge afstemming en nauwe samenwerking met een medewerker van een brancheorganisatie opereert. Zo kan de branchemedewerker tot taak hebben om vacatures in zijn regionale branche/sector op te halen en deze te laten matchen met het aanbod van UWV of van instanties als gemeenten, kenniscentra en onderwijsinstellingen. De medewerker van het Werkplein zoekt in de bestanden gericht gemotiveerde werkzoekenden die beschikbaar zijn om dat werk te doen10.
Instrumenten
Er is inmiddels een aantal instrumenten/arrangementen - soms nog in ontwikkeling - dat ingezet kan worden om schoolverlaters, met werkloosheid bedreigden en onlangs werkloos geworden werknemers te behoeden voor (langdurige) werkloosheid. Deze instrumenten /arrangementen zijn, al dan niet met een kleine aanpassing, eveneens geschikt om langdurig werklozen perspectief te bieden op terugkeer op de arbeidsmarkt11. Het betreft: o (sectorale) banenpool (waarbij uitkeringen kunnen worden ingezet voor de leegloopperiodes); o duale trajecten voor werkzoekenden in tekortsectoren waar een plaatsingsintentie is overeengekomen (werken & scholen). De ervaring leert dat dergelijke trajecten vaak 1,5 á 2 jaar duren; o (snuffel)stage waarbij de werkzoekende (met behoud van uitkering) kan verkennen of de baan perspectief biedt; o competentietest om inzicht te verkrijgen in de competenties van de werkzoekenden; o EVC ter bevordering van de bemiddeling en eventueel ook om het scholingstekort te kunnen vaststellen.
10
In de land- en tuinbouwsector heeft LTO goede ervaringen opgedaan met twee brancheservicepunten. Werkendeweg, onder andere door het directe contact met de ondernemers, heeft UWV gedegen kennis verworven over de agrarische arbeidsmarkt. Bij deze aanpak bleek het belang van één herkenbaar aanspreekpunt voor de sector. 11 In bijlage 3 is een aantal recente voorbeelden van deze instrumenten/arrangementen opgenomen.
10
Financieringsbronnen
Voor de arbeidsbemiddeling van deze doelgroepen zijn in eerste instantie de uitkeringsinstanties verantwoordelijk, ook financieel. De Stichting van de Arbeid doet in dit verband een oproep aan de landelijke en regionale overheden om voldoende financiën ter beschikking te stellen voor het arbeidsgeschikt maken en bemiddelen van werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Gemeenten en UWV beschikken over de publieke re-integratiemiddelen. De Stichting van de Arbeid geeft - om op regionaal niveau slagvaardig activiteiten uit te kunnen voeren – hen in overweging om een gezamenlijk fonds op regionaal niveau in te richten met deze gelden. Voor het vullen van het gezamenlijke fonds is nodig dat alle gemeenten in een regio bijdragen. Vervolgens kunnen zowel op regionaal niveau als op sectorniveau plannen worden ontwikkeld waarbij voor de financiering een beroep kan worden gedaan op dit gezamenlijke fonds. Op cao-niveau kunnen afspraken gemaakt worden over de inzet van O&O-middelen voor de regionale activiteitenplannen. De Stichting wijst erop dat, waar mogelijk, ontschotting van de verschillende financieringsstromen wenselijk is12. Dit zal een efficiënte en effectieve aanwending van de verschillende financieringsbronnen bevorderen. Voor de financiering van het traject naar werk zijn veelal meerdere financieringsbronnen beschikbaar. Vaak kan gebruik gemaakt worden van cofinancieringsconstructies. Hieronder worden de meest voor de hand liggende financieringsbronnen en de beoogde doelgroepen genoemd: o Re-integratiegelden UWV en participatiebudget gemeenten13: uitkeringsgerechtigden, nuggers, gehandicapten, inburgeraars, ww’ers en met werkloosheid bedreigden; o Participatiebudget van gemeenten: inburgeraars, uitkeringsgerechtigden, nuggers en laaggeletterden; o ESF–actie A: re-integratie van nuggers, bijstandsgerechtigde ouderen en deels arbeidsgeschikten; (zie bijlage 4: Fact sheet actie A) o O&O-fondsen: instromers in duale trajecten14; o OCW-gelden en participatiebudget gemeenten: schoolverlaters zonder startkwalificatie en laaggeletterden.
Ieders bijdrage in het traject op weg naar betaald werk
Werkzoekenden met grote afstand tot de arbeidsmarkt die geen perspectief (meer) hebben op een baan in sector/beroep waar zij voorheen werkzaam waren, moeten actief worden gestimuleerd om een nieuwe baan te zoeken. De meeste kansen liggen in de tekortsectoren. Hierbij komt aan de orde: o Sociale partners in de (tekort)sectoren gaan na of zij op landelijk niveau afspraken kunnen maken over stageplaatsen voor deze werkzoekenden.
12
Ontschotting mag echter niet ten koste gaan van de zwakste groepen zoals arbeidsgehandicapten. Dit budget is samengesteld uit het w-deel voor re-integratie, inburgeringsgelden van WWI en de educatiegelden (WEB). 14 Zie Leren loont van de Stichting van de Arbeid 13
11
o
o
o
o
o
o
De belemmeringen die de werkgever daarbij ervaart (geen tijd om op te leiden, onvoldoende pleidingsbudget en dergelijke) dienen opgelost te worden. Hierbij kunnen de kenniscentra een belangrijke rol vervullen; Sociale partners in de (tekort)sectoren gaan na of op landelijk niveau een plaatsingsintentie kan worden afgesproken. Sectoren stellen UWV hiervan op de hoogte. UWV stelt de regio’s, bijvoorbeeld de 33-pluscentra, op de hoogte van de landelijke afspraken. Op de Werkpleinen kunnen vervolgens in samenwerking met de regionale werkgevers de afspraken worden uitgevoerd. Deze aanpak vereist dat naast de plaatsingsintentie ook voldoende budget geregeld is; Decentrale sociale partners en overheid gaan na of afspraken gemaakt kunnen worden over de bekostiging van de opleiding indien sprake is van duale trajecten; Werkgevers in de (tekort)sectoren vergroten de kans op werk voor instromers met zorgtaken (kinderen, mantelzorg) door flexibilisering van arbeidsplaats en arbeidstijden of deeltijdarrangementen te organiseren; Werkzoekenden dienen actief op zoek te gaan – al dan niet met behulp van een re-integratiebureau - naar werk in een tekortsector en bereid te zijn eventueel een voorschakeltraject, opleiding en/of duaal traject hiervoor te volgen; Publieke uitkeringsinstanties schorten voor de werkzoekende voor de duur van de opleiding de sollicitatieplicht op. De uitkering loopt, al dan niet aangevuld, gedurende de voorschakel- en/of opleidingsperiode door. Gemeenten/UWV dienen bereid te zijn om gelden aan te wenden voor opleiding en/of voorschakeltrajecten voor de langdurig werklozen, gehandicapten en nuggers.
12
3.
Aanbevelingen
Werkzoekenden met grote afstand tot de arbeidsmarkt bemiddelen naar betaald werk was in het nabije verleden al geen sinecure. Dat is het in het huidige economische tij al helemaal niet. Het vereist van alle partijen in dit proces grote betrokkenheid. Hieronder volgen de belangrijkste aanbevelingen om dit proces te laten slagen aan decentrale sociale partners, landelijke overheid en publieke en private arbeidsbemiddelaars: 1. De Stichting van de Arbeid gaat uit van een sluitende aanpak. Dat wil zeggen dat werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt in aanmerking komen ofwel voor bemiddeling naar werk ofwel voor een voorschakeltraject naar regulier werk, bijvoorbeeld via een re-integratiebedrijf of SW-bedrijf, ofwel scholing krijgen aangeboden ofwel voor diegenen die zeer weinig kans maken op betaald werk opname in een participatietraject. De Stichting roept in dit verband werkgevers en branches op om vacatures zoveel mogelijk te melden bij UWV. 2. Decentrale sociale partners wordt aanbevolen zowel bij individuele vacatures als bij aanbestedingen van projecten zich in te zetten om ook werkzoekenden met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt in aanmerking te laten komen voor de vacatures. Dit geldt ook voor het creëren van voldoende stageplaatsen voor werkzoekenden15. 3. UWV en gemeenten worden aanbevolen de re-integratiegelden en participatiebudgetten al dan niet gezamenlijk in te zetten om deze doelgroepen aan het werk te krijgen. Voor de arbeidsbemiddeling van deze doelgroepen zijn in eerste instantie de uitkeringsinstanties verantwoordelijk, ook financieel. De Stichting van de Arbeid doet in dit verband een oproep aan de landelijke en regionale overheden om voldoende financiën hiervoor ter beschikking te stellen. De Stichting van de Arbeid geeft - om op regionaal niveau slagvaardig activiteiten uit te kunnen voeren - in overweging om een gezamenlijk fonds op regionaal niveau in te richten met deze gelden. De Stichting wijst erop dat, waar mogelijk, ontschotting van de verschillende financieringsstromen wenselijk is. Dit zal een efficiënte en effectieve aanwending van de verschillende financieringsbronnen bevorderen. 4. Uitkeringsinstanties dienen ingeval van perspectief op betaald werk scholing met behoud van uitkering actief te stimuleren. Bindende afspraken met het scholingsveld over flexibele arrangementen, bekostiging en dergelijke moeten dit proces ondersteunen 16. 5. Publiekprivate samenwerking tussen UWV, O&O-fondsen, kbb’s, (inter)gemeentelijke sociale diensten en private arbeidsbemiddelaars is wenselijk. Voordeel van deze samenwerking is dat partijen een eigen expertise en netwerk hebben om werkzoekenden te bemiddelen. Om de arbeidsbemiddeling te versnellen, zullen de competenties van de werkzoekende in beeld moeten worden verkregen via competentietest of EVC.
15
Conform de Europese Richtlijnen is er de (juridische) mogelijkheid om bij aanbestedingsprocedures afspraken over de tewerkstelling van doelgroepen te maken. Hiervoor is tot 35% van het budget beschikbaar. 16 Zie voor de uitwerking de aanbevelingen Leren loont;
13
6. Decentrale sociale partners wordt aanbevolen te bezien welke (cao)afspraken gemaakt kunnen worden over bijvoorbeeld instroom of een plaatsingsintentie in tekortsectoren, inzet van O&O-fondsen om overstap/scholing mogelijk te maken, maatwerkafspraken ten aanzien van het takenpakket in tekortsectoren, stageplaatsen voor instromers, kostenvergoeding voor en begeleiding van leerwerkbedrijven, deeltijdarrangementen voor instromers met zorgtaken of sectorale servicepuntenfuncties. Tot slot De Stichting van de Arbeid zal tot 2012 aan de hand van data van externe onderzoeksbureaus en instanties volgen of de hierboven gemaakte aanbevelingen zodanig uitwerken dat werkzoekenden die een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt - al dan niet via duale trajecten - aan het werk komen. Hierbij zal zo mogelijk een onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende doelgroepen: wajong, gedeeltelijk arbeidsgehandicapten, schoolverlaters zonder startkwalificatie, langdurig uitkeringsgerechtigden en nuggers.
14
Bijlage 1 Gedeelte uit: Tripartiete Verklaring Najaarsoverleg 2008: Samen doen wat mogelijk is
De Stichting van de Arbeid zal, in samenspraak met CWI/UWV en RWI, een analyse maken van de aantallen per categorie, opleidingsniveau, beroepsoriëntatie en regionale spreiding. Vervolgens zal in samenwerking met sociale partners in sectoren/branches - waar potentieel opleidings- en plaatsingsmogelijkheden zijn - een plan van aanpak worden opgesteld. Dit plan van aanpak bevat een realistische prognose wanneer en hoeveel personen (opgeleid en) aan het werk kunnen worden geholpen op sector/branche niveau. Afspraken met regionale (uitvoerings)organisaties, een adequate uitvoering en mogelijkheden voor publiek/private samenwerking (bijvoorbeeld tussen LWI en uitzendorganisaties), zijn hierbij essentieel. Het verdient aanbeveling dat (per plan van aanpak) 'aanjaagteams' tot stand komen van mensen uit de kring van werkgevers- en werknemersorganisaties om het proces van de grond te tillen en een impuls te geven. Hierbij is het committeren van individuele werkgevers –op regionaal niveau- cruciaal. Dit geldt evenzeer voor de overheid en overige werkgevers in de publieke sector. Sociale partners op centraal en decentraal niveau moeten bij het tot stand komen van de plannen van aanpak betrokken zijn. De plannen van aanpak moeten tevens een stimulans zijn om tot nieuwe/extra (cao-) afspraken te komen tussen sociale partners op sector/brancheniveau.
Opdracht o Maak een bestandsanalyse van de voor de arbeidsmarkt beschikbare categorieën zowel landelijk als regionaal én sectoraal; o De uitkomsten van de arbeidsmarktanalyses dienen zodanig inzicht in de regionale en sectorale mogelijkheden voor participatie van werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt te geven dat regionale/ sectorale partners op basis hiervan – in samenwerking met decentrale cao-partijen en arbeidsintermediairs- plannen van aanpak met concrete participatiedoelstellingen kunnen opstellen om vervolgens deze groep werkzoekenden aan een baan te helpen.
15
Bijlage 2
Overschot- en tekortsectoren een analyse van de arbeidsmarkt
1
Inleiding
De kredietcrisis heeft onverwacht hard toegeslagen Inmiddels zijn ook de reële effecten van de financieel-economische crisis duidelijk zichtbaar. In veel sectoren zijn de orderportefeuille en omzetten fors gedaald en op de arbeidsmarkt neemt het aantal faillissementen, ontslagaanvragen en werklozen in een rap tempo toe. Volgens het CPB zal de werkloosheid stijgen van 3,9% in 2008 via 5,5% in 2009 naar 8,75% in 2010. Dit is 370.000 extra werklozen in 2010 ten opzichte van 2008, toen we slechts 304.000 werklozen telden. Het arbeidsmarktbeeld is dus door het CPB drastisch in neerwaartse richting bijgesteld. In december raamde het CPB de werkloosheid voor 2010 nog op 6½% ofwel bijna 500.000 werklozen. Door verscherping van de kredietcrisis sindsdien zijn de economische vooruitzichten aanmerkelijk verslechterd. De afzet van het bedrijfsleven bijvoorbeeld, is in het laatste kwartaal fors gedaald, waardoor deze in 2008 gemiddeld 2%-punt lager uitkwam dan in 2007. De economische groei wordt door het CPB geraamd op -3,5% in 2009. Figuur 1
Verwachte economische groei 2009-2010 2,25
2
2
Prognose december 2008 1
1
0 -0,25 -0,75 -1 Prognose februari 2009 -2
-3 -3,5 -4 2008
2009
Bron: CPB, eigen bewerking SZW/Stichting van de Arbeid.
2010
16
De centrale vraag in dit memo is: Wat zijn de gevolgen van de kredietcrisis voor de arbeidsmarktontwikkelingen op de korte (2009/2010) en middellange termijn (2012/2013)? Ofwel: wat is er nodig over 2 à 3 jaar? Subvragen zijn: Waar ontstaan tekorten aan arbeidskrachten en waar ontstaan overschotten? Wat is de omvang van de tekorten in termen van werknemers? Wat is de regionale verdeling van de overschotten en tekorten? Hoe zien de openstaande vacatures er naar opleidingsniveau uit? Hoe kunnen sectoren hun knelpunten op de arbeidsmarkt oplossen? Wat is nodig om werklozen voor de vacatures geschikt te maken? De korte en middellange termijn ontwikkelingen zijn gebaseerd op literatuuronderzoek (vooral onderzoeken waarin de kredietcrisis is verdisconteerd) en via gesprekken met vertegenwoordigers van diverse sectoren/branches. De gebruikte studies zijn echter tot stand gekomen vóór publicatie van de nieuwe ramingen van het CPB (februari 2009). Alvorens op de korte en middellange termijn ontwikkelingen wordt ingegaan, gaat de aandacht uit naar demografische ontwikkelingen. Deze zijn namelijk van invloed op de vervangingsvraag (banen die vrijvallen doordat ouderen de arbeidsmarkt verlaten) en op het aanbod van arbeidskrachten, namelijk minder instroom van jongeren.
2
Demografische ontwikkelingen
Twee belangrijke demografische ontwikkelingen, die van invloed zijn op de vraag naar arbeidskrachten op termijn, zijn de vergrijzing en de ontgroening. Door de vergrijzing stijgt de zogenaamde grijze druk van thans circa 24% tot 47% in 2040. De vergrijzing heeft tot gevolg dat enerzijds werknemers van 55 jaar en ouder steeds sterker vertegenwoordigd zullen zijn op de arbeidsmarkt en anderzijds dat de werknemers van de babyboomgeneratie de komende jaren de pensioenleeftijd zullen bereiken. Dit laatste heeft een remmend effect op de groei van de beroepsbevolking. De verhouding tussen het aantal mensen ouder dan 65 jaar en het aantal mensen tussen de 20 en 65 jaar zal flink toenemen, namelijk van 0,25 nu naar het maximum van 0,49 in 2040. Dit proces van vergrijzing is al een tijd bezig en wordt naast de ontgroening veroorzaakt door de gestegen levensverwachting. In 1950 was de levensverwachting voor vrouwen 72,6 jaar en voor mannen 70,3 jaar; nu is dat 82,3 jaar voor vrouwen en 78 jaar voor mannen. De ontgroening betekent dat er steeds minder jongeren (op de arbeidsmarkt) komen. In 1950 moesten 10 actieve volwassenen (in de leeftijd van 20-65 jaar) zorgen voor 7 jongeren; nu is de verhouding 4 kinderen per 10 volwassenen.
17
Figuur 2
Leeftijdsverdeling arbeidsaanbod
100% 10
16
90% 80%
23 25
70% 60% 50%
27 21
40% 30%
24
23
15
15
2004
2020
20% 10% 0% <25 jaar
25-35 jaar
35-45 jaar
45-55 jaar
55 jaar e.o.
Beide demografische ontwikkelingen zijn van invloed op de ontwikkeling van de werkgelegenheid naar opleidingsniveau, sector en regio. In dit kader is de leeftijdsverdeling van de werknemerspopulatie belangrijk. Een sterke vertegenwoordiging van werknemers in de hogere leeftijdsgroepen betekent dat in de komende jaren een grote leeftijdsgerelateerde uitstroom van personeel zal plaatsvinden. De meest vergrijsde sector is het onderwijs. In deze sector is bijna 20% van de werknemers 55 jaar of ouder. Volgens het CBS zal in de onderwijssector binnen 20 jaar ruim de helft van het huidige onderwijspersoneel ouder zijn dan 65 jaar. Andere sterk vergrijsde sectoren zijn o.a. de energiebedrijven, landbouw en delfstoffenwinning. Maar ook delen van de industrie en de gezondheidszorg en welzijnszorg hebben een meer dan gemiddelde vergrijzing. Deze sectoren zullen zich dus moeten voorbereiden op een grote pensioengerelateerde uitstroom van personen in de komende jaren. Dat wil zeggen dat al deze sectoren te maken krijgen met een grote vervangingsvraag als gevolg van de vergrijzing. Relatief jonge sectoren zijn de horeca, handel, uitzendsector en de zakelijke dienstverlening. Bekend is dat veel jongeren in de horeca en handel starten en later overstappen naar de functie en sector waarvoor zij zijn opgeleid. Ook hebben veel jongeren een bijbaantje in de handel en horeca. Deze sectoren hebben daarom voorlopig minder last van de vergrijzing. De hoge vervangingsvraag in deze sectoren is het gevolg van een hoge baanmobiliteit. De grote vervangingsvraag als gevolg van de vergrijzing impliceert dat ook bij een per saldo dalende werkgelegenheid nog steeds ruimte bestaat om nieuwe werkzoekenden aan te nemen.
3
De huidige situatie op de arbeidsmarkt
Hoewel de kredietcrisis al vanaf het derde kwartaal 2008 is ingezet, was de situatie op de Nederlandse arbeidsmarkt eind 2008 nog gunstig; dit geldt zeker in vergelijking met het buitenland. Tot december 2008 daalde de werkloosheid maandelijks; pas vanaf december 2008 is sprake van een omslag. Enkele relevante arbeidsmarktcijfers voor 2008 zijn: Gemiddeld waren er in 2008 304.000 personen werkloos. Dit is 40.000 personen minder dan in 2007. De werkzame beroepsbevolking steeg met 151.000 personen tot gemiddeld ruim 7,5 miljoen personen.
18
De gemiddelde participatiegraad bedroeg 70,3 procent; 1,2%-punt meer dan in 2007. In het 4e kwartaal van 2008 waren er bijna 417.000 niet-werkende werkzoekenden, waarvan iets meer dan de helft langdurig werkloos was.
Tabel 1
Kerngegevens 2008 MKB Ondernemingen (*1000) 810 Afzet (in miljard €) 458 90 Waarvan in buitenland 368 Waarvan in binnenland
Grootbedrijf 5 619 197 422
Totaal 815 1.077 287 790
Arbeidsvolume (* 1000) Aantal werkenden (*1000) Waarvan zelfstandigen
2.649 3.494 4
5.990 7.565 940
3.342 4.071 936
Bron: Prognoses kerngegevens MKB, december 2008.
In 2008 was de arbeidsmarkt zeer krap, waardoor veel vacatures (ruim 250.000) voor zowel laag- als hoogopgeleiden niet vervuld konden worden. Het potentiële arbeidsaanbod eind 2008 bedroeg circa 1,1 miljoen uitkeringsgerechtigden. Hiervan kan echter niet iedereen werken. Door het CWI worden niet-werkende-werkzoekenden (nww-ers) geregistreerd. Deze groep nww-ers bestaat vooral uit personen met maximaal een mbo-opleiding (tabel 2). Door de kredietcrisis zal de groep nww-ers de komende jaren (fors) stijgen.
Tabel 2
Niet-werkende werkzoekenden naar opleidingsniveau (2008)
Opleidingsniveau
Aantal 106 114.494 120.408 125.356 40.385 15.875 267
Groei t.o.v. 1 jaar eerder -15% -3% -14% -9% -9% -7% -30%
Totaal
416.891
-9%
Bron: UWV (2009).
4
Verwachte ontwikkelingen op korte termijn (2008-2010)
De werkgelegenheidsvooruitzichten op macro niveau zijn ongunstig. Het Nederlands bedrijfsleven is in zwaar weer terecht gekomen. Door het Economisch Instituut Midden en Kleinbedrijf (EIM) is op basis van 2 scenario’s de werkgelegenheidsontwikkeling tussen 2008 en 2010 berekend. Het 1e scenario (basisvariant) van het EIM gaat uit van een BBP-groei van -0,75% in 2009 en + 1% in 2010. Deze variant is in grote lijnen de decemberraming van het CPB. De 2e variant is gebaseerd op de aanname dat het BBP in 2009 uitkomt op ongeveer -2%, terwijl 2010 geen andere ontwikkeling laat zien in vergelijking met de basisvariant (BBP 1%). De BBP-ontwikkeling van -2% is goeddeels het gevolg van een verslechtering van de wereldhandel, die
19
3% lager uitkomt dan in de basisvariant. Deze variant is dus nog optimistisch ten opzichte van de nieuwe ramingen van het CPB. Tabel 3
Geraamde werkgelegenheidsontwikkelingen in 2009 en 2010 (gecumuleerd)
Sector Industrie Waarvan: Voeding en genotmiddelen Metaalindustrie Chemische industrie Overige industrie Bouw Autosector Groothandel Detailhandel Horeca Transport Communicatie Financiële diensten Zakelijke diensten Overige sectoren Overige diensten Bedrijfsleven Overheid
2008-2010 Basisscenario -62.600
2008-2010; -2%-variant -75.200
-3100 -30.700 -7.500 -21.300 -24.500 -4.900 -15.100 -27.600 -15.400 -11.200 -3.000 -19.100 -27.200 -1.300 +40.800 -171.200 +9.400
-3.800 -38.400 -9.800 -23.300 -28.800 -5.600 -21.200 -29.600 -16.400 -17.600 -3.100 -18.600 -43.700 -900 +41.300 -219.500 +10.300
-186.600
-234.700
Totaal Bron: EIM in opdracht van MKB Nederland en Ministerie van EZ
De sector “Overige sectoren” omvat vooral de landbouw en de zorg. In de basisvariant daalt de werkgelegenheid in de landbouw in 2009 met 1,75% en in de zorg stijgt deze met 2,4%. In 2010 daalt de werkgelegenheid in de landbouw met 3,7% en in de zorg is de toename 3,6%. Voorts laat de tabel zien dat: Het verlies aan banen varieert tussen 186.000 en bijna 235.000, in 2010; De werkgelegenheid bij de overheid en bij overige diensten per saldo blijft groeien; De marktsector (gemeten in arbeidsvolume) fors zal inkrimpen. Dit geldt in versterkte mate voor de industrie, zakelijke dienstverlening, detailhandel en bouw. Naar omvang van de bedrijven zijn de verschillen beperkt. Per saldo daalt de werkgelegenheid in het grootbedrijf meer (-3%) dan in het midden- en kleinbedrijf (-2%), zo laat figuur 3 zien.
20
Figuur 3
Werkgelegenheidsontwikkeling groot- en midden- en kleinbedrijf 2008-2010; in % 2,0 1,0 0,0 -1,0
In %
Midden en kleinbedrijf Grootbedrijf
-2,0 -3,0 -4,0 -5,0 -6,0
w
.v
vo e
di ng
en
ge
no tm
id de ind le u m nin strie ch eta du em a l st is ind rie ch u ov e i stri er nd e us ig e in trie du st rie b au ou to w gr sec oo to t r de han ta de ilh l an d h o el r t eca c ra fin om ns an m po un rt c za iële ica ke di tie lijk en ov e d ste er ie n n i ov ge d ste n er i i g ens e se ten be cto dr r ijf en sl ev ov en er he id to ta al
-7,0 -8,0
Bron: Eigen bewerking SZW/StvdA op basis van EIM in opdracht van MKB Nederland en Ministerie van EZ.
Uit figuur 3 blijkt dat de metaal- en chemische industrie en de bouw harde klappen krijgen. De werkgelegenheid in deze sectoren daalt met 4% tot 6% in de jaren t/m 2010.
5
Wat nodig is over 3 à 4 jaar: middellange termijn prognoses
5.1
Onzekerheden
De Nederlandse financiële sector verliest door fusies, overnames en de financiële crisis steeds meer banen. Bij Fortis en ABN Amro verdwijnen per saldo 8.000 banen en bij ING 1.000 (en wereldwijd 7.000) via massaontslag en nog eens 1.700 via natuurlijk verloop en het niet opvullen van openstaande vacatures. SNS Reaal heeft de afgelopen 2 jaren al 780 banen geschrapt. Wat zeggen deze ontwikkeling over de te verwachten arbeidsmarktontwikkelingen op middellange en lange termijn? Zal het arbeidsvolume in de financiële sector fors lager zijn? Verandert de samenstelling van de werkgelegenheidsstructuur? Bij het beantwoorden van deze vragen speelt een aantal onzekerheden een rol. Ten eerste is onduidelijk hoe lang de huidige economische crisis zal duren en hoe diep deze zal zijn. Uit een historische vergelijking tussen eerdere financiële crises blijkt dat een crisis gemiddeld 1,9 jaar duurt en dat er sprake kan zijn van een aanzienlijke daling van het BNP, de beursindex en vaak ook van de huizenprijzen. De schuldquote en werkloosheid nemen toe 17. Een tweede onzekerheid betreft het aanpassingsvermogen van de economie, omdat deze de mate en het tempo bepalen waarin de economie zich kan herstellen. Aanpassingsmechanismen zijn o.a. de lonen (loonflexibiliteit), het personeelsvolume (arbeidsmarktflexibiliteit) en beleidsmaatregelen.
17
Zie “The Aftermath of Financial Crises”, Reinhart, C.M. & K.S. Rogoff, University of Maryland/Harvard University, 2009.
21
Zeker is dat op de huidige periode van krimp een periode van economische groei zal volgen. Historisch gezien is de welvaart in termen van het bruto nationaal product in Nederland gemeten over een langere periode (dat wil zeggen trendmatig) altijd toegenomen. Wat we conjunctuur noemen, is in feite de ontwikkeling ten opzichte van deze trend. Deze ontwikkeling is afwisselend positief en negatief (“reversion to the mean”), waarbij de periodes van groei doorgaans langer duren dan de periodes van krimp. De laatste zijn bovendien korter naarmate een economie beter is toegerust voor snelle aanpassing. Nederland staat er op dat punt, zeker in vergelijking tot veel andere Europese landen, relatief gunstig voor. Het voorgaande laat onverlet dat economische crises zelden de gehele economie raken. Ook nu nog zijn er bedrijven en branches binnen sectoren die vacatures en personeelstekorten laten zien, terwijl andere sectoren met forse ontslagen te maken hebben. Trendmatig beweegt de Nederlandse economie zich al lange tijd in de richting van een diensteneconomie, waarbij werkgelegenheid verloren gaat in sectoren als de landbouw en (zij het in mindere mate) de industrie terwijl de commerciële en niet-commerciële dienstverlening worden gekenmerkt door werkgelegenheidsgroei. Het is aannemelijk dat de huidige economische situatie aan die dieper liggende ontwikkeling als zodanig niets zal veranderen. Wél kan er sprake zijn van verschuivingen binnen sectoren (binnen de commerciële dienstverlening bijvoorbeeld van het bank- en verzekeringswezen naar de handel) die bovendien ook een meer bestendig karakter kunnen hebben. Verwachtingen daaromtrent zijn niet met enige mate van zekerheid te geven. De ervaringen met de ict-sector uit de vorige crisis laten echter zien dat de kans op blijvend negatieve effecten voor getroffen sectoren waarschijnlijk niet erg groot is. 5.2
Werkgelegenheidsontwikkeling 2009-2013
Door Etil zijn ramingen van de werkgelegenheidsontwikkeling gemaakt voor de jaren 20092013 18. In deze ramingen zijn de nieuwe cijfers van het CPB ten aanzien van de werkloosheidsontwikkeling (februari 2009) niet meegenomen. Volgens Etil daalt de werkgelegenheid in 2009 met gemiddeld 0,2% en gedurende de periode 2010-2013 met gemiddeld 0,3% per jaar. De prognose voor 2009 is dus op dit moment te optimistisch. Niettemin zijn de ramingen goed te gebruiken, omdat zij een goed beeld verschaffen van tekort- en overschotsectoren op termijn.
Figuur 4
18
Werkgelegenheidsontwikkeling in procenten, Nederland, 1997-2013
Arbeidsmarkt ECABO-domein 2008-2013; conceptrapport 30 januari 2009; onderzoek uitgevoerd door Etil in opdracht van ECABO. Deze ramingen heeft Etil verstrekt terwijl het onderzoek nog niet uit is .
22
Uit figuur 4 blijkt dat: de economische dip diep is; de werkgelegenheid in 2010 met bijna 3% daalt; groei van de werkgelegenheid pas vanaf 2012 optreedt en deze dan nog zeer bescheiden is. Er zijn grote sectorale verschillen in de werkgelegenheidsontwikkeling (tabel 4). Vooral het bank- en verzekeringswezen levert veel arbeidsplaatsen in. Maar ook in de landbouw en industrie gaan veel banen verloren. Tegenover deze krimpsectoren staan groeisectoren, zoals de zakelijke dienstverlening, onderwijs, gezondheids- en welzijnszorg.
Tabel 4
Werkgelegenheidsontwikkeling naar sector, Nederland 2008-2013
Sectoren Landbouw Industrie & nutsbedrijven Bouw Handel en Reparatie Horeca Transport en communicatie Bank en verzekeringswezen Zakelijke dienstverlening Overheid Onderwijs Gezondheids- en welzijnszorg Overige dienstverlening Totaal
2008
2009
2010-2013
- 0,9 0,0 +4,5 +1,9 +2,2 +1,6 0,0 +4,8 +2,0 +2,0 +3,6 +2,9
-1,6 -2,8 -2,1 -0,6 -1,0 -0,4 -3,7 +0,9 +0,4 +0,5 +2,4 +1,1
-2,6 -2,7 -1,7 -0,6 -0,3 -1,4 -2,5 +0,5 +0,2 +0,2 +1,9 +1,2
+2,4
-0,2
-0,3
Bron: CPB, LISA, EIM, bewerking Etil.
De relatieve groei/krimp volgens Etil spoort globaal met inzichten van het CWI, zo toont tabel 5. Tabel 5
Groei werkgelegenheid (bron: nog uit te brengen Sectorbarometer van UWV WERKbedrijf)
Sector
Banen Aantal Groei t.o.v. Historische x 1.000 vorig jaar trend 2008-3 2008-3 2008-3 Totaal 7.996 1,4% stijgend Landbouw en visserij 143 -1,4% dalend Industrie 943 0,7% stijgend Bouwnijverheid 395 0,8% stijgend Handel 1.331 2,4% stijgend Horeca 298 -0,3% stabiel Vervoer en communicatie 465 0,6% stijgend Financiële instellingen 286 0,0% stabiel Zakelijke dienstverlening 1.608 2,5% stijgend Overheid 950 0,0% stabiel Gezondheids- en welzijnszorg 1.238 1,6% stijgend Cultuur en overige dienstverlening 339 1,8% stijgend
Groeiverwachtingen EIM 2009 t.o.v. landelijk n.v.t. onbekend ondergemiddeld ondergemiddeld ondergemiddeld ondergemiddeld ondergemiddeld bovengemiddeld bovengemiddeld bovengemiddeld bovengemiddeld bovengemiddeld
1) Van banen naar sector zijn op dit moment alleen cijfers tot en met het 3e kwartaal 2008 beschikbaar 2) Groeiverwachtingen EIM: EIM in opdracht van KBM Nederland en Ministerie van Economische Zaken 3) Groeiverwachtingen WERKbedrijf: aangepast lage groeiscenario
Groeiverwachtingen WERKbedrijf 2009 t.o.v. landelijk gemiddelde n.v.t. ondergemiddeld ondergemiddeld ondergemiddeld ondergemiddeld bovengemiddeld ondergemiddeld gemiddeld bovengemiddeld ondergemiddeld bovengemiddeld bovengemiddeld
23
Uit de cijfers kan worden geconcludeerd dat de collectieve sector een kansrijke sector is om aan werk te komen: de werkgelegenheid blijft op peil of stijgt. Ook de zakelijke dienstverlening (met circa 1,3 miljoen werknemers) is een kansrijke sector. Bij een groei van 0,9% (tabel 4) gaat het om 12.000 arbeidsplaatsen. Niet alleen de groeisectoren bieden extra/nieuwe banen de komende jaren: Alle sectoren in de markt- en collectieve sector- hebben te maken met de vergrijzing. Hierdoor komen banen vrij die weer opgevuld moeten worden. Echter, vanwege de crisis zal de herbezetting van banen minder groot zijn. Ook ontstaan banen doordat mensen zich van de arbeidsmarkt terugtrekken wegens de zorg voor kinderen, om een opleiding te volgen of wegens emigratie. Ook ontstaan baanopeningen door baanmobiliteit (wisseling van baan). Door Etil is het gemiddeld aantal ontstane vacatures per jaar geraamd. Gemiddeld zijn dat er per jaar voor de periode 2010-2013 circa 1 miljoen. Het UWV gaat voor 2009 van een lager aantal vacatures uit (circa 800.000). In sectoren komen tekorten en overschotten naast elkaar voor. Het gaat vaak om tekorten aan hoger opgeleiden of vakmensen en overschotten aan lager opgeleiden.
Tabel 6
Gemiddeld aantal ontstane vacatures per jaar (*1000), 2010-2013
Sectoren Landbouw Industrie & nutsbedrijven Bouw Handel en Reparatie Horeca Transport en communicatie Bank en verzekeringswezen Zakelijke dienstverlening Overheid Onderwijs Gezondheids- en welzijnszorg Overige dienstverlening
2009 27 98 59 224 72 59 47 227 26 42 140 49
Totaal
1.070
2010 25 91 53 205 66 54 42 220 24 40 141 45 1005
Bron: CPB, CWI, EIM, CBS, bewerking Etil.
UWV gaat van een lager aantal vacatures voor 2009 uit. Het lijkt erop dat UWV hierin wordt gesteund door de eerste resultaten van een arbeidsmarktcrisisenquête van het ABU. De verwachtingen met betrekking tot nieuwe vacatures zijn zeer somber. Echter er blijven, hoewel het aantal vacatures fors verminderd, nog steeds veel vacatures verspreid over àlle sectoren.
24
Tabel 7
Uitzendvacatures; 2008-2009
Landbouw en visserij Energie- en waterbedrijen Voeding- en genot-middelenindustrie Chemische industrie Metaalindustrie Overige industrie Bouwnijverheid en installatiebedrijven Handel
Horeca Sport, cultuur en recreatie Transport en logistiek Post en telecom Banken en verzekeraars Automatisering Overige zakelijke dienstverlening Overheid Onderwijs Zorg en welzijn
Neemt sterk af 8%
Neemt ge- Blijft leidelijk af gelijk 23% 54%
Neemt toe 8%
Nog steeds moeilijk vervulbaar 8%
4%
33%
33%
17%
13%
7% 26% 47% 37%
25% 51% 38% 39%
53% 13% 5% 16%
7% 3% 4% 3%
8% 8% 6% 5%
50% 13%
35% 53%
10% 23%
1% 8%
4% 4%
26%
26%
38%
10%
0%
12% 50% 9% 36% 12%
29% 40% 39% 33% 27%
41% 6% 39% 17% 30%
12% 1% 4% 3% 18%
6% 3% 9% 11% 12%
17% 0% 0% 10%
28% 19% 11% 17%
30% 48% 61% 45%
13% 26% 22% 17%
13% 6% 6% 10%
Bron: ABU, Arbeidsmarktcrisisenquête19
19
Het rapport is op moment van schrijven nog niet gepubliceerd.
25
Tabel 8
Aantal openstaande vacatures naar bedrijfskenmerken 2008 (*1000)
Sector Particuliere bedrijven Overheid
31-maart 234 16
30-juni 238 18
30-sept. 215 22
31-dec. 166 22
Landbouw en visserij Industrie Bouwnijverheid Commerciële diensten Waarvan: Handel Horeca Vervoer en comm. Financiële instellingen Zakelijke diensten Niet-commerciële diensten Waarvan: Openbaar bestuur Onderwijs Gezondheids-/welzijnszorg Cultuur en overige diensten
4 27 21 140
5 26 20 144
4 23 17 131
2 15 12 100
41 15 13 12 60 56
43 16 13 12 60 60
40 12 12 11 56 61
28 9 8 10 45 57
10 7 29
11 8 29
17 6 29
17 5 27
11
27
10
9
Totaal
250
256
237
188
Bron: CBS Persbericht PB09-010
6
Sectorale en regionale ontwikkelingen
6.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingezoomd op een aantal krimp- en groei sectoren/branches. Doel hiervan is inzicht te krijgen in wat nodig is de komende jaren aan type werknemers (naar leeftijd en opleidingsniveau). Een aantal sectoren, zoals de transportsector, is niet behandeld omdat geen actuele informatie beschikbaar was. Hieronder worden successievelijk de volgende sectoren/ branches beschouwd: 1) agrocluster, 2) bouwnijverheid, 3) technische installatiebranche, 4) gezondheidszorg en welzijn, 5) onderwijssector, 6) defensie en 7) provincies. De twee eerstgenoemde branches zijn overschotsectoren en de overige zijn tekortsectoren. Overigens komen in sectoren tekorten en overschotten naast elkaar voor. Het gaat dan doorgaans om tekorten aan hoogopgeleiden en/of vakmensen en overschotten aan laagopgeleiden. Uitgegaan is van het gemiddelde op sectoraal niveau. Naast overschot- en tekortsectoren, zijn er ook sectoren waar er nauwelijks tekorten of overschotten zullen optreden (openbaar bestuur en veiligheid). Bij de behandeling van de sectoren is gebruik gemaakt van verschillende bronnen. Hierdoor zijn de cijfers niet altijd exact gelijk met eerder genoemde cijfers. Niettemin wordt een goed beeld verkregen van wat nodig is de komende tijd en wat overschot en tekortsectoren zullen zijn.
26
6.2
Landbouw/Agrocluster
Al vele jaren is sprake van vermindering van de werkgelegenheid in de landbouw en (in mindere mate) de industrie en een toename van de werkgelegenheid in de dienstverlenende sectoren. De werkgelegenheid in de landbouw zal op korte termijn dalen: in 2009 met 1,75% en in 2010 met 3,7%. Volgens EIM20 en Etil zal de werkgelegenheid in de landbouw ook na 2010 per saldo blijven dalen. Het agrocluster is breder dan de sector landbouw (zie kader 1).
Kader 1
Afbakening agrocluster
EIM heeft aan de hand van 4 scenario’s de arbeidsmarktontwikkelingen voor het agrocluster berekend. De scenario’s, ontwikkelt door het CPB, zijn: 1) regional communities; 2) strong Europe; 3) transatlantic market; 4) global economy. Op basis van de vier scenario’s varieert de werkgelegenheidsontwikkeling tussen -0,9% per jaar (global economy) en -1,3% per jaar (regional communities) tot 2016. Uitgedrukt in aantallen personen is de bandbreedte van de scenario’s 22.000 personen.
20
EIM, Arbeidskrachten in het agrocluster nu en in de toekomst. Deel 1: vooruitblik tot 2016, Zoetermeer, oktober 2008.
27
Figuur 5
Werkgelegenheidsontwikkeling agrocluster 2006-2016 naar arbeidstype
De gemiddelde inkrimping van het agrocluster tot 2016 betekent niet dat er tot 2016 geen vraag naar arbeidskrachten zal zijn. Volgens het EIM wordt het agrocluster (in 2006 waren hierin bijna 550.000 personen werkzaam) meer getroffen door uitstroom van ouderen als gevolg van de vergrijzing (dus grote vervangingsvraag) dan andere sectoren. Dit speelt binnen het agrocluster vooral binnen de primaire landbouw en de voedingsmiddelenindustrie. Naast de vergrijzing zullen ook door de lagere leerlingeninstroom in “groen” onderwijs, schaalvergroting binnen de sector en veranderende voorkeuren van consumenten resulterend in een veranderend consumptiepatroon tekorten aan specifieke groepen arbeidskrachten ontstaan. Het gaat vooral om: Flexibele arbeidskrachten, zowel in tijdelijke dienst als op inleenbasis, met name uitzendkrachten (mede in verband met de seizoensgevoeligheid van de sector). Het gaat hierbij doorgaans om eenvoudige en routinematige werkzaamheden, zoals oogsten, sorteren, verpakken en inpakken voor laaggeschoold personeel. In 2006 was de totale omvang van het ingeleende personeel in de primaire landbouw en tuinbouwsector iets meer dan 57.000 personen en in het totale agrocluster bijna 75.000 personen. Technisch personeel als gevolg van de verdere mechanisering en robotisering (upgrading opleidingsniveau). 6.3
Bouwnijverheid
De bouw bestaat uit 93.000 bedrijven die samen een werkgelegenheid bieden van 474.000 arbeidsjaren. De bouw bestaat uit 4 deelsectoren: 1) burgerlijke en utiliteitsbouw (B&U), 2) grond, weg en waterbouw (GWW), 3) afbouw en 4) bouwinstallatie. De werkgelegenheid in de sector bouw is gestegen van 450.000 arbeidsjaren in 2005 naar 474.000 arbeidsjaren in 2008. De kredietcrisis en de daarmee gepaard gaande conjuncturele neergang treffen de Nederlandse bouwproductie in sterke mate. Diverse bouwprojecten zijn stil gelegd en het aantal nieuw te bouwen woningen neemt fors af. De verwachting is dat de afzet van de bouwsector in 2009 met 4,5% daalt en de werkgelegenheid - voor zowel werknemers als zelfstandigen - met 1,5%. In 2010 daalt de werkgelegenheid
28 naar verwachting zelfs met 5% (bij zelfstandigen met 1,5%). Per saldo gaan in 2009 en 2010 circa 27.000 arbeidsjaren (30.000 personen) verloren. Herstel treedt pas weer op in de jaren na 2011. Naar verwachting komt de werkgelegenheid in 2014 uit op 478 duizend arbeidsjaren (tabel 9). Dit is het niveau van 2008. Tabel 9
Ontwikkeling werkgelegenheid bouw; 2009-2014 (in arbeidsjaren) 2009 176.000 134.000 42.000 81.000 73.000 8.000 211.000 164.000 47.000 468.000 372.000 96.000
B&U Werknemers Zelfstandigen GWW Werknemers Zelfstandigen Overig Werknemers Zelfstandigen Totaal Werknemers Zelfstandigen
2010 168.000 127.000 41.000 78.000 71.000 8.000 201.000 154.000 46.000 447.000 353.000 95.000
2014 180.000 132.000 43.000 80.000 72.000 8.000 218.000 166.000 62.000 478.000 370.000 108.000
Bron: EIB (2009).
Vooralsnog is voor de sector bouw dus sprake van inkrimping, resulterend in overschotten aan werknemers. Hoewel de inkrimping vooral langs natuurlijke weg tot stand kan komen, zijn ontslagen niet te vermijden. Dit betekent dat de bouwsector voorlopig niet tot de kansrijke sectoren behoort en mensen die hun baan verliezen zo snel mogelijk naar ander werk moeten worden begeleid. Voor de langere termijn geldt dat tekorten in de bouwsector optreden indien het aantal jongeren met een bouwdiploma vermindert. Hiervoor moet worden gewaakt. Tabel 10 toont het geschatte verloop van het aantal gediplomeerden in bouwgerichte opleidingen.
Tabel 10
Verloop aantal gediplomeerden in bouwgerichte opleidingen
VMBO MBO -BBL -BOL HBO
‘08/’09 ‘09/’010 ‘010/’011 ‘011/’012 ‘012/13 ‘013/’014 4.890 4.840 4.700 4.580 4.420 4.430 7.300 7.380 7.460 7.100 7.210 6.980 5.250 5.330 5.410 5.160 4.930 5.050 2.050 2.050 2.050 2.050 2.050 2.050 1.910 1.920 1.930 1.940 1.960 1.980
Totaal
13.780
Bron EIB (2009)
13.860
13.830
13.810
13.760
08/’14 - 2% + 1,3% +1,9% 0,0% + 0,1%
13.870 + 0,1%
29
6.4
Technische installatiebranche
In de technische installatiebranche zijn circa 154.000 werknemers werkzaam. Het grootste deel hiervan (69%: 106.000 personen) is monteur/installateur. Daarnaast vervullen ruim 12.000 personen een technische staffunctie (Engineers, calculator, tekenaar, werkvoorbereider etc.) en verlenen bijna 10.800 personen administratieve ondersteuning. Er zijn minder dan 15.500 vrouwen werkzaam in de technische installatiebranche. Ook biedt deze branche aan relatief weinig (niet-westerse) allochtonen werk; circa 18.900. Het aantal jongeren dat op vmbo-niveau een TI opleiding volgt is drastisch gedaald. In 2003/2004 volgde nog bijna 10.000 jongeren deze opleiding, maar in 2006/2007 zijn dit er slechts 6.905; een daling van 31%. Ook voor 2008 verwacht men een daling. Ongunstig is ook het aandeel jongeren dat het vmbo-TI met een diploma afrondt (daling 24%). De ontwikkeling op mbo-niveau is vergelijkbaar: 24% minder leerlingen en 13% minder gediplomeerden in 2006/2007 ten opzichte van 2002/2003. Het aandeel hbo-studenten dat een TI opleiding volgt, is gedaald met 14% (van 6.867 naar 5.915) en het aandeel gediplomeerden met bijna 8%. Naar opleidingsniveau uitgesplitst, ziet het landelijk beeld voor de technische installatiebedrijven er volgens ITS als volgt uit. Een tekort aan vmbo’ers en vooral mbo’ers en een overschot aan hbo’ers. Ten opzichte van de totale omvang van de technische installatiebranche (154.000 werknemers) gaat het om relatief kleine aantallen tekorten en overschotten.
Tabel 11
Tekort/overschot naar opleidingsniveau (basisscenario)
Vmbo Mbo Hbo
2008 - 180 -1080 +270
2009 -160 -1000 +300
2010 -150 -1010 +300
2011 -220 -1060 +290
2012 -206 -1105 +282
2013 -190 -1120 +280
Totaal
-990
-860
-860
-990
-1030
-1030
Bron: ITS (2009)
Door ITS is ook gekeken wat de tekorten/overschotten zijn bij krimp. Ten opzichte van het basisscenario neemt het tekort aan vmbo-ers en mbo-ers toe en stijgt het overschot aan hbo-ers.
Tabel 12
Tekort/overschot naar opleidingsniveau (krimpscenario)
Vmbo Mbo Hbo
2008 - 180 -1060 +270
2009 -40 -790 +330
2010 +190 -420 +400
2011 -120 -900 +320
2012 -206 -1105 +282
2013 -190 -1120 +280
Totaal
-970
-500
+170
-700
-1030
-1030
Bron: ITS (2009)
30 Op basis van de vervangingsvraag (door vergrijzing en baanmobiliteit) en uitbreidingsvraag (werkgelegenheidsgroei) is onderzocht hoeveel schoolverlaters jaarlijks nodig zijn om in de wervingsbehoefte van werkgevers te voorzien. Tabel 13 laat zien dat er in 2008 ca 860 jongeren met een IT-opleiding tekort zijn. Dit tekort daalt tot 700 in 2013. Per regio zijn er verschillen. In het noorden van het land is er een klein overschot aan jongeren; vooral in Zuid-Holland is er een tekort aan schoolverlaters. Net als bij de vorige tabellen gaat het om kleine aantallen jongeren.
Tabel 13
Benodigd aantal schoolverlaters sector installatietechniek; regionaal 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Groningen, Friesland, Drenthe Gelderland, Overijssel Utrecht, Gooi, Vechtstreek N Holland, Flevoland Z Holland Zeeland, W Brabant Limburg, O Brabant
40 -150 -70 -180 -390 50 -160
50 -100 -60 -150 -420 60 -100
60 -100 -80 -130 -410 70 -90
50 -130 -70 -150 -450 70 -90
40 -130 -80 -140 -450 80 -80
40 -120 -60 -150 -450 80 -40
Totaal
-860
-720
-680
-770
-760
-700
Bron: Samengesteld op basis van informatie van ITS
Vraag en aanbod van respectievelijk vmbo-, mbo- en hbo-schoolverlaters sluiten zowel landelijk als op regionaal niveau niet op elkaar aan. Er is sprake van kwantitatieve en kwalitatieve discrepanties.
Tabel 14
Aansluiting vraag en aanbod van VMBO-, MBO- en Hbo-schoolverlaters 2013. vmbo vmbo mbo mbo vraag aanbod vraag aanbod Groningen, Friesland, Drenthe 80 100 130 110 Gelderland, Overijssel 180 170 310 180 Utrecht, Gooi, Vechtstreek 100 60 180 40 N Holland, Flevoland 140 140 250 70 Z Holland 240 140 420 90 Zeeland, W Brabant 60 70 100 90 Limburg, Brabant Oost 190 150 330 230 Totaal
990
830
1720
810
hbo hbo vraag aanbod 20 60 50 70 30 150 40 70 70 60 20 100 60 160 290
670
Bron: Samengesteld op basis van informatie van ITS.
Vooral op mbo-niveau is er een discrepantie tussen vraag en aanbod. Gezien de kennisintensivering van de Nederlandse economie is het opvallend dat het hbo-aanbod te hoog is in vergelijking met de vraag. Anderzijds heeft ook nu het grootste deel van de werknemers uit de installatiebranche (ruim 70%) een mbo-opleiding. Samenvattend mag worden geconcludeerd dat de branche installatietechniek een kansrijke sector is. De verwachting is dat de branche zal slagen in het opvangen van de gevolgen van de
31 economische recessie voor de werkgelegenheid. Er is namelijk bij veel bedrijven sprake van een dubbele buffer bestaande uit een grote werkvoorraad enerzijds en veel flexibele arbeidskrachten anderzijds. Alleen wanneer de werkgelegenheid in de TI in 2009 krimpt met 2% en in 2010 met 4% zullen er in 2010 voldoende schoolverlaters zijn. Echter, kwalitatief blijven ook dan discrepanties bestaan. De branche installatietechnieken is niet alleen kansrijk vanwege het tekort aan schoolverlaters. In de afgelopen jaren heeft deze branche met grote tekorten gekampt. Ook nu nog is sprake van een krappe arbeidsmarkt voor veel IT-beroepsgroepen. Tabel 15
Beroepsgroepen met een zeer krappe arbeidsmarkt21
Krapte indicator t/m MBO niveau 2009 Januari Ingeschre Openstaa kortduren indicator typering middelbare technische beveiligingsberoepen 176 209 70 2,99 zeer krap middelbare elektrotechnische beroepen (automatisering ed) 123 77 32 2,41 zeer krap lagere (para)medische beroepen 992 355 316 1,12 zeer krap middelbare metaalkundige beroepen 3.253 1.200 1.192 1,01 zeer krap middelbare beveiligingsberoepen 1.923 790 839 0,94 zeer krap lagere docenten sportvakken 144 36 44 0,82 zeer krap middelbare technisch-, wiskundig- commerciële, administratieve beroepen 1.028 327 403 0,81 zeer krap lagere niet-specialistische beroepen 319 96 122 0,79 zeer krap middelbare bouwkundige beroepen 5.604 1.711 2.176 0,79 zeer krap lagere (technisch-) commerciële beroepen 496 92 123 0,75 zeer krap middelbare werktuigbouwkundige beroepen ed 5.136 1.186 1.733 0,68 krap middelbare elektrotechnische beroepen (excl automatisering ed) 2.743 628 934 0,67 krap lagere beveiligingsberoepen 2.841 469 704 0,67 krap middelbare verzorgend-(para)medische beroepen 44 11 18 0,61 krap middelbare algemeen verzorgende beroepen 17.330 2.598 4.823 0,54 gemiddeld
Bron: CWI
Naar verwachting zullen bij een aantrekkende economie en als gevolg van de vergrijzing deze tekorten zich weer voordoen. Bovendien is het verloop in deze branche hoog waardoor er veel baanopeningen ontstaan. Probleem van de branche is dat deze er niet in slaagt ervaren arbeidskrachten vast te houden. Hierdoor zullen er vooralsnog tekorten blijven bestaan aan monteurs, installateurs, engineers, calculators, tekenaars en werkvoorbereiders. 6.5
Gezondheidszorg en welzijn
De banengroei in de gezondheidszorg staat niet onder invloed van de economische crisis 22 maar wordt sterk bepaald door demografische ontwikkelingen (ontgroening en vergrijzing) en door een min of meer autonome groei van de vraag naar zorgdiensten. De laatste stand van zaken in de zorg is weergegeven in de onderstaande tabel. Uit tabel 16 blijkt dat er ultimo 2008 bijna 27.000 openstaande vacatures in de zorg waren.
21
De krapte indicator is afkomstig van het CWI en geeft aan hoe gespannen de arbeidsmarkt is. Van een zeer krappe arbeidsmarkt wordt gesproken indien de krapte indicator 0,70 en hoger is. 22 De crisis kan leiden tot bezuinigingen op het budget voor deze sector. In dat geval zal de werkgelegenheid dus niet of veel minder groeien, afhankelijk van de omvang van de bezuinigingen. Dit geldt in principe voor alle publieke sectoren.
32 Tabel 16
Vacatures in de zorg; 2008 4e kwartaal
Sector
Openstaande vacatures 8511 Ziekenhuis, kliniek met over7.700 nachting 8511D Medisch +veterinaire dienst 4.100 gn ziekenhuis 8531 Welzijnszorg met huisvesting 6. 700 8532A Welzijnszorg zonder huis8.400 vesting
Ontstane vacatures 6.000
Vervulde vacatures 6.000
6.000
6.000
8.000 10.000
9.000 12.000
Bron: CBS
Deze sector zal naar verwachting te maken krijgen met grote personeelstekorten. De omvang van de tekorten is afhankelijk van de veronderstellingen op basis waarvan prognoses van de groei van de werkgelegenheid worden gemaakt. Door Regiomarge zijn op basis van twee scenario’s (tabel 17) de personeelgevolgen in beeld gebracht. Tabel 17
Zorg en welzijn prognoses 2012
Sectoren
Aantal werknemers in loondienst 2007
Aandeel 50+
Ziekenhuizen GGZ Gehandicaptenzorg Verpleeg- en verzorgingstehuizen Thuiszorg Jeugdzorg Kinderopvang Welzijn en maatschappelijke dienstverlening (WMD)
254.100 80.500 144.500 417.200*
25,4% 30,6% 22,7% 28,5% 30,4% 22,5% 14,4% 32,7%
Totaal
1.051.200
28.900 61.200 64.800
Laag Hoog scenario scenario
- 3.000 - 1.600 - 2.700 - 7.300 + 700 0 - 300 - 200
- 4.000 - 2.800 - 6.700 - 10.900 - 4.700 - 1.900 - 5.900 - 2.800
- 14.400
- 39.700
Opm: + is overschot aan werknemers en – is tekort aan werknemers * Inclusief thuiszorg. Bron: samengesteld op basis van Regiomarge 2008.
Het tekort aan personeel loopt op van ruim 14.000 personen bij een laag groeiscenario tot bijna 40.000 personen bij een hoog groeiscenario in 2012. Het gaat hierbij niet om artsen en HBO opgeleiden maar om medewerkers op mbo-niveau (verzorgend personeel, verpleegkundigen en sociaalagogen). Bij het hoge scenario worden bij de drie genoemde niveaus de tekorten hoger en ontstaan ook tekorten bij SPW 3 en maatschappelijke dienstverlener (niveau 5) 23.
23
Niet duidelijk is overigens waarom de totalen van tabel 17 en tabel 18 verschillen.
33 Tabel 18 Kwalificatie Vpl5 Vpl4 Vz3 Hlp2 Zhlp1 SPH5 SPW4 SPW3 HW2 MD5 Totaal
Overschotten (+) en tekorten (-) naar kwalificatieniveau in 2012 Laag scenario Hoog scenario + 200 - 200 -8.800 -10.800 -9.300 -13.500 +2.200 +1.700 +1.900 +1.600 +2.000 +1.200 -4.300 -7.500 + 100 -6.700 + 700 +500 + 200 -2.400 -14.400 - 36.200
___________________________________________________________________________________ Bron: Regiomarge 2008
De regionale verschillen ten aanzien van de tekorten of overschotten in de gezondheidszorg en welzijnszorg zijn groot. Vooral Utrecht, Amsterdam en omgeving, Haaglanden en Rijnstreek zullen met grote tekorten te maken krijgen terwijl in deze regio’s het arbeidsaanbod nog groeit. IJssel Vecht, Twente, Flevoland en Zeeland daarentegen krijgen naar verwachting te maken met overschotten. Net als bij de branche installatietechnieken geldt ook hier dat vraag en aanbod van leerlingen op diverse onderwijsniveaus niet op elkaar aansluiten waardoor kwalitatieve discrepanties ontstaan. 6.6
Onderwijssector
Het aantal werknemers in de onderwijssector is gestegen van 335.111 in 1997 tot 405.902 personen in 2006. De arbeidsmarkt is momenteel niet krap voor het onderwijs. Ook het aantal sollicitanten per vacature is ruim. Wel is er een kwalitatief probleem; steeds vaker worden ongekwalificeerde leerkrachten aangenomen. De onderwijssector krijgt in de komende jaren te maken met een vergrijsd lerarenbestand dat zal uittreden en met minder leerlingen en daardoor vooral in het primair onderwijs (PO) een afnemende vraag naar leerkrachten. De kredietcrisis is niet direct van invloed op de onderwijssector. Wel geldt dat de oplopende werkloosheid als gevolg van de kredietcrisis de wervingspositie van het onderwijs versterkt. De onderwijssector heeft al eerder ervaringen opgedaan met werknemers uit andere sectoren die zijn ingestroomd. De meest recente cijfers over het aantal vacatures in het onderwijs geven het volgende beeld: Openstaande vacatures in het onderwijs; 4e kwartaal 2008 Openstaande Ontstane Vervulde vacatures vacatures vacatures 801 Basisonderwijs en speciaal onderwijs 900 2.000 2.000 802 Voortgezet onderwijs 1.900 3.000 3.000 803 Hoger onderwijs 1.600 2.000 1.000 804 Overig onderwijs 900 1.000 2.000
Tabel 19
Bron: CBS
34 Gedetailleerdere informatie over het aantal vacatures bestaat over het schooljaar 2007-2008. De vacaturegraad was toen gemiddeld 0,5%, dat wil zeggen dat op elke 100 banen er 0,5 onvervulde 24 vacatures waren. Dit betekent dat de arbeidsmarkt momenteel niet krap is. Voor het schooljaar 2007-2008 was het beeld gemiddeld als volgt: Tabel 20
Percentage onvervulde vacatures in fte; 2007-2008
Primair onderwijs (PO) Management Leraren Ondersteunend personeel
1,8% 0,4% 0,6%
Voortgezet onderwijs (VO) Management Leraren Ondersteunend personeel
1,3% 0,6% 0,5%
Beroeps (Volwassen) Educatie (BVE) Management Leraren Ondersteunend personeel
2,5% 1,0% 2,0%
Bron: Arbeidsmarktbarometer PO, VO en BVE van Regioplan (november 2008).
Voor leraren in het primair en voortgezet onderwijs is voldoende statistische informatie om een uitsplitsing naar regio te maken. Daarnaast is de vacature-intensiteit voor leraren in het voortgezet onderwijs gemiddeld groter in stedelijke gebieden, op het vmbo en het praktijkonderwijs en bij scholen met veel niet-westerse allochtone leerlingen.
24
De definitie van onvervulde vacature is anders dan de onvervulde vacatures die voor de ramingen zijn weergegeven en anders dan de openstaande vacatures die het CBS meet. Onvervulde vacatures zijn vacatures die niet tijdig ingevuld konden worden en waarvoor een andere oplossing gezocht moest worden. Een vacature die tijdig is aangekondigd, een maand openstaat en dan tijdig wordt vervuld is geen onvervulde vacature. Dit leidt tot lagere percentages onvervulde vacatures.
35
Tabel 21
Gemiddelde vacaturegraad in schooljaar 2007-2008 per regio voor leraren Leraren VO
Leraren PO
0,20% 0,10% 0,20% 0,40% 0,70% 0,40%
0,10% 0,10% 0,00% 0,40% 0,30% 0,30%
0,90% 0,80% 0,60% 1,40% 0,90% 0,80% 0,70% 0,50% 0,60% 0,30% 0,70% 0,20% 1,20% 0,80% 1,40% 0,80% 0,60%
0,30% 0,60% 0,20% 0,70% 0,60% 0,40% 0,10% 0,00% 0,20% 0,30% 0,40% 0,30% 1,40% 0,40% 0,50% 1,00% 0,40%
Groningen Friesland Drenthe IJssel-Vecht/Twente IJssel/Veluwe Arnhem-Oost Gld./Nijm. Rivierenland Flevoland Midden-Nederland Noord-Holland Noord Zuidelijk Noord-Holland Rijnstreek Haaglanden Rijnmond Zeeland Midden- en West-Brabant Noordoost-Brabant Zuidoost-Brabant Limburg Amsterdam Den Haag Rotterdam Utrecht Totaal Bron: www.onderwijsarbeidsmartkbarometer.nl.
Ramingen tot 2013 De meest recente ramingen voor de middellange termijn voor het onderwijs uitgesplitst naar functies zijn van een rapport van Centerdata/Ecorys/QQQ Delft uit januari 2008. In september 2009 zullen nieuwe ramingen verschijnen in de jaarlijkse nota Werken in het Onderwijs. Ramingen voor de onderwijsarbeidsmarkt zijn relatief betrouwbaar omdat de vraag naar leraren voornamelijk wordt bepaald door het aantal leerlingen. Het aantal leerlingen is goed te voorspellen. Het rapport maakt ramingen voor twee scenario’s, namelijk een hoog- en een laagconjunctuurscenario. Het laagconjunctuurscenario gaat uit van neergaande conjunctuur vanaf 2005, een dieptepunt van de conjunctuur in 2010, met een economische groei van -0,9% en een werkloosheid van 8,3%. Dit scenario komt redelijk overeen met de huidige omstandigheden en is daarom gebruikt. De ramingen van Centerdata zijn tot 2013 weergegeven in de onderstaande tabel, telkens in FTE en als percentage van de onvervulde vraag ten opzichte van de vervulde vraag.
36
Tabel 22 Scenario laagconjunctuur 2009 Primair onderwijs Management Leraren Onderwijs ondersteunend personeel Ondersteunend beheerspersoneel Voortgezet onderwijs Management Leraren Onderwijs ondersteunend personeel
2010
2011
2012
2013
380 830 100 390
410 1070 100 400
460 1230 100 410
500 1490 90 390
530 1820 90 390
30 120 10
50 240 10
120 930 10
220 2000 10
310 3100 10
Uit de tabel blijkt dat op managementniveau de tekorten oplopen en dat vooral voor leraren in het voortgezet onderwijs in de komende periode tekorten worden voorspeld. In de hoogconjunctuur van de afgelopen jaren waren er minder tekorten dan was voorspeld omdat veel ongekwalificeerde leraren zijn aangenomen. Dit kanaal blijkt een belangrijk en zorgelijk aanpassingsmechanisme voor krapte op de arbeidsmarkt van leraren. Voor de bve-sector is de arbeidsmarkt veel lastiger te ramen, omdat de nieuwe instroom van leerkrachten uit de gehele beroepsbevolking kan komen. De ramingen van de tekorten in de bve-sector zijn daarom volgens de onderzoekers van Center van beperkte waarde. In een conjunctuurneutrale raming is er voor 2009 op 25.000 fte een tekort van 150 leerkrachten geraamd (0,6%). In een laagconjunctuur zal dit tekort geringer worden. 6.7
De overheid
De vraag naar overheids- en zorgpersoneel is niet of nauwelijks onderhevig aan de neergaande conjunctuur. Voor de sector Rijk is hieronder het aantal vacatures per overheidssector weergegeven.
Tabel 23
Aantal (x1000) openstaande vacatures ultimo 2006 2006 2006 2006 2007 2007 2007 2007 2008 2008 2008 Verslagperiode Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Rijk 1,3 1,3 1,6 2,3 2,0 1,7 1,4 1,1 1,6 1,4 1,5 Gemeenten 4,0 4,1 4,0 4,4 4,6 4,7 4,5 4,9 5,9 6,4 5,7 Provincies 0,6 0,6 0,5 0,5 0,5 0,4 0,5 0,5 0,5 0,7 0,6 Recht. Macht 0,1 0,0 0,1 0,2 0,1 0,1 0,1 0,2 0,1 0,1 0,1 Waterschappen 0,1 0,1 0,1 0,1 0,2 0,2 0,3 0,3 0,3 0,4 0,4 Onderwijs 5,0 5,9 4,9 5,2 5,7 6,9 6,4 6,1 6,6 7,7 5,5 Defensie 7,5 Politie 1,0 0,8 1,2 1,2 0,9 0,9 0,9 0,9 0,9 1,4 0,8 Eindtotaal 12,1 12,8 12,4 13,9 14,0 14,9 14,1 14,0 15,9 18,1 22,1
Bron: BZK/Kosmos
37
6.8
Defensie
Bij het ministerie van Defensie zijn momenteel 7600 vacatures. Deze vacatures zijn bijna allemaal voor militair personeel. Totaal werken er 48.000 man militair personeel bij Defensie. Dit betekent dat de vacatures gericht zijn op mensen onder de 30 jaar die fit zijn en bereid zijn om uitgezonden te worden. Tevens zijn er vacatures voor specialistische functies op medisch en technisch terrein. De vacatures bestaan voor alle opleidingsniveaus en diverse opleidingsrichtingen. Vanwege de scholingsmogelijkheden bij Defensie is een vooropleiding niet noodzakelijk. Voor de toekomst geldt een reguliere vervangingsvraag voor defensiepersoneel van 5500 mensen per jaar. Een ruime arbeidsmarkt is naar verwachting gunstig voor Defensie om aan het benodigde personeel te komen. Dit komt door een verbeterde wervingspositie op de arbeidsmarkt en doordat Defensie beter in staat zal zijn personeel te behouden. In tabel 24 is aangegeven hoeveel van de vacatures een operationeel karakter hebben en hoeveel civiel herkenbaar zijn.
Tabel 24
Vacatures militair personeel (december 2008)
Operationele basisfuncties Operationele doorstroomfuncties Civiel herkenbare functies Totaal
4.400 1.700 1.500 7.600
Defensie P/2009
Het overgrote deel van de vacatures betreft (basis)functies in het operationele veld. Door de aard van deze functies en uit doelmatigheidsoverwegingen komen alleen jonge mensen (tot circa 30 jaar) voor deze functies in aanmerking. De operationele doorstroomfuncties kunnen alleen gevuld worden door interne kandidaten die ervaring hebben opgedaan in het operationele veld. Instroom van buiten Defensie is hooguit aan de orde voor zogenaamde herintreders (oudmilitairen) met de nodige operationele ervaring. Tot slot zijn er de civiel herkenbare functies. Vorig jaar is Defensie gestart met het horizontaal laten instromen van mensen met eerder opgedane werkervaring. Het doel van deze maatregel is om iemand die buiten werkervaring heeft opgedaan en op latere leeftijd alsnog een functie ambieert bij Defensie te laten instromen op basis van de behoefte van Defensie, eerder verworven competenties en eigen ambitie, wensen en mogelijkheden. Door middel van maatwerk wordt een passend traject naar de militaire functie aangeboden. Over het algemeen gaat het hierbij om een scala aan functies op het medische gebied, techniek, financiën, etc. Meer specifiek is er een aantal schaarse categorieën te benoemen: o verpleegkundigen (niveau MBO) o klinisch chemisch analisten (niveau MBO) o algemene militair verpleegkundigen (niveau HBO) o arts / tandarts / apotheker (niveau WO) o werktuigbouwkunde (niveau HBO) o onderofficieren techniek (niveau MBO / HBO) o monteurs (niveau MBO / HBO) o avionica techniek (niveau MBO / HBO) o plaatwerkers - luchtvaart (niveau MBO)
38
o o o o o o o o o o o o o o o o 6.9
schilders - luchtvaart (niveau MBO) materieelbeheerders (niveau MBO / HBO) logistieke functies (niveau MBO / HBO / WO) IV & ICT-functies (niveau MBO / HBO / WO) adviseurfuncties documentaire informatievoorziening (niveau HBO / WO) verwervers (niveau MBO / HBO) contractmanagers (niveau HBO / WO) financieel-economisch functies (niveau HBO / WO) controllers (niveau HBO / WO) bedrijfseconomische functies (niveau HBO / WO) planning- en controlfuncties (niveau MBO / HBO / WO) juridische functies (niveau WO) luchtverkeersleiders (niveau WO) meteorologen (niveau WO) communicatiefuncties (niveau HBO / WO) P&O functies (niveau MBO / HBO / WO) Provincies
Het personeelsbestand bij provincies is relatief vergrijsd. Dit zal in de komende jaren tot een grote vervangingsvraag leiden. Bij provincies werken in totaal 11.800 fte. De vervangingsvraag zal voornamelijk om hbo- en wo-opgeleiden gaan omdat de huidige personeelssamenstelling voor circa 60% uit personen met een hbo of universitaire opleiding bestaat. In tabel 22 is de toekomstige vervangingsvraag in beeld gebracht.
Tabel 25
Ontwikkeling van de toekomstige vervangingsvraag bij provincies ten opzichte van 2008 naar landsdeel, 2008-2015
Jaar
Aantal fte’s Zuid Nederland
Aantal fte’s Midden Nedeland
Aantal fte’s Randstad
Aantal fte’s Noord Nederland
2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
164 187 157 164 172 207 222 232
187 203 179 187 190 231 213 184
302 312 317 337 335 396 439 351
132 173 159 167 163 173 174 169
Bron: BZK, Apollo
39
7
Regionale ontwikkelingen
7.1
Inleiding
Een goed inzicht in de (toekomstige) ontwikkeling van de vraagkant van de arbeidsmarkt – in termen van opleidingsniveau, vaardigheden en sectoren – is van groot belang voor onderwijsinstellingen, scholieren en studenten, werkzoekenden, de uitvoeringsorganisaties in de sociale zekerheid en beleidsmakers. Met adequate regionale arbeidsmarktinformatie kunnen zij betere beslissingen nemen en verbetert de werking van de regionale arbeidsmarkt. Nu ontbreken goede regionale arbeidsmarktanalyses nog vaak. Van-werk-naar-werk transities zullen vooral op regionaal niveau moeten plaatsvinden omdat veel mensen - vooral lager opgeleiden - een baan dicht bij huis wensen. Tekorten en overschotten op regionaal niveau zijn vooral afhankelijk van de regionale werkgelegenheidsstructuur en het arbeidsaanbod. Oververtegenwoordiging van conjuncturele gevoelige sectoren bijvoorbeeld kan voor de betreffende regio leiden tot een meer dan gemiddelde werkloosheid bij een economische recessie. In tabel 26 is de regionale arbeidsmarktsituatie voor een aantal beroepsgroepen weergegeven. Dit is gebeurd aan de hand van de “krapte-indicator”. UWV WERKbedrijf berekent de krapteindicator door het aantal openstaande vacatures te delen door het aantal Niet-Werkende Werkzoekenden (NWW). Het gaat om direct inzetbare NWW’ers. Daarom wordt in de berekening alleen het aantal kortdurend (minder dan 6 maanden) werkloze NWW’ers meegenomen. Bij de vacatures gaat het om het aantal vacatures dat bij de UWV-vestigingen is gemeld. Dit is dus exclusief de vacatures die (ook) gemeld worden via www.werk.nl. UWV Werkbedrijf heeft zicht op circa ¼ van de totale vacaturemarkt. Hoe hoger het de krapte-indicator is, hoe krapper is de arbeidsmarkt. De krapte-indicator beperkt zich tot de beroepen tot en met mbo-niveau omdat vacatures voor hoger opgeleiden bij UWV WERKbedrijf ondervertegenwoordigd zijn. Indien de krapte-indicator 0,70 of hoger is, is de arbeidsmarkt zeer krap; bij 0,55 tot 0,70 krap; bij 0,40 tot 0,55 gemiddeld, bij 0,25 tot 0,40 ruim en als de krapte-indicator lager is dan 0,25 is sprake van een zeer ruime arbeidsmarkt.
Tabel 26
Krapte-indicator naar RPA-gebied x beroepssector eind januari 2009 Lagere beroepen Totaal Elementaire transTotaal adminis- techberoeport tratief, nisch pen commercieel
Totaal Nederland
Middelbare beroepen verzor- Totaal adminis- jurid., techgend tratief, bestuur, nisch commer- beveicieel liging
verzorgend
0,34
0,28
0,32
0,24
0,36
0,32
0,29
0,44
0,34
0,77
0,67
0,52
Groningen + Noord Drenthe 0,27
0,15
0,20
0,16
0,26
0,14
0,26
0,49
0,60
*
0,54
0,32
Fryslân
0,12
0,09
0,11
0,10
0,07
0,04
0,34
0,17
0,16
*
0,17
0,30
Zuid Drenthe
0,13
0,09
0,09
0,09
0,11
0,06
0,11
0,22
0,14
*
0,27
0,48
IJssel-Vecht
0,26
0,18
0,23
0,26
0,20
0,10
0,35
0,37
0,28
*
0,67
0,44
Twente
0,23
0,15
0,20
0,10
0,26
0,15
0,44
0,34
0,32
0,57
0,49
0,37
IJssel-Veluwe
0,35
0,31
0,34
0,29
0,42
0,19
0,45
0,42
0,31
1,06
0,58
0,59
Arnhem + Achterhoek
0,30
0,25
0,24
0,30
0,23
0,09
0,31
0,41
0,21
0,28
0,64
0,87
Nijmegen + Rivierenland
0,31
0,16
0,37
0,25
0,53
0,36
0,35
0,37
0,36
*
0,42
0,60
Flevoland
0,27
0,15
0,28
0,22
0,31
0,28
0,32
0,37
0,39
0,85
0,38
0,27
Gooi- en Vechtstreek
0,23
0,09
0,17
0,19
*
0,16
0,25
0,38
0,20
1,08
0,31
1,43
Eemland
0,33
0,27
0,30
0,17
0,47
0,45
0,13
0,38
0,13
*
0,40
1,66
Utrecht - Midden
0,39
0,47
0,38
0,29
0,27
0,52
0,31
0,37
0,40
0,52
0,47
0,31
Noord-Holland Noord
0,39
0,37
0,38
0,19
0,59
0,21
0,48
0,42
0,34
0,30
0,63
0,55
Zuidelijk Noord-Holland
0,37
0,30
0,37
0,32
0,78
0,51
0,09
0,44
0,25
0,87
0,87
0,51
Rijn-Gouwe
0,45
0,26
0,57
0,48
0,47
0,39
1,42
0,47
0,34
1,00
0,62
0,65
Haaglanden
0,39
0,28
0,36
0,25
0,31
0,21
0,25
0,54
0,38
0,79
1,23
0,45
Rijnmond
0,43
0,27
0,53
0,18
0,64
1,00
0,25
0,45
0,27
0,89
0,95
0,31
Zeeland
0,54
0,53
0,35
0,22
0,61
0,18
0,64
0,84
0,58
2,41
1,49
0,61
West Brabant
0,36
0,48
0,23
0,22
0,31
0,16
0,28
0,38
0,23
1,00
0,60
0,62
Midden Brabant
0,29
0,19
0,27
0,28
0,35
0,18
0,21
0,43
0,22
0,73
0,77
0,66
Noordoost Brabant
0,49
0,61
0,35
0,32
0,30
0,25
0,47
0,60
0,56
1,31
0,58
0,77
Zuidoost Brabant
0,51
0,52
0,43
0,29
0,59
0,35
0,38
0,61
0,51
3,53
0,86
0,56
Noord en Midden Limburg
0,33
0,25
0,24
0,25
0,21
0,18
0,38
0,56
0,41
0,52
0,83
0,70
Zuid Limburg
0,34
0,35
0,25
0,26
0,26
0,23
0,29
0,48
0,44
0,54
0,58
0,53
Bron: CWI, bewerking SZW = zeer ruime arbeidsmarkt
= zeer krappe arbeidsmarkt
Tabel 26 laat zien dat ondanks de recente stijging van de werkloosheid er in bepaalde regio’s en beroepsgroepen nog steeds sprake is van een zeer krappe arbeidsmarkt. Landelijk geldt dat voor de beroepssectoren mbo juridisch, bestuurlijk, beveiliging en mbo technisch. Echter, niet in alle regio’s is sprake van grote krapte in deze sectoren, Andersom zijn er in sommige RPA-gebieden grote kraptes waarvan op landelijk niveau geen sprake van is, zoals in Zeeland waar grote krapte is bij Elementaire beroepen, Lagere technische beroepen, en Middelbare beroepen. Zeer ruim is de arbeidsmarkt op dit moment in Fryslân en Zuid-Drenthe. Voor een aantal andere RPA-gebieden is sprake van een zeer ruime arbeidsmarkt in de sectoren Elementaire beroepen en Lagere administratieve en transport beroepen. Hieronder worden nog enkele andere regiobevindingen gepresenteerd. Meer informatie is echter nodig, om totale overzichten te maken. Dat wil zeggen een overzicht van overschotten en tekorten per regio.
41
7.2
Regionale ontwikkelingen in Zuid-Nederland
Voor de arbeidsmarkt in Brabant en Limburg bestaan twee recente rapporten, namelijk een rapport van de SER-Brabant van begin december 2008 en een rapport van Etil van eind december 2008 over Limburg. Beide rapporten nemen de decemberramingen van het CPB als basis. In deze ramingen voorspelt het CPB voor 2009 een economische teruggang van 0,75% BBP voor 2009 en een licht herstel in 2010 van +1% BBP. De methode die in beide rapporten wordt gebruikt voor het ramen van toekomstige arbeidsmarktontwikkelingen is om per sector de conjunctuurgevoeligheid vast te stellen. Vervolgens wordt arbeidsmarktontwikkeling per regio gecorrigeerd voor de samenstelling van de sector. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar opleidingsniveau. Etil waarschuwt dat de bevindingen meer het karakter hebben van een quick scan. De SER-Brabant heeft twee belangrijk bevindingen. Ten eerste dat de regio Noord-Brabant Zuidoost veel conjunctuurgevoelige sectoren heeft, waardoor de regionale economie 10% conjunctuurgevoeliger is dan het landelijk gemiddelde. Ten tweede neemt de werkgelegenheid in Noord Brabant in verschillende sectoren af: automotive, high tech systems, farmacie, medical/health, logistiek en bouw. Volgens Etil zullen ook voor Limburg de gevolgen van de recessie voor de arbeidsmarkt ongunstiger zijn dan voor Nederland gemiddeld. Vooral in Zuid-Limburg zal het werkloosheidspercentage sterk oplopen, namelijk van 8,4% in 2008 tot 12,5% in 2010. Het sectorale beeld is dat alleen in de sectoren gezondheids- en welzijnszorg en overige niet-commerciele diensten een kleine toename van de werkgelegenheid zal plaatsvinden. Onduidelijk is nog de omvang van de vervangingsvraag in bepaalde sectoren. De ramingen per sector voor de korte termijn (2009-2010) zijn als volgt: Figuur 6
42
8.
Perspectieven voor schoolverlaters
Door Etil zijn de toekomstige arbeidsmarktperspectieven 2008-2013 voor ECABO-kwalificaties in beeld gebracht. Het gaat hierbij om diverse functies, zoals tabel 27 toont. Gunstige perspectieven liggen op commercieel vlak. Het gaat o.a. om commercieel (administratief) medewerker, contactcenter medewerker, commercieel medewerker bank- en verzekeringswezen. Ook voor schoolverlaters die als bedrijfsadministratief of boekhoudkundig medewerker, applicatie-ontwikkelaar of netwerkbeheerder aan de slag willen, zijn de vooruitzichten gunstig. De ICT daarentegen is vooralsnog ongunstig. Tabel 27
Arbeidsmarktperspectieven ECABO-kwalificaties 2008-2013
Opm: + is goed, =/+ is ruim voldoende, = is voldoende, =/- is matig en – is gering Bron: Arbeidsmarkt ECABO-domein 2008-2013; concept rapport 30 januari 2009; onderzoek uitgevoerd door Etil in opdracht van ECABO
43 Bijlage 2a Wat moet er volgens de onderzoekbureaus gebeuren? Aanbevelingen c.q. opties ingeval van personeeltekorten In veel van de gebruikte onderzoeken zijn aanbevelingen en/of opties opgenomen die gericht zijn op het oplossen van knelpunten op de arbeidsmarkt voor de betreffende sector of branche. De aanbevelingen/opties hebben vooral te maken met het werven en behoud van personeel. Een voorbeeld hiervan is de branche installatietechnieken. De IT-branche krijgt te maken met personeelstekorten. Een ander probleem van deze branche is het grote verloop van werknemers. Het zoeken naar nieuwe werknemer gaat gepaard met hoge kosten. Voor behoud van ervaren werknemers wordt een goed bindingsbeleid aanbevolen. Het gaat hierbij om maatregelen gericht op het scheppen van een goede sfeer, maatregelen op het terrein van secundaire arbeidsvoorwaarden en maatregelen met betrekking tot mogelijkheden voor bijscholing en/of het volgen van een vakopleiding. Maar ook intensivering van scholing en training draagt aan de betrokkenheid van werknemers bij hun bedrijf bij. Bovendien zijn werkgevers minder afhankelijk van het arbeidsaanbod als zij hun eigen werknemers meer loopbaanmogelijkheden bieden, zodat zij bij het bedrijf blijven. De IT-branche wordt daarom aanbevolen: Vinden en binden van jongeren; de branche moet meer arbeidsplaatsen aanbieden die jongeren aanspreken. Een belangrijke stap is communiceren met de jongeren en inspelen op hun verwachtingen. Verbreding doelgroepen wervingsbeleid; er wordt nog te weinig gebruik gemaakt van (niet-westerse) allochtonen en vrouwen. Veel aanbevelingen/opties gelden voor meerdere sectoren gelijktijdig. In de in dit overzicht gebruikte rapporten komen de volgende aanbevelingen/opties van onderzoekbureaus voor: I
Bedrijfsleven – werkgever en werknemers
Zorg voor goed ondernemerschap en goed werkgeverschap. Ondersteuning voor ondernemers bij ontwikkelen personeelsbeleid. Verbetering imago van de branche, promotie en voorlichting over de branche. Functieverbreding of –verrijking. In personeelsbeleid aandacht voor wensen van (potentiële) werknemers. Vinden en binden van jongeren. Leven-lang-leren om de inzetbaarheid van werknemers te verbeteren. Ontwikkel competenties voor netwerkvorming en ketenontwikkeling. Bied stages aan voor jongeren om hun school af te ronden. Breid het wervingsbeleid uit naar werklozen en niet-uitkeringsgerechtigden. Bindingsbeleid: secundaire arbeidsvoorwaarden, loopbaanperspectieven, etc. Meld alle vacatures bij UWV WERKbedrijf. Bied leer-/werkplekken voor werklozen aan.
44
II
Onderwijs
Meer samenwerking tussen scholen en bedrijven. Organiseer bijeenkomsten “kenniscirculatie” tussen onderwijs en bedrijven. Beïnvloed de sectorkeuze van leerlingen. Zorg voor een betere aansluiting aanbod scholing en vraag vanuit het bedrijfsleven. Goede onderwijsinfrastructuur voor gezondheidszorg en welzijn. Geef voorrang aan de ontwikkeling van competenties voor ondernemers. Promoot technische opleidingen 25. Stem schoolinterne en schoolexterne zorg af. Streef naar een rol in de overdracht van ketenoverstijgende kennis Draag bij aan de levering van voldoende arbeidspotentieel in de toekomst. Meer invulling van mobiliteitscentra door: o Koppeling aanbrengen met gevraagde competenties en competenties werkzoekenden. o Beroepskeuzeadvies gebruiken. o Regelen praktijkstages (om wisselingen van werkzoekenden tussen sectoren te vergemakkelijken. Bijvoorbeeld een werkloze kok uit de horeca die een praktijkstage doet in een verpleeghuiskeuken). o Flexibele instroom in roc (dus niet tweemaal per jaar instroom in een opleiding, maar vier keer of meer). Imagocampagnes voor bijvoorbeeld zorg&welzijn, techniek en onderwijs.
III
Overheid
Pak illegale uitzendbureaus aan. Effectief re-integratiebeleid door publieke uitvoeringsorganisaties. Subsidies voor EVC-trajecten. Zorg voor een gestroomlijnde wet- en regelgeving. Houd aandacht voor de ontwikkeling van het onderwijs. Bestrijd voortijdige schooluitval.
Tot slot wordt vaak opgemerkt dat via “krachtenbundeling” - door een gezamenlijk optreden van partijen - de werkgelegenheid kan worden bevorderd.
25
Voor de toekomst van scheepvaart, transport, haven en industrie in de regio Rotterdam/Rijnmond/Drechtsteden is en blijft het belangrijk dat meer jongeren kiezen voor technisch beroepsonderwijs en voor beroepen in deze sectoren. Stichting KMR, KMR Activiteitenplan 2009. Innoveren en investeren in de kennisinfrastructuur voor havens, transport, logistiek en industrie.
45
bijlage 3 Voorbeelden van arrangementen 1 Voorbeeld uit MKB: Banenoffensief Vluchtelingen Het bedrijf Rollecate te Staphorst leidt in 2009 9 oud-vluchtelingen op via een leerwerktraject voor een baan in de metaalsector. Een deel blijft bij Rollecate werken, de rest stroomt na opleiding door naar collega-bedrijven in de omgeving. Grootste probleem is de kennis van de Nederlandse taal. Het is onderdeel van het project Banenoffensief Vluchtelingen. De extra kosten worden betaald door O&O-fondsen, gemeentelijke subsidies en fiscale regelingen. Meer informatie bij www.banenoffensiefvluchtelingen.nl Bron: Ondernemen, maart 2009 2 Technologiestichting STW herintroduceert Casimir-regeling Vanaf 23 maart kunnen kenniswerkers aan het werk gehouden worden via de zogeheten Casimir-regeling. Deze behelst dat de onderzoeker in dienst blijft bij zijn eigen bedrijf maar voor de duur van het onderzoek wordt gedetacheerd bij een onderzoeksinstelling of omgekeerd blijft de onderzoeker in dienst van de instelling maar wordt gedetacheerd bij een bedrijf om daar onderzoek te doen. Meer informatie vanaf 16 maart bij op website SZW. Bron: SConline 5 maart 2009 3 1000 werkervaringsplaatsen bij het Rijk voor kwetsbare groepen. Gedurende deze kabinetsperiode zal de minister van BZK 1000 werkervaringsplaatsen reserveren voor werknemers met een zwakke positie op de arbeidsmarkt. Per 2011 wil de minister dat er een quotum komt zodat 1% van de banen bij het Rijk wordt gereserveerd voor langdurig werklozen en arbeidsgehandicapten. Minimaal de helft van deze groep zal rechtstreeks in dienst komen. De andere helft wordt via schoonmaak- en cateringbedrijven bij het Rijk tewerkgesteld. Bron: SConline 4 maart 2009 4 Banen voor burgers voor Defensie Defensie wil de komende periode 1.500 burgers werven voor administratieve functies, metaalbewerkers en monteurs. Deze hoeven geen militair te worden; zij gaan op basis van vrijwilligheid op uitzending. Bron: SC0nline 27 februari 2009 5 Plan Metalektro Rijnmond Vanwege de krapte op de arbeidsmarkt hebben FME-CWM, Opleidingsfond Metalektro, UWV, Daad, Albeda College, Start People en de gemeenten Rotterdam, Schiedam, Vlaardin-
46 gen en Maassluis onderzocht of er in het beschikbare arbeidspotentieel kandidaten zijn te vinden die (op redelijk korte termijn) plaatsbaar zijn in de metalektro. De doelstelling is dat 50 niet werkende werkzoekenden uit de genoemde gemeenten worden opgeleid voor een baan in de metalektro. In dit project zijn de rollen van de verschillende partners omschreven: Aanleveren van kandidaten door Daad, CWI, UWV en gemeente Schiedam, Vlaardingen en Maassluis Het houden van selectiegesprekken door het Albeda College. Beoordelen van potentieel door StartPeople. Mogelijk inzetten van testdag door Albeda College. Eventueel voorschakeltraject (scholing) wordt verzorgd door het Albeda College. Financiering voorschakeltraject door Daad, CWI, UWV en gemeente Schiedam, Vlaardingen en Maassluis Baanaanbod (na voorschakeltraject) door StartPeople (detachering maximaal12 maanden + overname vrij) Eventueel inzetten van bbl-traject door StartPeople, co-financiering A+O Metalelektro (maximaal 12 maanden) Wat de financiering betreft, is geregeld dat het voorschakeltraject wordt bekostigd door een van de instanties (UWV of gemeenten). Ingeval van een bbl-traject, zal StartPeople (1e jaar) 2500 euro bijdragen. Het A+O-fonds Metalektro zal 4000 euro vergoeden (1e jaar) aan de werkgever waar de kandidaat door StartPeople is geplaatst. Bron: Vereniging FME-CWM 6 Zorgsectoren In 2007 hebben de ministeries van VWS, OC&W en SZW zeven landelijke proefprojecten gelanceerd. Deze proefprojecten zijn gericht op structurele versterking van de personeelsvoorziening in de zorgsector. Zorgwerkgevers, gemeenten, UWV en roc’s werken op regionaal niveau samen wat betreft: verbeteren van de instroom van nieuw personeel (uitkeringsgerechtigden en nietuitkeringsgerechtigden) in vooral lagere functies; bevorderen van de doorstroming van zittend personeel via opscholing; beter laten aansluiten van vrijwilligerswerk op de personeelsvoorziening. Inmiddels is het aantal projecten dat volgens deze opzet werkt sterk uitgebreid. Doel is ook te stimuleren dat in heel Nederland op regionaal niveau wordt samengewerkt aan de personeelsvoorziening in de zorg. Bron: SZW 7 Project Leren en Werken in Nijmegen De zorgsector in de Stadsregio Arnhem-Nijmegen kampt met een groeiend tekort aan gekwalificeerd zorgpersoneel. Een analyse van de arbeidsmarktvragen van regionale werkgevers leverde concrete vragen op vanuit de thuiszorg en de kinderopvang over zowel om- en bijscholing als in- en doorstroom van personeel. Behoud van bestaande werknemers was eveneens een speerpunt. Oplossingen zijn gezocht in de zogenaamde combinatiefuncties. Zowel in de kinderopvang als in de thuiszorg wordt vaak gewerkt met kleine contracten. Door een combinatie van functie en opleiding voor medewerkers in de thuiszorg en kinderopvang kunnen medewerkers
47 straks hun werk in de thuiszorg combineren met een baan in de kinderopvang. Zo wordt het aantal uren uitgebreid en zijn medewerkers beter inzetbaar op de arbeidsmarkt. Bron: SZW 8 Agrosector De stichting GOA Groen Zuid-Nederland is een samenwerkingsverband van bedrijven en gemeenten dat zich richt op branches als groenvoorziening, hoveniersbedrijf, bos- en natuurbeheer en boomteelt. De doelstelling is om op middellange termijn in de behoefte aan goed opgeleide vakmensen te voorzien. De leerling is in dienst van de stichting en rouleert bij verschillende lidbedrijven en -gemeenten. De scholing is sterk praktijkgericht. De leerling rondt de opleiding af met een erkend mbo-diploma. Bron: SZW 9 Mobiliteitsbranche BOVAG, FNV Bondgenoten, CNV BedrijvenBond en de Unie hebben de servicedesk BlijfMobiel.nu opgezet om vakmensen te behouden voor de mobiliteitsbranche. Stichting OOMT ondersteunt dit initiatief financieel en Innovam voert de regeling uit. BlijfMobiel.nu is bestemd voor alle medewerkers binnen de mobiliteitsbranche, ongeacht hun functie. Enige voorwaarde is dat het bedrijf waar men werkt(e) afdraagt aan Stichting OOMT. Na aanmelding bij BlijfMobiel.nu vindt een intakegesprek plaats met een adviseur van Innovam. Die stelt vast of de medewerker direct bemiddelbaar is en biedt hem ondersteuning bij het vinden van een nieuwe baan. Het traject duurt maximaal zes weken. Extra scholing kan van groot belang zijn om de kans op een nieuwe baan te vergroten. Ook is het denkbaar dat geschikte kandidaten een opstap maken naar managementniveau of overstappen naar het docentschap motorvoertuigtechniek. Hiervoor is een speciaal scholingstraject opgesteld. Ook ondernemers van bedrijven die failliet zijn gegaan, kunnen zich melden voor begeleiding. Bron: SZW 10 Techniek FNV Bondgenoten, UWV Werkbedrijf, Kenteq, opleidingsfondsen en brancheorganisaties in de techniek werken met elkaar samen. om de werkgelegenheid in de sector zoveel mogelijk in stand te houden. De verwachting is dat in 2010 de sector met een tekort kampt van 70.000 goed opgeleide vakmensen. Een van de acties betreft de Techniekdesks bij de mobiliteitscentra. Een Techniekdesk heeft als doel direct concrete hulp te bieden aan bedrijven die in nood verkeren als gevolg van de kredietcrisis door het aanbieden van EVC en (om)scholing van flexkrachten, werklozen en mensen die werkloos dreigen te worden. Bron: SZW
48 11 Transport Het MobiliteitsCentrum transport in Rotterdam is een gezamenlijk initiatief van FNV Bondgenoten, CNV BedrijvenBond, TLN, VVT en KNV. Het mobiliteitscentrum is tijdelijk. Doel is ervoor te zorgen dat werkloze of boventallige vrachtwagenchauffeurs en kraanmachinisten een nieuwe baan in het transport vinden zodat hun kennis, capaciteit en vakmanschap voor de sector behouden blijven. De website http://www.mobiliteitscentrumtransport.nl biedt informatie - vacatures en sollicitatietips - aan werkgevers en werkzoekenden. Bron: SZW 12 EVC in de Bouw In de bouwsector wordt EVC als kerninstrument ingezet voor de loopbaanontwikkeling van werknemers. In de toekomst is er een grote behoefte aan hoger gekwalificeerd bouw- en infrapersoneel. Sinds 1 mei 2008 heeft de bouwsector eigen centra voor het uitvoeren van EVC-trajecten. Er zijn 6 regionale EVC-centra in Nederland. De centra zijn zelfstandig onderdeel van Fundeon, het kenniscentrum voor de bouw en infra. Vakmensen met ervaring in de bouw, infra of gespecialiseerde aannemerij kunnen hier terecht voor erkenning van hun verworven competenties. Na het doorlopen van de procedure gaat de EVC-rapportage met een advies naar een examencommissie van een roc. Daarna ontvangt de werknemer binnen een paar weken het diploma of een advies over aanvullende scholing. Inmiddels hebben meer dan 600 kandidaten een EVC-procedure afgerond. De EVC-trajecten worden bekostigd uit het O&O-fonds. Bron: SZW 13 PLW “Uit de marge!” De partners in dit project zijn vijf SW-bedrijven, aoc Oost, Groene Kenniscooperatie en Aequor. In dit project worden EVC en duale trajecten ingezet om kansen voor SW-geïndiceerden en werkzoekenden in de marge van de arbeidsmarkt (waaronder WWB) te vergroten op de regionale arbeidsmarkt. Werkterreinen zijn voornamelijk groenvoorziening & hoveniers, grond- weg en waterbouw, rioolreiniging en stadsreiniging. Voor werkplekopleiders gaat het om niveau 3 of 4 (afhankelijk van de resultaten van de EVC-procedure) van de kwalificatiestructuur. Er is sprake van een tweetrapsraket. De werkplekopleiders, die tot assistent praktijkopleider worden opgeleid, vervullen een cruciale rol in het begeleiden op de werkplek van de SW-geindiceerden en deelnemers aan sociale activeringstrajecten. De leerwerktrajecten die aan SWgeïndiceerden en reïntegreerders worden aangeboden zijn laagdrempelig (informeel leren). De opzet van het project past in de omslag van de SW-bedrijven van werkbedrijf naar leerwerkbedrijf. Bron: SZW
49 14 Project Leren en werken van de Stichting Werkartaal : ‘Eerst mensen, dan werk’ Werkartaal is een erkend leerbedrijf dat zich met praktijkgerichte maatwerktrajecten richt op werkzoekenden die ‘moeilijk bemiddelbaar’ zijn: langdurig werklozen, Wajong-cliënten, exverslaafden, WW-ers, WAO-ers, oud- en nieuwkomers en voortijdig schoolverlaters. Ambachtelijk werk neemt een centrale plek in. Leren door na te doen wat de praktijkopleider voordoet. Iedere deelnemer volgt een individueel traject en wordt intensief begeleid. Alle trajecten zijn gericht op het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt. Het aanbod bestaat uit drie pijlers: training/scholing, werkervaring en bemiddeling/nazorg. Het trainings- en scholingsprogramma is gericht op het aanleren van een goede beroepshouding, het ontwikkelen van sociale vaardigheden en het opdoen van technische basiskennis en vaardigheden. Werkervaring wordt intern opgedaan in het leerbedrijf en extern via stages bij bedrijven. Na afronding van het leerwerktraject (na circa 20 weken) bemiddelt Werkartaal bij het vinden van werk. Met een netwerk van circa 350 werkgevers kunnen deelnemers vaak zelfs kiezen waar ze aan de slag willen. Bron: SZW 15 Project leren en werken Drenthe: Arbeidsmobiliteit In de tweede helft van 2008 is in Emmen een aantal bedrijven gesloten waardoor ruim 700 werknemers op straat kwamen te staan. Het mobiliteitscentrum Zuidoost-Drenthe is er in geslaagd om in drie maanden weer een flink aantal van hen (60%) aan een baan te helpen. De kansen van de anderen worden vergroot door het aanbieden van gerichte scholings- en trainingsprogramma’s. In het project Arbeidsmobiliteit Drenthe werken de gezamenlijke Drentse partners met steun van de projectdirectie Leren en Werken aan een geïntegreerde aanpak voor deze groep (voormalige) werknemers. Scholing is daarin een van de pijlers. Bron: SZW 16 Samenwerking Mobiliteitscentrum IJmond en het Leerwerkloket IJmond Het Mobiliteitscentrum voor de regio IJmond is gevestigd op het Werkplein in Beverwijk en is operationeel sinds 2 februari 2009. De medewerkers van het Mobiliteitscentrum en het Leerwerkloket werken nauw samen. De medewerkers van het Mobiliteitscentrum bezoeken de werkgevers. Vervolgens worden intakegesprekken gevoerd met de betrokken werknemers. Als daarin blijkt dat een werknemer een EVC en/of duaal traject nodig heeft, wordt deze persoon verder geholpen door het Leerwerkloket. Bron: SZW 17 Techniek Gilde In regio Eemland (Amersfoort) is Techniek Gilde actief. Dit is een soort van carrousel voor werknemers in de techniek die bij elkaar kunnen leren. Bron: SZW
50 18 VerstelGoed Een project in Oost Groningen voor moeders met, bij voorkeur, kinderen onder 12 jaar. De vrouwen volgen een opleiding van 6 – 9 maanden voor verstelcoupeuse. Daarna kunnen zij een baan krijgen bij Netto Job op nul-urencontract (werken wanneer het uitkomt). Zij verstellen kleding van senioren die in seniorencentra verblijven.
Bron: Oldambt werkt