AAN HET GHRISTELfJKE NEDERLANDSCHE VOLK DOOR
M. DUYVIS
EERSTE DEEL EN TWEEDE DEEL TEZAMEN
BROCHURE No. I.
4\ ROTTERDAR^
Volksgenooten, ' In deze dagen, waarin onomstootelijk is vast komen te staan, dat ook Nederland een rol zal hebben te spelen bij het vestigen van een nieuwe orde in Europa, om zich opnieuw een zelfstandig bestaan waardig te toonen, lijkt het mij nuttig Ü enkele van mijn ervaringen en inzichten te dien opzichte te'doen toekomen. '
Wellicht zult gij van meening zijn, dat ik hierbij hard ben, doch vergeet bij de beoordeeling dan niet, dat de waarheid immer hard is en dat een goed oud-Hollandsch spreekwoord zegt: „Zachte geneesheeren maken stinkende wonden". Tenslotte maak ik er U opmerkzaam op, dat deze brochure niet van eenige politieke partij ot beweging, van welke richting dan ook, uitgaat, doch door mij persoonlijk wordt bekostigd en verspreid, na door mij geschreven te zijn. A
M . DUYVIS.
ZEGT HET VOORT ! GEEFT DEZE BROCHURE A A N UW VRIENDEN.
De schrijver van Brochure I en II.
Brochure I werd geschreven in November 1940 en kwam uit in Januari 1941. Het werd in beslag genomen en, nadat men gepoogd had mij voor gek te verklaren, weer vrijgegeven door de daartoe bevoegde instanties in Nederland.
AAW HET CHRISTELIJKE NEDERLANDSCHE VOLK Nu meer en meer het besef begint door te dringen, dat niets en niemand de wording van het nieuwe Europa, opgebouwd in nationaal-socialistischen en fascistischen geest, zal ve'rmogen te weerstaan en velen in hun gesprekken uit laten komen overtuigd te zijn, dat de oude orde welke Engeland met zijn verschillende handlangers trachtte te handhaven, binnen afzienbaren tijd tot het verleden zal behooren, zonder evenwél het juiste begrip te hebben, hoe deze ontwikkeling historisch gegroeid is, lijkt het mij nuttig aan de hand van de feiten, na te gaan, hoe het zaaien van corruptie door Frankrijk en Engeland als oogst heeft doen ontstaan de vernietiging van deze landen. Om dit aan te toonen diene het volgende: De Russische staatslieden van voor 1914 waren belust op pretjes en plezier en weinig werken. Men kan zeggen, totaal niet werken en Frankrijk genoot voor die pretjes en genoegens de voorkeur, zooals Parijs en de luxe badplaatsen met hun speelholen. Voor een dergelijke levensopvatting was veel geld noodig, waar het volgende op werd gevonden: De regeerders in Rusland werden overstelpt met berichten over de agressieve houding van Duitschland tegenover Rusland. Om daar weerstand aan te kunnen bieden moest de bewapening versterkt worden. Hiertoe waren Engeland en Frankrijk gaarne bereid hun medewerking te verleenen; de betalingen van die wapens kon heel gemakkelijk geschieden door het uitschrijven van leeningen en die konden dan in Parijs geplaatst worden, b.v. doordat een bankinstelling de geheele leening overnam tegen 90 %. Dit waren natuurlijk de Joodsche banken, en die wisten dai» met veel bombast het burgerpubliek, zoowel in binnen- als buitenland te bewegen, deze aandeelen te koopen. Ik meen dat speciaal Holland hier wel van mee weet te praten, en het eigenaardige is, dat de Hollanders, die deze aandeelen hebben gekocht, de meening zijn toegedaan, dat het communistische Rusland de schuldige is, dat deze stukken waardeloos zijn geworden. En dit berust absoluut óp een abuis. Het communistische Rusland is steeds bereid geweest om de 3
schulden, die de vorige Russische regeering gemaakt heeft, te erkennen en te betalen, doch heeft daartegenover gesteld zijn vordering op Engeland en Frankrijk, bestaande uit de 5 milliard goud die Rusland aan Duitschland als oorlogsschadevergoeding heeft moeten betalen. ^ En dit goud is met den wapenstilstand door de „eerlijke" kameraden van Rusland, Frankrijk en Engeland, knusjes onder elkaar verdeeld, en Holland kan geen aanspraak maken op Rusland al denken de' menschen het wel, want die leeningen zijn geplaatst in Parijs en daar heeft Rusland mee te doen door zijn tegenvorderingen, die hij natuurlijk met Frankrijk en Engeland wil verrekenen. Heel logisch! En Holland zit er netjes tusschen. Hier gelieven de Nederlandsche bezitters van Russische leeningen terdege rekening mee te houden. Dan kreeg de Russische regeering daarvoor 50% oorlogsmateriaal geleverd, natuurlijk van alles het oude type. Zelfs gaven Frankrijk en Engeland dan de verouderde wapens .terug aan den fabrikant, die dan de verbeterde typen hiervoor in de plaats leverde, terwijl de wapens van oudere constructie dan door hen aan de Russische regeering verkocht konden worden. Dit was voldoende voor het Russische leger, dat had immers het moderne tuig niet noodig. De overige 40% werd dan uitbetaald als commissie in deze groote transacties, die veel zweetdruppels van de groote heeren hadden gekost om tot stand te komen. Eenmaal dit bedrag in hun bezit, konden dan die heeren en dames van de hooge uitgaande Russische wereld de genoegens, die ze zoo gewoon waren, weer smaken. Korten tijd hierna volgden de brieven weer, waarin gemeld werd, dat Duitschland agressieve plannen had tegen Rusland, en de nieuwe leening werd weer geboren. • Duitschland, dat niet sliep en niet gaarne, toendertijd ook al niet, de bus miste als er geen vliegtuig klaar stond, nam ook zijn maatregelen tot zelfbehoud, zonder echter zijn vredes-industrie te schaden. Integendeel werd deze nog uitgebreid en zijn vertegenwoordigers in het buitenland werden steeds actiever. Door deze activiteit steeg het succes van hun werk en bezorgde dat aan Frankrijk en Engeland, die zeer achterlijk waren, tenminste om op een eerlijke wijze de concurrentie van Duitschland op handelsgebied te. stuiten, steeds meer afbreuk werd gedaan. Dus moest Duitschland van de wereldmarkt verdreven worden. Doch hoe achterlijk de Franschen en Engelschen ook waren en
i
zijn, zij waren zich bewust, dat dit niet zoo gemakkelijk ging. E n dat dit alleen door een oorlog met Duitschland te bereiken zou zijn, begrepen zij ook. Doch zij beiden, alweer hoe achterlijk zij ook zijn, voelden daarvoor niet de kracht te bezitten, doch begrepen, dat Rusland als „stoomwals" moest dienen, en Rusland hadden zij door de verschillende leeningen voldoende i n hun macht om het te dwingen te trachten Duitschland te verpletteren. Ook het kleine België, waar de corruptie onder de leiders der Belgische rege.ering niet vreemd was, werd ferin gehaald. België moest de grens met Duitschland versterken en zoo versterken, dat Duitschland {laar niet doorheen kon komen. Doch de kust en de Fransch-Belgische grens lieten zij openblijven. Duitschland, dat ook niet sliep, kwam tot de overtuiging, dat er gehandeld moest worden. Het ging van het standpunt uit, dat die kleine s t . . . . vlieg België, die Duitschland provoceerde met zijn forten en zijn blagueur n u maar de eerste klap moest hebben. M e n zegt hier i n Holland, dat de eerste klap een daalder waard * is en dat schijnt ook i n Duitschland doorgedrongen te zijn en B e l gië werd beloond voor de daden van corruptie, verricht door zijn leiders. Rusland met zijn door corruptie verkregen ouderwetsche bewapening trok uit om het moderne Duitsche leger en zijn voortreffelijke organisatie eventjes te verslaan. Doordat het Rusland echter tegenviel, werden hierdoor ook Frankrijk en Engeland i n een hoek gedreven. D E „HULP" V A N , E N G E L A N D E N F R A N K R I J K De pech van Rusland i n deze is niet te wijten aan Rusland a l leen, doch ook aan F r a n k r i j k en Engeland. Wat is er namelijk gebeurd? Gelijk i n dezen oorlog hebben Frankrijk en Engeland aan a l hun helpers beloofd mede te zullen werken, doch deze hulp niet gegeven, waardoor de helpers één voor één het onderspit hebben moeten delven. E n zoo was het ook i n den oorlog van 1914 tot 1918 met Rusland gesteld. Ik, ondergeteekende, die den geheelen oorlog heb meegemaakt in het schoone Italië, waar i k bij de Fiat-fabrieken werkzaam was, kan over de tekortkomingen van Frankrijk en Engeland meepraten. >>
Doordat Frankrijk en Engeland hun leveranties van oorlogsmateriaal aan Rusland maar totaal hadden stopgezet, wendde Rusland zich tot Italië, dat op dat moment reeds toegetreden was, men kan zeggen op dezelf de manier gekocht als Rusland, en op dat moment heeft het kleine Italië alles in het werk gesteld, om Rusland zooveel mogelijk te helpen met oorlogsmateriaal. Dat moet ik eerlijk bekennen, hoe onsympathiek de Italiaansche regeering zich toen dertij d, volgens mij, heeft gedragen. Maar . . . . wij leverden dat materiaal in Turijn af en toen Genua vol stond met dit materiaal, door gebrek aan transportgelegenheid over zee, kwam ook de stad Turijn vol te staan. Geen plein of straat, die eenigszins gemist kon worden, was er of zij stond er vol van. De schuldige hiervan was weer Engeland, dat Rusland weer voor de zooveelste maal had bedrogen door zijn beloften niet na te komen, want Engeland zou zorgen voor de noodige scheepsruimte. Het was in den tijd dat men over het Noorden, dat dichtgevroren was, niet kon verschepen en volgens de bewering van Engeland was er voor de langere reisroute niet voldoende scheepsmateriaal, daar Engeland dat zelf noodig had voor de levensmiddelenvoorziening van, het eigen volk. Hoewel de Russen hierdoor vreeselijk gedupeerd werden, hielden zij vol en bewapenden hun soldaten met hooivorken, spaden, bijlen en messen en plaatsten daarachter soldaten met machinege v/eren. Eh zoo werden die menschen naar het slagveld gejaagd, waar vóór hen de Duitschers met de modernste machinegeweren stonden. Wij hadden op de fabriek een 800 Russen aan het werk, die mij verzekerden, dat zij niet over lijken, maar over bergen lijken moesten loopen, wilden zij voorwaarts gaan. Tenslotte kwam het moment, dat de officieren van het Russische leger het niet langer konden aanzien en met de soldaten vriendschap sloten en zij tot de revolutie overgingen. Lenin werd geroepen om zoo spoedig mogelijk als leider van het Russische volk de teugels in handen te nemen, waarna de vrede met Duitschland gesloten werd. DE VREDE MET R U S L A N D Als op dat oogenblik Adolf Hitier dien vrede had gesloten, zou gelijk een einde aan den oorlog gekomen zijn, maar volgens my was de organisatie en waren de mannen van het hoofd van het leger 6
onberispelijk, doch de politieke leiders beantwoordden niet aan hetgeen op dat oogenblik van hen verwacht werd. Zij hebben van het arme Rusland genomen wat zij konden. Rusland werd geamputeerd door bufferstaten te maken. Zij hebben het zijn goud afgenomen. Door deze harde vredesvoorwaarden kregen de couranten van de andere landen, waar Duitschland mede in oorlog was, het materiaal om Duitschland te beschimpen en het volk aan te zetten tot het volhouden van den oorlog. Het volk werd voorgehouden: Leest de harde vredes-voorwaarden voor Rusland. Begrijpt, dat als wij vrede moeten sluiten met Duitschland, deze nog veel harder zullen zijn. Daarom, vecht tot het uiterste. Ik verzeker U volksgenooten, dat' even voor Rusland viel en Italië nog in het voordeel was tegenover Oostenrijk, vele stemmen opgegaan zijn in Italië, voor den vrede. De verbroedering van de Italianen en de Oostenrijkers aan het front, was van dien aard, dat het Italiaansche Opper-Commando genoodzaakt was, om de 24 uur zijn soldaten in de loopgraven te verplaatsen, daar de Italiaansche soldaten, omdat de Oostenrijkers het zoo arm hadden, hun kuchje overgooiden naar de Oostenrijksche soldaten, en als ze een groote of kleine boodschap moesten doen, dan konden zij hun loopgraaf verlaten en zich van het vrije veld bedienen. Van beide zijden zou er dan'geen schot gelostworden en als zij hoorden dat er een vliegmachine boven Milaan was geweest, dan spraken zij zich uit met de simpele woorden: ,,Wanneer komen toch, die Duitschers boven Turijn, dan is het afgeloopen." Ergo: was die vrede met Rusland zacht en goed geweest, zoo herhaal ik, dan had de oorlog verder voorkomen kunnen worden. In ieder geval was Italië afgevallen, daar ben ik van overtuigd. De nederlaag van Italië bij Caporetto is te danken aan de Engelsche hardloopers of modern uitgedrukt: aan de „succesrijke terugtocht". Volksgenooten, hierover het volgende: Het Duitsche leger in Vlaanderen en in het noorden van Frankrijk, dat stond tegenover de Engelsche troepen, bracht deze een geweldige nederlaag toe; het Werd eenvoudig een buitengewoon „succesvolle" vlucht van de Engelsche troepen. Het verlies aan oorlogsmateriaal was enorm. Het was zoo groot, dat ze niet voldoende reserve hadden, om dat aan te vullen, waarom er besloten werd door Engeland, de bondgenoot van Italië om al het oorlogs1
7
materiaal, wat Frankrijk en Engeland te gebruiken hadden gegeven aan Italië, te laten terughalen, want: le. Oostenrijk had zulke verliezen geleden, dat gezegd werd, dat het toch tegen Italië niet opkon, ook al zou het grootste deel van de wapens weg zijn, terwijl in het bergachtige land niet veel uitgericht zou kunnen worden.... 2e. De hoofdzaak: Engeland had het noodig en U weet dat Engeland voorgaat, ook al zou de geheele wereld daarvoor ten gronde moeten gaan. Dus werden wij opgeroepen te Turijn om de Fransche en Engelsche soldaten, mecaniciens, kanonniers enz., die gezonden waren om al dat geschut uit Italië weg te halen, bij het passeeren van Turijn met versnaperingen te onthalen. Hieraan hebben wij domweg gevolg gegeven en er zelfs nog een feest van gemaakt ook, niet begrijpende, dat. wij ons hierdoor zelf een nederlaag op den hals zouden halen. Volksgenooten, ik spreek van „ons", omdat ik 10 jaar in Italië gewoond héb en er den schoonsten tijd van mijn leven gesleten heb, met vrouw en kinderen. Wij hebben hart voor dit Volk en daarom spreek ik van ons, omdat ik het zoo voel. Doch ik ben Nederlander en blijf Nederlander, al woon ik niet in Londen. De Informatiedienst van het Duitsche leger, U weet het toch Volksgenooten, is af. En toentertijd was het ook af, want op hetzelfde moment, dat de Engelsche en Fransche regeeringen hun bondgenoot Italië gingen ontkleeden — niet in zijn hemd zetten, neen, zij namen nog meer —, zond Duitschland zijn troepen den anderen kant om, om van deze gelegenheid gebruik te maken en Italië in twee maal 24 uur tot de Piave terug te dringen. Dit geschiedde door de goede Legerleiding en de noodige materialen van de Duitschers, maar niet door lafheid der Italiaansche soldaten. Zij stonden echter naakt. En nu weer, als Adolf Hitier toentertijd er geweest was en de leiding had gehad, dan zou op dat oogenblik de. oorlog geëindigd zijn, want Adolf Hitier kan vechten, maar kan ook een wapenstilstand sluiten, die de overwonnenen geen pijn doet, dat hebben de Noren, Nederlanders, Belgen en Franschen reeds bij ondervinding geleerd en hieruit distilleer ik, dat Adolf Hitier geen vrede kan sluiten afwijkende van den wapenstilstand. Dat is zijn karakter en dat verloochent hij niet. Aan de Piave hebben de Italianen stand gehouden, maar ik zeg TJ, dan ook alleen de Italiaansche soldaten. De Franschen kwamen pas in de tweede plaats, dan kwamen de 8
Engelschen en dan de Amerikanen, maar de twee laatste categorieën schitterden door afwezigheid, speciaal wat betreft de officieren, die altijd belangrijker dingen hadden té doen in de .groote steden. Daar konden zij met hun dollars en ponden de branie spelen. De arme Italiaansche soldaten, die werkelijk de Piave en hun Italië met leeuwenmoed hebbèn verdedigd, hadden 1 Lire per dag. Dat is niet veel, maar daar -spaarden zij nog van. D.w.z. zij konden hem niet besteden. Een markententster was vroeger een vrouw, die met een vaatje met drank vóór de buik met de troepen meetrok. De moderne markententster is een man met een vrachtauto met drank, sigaretten, sigaren en andere versnaperingen. Nu moet u goed begrijpen, dat hij om het arme Italiaansche soldaatje aan het front te bereiken, eerst dë Amerikaansche soldaten moest passeeren op 40 km. afstand van het front. Zij hadden Dollars en verschaften zich wat zij noodig hadden van die „Markententster". Als de Amerikaansche soldaten geen kooplust meer hadden, dan ging hij naar de tweede linie — versta mij wel, van de stad af gerekend — op 30 km. van het front. Daar kwam hij de Engelsche troepen tegen en als die verzadigd waren en hun ponden hadden uitgegeven, dan ging hij naar de derde linie — van de stad uit gerekend — waar de Fransche troepen lagen. Hij verkbcht het restantje doorgaans aan de minder gegoede Fransche soldaten; daarna was de man leeggekocht en kregen de arme Italiaansche soldaten niets. Die mochten hun waardelooze lires houden. Dat is, wat de Italiaansche soldaten betreft nog maar een kleinigheid, daarover zal ik U hieronder meer van vertellen. D E WAPENSTILSTAND Wat ik U thans ga vertellen, volksgenooten, grenst aan het ongelooflijke en weer is Engeland de hoofdschuldige, Frankrijk is maar een aanhangsel. Italië leende en ontving van Engeland en Frankrijk, van de plutocratie, wekelijks zijn geld om de onkosten van zijn leger te dekken, doch op den dag van den Wapenstilstand eindigde dit tegelijk en werden de soldaten die vier jaar aan het front gestaan hadden in modder, regen en wind, onder het ongedierte, zonder eenige vergoeding, aan den kant gezet. In beestenwagens werden zij geladen 9
en naar hun plaats van inwoning teruggestuurd. Daar aangekomen bij vrouw en kinderen, indien die nog aanwezig waren, Was in vele gevallen de toestand niet beter; want de Italiaansche democraten, nadat ze zooveel gestolen hadden en daarvoor villa's hadden laten bouwen, hadden aan de Italiaansche vrouwen en kinderen der frontsoldaten niet gedacht. Als men zijn nachten doorbrengt met de genoegens van nachtcafé's, dan heeft men overdag geen tijd om aan dergelijke kleinigheden te denken. Dan hebben zij alleen te 'denken aan hetgeen zij overdag weer moeten stelen, om 's nachts weer uit te gaan. De arme Italiaansche vrouwen en kinderen werden uitbetaald volgens een militaire wet van 60—70 jaar terug en die schreef voor, dat 1 Lire per dag voor een vrouw en een halve Lire voor de kinderen uitbetaald moesten worden. Niet eens rekening houdende met het feit, dat de Lire zakte in waarde en het levensonderhoud steeds meer kostte, zal ieder mensch kunnen begrijpen, dat b.v. een vrouw met twee kinderen van 14 Lires, zegge de volle waarde van ƒ 7.— per week niet kan leven, wanneer daar de huishuur e.d. nog af moet. Het.gevolg is geweest, dat de sterke en nette vrouw uit werken is gegaan of wasschen heeft aangenomen, om in haar nooddruft te voorzien. De zwakkere die dat niet kon, heeft zoo weinig gegeten, dat zij steeds zwakker werd en kleeding, sieraden, meubels enz. naar den lommerd heeft moeten brengen, om het budget weer sluitend te maken. De derde categorie getrouwde vrouwen, waarvan de ouderdom, het gezicht en het postuur zich hiervoor leende, ging den verkeerden weg op. Zoo was van 95% de thuiskomst der arme soldaten en werk was er niét te vinden. Bij ons werkten 42.000 man, waarvan dezelfde week nog 26.000 ontslagen werden. Ook deze menschen gingen een slechten tijd tegemoet. Hieruit ontstond de anarchie en later het communisme en wie durft, indien hij het bovenstaande gelezen heeft, voor de waarheid, waarvan ik insta, deze menschen andere gedachten toekennen dan het radicalisme? En dit nu was de kiem voor het fascisme van Müssolini. Het communisme in Italië groeide met den dag, tot op een zekeren dag een commissie van onze fabriek een onderhoud aanvroeg met onzen hoofd-directeur, den heer Senatore Cavaliere Agnelli, welke deze commissie ook ontving. Hij was goed met zijn volk, 10
was dan ook niet gevlucht en zou nooit behoeven te vluchten. Hoe ontzaggelijk rijk hij ook is, hij is gezien bij zijn volk. De geheele directie, ingenieurs enz. waren reeds gevlucht. De heeren van de commissie vertelden den hoofd-directeur, dat zij dien dag de fabriek zouden bezetten, want de fabriek hoorde aan de arbeiders, waarop de hoofd-directeur antwoordde: „Mijne menschen, wanneer gij denkt, dat gij de fabriek beter kunt leiden dan ik, dan overhandig ik U hierbij de sleutels. Ik heb slechts één verzoek! Pleegt geen sabotage, vernielt niets, want al wat gij vernielt, vernielt gij van Uzelf. Ik ben een oude man, met mijn vrouw heb ik steeds een sober leven geleid en de rest van ons leven kunnen wij het nog soberder doen en mocht ik tekort komen, dan. Wend ik mij tot mijn arbeiders en ik ben er zeker van, dat mijn arbeiders mij geen honger zullen laten lijden. Hier,hebben jullie de sleutels!" Veertien dagen heeft dit geduurd, toen is dezelfde commissie naar het huis van den hoofd-directeur gegaan, om hem te vragen of hij de leiding weer wilde overnemen, want zij konden het niet. (Let wel volksgenooten, dit niet-kunnen berust hierop, dat de "banken voor hen gesloten bleven, die waren bezet door soldaten. De sporen mochten geen goederen aan- of afvoeren van de fabriek en waren bezet door soldaten. Het Italiaansche volk was door bemiddeling der couranten gewaarschuwd geen Fiat-automobielen of welk ander Fiat-product ook te koopen, daar zij hierbij gevaar liep. A l deze verkoopen waren namelijk door de regeering niet erkend en de aangekochte artikelen zouden afgegeven moeten worden aan de regeering, zonder dat hiervoor vergoeding ontvangen werd. Dit was de oorzaak van het niet kunnen). Wannéér hij mee wilde gaan naar de fabriek, zouden zij hem laten zien, dat alles intact was. Bij het binnentreden van de fabriek, zag Agnelli een groot portret van Lenin hangen, waarvoor hij den hoed afnam. Op de vraag van de arbeiders, waarom hij dit ójeed, antwoordde hij: „Ik heb respect voor groote en eerlijke menschen. Volgens mij behoort Lenin daartoe, en neem ik mijn hoed voor hem af." Ze begeleidden hem naar zijn privékantoor en daar hadden zij het portret van zijn vader, dat boven zijn lessenaar had gehangen, aan de andere zijde gehangen en boven zijn lessenaar hing het portret van Lenin. Toen zeide de directeur: „Niettegenstaande al het respect voor Lenin, blijft toch mijn Vader nummer 1. U wilt 11
wel zoo goed zijn deze twee foto's direct te verplaatsen. Mijn Vader moet op de'plaats blijven hangen, waar ik hem gehangen heb." Hetgeen ook ingewilligd werd! DE VREDE V A N VERSAILLES Het Italiaansche volk met zijn industrie heeft zijn armoede, zijn zorgen, zijn anarchie, zijn communisme enz. gedurende den wapenstilstand gedragen met de eenige hoop op beterschap door het sluiten van den vrede. Die vrede van Versailles is dan ook gekomen op 28 Juni 1919. Rusland werd eenvoudig buitengesloten. Na 10 millioen dooden te hebben geofferd, werd Rusland aan den kant gezet als de afvallige, omdat hij vrede met Duitschland gesloten had. U moet. weten, volksgenooten, dat Frankrijk, Engeland en Rusland een overéénkomst hadden gesloten, dat er geen aparte vrede gesloten zou worden. En Rusland, dat door Engeland in den steek gelaten was — dus Engeland was de afvallige — werd door de plutocraten, joden en vrijmetselaarsbende uitgestooten. Rusland was de afvallige, zei men, en mocht niet aan de ronde vredestaf el aanzitten. Italië hadden zij ook graag er buiten gesloten, doch er kwamen stemmen tegenop. Onder gemeene menschen heb je altijd nog gemeenere, die eenvoudig het standpunt innemen: „Laat die er maar gerust bijzitten, want wat wij hem beloofd hebben, krijgt hij niet, wij zijn hem dat niet verschulidgd. Hij heeft ons niet geholpen, wij hebben hem juist geholpen. Wij hebben slechts last van hem gehad." Zoodoende werd Italië met een kluitje in het riet gestuurd en namen zij hem het hemd nog af, het eenige kleedingstuk, dat hij nog bezat. De regeering van Italië werd overstelpt met verzoeken om deviezen, doch het antwoord was, dat Frankrijk, Engeland en Amerika er niet aan dachten^ Italië verder met goud of deviezen te helpen. De industrie van Italië moest kapot en daar was nu de mooiste gelegenheid voor. De Fiat-fabriëken echter stuurden een paar menschen naar Amerika om te trachten geld of deviezen op de één of andere manier te bemachtigen, daar zij niet verder konden. Dit is tamelijk gelukt en wel onder de volgende condities: De Fiat leende bij een bank-consortium 10.00.000 dollar en heeft 12
daarvoor in onderpand moeten geven al zijn fabrieken, en als extra-garant, de Italiaansche regeering, welke hierin toestemde. Fiat werd op zijn beurt weer verplicht, die 10 millioen dollar aan de Italiaansche regeering af te staan om verschillende fabrieken van uitéénloopenden aard, op een bescheiden manier aan grondstoffen te helpen. Deze leening geschiedde voor 10 jaar. Van het bovenstaande, geachte volksgenooten, kunt U zich overtuigen, doordat de N.R.C., ik meen in October 1928, een bericht in haar kolommen plaatste, dat de General-Motors in onderhandeling was met de Fiat-directie, om die fabriek over te nemen, daar de financiën van de Fiat-fabrieken vast waren geloopen. Toen ik dit las werd ik woedend, nam de pen en schreef den hoofddirecteur van de Fiat, Senatore Agnelli, dat ik tot mijn spijt dat nieuws in de N.R.C. had moeten lezen en dat hij, Agnelli, als hij geen ongelukkige speculaties met zijn geld had verricht, alleen bij machte was het passief, hoe groot dan ook, te kunnen dekken. Zijn vermogen had hij toch ook voor het grootste gedeelte, door de Fiat-fabrieken vergaard. De Fiat-fabrieken waren Italiaansch en zullen Italiaansch blijven en als gij daar niet voor zorgt, ben ik zeer boos, zoo schreef ik. Heeft U mij noodig om de boel weer op te bouwen, dan ben ik bereid om alles in den steek te laten en U te helpen. „Leve de nationale Fiat-fabrieken". Per omgaande kreeg ik toen bericht, dat Fiat niet in financieele moeilijkheden verkeerde en Fiat Italiaansch was en zou blijven. Daar kon ik gerust op zijn!! „Ik dank U voor Uwe Italiaansche gevoelens, welke U in de lange jaren van Uw afwezigheid nog niet hebt verloren. Bij de eerste ontmoeting zal ik U alles uitleggen wat er is gebeurd", zoo eindigde Agnelli. Deze ontmoeting met den hoofd-directeur van de Fiat kwam zeer spoedig en wel op de automobieltentoonstelling in Parijs. Hij stak toen zijn hand door mijn arm en deelde mij mede, wat ik hierboven van het geleende geld verteld heb. Hij voegde daaraan toe, dat dit natuurlijk bekend geworden was bij General-Motors en deze verkeerde in de veronderstelling, dat wij niet bij machte waren, die 10 millioen op den vervaldatum te voldoen. Het moet U toch duidelijk zijn, volksgenooten, in welken toestand de plutocraten, vrijmetselaars, joden enz., van Engeland, Amerika en Frankrijk hun bondgenoot Italië met het verdrag van Versailles hebben achter gelaten.
13
HOE BESTAAT HET Alvorens de Italiaansche regeering van 1914 overging om aan de zijde van Engeland en Frankrijk te strijden tegen zijn bondgenooten, heeft de Oostenrijksche regeering zich alle moeite gegeven Italië daarvan af te houden en Italië verzocht en den raad gegeven, toch neutraal te blijven en de eventueele kleine geschillen, welke tusschen Italië én Oostenrijk bestonden, op vriendschappelijken voet te regelen. De toenmalige vrijmetselaars-schooiers-regeering kon daarbij echter niets verdienen. Wat had b.v. zo.o'n regeering, zoo'n dievenbende, zoo'n corruptie-zooi eraan, van Oostenrijk een stuk grond te krijgen of de havenstad Triëst. Daar kregen zij geen dubbeltjes mee in handen en daarvoor zaten zij niet aan de regeering. Dan liever een overeenkomst met Engeland, die betaalde oogenblikkelijk geld uit, hun commissie, hun steekpenningen. De fabrieken, waarin zij aandeelen hadden,, konden draaien om oorlogsmateriaal te fabriceeren. Hooge dividenden zouden uitgekeerd worden. Villa's konden zij laten bouwen, de schoonste, ver over zee ziende. Dat was het wat gedaan moest worden. Ten strijde trekken aan de zijde van Engeland en Frankrijk. Of daar een paar millioen van de beste zonen van Italië in de kracht van hun leven vernietigd werden, dat deed er niet toe, dat millioenen familieleden van die arme, jonge kerels in hun verdere leven moesten treuren, dat was bijzaak. . Slechts het vuile geld van Engeland en Frankrijk had voor hen waarde. Daarmede konden ze alles verkrijgen ter bevrediging hunner lusten en zoo geschiedde het, dat Italië in den oorlog ging. HOE HET ITALIAANSCHE V O L K GEREGEERD WERD E N DOOR WIE Wij nemen aan, dat de regeering uit 12 werkende ministers bestond, doch in werkelijkheid waren er 24. Die andere 12 vormden een reserveploeg, zooals dat in democratische staten zoo ongeveer de gewoonte is. Die reserveploeg kwam, af en toe aan bod, doordat het volk om een of andere reden van ontevredenheid blijk gaf. Dan trad het Ministerie af en werd oogenblikkelijk met b.v. op drie na alle oude leden weer opnieuw in elkander gezet. Die drie haalden ze uit de reserve-ploeg, dus 9 oude en 3 nieuwe en het spel ging weer beginnen, totdat de rest van de reserve-ploeg ongeduldig werd; die wilden ook wel eens aan 't laatje zitten. 14
Het oude ministerie trad af en het nieuwe werd weer gevormd en dit spelletje herhaalde zich tot het aan het bewind komen van Mussolini. WIE W A R E N DE GROOTE BROERS V A N MUSSOLINI, DIE H E M HIELPEN A A N HET BEWIND TE KOMEN? 1. R u s l a n d . Het Communisme van Rusland had zich op kleine schaal onder de arbeiders in Italië gevestigd. 2. De tweede groote broer was de middelklasse, die vervloekte de Italiaansche democratische regeering zoowel als het communisme. 3. De derde broer, de grootste, waren de democratische, plutocratische rooversbenden van de regeering. Hun geweten, wat ze daar tenminste nog van over hadden, boezemde hun zooveel angst in, dat er al verschillende naar het buitenland waren uitgeweken, hun gestolen goud medenemende. Het communisme was voor hen de duivel, de middelklasse, die zij zoo bedrogen hadden en niet meer tot rust te brengen was door het verruilen van Ministers, bezorgde hun die groote angsten en zij werkten Mussolini voor het stichten van het Fascisme zoodoende in de hand. Daardoor dachten zij op den duur na verloop van tijd, hun rooverspractijken weer voort te zetten. Mussolini moest voor den wagen gespannen worden, die zou het Volk tot rust brengen, wat ook voor 100% is geschied. Wanneer het Volk weer tot rust zou zijn gekomen, dan zouden ze dien kerel van een Mussolini door een paar millioen in zijn handen te duwen, opzij kunnen zetten en zelf weer aan het bewind komen, om hun rooverspractijken weer voort te zetten. Maar dezen keer hadden zij zich vergist. Voor Mussolini is er niet genoeg geld in de wereld om hem te kunnen koopen. Men kan zeggen, dat het geheele Italiaansche Volk, wel om verschillende redenen, Mussolini aan het bewind heeft gebracht. En zoolang hij leeft, zal hij de teugels wel in handen houden. HOE HET NATIONAAL-SOCIALISME IN DUITSCHLAND GEBOREN WERD Door het corruptie-vergif van Engeland en het aanhangsel Frankrijk, werd door Duitschland leening op leening gesloten, tegen onbeschrijfelijk hooge rente. Die leeningen waren noodig, niet voor het Duitsche volk, maar voor de regeerders, dan konden commissies getoucheerd worden en het ééne gat "met het andere 15
gestopt. Hoe hard het Duitsche volk ook werkte en zwoegde, zij werden steeds armer en de Joden kochten hun bezittingen ver beneden de waarde. Door deze armoede, kunstmatig gevoed, werd er steeds minder betaald door de Joden voor den arbeid van den Duitschen werkman en zij (de Joden) konden dien arbeid in het buitenland met hooge winsten afzetten. Met dit geld kwamen ze weer in de gelegenheid, opnieuw de eigendommen van verarmde Duitschers op te koopen en dit spelletje herhaalde zich, totdat de Duitschers niets meer bezaten en de werkloozenplaag zich uitbreidde tot een schrikbarenden omvang. Doch in één ding, hoe slim of gemeen de Engelsche Joden ook zijn, hebben zij zich vergist. De armoede, waarin zij het Duitsche volk gebracht hadden, was zijn redding. Armoede is de slijpsteen van de intelligentie en brengt uitkomst. Hitier komt uit den hemel vallen, bindt den strijd aan; deze eenvoudige man, men kan zeggen alleen tegen de geheele wereld. Hij weet zijn twee groote broers, n.1. de armoede en het beetje bezittende klasse, wat nog over gebleven is, van dat ijverige, intelligente Duitschland te overtuigen van zijn idealen en strijdt met hen verder...... tot hij het bewind in handen heeft. Op hetzelfde moment, dat hij zijn arbeid begint, ontwaakt Duitschland. Geen leeningen worden meer gesloten, niet meer het ééne gat met het andere gestopt. Niets wordt er meer gekocht of er moet geld voor zijn en dit geld moet komen uit tegenprestaties van den Duitschen arbeider. Hij moet een prijs opbrengen, die prestatie, dat er van geleefd kan worden. Dat Hitier de juiste man is op de juiste plaats, zal vriend en vijand moeten toegeven. Wat hij voor het Duitsche volk gedaan heeft en wat hij nu bezig is te doen voor de geheele wereld (en hij zal slagen, dat verzeker ik U) is enorm. Vele landen hebben heiligen; de kerken zijn er vol van, doch deze zijn allen van hout, dood hout, Duitschland heeft er één en die leeft en het is te hopen nog vele jaren. Deze heilige met zijn idealen wordt aangebeden door 90 millioen Duitschers en ik voorspel U, dat in zeer korten tijd, alle Germaansche volken van Europa hem zullen opeischen als hun heilige, dezen eenvoudigen man. De vredesverdragen van Versailles zijn genoeg besproken en zelfs door de vijanden van Duitschland afschuwelijk gevonden, dat ik hierover niet behoef uit te wijden.
16
HET PASSIEVE HOLLAND EN ZIJN PERS Hieronder laat ik de copie volgen van een ingezonden stuk, dat ik in de Nieuwe Rott. Courant heb willen plaatsen, dato 29 Aug. 1940: Rotterdam, 29 Augustus 1940. Aan de Redactie van de Nwe Rott. Courant Rotterdam. Mijne heeren, Beleefd verzoek ik U onderstaand artikel onder „Ingezonden mededeelingen" in Uw veelgelezen blad op te willen nemen, en betuig U bij voorbaat mijn hartelijken dank. Dato tg of 20 M e i 1940 had ik een onderhoud met een Officier van de Duitsche Weermacht, betreffende aangerichte schade bij het bombardement van Rotterdam, waar ikzelf ook een slachtoffer van ben, en lichtte hem in in mijn zakelijke en politieke inzichten in deze, en hoe ik dacht, de schade die hierdoor ontstaan is, vergoed te krijgen.
<•
Op politiek gebied was deze Officier het in vele opzichten met mij eens, alleen was hij van oordeel, dat ik in mijn polemiek niet geheel vrij was van haat en wraak, en dat dit niet het systeem is van den Führer, Reichskanzler Hitier, om geschillen op te lossen. . * De Führer heeft met zijn tegenstanders steeds het grootste geduld en wacht zoolang dit mogelijk is op het gezonde verstand van zijn tegenstanders om tot overeenstemming te komen. Indien echter zijn tegenstanders blijven doorgaan zijn idealen en verbeteringen die hij in de maatschappij wil aanbrengen, halsstarrig te saboteeren, dan kan hij ook overgaan tot straffen, en zelfs tot harde straffen. Naar aanleiding van dit bovenstaande onderhoud richt ik mij tot het Néderlandsche-Volk, en raad ik het aan, de werkelijkheid van onzen toestand niet te onderschatten. ^Wij zijn een overwonnen Voïfe, en ons land is bezet; doch deze bezetting wordt op zoo'n zachte manier op ons uitgeoefend, dat er vele Nederlanders zijn, die denken dat zij kunnen doen wat zij willen, hetgeen zeer onaangename gevolgen kan hebben, en waardoor de geheele massa zou moeten lijden voor die hardhoofdigen. %
"
17
De Führer heeft ons zijn vertegenwoordiger, den Rijkscommissaris Dr. Seyss Inquart, ter behartiging van de Nederlandsche orde gezonden, en ieder weldenkend Nederlander zal moeten toegeven, dat de keus van den Führer, ons dezen Heer te zenden, voor het Nederlandsche Volk een gelukkige keus is geweest. Maar ook de goedheid van dezen Heer heeft zijn grenzen Als men nu nagaat de zachte en welwillende manier waarop wij, onze soldaten en onze krijgsgevangenen door de Duitsche autoriteiten zijn behandeld geworden, en dan het contrast, hoe wij in Indië 400 d 500 Duitsche burgers uit hun zaken, uit hun familieverband gerukt hebben, in concentratiekampen hebben opgesloten en ze daar nog vasthouden, en welk leven die menschen daar moeten leiden, in dat warme klimaat, dan zal dat ten gevolge hebben, dat wij hier daarvoor gestraft zullen worden. Als die straffen terecht kwamen op de schuldigen, dan was dit nog niet zoo erg, doch de onschuldigen zullen hiervoor het gelag wel moeten betalen. Daarom richt ik mij tot die menschen, die vóóral N ederl and er willen zijn. (Geen N.S.B.-ers). Organiseert over geheel Nederland demonstratieve optochten met spandoeken: ; , W ij verlangen oogenblikkelijkde in vrijheidstelling van alle D u i t s c h e burgers in N e d. Indië, en eis ch en dat z ij in hun eer worden hersteld, als fatsoenlijke gasten van N e d. Indië." Zoodat foto's hiervan genomen, naar Indië kunnen worden gezonden, opdat men daar zal kunnen zien, dat hei geheele Nederlandsche Volk zulks verlangt. Hoogachtend, (w.g.) M . D U Y V I S .
Ik ontving het echter ongeplaatst terug, met een begeleidend schrijven van de Redactie, n.1.: ,
18
Geachte Heèr, W i j gelooven, dat het de zaak, welke U voorstaat, weinig zou dienen, wanneer we Uw ingezonden stuk
plaatsten. Wij veroorlooven ons dan ooh, het U hierbij weer te laten toekomen, nadat wij er met belangstelling kennis van genomen hebben. Hoogachtend, (w.g.) J O H A N KUIJK.
Na dien datum verneem ik, dat er reeds tweemaal een groep Nederlanders onder geleide naar Duitschland vervoerd is geworden. Van deze menschen zullen er zeer velen zijn, die voor 100% totaal onschuldig zijn. Het is niet uitgesloten, dat indien mijn ingezonden stuk geplaatst had geworden, alles anders zou zijn geloopen. De Nieuwe Rotterdamsche Courant had den inhoud van zijn begeleidend schrijven wel iets anders kunnen inkleeden, n.1. „met het oog op de „Christelijke naastenliefde" kunnen we Uw stuk niet plaatsend' Nu we het toch over Indië hebben, stel ik aan de Heeren democraten, plutocraten, vrijmetselaars en de joden de volgende vraag en ik hoop, dat ze mij kunnen inlichten: \ Nederlandsch-Indië is de rijkste kolonie \an de wereld met 40 a 50 millioen inwoners, die allen vlijtig, dagelijks voor ons werken. Wij Nederlanders zijn met 8 millioen, dus dat wil zeggen 8 millioen bazen met 40 millioen arbeiders. Het kleinste kind van ons heeft nog 5 knechts, hoe is het dan mogelijk dat wij 600.000 werkloozen hadden met 3 millioen knechts, die. gedoemd waren te stempelen voor steun. Verder waren ook in Indië voor een jaar of vier Jerug, toen de crisis uitbrak, duizenden Europeanen binnen drie maanden op een schoen en een slof en moesten van de weldadigheid leven.- Ik, die het gewone lager onderwijs heb genoten tot mijn 12de jaar en daarna geen school meer heb gezien, en nu 65 ben, gevoel mij) niet in staat deze puzzle op te lossen. Vandaar mijn vraag aan bovenvermeld gezelschap. Bij voorbaat mijn dank. HOE D E DEMOCRATISCHE VRIJMETSELAARSE N JODEN-GEZELSCHAPPEN H U N ROTTIGHEDEN V E R B E R G E N DOOR GEBRUIK T E M A K E N V A N D E CHRISTELIJKE V L A G . Vier jaar geleden was ik op een inspectiereis voor mijn zaak en sloeg ik 's avonds in een hotel te Tilburg myn bivak op. Na 19
gedineerd te hebben nam ik de courant om den tijd te dooden. Omstreeks kwart voor achten kwamen er een kleine honderd studenten, die aan 't groenen waren, dat zaaltje binnen. Daar ik alleen aan een tafeltje zat en de plaats in het café beperkt was, wendden zich vier van deze studenten tot mij en vroegen aan mijn tafel plaats te mogen nemen, waarop ik antwoordde, dat ik daar niets op tegen had, indien zij zich netjes gedroegen en plèizier maakten in het nette. Dat zou mij voor het moment weer jong maken. Ze namen plaats. Alleen de oudste van hen ziet een lintje in mijn knoopsgat: groen-wit-rood, de Italiaansche kleuren, en vraagt mij of ik Italiaan ben. Ik antwoordde „Neen". O, dan bent U zeker fascist, zeide hij verwonderd. Neen, dat ben ik ook niet, tenminste ik ben aan geen enkele partij aangesloten. Maar U vraagt dat op zoo'n eigenaardigen toon. Zoudt U dat zoo erg vinden als ik fascist was? Het antwoord bleef wat lang uit, en begrijpende, dat hij er zich niet uit wist te redden, nam ik maar weer het woord en vroeg hem, waarin hij studeerde. Antwoord: Medicijnen. Ik zei: Zoo, prachtig, U moet ik juist hebben. Weet U wel, dat communisme, fascisme en nationaal-socialisme Onkruid zijn? (Zijn. gezicht klaarde op). „Onkruid"? vraagt hij. Ik zeg ja. Van onkruid worden medicijnen gemaakt.. „Medicijnen?" zegt de student. Ik zeg, Ja. U zult nooit gehoord hebben, dat van een kropje sla of andijvie medicijnen gemaakt worden, doch wel van wilde planten. En dat is onkruid. En deze medicijnen, dus 't Communisme-, Fascisme en Nationaal-Socialisme geheeten, moeten dienen om de democratische, plutocratische staten te genezen. ' In die staten hebben zich tweeërlei soort ziekten geopenbaard, de meeste burgers van die staten lijden aan bloedarmoede, dat is Het volk. Bij het kleinste gedeelte, de regeerders en hun trawanten, daarvan is de ziekte heel erg: die hebben de pest, de geldpest en daarvoor dient dit tegengif, het onkruid, en ik verzeker U , dat het resultaat zal hebben. Genezing zal er komen. Ik zal U nog eens een vraag stellen. Hiervoor heb ik noodig een eerlijke geestelijke, en die zijn er genoeg. Heeft U wel eens gehoord, dat een geestelijke bij een werkloozë uit dineeren gaat? Het antwoord was: „Neen". Heeft U dan wel eens gehoord, dat een geestelijke ,te dineeren is gevraagd en dat geaccepteerd heeft bij een rijken Tilburgschen fabrikant? :
20
Het antwoord luidde „Ja". Nu, dan zal ik U uitleggen, hoe dat toegaat. Denk eraan, het moet zijn een eerlijke, nette en brave geestelijke en zooals ge zegt, zijn die hier in Nederland vele. 1. De vrouw des huizes zorgde ervoor, dat wat uit de keuken kwam prima is. 2. Mijnheer zorgde voor een goed glas wijn en na tafel voor een fijne sigaar en een pousse bij de koffie. Het werd tien uur, het was een heel gezellige avond geweest, er heerschte een aangename sfeer. Een paar neefjes waren ook nog even aangekomen en per toeval kwam de Parochie van Mijnheer Pastoor in het gesprek. Zijn Parochie deed veel voor de armen, zou nog veel meer kunnen doen, maar daar was geld voor noodig. De vrouw des huizes, een eerlijk goed mensch, viel direct Mijnheer Pastoor bij, verwijderde zich even en kwam met/ 200.— aandragen voor de Parochie. Bij het overhandign van dit geld, zeide zij, den heer des huizes aankijkende: Nou mannetje, en nu jij. Mijnheer gaf hier gevolg aan, opende zijn gevulde brandkast, nam er duizend gulden uit en stelde die Mijnheer Pastoor ter hand. Deze kleurde vreeselijk, kon geen woorden genoeg vinden van dankbaarheid voor zulke brave menschen, waarna het afscheid volgde. De heer des huizes wreef zich in de handen omdat het zoo'n gezelligen en voordeeligen avond was geweest. Voor de eerste paar jaren zou hij zeker wel geen last hebben van stakingen in zijn fabriek en hij voegde zijn vrouw toe, dat het toch een lieve, aardige en goede Mijnheer Pastoor was. Drie, vier weken daarna dreigt er een staking in zijn fabrieken, maar daar kwam Mijnheer Pastoor op hooge beenen tusschen beide. Sprekende tot de arbeiders: „Wat hoor ik, willen jullie staken; weten jullie dan niet, dat juist deze menschen zulke goede Christenen zijn, die zooveel goed doen aan de Kerk en aan de armen? Eenvoudig een schandaal. Het zal niet gebeuren, geen sprake van." ! Het woord van Mijnheer Pastoor was voldoende, om het hoofd der arbeiders in hun schoot te doen leggen en mijnheer de fabrikant maakte zijn berekèning; wat een prachtig, succesvol dineetje is dat toch met Mijnheer Pastoor geweest. Voorloopig kan ik weer doorgaan met myn arbeiders minstens 20 cent per dag minder 21
loon te betalen. Ik heb er 1500 aan het werk, ergo ƒ 300.— per dag, die ik door dit dineetje weer spaar. Dergelijke gevallen komen dagelijks voor en hiervoor, mijnheer de aspirant-dokter, diene het onkruid, wat ik U voorheen heb genoemd. U bent nog jong, onthoud dit van mij, ouden heer, alleen het onkruid, waaruit het nationaal-socialisme is vervaardigd, kan en zal deze ziekelijke toestanden in de maatschappij genezen. Geachte Volksgenooten, om dezen student het gemakkelijk te maken mij te begrijpen, nam ik als . voorbeeld een eerlijken Pastoor, daar de aspirant-dokter ook katholiek was, doch hetzelfde geldt voor een eerlijken, antirevolutionnairen, hervormden of luther schen Dominee, van welke richting dan ook. HET V E R R A A D V A N DE N.S.B. Mag ik de plutocratische schooiers, vrijmetselaars en anderen die dien onzin in de wereld brachten er op attent maken, dat voor spionnage en voor verraad nog nooit andere lieden zijn gebruikt dan gevallen grootheden, mannen uit de rijkste klassen voortgekomen. Dié hadden immers de relaties door hun afkomst. Persoonlijk heb ik tijdens den grooten oorlog inBologna (Italië) een proces van verraders en spinonnen bijgewoond als getuige. Daar waren er 52 van dergelijke typen, om voor den krijgsraad te verschijnen en van die 52 was er één Hollander, een heel chique type. Per toeval had ik met hem kennis gemaakt in Turijn; hij had mijn adres gevraagd en dit opgeschreven in zijn notitieboekje. Bij zijn arrestatie kwam dit notitieboekje en hiermede mijn adres te voorschijn. Buitengewoon gelukkig voor my was, dat ik zeer goed aangeschreven stond bij de Turijnsche autoriteiten en daardoor hun medewerking had, zoodat' vele onaangenaamheden voor mij werden voorkomen. Ik ben alleen als getuige gedagvaard. Het hierboven genoemde chique type behoorde tot de rijkste families hier te lande, doch geheel aan lager wal geraakt zijnde, koos hij dit beroep, met het doel hierdoor veel te kunnen verdienen en weinig te werken en zijn zwabber-leven voort te zetten, want spionnage en verraad worden besproken en beklonken in verdachte huizen en nachtlokalen. Hoe krijgt men het in godsnaam in zijn hoofd, een arme nationaalsocialist te beschuldigen van verraad, want 97% der nationaalsocialisten zijn arm aan geld, doch rijk aan idealen en vertrouwen 22
i n de toekomst van het nationaal-socialisme en geven daar alles aan wat zij bezitten. Ik zie Churchill of Eden, Hitier of Mussolini al spreken i n een klein cafétje met zoo'n armen N.S.B.-er, die gewoonlijk met de courant „Volk en Vaderland" staat, om hem tot corruptie, spionnage of verraad over te halen. Volksgenooten, kunt U zich zooiets indenken? E n toch zijn er duizenden menschen hier i n Nederland en nog w e l intellectueelen, die dergelijke onzinnige leugens geloofd hebben. Neen, volksgenooten,. de verraders zijn gevlucht en wonen ergens i n Engeland of waarschijnlijk nog verder weg. Volksgenooten, is het U bekend, dat de bewoners van de Stichting „ V e e n h u i z e n " voor 98% bestaan uit gevallen grootheden, menschen van plutocratische afkomst? A r m e N.S.B.-ers'vindt U daar niet en zult U er ook nooit vinden. N . S . B . is de hoogste Christelijke vereeniging die er bestaat. D i e daar l i d van zijn of worden, moeten er naar leven. A l l e andere Christelijke instellingen, hoe goed of ze ook door de stichters bedoeld zijn en hadden kunnen zijn, worden door het grootste gedeelte van h u n leden alleen gebruikt, als vlag om hun bedorven lading te dekken. Rijkdom verdierlijkt. ONZE LEIDER MUSSERT Die aan den w e g timmert heeft veel bekijks, zegt het oude spreekwoord en i k heb mijn heele leven aan den weg getimmerd, niet alleen i n Nederland, maar i k kan ook wel zeggen, op het grootste gedeelte van de wereld. Daarom, waar i k ook ga, ontmoet ik menschen die mij kennen en een gesprek met mij aanknoopen. Hieronder laat i k enkele vragen die mij door verschillende menschen gedaan werden, met de antwoorden volgen: x
Mijnheer A.:
s
„Gunst mijnheer Duyvis, bent U fascist? Dat wist i k niet. Neen, i k had U voor verstandiger aangezien. D i e Mussert is toch niets. Wat heeft hij nu* bereikt i n al die jaren. Totaal niets. A l s i k de verkiezingen naga, dan is die N . S . B . nog hard achteruit gegaan." M i j n antwoord: „U stelt mij een vraag en U moet mijn antwoord dan ook aanhooren. U bent vergeven door het plutocratische en democratische 23
vergif, dat aanhoudend door de dagbladen verspreid wordt. Een ieder mensch, die dit vergif geslikt heeft, kan niet meer gezond denken en ziet alles door dien democratischen vrijmetselaars-bril. Een democraat is een slooper, een democraat leeft van afbraak. Mussert is een^ opbouwer. Met Rotterdam heeft U een aanschouwelijk voorbeeld, dat was in 3 a 4 uur afgebroken. Ik hoop voor U, dat U het ook weer opgebouwd zult zien en dan komt U tot de conclusie, dat opbouwen veel langer duurt dan afbreken en het nog langer duurt als de materialen voor dien opbouw door sabotage van de democratie, vrijmetselaars, verpolitiekte geestelijkheid etc. met vertraging aangevoerd worden. Mijnheer B.: Pardon mijnheer Duyvis, dat speldje dat U daar draagt, möèt U dat dragen? Is dat door Mussert verplichtend gesteld? Antwoord: „Neen beste vriend, dat draag ik nu alleen ter bescherming van mijn vrienden en kennissen. Nu kunnen ze zien aan dit kenteeken, wie en wat ik ben en kunnen mijn vrienden en kennissen het mij niet kwalijk nemen, wanneer zij zich onheusch uitlaten over Hitier of over Mussert, dat ik dan mijn maatregelen neem. De maatregelen, die ik dan zou nemen, zijn de volgende: Beleedigen ze Hitier, dan zorg ik dat ze naar een concentratiekamp of naar een gevangenis gebracht worden; beleedigen ze Mussert dan noteer ik dat en kom ik daar later op terug, als Mussert aan het bewind is en dan zullen ze hun straf niet ontgaan." f
Mijnheer C : „Wel kameraad Duyvis (sarcastisch), wanneer varen jullie nu over? Het duurt knap lang!" Antwoord: „Geachte Heer, U zegt daar zoo in Üw vraag „Jullie". Bedoelt U daarmede de Duitsche weermacht en mij? Dan wil ik U er op attent maken, dat ik wel niet in vrage zal komen, bij het overvaren. Ik ben zoo'n groot zeeman niet. Maar ik zal U toch antwoorden. De Duitsche weermacht wacht op een uitnoodiging van Engeland om zoo spoedig mogelijk één of twee millioen soldaten te sturen ter handhaving van de orde. Dit geschiedt dan natuurlijk telegrafisch, want dan is er haast bij en U weet: Hitier heeft tot op heden toe nog nooit de bus gemist en daar rekent Engeland ook wel op dat hij nu zeker de bus niet zal missen." 24
Mijnheer D.: Wat ik U zeggen wil: die Mussert, daar hoor je niets meer van. De Duitschers schijnen hem heelemaal voorbij te loopen. Och, het kan een goed ingenieur zijn en dat geloof ik ook wel, maar politiek ben ik van oordeel, dat Geelkerken of Rost van Tonningen veel beter zijn en ik geloof, dat die bij de Duitschers een groote kans hebben. Mijn antwoord: „Ik zou U zeer scherp kunnen antwoorden, doch laat dit. Neem hier echter nota van, dat rijkskanselier Hitier, onze leider Mussert, kameraad Rost van Tonningen en Geelkerken nationaalsocialist zijn en reeds jaren en er zal een tijd komen, dat U zult weten en begrijpen, wat dat beteekent." Volksgenooten, zoo zou. ik nog zeer lang door kunnen gaan, om U in kennis te stellen van de onmogelijke vragen die mij gesteld worden. EEN HOOGSTAANDE CHRISTELIJKE BANKIERS-FAMILIE E N H A A R P R A K T I J K E N De heer Koolhoven is één onzer oudste vliegtuig-bouwers, die zijn geheele leven hard gewerkt heeft voor een armoedig bestaan (ik ben zelfs overtuigd, dat hij steeds met verlies gewerkt heeft) want vliegtuig-fabrieken kunnen zonder^steun van hun regeering, als er geen oorlog is, niet bestaan, uitgezonderd een enkele. De heer Koolhoven behoorde niet tot cb\e enkelen en had ook geen vrienden bij onze democratische regeering, ergo: corruptie uitgesloten. Daar opeens breekt in Spanje de burger-oorlog uit en het was bekend, dat zijn laatst gecreëerde moderne vliegtuig voor 100% aan de eischen voldeed, die er aan gesteld konden worden. Daar dit bij de roode Spaansche regeering bekend was, stelde deze zich in verbinding met den heer Koolhoven en alles kwam in kannen en kruiken. De zon zou gaan schijnen voor den heer Koolhoven, alleen er was een maar, een groote maar. Hier was voor noodig: geld en nog eens geld. Er werd geprakkiseerd, gestudeerd, verzonnen; er moest een financier gevonden worden en waarachtig, er werd er één gevonden, die bereid was zich voor de Koolhovenfabrieken te interesseeren, want er was veel bij te verdienen. Volksgenooten, schrik niet, deze heer was niet een joden-bankier, doch niemand minder dan de Christelijke familie Mees en Zonen. ;
U zult zeggen, hoe bestaat het en toch is het zoo eenvoudig. In' een democratischen Staat gebeurt het. nooit anders, daar is goud nummer één. Christelijkheid en naastenliefde dienen alleen om iets wat vuil is met die vlag te dekken. Weet wel, volksgenooten, dat deze rijke, Christelijke firma Mees er niet voor terug is gedeinsd, om het goud van het arme Spanje weg te stelen en nog wel goud, doordrenkt van het Spaansche burger-bloed. Er ontpopte zich echter een addertje onder het gras, n.1. de strikte neutraliteit van Nederland; maar een Christelijke democraat weet raad, te meer als het gaat om gemeenheid. Eenvoudig werd een kantoor gehuurd op de Champs-Elysées te Parijs en de ^vliegtuigen werden niet verkocht aan het roode Spanje, neen, eenvoudig aan het kantoor Champs-Elysées-Frankrijk. De piloten werden naar hier gezonden, namen de vliegtuigen in ontvangst en vlogen er direct mee naar Barcelona; in hun haast hadden ze Parijs vergeten en zoo werd de Nederlandsche neutraliteit verkracht. HET G E H A L T E E N HET PERCENTAGE V A N HET CHRISTELIJKE NEDERLANDSCHE V O L K . Als men zich in deze bewogen tijden op straat begeeft en menschen ontmoet, dan is het zeer moeilijk om een gesprek te voeren, dat niet over politiek gaat. Wat men dan het eerste hoort is, dat wij een Christelijk volk zijn en juist daarover wil ik U mijn inzichten in deze bekend maken. 40% van hét Nederlandsche volk kan werkelijke Christelijk zijn, doordat zij er naar leven; 30% bestaat uit socialisten, communisten en vrijdenkers; 20% zijn democraten, plutocraten, vrijmetselaars en joden. Deze 20% waren de regeerders van het land, pardon: de uitzuigers en zij hebben Nederland verkocht en verraden. Dan krijgt»men 10% super Christenen, dat zijn de Nationaal-Socialisten (N.S.B.). Dit wordt door mij gestaafd door ondervinding en dat de Paus, de hoogste macht der Katholieke kerk, dus van de grootste kerkelijke vereeniging, het Italiaansche fascistische leger zijn zegen heeft gegeven tot de overwinning van andere volken, en tenslotte dat de bisschoppen van Duitschland, een volk van 90 millioen menschen, zich achter hun Führer, Adolf Hitier, hebben gesteld. Als U dit laatste en ook mijn brochure goed gelezen hebt, zult U tot de conclusie komen, dat er maar weinig overblijft van de „Christelijke naastenliefde", waar 't Nederlandsche volk zoo vol van is. 26
JODEN-VRAAGSTUK In de jaren 1938—1939 was de haatpolitiek der Joden tegen het Duitsche Rijk en tegen zijn leider Hitier eenvoudig enorm. Ik, als zakenman, kwam geregeld in aanraking met joden en met hen sprekende kwam je al gauw op politiek terrein. Wat je dan van hen te hooren kreeg was, dat zij, de joden en Engeland het goud bezaten en met dat goud en het sterke Engeland, wat volgens hen niet te verslaan was, zouden zij Duitschland vernietigen, al was het alleen maar door ze te. laten verhongeren. Op een keer dat er in mijn tegenwoordigheid een dergelijk gesprek gevoerd werd, heb ik mij de moeite gegeven om die joden die aan mijn tafeltje zaten in Café Tivoli, als volgt van repliek te dienen'. Gij joden, gaat zoo prat op jullie rijkdom aan goud; doch als je dit goud alleen maar gebruikt om hier in Café Tivoli den grooten heer uit te hangen, een dikke sigaar te rooken, en nog meer blijk geeft van Uw rijkdom door twee lunchen te verorberen, dan getuigt dat voor mij van weinig verstand. Ik raad U daarom aan om voortaan Uw goud beter te gebruiken, niet om het Duitsche Rijk uit te hongeren, maar om Uw arme gevluchte ras-genooten uit Polenj Oostenrijk enz,., en anderen, die nu in Niemandsland wonen of beter gezegd op een hoop zijn geloopen in,dat Niemandsland, te steunen door het zenden van al die goederen, waaraan die menschen behoefte hebben. Groote woorden en dikke sigaren en geen daden, dat is gemakkelijk. Door jullie „ophitsers" komt Holland in moeilijkheden, dat verzeker ik U . Brokken zullen er vallen en betalen jullie die dan van je vele goud en groote woorden? Neemt dit van mij aan, als gij zoo doorgaat, zal niet het Duitsche Rijk vernietigd worden, maar jullie zelf Ik hoop, voor jullie dat ik mij vergis, maar ik kan niet van mij afzetten, dat het reeds te laat en te ver gegaan is, het is niet meer tegen te houden, gij lieden zijt verdoemd. Nu ging ik te ver, en mijn ouderdom verhinderde hen mij een flink pak slaag te geven. Hoewel ik hen toevoegde, dat-zij mijn ouderdom buiten beschouwing moesten laten en als zij wilden, één voor één hun hart aan mij op konden halen, bonden zij in. Volksgenooten, de moeilijkheden zijn gekomen, ook de brokken, doch de joden, noch hun goud ziet men. Men heeft het kunnen merken aan de collectes te Rotterdam en Den Haag, briefjes van ƒ 1.000.— waren er niet in de busjes, dë opbrengst was 25 ets. de 27
man. Twee jaar geleden heb ik hen gewaarschuwd en voorspelling gedaan. Nu voorspel ik weer en dat is, dat de joden gedwongen zullen worden de brokken te betalen en dat van hun hopen goud niet veel over zal blijven en ook geen dikke sigaren en twee lunchen. Het is niet tegen te gaan. Zelfs het vluchten in de schuilkelders van de Nederlandsche Unie Zal niet kunnen baten. ONDERHOUD MET D E N ZIONISTEN-LEIDER V A N ROTTERDAM, D E N WELED. HEER Mr. LEVIE Op 28 October 1938, des namiddags om half vijf, had ik een onderhoud met den Zionisten-Leider van Rotterdam, den heer Mr. Levie. Ik heb Mr. Levie eerst in kennis gesteld met het bovenstaande, en daarna heb ik hem mijn plan de campagne uitgelegd en hem de mogelijkheid getoond, de moeilijkheden, waarin de joden verkeerden, zakelijk op te lossen. Ik stelde n.1. voor een Jodenbank met een kapitaal van twee milliard op te richten. Er moest een commissie van eenige vooraanstaande joden samengesteld worden. Die commissie zou Hitier hiervan verwittigen en een audiëntie aanvragen ter bespreking van een drie jaren-plan, dat de voigende punten zou moeten bevatten: I. In die drie jaren moesten de Joden vrij kunnen leven in Duitschland gelijk voorheen, en hadden zij tijd en gelegenheid in die jaren hun zaken te liquideeren. Het geld, dat deze liquidatie opbracht, zou gestort worden bij de Duitsche Rijksbank. Voor deze storting kregen zij een bewijs en de nieuw opgerichte Jodenbank kreeg gelijktijdig bericht, dat het bedrag door dén heer X . . . was gestort. Hitier van-fzijn kant zou dan de Joden moeten helpen in het bezit te komen van een groot stuk land, waar menschen kunnen wonen en waarvan de bodem vruchtbaar was of te maken zou zijn. Het moest zóó groot zijn, dat alle joden van de wereld daarop geherbergd kunnen worden, indien noodig. Dit zou dan een joodsche republiek worden, onafhankelijk van wien dan ook. Dit land konden de joden dan in cultuur brengen, in den aanvang door het aanleggen van wegen, het irrigeeren van landerijen, e.d. De benoodigde machinerieën en gereedschappen konden zij in Duitschland op de vrije markt aankoopen, .de betaling van den aankoop aan Duitschland kon als volgt geschieden: de nationale bank van de nieuwe joodsche republiek betaalt -aan. Duitschland 50% in buitenlandsche deviezen; de andere 50% wordt betaald 28
met Marken, die zich in de Duitsche Rijksbank bevinden. Zoo gaat het voort, tot het gestorte geld besteed is door de bewoners van de nieuwe republiek. Op deze wijze hadden de joden in plaats van een vijand een vriend aan Hitier kunnen hebben. De Engelsche joden zouden hun grooteri mond verkleind hebben en de oorlog had voorkomen kunnen worden. In dit gesprek met Mr. Levie héb ik natuurlijk ook over het probleem der joden in Nederland zelf gesproken. Die Commissie van vooraanstaande joden had zich ook met de Nederlandsche Regeering in verbinding moeten stellen teneinde allerhande faciliteiten en hulp machtig te worden bij de oplossing van het probleem. Dit had op de volgende wijze kunnen geschieden: de Nederlandsche Regeering had b.v. de Veluwe in bruikleen moeten geven. Daar konden de joden barakken bouwen en scholen voor vakonderwijs inrichten. Zoodoende konden zij na een kleine periode van voorbereiding beschikken over bouwers, schilders, smeden, timmerlieden, metselaars, boeren, schoenmakers, enz. Deze scholen moesten berekend zijn op een leerlingen-capaciteit van in totaal 10.000 leerlingen. Zij zouden daar alles bij de hand hebben en zij hadden den grond die daar braak ligt, gelijktijdig door het afval en door die gronden als proef te bewerken, bruikbaar kunnen maken, een en ander als betaling van genoten gastvrijheid in Nederland. De heer Levie voornoemd heeft mij bijna twee uur aangehoord « en verklaarde zich in vele opzichten eens met mij, en op deze manier zou volgens hem zeker veel te bereiken zijn. Maar in één ding vergiste ik mij, verzekerde hij mij: het was met de joden eender gesteld als met de Christenen: er was geen eensgezindheid! In elk geval zou hij het plan bespreken met eenige vooraanstaande collega's, en misschien konden wij daarna nog wel eens tezamen komen. Ik heb echter van Mr. Levie niets meer gehoord en dat is ook verklaarbaar, daar de Engelsche joden alle zeggenschap hebben en juist die joden op geen compromis gesteld zijn. Zij wagen liever de Europeesche bevolking, inclusief de joden van het vasteland, eraan. Zij hebben maar één verlangen en doel: de wereldheerschappij der joden. N
29
Dit alles heeft men kunnen bemerken op de verschillende wereldcongressen der Zionisten: zij gingen steeds uiteen zonder iets bereikt te hebben. G E N E R A A L V A N HEUTZ Generaal van Heutz was au fond een eerlijk mensch, doch nacht en dag omringd door vrienden, die smeerlappen waren, die hem van het ééne avontuur in het andere brachten en hem van de buit steeds het kleinste deel toewezen en hem dat kleinste deel zoo spoedig mogelijk nog afnamen. Hij is ook arm gestorven. Hoe ik persoonlijk met hem in contact kwam en leerde kennen, wil ik U niet onthouden. In Mei 1914 ontving ik een schrijven van den heer Verwey, waarin hij mij berichtte, dat de Fiat-fabrieken de firma Verwey & Lugard, waarvan hij directeur was, failliet wilden verklaren, waarom hy nu een beroep deed op mij, te trachten dat te voorkomeii. Ik, die zoo goed aangeschreven stond bij de directie van de Fiat,, was zijn eenigste hoop. Daar ik nooit lang denk, nam ik oógenblikkelijk maatregelen tot een samenspreking met de directie van de Fiat,' met een gunstig resultaat, zoodat ik denzelfden middag nog een telegram naar Holland kon zenden, naar den heer Verwey, om zoo spoedig mogelijk naar Turijn te komen. Na twee dagen haalde ik hem van den trein en geleidde ik hem naar de directie en maakte ik hem de conditie bekend, waarop de Fiat genegen was, zijn verdere hulp te geven. Deze condities, waar Verwey volledig mee accoord ging, werden in korte trekken op papier gezet om deze te kunnen bespreken met de commissarissen van Verwey & Lugard en indien deze er mee accoord konden gaan, zouden wij, de Fiat, daar telegrafisch bericht over krijgen. Intusschen zouden wij die punten uitwerken en zoodra een en ander gereed was, daarvan de firma Verwey & Lugard telegrafisch berichten, dan konden de commissarissen zelf naar Turijn komen om te onderteekenen. En zoo geschiedde, dat ik de heeren commissarissen, de heeren v. Heutz, v. Aalst, jonkheer Philips, Mr. D. van Houten en den heer Verwey van den trein heb gehaald en bij de Directie voorgeleidde, om de nieuwe overeenkomst te bespreken en te onderteekenen. De directie van de Fiat bood de heeren 's avonds een diner aan en als vertegenwoordiger van de Fiat traden hiervoor op: Commandatore Ing. Marchesi en mijn persoontje en ik had het genoegen, 30
om Generaal v. Heutz aan mijn rechterzijde aan tafel te hebben en dit was de gelegenheid, dat ik kennis maakte met hem. Den volgenden dag heb ik de heeren, als vertegenwoordigers van de Fiat, alleen rondgeleid en 's avonds naar den trein gebracht. Het meest heb ik mij in die twee dagen met Generaal v. Heutz bezig gehouden. Ik vond hem een sympathieke, eenvoudige man en wat zijn intelligence betreft, niet thuishoorende in het gezelschap, waarin hij zich bevond. Ik was de meening toegedaan, dat hij alleen als vlag diende, hetgeen later ook wel bleek. Nu was er een „maar" aan verbonden. Die overeenkomst trad alleen in werking, als ik mij disponibel*stelde, om als trustee mét éen volmacht van „plein pouvoir" naar Indië te gaan, om daar den faillieten boel weer op pooten te zetten: alles zou dan over mij moeten gaan. Er zouden direct een 150 automobielen klaar gemaakt moeten worden, welke aan mijn adres in Indië verzonden werden. Acht dagen daarna vertrok ik reeds met het s.s. „Oranje" naar Indië. Van Generaal v. Heutz kreeg ik een heel aardig •briefje bij het aan boord stappen, mij een goede reis toewenschende en veel succes. De heer Verwey was er nog speciaal voor over gekomen, om mij uitgeleidde te doen. Tijdens dit uitgeleide kwam er echter een addertje uit het gras te voorschijn: de heer Verwey was, tusschen twee haakjes, gepensionneerd kapitein van het N.-I. leger en had onder Van Heutz gediend en dat addertje ontpopte zich als volgt: „Mijnheer Duyvis, U bent nog jong en te goeder trouw; ik (Verwey) heb w'at meer ondervinding van het leven en de menschen. U heeft een pracht positie, rijk aan geld, vertrouwen en eer. Wij zijn er van overtuigd, dat U met Uw energie, organisatievermogen, handelskennis en eerlijkheid de zaken in Indië, die op 't oogenblik onder nul staan, spoedig tot bloei zult brengen, maar dan wordt het gevaarlijk. Als Fiat zijn geld binnen heeft wat wij hem schuldig zijn en daardoor bemerkt dat er veel verdiend kan worden, bestaat de mogelijkheid, dat Fiat ons het agentuur ontneemt, want het loopt maar van jaar tot jaar, het voor zichzelf gaat doen-en Fiat U ontslaat of een paar Italianen naast U zet of boven U , hetgeen U met Uw karakter niet zult nemen, dan is Uw werk van twee, drie jaar voor niets geweest. Dit kan en moet voorkomen wórden. In de overeenkomst staat, dat automobielen op accepten verkocht mogen worden, wat ook veel geschiedt in Indië, maar wij kunnen dat nog begunstigen. Die accepten verdis'
31
conteeren wij dan bij U . Dan wordt het bedrag successievelijk, wat Fiat in Indië heeft moeten beleggen zoo groot, dat Fiat zich moeilijk meer los kan maken van ons. Wij, „Verwey & Lugard", behouden dan het agentuur en kunnen daarvan leven en U als trustee, behoudt Uw mooie positie." Ik had dien kerel op dat moment wel een klap in 't gezicht willen geven, maar ik kreeg een ingeving: niet de zenuwen doch het verstand te laten werken. Ik antwoordde hem: „Het is een pracht idéé, ik zal het onthouden en er naar handelen." En ik heb er naar gehandeld en zeer snel. Ik had mijn voeten nog niet aan wal of ik begaf mij naar de Nederlandsche Handel Mij. en dwong de directie, al de zaken van Verwey & Lugard op mijn persoonlijken naam over te doen schrijven en de aflossingen van Verwey & Lugard.van de schulden aan de Ned. Handel Mij. dan eerst te doen aanvangen, als Fiat voor 100% was voldaan geworden. De directeuren der verschillende garages schreef ik per aangeteekende, dat er niets meer verkocht of gerepareerd mocht worden, of er moest contant betaald worden. Trots een ieder van de leiders in de verschillende filialen, als ze gedurfd hadden, mij voor gek verklaarde, werd het een groot succes! Het had ingeslagen in de mentaliteit van het Indische publiek. Het werd gauw bekend, dat als je in een Fiat automobiel reed, dan was die betaald. Het gevolg was, dat hoe of zij aan 't geld kwamen dat doet niets terzake, maar ze kochten een Fiat. Er werden er zooveel verkocht, dat wij niet voldoende aangevoerd konden krijgen. Dit duurde tot Aug. '15. Doordat Italië ook in den grooten oorlog was getreden en geen automobiel meer uitvoerde naar Indië, was gelijk mijn werk geëindigd. Er was zooveel verdiend in dien korten tijd, dat Fiat niets meer te vorderen had en ik de terugreis naar Italië kon aanvaarden. Terugkomende op het kantoor in Turijn was mijn eerste werk, de buitenlandsche corespondentie gedurende mijn afwezigheid gevoerd, door te lezen, om weer op de hoogte komen. Hier trof ik correspondentie aan met vele klachten, zoowel onderteekend als anoniem, over mijn persoon, handelingen en gedragingen in Indië. Toen ik uitgelezen was, begaf ik mij naar den hoofd-directeur, senatore Cav. Agnelli en deelde ik hem mede, hetgeen ik gelezen had en dat mij dat niet beviel, waarop hij mij antwoordde: dat ik mij. dat niet moest aantrekken, want. zij had•i2
den die brieven terzijde gelegd, als non valeur. Ik hield echter vol, dat ik dat niet nam en het nu maar uit moest zijn ook, waarop hij mij vroeg: „Wat wilt ge dan?" twee dingen, zei ik, n.1.: „Wij ontnemen dien minderwaardigen menschen het agentuur, die zoo gemeen zijn geweest om mij, die zich door eerlijkheid en vlijt opgewerkt had, tot corruptie aan te zetten en toen hun dit niet gelukte, lasterbrieven te schrijven. Ten tweede: Hier heb ik een schrijven, waar mij aangeboden wordt 25.000 gulden, als ik het agentuur Fiat aan hen bezorgde"; waarop de directeur der Fiat-fabrieken mij op hetzelfde moment machtigde, telegrafisch de relaties met Verwey & Lugard te verbreken en een telegram naar Indië te zenden aan de Automobiel-Import Mij. te Batavia, dat zij van dien datum af, de vertegenwoordiging had van geheel Indië. Spoedige overkomst van den directeur, den heer Van Eick, om de contracten te teekenen was gewenscht. Vier jaar daarna ontmoette ik Generaal v. Heutz; ik drukte hem de hand en hij vroeg hoe het mij ging, waarop ik antwoordde: „Heel goed. Ik heb niets te klagen, maar ik zou gaarne wat rijker willen zijn, en dat wil maar niet, voor mijn ouden dag". Hierop antwoordde de generaal als volgt: , Geachte heer Duyvis, onthoudt dit van mij:, Eerlijkheid en armoede gaan samen. Gemeen en rijk gaan samen. Eerlijkheid en rijkdom gaan niet samen. U zult nooit armoede hebben, maar rijk wordt ge niet." Volksgenooten, in korte trekken heb ik U hier generaal v. Heutz geschetst. Ik ben de overtuiging toegedaan, dat die man steeds omringd is geweest door speculanten en avonturiers. Ook de heer H . Colijn behoorde tot zijn vrienden. Zijn vlag werd steeds gebruikt. STROOHALM Voor mijn vroegere vrienden, kennissen en familieleden, waarvan er velen zijn, die zich vastklemmen aan een stroohalm, heb ik in mijn sigarenkoker een plaatsje ingeruimd voor eindjes stroo, zoodat ik, wanneer ik bij ontmoeting van deze menschen, merk dat hun stroohalmpje het dreigt te begeven, ik hen direct een nieuwe kan offreeren, waaraan zij zich vast kunnen klemmen. Gisteren b.v. werd ik op mijn schouders getikt door iemand, die 333
mij half fluisterend en geveinsd bewogen kwam mededeelen: „Zeg, Duyvis, met die Italianen gaat het niet erg best. Aan de GriekschAlbaneesche grens hebben zij terug moeten trekken en in al die andere landen in het Ooste n, zie ik ook niet veel vooruitgang. Ik weet het niet, maar ik geloof, dat het misloopt". Mijn antwoord was: „Nu beste ex-vriend, U doet zoo zenuwachtig als die toestand daar werkelijk is, zooals U het zich indenkt, dan moet dat toch koren op Uw molen zijn. U bent toch niet proDuitsch of nationaal-socialistisch? U heeft toch altijd gehoopt dat Engeland het zou en moest winnen en nu behalen de Grieken en Engeland daar in het Oosten zulke overwinningen en toch is het nu ook niet goed. Ik zal U echter den toestand schetsen zooals die werkelijk is en zooals het gaat gebeuren. Wacht even, eerst nog een stroohalmpje, want, waarvan U zich op 't oogenblik bedient, vertoont een paar rotte plekken, waardoor U weieens zoudt kunnen verdrinken en dat zou ik gaarne willen voorkomen. Ieder mensch en ieder volk heeft zijn plichten en zijn capaciteiten op zijn manier en als door de omstandigheden, zoo'n volk wordt opgedragen, zijn plichten te vervullen, waarvoor het de capaciteiten bezit, dan slaagt het voor 100 %. Het Italiaansche leger heeft geen stad, dorp of een stuk land of een zeeslag te winnen. Zijn plicht is, in dezen oorlog alleen het Engelsche oorlogsmateriaal, dat van een enormen omvang is, daar vast te houden en daar heeft Italië reeds bewezen, dat te kunnen. Italië heeft zijn gegronde eischen, maar daar hoeft hij zijn menschen niet voor te laten vernietigen. Deze verlangens zullen hem zeer spoedig op een gouden presenteerblaadje, nog afkomstig van den Negus, door bemiddeling van een Engelschman, aangeboden worden. Dat staat vast en is niet tegen te gaan en op denzelfden dag waarop dat gebeurt, zijn alle Nederlanders moreel verplicht, de vlag uit te steken, daar wij het ook aan Italië te danken hebben, dat de Duitsche weermacht, hier zulk een doeltreffende bescherming kan bjeden. De verwoestingen waren niet te overzien geweest, als Engeland al dat materiaal, wat door Italië vastgehouden wordt, hier had kunnen gebruiken. Wilt U nog een reserve-strootje? EEN WAARSCHUWING A A N D E ZOOGENAAMDE NEDERLANDSCHE U N I E ! Zooals Brammetje Kuyper in vroeger jaren Protestantsch Ne34
derland verraadde aan Rome, zoo wil thans de Nederlandsche Unie Protestantsch Nederland opnieuw in handen spelen van het Politiek Roomsch Katholicisme. Heel de Unie is een Joodsch en een Politiek Roomsch spel van het laagste gehalte, waarin aan Nederland zelf het hoogste verraad, dat denkbaar is, wordt gepleegd. Men verwijt de N.S.B., dat zij import zou zijn, Duitsche import nog wel, maar laten wij niet vergeten, als wij van import spreken, dat het Roomsch Katholicisme de reinste I t a l i a a n s c h e i m p o r t is! Een import nog wel van nationaal ontbindende krachten, ten voordeele van een internationale kliek te Róme-Vaticaanstad, die in de meest denkbare weelde leeft. Alleen, Nederlandsche Unie verraders, merkt dit goed op: Nederland was en is en zal blijven een Protestantsche natie, tegen elk gekuip van Jood of ultramontaan in. Indien de Nederlandsche Unie in verbondenheid met politiek Roomsche intriges, voortgaat het protestantsche volk in den lande te sarren en te beleedigen, te bedreigen, dan zal zij bemerken, dat de verdeeldheid van het Protestantisme niet zóó groot is als zij wel meent. Ik voorspel U , heeren Uniemannen, dat dan de protestantsche communist zonder aarzelen met den anti-revolutionnair zal durven samengaan ter verdediging, zelfs met goed en bloed, van het protestantscne karakter van de Nederlandsche natie. Dat riekt naar burgeroorlog, zult gij zeggen? Noem het zooals gij het wilt, maar bedenk dat Nederland nooit of te nimmer een Roomsche vazalstaat zal worden van Vaticaanstad. In het leven moet men nooit den vinger leggen tusschen deur of deurpost, nooit zich moeien in den strijd tusschen man of vrouw, want dan gaan man en vrouw opeens samen tegen den derden bemoeial. Zoo zal het ook in Nederland gaan. De Politiek Roomsche Unie speelt hoog spel.... Laat zij oppassen en hei oude geuzenbloed niet sarren. NIET E E N IEDER MENSCH HEEFT HET G E L U K TERECHT TE K O M E N IN HET V A K WAARVOOR HIJ GEBOREN WERD E N DE CAPACITEITEN Z O U BEZITTEN — COLIJN ECHTER WEL ! ! Toen Colijn studeerde vöbr zijn militaire loopbaan, woonde i n een steegje in de onmiddellijke nabijheid van den Hoofdcursus te Kampen, hetgeen men een petroleumboer placht te noemen. Als 85
Colijn daar voorbij kwam kon hij het nimmer laten met dien petroleumboer een praatje te gaan maken. Het gevolg was, dat die twee menschen, Colijn en de petroleumboer, steeds dikkere vrienden werden. Het kwam zelfs zoo ver, dat Colijn dien man hielp bij het vullen van de bussen en blikken, dus het aftappen uit de groote vaten. Colijn bracht het in den loop der tijden zelfs zoo ver, want hij was met dat instinct geboren, dat hij zeggen kon: „dit is zuivere Amerikaansche petroleum, en kijk, dat is nu spul uit Roemenië". En een ander keer zei hij: „Dit is Russische, en dat Indische". Mijnheer, hij wist het op een prik alleen al aan de kleur en het gehalte, dat „proefde" Colijn. Hij behoefde enkel maar het topje van zijn vinger erin te duwen en aan het puntje van zijn tong te brengen, en op grond daarvan kon hij zeggen: „het hittevermogen is zóó of zóó". En, geloof mij, dat scheelde in dien tijd nog al-heel veel, de eene soort met de andere. Dat deed Colijn uit zuivere liefhebberij. Het was zijn hobby. Hij wist niet, kon er in de verste verte niet aan denken, dat deze groote gave, die in hem verborgen zat, hem nog eenmaal te pas zou komen en millioenen zou bezorgen. Totdat, evenwel, de Bataafsche Petroleum Maatschappij, waar hij toevallig mee in contact kwam, bemerkte, dat meneer Colijn deze enorme gaven wèl had. Op het gebied van petroleum altoos. Zij aarzelden dan ook niet hem na verloop van tijd busjes met aarde te zenden, en 's avonds, na. kantoortijd (want hij was een stipt en eerlijk ambtenaar, die nooit in zijn ambtenaarsuren in welke hij werken moest, andere werkzaamheden verrichtte) onderzocht hij die aarde en bracht dan den volgenden dag rapport . uit, gratis natuurlijk, als vriendendienst, over zijn bevindingen. Ja, het was zoo sterk, dat de directie van de Bataafsche Petroleum Maatschappij er paf van stond, en dat wilde wat zeggen, geloof mij! Een waterkijker was er,niets bij! Wat een mensch toch in zoo'n beetje aarde kan vinden, meneer! Op die manier (want de B.P.M. stuurde hem steeds nieuwe busjes en blikken met aarde) kwam de Petroleum Maatschappij in •het bezit van de meest zuivere inlichtingen omtrent de Djambi, olievelden. Colijn deed dit volkomen onschuldig hoor. Tot op een zeker oogenblik, na veel gewroet in de couranten en geschrijf in de periodieken (al die kranten stinken immers voor 99% naar de /olie) het ook voor 99% zeker was, dat die concessie op Djambi aan de Bataafsche Petroleum Maatschappij zou worden overgedragen. Toen werd Colijn aangezocht maar ontslag te nemen uit ;
.36
'slands dienst. Want, zei de directie van de Bataafsche, die paar grijpstuivers, die u, meneer Colijn, bij de Nederlandsche Regeering ontvangt in ruil voor de enorme kennis die u bezit op petroleumgebied is toch onzin. Neem ontslag, meneer Colijn en wij geven u ons woord van eer: „U wordt directeur van onze onderneming". Het salaris dat wij u dan zullen geven, zal zoo hoog zijn en veel meer bedragen. Het zal meer dan voldoende bedragen ter vergoeding van uw onderzoekingen en rapporten, die u ons hebt doen toekomen over die busjes aarde. Kijk, meneer Colijn, onze Maatschappij heeft niets op met „corruptiè", noch met toekenning van „steekpenningen" en wij weten, dat u daar ook niets van hebben moet, en juist daarom offreeren wij u het directeurschap van onze onderneming." En waarachtig, men kan zeggen: „hoe bestaat het!" De heer Colijn het zijn baantje varen en nam het aan. Dat directeurschap van de Bataafsche Petroleummaatschappij. Als u nu rekent, volksgenoot, dat het vermogen van Colijn 144 (één honderd vier, en veertig millioen) moet bedragen en ik daarmede nog aan den lagen kant ben (mijn voelhorens zijn nog in beweging, het verder uit te kienen) dan zult u met mij zeggen: ,,het is geen Joden-fooi maar een heel aardig bedrag". Laten wij maar zeggen: als wij rekenen, dat hij zes jaar directeur van de Bataafsche is geweest, dan heeft hij wel tien millioen per jaar daarvoor getoucheerd (geen corruptie, volksgenoot; geen steekpenningen hoor). Welk een eerlijk salaris, en natuurlijk met hard werken verdiend. Het was niet enkel de heer Colijn die bij de Bataafsche dit groote salaris toucheerde, neen, daar waren nog meer directeuren en verdere handlangers! Kijk, volksgenoot, hierboven in mijn brochure, heb ik u reeds medegedeeld, dat ik maar tot mijn twaalfde jaar school heb gegaan, en dat ik niet kon begrijpen, dat 600.000 werkloozen met 3.000.000 knechten zoo arm konden zijn, dat zij van de liefdadigheid onderhouden moesten worden, dus stempelen moesten, dat ik dat raadsel niet kon oplossen.... Doch nu heb ik u ook niet meer noodig, ik heb de oplossing reeds inmiddels gevonden: de E c a r t é c l u b v a n C o l i j n s t r e e k a l l e s op. En dat was niet alles, neen, dat handjevol heeren, men zou kunnen zeggen „boeven", die dat Rijk in Neder-, landsch-Indië uitzogen en uitzuigen, verlangden van ons nog meer! 37
Zij verlangden de kosten voor de bescherming van hun Indische bezittingen, van hun rooverijen. Door den oorlog zijn wij nog de enorme kosten van ,300 millioen voor de kruisers ontloopen! Die hadden zij nog graag gewild, en meteen, dat wij hier in Nederland, dat geld bij elkaar zouden zwoegen, om dan in dien bodemloozen put van rooverij te doen verzinken. Volksgenooten, reeds voorheen heb ik vermeld, dat Colijn niet lijdende is aan een gewone ziekte, maar aan de pest... de geldpest. Volksgenooten, ik wil u een vraag stellen, een eerlijke vraag, zonder haat noch nijd ingegeven. Kunt u begrijpen dat een mensch, om het even wie, maar een normaal mensch, niet behept met ziekten of ziekelijke storingen, die een goede staatspositie mag bekleeden, met een goed salaris, zoodat hij voldoende zijn stand kan uitleven, en weet, na jaren van eerlijke plichtsbetrachting ook door middel van een pensioen met vrouw en kinderen gerust te zullen mogen leven, dat zoo'n mensch nog gaat verlangen naar meer goud? Door alle mogelijke baantjes na te jagen, als commissaris hier en commissaris daar, waardoor zij ook hun vrijheid in 's lands dienst nog prijsgeven, door niet meer consequent die belangen te kunnen behartigen en door te voeren. Zijn zulke menschen, of is zulk een mensch niet ziek? Zwaar ziek zelfs? Men kan toch niet voor twee eten? Of wil men dat wan de wereld hebben? Men kan toch niet in twee auto's tegelijk zitten? Of wel soms? Ja, men kan op hetzelfde moment zelfs geen twee vrouwen hebben. Wat wil men dan toch doen met al dat geld? Nog iets. Meneer Colijn, uitvinder van het goede voedsel van schelvischkoppen voor de werkloozen en vernietiger van onze heerlijke landbouwproducten, en grootste aansteker van dezen oorlog, ik beweer, dat gij den schuldige zijt, dat op dit oogenblik Nederland onder Duitschland staat! Als gij er niet waart geweest, dan stonden wij nu n a a s t Duitschland, en zou Hitier voor ons aanslaan en vragen (indien dat noodig zou zijn): „Wat denkt gij daarvan, Nederlander'" Ik voorspel u tevens, dat gij binnen zeer korten tijd u alles ontnomen zult zien. Dat geld van u, daar kleeft bloed aan, daar kan nooit geen zegen op rusten. Volksgenooten, ik herinner mij iets. U moet weten, dat ik in 1916 de buitenfabrieken van Fiat controleerde. Aangezien ik Nederlander was en dus niet tot de Geallieerden behoorde, had ik o f f i c i e e l geen toegang tot de Fiat-fabrieken, maar ik liep 38
toch overal rond o f f i ci e u s. Ik vervoegde mij in die dagen hij een kleinen smidsbaas in Turijn. Hij was een man op leeftijd maar een groot liefhebber van zijn vak, ergo zijn gereedschappen. Deze kleine smidsbaas werkte met één knecht. Zijn dochter trok den blaasbalg en zijn zoon werkte aan de bank. Ik nam die inrichting goed op en stelde hem voor, voor onze autofabriek te werken. Ik zei hem, dat hij goed geld zou verdienen, veel geld. Dat vond hij prachtig en hij wilde ook wel eens, beweerde hij, éénmaal in zijn leven goed geld verdienen. Ik vertelde hem te zullen voorzien van de noodige grondstoffen enz. Doch dezë eenvoudige smid, men kan zeggen: hoe •bestaat het!, zei tegen mij: „ja, meneer, maar één ding wilde ik u nog vragen: is het voor den oorlog?" Ik zei: „Het is voor de Fiat". Hij zei terug: „Ja, maar de Fiat levert aan het leger". „Het is voor auto's", zei ik nadien. „Goed," zei de smid, „maar de soldaten gebruiken die." „Natuurlijk!" gromde ik terug. „Meneer, dan doe ik het niet," zei de smid, „daar kleeft bloed aan dat verdiende geld. Dan blijf ik liever wat ik nU ben." Volksgenooten, dit was een antwoord van een eenvoudig man, een burgerlijk iemand. Wat jammer, dat niet meer menschen zóó zijn! Dan hadden wij geen oorlog. Herinnert gij u nog, volksgenooten, de O.W. van den vorigen grooten oorlog. Hebben al die O.W.-ers, zeker 99% ervan, één cent overgehouden van dat geld waar bloed aan kleefde? Deze arme smid, doch rijk aan eer en fatsoen, had het bij het rechte eind Laten wij ons daarin spiegelen, in dit eenvoudig voorbeeld van een eenvoudig man. Ik zeg eenvoudig, fatsoenlijk, want enkel maar fatsoenlijke menschen kunnen zich in een spiegel spiegelen. Roovers hebben geen spiegel. Ziehier een voorbeeld ervan. Ik laat hierachter afdrukken een schrijven van Generaal van Heutz, wiens vlag door de écartéclub van H. Colijn en kornuiten, zoo menigmaal misbruikt is geworden.
39
40
N.B. V . L . A . M . beteekent: Verwey-Lugard-Automobiel-Mij. 41
Volksgenooten, in dit schrijven komt de uitdrukking voor: „drie maanden". Ik zal u uitleggen wat dat beteekent. Op een Zondag, dit was in 1908, begaf ik mij per auto met vrouw en kinderen op weg naar Utrecht. Op de Kruiskade ging op dat moment de kerk uit. Een oude dame van 71 jaar, stak zonder om te zien de Kruiskade over, en liep pardoes tegen mijn rechter spatbord op. Zij viel om, wat u zich kunt indenken van een vrouw van één en zeventig, kwam met het achterhoofd op het trottoir terecht, kreeg een hersenschudding en overleed kort daarop. Nu in dien tijd was men niet gelukkig als chauffeur! Als er iets gebeurde dan had „die vervloekte chauffeur het gedaan!" Zoo verging het ook mij. Ik hoor den rechter nog zeggen: „D'r moet eens een goed voorbeeld gesteld worden, ik eisch drie maanden!" Ik verzeker u, indien ik mij schuldig had gevoeld, had ik die drie maanden met genoegen uitgezeten. Doch aangezien ik mij voor 100 % onschuldig wist, gaf ik er de voorkeur aan, naar het buitenland te verhuizen en daar zoo lang te verblijven tot dat onzinnig vonnis verjaard zou zijn. Zoo is geschied. Ik week uit. En deze jaren zijn tevens de mooiste jaren van mijn leven geweest. Nu punt twee, dat toelichting noodig heeft. Er staat: „beheersch nu in Indië uw zenuwen blijf in alles correct!" Ik heb reeds gezegd in deze brochure, dat Generaal van Heutz een eerlijk man was, die niet thuis hoorde in de écartéclub van Colijn, doch dat hij niet ontkomen kon aan de klauwen van de heeren, die hem omringden. Hij wilde mij sparen met dezen raad, voor het gevaar dat mij in Indië dreigde en wat ik op dat oogenblik nog niet begreep. Hij was bang voor mij, angstig dat ik hetzelfde lot zou deelen als hij, en ik mij niet zou kunnen losrukken uit de klauwen van die écartéclub van Colijn. Zooals ik reeds in het begin van deze brochure neerschreef, over het voorstel dat mij gedaan was, hadden de heeren natuurlijk op hun terugreis van Turijn naar Nederland, hun succes besproken, en meteen het besluit genomen te trachten, dat, succes te versterken, zoodat het hun niet zou kunnen ontglippen. Daarvoor was immers Verwey naar Turijn gekomen en hadden de heeren van de écartéclub hem alleen zoogenaamd naar Turijn gezonden om mij uitgeleide te doen, maar in werkelijkheid met het vooropgezet doel mij in slaap te wiegen en tot corruptie over te halen. Dit nu wenschte Generaal van Heutz te voorkomen, en daarom schreef 42
hij bovenstaande woorden in zijn brief. Hieruit sprak de angst van den man. Volksgenooten, maar aleer verder te gaan, nog iets over die drie maanden. Door de leden van de écartéclub van Colijn, de heeren: van Aalst, Mr. D. van Houten, Jhr. Philips, Verwey, plus het slachtoffer: Generaal van Heutz, werd deze kwestie besproken, en besloot men, dat de heer van Houten voor mij de gratiepapieren in orde zou maken. Daarna zou Generaal van Heutz bij zijn eerste bezoek bij onze Koningin, zooals men dat kon noemen: op het bitteruurtje, haar de zaak overhandigen. „Dan was het zóó klaar", heette het bij de heeren, „daar kon de Generaal wel voor zorgen!" Ik moest aan Mr. van Houten alle mogelijke gegevens verstrekken, maar ik verzeker u, dg aanvrage om gratie is nooit ingediend! Juist deze drie maanden was een prachtig chantagemiddel voor de écartéclub van Colijn. Wat blijken zal uit het volgende. Op een zekeren dag, nadat ik vijf of zes maanden in Indië was, ontving ik een brief van de directie van de V.L.A.M. Hierin werd mij geschreven: „dat ik toch beloofd had, voor mijn vertrek naar Indië, hun te zullen steunen er weer bovenop te komen. Maar tot hun spijt vernamen zij uit Indië niets anders, als dat ik zeer streng optrad en het personeel zelfs voor mij beefde." Hierop heb ik oogenblikkelijk mijn antwoord gegeven, n.m. „opsommende wat ik zoo al in het belang van de V.L.A.M. tot opbouw van de zaken had gedaan, en tevens wat ik niet behoefde te doen. Wat trouwens geen mensch, als ondergeschikt dienaar buiten medeweten van zijn directie zou gedaan hebben. Daar ik mij trouwens alleen maar behoefde te beroepen op de twee woorden uit het contract: „plein pouvoir", kon ik het volgende wel doen. Ik memoreerde tevens, dat ik al- de nieuwe auto's die aankwamen had doen verkoopen, en de gelden had getoucheerd. Deze gelden had ik besteed ten voordeele van de V.L.A.M., door aan te koopen: olie, benzine, banden, accessoires, gereedschappen voor de werkplaatsen, en dat alles tot het niet geringe bedrag van 400.000 gulden. Hiervoor had ik Verwey 5 % rente laten betalen. Verder had ik voor Verwey & Lugard 68 stuks tweede hands automobielen, die veel'te duurbaren ingeruild, op de voordeeligste manier geliquideerd. Vier en veertig nieuwe auto's, die aan den „boom" stonden onder documentatie-wissels, had ik ingelost. De auto's ontving ik en had ik alle doen verkoopen. E r was "dus 43
schoon schip gemaakt en een gezonde bedrijfsbasis gelegd. Ik schreef verder: „als u nu meent, meneer Verwey, dat dit geen hulp is, dan weet ik het niet. Als u mij beschuldigen wilt, van gestrengheid tegenover het personeel, dan moet ik dit afwijzen. A l de menschen, die hun plicht doen en mij helpen, mijn eer verdedigen, genieten van mij de aangenaamste medewerking en hebben nooit last van mij. Ik vertrouw u voldoende ingelicht te hebben en tevens verschoond te blijven van onaangename correspondentie." Hierop ontving ik van de leden van de écartéclub van Colijn, een heel aardig schrijven terug. Het heette: „Meneer Duyvis, meneer Duyvis, wat een geluk, dat ik persoonlijk uw schrijven van dien datum uit de bus heb gehaald! Veronderstel, dat de bedienden, de procuratiehouder, dien brief gevonden zouden hebben, geopend, gelezen, en aan de directie van de Fiat den inhoud hebben medegedeeld. Wat een ramp zou dat hebben veroorzaakt voor u en voor ons. Maar het is gelukkig goed afgeloopen. Hij is in mijn bezit, persoonlijk bezit en niemand zal hem lezen." Verder nog eenige flauwe-kulletjes, wat hier niets ter zake doet, en daarna de onderteekening. Hierop heb ik geantwoord: „dat al wat ik geschreven en aangehaald had in den brief, ook door mij aan de directie van de Fiat was medegedeeld. De 10.700 gulden rente van U aan mij betaald, is ook op de plaats van bestemming te Turijn aangekomen. Als u denkt mij met dit en de drie maanden waar u gratie voor wildet aanvragen, en hetgeen nog niet is geschied, en door mijn laatste schrijven nu ook heelemaal in de hand te hebben om mij dingen te laten doen, die niet correct zijn, heeft u het mis. Ik verbied u, die gratie nog aan te vragen. Ik ga liever hier drie jaar zitten in de kast, dan dat ik mij tot corruptie zou laten verleiden. Het eenige wat ik u nog aanraden wil is: koop een revolver, doe dat zoo spoedig mogelijk, en zet het ding tegen je hersens. Dat is nog het eenige, dat je redden kan van een plaats in de hel. Een copie van dit schrijven gaat gelijktijdig naar mijn directie te Turijn. Inmiddels.... enz. enz." ; Geachte volksgenooten, ik meen, dat ik kan volstaan met hetgeen ik tot hiertoe heb medegedeeld over de écartéclub van Colijn. U kunt zelf oordeelen. • .44
v
DUITSCHE IMPORT Volksgenooten, er zijn er velen onder U , die nog lijden aan het Engelsche joden-vergif, dat hun is toegediend door een bepaald deel van een geknechte Nederlandsche pers. Om dit vergif te neutraliseeren, zullen ware paardenmiddelen gebruikt moeten worden. Velen van die armzalige vergiftigde volksgenooten trachten zich er uit te redden, als men met hen spreekt over het nationaal-socialisme, door te zeggen: „Na-aperij, Duitsche import" en in hun blinden haat weten zij niet beter. In de eerste plaats kan ik deze menschen dan wijzen op een uitspraak van den Führer, waarin deze nadrukkelijk zegt, dat het nationaal-socialisme geen export-artikel is. Natuurlijk zijn er zekere grondslagen, welke de nationaal-socialistische volken allen als basis gelijk hebben. Wanneer de nieuwe wereldbeschouwing echter organisch ontwikkeld is, zal zij steeds volkomen in overeenstemming zijn met het volkseigen en hierdoor dan ook vast in het volk verankerd liggen. Voor hen, die halsstarrig blijven, zou ik het volgende willen opmerken: „Ik zou hen er dan op attent willen maken, dat 95% van hetgeen wij hier in Nederland noodig hebben voor ons levensonderhoud, geïmporteerd wordt. Wat zou er dus van ons worden, indien er niet meer geïmporteerd werd? De knapste professor heeft een deel van zijn leerstellingen aan „import" te danken. Vergeet niet, dat veel van hetgeen wat men importeert door bijvoeging van het een of ander veel verbeterd en smakelijker gemaakt kan worden. Wij importeeren b.v. koffie van Brazilië. Die koffie drinken de menschen in Brazilië zwart en wij voegen daar onze heerlijke room aan toe. Volksgenooten, bent U het niet met mij eens, dat deze geïmporteerde koffie door het bijvoegen van onze eigen room veel heerlijker is geworden? Verstarde volksgenooten, wie zegt u, dat Mussert voor Uw „geimporteerde" nationaal-socialisme ook geen kannetje room heeft klaar staan, om dit „import"-artikel te verbeteren en te verfijnen? Wanneer wij over „Dr. H . Colijn" komen te spreken, valt het moeilijk niet onmiddellijk te land te komen bij zijn financieele positie. De heer Colijn beurt namelijk aan pensioenen alleen ongeveer ƒ 60.000.— per jaar. Wettelijk is dit volkomen in orde, doch nie45
mand, ook de heer Colijn niet, zal kunnen ontkennen, dat het a-moreel is. Een pensioen behoort immers niets anders te zijn dan een uitkeering, welke het den i n dienst van de gemeenschap versletene mogelijk maakt, zijn ouden dag zonder zorgen door te komen. De bedoeling kan nooit geweest zijn om hen, die de gelegenheid en de handigheid hebben om van het eene vette baantje i n het andere te stappen, een onverdiende cumulatie van inkomen te verschaffen. E n wat heeft de Christelijke Colijn gedaan toen hij é é n der meest vooraanstaande staatslieden i n den lande was geworden? Heeft "hij, g'edreven door zijn Christelijke opvattingen een einde gemaakt aan dezen waanzinnigen toestand? Heeft hij b.v. een wetswijziging voorgesteld, waardoor een billijk pensioen eerst i n ging, wanneer er niet voldoende inkomsten uit andere werkzaamheden worden getrokken? Het volgende staatje van zijn eigen pensioenen bewijst wel het tegendeel! D r . H . Colijn ontvangt namelijk pensioen als: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
11. 12. 13., 14.
Ex-minister van Koloniën, „ „ „ Financiën, „ „ „ Defensie, „ „ „ Oorlog, „ „ „ Staat, Oud 2de Luit.-Kolonel v / h . N.I. leger, Oud gouvernementssecretaris N.O.I., Oud adviseur van Bestuurszaken van de Buitengewesten, Oud-lid Eerste en Tweede Kamer, Oud-directeur K . P . M . Behalve deze pensioenen echter, die zooals gezegd ƒ 60.000.— in het totaal beloopen, geniet hij salarissen van de volgende vennootschappen: Commissaris van de Ned. Handeï-Mij., Drukkerij en Dagblad „De Standaard" N . V . , N . V . A'damsche M i j . voor Levensverzekeringen, N . V . Hypotheekbank van Nederland, plus nieuwe geldwinning vpor bewezen diensten aan het joden-concern, de U n i lever, als president-commissaris.
Wanneer men van deze opsomming kennis genomen heeft, vraagt men zich onwillekeurig af of de Christelijke heer Colijn niet bevreesd is voor zijn zieleheil. Staat er niet i n de Schrift — 46
en Colijn, die zoo gaarne met Bijbel-teksten schermt, behoort dit in de eerste plaats te weten — dat eer een kemel door het oog van een naald gaat, dan een rijke i n den hemel komt? COLIJN DE GOUDMAKER D i t bovenstaande is echter nog maar een peuleschilletje, waarde volksgenooten. A l s arme 2de luitenant vertrok Colijn naar Indië. Dat hij werkelijk arm was, blijkt wel uit het feit, dat hij een zeer onderdanig briefje naar een Christelijk Ned. dagblad schreef, waarin hij verzocht ter aanvulling van zijn tractement, als correspondent op te mogen treden. Op het oogenblik bestaat zijn bezit evenwel uit: Vaste eigendommen ƒ 1.568.000.— A a n Hypotheken „ 122.468.340.— Groninger H y p . Bank van Ned. „ 20.000.000.— ƒ 144.036.340.— E n dat is nu het vermogen van den man, die de Nederlandsche werkloozen schelvischkoppen wilde laten eten. Waar wilde hij overigens voldoende schelvischkoppen vandaan halen, om er elk der mede, door zijn beleid werkloos geworden Nederlander, maar één te verstrekken? Zijn dit de daden van een Christen of van een Farizeër? E n hierbij is dan nog niet eens inbegrepen, hetgeen hij getoucheerd zal hebben van de Unilever, door te bewerkstelligen, dat onze beste boter met groot verlies voor een habbekrats naar E n geland werd verkocht en voor veel geld 'de Nederlandsche burgerij, walvischtraan heeft moeten vreten. Hier heeft hij hetzelfde spelletje herhaald, als destijds met de Djambi-olievelden, waarop jfo later terugkom. Ik herinner mij i n dit verband een opschrift, dat vijftig, zestig jaar geleden in de Spuistraat te Amsterdam boven een bezemwinkeltje stond. De winkelier had zijn zaak n.1. getooid met de spreuk: „Groote stelen en kleine stelen, groote stelen het meest". IN A L K M A A R BEGINT D E V I C T O R I E . . . . Een bekend Nederlandsch spreekwoord zegt „In Alkmaar begint de victorie!" Het lijkt er echter.veel op, alsof Colijn hier aan toe heeft willen voegen: „en i n Zeeland begint de steun". Ik was n.1. eens te Middelburg, toen i k langs het restaurant waar ik vertoefde, een prachtige auto zag passeeren. Een ober, die mijn belangstelling opmerkte, begon een praatje, waarbij hij mij vroeg:
47
„Weet U , wat die man in dien kostelijken wagen gaat doen?" Toen ik hierop het antwoord schuldig moest blijven, vervolgde hij laconiek: „Hij gaat zijn steun halen". Ik hoop niet dat men het mij euvel zal duiden, dat ik èen bepaald verband ging leggen tusschen het feit, dat in Zeeland op deze wijze begonnen werd met het verleenen van steun en het feit, dat de heer Colijn nogal»wat geld in hypotheken heeft belegd. En hypotheken worden nu eenmaal verstrekt om rente te kunnen trekken. Dit is even logisch als het feit, dat een goed gesteunde boer allicht beter voor zijn rente is, dan een die noodlijdend is. Volksgenooten, ons volk heeft, evenals elk ander volk, zijn eigen wetten, waarnaar wij hebben te leven. Behalve deze juridisch vastgelegde wetten, passen wij verschillende nog andere, geïmporteerde wetten, vooral op handelsgebied, toe. De eerste is die, welke een zeker soort Amerikanen huldigen, n.1. „Try to be honest but make money" en een andere minder zachtaardige, van joodsche mentaliteit blijk gevende, schrijft voor: Alles is geoorloofd, rooven, stelen, oplichting, enz., als je het maar zóó doet, dat je niet in de gevangenis komt. Is misschien de heer Colijn via het „try to be honest, but make money" tot deze laatste opvatting gekomen? Het achtereenvolgens overschakelen op deze opvattingen gaat namelijk maar al te vaak samen met het stijgen van den rijkdom. COLIJN A L S M A K E L A A R Even voordat de oorlog uitbrak, heeft de heer Colijn een reis gemaakt, eerst naar Londen, toen naar Brussel, daarna naar Parijs en vervolgens naar Rome. Het wil er bij mij niet in, dat de bedoeling hier voorzat, om een toenadering'-tot stand te brengen, welke de vrede zou redden, want dan zou toch ook Berlijn in het reisplan opgenomen moeten zijn. Het lijkt er meer ,op, alsof Colijn makelaartje moest spelen, om de regeeringen die in de verschillende hoofdsteden zetelden, in Engeland's omsingelingspolitiek te betrekken. Zou het niet kunnen, dat Colijn moest trachten hen door bepaalde aanbiedingen hiertoe te verlokken? Ook de reis naar Rome zou op deze wijze te verklaren zijn, daar in Engeland immers de joden regeeren. En een goed Hollandsch spreekwoord zegt: dat wanneer een jood de voordeur wordt uitgetrapt, hij via de achterdeur weer binnen tracht te komen. Moest Colijn soms als achterdeur fungeeren? In elk geval is dan wel vast komen te staan dat Mussolini niet om te koopen is. 48
COLIJN E E N STAATSMAN? HOE BESTAAT H É T . . . . ! ! ! Wij hebben gezien wie olie-Colijn is en gaan nu „Colijn-in-deolie" eens bekijken. U kent de volksuitdrukking wel, volksgenoot. In de olie is iemand die zich een slaaf kan noemen en moet noemen van het bedrinken. Colijn bedronk zich ook, en wel aan Iets wat nog gemeener en lager is dan drank, hij bedronk zich aan z i j n . . . . haat. Kijk, een zuiplap is tenslotte zichzelf tot verderf, maar iemand die zich aan zijn haat bedrinkt wordt anderen tot een ongeluk. En gemeen is het, aan zijn haat een geheel volk te gaan wagen, vooral als dat volk systematisch in een roes van geduld wordt gehouden, door een avondpraatje voor de radio, direct voor het naar bed gaan. Men behoeft Colijn zijn postzegel maar te zien, zijn gezicht, om te bemerken met wat voor een persoontje men te doen heeft. Men behoeft zijn krakende en afgemeten stem maar te hooren, met hier en daar die zalving in, om te begrijpen wat men in het vat heeft. Hier loopt en staat een man, die doorloopend in een roes verkeert van haat en nog eens haat. En wel... tegen Duitschland. Nu moet men niet denken, dat die haat pas na den tienden Mei in dat hart van den man is opgekomen, want dan heb je het mis. Neen, zijn haat stamt al van jaren her af, en heeft juist den tienden Mei voor- . bereid. Zonder den haat van Colijn zou er geen tien Mei in ons land geweest zijn. Volksgenoot, ik heb u nog al eens wat vragen gesteld, ik wil aan dat lijstje nog één enkele toevoegen. Je woont op een aardige villa, en om je heen Wonen nog al aardige lui ook qp villa'tjes. Nu is er één bewoner, een buurman, nog wel juist dè buurman, die dag aan dag je groenten, fruit, bloemkool, koffie, tabak, en tien andere artikelen mag leveren tegen fatsoenlijke prijzen, en die koopmanbuurman begint de omgeving af te loopen en in al die , villa'tjes te vertellen, dat je toch eigenlijk maar een gemeene patjakker bent. Dat zij je op zeven streeken moeten houden, dat je gedoemd bent eeuwig in de hel te branden. Toch komt de vent dag aan dag nog met zijn kistje handel aan je deur om negotie te doen.... Maar zoodra heeft hij niet je geld binnen, of hij sluit het hekje achter zich dicht en steekt zijn tong naar je uit. Volksgenoot, wat zou je met zoo'n kerel doen? Je sloeg hem zijn bakkes krom en stuk. Dat zou je als flinke jongen van Jan de Witt doen. Kijk, nu zijn wij waar wij zijn moeten. Colijn was die koopman, die het Duitsche villa'tje leverde en achteraf zijn tong uitstak 49 4
tegen alles wat Duitsch was. Hij was de man, die den doortrapten jodenschurk Mannheimer, die door Hitier het land was uitgetrapt, niet omdat hij jood was, maar omdat hij een schurk was, liet naturaliseeren tot een 100% Nederlander. En die nieuwbakken 100% Nederlander deed zijn nieuwe vaderland voor millioenen den das om. Maar Colijn had geen centjes in den faillieten inboedel van Mannheimer zitten, geloof dat maar. ^ , Colijn vierde in Mannheimer zijn haat bot tegen Duitschland. Colijn was de man van de Volkenbond-sancties tegen Italië en stond bereid hetzelfde te doen tegen Duitschland, maar Hitier was hem juist één busje voor en verliet dien stinkpoel van Genève. Dat Sanhedrin van Europa. Colijn liet Indië onverdedigd, en rekende op de hulp van Engeland. Colijn brak het Nederlandsche leger en de vloot af in de jaren toen Duitschland zwak was, maar was plots een bewapenaar geworden toen Duitschland sterk werd. Colijn liet geen gelegenheid voorbij gaan hatelijkheden te zeggen aan het adres van Duitschland en toen hij gewaar werd, dat de situatie hachelijk werd voor de pruts-Nederlandsche regeering, verliet hij, als een rat, het zinkende schip van Staat, en werd commis-voyageur in Engelschen Geheimen Dienst. Dat betaalde beter dan het arme Nederlandsche volk. Hij reisde eerste klas naar Londen, Parijs, Brussel en naar Londen terug, en bracht de geheime rapporten over van den komenden oorlog, hij hielp Duitschland incirkelen, en bracht en-passant op die reizen ook zijn in de olie gewonnen guldentjes in veiligheid op de banken van Londen en Parijs. Zijn valies reisde immers mee op den diplomatenpas en werd niet gecontroleerd door de douane. Colijn sloeg het aanbod van Hitier af, die de onaantastbaarheid van Nederland wilde garandeeren. Kijk, door die' geste wist Hitier toen haarfijn, wat Colijn in het schild voerde. Niet Hitier verklaarde Nederland op 10 Mei 1940 den oorlog, maar Cohjn verklaarde hem dien op 30 Januari 1937 toen hij dat aanbod afwees. En de laffe Colijn vóelde dat, en trok zich na dien datum terug uit de Regeering Je kon nooit eens weten, zie je, en het is een publiek geheim, dat Colijn niet na 10 Mei in Nederland bleef, omdat hij zoo graag bij zijn „volk" bleef, maar omdat de Duitsche fuselier hem één busje vóór was, en zorgde dat het bootje van Cohjn niet meer uitvaren k o n . . . . En toen Cohjn zag, dat zijn schuitje in de haven moest blijven, deed hij een reuzen zet, naar 50
zijn meening altoos. Hij ging op 1 Juli 1940 naar de woning van den Rijkscommissaris in Nederland, in het bijzijn van eenige generaals, die toen in pension woonden op de Groot Hertoginnelaan nr. 176, en bood den Rijkscommissaris zijn diepgemeende verontschuldigingen aan voor zijii houding. Maar dat schrijft „De Standaard" niet. De Standaard schrijft ook niet (want De Standaard, het dagblad van de anti-revolutionnaire partij, is het blad van Colijn, volksgenoot), ik zeg het dagblad „De Standaard" schrijft ook niets over het onderhoud dat op .1 September 1940 een hoogstaand Luitenant-Kolonel van het Nederlandsche Leger had met genoemden Colijn, en waarin Colijn hem de stellige verzekering gaf, dat het national-socialisme in Nederland aan de macht zou komen, en d a t h e t g o e d z o u z i j n . Heel zijn actie druipt van bezopenheid. Deze Colijn motiveerde zy n Ambtenarenverbod met een bewuste leugen, toen hij Mussert woorden in den mond lei, die door Mussert nooit waren gezegd noch geschreven. Deze Colijn huisvestte op onze mooie landelijke gronden heele kolonies Duitsche joden, terwijl hij de gelden voor de Tuberculosebestrijding in Nederland verminderde tot bp de helft. Deze Colijn gaf den Duitsche joden goed vreten, en scheepte onze volksgenootenwerkloozen af met een maal schelvischkoppen. Deze Cbhjn, verried Nederland aan de kapitalistische belangen van Engeland en de Engelsche petroleum-plutocraten, en na zijn bureau-uren, als hij naar huis wandelde, naar zijn prachtwoning aan de Stadhouderslaan te Den Haag, met de cheque op Londen in zijn binnenzak, hield hij het domme volk voor het naar bed gaan een praatje voor, van „ga nu maar gerust slapen alles is in orde". Haal je de koekoek, in zoo'n nacht, dat alles in orde was, het hij den gulden in waarde vallen, en won hij slapend millioenen aan de Nederlandsche Bank-ellende. Wie praat daar over gerust slapen, meneer Colijn? Volksgenoot, ik wil niet langer een'aanval doen op je gal. Ik zie al, dat die gaat overloopen van toorn. Blijf kalm, houd je gedekt de t i j d e n v e r a n d e r e n . De dagen van deze heeren zijn geteld. Als een dief op straat is, zet hij het op een loopen en roept hij zelf uit: „Houdt den dief! Houdt den dief!" Toen Colijn en zijn écartéclub zagen, dat zij op 10 Mei 1940 betrapt waren, dat het masker van hun gelaat werd getrokken, 51
liepen zij weg al roepende: „De N.S.B. heeft verraden! De N.S.B. heeft verraden!" En de ploerten hadden zelf niets anders gedaan, jaren lang! Alsof de N.S.B. verraden kon! De arme kerels zaten allemaal met duizenden opgesloten achter slot en grendel en waren allemaal arme drommels, arbeiders, werkloozen, kleine winkeliertjes, die wel wat anders te doen hadden, en andere zorgen bezaten, dan het verraden van hun volk. Neen, een arme sodekraai kan geen verraad plegen, zijn woord is geen krats waard, zijn „tip" evenmin. Maar de staatslieden van ons, die hooge pieten, die pleegden verraad, die leverden alles uit aan Engeland, en zorgden dat dagen vóór den oorlog hun fortuin safe geborgen lag in Londen. En daar ligt het geld van Colijn ook. Maar Colijn hebben wij, volksgenooten, en hij komt voorloopig Nederland niet meer uit. Er zal een dag komen, dat jullie er meer van zullen te hooren krijgen Ik stap af van het kapittel Colijn-in-de-olie-haat. Alleen nog dit. Is het wonder, dat Duitschland een dergelijken buurman niet meer kon vertrouwen? Is het wonder dat Hitier zoo'n regeering eens nader wilde komen bekijken, alleen de heeren lieten toen van angst hun derrière zien, en namen de beenen naar Londen. Dat kunnen bezopen kerels nu dapper vinden, ik noem het laf, en dank God op mijn bloote knieën, dat het nageslacht mijn naam niet onder dat edel rijtje zal zien staan. Colyn verdwijn! Och wat, je bent al verdwenen, maar toch wil ik je nog even in de oogen zien en zeggen: „zou je niet eens in de afzondering gaan, beste Hein, je bent nog al Christelijk met den mond, en daar je mond dan eens houden en luisteren naar hetgeen God je in die stilte te zeggen heeft....? Je bent een jaartje ouder dan ik, beste Hein, en het houten villaatje staat ook al voor jou op de werf...."
02
O •£
"s Ê
s> u •52 e u O
s O
Q
54
EEN WOORD TOT D E JODEN IN NEDERLAND Op mijn achttiende of negentiende jaar had ik twee vrienden, en dit waren joden, echte joden, echte vrienden. Ik heb zé nog. Ik weet niet of zij mij nóg hebben. Maar voor mij zijn zij nog zooals zij vroeger waren. Deze twee vrienden waren zoons van een weduwvrouw, en in dat huisgezin bezat men ook nog drie zusjes. De eene vriend was magazijnbediende, de andere was reiziger en de drie zusjes waren diamantkloofsjers. Deze vijf kinderen en de moeder woonden samen. Dit was nu eens een familie om jaloersch op te worden. Ik persoonlijk was er ook jaloersch op. Ik kom hier later op terug. Menigen Vrijdagavond heb ik van het extra-dineetje, wat daar gegeven werd, meegegeten, en heerlijk! Alleen de groente werd speciaal voor mij klaargemaakt, want zij aten die met suiker en dat beliefde ik niet. Deze eenvoudige menschen waren iu. üle opzichten ook nette menschen, zü hadden daarbij een liefde voor hun moeder, die mij menigmaal diep ontroerde. Dat was dé-liefde van de kinderen tot de moeder, die speciaal in den ouden tijd bij de Joden zoo sterk was, zoo groot was. Er was toen in die Jodenfamilies nog geen goudprobleem. Ik persoonlijk heb mij in die dagen dikwerf afgevraagd: waarom kan ik niet zóó voor mijn moeder zijn? Ik heb toch ook een goede moeder, maar daar bleef het ook bij. Het is mij echter nooit ontgaan, en ik heb zelf ook een tijd gehad óók liefde aan mijn moeder te mogen schenken, doch helaas niet lang, want zij ontviel mij. Mijn vader was in deze gelukkiger, die heeft langer van mijn liefde kunnen profiteeren. Toch was mijn liefde kunstmatig, was veroorzaakt door het voorbeeld van mijn joodsche vrienden en vriendinnetjes. Ik kon daar niets aan doen, ik was zoo geboren. Toch heb ik dat het geheele leven bij mij gedragen zooals de geschiedenis van Jacob en zijn zonen uit den Bijbel. Voeg daarbij nog de rede, die ik op mijn veertiende jaar mocht beluisteren van Domela Nieuwenhnjs, de twee jaar, dat ik op school heb gegaan, een school met den Bijbel, en als meester heb gehad den eminenten en knappen meester Breebaard (want van de andere scholen was ik weggejaagd geworden, wegens mijn karakter. Ik verkeerde toen in de veronderstelling, dat de meesters schuld hadden, maar op lateren leeftijd merkte ik wel degelijk, dat i k schuld had gehad!). Deze vier punten zijn mijn leidraad geweest in mijn v
55
verder leven en zwerftochten, en zij hebben mij bewaard voor veel kwaad en daaraan heb ik beslist te danken, wat ik op heden nog ben. Maar vooral heb ik veel te danken aan de liefde van de joden voor hun ouders en als ik eens naga wat de oorzaak is van de catastrofe waarin op dit oogenblik de joden leven, dan aarzel ik niet te zeggen, dat de grootste oorzaak ligt in de vernieling bij de joden van hun liefde tot de ouders. Zij hebben nu het goud gekozen en hun ouders verwaarloosd. Zij zijn opgestaan tegen hun ouders. Volksgenooten, ziet het in de café's van onze steden. Als er een jodenfamilie binnenkomt met twee of drie kinderen, dan moet alles zwijgen en inschikken voor die kinderen. Want, die spelen den baas! Zij loopen en draven waar zij willen, en hun ouders hebben niets te zeggen. In 1911, tijdens de Wereldtentoonstelling in Turijn, woonde ik in deze stad. Ik kon maar niet op dreef komen. Ik ontmoette op zekeren dag een Nederlander, die op weg was naar Holland. Ik kende den man- heel goed. In Nederland aangekomen, één of twee dagen na zijn aankomst, ontmoette hij den heer Charles F. Stokvis, directeur van de groote firma R. S. Stokvis & Zonen. Deze heer Stokvis was een oud handelsvriend van mij. Meer ook niet. De heer en vriend uit Turijn deelde den heer Charles, zoo langs zijn neus weg, mee: „Zeg, Charles, weet je, wien ik in Turijn heb ontmoet?" „Nou?" vraagt Charles. „Wien dan?" „Duyvis!" „God, hoe maakt die kerel het, zeg?" „Nou, ik weet het niet zeker, maar ik geloof, niet erg best...." De heer Stokvis heeft niets meer gezegd, maar eenige dagen later kreeg ik een brief van hem, en daar zat een cheque in. Hij schreef, dat ik dat geld mocht gebruiken, en als ik meer noodig had maar even-schrijven moest. Dan zou hij het zenden. Tevens berichtte hij mij, dat hij den volgenden dag naar Verwey & Lugard zou gaan, waar hij mede bevriend was. Die konden er misschien voor zorgen, dat ik een baantje kreeg bij de Fiat. Die heereryiebben er ook voor gezorgd, alleen ik kreeg een plaats bij hen, als vertegenwoordiger in Turijn van hun firma. Echter, drie maanden later lag ik er uit, omdat ik mij niet met corruptie wilde inlaten. Deze corruptie kwam in dit geval niet van de zijde van Lugard zelf, integendeel, men trachtte juist deze firma te benadeelen. Ik verdedigde de belangen van mijn patroons, want wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Hoe gek het ook moge klinken, maar Verwey & Lugard 56
ontsloegen mij. Zij waren bang, dat anders hun agentuur te Turijn, van de Fiat, gevaar zou loopen. Geen twee maanden daarna echter werd i k ontboden bij de Fiat en werd mij door de directie aangeboden, een directeurschap over een groote af deeling dezer fabriek. Ik stond paf, vroeg hun letterlijk, of zij mij, een armen man, nu nog i n de maling wilden nemen erbij. Zij waren immers oorzaak van mijn ontslag bij V e r w e y & Lugard. Ik was immers niet voldoende diplomaat, had men gezegd! Hierop kreeg i k ten antwoord: „op dat moment was u lastig voor ons maar op dit moment hebben wij belang erbij, dat u bij ons i n dienst komt. Wij zullen u meer dan tweemaal zooveel salaris geven als bij Verwey & Lugard, u krijgt tantièmes en een contract voor tien jaar." Het voorstel was zoo prachtig, dat i k accepteerde en meteen uit de misère was. Geachte volksgenooten, men moet eerlijk zijn, en ik ben de meening toegedaan, dat degene, die dat voordeelig vuurtje voor mij had ontstoken, de heer Charles F . Stokvis is geweest, een jood. Eizal niemand mij kunnen kwalijk nemen, als i k de joden, die i n gevaar en i n armoe verkeeren, die bezig zijn te verdrinken, niet tracht te helpen op wettige wijze uit hun toestand te geraken op even wettige wijze. Ik herhaal, mijn ondervinding, de liefde van mijn twee vrienden en de drie zusjes voor hun moeder, dus de liefde van de kinderen voor de ouders, de hulp van den jood Charles F . Stokvis, en nog wel de hulp van verschillende andere joden, kan ik zóó maar niet op zijde schuiven. Zooals i k u voorheen reeds gezegd heb: „mijn God en mijn kerk draag i k i n mijn donder, die komt tegen gemeene praktijken in opstand." r
Daarom, joden van Nederland, i k voorspel u en i k geef u een raad, teneinde het onheil op wettige wijze te boven te komen, dat nu boven uw hoofd hangt. Eenmaal zijt gij door de Roode Zee, die voor u was drooggelegd, gewandeld, en gij zijt thans over de wereld verspreid. De E n g e l s c h e j o d e n hebben u i n uw angst vergif ingespoten, en hebben gansch uw ziel vergiftigd met ingeblazen haat. U i t angst vlucht gij den schuilkelder van de Unie i n . Weest voorzichtig! Onze bodem ligt twee a drie meter onder het niveau van de zee, de kelder van de Unie is een provisorische kelder, en daarbij nog zeer poreus. Zij zal onderloopen op zekeren dag, en dan zult gij allen mee verzuipen i n dien kelder, dat voorspel i k U ! Daarom, komt eruit. Sluit vriendschap met geen mensch, staat op u zelf. Vormt een commissie, vervoegt u bij Mussert, 57
vraagt audiëntie aan. Hij is een hoogstaand Christelijk mensch en hij zal u ontvangen, daar ben ik persoonlijk gewis van. Beken uw schuld, zegt hem, dat gij misleid zijt geworden, want dat zijt gij allen, neemt hem in den arm, vraagt hem medewerking het jodenprobleem op de best mogelijke manier op te lossen. Ik strijd in deze voor de o u d e r s , de oude mannen en vrouwen boven de 55 jaar, die God liever hadden dan het goud, zooals nu hun kinderen het goud liever hebben dan God! Ik hoop, dat deze oude lieden nog ongehinderd zullen mogen en kunnen blijven wonen in deze landen. Maar gij, jonge joden, trekt er uit, trekt Europa uit naar de nieuwe groote joodsche republiek, zooals door mij voorgesteld aan Mr. Levie en beschreven in deze brochure. Oude boomen kan men niet meer verplanten maar jonge boomen wel. Vooruit, joden van Nederland, gelooft mij, zoowel Hitier als Mussert, als elk nationaal-socialist is een Cbristenmensch, met eerlijke opvattingen en levenshoudingen. Maar hij haat het goud en is er schuw van. Dit is een woord uit dankbaarheid voor hetgeen ook eenmaal de joden voor mij gedaan hebben. DE ROTTERDAMSCHE BURGEMEESTER OUD Nu wil ik burgemeester Oud aan u voorstellen, en wel zooals ' hij werkelijk is en zooals hij eigenlijk behoorde te zijn. Oud geniet pensioen als kamerlid, als oud-minister. Dat hij dit geniet, daar kan men Oud geen verwijt over maken, schuld is nu eenmaal een leemte in de wet. Deze leemte is natuurlijk speciaal met voorbedachten rade door de democratische ontwerpers dezer wet in de wereld geholpen. Deze nobele heeren gingen van het standpunt uit: daar zouden wij later zélf-wel eens van kunnen profiteeren. Nu behoort een pensioenwet eigenlijk te zijn een wet ter bescherming van menschen, die jaren lang hun plicht hebben gedaan en op een gegeven oogenblik niet meer in staat zijn om te werken. Het pensioen schenkt hun dan een' ongestoorden en onbezorgden ouden dag. Ergo, er kan dus nooit meer zijn dan één pensioen. Met Oud'is het dus anders geloopen. Hij wordt nog gerekend krachtig genoeg te zijn om Burgemeester van bijna de grootste havenplaats van de wereld te zijn, en daarnaast nog verschillende functies te kunnen waarnemen als commissaris van 58
dit of van dat, kortom van eenige groote handelsondernemingen, die royaal betalen. Zooals gezegd, die pensioenkwestie, die is een leemte in de wet. Hierover zwijg ik verder. Dat hij daarnaast nog het ambt van burgemeester kan blijven waarnemen, daarover zwijg ik ook. A l wil ik even en passant verklappen, dat zooiets in de toekomst niet meer mogelijk zal zijn. De Revolutie rolt en is niet door welke macht ook te stuiten. Zelfs een burgeroorlog zou haar niet tegen kunnen houden. Volksgenooten, ik wil u een vraag stellen. Ik vraag uw oordeel, een oordeel los van elke politiek, haat of verschil van meening. Onderzoekt en oordeelt zelf over hetgeen ik u mededeel. Daar gaat-ie dan. Een gemeente-arbeider komt by* u thuis teneinde enkele verrichtingen te doen, laat ons zeggen aan de gemeente-geyser. Zoo'n werkman is eindelijk klaar met zijn karwei, hij heeft netjes alles opgeruimd en van uw vrouw het kopje koffie dankbaar aanvaard, en nu staat hij op het punt te vertrékken. Mevrouw is zeer tevreden over hem, vooral over zijn opruimen van het vuil(?) en tracht hem nu een paar kwartjes fooi in de handen te duwen. De een zal het aannemen, er zijn er ook, die het weigeren. Mevrouw herinnert zich plots dat de kraan in de keuken lekt en de werkman wel een tang of zoo iets zal hebben, een sleutel, en vraagt hem of hij zoo vriendelijk zou willen zijn, dat even na te kijken. „Kom, doe u mij dat pleziertje, de kraan lekt zoo!" Dan zegt zoo'n eerlijke arbeider, want hij is arm, en arme menschen zijn doorgaans eerlijk, „Het spijt mij, mevrouw, maar dat mag ik niet doen bij de gemeente. Als gemeentebeambte mag ik geen particulier werk aanvaarden. Dat zou mij mijn baantje kunnen kosten!" Hij vindt het eigenlijk wel jammer, dat te moeten zeggen, want mevrouw was erg vriendelijk en de koffie had lekker gesmaakt, maar..',. reglement is reglement. Hij zint op iets en ja, daar heeft hij het, en hij zegt: „Mevrouw, hier om den hoek woont een klein baasje van een gasfitter en hij is loodgieter tevens. Roep hem even. Voor een paar kwartjes maakt hij dat onnoozele karweitje even in orde voor u." Nu is hij tevreden. Hij had het net zoo graag even voor niks willen. doen, maar mocht niet en hield zich aan die orders. Want arme menschen en eenvoudige lieden hebben iets voor een ander over, meneer! 1
59
Het is nu eenmaal een gemeenteverordening en wet, en die moet gerespecteerd worden, daarvoor is dat alles gemaakt, maar, volksgenooten, nu mijn vraag: „is deze wet geldig voor allen? Of is die alleen maar voor de lage beambten, de werklieden, voor de arme drommels waar twee kwartjes fooi welkom bij kunnen zijn? Is daar niet onder begrepen Burgemeester Oud? Is die buiten elke wet gesteld? Mag hij twee pensioenen opstrijken voor een paar jaar luibakken als kamerlid en minister, plus 18.000 gulden per jaar salaris als burgemeester, plus duizenden guldens per jaar meer als commissaris in handelsondernemingen? Waar is de schaal der Gerechtigheid? Bestaat die nog of heeft die wel ooit bestaan? Ik vraag uw antwoord hierop, volksgenoot. En nuj burgemeester Oud, hu kom ik persoonlijk met u praten. Wat doet u met al dat geld? Gij hebt toch geen zaken. Een zakenman heeft geld noodig in zijn affaire tot uitbreiding ervan ten nutte van het algemeen. Dat geld is zijn gereedschap. Voor een zakenman is geld, wat voor een timmerman een zaag is of een hamer. U , burgemeester Oud hebt alleen geld noodig voor vrouw en kinderen teneinde fatsoenlijk te kunnen leven, als een toonbeeld, qen magistraat van Rotterdam. U hebt niet. anders te doen dan uw plicht als fatsoenlijk mensch, en dan weet gij u gedekt tot aan uw dood tt>e, met vrouw en kinderen. U behoeft nooit meer armoe te lijden. Waarom dan toch dat jagen naar nog meer geld en goud? Bekeer u, kom tot inzicht, gij zijt een Christelijk man, en daar beroept gij u steeds op, keer daarom tot het normale leven terug, Kunt gij met uw goud twee diners tegelijk verorberen, of twee borrels tegelijk drinken, twee sigaren gelijktijdig rooken of met twee vrouwen tegelijk dansen? Niets van dit alles! Integendeel, integendeel Mr. Oud, gij de uitvinder van de twee gulden vijftig cent per dag voor een puinruimer. Gij liet die mannen voor dat hongerloon in het vieze puin werken, waar zij het vieze stof moesten inademen in hun door werkloosheid toch reeds verzwakte longen. En ten tweede, gij liet hen loopen op de oude schoenen, die de menschen enkel maar bezaten, en waardoor op den tweeden dag al de naakte voeten door te zien waren. Kan uw vrouw rondkomen van een riks per dag? En dan stel ik uw vrouw nog vrij van belasting, huur, brandstoffen en wat al meer. Neen, burgemeester Oud, ik, schrijver van deze brochure, beschuldig u in de eerste plaats van het volgende: Gij 60
zijt bang voor uw vermogen, dat de gulden zou kunnen vallen en nu is uw standpunt dit: als ik maar ƒ 2.50 per dag voor een puinruimer betaal, inplaats van ƒ 5.—, dan kan de gulden hoogstens de helft zakken. Daarom was het in uw oogen beter, dat 16.000 ruimers met hun vrouwen en gemiddeld drie kinderen per gezin, dus totaal 80.000 personen honger leden, dan dat uw gemeene goud, dat ook niet op de mooiste manier is verkregen, de helft in waarde zou zakken. Dat doet gij, die geld niet eens noodig hebt! Maar er is meer, edelachtbare heer. Gij, burgemeester Oud, hadt nog een bedoeling daarbij, een bedoeling minstens zoo gemeen als de eerste, men kan gerust zeggen: nog erger. Die gemeenheid hebt gij nog over gehouden uit dè vrijmetselaarskliek en die is, dat u het standpunt innam: als die kerels van mij twee gulden vijftig per dag krijgen (zij zijn wel stom, maar. nog niet zóó stom dat zij geen rekensommetje zouden kunnen maken!) dan zullen zij gaan denken, vroeger werkte ik niet maar stempelde ik, en kreeg met den kindertoeslag mee achttien gulden per week, en nu met dat vieze en ongeronde werk maar vijftien per week. En dan zegt zoo'n werkman natuurlijk, onder influistering vah joden en democraten: „dat is de schuld van die vuile rotmoffen, dat flikt die „rot-Hitler" ons". En, kijk, meneer Oud, dat was precies wat u bereiken wilde. Dat moest gezegd worden. Toch geloof ik niet, dat je daar in bent geslaagd of daar ooit in slagen zult. Volksgenooten, wat zegt gij, ik vraag uw oordeel, over een dergelijken farizeër? Om zoo zijn botte haat te laten botvieren, en nog wel hij, de burgemeester van Rotterdam, de havenstad, die staat of valt met Duitschland. De haven die van Duitschland vreten moet. Zonder Duitschland slaat Rotterdam failliet. Voor zoo'n botvieren van zijn vrijmetselaarshaat, waagt hij zelfs onze stad eraan. Daarom waag ik het te schreeuwen, hard en luid: — „Kerel, verdwijn!" Volksgenoten, op Zondag 1 September van dit jaar 1940, 's middags om vier uur, werd een Concert gegeven, georganiseerd en aangeboden door de Duitsche autoriteiten aan de Rotterdamsche burgerij. De autoriteiten boden dit enkel en alleen maar aan met de bedoeling, de wonde die hier in Rotterdam was geslagen door de bombardeering en brand van de stad, zooveel mogelijk te heelen. Zij, Duitschers, hadden medelijden met ons, en staken ons de hand toe, niettegenstaande wij allen weten, dat onze eigen 61
militaire autoriteiten de schuld droegen van al ons leed. Toch staken de Duitschers ons het eerst de hand toe, en zij vonden het verschrikkelijk jammer, dat alles zoo'n tragisch verloop had gehad, en nu wilden zij hun gevoelens tot uitdrukking brengen door het geven van dit Concert. Want, zij wisten ook maar al te goed, dat niet de stomme militaire autoriteiten en evenmin de stomme burgerlijke autoriteiten, maar de burgerlijke bevolking alleen getroffen was, de bevolking die juist onschuldig was aan alles. Burgemeester Oud, Mr. Smeding, en c.s. waren aanwezig op dat Concert. Een van de Duitsche heeren, hield voor den aanvang van dat Concert een zeer gevoelvolle toespraak tot de talrijke aanwezigen, vooral Nederlanders, en in deze rede zocht hij werkelijk naar de gevoelvolste woorden, de teerste uitdrukkingen, teneinde ons zijn sympathie te betoonen. Ieder voelde, dat die rede niet gekunsteld was, maar direct uit het hart ontsproot, en, ik schaam mij niet te zeggen, dat ik de tranen in de oogen kreeg bij het aanhooren van deze werkelijk humane woorden. Nu weten de lezers van deze brochure zoo zoetjes aan wel, door hetgeen ik op de vorige bladzijden neerschreef en opsomde, dat ik tamelijk wat menschenkennis heb en drommels goed heb leeren beoordeelen of ik met een Farizeër of een kerel te doen heb waar je mee uit* visschen kunt gaan. Kijk, zoo'n laatste man was deze heer. Ik heb er dan ook ongeneerd blijk van gegeven door op het einde van zijn rede krachtig te applaudiseeren, krachtig en vooral niet te zacht! Het werd een applaus in verhouding tot mijn temperament, het donderde, en het dondert op heden nog na, als ik het zoo uitdrukken mag! Ik ben nu eenmaal voor niets en voor niemand bang, noch voor een Unie, noch voor een jood, zelfs niet voor een sluipmoordenaar. Mij schrikt niets af, zelfs geen gevangenis. Jullie moeten weten, volksgenooten, dat ik op mijn veertiende jaar reeds het socialisme voelde ontkiemen in mijn gemoed en hart. En het was de brave en eerlijke, de oprechte en arme socialist Domela Nieuwenhuis, die dat zaadje in mijn leven heeft gelegd. Ik woonde te Zaandam en ging met mijn vader naar een vergadering op de Oostzijde, waar hij spreken zou. Ik was pas veertien jaar, maar heb nooit vergeten wat hij zei, en Domela is een van mijn leiders geweest in heel mijn verder leven en mijn zwerftochten over de wereld. Hij was de paal waartegen mijn persoonlijke jonge levensboom kon opgroeien. Hij leerde mij rechtvaardig te zijn, ook 62
temidden van een storm om mij. heen. Daarom schroomde ik niet donderend te applaudiseeren op dezen Concertavond. Ik kwam er als eerlijk socialist voor uit. Maar nu. Het Concert was dus geëindigd. Het minste wat de burgemeester toch had moeten doen, wil je als man van opvoeding niet je fatsoen te grabbelen gooien, zou geweest zijn de Duitsche autoriteiten, den kapelmeester, zijn mannen, den conferencier van den middag, den heer die de leiding had gehouden, namens de Rotterdamsche burgerij dank te zeggen. Neen, volksgenooten, het is niet gebeurd. U kent het oude Nederlandsche spreekwoord: hij smeerde hem als een hond, met de staart tusschen zijn beenen! Ik stond paf. Ik had nog één moment den wil, zijn plaats te gaan innemen en te danken, en als ik mijn vrouw niet bij mij had gehad, was het beslist gebeurd. Ik had willen zeggen: „CJeachte Duitsche autoriteiten, geachte kapelmeester, geachte mannen, als ersatz-Nederlander — ik zeg ersatz, want zooals u weet wonen de echte Nederlanders in Londen —, zeg ik u dank voor de prachtige woorden en de even prachtige muziek (en op het gezicht van die kerels stond het te lezen, dat die woorden gemeend waren) en ook al de mannen van uw korps, mijn dank!" Volksgenooten, een kerel van karakter wordt, laat ons aannemen, door nu niet direct zijn vriend (tenminste hij is in de veronderstelling, dat hij niet een vriend van hem is) uitgenoqdigd op een fuif. Dan zegt zoo'n kerel van stavast: „Stik, ik kom niet. Ik speel niet voor Farizeër!" Wij keeren nog even terug tot Domeia's invloed op mij. Niettegenstaande mijn jeugd nam ik toch' dit principe van hem aan, dat zonder geld, politiek moeilijk is. Bij politiek hoort geld. In alles is een arme schlemiel niets, maar in de politiek is hij heelemaal niets, al heeft hij nog zooveel kennis. Kijk, dat begreep ik al vroeg. Ik zal u dat nader toelichten, waardoor en hoé. Ik leerde al vroeg de jodenwet kennen: „rooft, steelt, licht op zooveel je maar wilt, alleen, zorgt dat je niet in de kast komt!" Daarnaast stond de Amerikaansche wet, die mij niet zoo bar leek als de joodsche. Ik overlegde bij mij zelf: met die Amerikaansche wet kan ik er ook komen, het zal alleen iets langer duren. Hoe die Amerikaansche wet heet? „Try to be honest, but make money!" Ik ben nu 66 en heb het geld en inplaats van nu te gaan rusten, zal ik dat geld besteden, dat geld waarvoor ik gestreden heb, gezwoegd, teneinde nog eenmaal een Christelijk leven te kunnen 63
leiden en zoodoende mijn arme broeders en zusters een beter bestaan te bezorgen. Alles wat wij menschen hier op aarde noodig hebben, is in voldoende mate aanwezig. En wel voor iedereen. Niemand behoeft armoe te lijden. Ieder kan netjes gekleed gaan, op een goed bed slapen, in een goed huis wonen. Alleen hoe is het al jaren en Is het nog op dit gebied gesteld? Kijk, volksgenooten, zoolang er nog twee brooden zijn en de een vreet beide brooden op, dan is het logisch, dat de tweede niets heeft te bikken. Daar is geen hoogere studie aan de Universiteit te Leiden voor noodig, om dat te snappen. Maar er is nog iets: de een krijgt van den honger maagpijnen eh verrekt van de pijn, terwijl de tweede verrekt van een overladen maag. That is the difference! En dat moet nu eens uit zijn, en daar zal ik voor strijden. Ieder moet het zijne hebben. Ik ben echter 66 jaar. Ik moet zoo stilaan beginnen te denken aan mijn sobere villa van zes plankjes, doch ik heb één geluk!! Mijn strijd, mijn ouderdom heeft een plaatsvervanger. Een jonge strijder, sterk, eerlijk, met gezond verstand begiftigd, en hij zal zorgen, dat mijn idealen, die eender zijn aan de idealen van Adolf Hitier, zullen overwinnen. Mijn idealen? Neen, niet enkel idealen, maar hij zal ook de schaal van de Gerechtigheid te voorschijn halen, en hij zal die schaal gebruiken met geijkte gewicnten. Zoo bekijk ik Mussert en zijn dappere helpers. Dat zijn de menschen, die arm zullen sterven, dat voorspel ik u, maar voor deze menschen zal ook het gezegde gelden, dat een van onze grootste zonen, Generaal van Heutz, eens zei: „eerlijkheid en armoe gaan samen". Deze menschen zullen evenwel arm zijn aan geld en goederen, maar in al het andere dezer wereld zullen zij rijk zijn. Zij zullen Nederland en het volk brengen waar het staan moet. Zij zullen zorgen, dat Nederland de plaats inneemt in het nieuwe Europa, waar het recht op heeft. Daar zal Mussert voor zorgen en Mussert alleen. Mussert is een Christelijk mensch, gelijk al zijn helpers. Hij gaat niet honderd maal per dag naar de kerk, want dat is eenvoudig niet noodig. Ieder mensch heeft een kerk in zijn donder. Die kerk is klein, maar biedt veel plaats. Kijk, dat bezit" Mussert en daar alleen houdt hij ook rekening mee. Hoezeer steekt bij zoo'n houding de Farizeër Oud af. Hier hebt gij nog een staaltje van zijn levenshouding. Dat is de kwestie van het molentje. Dat is Duitsche import zegt men. Maar zopals ik reeds zei, hebben wij Nederlanders 95% noodig van het buiten64
land, teneinde zoo de 100% v o l te maken, om te kunnen leven. Daar is nog nooit een mensch geboren of zal nooit geboren worden, die met zijn oogen niet steelt wat hij stelen kan. Is er iets wat goed is, dan kan men dat gerust overnemen. Dat molentje van de Winterhulp heeft i n Duitschland prachtige resultaten doen zien, en het zal hier ook eenmaal prachtige resultaten bereiken, goedschiks, zoo noodig, kwaadschiks. D a n gaan wij lijsten aanleggen, zooals i k deed i n 1915 i n Indië, i n de periode van den Grooten Oorlog. Ik weet met dat bijltje te hakken, geloof mij! Wij zullen eens gaan noteeren wat de rijken offeren voor de armen, en als dat niet voldoende is, dan komen wij het halen! Volksgenoot, hieronder een staaltje van deze sabotage van de Winterhulp onder de oogen van Oud. Vrijdag 29 November 1940 stegen twee vriendelijke meisjes op lijn zes teneinde te gaan collecteeren, of zich naar een ander punt van de stad te begeven voor dit doel. Maar dit weet ik wel, dat deze meisjes zich moesten verwijderen uit de tram, of, moesten betalen, niettegenstaande order was gegeven de collectanten vrij te vervoeren. Ik vroeg den conducteur, of dat zijn persoonlijke opvatting was of een bevel van hooger hand. De man bleef mij het antwoord schuldig, zoodat i k gerechtigd ben, te denken, hier te doen te hebben mét een bedekte sabotage-actie tegen een N e derlandsche instelling op Duitsche leest geschoeid. Maar het resultaat van dit alles is, dat de armen blijven hongeren, en de rijken hun centen i n de zakken houden. Maar, zij zullen gehaald worden, die centen! Z e komen op tafel! E n de centen van burgervader Oud erbij! A l s een burgemeester van een stad als Rotterdam, voor 100%' zijn plicht doet en zijn krachten geeft aan zijn ambt, dan heeft hij amper tijd om te eten. Dus daar kan geen sprake van zijn, dat hij zich met wat anders kan bemoeien en i n geen geval kan er sprake van zijn, dat hij commissaris kan wezen van eenige naamlooze vennootschappen. Daar is eenvoudig geen tijd voor. Doet hij dat wel, dan is hij een dief, dan besteelt hij de gemeenschap. Een burgemeester van een stad moet óver en van alles op de hoogte zijn en, geloof mij, volksgenoot, Oud is van n i e t s op de hoogtes Wat je hem ook vragen komt, hij is verplicht op een belletje te drukken en zijn secretaris te polsen, en die weet het ook niet. (Dan heet het: ,,Wilt u mij eens even inlichten hoe dat in mekaar zit ?" D è stereotype vraag van Oud!)
5
65
Zóó de baas, zóó de knecht! Zelfs weet hij, als Burgemeester van Rotterdam niet, dat dé straatwandelaars zich een breuk glijden door de hondenstront veroorzaakt, en die zich overal bevindt op alle trottoirs hier in de stad. Speciaal waar ik mee bekend ben en'ondervinding over heb, is de Rochussenstraat, Breitnerstraat en omgeving. Je glijdt je een breuk of je verpest je huis van den stank, door dat je des avonds niet kunt zien waar je loopt en wel verplicht bent erin te trappen. En dat heb je te slikken omdat de burgemeester geen tijd heeft zich daar eens grondig mede te bemoeien door al zijn werkzaamheden buiten het burgemeesterambt om. Doordat hij geen lust of moed(?) heeft al die gemakzuchtige dames, die in die straten wonen, en die aan de liefde van een vent niet voldoende hebben, en daarom zich de luxe permitteeren er nog een klein schoothondje op na te houden, eens de ooren te wasschen op een degelijke Hollandsche wijze. Je bent toen zoo degelijk Hollandsch, meneer Oud, is 't niet? Die dames zijn des avonds zoo afgemat van de hondenliefde, dat ze geen kracht meer hebben, dat hondje aan een touw te binden, en op het land van Hoboken zijn behoefte te laten doen. Neen, zij vinden het makkelijker de buitendeur te openen en het beestje buiten te jagen en na een kwartiertje hem te roepen weer binnen te komen. En dan kunnen even later de menschen, de belastingbetalers van onze goede stad Rotterdam, er zich een breuk op glijden.... En, zooals gezegd, zóó de baas, zóó de knecht, zóó de burgemeester, zóó het toeziende personeel der gemeente. DE GOEDE ROTTERDAMSCHE REEDER Volksgenooten, d'er mochten er onder u zijn, die mijn brochure lezen, en dan de conclusie willen trekken, dat ik een socialist ben, dien een hèkel heeft aan rijkdom en al wat rijkdom is. Dan heeft u het toch erg mis. Op dit punt zal ik u mijn inzichten doen kennen. Ik verfoei allen rijkdom, die niet door hard werken verdiend is geworden. Hieronder zijn natuurlijk ook de rijkaards begrepen, die het leventje leiden, hun bezorgd door hun grootvader, den harden werker van voorheen. Ook deze menschen staan bij mij in een kwaden reuk. Volksgenooten, wij hebben hier een groote Reederij. Ik meen verschillende heeren, broers en neven, drijven deze zaak. Ik ken hen persoonlijk niet, al zou ik over hen vallen. Maar wat ik van die menschen gehoord heb en gezien, is prima. Zij 66
betalen hun menschen zeer goed; zij zijn 'voor hun personeel heel goed; sociale verbeteringen worden steeds aangebracht; de heeren zelf werken hard van den vroegen morgen tot den laten avond; het is een zeer groot lichaam, dat heb ik zelf gezien bij mijn rondzwerven door de wereld. In vele deelen der aarde kon ik den naam lezen van deze firma. Nu dan, deze harde werkers, dat zijn de steunpilaren waar het Nederlandsche volk op kan bouwen. Deze heeren, of deze firma, dat doet er niet toe, mogen goed verdienen, veel geld, millioenen verdienen, dat is geld, dat toch maar eventjes door hen in de hand 'wordt gehouden. Dat vasthouden duurt niet lang, als de balans is opgemaakt, dan wordt het na een paar dagen weer uitgegeven, smelt het weer weg in hun nijvere handen. Oogenblikkelijk wordt er begonnen de oude materialen te vernieuwen, of te verbeteren. Nieuwe schepen komen op stapel, liefst de modernsten, zij houden de Nederlandsche vlag hoog in alle werelddeelen, en nieuwe lijnen worden ingelegd. Nieuwe relaties met het buitenland worden aangeknoopt. Kijk, dat zijn kerels, en van zulke kerels, en gelukkig heeft Nederland er nog velen, moet heel het volk ten slotte vreten! Deze heeren hebben geen tijd voor een écartéclub, of om een spelletje te gaan spelen. Die hebben buiten hun zaken nergens tijd voor, en vooral niet voor partijpolitiek in een democratischen Staat. Want, in zoo'n staat gaat het zóó: er zijn veel politieke partijen en elke partij heeft een bolleboos, of, wat daar voor door moet gaan. De andere tien van zijn partij zijn leeghoofden. Zij dienen als stemvee, teekenen de presentielijsten en strijken de gelden op. Dit is mijn inzicht over rijkdom. Geen zaak kan gedreven worden zonder geld, en geen zaak kan marcheeren als men het privaat-initiatief wegneemt. Verwildering. P.S. Als dergelijke groote menschen, die de steunpilaren zijn voor de hechte fundeering van het Nederlandsche Volk, terugkomen' van een groote zakenreis, waardoor zij het Nederlandsche Volk weer voor geruimen tijd te eten kunnen geven, hoort of ziet men niets van hen. Dat gaat alles stil, eenvoudig, zonder ophef or interviews. Het wordt ook niet kond gemaakt aan de arbeidende klasse, wat dergelijke menschen voor hen waard zijn, alleen hoort nien hen af en toe noemen: bloedzuiger, bloedhond, uitbeener van den werkman. Doch als er een bokser, desnoods een zwarte, of een zwemstertje (niet om deze menschen te kleineeren schrijf ik 67
dit, want niemand is in staat meer te geven dan waarvoor hij m staat is), maar als dergelijke menschen, zeg ik, met veel poehah, in een rijtuig met vier paarden worden afgehaald van het station of de boot, dan kan i k dergelijke praktijken niet anders betitelen als achteruitgang van het gezonde verstand. Het is verwildering van het moreel. Wat is uw oordeel. daarover, volksgenoot? KOP E N STAART ! In het „Vaderland" van 19-5-1934 beweert Colijn, dat Moskou én Mussert zijn, de kop en de staart van den visch, en die gooit men weg ten einde den eigenlijken visch te behouden. Maar bij de debatten over de voedselvoorziening van de werkloozen, die in'de Tweede Kamer i n 1939 werden gehouden, beval Colijn'met kracht aan, de werkloozen, dus de armsten van de armen, schelvischkoppen te laten vreten. Hoe rijmt men dat tezamen? Ik beschuldig Colijn ervan, de armoe der laatste jaren i n H o l land te hebben veroorzaakt. H i j is de stichter van de werkloozen. Ten eerste: hij en zijn écartéclub zijn de grondleggers van het feit, dat de machtige winsten van het rijke Indië te land zijn gekomen bij enkele menschen, en de onkosten van de exploitatie Van Indië door het Nederlandsche volk betaald moesten worden. ; Ten tweede: Ik beschuldig Colijn, dat hij gedurende zijn regeering het doen van zaken met onzen grooten buurman Duitschland, op grove wijze heeft gedwarsboomd. H i j is de oorzaak, dat de landbouwwerktuigen van onze boeren versleten zijnde, niet vernieuwd konden worden. Daar was geen geld voor. Door deze halfversleten gereedschappen, duurde het werk tweemaal zoo lang en was niet half zoo goed. Hierdoor veroorzaakte hij, Colijn, met zijn haat-politiek tegen Duitschland, die betaald werd door Engeland, dat de landbouwwerktuigsmeden i n Duitschland geen eten konden koopen i n Holland. Want, de landbouwgereedschappen, die zij vervaardigden en die Holland broodnoodig had, konden zij daardoor «niet verkoopen, want de Hollandsche boeren hadden geen geld. Deze moedwillig veroorzaakte toestand deed twee volken i n armoe verzinken. Dat veroorzaakte een man zonder geweten, die alleen maar dors! naar goud en nog eens goud, een dorst, d e niet te lesschen valt. A l prijkt het plaatje A . R . op de borst van zijn jas, waar ieder fatsoenlijk en eerlijk mensch het draagt i n zijn donder. ' Neemt daar nota van, schellevischkop! ' Zegt' h é t vóoftt ;
«>8
GENERAAL REYNDERS! GENERAAL WINKELMAN ! Waarom is generaal Reynders afgetreden? Én, wat is de oorzaak, voor de benoeming van generaal Winkelman tot Opperbevelhebber? Voor degene, die mij deze twee vragen gedocumenteerd oplost, stel ik een fijn kistje sigaren ter beschikking. Ik stort dan meteen 500 gulden in een Winterhulp. Volksgenoot: I k weet het w e 1! UITLEG V A N D E N RECHTEN WEG V A N MUSSERT Volksgenooten, de teekening, die u op pag. 71 ziet, wil ik u nader toelichten in haar strekking. Ik heb het u aanschouwelijk willen voorstellen ter vergemakkelijking. Als men het plaatje voor zich heeft, dan is het linksche pad, den gezamenlijken weg van de Protestanten. Onze vaderen hebben dien weg aangelegd. Hét was in elk geval geen weg zooals thans, met inhammen, hoeken, duistere holen, hoogten en laagten, waar al wat vies is en vuil zich in verschuilen kan. Onze Christelijke voorvaderen die dien weg hebbén aangelegd, hadden die schuilhoeken niet noodig, ze waren daarvoor te eerlijk en te'oprecht. Ze waren recht door zee! De rechtsche weg, is de Katholieke weg, om tot het Hemelrijk te komen. Dia weg had men in Nederland niet behoeven aan te leggen, er bestond er reeds een. Doch bij het Katholicisme bestaat het vagevuur en ze zouden geen brandhout genoeg gehad hebben om al die protestanten, die ze achteropkwamen of voorbij moesten loopen, te doen verbranden, en daarom hebben ze in Nederland hun eigen weg aangelegd. Zooals reeds boven gezegd, daar kunt u van op aan, werd dit pad ook aanvankelijk aangelegd zonder al die schuilhoeken, holen, hoogten en diepten. Doch het bleek al zeer spoedig, dat ze die holen en gaten toch noodig hadden, om hun vuil in te bergen, den dorst naar goud doet zooiets altoos ontstaan. En nu Rijkskanselier Hitier van het Groote Duitsche Rijk, die modderpoelen, die broeinesten van besmettelijke ziekten, waardoor deze wegen ook berucht waren, opruimt en het vuile goud waardeloos maakt, en hiervoor éérlijken arbeid in de plaats heeft gezet, heeft Mussert ook ingezien, dat het zoo volkomen juist is,
zeer juist zelfs, en dat Holland niet achter kan blijven, als kleine natie, zonder een rechten, open en eerlijken weg. Die is niet enkel een rechte weg, maar ook de kortste. Dien anderen rechten weg, die onder den grond loopt, men kan gelijk spreken over een tunnel, daar zal ik het zwijgen maar aan toe doen. Die is papier en inkt niet waard.
70
71
DE VLEESCHVOORZIENING
* In deze is een nieuwe regeling getroffen waar ik mij persoonlijk niet mee kan vereenigen. Het gaat te systematisch en mijn ondervinding is, dat een systeem zijn fouten heeft en daar moet van afgeweken kunnen worden. Dit nieuwe systeem dupeert, den kleinen boer, die al niets heeft en bezorgt ons op den duur geen vleesch, noch melk, noch boter. Dit nieuwe systeem is: als men zóóveel koeien heeft, moet men zóóveel afstaan, en die zóóveel heeft moet weer zóóveel afstaan. Voor ieder mensch, die niet nadenkt, lijkt de regeling heel juist. Kijk, zegt hij, dat is een eerlijke verdeeling, want als Kobus vijf koeien heeft en er één moet afstaan, dan heeft Krelis, die er tien heeft, twee af te staan. Wat is eerlijker? Maar in de praktijk is dat heel anders. Luister: Boer A heeft maar vijf koeien. Op zijn land, wat hij bezit, is er plaats voor zes. Maar die zesde heeft hij al moeten verkoopen uit armoe. Dus deze kleine boer met zijn vijf koeien, die heeft niemand noodig, maar ook niemand, om die beesten te onderhouden. Hij heeft er voldoende eten voor, en zorgt dat zijn veestapel intact blijft en op tijd bevrucht wordt. De beesten, die ouder worden en geen melk genoeg meer geven, worden op z ij n tijd, en niet op een voorgeschreven tijd, opgeruimd. Ergo, aangezien dit boertje niemand lastig valt voor voer, „want wij hebben hier schaarschte aan voer, dat komt uit het buitenland niet meer aan"), is dit toch een stommiteit, om dat boertje nu zijn beesten te willen onteigenen. Dit boertje heeft niet gespeculeerd, die heeft geen grootere passen gedaan, dan zijn beenen lang zijn. Die man moet daarom met rust gelaten worden, die is nuttig voor de gemeenschap, hij kan zich zelf redden zonder hulp van anderen. Maar nu B . . . . , de groote boer, met 40-50 Hectaren land, waarop Colijn of zijn handlangers hun hypotheken hebben loopen. Dien zijn vee moeten wij hebben! Niet uit haat, nijd, jaloezie, wraakzucht, neen, zakelijk, in het belang van de gemeenschap. Ik zal het u uitleggen. Mijn vader, een boer, daar heb ik het van, vertelde dat in Noord-Holland, waar ik vandaan kom, gemiddeld maar één koe gehouden kan worden op één hectare land. Die boer met 50 Hectaren land heeft plaats voor normaal 50 koeien. Dan heeft hij niemand noodig. Heeft hij er evenwel 140—150 loopen, dan is hij afhankelijk van buitenlandsch voer. Deze boer neemt dus grootere stappen dan dat zijn beenen lang zijn. Deze boer heeft gespecus
72
leerd, rekenende op den toevoer van buitenlandsch graan, en ik vind, dat degene die speculeert, dat voor zijn eigen rekening moet doen, en van zijn eigen geld en als hij het zelf niet heeft moet zija hypotheekhouder er maar voor zorgen, c.q. Colijn en zijn kornuiten Maar dit moet niet ten koste gaan van een arm keuterboertje met vijf beesten, en daar nog één van af halen, als hij etea heeft voor zes. Ergo, neem de koeien weg van die boeren, die er geen eten voor hebben, en als hij zijn landpacht of hypotheekrente niet betalen karm aan Colijn, dan hebben wij daar niets mee te schaften. Speculeeren is altoos een gevaarlijk iets geweest. Het is precies eender als boven je stand leven. Weg met die nieuwe verordening. Die speculeert en'niet kan betalen, die breekt eenvoudig zijn nek. Ik heb het in zaken nooit anders gezien. Waarom zouden wij nu toevallig onderscheid maken met een boer, die toevallig van Colijn de centen heeft gekregen of vaa diens kornuiten? Recht voor allen! Volksgenooten, dit is evenwel nog niet alles! Die speculatieve boer, dat is juist de boer, die het slachtvee heeft, en die zou men sparen?? Ten koste van de koe waarvan wij de melk en de boter dagelijks moeten gebruiken? Neen, het mes erin! Geen onderscheid! Eerlijk de zaak aangepakt! Het vee halen, en het juiste vee, waar het gehaald moet worden en daarvoor dan een fatsoenlijken prijs betalen. Dat is de ware christelijke weg, dien de mensch heeft te bewandelen! STUDENTEN V A N NEDERLAND ! Als man van zes en zestig jaar, die het grootste gedeelte van de Wereld bereisd en bewoond heeft, en de menschen in die landen ken, heb ik natuurlijk ook ondervinding opgedaan op menigerlei gebied, en ook op het gebied van de jeugd. Ik wil daarom eens tot u komen spreken en veroorloof mij tevens, als een vader tot u te spreken. Doch niet als een werkelijken vader, want die heeft te veel liefde voor zijn kind, en dat maakt hëm dikwijls zwak en teer. I k zal tot u spreken als een stiefvader, als een harde stiefvader zelfs, die geen zwakte kent. Daar heeft u meer aan in dezen tijd. Beste jongens, er zijn drie soorten, in enkele gevallen ook wel eens vier soorten, studenten. Wij zullen maar direct beginnen met de eerste soort. Dat is de student, afkomstig van de rijke aristocratische fami7?-
lies, die reeds twee of drie geslachten bestaan. Doch zij zijn steeds zakkende, zoowel in geld als in kennis. Alleen de verwaandheid behoudt zoo'n familie bij haar armer worden; doorgaans vermeerdert deze verwaandheid nog in verhouding tot het lager zakken, want verwaandheid gaat steeds samen met stomheid. Deze student beroept zich steeds op zijn vader, zijn „pipa", op zijn grootvader, „de ouwe heer", op zijn grootvader zaliger. Dat waren nog eens groote menschen! (Het bewijs, dat hij zelf niets is, want anders zou hij zich beroepen op zich zelf, volksgenoot!). Bij zijn spreken brouwt hij, zooals men dat zoo grootsch en keurig in Den Hèèg kan doen. Kijk, dat staat voornaam, geeft cachet, o zóó! Deze student wordt op alle mogelijke wijze geholpen door de voornaamste leeraren en professoren van den lande, daar wordt alle zorg aan besteed, opdat hij in Gods naam toch maar slagen zal voor zijn examen. Enfin, hij weet het zoover te brengen, dat hetgeen hij heeft moeten leeren, nu eindelijk ook uit zijn hoofd kent. Hij begrijpt er wel geen snars van, heelemaal de strekking óók niet van, maar hij kan het opzeggen. Wordt hij daarna ingenieur, dan laat hij de machine stukdraaien wegens zijn onkunde in de praktijk. Wordt hij dokter in de medicijnen, dan helpt hij heel wat patiënten op de vlugste wijze naar het kerkhof. Wordt hij advocaat dan ziet hij geen kans een praktijk op te bouwen, gebaseerd op flinkheid, maar krijgt hij na een paar jaar wachten op zijn eersten cliënt, eindelijk een baantje bij een of andere firma, waar zijn vader of zijn „ouwe heer" nog wat geld in heeft zitten, overgehouden van overgrootvader zaliger. Want zijn vader was ook reeds in zakkenden toestand. Het is nu eenmaal de Gerechtigheid van God, niet altoos en altijd het vermogen of het goud in dezelfde handen of families te laten, doch te zorgen, dat ook andere menschen hun beurt krijgen. Er bestaat in dit geval een aardig oud-Nederlandsch spreekwoord: „Vader maakte de zeilen, zoonlief maakte den w i n d . . . . " Dus, mijn zoon, u hebt gehoord hoe of ik over u denk. Nu krijgt men de tweede soort student. Zoon van een vader en moeder met n i e t s begonnen in het harde leven. In zijn jeugd had vader zich heel klein gevestigd, en zich in den loop der jaren opgewerkt tot, voor zijn doen, een groot man. Hij heeft nu een beste zaak. Maar, er is een maar bij! Hij heeft enkel in zijn jeugd de lagere school doorloopen, en dagelijks nog ondervindt hij in zijn levensloop, zijn ontmoetingen, zijn correspondentie, dat die gewone lagere-school-opleiding wel eens te kort 74
schoot in zijn kennis, en hij menigmaal niet de juiste uitdrukking kan vinden die hij noodig heeft, nu hij leeft in een stand, die op hooger niveau staat. Die leemte wil hij voorkomen in de opvoeding van zijn kind. Hij wil zijn zoon beter wapenen met kennis. Hij heeft als vader het geld ervoor, en hij heeft het over voor zrjn lieveling, en dus de zoon wordt student en leert voor ingenieur. De zoon, als eerste in zijn generatie, die deze mogelijkheden geboden wordt, bezit nog de durf, de drift tot werken, tot zich hoogeropwerken. Hij doet dus, wat men noemt „zijn best". Hij studeert werkelijk en slaagt op de gewone manier. Maar ook hier is een maar. Door zijn kennismaking met jonkheer zóó en zóó, baronesse cjiè en diè, met den zoon of dochter van een rijken fabrikant, enz. gaat hij het op den duur toch wel een beetje vervelend vinden, dat zijn ouders zulke gewone menschen zijn, dat zijn vader soms zoo vreeselijk blijk kan geven van zijn mindere geleerdheid en afkomst. Het uiteindelijk gevolg is, dat de zoon zich gaat schamen voor zijn lieve ouders, die hem toch maar, door hun hard werken, het geld hebben kunnen beschikbaar stellen voor de studies aan de universiteit. Men moet zeggen: hoe bestaat het! Toch is het zoo. En jij, mijn stiefzoon, op u wil ik mij boosmaken, omdat gij toch ook nog goede eigenschappen hebt. Gij behoeft u niet te schamen voor uw eenvoudige ouders, want God heeft ons allen eender gemaakt, Hij heeft ons eender geschapen, in naaktheid van geboorte, en dan ook totaal naakt. Alles wat wij ons later om de schouders hebben gehangen of wat wij gekregen hebben öm ons over de schouders te hangen, is enkel maar camouflage. Gij moet op uw borst slaan en uw eenvoudige ouders eeren en het rondbazuinen, fier en edel; dat zijn m ij n ouders. Die brave, eenvoudige menschen, die zich door hard werken hebben opgewerkt tot een zelfstandige positie in de samenleving, *daar ben ik de zoon van. Door hun vlijt ben ik de snotneus geworden dien ik thans ben.t Ik heb tot op heden toe (ik ben26 jaar),nog nooit één cent verdiend. Ik heb steeds mijn hand moeten ophouden. Wat mijn eenvoudige ouders mij wilden geven en gegeven hebben, dat alleen bezat ik. Als ik mezelf thans vergelijk bij mijn vader en moeder, die op hun 19de en 20ste jaar reeds het huwelijk aangingen en hun brood wisten te verdienen, voor niemand hun hand behoefden op te houden, dan gevoel ik mij, met al mijn kennis een groote n u L Een nul tegenover mijn ouders, mijn brave en lieve ouders, die voor mij gewerkt hebben en mij een opvoeding hebben weten te 75
géven. Vergeet niet, mijn stiefzoon, gij zijt volgepropt met 100 % kennis en gij zult bemerken, als gij in het leven komt te staan, na uw examen, dat van die 100 %, enkel maar 10% te gebruiken is. Die andere 90 %, och daarvan zal waarschijnlijk nog 30 % later ü in de praktijk kunnen assisteeren. Maar de andere 60 % kunt gij afschrijven als zijnde „non-valeur". Én nu mijn derde stiefzoon. - Gij zijt den zoon van een netten ambachtsman, een onderwijzer, een boekhouder of iets dergelijks. Met uw categorie van studenten, ben ik heel gauw klaar. Met u, jonge menschen, heeft men al heel weinig moeite. Gij zijt de meeste studiose, en studeert ook het makkelijkst. Daar heeft God voor gezorgd, dat uit de burgerklasse steeds opnieuw de knapste menschen voortkomen. Ik heb u alleen op het volgende te wijzen: want uw vader en moeder moeten zich heel veel onthouden, teneinde uw studie en levensonderhoud te kunnen bekostigen. Ook uw zusjes moeten daaronder lijden, dusmaakt, dat gij zoo spoedig mogelijk afgestudeerd zijt, en wel met de hoogste cijfers weet te slagen. Gevoelt u niet ongelukkig indien gij niet mee kunt doen met al de pretjes en liefhebberijen, de spelletjes, die uw collega's, zonen van rijke ouders, zich kunnen permitteeren. Uw genoegens en pretjes staan op een veel hooger peil, en vèèl hooger! Want uw doel is: zoo spoedig mogelijk te slagen en dan direct te kunnen zorgen voor een baan. E n d i e b a a n k r i j g t g ij, d i r e c t , want de groote firma's weten reeds van den prof wie gij zijt en wat gij zijt. Die heeren zijn reeds op de hoogte gebracht van uw kunde, en daarom: den kop op! De baan geaccepteerd, moeder en vader gaan helpen, financieel gaan steunen! Zorgt dat vader en moeder een grooter huisje kunnen gaan bewonen, een huisje met één kamer meer. Dan kunnen de twee zusjes, die nu met uw jongste broertje slapen, dat grooter wordt, haar eigen kamertje krijgen en gij kunt, met uw jongste broertje de kamer in bezit nemen, die het nieuwe, huisje grooter is. Dat is uw eerste taak in het leven, na het slagen aan de universiteit. Mocht gij destijds gehinderd zijn door die Hoo-hoo-hoo-studenten, omtrent de afkomst van uw ouders, haat dan niet! Slaat niet één keer op uw borst, maar tien maal en brengt die lafaards aan het verstand, dat uw ouders meer voor u doen en gedaan hebben dan die van de andere studenten, die zwemmen in het geld. Stiefkinderen, ik heb mijn ondervinding, die ik hierboven neerschreef uit het volle leven zelf. Ik heb in den loop van mijn leven, 76
zeker met meer dan tweehonderd ingenieurs samengewerkt, en daar heb ik de categorieën in leeren kennen, die ik beschreef. Ik heb enkel de menschen die de besten waren, gebruikt, soms tot het verrichten van mijn boodschappen, zooals het halen van een pakje sigaretten. Kijk, dat waren de jongens van de derde categorie. Mijn stiefkinderen, afkomstig van de ouders, die zich krom hadden moeten werken, teneinde hun kinderen een opvoeding te kunnen geven, die stiefkinderen, haalde ik overal met hun neuzen bij. Zij hadden immers nog maar 10 % verstand van de praktijk al hadden zij 100 % geleerd op de universiteit. Wat er ook was of kwam aan bijzonderheden, ik zou nooit vergeten hun kennis daarin te doen deelen. Het gevolg was dan ook, dat in betrekkelijk zeer korten tijd hun geleerde kennis van de praxis van 10% tot 40% of 50 % steeg, en dat werden dan onze knapste ingenieurs. Ik had hen zóó geholpen aan het verwerven van die knapheid, dat zij mij gingen overtreffen, en ik daarna bij hen om advies moest gaan vragen. Ik meen, mijn stiefkinderen, u voldoende te kennen en u zult mij ook wel als stiefvader hebben leeren kennen. Doch ik.heb nog iets meer te vertellen. Ik heb verschillende malen in mijn leven gehoord van studentenrelletjes en dan mijn schouders opgehaald en tot mezelf gezegd: „dat is een storm in een glas water. Zij zijn nog niet droog achter hun ooren, maar dat komt later wel terecht!"' Kijk, ik woonde op een dorp en daar was het de gewoonte zoo één of twee keer per jaar te gaan vechten tusschen de Noord- en de Zuid-school. Waarom wij vochten, wist eigenlijk niemand, maar het hoorde nu eenmaal zoo. Och, bloed vloeide er niet, net als bij de studenten. Wij waren Nederlanders onder elkander en in een huisgezin is er ook wel eens wat op zijn tijd. Dat spijkert wel bij, hoofdzaak is, dat de buren er maar niet in gemoeid worden. Maar nu is dat anders. Nu gaat gij relletjes maken in een tijd, dat wij rust moeten hebben en wij onder curateele staan. Wij zijn bezet gebied. Onze vijand, of wat de meesten dan vijand noemen (ik ga nog verder en zeg dat hij nooit vijand had behoeven te zijn, en tusschen twee haakjes is hij ook werkelijk geen vijand van ons, en tusschen drie haakjes is hij onze vriend), zal nooit zooiets dulden. Ik wil u in dezen een raad geven: indien er menschen zijn, leeraren, profs, wie dan ook, die uw gemoederen in opstand probeer en te brengen en ü tot relletjes trachten aan te zetten, zegt dan tegen die heeren, als gij het met die heeren eens zijt, wel te 77
verstaan: „Goed, wij staan achter jullie! Wij volgen jullie voor 100 %, dat wil zeggen, als wij dan relletjes gaan maken, dan loopen jullie, heeren, voorop. Dan zal het niet gebeuren, dat jullie op het hoekje van een zijstraat staan te kijken, hoe wij op ons smoel krijgen. Daar voelen wij niets voor. Onze stiefvader heeft wel gezegd: dat wij nog niet droog zijn achter onze oortjes, maar dat lappen wij hem toch niet!" Ergo mijn kinderen, als de deuren weer open gaan van de Universiteit, gaat dan allen weer kalm aan het werk, aan de studie. Doet zooveel mogelijk uw best, teneinde zoo knap mogelijk te worden. Zoolang wij gasten in ons huis hebben, dus niet vrij met elkander kunnen praten, en ruzie maken, houdt gij u afzijdig en laat gij u niet zien. De oudere menschen, de knappe oudere menschen, die wij voldoende hebben, zullen het Nederlandsche appeltje wel schillen zonder uw hulp. Gelooft dat maar, z e g t h e t v o o r t , wat ik u gezegd heb. RUSSISCHE CORRUPTIE Onder, het oude Czarenbewind kon men met Rusland op geen ander wijze zaken drijven, dan op de manier waarop ik u dat hieronder ga vertellen. In 1907 kwam ik van uit Denemarken, op een zakenreis, terug naar Nederland. In Kiel nam ik den trein naar Rotterdam, en ontmoette ik aldaar de heer en mevrouw Smulders. Ik kende hen van gezicht, maar had tevoren nooit het genoegen gehad een gesprek met deze joviale en eminente menschen te mogen voeren. Zij waren zeer charmant, en de reis van Kiel naar Rotterdam verliep zoo snel, onder den invloed van aangename gesprekken, dat wij de Maasstad zagen opdoemen in het verschiet alvorens wij het wisten of er erg in hadden. De heer en mevrouw Smulders kwamen uit Rusland. Mijnheer was er voor zaken heengereisd, en had, voor de gezelligheid, zijn echtgenoote meegenomen. Toen hij mij vertelde een prachtorder van de Russische Regeering te hebben ontvangen, vroeg ik hem zeer naïef: „Kunnen wij, klein Holland, tegen die andere groote landen concurreeren?" Waarop de heer Smulders zei: — „Zeker kunnen wij dat, tenminste als je het kunstje verstaat, en ook bekend bent met de gewoonten in Rusland. Dan concurreer je niet in prijs van het artikel, maar je concurreert in steekpenningen. Ik heb in mijn zak een groote order, wij kunnen zeker anderhalf a twee jaar daaraan werken, 78
om die uit te voeren. Kijk, ik reken het zoo uit: als ik nu, laat mij zeggen als standaardprijs 100 noodig heb ten einde te kunnen verdienen, dan moet ik geen 99 opgeven, maar 300. Dan worden al de andere offerten beneden de 300 afgewezen. Mochten de concurrenten bijvoorbeeld 80 willen berekenen om welke reden dan ook, dan wordt ook deze offerte direct vernietigd, want die komt gewoonweg „nicht im Frage". De hoogste instantie in Rusland zegt: „Daar kan ik nooit 80 steekpenningen voor ontvangen! Ergo, dat kan nooit een goede machine zijn. Wij moeten die firma van 300 nemen, dat zijn goede machines, daar kan ik alleen reeds 100 steekpenningen van op-' strijken. Van die andere 200, die overblijven, alzoo de heer Smulders, gaan er nog een 100 af, en dan vangt men aan bij den stoker, die de kolen in het vuur gooit, want anders laat hij vast en zeker den ketel droog staan en zoodoende verbranden. Zoo gaat het verder, tot de hoogste instanties toe. Zelfs, op het einde, krijgt de Czar ook nog zijn portie." Kijk, dat was democratisch beheer en democratisch zaken doen. Ik voeg er verder maar niets aan toe. PREDIKANTEN E N GEESTELIJKEN Tot u, geestelijke leiders van ons Nederlandsche volk, wil ik mij wenden, en u laten profiteeren van de door mij opgedane ondervinding op mijn zwerftochten door deze wereld. Ik wil u den volgenden raad geven, en ik wil daarin uiterst kort zijn. Gij heeren zijt veel te eerlijk en te net om in den democratischen Staat, en dan nog eên verworden democratischen Staat, u in te laten met de politiek. Daarin zit immers alle mogelijke zwendel, welke zich afspeelt om het goud heen, om den dorst naar het goud te lesschen. U begrijpt dien zwendel niet, mengt er u daarom ook niet in. Uw opvoeding is daar veel te fatsoenlijk voor geweest, en toen gij uw studies aanvaardde, bezat gij nog idealen en droomdet gij van verbetering en bescherming van het zieleleven van het volk. Gij hebt dat ook geleerd. Maar later hebt gij kennis gemaakt met den zwendelaar, en de manier waarop u door dien zwendelaar werd ontvangen en de huichelachtige beleefdheden die zoo'n zwendelaar n aanbood, hebt gij niet kunnen doorgronden. Daarvoor was u te fatsoenlijk grootgebracht, en gij hadt geen ondervinding, u wist niet en weet het nu nog niet, hoe groot die zwendel wel is. Zelfs 79
bij vele Katholieken, waar de biecht bestaat, is op hetzelfde moment, dat hij aan zijn biechtvader biecht reeds de leugen in zijn hart aanwezig, want hij biecht leugens, en ten tweede rijpt op datzelfde moment reeds in zijn denken een plan voor nieuwe politieke rooverijen. Gij zult het ook met mij eens zijn, gij Godsleeraren, dat overal waar gij binnenkomt, gij met overdreven hoffelijkheid wordt ontvangen, en niet één is er, die bij uw bezoek, aan u zijn ware karakter toont. Daardoor wordt gij steeds om den tuin geleid, maar gij merkt het niet. Alweer: uw brave opvoeding en geen voldoende ondervinding van het leven zooals het werkelijk is, spelen u parten. Gij hebt dat leven nöoit mee kunnen maken, en u bent goedgeloovig. Het oude Nederlandsche gezegde zegt: dieven moet men met dieven vangen. Gij Godsleeraren staat daar te hoog voor. Gij moogt deze uitwassen niet in bescherming nemen. Men "noemt zich hier beschaafd, westersch beschaafd nog wel, maar als men de gekleurde menschen in Indië heeft ontmoet, en hun levenswijze heeft gezien, hun doen en laten, en hen zonder vooroordeel heeft willen bestudeeren, dan vraagt men zich af: is hier in het Westen nog wel beschaving, of is die alleen in het Oosten te vinden. Zij zijn hier in het Westen, speciaal in Nederland, zoo overbeschaafd, dat zij de huizen van ontucht hebben afgeschaft, maar daarvoor zijn heele straten in de plaats gekomen, en het is reeds zóó ver met ons gekomen, dat een fatsoenlijke vrouw of meisje zich niet op straat kan bewegen, zonder lastig gevallen te worden. Die onreinheid op straat vindt gij in Indië niet, indien u het wèl vindt, wordt die begaan door de blanken, geboren in het Westen van „onze beschaving". Het komt nu toevallig in het gesprek, ik was heelemaal niet van zin hierover te schrijven, maar nu ik toch eenmaal op dit chapiter ben aangeland, wil ik hier dieper op in gaan. Bij de joden, daar geldt de benaling, of hoe men dat noemen wil, dat een jpodsch meisje als zij huwt, nog ongerept en maagd moet zijn. In 99 van de honderd gevallen zal dat ook wel het geval zijn. Och, volksgenooten, dat is zeer eenvoudig en zoo verwonderlijk niet. De joden, zoowel de oudere als jongere mannen onder hen, gebruiken vanaf het moment van hun geslachtsrijpheid, enkel Christelijke meisjes. Die worden het slachtoffer. De joodsche fluxde-bouche, het geld, het goud, maken het hem wel zeer makkelijk op dit gebied. Maar het duurt niet lang, nadat zoo'n Christelijk meisje onteert is, dat zij aan den kant wordt gezet, en dat, trots 8<^
al de mooie beloften die men haar gaf aleer zij zich offerde naar het lichaam. Dan zijn er nog twéé wegen open voor zoo'n bedrogene: als afdankje kan een jongen uit haar omgeving haar krijgen, of zij gaat voorgoed het slechte pad op. Doch dit verderfelijke en onteerende vreet verder door in de natie en het volk, en daar tegen roep ik u, geestelijken, te wapen, roep ik uw hulp voor in. Dit tegen te gaan ligt op uw weg, en niet de vooze politiek van een vooze en ten doode gedoemde democratie. Hiertegen te vechten is onze eer en vooral de uwe. Trek u terug uit de politiek, die toch nooit met Godsdienst kan samen gaan, en bedenk, dat gij voor politiek toch geen verstand gekregen hebt van God. Hij bestemde u tot zielenherder van Zijn schepsels. Daarbij, gij zyt niet tegen den zwendel opgewassen. Bescherm onze Christelijke meisjes, niet met frases, maar met der daad, dat is hetgeen wat ik van u verlangen en eischen mag. * Volksgenooten, neemt er nota van, dat ik persoonlijk nooit zoo'n heilige geweest ben en ook wel niet als heilige sterven zal, maar juist omdat ik nooit geen heilige ben geweest en zijn zal, heb ik het bovenstaande kunnen schrijven. BELASTINGEN Natuurlijk, die moeten er zijn, volksgenooten. Wat nu de krant heeft aangekondigd, daar kan ik mij op vele punten mee vereenigen. Dit wordt een korte weg. Maar waar ik mij niet mee kan vereenigen is het volgende. Men wil van de menschen, die schade hebben geleden, boven een totaal bedrag van 50.000 gulden, tien procent aftrekken. Ik sprak daarover met iemand, die niet tot de domsten behoort en vertelde hem, uat ik dat onbillijk vond, waarop hij mij zei: „Nu ja, ze zullen allen wel meer opgegeven hebben dan in werkelijkheid op te geven was". Mijn antwoord hierop was: „Het is mogelijk, maar er zullen er ook zijn, die alles wèl goed opgaven, en er zal ook wel een gedeelte zijn, die iets vergeten hebben op te geven". Verder kan ik er heelemaal niet mee accoord gaan, dat die schadevergoeding enkel maar, maar dan ook alleen, door de belastingbetalers zou vergoed moeten worden. Want dan komt men immers weer bij den werkman terecht, den boer, den middenstander, den ambtenaar, en dat zijn juist de volksgenooten, die aan dat oorlogsapparaat niets verdiend hebben, integendeel zij hebben hun zonen ervoor geofferd. Neen, daar zal ik tegen strijden, want het is onbillijk en onrechtvaardig. De categorieën van menschen, hierboven genoemd en die dat 81
niet kunnen betalen, willen dat democratische overblijfsel van regeerders die nog zoo'n beetje op ouderwetsche wijze de lakens willen uitdeelen, niet langer erkennen en aanvaarden. Hier is geen sprake van geld'voor die menschen, want dat hebben ze toch niet. Neen, zij moeten daarvoor missen, de man een lepeltje koffie, suiker, een sigaret, een sigaartje, een periodiek, een half onsje vet (vleesch is er toch niet) en nog veel meer artikelen, die in het leven noodig zijn of het aangenamer maken. Neen, dan heb ik een ander en beter programma, en blijkt dat niet toereikend te zijn, nu, dan gaan wij toch niet naar die menschen. Wij gaan het geld halen, zooals reeds gezegd, waar het te halen valt, en wel als volgt: 1. A l de bezittingen van onze moeder, die wegliep en ons met de brokken liet zitten. 2. Van onzen vriend Colijm en zijn écartéclub. Dien nemen wij alles af. Die zullen wij nu als diner, als hoofdschotel, gestoofde schelvischkoppen of in walvischtraan gebraden koppen, laten opdienen. Hij heeft gezegd: „Daar zitten zooveel vitaminen in." En, een oud man heeft die noodig. 3. Dan krijgen we al die heeren, die verhuisd zijn, zonder hun verhuisbiljet mee te nemen. Maar zij namen wel het spaarbankboekje van de Natie mee. Nu, voor dat boekje, daar hebben wij middelen voor het weer in ons bezit te krijgen. 4. De geheele Nederlandsche pers zal moeten afstaan van haar vermogen, en wel, de groote bladen 50%, en de provinciale kleinere bladen 20%, omdat zij zooveel buitenlandsche advertenties en abonnementen hebben kunnen boeken. Die gaven veel winst, evenals &è propaganda tegen Duitschland en het nationaal-socialisme. Daardoor' hebben zij den handel gestremd en de werkloosheid helpen vergrooten. 5. De kerken, speciaal de Katholieke kerken, zullen ook een 25% van hun vermogen af moeten staan. Ook zij voerden betaalde propaganda tegen Duitschland. 6. A l de ministers, kamerleden, provinciale raden, wethouders, burgemeesters, professoren (voor zoover zij geld bezitten!) waarvan vast komt te staan dat zij tegen Duitschland hebben geageerd, zal 50% afgenomen worden en in het potje van de schadevergoeding gestort. 7. A l de firma's, die de laatste drie jaar geleverd hebben aan Leger en Vloot, zullen de hierbij gemaakte winsten moeten afgeven. v
82
8. De Joden, de rijksten wel te verstaan, die meer dan 30.000 gulden bezitten. Deze heeren moeten 70% afstaan van hun vermogen. Die minder dan ƒ 30.000 bezitten vallen in de gewone regeling van het vermogen, zooals het volgende punt zal aantoonen. • Als er dan nog niet voldoende geld aanwezig is, tot het uitbetalen van 100 % van de opgegeven bedragen, verhoogd met 30 % voor de gestegen prijzen in dezen duren tijd, dan gaan wij even tot het geheele Nederlandsche volk, dat wil zeggen, dan wenden wij ons tot die menschen, die vermogen bezitten en hierop belasting betalen. Wij beginnen met vermogens van 16.000 gulden 2 % 16.000— 30.000 3% 30.000— 50.000 . 4% 50.000— 60.000 5% 60.000^-100.000 . . . . . 6% 100.000—200.000 . . . . 7% Voor iedere 100.000 meer, een bedrag van 1% tot 1 millioen toe. Vervolgens weer van v
1 millioen—1% millioen 15 % IV2 millioen—2 millioen . . . . . . . . 20% 2 millioen—2Vz millioen 25% 2Vz millioen—3 millioen . 30% 3 millioen—3% milhoen 35% 3% millioen—4 milhoen . . . . . . . . 40 % 4 millioen—4% milhoen . . . . . . . . 45 % 4% millioen—5 millioen 50 % en daarboven 60% Die hun geld alleen maar belegd hebben, dus er niet mede werken, nog 10 % opslag erbij. Die meer dan 100 millioen bezit en er niet mede werkt, staat 98% af. Luibakken hebben we niet noodig. Volksgenooten, de kapitaalheffing, die van hen gevergd wordt, zal menige categorie als bezwaarlijk voorkomen. Toch is dat niet het geval en ook niet de bedoeling van mij. Wanneer deze heffing geschiedt op nationaal-socialistische wijze, dus verdeeld over 5 jaar, dan zal het reeds makkelijker vallen. Als men nu aanneemt, dat Rotterdam bijvoorbeeld, gelijk trouwens al de geteisterde gebieden, i n 5 jaar opgebouwd kan worden, en daardoor een vlugge circulatie van de geldmiddelen komen zal, ergo veel werk en ook Welvaart, want er zal verdiend worden, dan zal het ieder duidelijk Worden, dat het makkelijk zal vallen deze heffing op te brengen. 83
Het nationaal-socialisme wenscht geen armoe meer, aan niemand wenscht het dat, zelfs niet aan zijn vijanden. Integendeel, Mussert heeft zich juist opgeworpen teneinde de armoe te bestrijden, totaal uit te roeien. Volksgenooten, d'r zullen er onder u zijn, die denken: die kerel schrijft dat nu allemaal wel, en dat is makkelijk, riemen van andermans leer te snijden! Doch dan heeft u het toch mis. Ik behoor niet tot de categorie van menschen, zooals het in den Democratischen Staat de gewoonte was: als er een liefdadige collecte gehouden moet worden, dan werd daarvoor uitgezocht een tien of twintig namen van wat men noemt uit de hoogste kringen. Vooral dames uit die hooge kringen leenden zich daar gaarne voor, maar als ik dan daarna vernam, na de collecte, wat die had opgebracht, dan vroeg ik mij telkens af, hoe is dat mogelijk? Voor zoo'n bedrag hebben ze daar al die hooge namen voor noodig gehad? Want ieder van die dames had dat wel alleen kunnen opbrengen en in het busje stoppen, wat er zoo al netto overbleef. Neen, tot die categorie behoor ik niet. Ik ben bereid mijn offer te offeren volgens de voorheen genoemde regeling, en ik zeg u bij voorbaat: wat van mij verbrand is*, dat was niet weinig! Dat bedrag is niet zoo klein! Een vriend van mij, die ik dat vertelde, vier dagen na den brand, vond het idéé eerlijk en schitterend en zegde mij spontaan 50.000 gulden toe: daar kun je op rekenen, Duyvis! zei hij. Waarop ik heb gezegd: „bij voorbaat mijn dank, ik zal niet voor je onderdoen!" Volksgenooten, u zult zeggen: hoe bestaat het! Toch is het waar! Reeds den 18den Mei had ik het bovenstaande programma klaar. Ik zal u dat mét authentieke documenten, die ik liet fotografeeren, doen zien, teneinde u te overtuigen van mijn oprechte woorden. In de eerste plaats vindt gij hiernaast een foto van den brief, die werd geschreven 18-5-1940 door den Duitschen Consul te Rotterdam, en waarbij hij mij introduceert bij den Duitschen Commandant alhier. Dit schrijven werd op den 23sten Mei reeds door Generaal Hoffman geteekend, daar hij accoord ging met mijn ontvouwd denkbeeld, en op denzelfden 23sten Mei onderteekenden de politie-autoriteiten van Rotterdam eveneens dit document. Een dergelijk document zal wel een unicum zijn en blijven, want op een klein stukje papier teekenden alzoo drie autoriteiten, nauwelijks eenige dagen na de catastrofe. Dat is een voorbeeld van nationaal-socialistische methode: vlug handelen, zonder veel poehah van papier of paperassen.
DeUtfd)eS
fiOnfUlOtl
«Rotterdam, den
, . ' . . „
Rotterdam ïolüdlrttimto 91c. 216813 gaas
fletr./nsneftme
ktanMiiaWi
OOE
Verscmalangsverbot,
v
fler Meklêr dypise*; in Rotterdam Roehnssenstr. 103 a ,der dieseu Konsulat duroh eine gröjlere Stiftung fiïr das deatsehe Rote Kreuz bestens bekannt ist,h&t den Hunseh einen AussairiiTS mm Gesehaftsleuten and Grundstüokseigentümefin zu bilden,uielahe^die erlittenenSehaden feststellen and toxieren soll. fferr Daois hotte ein Biiro In der zeritórten Strafte Gedempte Bootersloot and beabsiehtigt, elneh Aussefta/S vbn 6 fersynen z9 bilden, r Die Persönliohkeit des Herrn Dapis ö i . e t e l die Geuahr ,
Ken anderen nis dén angebenen Zaeeken
dient.
*». die G»i«kQAM.Q,'}dantUT in Rotterdam einverstanden.dïe Polizei wiB Jedoch benachrichtigt werden. /* •l
*)Der Kommanrtant v. Rotterdam M\
J eneral.major c
„ _ 8 2ien èisjjis^or,! bevonden. ' Een openbare fergaderTTfTin (rebouw "nT . straat 70 te Hotterdail jS l* °± ° " G
K
e
De i " ^
Toen
ik
vergadering
deze had
0
^ "
6
'
4
^
n
0
^
a
0
1
a
1
n 1
d e
^
Couvert»-
^
vergunning tot het beleggen van een openbare bekomen van de bevoegde
autoriteiten, zooals
bovenstaande afdrukken u laten zien^stelde i k dus mijn
adver-
tentie op, welke als volgt luidde:
85
Ondergeteeüende KOMMAUDANÏ
M.OTyviS, spoolaal geoaohtigd door don
VAN DB DUITSCHB WïERMaCBT. roapt hlerbj lederen
febrinant, handelaar of huiseigenaar te Eiottardaro, dis> oorlogssobadegeleden beef t,op„' tot byJianing V B D een vergadering Ha houden 1» bet gebouw OBBON, Oouveneetraat 60-78 te Botterdam, op
j&£~~- JUNI 1900 veertig des namiddags te drie
aar .tenein-
de alt belanghebbenden een Comité te stiohtan tas bet vaststellen et. reglstreeren van de geleden schade in den Hortot mogelyten tyd « a l organisneren en eal traohten den »eg te vinden om die eohade
op Korten termyn uitbetaald te Krygaa.
Ieder die dese vergadering wensobt by te wonen moet dit
te
voren Kanbe'er maJien door iüJending van v i a l t o ï a a r t j e mat bsndteeisnlng of per brief aan onderga teelten de. Hotterdaa.
m DSJTÏIS.
Roo bn B> ene t raat 106*
Daarna vervoegde i k mij bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant. De man van dat dagblad, aangewezen het loket van de advertenties te bedienen, bekeek de zaak eens van onder tot. boven, haalde er toen nog twee andere heeren bij, die evenzoo tewerk gingen en allerhande gezichten trokken, zij bespraken allerhand, daarna verwijderde een van hen zich, en kwam na eenige momenten terug met de boodschap, hem even te willen volgen naar het bureau van M r . H . de Bloeme. M r . H . de Bloeme vertelde mij i n het kort, dat de verstandhouding tusschen de Nieuwe Rotterdamsche Courant en het Rotterdamsche Gemeentebestuur, i n het bijzonder M r . Oud, den Burgemeester, zoodanig vriendschappelijk was, dat zij die advertentie niet konden plaatsen zonder Burgemeester en Wethouders daarin te kennen. Ik antwoordde hierop, dat i k daar niets op tegen had, 86
en Burgemeester Oud hierin best wilde kennen, maar, dat, tusschen twee haakjes Burgemeester Oud op dat oogenblik wel bitter weinig te vertellen zou hebben. De lakens werden immers door de bezettende macht uitgedeeld, maar, zooals gezegd, ik had er niets op tegen Burgemeester Oud de eer te geven die de Nieuwe Rotterdammer meende, dat hem toekwam. Ik vroeg dus Mr. de Bloeme even pér telefoon Mr. Oud te willen vragen wat hij er van dacht, nadat hij hem de zaak waarover het ging zou uitgelegd hebben. Dit geschiedde dan ook, en Mr. de Bloeme kreeg ten antwoord terug, dat de Burgemeester mij klokslag twee uur kon ontvangen. Ik van mijn kant zorgde, dat ik klokslag twee uur ook aanwezig was, doch de bode, die mij moest aandienen, vertelde mij, na terugkomst uit de Burgemeesterskamer, dat Mr. Oud nog in conferentie was, en vroeg mij tevens, of ik de zaak soms met den secretaris kon afhandelen. Ook daar had ik niets op tegen en liet mij dus aandienen. Ik vertelde den secretaris het gebeurde, en liet hem de opgestelde' advertentie lezen, waarop hij mij toevoegde: „God, mijnheer Duyvis, daar is niets op tegen!" Ik zei daarop: „Goed, zet u dan even op dat briefje een stempeltje van de gemeente met uw handteekening". Dit geschiedde zonder meer, en oogenblikkelijk stapte ik naar het kantoor van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, alwaar men, bij het zien van de machtiging van B . & W., alle bedenking lief varen, en men zich bereid verklaarde de advertentie in de kolommen van het blad op te nemen. Bij het loketje stond toevallig een advertentievertegenwoördiger, die, verlangend iets te verdienen, mij vroeg of hij.die advertentie mocht opgeven. Dan kon hij de provisie innen. Ook hier had ik geen enkel bezwaar tegen, en gaf ik hem de advertentie op, verzocht hem tevens te willen zorgen, dat zij nog in drie andere plaatselijke bladen zou komen te staan. Ik betaalde hem het bedrag van ƒ 161.— uit voor de kosten. Na dit afgehandeld te hebben ging ik naar het Gebouw „Odeon" en huurde aldaar een groote zaal, waarin de bijeenkomst zou kunnen plaats vinden. Den volgenden morgen, reeds vxoeg, ontving ik van de N.R.Ct. een copiezetsel van de advertentie, en omstreeks negen uur werd ik opgebeld door Mr. de Bloeme, die mij vroeg, of alles zoo naar mijn zin was, en ik accoord kon gaan met den vorm van de advertentie. Dat was in orde, verzekerde ik hem. Zeer nieuwsgierig was ik naar mijn avondkrant.... Daar zou immers mijn advertentie in staan! Maar hoe ik ook zocht, ik vona 87
er niets van, en ook i n de andere bladen stond niks! Hier deed zich dus het geval voor, dat een advertentie was geaccepteerd, dat men het geld reeds bij voorbaat i n ontvangst had genomen (en niet zoo'n klein bedrag), en men na het accoord bevinden zelfs van het drukzetsel, toch niet de advertentie plaatste! Ik telefoneerde direct de Nieuwe Rotterdammer op, maar de personen, in etaat mij i n te lichten, bleken reeds het kantoor verlaten te hebben. Ik moest dus wachten tot den volgenden morgen. Ik behoef l i niet te zeggen, volksgenoot, dat ik woedend was, i k had wat men noemde knap de p é i n ! Ik vond het een afschuwelijke behandeling. Maar er was voorloopig niets aan te doen, i k had te wachten op den volgenden morgen. Die brak aan, en met de eerste postbestelling kreeg i k een -schrijven van de N.R.Ct., waarvan i k hieronder afdruk laat volgen:
NIEUWE
ROTTERDAMSCHE
COURANT
N V DIRECTIE
ROTTERDAM C
29 Mei
'V>.-
aeB/D. Den Heer M . D u y v i s , Rochussenstr.105a, A L H I E R .
Geachte Heer Duyyls, Zooeven bereikt ons
telefonisch
b e r i c h t , van den gemeentesecretaris, ü r . S m e d i n g ,
dat
p u b l i c a t i e van Uw adverteru.e door het gemeentebestuur althans v o o r l o o p i g nog ongewenscht wordt geacht.
r
Onder deze omstandigheden z u l t U zich,
naar LK vertrouw, mannen b e g r i j p e n , dat
p l a a t s i n g van Uw annonce nog even het ü,
Lk met
nadere bericht
de van
r e s p . den gemeentesecretaris ar'wacht'. Hoogachtend, K r . H. de Bloema/'""
'
/
Ik was woedend over zoo'n infame, versleten democratische houding. Ik spoedde mij naar het Oppercommando der Weermacht, en stelde deze Duitsche autoriteiten i n kennis met het gebeurde. Men deed mij toen twee voorstellen: ik kon kiezen welk voorstel ik verkoos. Het eerste was: de Duitsche autoriteiten zouden ingrijpen en eens hun methode van handelen laten zien aan dat 88
democratisch stelletje, of, ik zou deze aangelegenheid voorloopig maar laten rusten. Ik koos het laatste ter wille van den lieven, vrede. Intusschen kwam de Stichting 1940 in actie. Daar hadden de Regeerders van Rotterdam mij nog voor noodig, mij, eenvoudig man, om heri wakker te schudden, opdat er aangepakt zou worden! Geen gezwam in de ruimte! Doch deze menschen, die geen werken gewend zijn, die nog nooit een zweetdruppel vergoten, tenminste van hard werken, zijn oogenblikkelijk daarna weer ingeslapen, en hebben hun oude gewoonte weer aangenomen, van een zoet „dolce far niënte". Zij zenden af en toe een circulaire in de wereld opdat men toch maar zou denken, dat zij werkelijk aan het werk zijn, zij laten hun snuit eens fotografeeren door een persman-interviewer, en verder.... slapen.... slapen.... Volksgenooten, ik behoef u dat niet te bewijzen, ziet zelf eens rondom u en constateert zelf, wat er zoo al is geschied. Van die Stichting 1940 en al die andere mogelijke Stichtingen kwam niets uit handen. Niets, maar dan ook letterlijk niets, uitgezonderd enkel iets voor de vriendjes of voor de groote zaken waarbij zij zelf op een of andere wijze betrokken waren, die "hebben wat steun ondervonden. Maar de groote menigte, daar hebben ze niets voor gedaan, maar ook niets. Ja, beloften hebben ze gegeven en vooral persberichten over: hoe druk ze het wel hebben! Enfin, het is te begrijpen. Om van een ezel een paard te maken, zijn heel wat kruisingen noodig, en als je denkt er te zijn, heb je toch nog maar een bastaard te pakken. Een hoog Duitsch Officier, met wien ik dit eens besprak, voegde mij toe: — „Mr. Duyvis, heb geduld! Uw tijd komt ook eens! Zij hébben bet voor dezen tijd niet kunnen redderen of doen, zij hebben geen enkel geval kunnen oplossen, wij begrijpen heel goed, dat zij eeri probleem als hun heden gesteld wordt heelemaal niet kunnen oplosen, nog in geen tien of twintig jaar zelfs! Gij Rotterdammers hebt één geluk, Mr. Duyvis, Dr. Seyss Inquart komt hierheen, over enkele dagen, en die zal alles successievelijk en in den kortst mogelijken tijd, buiten die heeren om, weer rechtzetten!" Volksgenooten, indien wij ons gedragen hadden zooals wij het hadden moeten doen, dan waren wij zeker al veel verder gewéést. Maar de speciaal echte Nederlanders gedragen zich niet zooals het behoort en hebben dien Heer nog niets anders bezorgd dan moeiten en last door hun sabotage-actie, hun fluistercampagnes, passieve houding enz. Daar hij al deze democratische corruptie89
methodes moet bestrijden en maatregelen daar tegen moet nemen heeft hij geen tijd genoeg zich met andere zaken, zooals de schaderegeling te bemoeien, den opbouw in eigenlijken zin van het woord. Dat is de oorzaak zooals ik het zie. Dit is ook de reden dat hij dat zootje democraten en luibakken nog maar een beetje laat otteren. Ik verzeker u, volksgenooten, dat Dr. Seyss Inquart hier gekomen is om de wonde dié geslagen was op de kortst mogelijke wijze te helpen genezen. Maar alleen die echte (hum!) Nederlanders, die weekend-menschen, zijn de tegenkampers. Er waren er zelfs bij die den, Vrijdag reeds bij hun weekend betrokken, en dan naar het buitenland reisden teneinde aldaar het goede Nederlandsche geld in speelholen te verbrassen, soms op een avond duizenden guldens. , Als men wist wat diezelfde menschen in het busje van een liefdadig doel durfden stoppen, dan zou men zeggen: hoe bestaat het! Dit in speelholen en huizen van ontucht in het buitenland verkwist geld, daar zaten de zweetdruppels aan van de werkmenschen en daardoor moesten drie millioen menschen hier armoe lijden. Dat is de rotte democratie, volksgenooten. Jaagt zoo'n systeem toch weg! DE DUITSCHE S P I O N . . . . Einde 1916 kreeg ik een beleefd verzoek van den Hoofdcommissaris van Politie te Turijn, Piazzo St. Carlo, hem des namiddags tegen 3 uur te willen komen bezoeken. Hieraan gaf ik natuurlijk gehoor. Daar ter plaatse werd ik direct bij den commissaris voorgeleid. Wij drukten elkander de hand, want wij kenden elkander heel goed. Nadat ik plaats had genomen, nam de commissaris het woord. „Mijnheer Duyvis. u komt nog wel eens in cafés, en praat u daar ook wel eens oyer politiek met verschillende menschen?" Waarop ik als antwoord gaf: „Mijnheer de commissaris, voor ik hier kwam was mij .reeds bekend waarover u mij wenschte te spreken. U heeft namelijk bij mijn directie van de Fiatfabrieken reeds inlichtingen over mijn persoon gevraagd. U heeft daar met Professor Nanning gesproken en die heeft u genoeg verteld. Hij heeft mij tevens gezegd, dat ik mij niet behoefde ongerust te maken, indien ik een verzoek van u zou ontvangen hierheen te komen. Meneer de commissaris het gesprek zou te lang duren indien ik u alles zou mededeelen, van hetgeen ik aan liefde en vriendschap in Italië heb mogen ondervinden. Mijn hooge positie bij de Fiat alhier, mijn verschillende 90
functies in vele vereenigingen van liefdadigheid, die ik als buitenlander hier in Turijn bekleeden mag, zijn zoovele blijken van deze liefde en ook van deze welwillendheid tegenover mij. Hoe zou ik nu een Duitsche spion kunnen worden? Temeer, daar ik geld genoeg heb. Hetgeen ik bij de Fiat verdien, kan ik met een fatsoenlijk leven niet opmaken.... Zóó, meer dan voldoende is dat." Hierop zei de politie-officier: „Ik heb u toch niet gesproken over Duitsche spionnage, meneer Duyvis?" „Neen, tegen mij niet, maar wel tegen professor Nanning. Daar hebt u tegen gezegd, dat u door een goeden geest daarop attent was gemaakt. Maar nu nog iets, ik zal u uitleggen wat ik op politiek terrein pleeg te zeggen. Ik houd ervan: kaarten op tafel, open alles! Ik ben bereid de gevolgen ervan te dragen. Alleen, meneer de commissaris, dit alles blijft tusschen ons beiden, dat heeft nog niemand, zelfs mijn vrouw niet, van mij gehoord, en wel dit: Italië, Oostenrijk en Duitschland hadden een overeenkomst, dat, indien een van hen aangevallen zou worden, zij elkander zouden helpen. Bij het uitbreken van den. oorlog heeft, naar men zegt, Duitschland den eersten klap gegeven. Hij werd dus in aller oogen de aanvaller. Hierdoor meende Italië neutraal te mogen blijven. Ik kon er mede accoord gaan. Maar na een jaar, ruim een jaar, neutraal gebleven te zijn, trekt Italië plots te velde tegen Oostenrijk. Men had hier een excuus en zei: wij hebben met Oostenrijk nog een en ander uit te vechten, en tegen Duitschland niet, die blijft onze vriend.... Daarin heeft Italië een fout gemaakt en dat heeft mij zeer veel pijn gedaan,'en doet mij nog veel zeer Als men van een land of van een volk veel heeft leeren houden als men het acht, er eerbied voor heeft, en dat land doet iets, wat u niet fair kunt vinden, dat u niet had kunnen vermoeden plaats te zullen vinden, dan is dat iets vreeselijks om te verdragen. Maar, nu zijn wij eenmaal aan het vechten, hoe pijnlijk ook, en is het hemd nader dan de rok. Ik zeg, in Gods naam, nu vechten wij ook tot het einde toe! Daarvoor heb ik reeds al mijn energie ingezet en al mijn krachten hier in Turijn gegeven, ik zal dat blijven doen. Ik vroeg het u reeds: dit blijft onder ons. Hierover praat ik nooit. Dat weet niemand. Nu is er nog iets, meneer de commissaris, en wel mijn gesprekken. Ik zal u die even vrij en frank mededeelen. Ik haat Engeland met een gruwelijken haat. Het is onze geallieerde, maar ook onze uitzuiger. Wij hadden een kleine handelsvloot, en die kon 91
nauwelijks voorzien in den aanvoer van onze dagelijksche behoeften van voor den oorlog. Die vloot rust totaal op den bodem der zee. Daar hebben de Oostenrijksche onderzeebooten voor gezorgd. Indien Engeland nu werkelijk een vriend van ons was, zou hij zeggen, ik zal je voor ieder schip dat je verloor, niet een ander verkoopen tegen verhoogden prijs, maar een ander te leen geven, of verkoopen tegen den ouden prijs van voor den oorlog. Maar England doet dat niet. Hij vaart vracht voor ons, en wij betalen hem niet 7 shilling per ton, zooals voor den oorlog, maar 70 shilling per ton. De lire is ook al tamelijk aan het zakken, en zoodoende trekt hij een winst van 1200%, die wij te betalen hebben. Met hetgeen wij teveel betalen, kan Engeland nu zijn dilettantenleger op de been houden, dat in Frankrijk staat. Dat betalen wij. Ergo, deze oorlog kost Engeland geen lire, want, geloof mij hetzelfde flikt hij in Frankrijk ook. Wij hebben geen grondstoffen, geen fabrikaten, die krijgen wij uit Engeland en wel vier of vijf maal duurder dan gewoonlijk. Kijk, meneer de commissaris, dat heeft bij mij den haat doen ontstaan tegen Engeland. En dat heb ik in die café's verteld. Ik begrijp nu wel, wie die goede geest is geweest, die mij hier aanbracht. Ik zag hem zitten aan een tafeltje, het gesprek met zijn vriend stop zetten, teneinde mij beter te kunnen beluisteren.... Doch ik ben niet bevreesd en voor niemand bang. Want ik ben voor 100 % eerlijk. Ik zal u nog verder zeggen, meneer de commissaris, dat alleen reeds door de neutraliteit van Italië, Engeland en Frankrijk enorm geholpen waren. Zij konden 300.000 a 400.000 man van de Italiaansche grenzen wegtrekken en in Frankrijk gebruiken. Zij konden het zware geschut weghalen en in Vlaanderen opstellen. Daarna trad Italië nog aan hun zijde op. Och, men heeft niet veel verstand noodig te leeren begrijpen, dat, indien zij den oorlog winnen, zij hem winnen door Italië alleen. Frankrijk en Engeland zouden zonder Italië reeds opgerold geweest zijn. Zij hebben aan Italië te danken, dat zij nog leven.... Als dank hiervoor wordt mijn tweede vaderland uitgezogen en uitgemergeld door dat tuig van Engeland! Zelfs gedurende mijn reis door Indië, teneinde aldaar gelden in te zamelen voor het Italiaansche Roode Kruis kreeg ik daar een staaltje van te zien. De Engelsche consul liet mij dóór zijn secretaris mededeelen, dat hij geen tijd had mij te ontvangen, en dat ik maar over een paar dagen eens moest terugkomen. Ik heb toen den secretaris gezegd, dat ik niet terugkwam. Dat ik nooit een loopjongen zou worden, en heelemaal niet voor een Engelsch92
man." Hierop eindigde mijn gesprek met den commissaris. Hij stond op en zei tegen mij: „Mijnheer Duyvis, op dit moment, dat ik tot u spreek, ben ik geen politie-officier maar een gewoon sterveling. Ik gevoel mij verplicht uw hand te drukken en u te omhelzen." Hij gaf mij op iederen wang, volgens Zuidelijke gewoonte een kus, herstelde zich spoedig en vervolgde: „Nu ben ik weer politie-officier. U bent vreemdeling hier, een gast. Ik kan mij begrijpen, dat u zenuwachtig wordt als u al dat gebeuren om u heen ziet. Maar, als u dat niet langer kunt aanzien, moet u naar uw land teruggaan. En nu persoonlijk, smeek ik u, voer dergelijke gesprekken niet meer. U kunt erdoor in groote moeilijkheden geraken. Beloof mij,, dat u u zelf in dezen een dwang zult opleggen." Hierop zei ik: „Ik zal mijn best doen, maar of ik slagen zal, weet ik niet. In Holland hebben wij een spreekwoord dat zegt, dat wie zijn gat verbranden wil, ook maar op de blaren moet gaan zitten... Ik ben bereid op mijn blaren te gaan zitten.... als het moet". Volksgenooten, hier heb ik u Engeland geteekend zooals het was en nu nog steeds is. Alleen, ditmaal komt Engeland van een koude kermis thuis, dat is zeker. God heeft ditmaal ingegrepen. COLIJN, PATENTHOUDER VAN VITAMINEN • UIT SCHELVISCHKOPPEN Volksgenooten, in mijn vorige brochure heb ik u medegedeeld, dat deze man een vermogen bezit van 144 millioen gulden, dat hij daar een rente van trekt van 6 millioen gulden per jaar. Verder heeft hij nog een bedrag van ongeveer 60.000 gulden aan Staatspensioenen; trekt als commissaris van verschillende Naamlooze Vennootschappen ongeveer 2 millioen gulden per jaar, en uit de Uni haalt hij nog, (want dat is margarine!!) ongeveer twee millioen per jaar. Deze Farizeër heeft alzoo een inkomen van-pijn.tien millioen per jaar. Lust je nog peultjes, volksgenoot? Van die 10 millioen, daar kunnen rond 8000 families royaal van leven ofwel 40.000 personen, een familie rekenende op vader, moeder en drie kinderen in doorsnee. Dan blijft zijn stamkapitaal nog volkomen intact. En, het moet op dit oogenblik weer vermeerderd zijn en ongeveer 160 millioen bedragen. Over die 160 millioen, die deze man bezit, zullen wij de bewijzen vinden, wij zullen eerstdaags weten hoe die verdiend zijn, en wij zullen dan het bewijs leveren hoe die gelden verkregen zijn. Zoodra het moment daar is, 93
wat niet lang meer zal duren, garandeer ik u, zal het bankgeheim zoowel hier in Nederland als in Indië opgeheven worden. Dan zal op tafel komen te liggen, hetgeen op tafel hoort. Ik zal u eens even beschrijven, berekenen en documenteeren, volgens het rekensommetje van Bartjens, (dat was bepaald een vent als ik, weinig schoolgegaan) wat er zoo al met Colijn aan de hand is. Luistert! Wij hebben in de allereerste plaats onze „moeder". Die heeft te verteren: Aan rente per jaar . . . . . . . ongeveer 16.000.000 gulden Aan salaris per jaar „ 1.200.000 „ Totaal: ongeveer 17.200.000 gulden Colijn heeft te verteren per jaar: Aan rente . . . . . . . . . . ongeveer 6.000.000 gulden Pensioenen „ 60.000 „ Tantièmes uit commissariaten . . . . „ 2.000.000 „ Unilever „ 2.000,000 „ Totaal: ongeveer 10.060.000 gulden Dat is bij elkander voor deze twee personen een totaal van 27.260.000 gulden. In totaal dus zouden hier kunnen leven van Moeder's salaris . . . 4.000 personen „ rente 65.000 „ Colijn's salaris enz 40.000 „ Hiervan kunnen leven direct: royaal en heerlijk 109.000 personen . Maar dat is niet alles. Daar komt nog bij, dat door het uitgeven van die 27.260.000 gulden per jaar de winkeliers hiervan 30% zouden toucheeren aan verdienste, dus ƒ 8.178.000. Hiervan kunnen weer leven: 5456 families of 27.280 personen. Maar dat is nog niet alles! Nu krijgen wij de verdienste van den grossier over een bedrag van ƒ 19.082.000. Dit is dus bij een winstberekening van 10%: ƒ 1.908.200. Hiervan kunnen leven: 1272 families of 8360 personen. De grossier op zijn beurt koopt deze artikelen van den fabrikant, dus komt nu de winst van den fabrikant persoonlijk, zeg maar 30% van de resteerende 17.173.800 gulden, ofwel ƒ 5.152.140. Hiervan leven weer 3434 families of 17.170 personen. Nu kan ik nog verder gaan, tot de werkelijke grondstoffen94
leveranties toe, doch ik wil het hierbij laten, want het is reeds erg genoeg dat, wat twee menschen opstrijken en opstapelen en naar het buitenland sturen uit angst (want hun kwade geweten spreekt daarin, volksgenoot) voldoende is, om 161.810 personen zeer heerlijk en royaal te laten leven, dat zij zich in een Paradijs hier op aarde zouden wanen. Ik heb reeds gezegd, dat niet God in de kerk woont, maar in een mensch zijn donder. Maar een eerlijk mensch houdt zijn geld toch thuis of niet soms? Die behoeft niet bang te zijn, voor niets of niemand! Volksgenooten, als ik daar nog bij noem de families van hetzelfde gehalte: v. d. Bergh, Jurgens, Zwanenberg, Mees (de allerchristelijke Mees, die dood valt op een duppie!), families die samen zooveel stamkapitaal bezitten, dat men ervan rilt, dan zal u duidelijk zijn waar de werkloosheid vandaan komt en waarom die er niet behoefde te zijn. Dit is nu wat Mussert u zal brengen: weg de werkloosheid! Eten voor iedereen, en in de eerste plaats eten voor die menschen, die er voor werken. Lapzwansen hebben wij niet noodig, die komen pas later aan de beurt. Alleen, arbeiders en werkloozen, bedenkt jullie wel, dat deze hervorming zijn tijd noodig heeft, en dat de werkman nu niet behoeft te denken: als Mussert eenmaal aan het bewind is, dan zal het een d o l c e f a r n i ë n t e zijn! Integendeel. Daar moet geWerkt worden, wij zullen ons alles kunnen aanschaffen wat de Wereld maar offreert, als wij ook allen aan. den arbeid gaan. En arbeid komt er. Alweer zeg ik u, daar zal Mussert voor zorgen. Dat is een man van stavast, een jonge kerel, die kan het, en *k, oudere man, zal hem daarbij steunen tot mijn laatsten ademtocht toe. Voor ieder schijnt de zon en de tijd is voorbij, dat mijn huurman voor mijn huis een schutting kon zetten, zoodat hij mij de zon benam. HET NEDERLANDSCHE GOUD Een vriend van mij klopt mij op den schouder en vertelt mij heel zenuwachtig: „Nu moeten wij ook al aan die Duitschers ons goud afgeven. Wat zeg je daar nu van? Zij halen hier ook alles weg!" Mijn antwoord: — „Beste vriend, ben je wel zeker, dat die duitschers hier alles weghalen? En in de tweede plaats raad ik je in het vervolg niet zoo boud te spreken. Dat kan wel eens onaangename gevolgen voor je hebben." 95
„Nu ja," zegt de vriend, „we zijn toch onder ons! Kan ik zelfs met jou niet hierover praten?" Mijn antwoord: — „Meen je dat werkelijk, dat wij wel zulke goede vrienden zijn? Voor mij bent u een kennis, want ik ken u. Ik heb er ook niets op tegen, dat gij mij- „vriend" noemt. Maar zijt gij wel mijn vriend? Echter nu ter zake! Ik zal u mijn meening zeggen over de oorzaken, waarom het goud, dat hier nog in particulier bezit is (want het meeste zit in het buitenland), opgevraagd wordt. In de eerste plaats, zoolang dit goud nog in die oude kous zit worden er geen voor- of achtergevels opgeschilderd. Want van die gouden tientjes mag er geen enkele af, dat zou zonde wezen. Die vuile en verwaarloosde gevels moeten nog maar een jaartje mee! Het goud komt dus niet in circulatie, ergo er blijft armoe en werkloosheid. In de tweede plaats, wij hebben veel goederen te importeeren, zoowel grondstoffen als half-producten. Wij kunnen hiertegenover heel weinig tegenprestatie stellen, en toch moeten die goederen betaald worden. Zoolang deze toestand blijft aanhouden, heeft men in het buitenland aan het Nederlandsche bankpapier niets, men dient te betalen met goud. AÏs dit nu werkelijk zoo is, vervalt uw bewering, dat Duitschland het goud van hier wegsleept. Als derde oorzaak kan gelden het volgende. Ik neem even aan, dat gij toch gelijk hebt, en Duitschland voor zichzelf het goud opvordert. Dan zou het deze oorzaak kunnen hebben, mijn vriend. Hitier doet niets, maar dan ook niets, of het heeft een bedoeling, en nu zal ik u eens mijn gedachten daarover zeggen. Hitier wil twee naties een plezier doen, en wel op de volgende wijze: aan den overkant van den vijver, daar woont een natie, die gek is op goud. Zij zal er nog een nachtmerrie van krijgen in de toekomst, en nu zegt Hitier, als ik mijn vrienden daar aan de overzij een pleziertje kan doen, verzamel ik al het goud, wat nog in Europa is achtergebleven en stuur ik dat naar den overkant heen. Zij zijn nog zoowat de eenigen in de wereld, die er op ingericht zijn, dat goud goed te bewaren, hebben er ook plezier in. Dus laat ik hen nu dat genoegen doen, en hen nog wat meer schenken. Kijk, u moet weten, volksgenooten, dat het winnen van goud, van één kilogram, het zuiveren ervan en het gieten in blokjes van één kilogram in totaal zegge en schrijve één harde gulden kost. (Die Zoeloes, negers, die het „winnen" moeten in de mijnen, krijgen maar een krats per dag). De goudmagnaten evenwel verlangen voor één kilogram 2000 gulden. Daar zit dus een zoet winstje aan. Nu weet u, dat heeft u al menigmaal gehoord, Hitier schakelt het goud volkomen, maar 96
dan ook volkomen uit, en zoodra de oorlog afgeloopen is, is het met dat goud afgeloopen. Hitier zegt nu: „Ik w i l Holland daarvoor sparen, voor dit enorme verlies, het is wel een vijand van ons, maar i k denk er anders over, ik, Hitier." Buiten de vriendschap van Holland om, bekijkt hij het ook nog zakelijk. Holland is zijn naaste buurman, en aan een armen buurman verdien je niets. Daar krijg je gedonder mee. Dat zou leentjebuurspelen worden, en daar past Hitier voor. Daarom moet dat goud weggehaald worden en het vijvertje overgestuurd. U zult zeggen, want het gros van het Nederlandsche volk is zeer stompzinnig, hoe krijgt hij het goud daarginds? Och vriendlief, daar zijn nog zooveel landen die handel op Duitschland drijven en die op hun beurt weer handel met het land aan de overzijde van het vijvertje d r i j v e n . . . . Snapt u de zaak? Volksgenooten, u moet begrijpen, dat, zoolang het goud verdeeld was over de wereld en voor het grootste gedeelte in handen lag van vijf groote mogendheden, zij allemaal belang hadden, dat goud zoo lang mogelijk op een hoog waardepeil te houden. Maar nu, dat geen van die landen meer noemenswaardig goud bezit, en enkel maar één land den voorraad in handen heeft, is dat goud automatisch waardeloos geworden en denkt Hitier er niet aan, en volgens mij ook de rest van Europa niet meer, om tweeduizend arbeids• uren voor één gulden goud te gaan omzetten. Dit nu is ook de oorzaak, dat de menschen aan den overkant van het vijvertje zoo verschrikkelijk in zak en asch zitten. Zij hebben de zenuwen. Daarom zijn ze al besloten aan'Engeland al het materiaal te verschaffen op de pof. Zij willen het uitleenen, want ze denken: die twee honderd en vijftig milliard goud, als die waardeloos worden, zooals Hitier dat in zijn hoofd heeft (wat ook gebeurt!), dan zijn wij failliet, compleet bankroet! E n , dat zal ook g e b e u r e n . . . . dat voorspel ik u ! Zoodra de oorlog geëindigd is, hebben ze aan den overkant geen 11 millioen werkloozen meer, maar 22 millioen. E n ook dat is niet tegen te g a a n . . . . Die heer aan den overkant van het vijvertje belooft zijn volk geen troepen naar Europa te zullen zenden. Neen, hij w i l tegen Duitschland geen oorlog voeren! Neen, dat w i l hij niet! Neen! Wel, beste volksgenooten, waar zou hij de menschen vandaan moeten halen? Het is niet als in 1914—'18. Toen had Duitschland te strijden tegen heel Europa en aangezien het blanke ras in A m e rika niet uit Amerikanen bestaat maar uit zonen van Europa, kon hij hen destijds gebruiken tegen Duitschland te vechten. A l s de 7
- f sf"
^\
toestand n u eender was, had hij dat ook reeds gedaan. N u is het evenwel anders. Geheel Europa is met Duitschland, met liefde ot niet, maar ze zijn aan Duitschland gebonden. Die zonen, die krijgt hij nu niet meer naar Europa toe. Die vechten niet meer tegen hun broeders en zusters voor een handjevol goudmagnaten en Jodenfinanciers. De vele Hollanders die wij hier nog rijk zijn, en die daar op hopen, moeten zich maar troosten met hetgeen i k hierboven heb gezegd. DE PLEEGVADER !.... E N COLIJN BEZORGDE ONS DIE! Volksgenooten, bekijkt den toestand waarin wij Nederlanders verkeeren zooals die werkelijk is, en niet zooals gij dien graag zoudt hebben. D a n alleen heeft u nóg een kans, dat de 'toestand zal worden, zooals u hem gaarne zou willen zien. Ik voorspel u, als gij dat doet, het met Nederland uit zal zijn. Voorgoed uit. A l s ik zoo menschen spreek, van die vreeselijk sterke menschen, die wel eens aan de kletstafel zitten, van die „echte" Nederlanders (d'r zijn er nog hier die niet de bus gemist hebben maar de boot!), die altoos nog met die „moffen" willen afrekenen, want ze zijn als „echte" Nederlanders immers zoo oersterk, vraag i k hen wel eens of zeg ik hen: — „Toen wij ons leger hadden en onze vloot waren we m vier dagen totaal geslagen, wat w i l je n ü beginnen met een proppenschieter? Met zoo'n priem? Je weet wel, zoo'n heldenpriem waar wel eens zoo'n arme jongen N.S.B.-er die met „Volk en Vaderland" loopt te colporteeren, een prik i n de kuiten mee krijgt. Want die arme jóngen k u n je alleen maar zoo'n prik geven op een valsche maniér, van achteren, als zoo'n jongen argeloos op straat staat en loopt. A l s je het van voren wagen durfde sloeg hij je snuit tot~ gruis, lafaard! Neen, volksgenooten, i k weet een betere methode en betere manier van handelen." Onze moeder is weggeloopen, en daarvoor hebben we gekregen een pleegvader en wel Rijkskanselier Adolf Hitier. A l s je nu daar niet tevreden mee bent moet je niet op dien Rijkskanselier kankeren, maar op je flinken kerel Colijn, die dat zaakje heeft bekokstoofd door zijn kapitalistische en verworden democratische politiek. Hij heeft door zijn vuiligheid van gekonkel te Londen en Parijs de legers van Hitier verplicht hierheen te komen. Adolf Hitier heb je gekregen niet door de N . S . B . maar door Colijn. E n moeder nam de beenen niet op advies van Mussert, maar van Colijn en zijn écartéclub. Dus, n u hebben wij een pleegvader ge98 '
kregen. E n , n u was het deze Rijkskanselier, die het eerst van allen ons na den veertienden M e i de hand toestak. Hij kende geen wraak noch rancune, maar trad zijn hem opgedwongen pleegkinderen, met volle liefde tegemoet (opgedwongen, want ook Adolf H i t i e r heeft dit niet gewild!) Hij heeft zijn pleegvaderschap aanvaard en heeft zich betoond dit waard te zijn. Het waren zijn echte zonen, die i n de eerste dagen na den oorlog, de pleegkinderen te eten gaven, -die toen reeds sinds twee dagen (om reden moeder was weggeloopen zonder nader adres na te laten, want i n een gezin waaruit moeder wegloopt, loopt de boel vroeg of laat i n het honderd) gehongerd hadden. Hij is het geweest, die onze jongens gespaard heeft, ook aan de Grebbe-linie zooals zij zelf, onze jongens, menigmaal getuigd hebben, want anders had het grove Duitsche geschut de . lijken bij duizenden doen opstapelen. Hij had begrepen, dat hij de pleegvader zou worden van ons, en niet onze vijand, en dat ook onze jonge soldaten zijn pleegkinderen waren, daarom spaarde hij hen zooveel mogelijk. Hij zat over de ooren l n het werk en kon daarom niet persoonlijk hierheen komen, teneinde het huishouden te bestieren, en daarom heeft hij D r . Seyss Inquart, een edel en goed mensch, hierheen gezonden. Deze man zal zijn stiefbroers niet behandelen als vreemden, maar eerder als eigen broeders, volgens de schaal van gerechtigheid van het natiónaal-socialisme. Daarom, volksgenooten, als er nog velen onder u zijn, die niet uit Overtuiging het met mij eens zijn, die het niet zóó kunnen zien, dien raad ik aan: gebruik het oude spreekwoord en zet dat om i n de praktijk van uw leven: met stroop vangt men eerder vliegen, dan met azijn! Vooral gij, democraten en vrijmetselaars, w i l ik zeggen: voor u kan dat nooit een gewetensbezwaar zijn. G i j zijt soepel op dit gebied! (ik als nationaal-socialist kan het niet fair vinden), maar volgens uw moraal moogt gij deze suikermethode gebruiken. Gebruikt het dan ook voor den lieven vrede w i l . Hierdoor voorkomt gij erger. Begrijpt gij allen goed: het is i n het belang van een pleegkind, zijn pleegvader te eerbiedigen, zijn pleegvader behulpzaam te zijn, door zich correct en vlijtig te gedragen en dan heeft zoo'n kind de kans, dat pleegvader zal zeggen: kinderen, jullie kunnen het zelf, jullie hebben mij niet meer noodig. N u moeten jullie het rnaar~ eens zelfstandig probeeren, neemt de teugels i n handen, zonder mijn toezicht, enipast op opnieuw geen brokken te m a k e n . . . . Celoof mij, pleegvader Rijkskanselier Adolf Hitier zal u dan verder zeggen — „Ik heb nog 90.000.000 kinderen i n mijn eigen 99
huis, die mijn vaderlijke zorgen noodig hebben, en gij zijt maar een familie met 8 millioen. Doet uw zaken en stelt er orde op. U w zaken, zijn veel kleiner, en gij hebt mij niet meer noodig. Doet het alleen! Mocht gij eventueel nog raad of bijstand noodig hebben, gij weet mij te wonen, mijn huis staat voor u open!" M a a r , Volksgenooten, als gij dat Hollandsche gezegde wilt i n toepassing brengen, en de kont tegen de krib wilt blijven slaan, dan voorspel ik u, dat uw pleegvader Adolf Hitier daarna zal handelen, en zullen hier, zooals steeds, de goeden het met de kwaden moeten boeten. DE K E R K ALS TOEVLUCHTSOORD De stichters van de kerk waren menschen, edele menschen, die maar één ideaal voor oogen V»adden: het volk, het ChristelijK menschdom een lokaliteit te verschaffen waar het af en toe heen kon gaan en tevens zijn dankbaarheid kon betoonen voor het heerlijke leven hier op aarde, dat de Schepper het geschonken had. Daar lag iets moois in, iets verheffends. Doch het heeft niet zoo mogen blijven. Het goud, dat ongelukkige gele metaal heeft dat alles vernietigd, heeft, men kan zeggen: een stok i n de wielen gestoken. Wat is er nu over gebleven van dat heilige en mooie doel van de Christelijke idealen? Niets! Maar dan ook niets! De kerk is een toevluchtsoord geworden voor ongelukkige menschen. Wij zullen deze menschen eens nader voor u gaan beschrijven. Ik zal beginnen met de allerrijksten onder hen. a. D e a l l e r r i j k s t e n zijn steeds bereid voor de kerk allerhande financieele offers te brengen. Voornamelijk brengen zij deze offers teneinde het bouwen van nog meer nieuwe kerken mogelijk te maken. Zij hebben hiermede slechts één doel voor oogen: de minder gegoeden, hen die van het aardsche slijk, het goud, niets hebben ontvangen, de bedeelden, naar de kerk te drijven. Daarin zullen zij wel de talrijke uitzuigerijen, waaraan zij bloot staan vergeten (zoo denken zij), en i n het bidden tot G o d zullen zij lijdzame schapen worden (want schapen hebben o zoo weinig noodig, dat is bekend) en zoo doende, door het minder met goud bedeelde volk op deze manier zoet te houden, zullen zij zelf hun goudbuidel kunnen vergrooten. De kerk is voor deze categorie menschen anders niets, dan een slaapmiddel voor de lagere standen, en een doel zich zelf hierdoor te verrijken. b. D e r ij k a a r d s. Als die naar de kerk gaan, bidden en smeeken zij God, dat zij toch maar hun goudpositie, hun levensstandaard 100
/
van heden, mogen blijven behouden. Verder denkt zoo'n rijkaard niet, om meer bidt hij niet. Hij smeekt enkel God, toch maar te willen verhinderen, dat er verandering in zijn positie moge komen, natuurlijk de verandering naar minder bezit. Verandering in dien zin, van méér bezit is hem wel terdege welkom! Hij smeekt God ook wel eens verandering te willen brengen in zijn familieleven, waarin nog al eens wat hapert. In 't kort, hij doet niets anders dan vragen stellen aan God, en dan nog zeer egoïstische vragen. • c. D e m i d d e l k l a s s e , als men die zoo noemen mag. Die bidden ook tot God, vragen enkel of het iets beter zou kunnen worden in hun zaken of in de zaken van hun patroon, want dan zal hij geneigd zijn hen opslag te geven op het loon. Kijk, nu kunnen zij niets opzijde leggen voor den ouden dag, zooals een fatsoenlijk mensch toch verplicht is te doen, vooral in. een democratisch geregeerden Staat. En dan moet. men wat opzijde leggen voor ziekte, voor werkloosheid (wat moet men in een democratischen Staat toch veel „opzij leggen", volksgenoot!!) want dan is men niet direct aangewezen op hulp van anderen, op steun of bedeeling. Enfin, in het kort, deze categorie vraagt ook altoos, altoos maar vragen, aan God verzoeken om materieele goederen. d. Deze categorie van menschen, dat zijn de ij v e r i g e w e r k m e n s c h e n . Zeker 60% van deze groep stelt weinig vragen aan God. Zij zijn de meest tevredenen op deze aarde. Zij laten God buiten de materieele zorgen en zien Hem op een hooger niveau. God heeft dan ook het minste last van deze menschen, en, het is vanzelfsprekend, zij zijn ook de meest welkome kinderen van Hem. Ik kom hier later met voorbeelden op terug. Die overblijvende 40% is gerechtigd nog wel tot God te bidden en Hem vragen te stellen, maar ik raad deze lieden aan zoolang de democratische staat van zaken nog bestaat, hun gebed en hun gevraag aan God in te krimpen tot een minimum. Kijk, wij zijn den dag nabij, dat alles veranderen zal en men aan God zal vragen al hetgeen de mensch niet in staat is te geven, maar Hem niet meer zal vragen, wat de mensch verplicht is te schenken aan zijn evenmensen. Op last van God zelf, die Hem rentmeester heeft gesteld over deze gaven. Het nationaal-socialisme zal daarvoor zorgen. Eenmaal zal de Gerechtigheid komen, ook voor u, arme misdeelden, want niet God schonk u weinig, maar de goudheeren van deze wereld onthielden het u! Dan zult gij Gods huis kunnen binnentreden met een blijmoedig gelaat en behoeft gij God niet langer meer lastig te vallen met een klaaglied. Dat wordt op den duur immers vervelend, hoe geduldig men ook van nature mag zijn. 101
H e t nationaal-socialisme zal u het volgende brengen, en daar gaan wij ook naar toe, dat voorspel i k u. U zult krijgen een pensioen op 55-jarigen leeftijd met een minimum van 24 gulden per week voor . man en vrouw, en een maximum van 100 gulden per week voor man en vrouw, en dat alles op basis van het levensonderhoud op 9 M e i 1940. Enkele m a n n é n en vrouwen, alleenstaanden dus, krijgen achttien gulden per week, als minimum, en 60 gulden per week als maximum. Verder zal er komen Vrij dokter, vrije apotheek, voor ieder die minder verdiende dan 3000 gulden per jaar. V r i j begrafenis, één klasse voor iedereen, is een andere eisch, die i n vervulling zal gaan. Wij zijn allen eender op deze aarde gekomen, en wij zijn allen kinderen van één en denzelfden God. Weg met de blagueur! Weg met extra wagens en kransen, met bloementooi. Weg met die huichelarij, dat bijvoorbeeld iemand een krans krijgt toegezonden voor zijn doodenbaar, van iemand, die het niet meent maar het enkel en alleen maar doet voor de étiquette. Weg ook met de levensverzekeringsmaatschappijen, die uit zijn op grove winsten voor de heeren kapitalisten. Weg met die gebouwen, die als paleizen zijn! De gebouwen en de gronden waar zij op staan, kunnen voor een beter doel gebruikt worden, het personeel k a n nuttiger bezigheden betrachten. Weg ook met die spaarbanken. E r behoeft dan niet meer gespaard te worden, want er zuilen geen opeenhoopingen van kapitalen of van goud meer geduld worden. Zij vormen immers een verderf i n den Staat. Het geld wat i n circulatie is, moet alleen maar dienen als pasmunt teneinde met elkander makkelijk te kunnen afrekenen. Weg tevens met de werkloosheid, die ontstaat door het goud. Bijvoorbeeld. Een groote scheepswerf heeft op zeker moment vier groote zeeschepen op stapel staan. A a n dèn bouw van elk schip, werken, laat ons zeggen, duizend man. Een schip is. eindelijk klaar en wordt afgeleverd, en de scheepswerf verdiende er aan, de mooie som van één millioen gulden. (Heelemaal geen zeldzaamheid, hoor, volksgenoot!). N u zet de werf deze duizend man op straat. De maatschappij zelf behoudt natuurlijk dat slordig millioentje, want dat moest opgedeeld worden tusschen de- aandeelhouders en commissarissen. De werkman kan op een houtje bijten. Hij kan gaan stempelen. Dat zal i n de toekomst niet meer gaan, geloof m i j ! De maatschappij heeft te zorgen voor den bouw van een nieuw schip, voor nieuw werk. Dat is punt één van het programma. K a n dat niet, best, maar dan zal zij eerst onder de werklui, die werkloos staan, dat millioentje gaan opdeelen, dat zij verdiend hebben. Daar moeten de werklui van eten, en niet de commissaris, die eet toch wel 102
van zijn staatspensioen of zijn baantje als burgemeester of wethouder van een of ander gemeentebedrijf. Geloof dat maar vrij! Natuurlijk moeten de werklieden ook iets lijden en krijgen zij in plaats van 100%, laat ons zeggen 80% van hun loon, als wachtgeld. Dit dient evenwel voor alle bedrijven, alle handelaren, boeren, zoo te zijn. Ieder werkgever is verplicht deze nationale verplichting na te komen. Het pensioen van den arbeider zal later dan ook kunnen bedragen 70% van hetgeen waarover hij van zijn achttiende tot zijn vijf-en-vijftigste jaar belasting heeft betaald. Arbeiders, zoowel hoofd- als handarbeiders, dus in 't kort alle loontrekkende dienaren van Nederland, ik maak er u allen wel op attent, dat, indien een dergelijke regeling tot stand komt, gij niet moet denken: „nu kan ik er de kantjes wel afsloffen", want dan hebt gij het gruwelijk mis! Neen, wij moeten wel komen tot een veertig uren lange werkweek, want dat is ook voldoende, maar dan moet ook ieder arbeider zijn 100% arbeidskracht schenken aan de firma of aan den patroon waarvoor hij werkt. Lapzwansen Worden uitgestooten, daar zullen wij wel de middelen voor vinden hen tot inkeer van handelen te brengen!! Ook bedelaars van beroep of geboorte, zigeuners enz. zullen wij leeren werken, en hard werken ook. De gemeenschap eischt dit als een recht op. Zij eischt tevens, dat ieder op zijn plaats zal komen te staan waar hij behoort, en dat de jonge kerels op hun 21ste jaar kunnen huwen met de jonge meisjes van twintig. Want wij nationaal-socialisten zullen zorg dragen, dat zij op dien leeftijd een vak kennen, en niet meer verplicht zijn de straat te slijpen in niets-doen, of sigaretjes rooken op de hoeken van onze steegjes. Twintig jaar, het is de mooiste tijd voor het aangaan van een huwelijk. Men ziet het leven nog zorgeloos aan en onschuldig tevens. Maar nu komt het maar al te dikwijls voor, dat zij pas kunnen huwen, nadat zij uitgeleefd zijn, zoowel man als vrouw, en eigenlijk zoo'n beetje per ongeluk aan elkander blijven hangen. Dan, na een poosje, scheiden zij of stompen elkander een paar blauwe oogen, want zij hebben al te veel van dat vuil ondervonden en gezien, van dat gemeene leven. Dit euvel moet uitgeroeid worden, met wortel en tak. Dat krijgt men niet gedaan met nieuwe kerken bouwen, neen, men moet de kiemen van de ziekte wegnemen, want enkel daardoor kan men de ziekte voorkomen. De Kerk moet sporadisch gebruikt worden door een ieder, doch gebruikt waarvoor de stichters haar gesticht hebben. Ik zal u trachten dat duidelijk te maken door een klein voorbeeld. Men heeft kinderen, laat ons zeggen vier. Die zijn allen ge103
-
h u w d en twee ervan wonen met hun gezin i n de stad van uw Inwoning. D i e komen en gaan naar believen, en komen u soms maar al te dikwijls bezoeken. Dat wordt dan een gewoonte. M e n neemt op den duur zelfs geen notitie meer van elkander. Zelfs niet meer van de kleinkinderen, hoe graag men die ook ziet als grootouder. N u is er één bij, die het niet te breed heeft, en als die komt, j a , dan vraagt zij altoos wat, want het is een dochter van u. Hoe Christelijk men dan ook denken mag, op den duur gaat het vervelen en zegt men: „Och Heere toch, daar is zij weer, wat zal het n u weer zijn?" Daar staat tegenover het volgende. Twee honderd kilometer van je af woont een zoon met zijn gezin. V i e r kindertjes heeft hij. H i j komt met zijn gezin maar eenmaal, hoogstens tweemaal per jaar, want de reis is ver en kostbaar. D a n schrijft hij een kaartje, dat hij weer eens k o m t . . . Plots is heel het gezin in rep en roer, want J a n komt! Denk je eens i n : Jan komt met zijn vrouw en vier kindertjes! Wat een vreugde. P a zegt: i k ga hem halen aan het station! Met een taxi nog w e l ! De andere zusters en broers worden gewaarschuwd, enfin, het wordt é é n groot feest. N a twee dagen gaat Jan weer weg, dan is er gehuil en geween, en ieder vindt het afschuwelijk, dat zij al zoo gauw weer vertrekken moeten. Volksgenooten, hier hebt u een voorbeeld hoe de verhouding moet zijn tusschen G o d en u. Gij kunt er over denken wat u wenscht, maar nog eens, volgens mij, is het de verhouding die er moet zijn tusschen de K e r k en God, tusschen u en de K e r k . Wij zijn Gods evenbeeld en Zijn schepsel en evenmensen! MOEDER HEEFT ONS V E R L A T E N Moeder heeft ons verlaten, daar zij haar slechte zonen niet alleen wilde laten gaan. Daar voelde zij zich één mee, daar hoorde zij bij. Dat komt veel voor bij moeders, dat het hart sneller klopt voor haar deugniet van een zoon, dan voor haar brave kinderen. Daarom zullen wij het haar maar niet te zwaar aanrekenen, maar het neemt niet weg, dat de wonde, die zij door haar wegloopen, haar vluchten, haar „ons-alleen-laten-staan" met de brokken, het meenemen van ons, maar dan ook o n s spaarbankboekje, heeft geslagen, toch daarom niet met een windsel der vergetelheid behoeft gedekt te worden. Het feit staat n u eenmaal vast, moeder, en dat kan niet i n een doofpot gestopt worden. Hebben uw slechte kinderen, moeder, u nooit eens attent gemaakt (zij waren toch steeds i n uw onmiddellijke omgeving en hadden er gelegenheid te over toe) dat uw salaris, wat u ontving 104
van de gezamenlijke kinderen, en dat het mooie bedrag bedroeg van 1.200.000 gulden per jaar, toereikend was voor een rijkelijk onderhoud van 800 families? Hébben zij u nooit gezegd, dat voor dat bedrag meer dan 4000 personen een heerlijk levensonderhoud hadden kunnen genieten? Hoe kondet gij met een gerust geweten naar de kerk gaan, wetende dat er zooveel armoe heerschte, en in het besef dat u alleen een salaris opnam, maar dan ook u alleen, waarvan 4000 arme drommels een Paradijs op deze aarde hadden kunnen ontvangen! Moeder, gij waart en zijt nog, de rijkste Vorstin. Dertig jaar geleden moet gij reeds een vermogen gehad hebben van 400 millioen gulden. Ik wil niet beweren, dat dit intusschen verdubbeld is, want dit getal is reeds voldoende u het angstzweet te doen uitbreken. Van die 400 millioen trok gij minstens 16 millioen rente per jaar. Hiervan konden 13.000 families leven, ofwel, op basis van 5 personen per familie, in totaal 65.000 menschen, arme kinderen van u, want gij noemdet u toch lands-„moeder"? Heeft nooit iemand uit uw omgeving u daarop attent gemaakt? Waar maakten ze u dan wèl attent op? Ik weet zeker, dat de hardvochtigste moederbij een dergelijke kennisgeving, bij een dergelijk bericht, in tranen zou zijn uitgebarsten, en zij zichzelve zou afgevraagd hebben: „ben ik dan zoo slecht? Vijf en zestig duizend van mijn kinderen en nog wel van de braafsten, want zij dienen mij niet om loon, lijden honger, en ik alleen doe niets anders dan goud in kistjes pakken en in het buitenland veilig stellen in onderaardsche gewelven." Moeder, hoe kan men spreken van Christelijk, van Westersche beschaving, van humaniteit, naastenliefde? Kunt gij het ons nu kwalijk nemen, dat wij onze portie van uw goud, dat o n s goud is, opvorderen? Ik verzeker u, moeder, dat wij dat zullen doen zoodra de gelegenheid zich daarvoor leent. Dan zullen wij beslag komen leggen op die eigendommen, hoe vreeselijk het ook is, dat men als kind verplicht wordt zooiets tegenover een moeder te moeten doen. Maar u heeft het er naar gemaakt. Het is mogelijk, waarschijnlijk zelfs, dat u zult zeggen: „Gaat je gang, daar is toch niet veel meer bij me thuis te halen!" Och, wat zal ik u zeggen, moeder, ik ben altoos en nog steeds de meening toegedaan, dat wij het ook zullen halen waar het ook maar mag liggen, want het is ons goed en niet het uwe. Uw kinderen hebben het opgebracht, penning voor penning. Gij zijt naakt geboren en zult ook naakt heengaan. Ik gun u nog als kind zijnde, geen kwaad, maar u zult op uw ouden dag toch nog leeren uw eigen hémd aan en uit te trekken, dat voorspel ik u. En, als het aan mij persoonlijk lag, dan 105
zoudt gij ook uw eigen kopje thee moeten inschenken, als gij daar behoefte aan zoudt hebben. Moeder, de tijd komt, en geloof mij, dan pas zult gij, u gelukkig gevoelen, zoodra al dat volk, die misleidende nietsdoeners, die steeds als parasieten om u heen zwierven, van u verwijderd zullen zijn. Weet gij, dat Rijkskanselier Hitier een salaris geniet van 60.000 Rijksmarken per jaar? Tusschen twee haakjes, wat hij niet toucheert, dat stopt hij in het busje van de Winterhulp, want deze eenvoudige man heeft nog n o o i t het salaris opgevorderd, hij leeft van de opbrengst van zijn boek („Mein Kampf"). Toch is deze eenvoudige man het hoofd van een Staat van 90.000.000 zielen, en een werkelijk hoofd, geen charlatan, geen ornament, geen mannequin of speelpop, geen figurant, neen, dat is een man, die zoo overstelpt is met werk, dat hij haast geen tijd heeft om te eten, en hij is, tevens een man, die de verantwoordelijkheid niet afschuift op Ministers, maar die zglf durft te dragen. Moeder, ik zou zoo nog lang kunnen doorgaan, want er valt heel veel te zeggen.... Doch papier en inkt worden schaarsch, maar nog eens: wat u van ons meegenomen hebt, dat zullen wij komen halen, waar het zich opk bevinden mag. Daarvan zullen wij dan de brokken, waar wij hier mee zitten, wegruimen en weer gaan opbouwen. Ik verzoek u beleefd te willen zorgen, dat het bovenstaande ook aan uw slechte kinderen, die ons dat koopje bezorgden, wordt medegedeeld en hun te zeggen, dat voor hen hetzelfde zal gelden, als voor u, maar dan ook voor 100% ! ! Ik wil er nog aan toevoegen, dat, als wij hen te pakkemkrijgen, wat niet uitgesloten is, wij hen nog verder zullen uitkleeden dan op hun hemd.... % MIJN REIS N A A R BERLIJN In Februari 1935 reisde ik naar Berlijn, teneinde aldaar de tentoonstelling van automobielen te bezichtigen. In Februari 1933, op mijn vorige rei? en verblijf in de hoofdstad, had ik mij evenwel voorgenomen er nooit meer heen te gaan, want er viel voor mij toch niets meer te halen.... Duitschland was in die jaren, op het gebied van automobielen en aanverwante producties, zeer achteruit gegaan. De tentoonstelling bracht niets nieuws meer te zien. Wat men er nog zag, was niet verzorgd, was armoedig, geheel onaanlokkelijk. Ik was gerechtigd dit oordeel te vellen, aangezien ik elk jaar Parijs, Londen, Brussel bezocht. Zelfs Amsterdam, in het kleine Holland dus, was op dit gebied Veel leerrijker dan Berlijn in dit tijdperk. 106
Maar n u was Hitier aan de macht gekomen, en de nieuwsgierigheid voor dit bewind, dreef mij erheen, zooals i k reeds zegde, l n 1935. Ik redeneerde tót mezelf: „ n u ja, het kost je honderd gulden, zijn ze weg, best, je hebt dan wat gezien je kunt je oordeel vellen of er onder dien kerel zijn bewind iéts veranderd is, al dan niet!" N u , geachte volksgenooten, u kunt mij gelooven of met, maar i k stond paf. Ik verzeker u, dat op dat moment Duitschland weer aan de spits was komen te staan. De hoeveelheid, de schoonheid, de variatie, de afwerking, vooral de nieuwigheden waren buitengewoon. Ik drukte mezelf de hand, dat i k besloten had te gaan. Om u een staaltje te geven, hoe. groot mijn tevredenheid was over hetgeen i k had mogen zien en ondervinden, moge het volgende dienen. N a mijn bezoek aan de tentoonstelling, dineerden wij i n een groot restaurant i n het centrum van Berlijn. Ik het de muziek stoppen, en vroeg het woord aan het internationaal gezelschap, dat in de zaal aanwezig was. Ik kreeg ook de toestemming tot spreken van de aanwezigen, spontaan, kan i k wel zeggen. Ik vertelde hen in het kort wat i k ook hierboven neerschreef, en dat i k n u geestdriftig bezield was over hetgeen men mij had laten bewonderen. Ik zei dan ook, dat i k niet kon nalaten, den Duitschen fabrikanten, ingenieurs en arbeiders, allen die hier aan hadden medegewerkt, als buitenlander mijn dank en bewondering te willen betuigen. Zij waren het immers geweest, die mijn uitgegeven geld en besteede uren aan de reis productief hadden gemaakt i n den waren zin van het woord. Ik had geen cent voor niets uitgegeven, had meer gekregen dan i k aanvankelijk wel had kunnen vermoeden. — „En nu, mijn geachte toehoorders," zei i k onder meer, „wil i k u uitleggen, wat of hier n u wel de oorzaak van is, dat al dit prachtige wat ik zag, tot stand kon komen. B i j ons i n Nederland hadden wij eenmaal een eenvoudige schilder. Hij was van huize uit eigenlijk molenaarsknecht, maar deze eenvoudige schilder heeft i n den loop van zijn leven, duizenden schilderijen, etsen en teekeningen voortgebracht. Hij verkocht die en beurde gedurende zijn leven, enkel een schamel bedrag ervoor. N u brengen zij millioenen op. M a a r niet enkel was deze man een kunstenaar, hij werkte ook met het ei van Columbus. Hij nam een kom, nam een lepel, en roerde roode, gele, bruine, zwarte, blauwe verf dooreen. A l l e mogelijke tinten nam hij, die hij maar grijpen kon, teneinde daarmede zijn gedachten een vorm te geven op het doek. M a a r hij deed het anders, hij nam er een slok van als het ware, spoog die op het doek, borstelde alles uit tot vorm en leven, herhaalde dat drie-, vier- of vijfmaal, 107
en zoo kwam het schilderij gereed. En tot op heden is niemand in staat die kleuren van de verf na te maken. Daarom reeds zijn zij millioenen waard. En heden ten dage is onze eenvoudige schilder over de geheele wereld geacht en beroemd geworden, en wij, Nederlanders zijn daar zeer trots op. En nu, geachte gastheeren en dames, fabrikanten, ingenieurs en waarschijnlijk zijn hier ook arbeiders aanwezig, ook gijlieden bezit zoo'n eenvoudige schilder, en deze eenvoudige kunstenaar onder u wordt nog niet door u allen ten volle begreper|. Gij Duitschers kent nog niet de kunst, die in dezen man huist. Ik zal u beschrijven, ik als Hollander, hoe ik uw eenvoudigen schilder bekijk en ik permitteer mij tevens te bewereh, dat, zooals ik hem zie, hij ook werkelijk is. Deze eenvoudige schilder, heeft op dit oogenblik onder handen een zeer groot schilderij. Dag aan dag werkt hij daaraan, en als het eenmaal klaar is, zal niet alleen Duitschland, maar heel de wereld dit schilderij bewonderen. Uw eenvoudige schilder gebruikt wel niet de methode van het ei van Columbus, hij gebruikt ook geen verf. Hij doet dat schilderij ontstaan op zoo'n eenvoudige wijze, dat, indien ik u dat uitleg, gij werk zult hebben mij te gelooven. .. Deze eenvoudige schilder van u is buitengewoon geniaal, ik kan zeggen zijn genie is onbegrensd, en daarbij is hij een harde werker en denker. Doch alleen met dit geniale en dit harde werken zou zijn schilderij niet kunnen klaarkomen. Daar is het te groot voor.... te groot van conceptie. Daar is. onder meer voor noodig, en dat bezit hij juist, uw eenvoudige schilderij en het is niet teveel gezegd, te beweren, dat er op heel de wereld niemand is, die dat eveneens bezit, en wel de: massasuggestie. Alles wat hij vindt ten gunste van het Duitsche volk en van de wereld, kan hij door middel van zijn suggestie aan het volk opdringen. Het is uw eenvoudige schilder, die uw arbeiders weer naar de fabriek deed gaan. En heusch niet om te luibakken, maar om te werken. Het is hij, die bij de arbeiders die idéé wegnam, dat het loon wat zij Zaterdag ontvingen het loon was voor voldoende werk, al hadden zij ook in den morgen zoo lang voor het hek gestaan tot de klok sloeg, en hadden zij des avonds, als om zes uur de fabriek uitging, reeds om kwart vóór zes, de machines stil gezet en opgehouden met werken. En nog veel meer passieve houdingen van den werkman heeft hij uit de wereld geholpen, allemaal houdingen die gericht waren tegen een verbetèring van het werk, tegen verslordiging, vertraging van de productie en wat al meer. Neen, geachte toehoorders, dat is allemaal weg, en dat het weg is, dankt gij aan den eenvoudigen schilder. De Duitsche arbeider gaat weer naar de fabriek met op108
gericht hoofd, met plezier i n het hart, hij denkt weer en werkt. H i j richt zijn gedachten op het werk, hoe hij dit verbeteren kan, de werkwijze versnellen, de manier van maken vereenvoudigen, hoe hij het product mooier kan maken. Een enkele saboteur onder hen wordt weggepest. Die kunnen ze niet meer zien! De ingenieurs waren i n de laatste jaren hun hersens kwijt, zij leefden i n het geloof, dat iets nieuws toch geen waarde had of iets opleveren kon. Je bleef immers toch arm, werkeloos en honderd', andere dingen meer. Ook deze menschen hëeft hij met zijn'suggestie weten te bereiken, en hij heeft hen gedwongen hun hersenen weer te gaan gebruiken. De uitvindingen volgden elkander weer op, d verbeteringen ook. De samenwerking is er weer, tusschen arbeiders en chefs. De achting voor elkander leeft weer'op. De eigenaren, de directeuren v a n é e bedrijven, heeft uw eenvoudige schilder ook onder handen genomen. Met zijn suggestie altijd. Hij heeft hen aan het verstand gebracht, dat zij risico's moeten weten te nemen, en hun laatste cent te besteden hadden aan de moderniseering van nun fabrieksmateriaal. De boel moest weer gaan draaien! D i t alles is in korten tijd dan ook geschied. Het resultaat ervan, van den moed en den w i l , het plezier in het werk wat hij zijn Duitschers heeft geschonken, hebt u kunnen aanschouwen op deze tentoonstelling van automobielen. Doch dat is niet alles. In het jaar 1933 bezocht i k ook de stad Hagen i n Westfalen, en tevens Duisburg. De fabrieken stonden leeg, de schoorsteenen rookten niet, de ruiten waren stuk en alles zag er haveloos uit. Veertien dagen geleden bezocht i k deze steden opnieuw en ik stond paf. Alles draaide weer, de schoorsteenen rookten, de ruiten waren heel en overal Werden gebouwen in de verf gezet. D i t bracht bij mij weer een nieuw verlangen naar Berlijn i n het hart, en dreef mij ook hierheen. . . . e
Geachte toehoorders, ik veronderstel, dat het i n geheel Duitschland wel zoo zal zijn, als daar in Hagen en Duisburg. E n nu is het schilderij waar hij aan bezig is, laat ik dat noemen, pas i n de grondverf. Maar hij werkt er aan voort, dag en nacht en het zal klaar komen, dat verzeker ik u, en het zal Zoo mooi worden, dat heel Europa, ja heel de wereld, er over zal roemen. Dit schilderij zal aantoonen de herleving van het Duitsche Rijk, waar tevens geheel Europa van zal profiteeren. Ik kan nog verder gaan en zeggen: de geheele wereld zal er van profiteeren. Deze eenvoudige Schilder van U , is Rijkskanselier Adolf Hitier. Sieg H e i l ! " Hierop ontving ik natuurlijk een donderend applaus. Holland° h e liederen werden gespeeld, waarna ook de Duitsche hymnen s
109
kwamen. Ik had geen handen genoeg om die te laten drukken. Geachte volksgenooten, dit heb i k voorspeld i n 1935, en uitgesproken i n mijn rede zooals boven gezegd. Ik voorspel u, volksgenooten, het is niet tégen te houden. Het schilderij van Europa, waar Adolf Hitier n u aan werkt, zal voltooid worden, ten spijt van alle kortzichtigen. Volksgenooten, komt tot inkeer. De verschillende partijen, zelfs die van de Unie; de kopstukken, zelfs Colijn, al die instellingen en personen, geboren i n en uit de democratie,- schreeuwen het van de daken, dat de oude toestand niet meer terugkomt en dat aan de oude toestanden vele fouten kleefden. Ook volgens hen, zullen wij ons dus aan de nieuwe toestanden moeten gaan aanpassen. N u vraag ik u af: als al uw partij kopstukken daarvan overtuigd zijn, waarom dan al dat gezift, dat geschipper, dat baat-zaaien, die ontevredenheid opwekken? Het is toch heel eenvoudig: gij schaart u achter Mussert en de zaak is gezond. E n nu w i l i k mijn meening daaromtrent nog wel zeggen. A l s het blijkt dat hij, Mussert, i n de praktijk, nadat hij van ons allen de volle 100% medewerking heeft ontvangen, niet geschikt blijkt de zaak op te lossen, nu dan hebben wij ook het recht voor de volle 100% hem eenvoudig te vragen heen te g a a n . . . . Ik neem het standpunt i n : geef iemand de kans. E n daarbij, wij zijn aan niemand getrouwd, dan aan onze eigen vrouwen, of niet soms? Waarom dan al dat geharrewar? Waarom die tegenwerking tegen de Duitsche autoriteiten, die hier met de bezetting belast zijn? Ik herhaal het nog eens: komt tot inkeer, v o o r d a t . . . . het te laat is!
W A A R O M I K N.S.B.-er G E W O R D E N B E N , E N HOE. Volksgenooten, door het lezen van mijn brochure, ik ben ervan overtuigd, is u ook tot het besef gekomen, van de waarheid van de oude spreekwijze: lees het boek, en ge kent den schrijver. Ik ben geworden wat i k ben door het volgende: 1. Door de wijze lessen van meester Breebaard op een School met den Bijbel. Dat was dus van mijn tiende tot mijn twaalfde jaar. 2. De Christelijke redevoering en, uiteenzetting van Domela Nieuwenhuis op socialistisch gebied, en die daarin toen reeds het landsbestuur en de gemeentebesturen hekelde, over het uitzuigen van den werkman en de weelde waarin de rijke leefde. Toen was ik veertien jaar oud en nooit Vergat ik dat. Integendeel, altijd heeft bij mij gezeten en i n mij geleefd, die hoop, mij nog eenmaal i n 110
mijn leven nuttig te mogen maken, i n den strijd voor de verbetering van het lot van den armen werker. 3. Misschien vindt gij het kinderachtig van een man van 66 jaar, die sinds zijn elfde jaar nooit meer één voet i n de kerk zette (want toen werd ik er door den koster uitgegooid, omdat ik de twee centen voor het kerkzakje, door moeder gegeven, niet in dat zakje stopte, maar hiertoe twee kiezelsteentjes bestemde. V a n dé twee centen kocht ik knikkers, en ik werd er in den loop van korten tijd de rijkste jongen van het dorp door, (in knikkers altoos). M a a r deze deugniet van toen las den Bijbel, dat w i l zeggen, wij hadden een platenbijbel,en die platen trokken mij aan en door die platen kreeg ik lust ook den Bijbel te gaan lezen. Vooral de geschiedenis van Jacob en zijn zonen maakte indruk op mij. Wat behandelde Jozef zijn broers edel, toen hij hun graan meegaf en het geld weer voor vader in den zak stopte. Dat verhaal vernietigde i n mij mijn heidensche principes (al wist ik niet wat heidensch was, en liet het mij ook totaal koud in dien tijd!) Ik voelde alles in mijn eigen kerk, en voelde het mooie i n deze daad, en hoopte steeds, dat i k ook eens zoo zou mogen handelen als Jozef deed. 4. De walgelijke kennis, die ik heb opgedaan van het leven en van de menschen, van de corruptie, het goud, enz. E n dat vooral in het begin en na 1914. Dat heeft toen de deur dichtgedaan. Ik heb u boven reeds beschreven, wat ik toen beleefde^ 5. De K e r k heeft twee duizend jaar de rechtvaardigheid en offervaardigheid gepredikt, en wat is er van deze Christelijke wereld terecht gekomen? Niets, maar dan ook niets. Op menig gebied zijn wij lager gezakt dan Mohammedanen en Hindoes, en het heeft heusch een grond van bestaan als honderden Christenen, ontgoocheld, onthutst, hun oogen gaan richten naar die nieuwe godsdienstvormen van Hindoesche afkomst. 6. Het Liberalisme, bracht even nieuwe hoop in de massa. Het Was goed, toen het werd ingevoerd, net als de kerk bij aanvang. Maar het liberalisme week al gauw om plaats te maken voor onverdraagzaamheid. Ik was een kind, maar kleine potjes hebben ook ooren, en toen vernam ik eens thuis, dat bij ons, in de Zaanstreek, een nieuwe ambtenaar benoemd moest worden. E r was een competent kandidaat, maar, die mo"ht niet benoemd worden, omdat hij Katholiek was. Onder het liberaPsme kreeg een Katholiek geen schiintie kans. Alleen in" Limburg en Noord-Brabant, n u ja, daar ging het wat beter tegenover de Katholieken. 7. Het Socialisme. Het faalde net als het liberalisme, omdat het al spoedig niet sociaal meer was, maar den klassenstrijd ging pree111
ken, het gezag ging ondermijnen, het familieleven uiteen trok en belachelijk maakte, den godsdienst aanviel, en de voormannen even hard om de baantjes gingen loopen en heulen als de vorigen. Daarbij, het kapitaal kreeg geen recht, en de arbeid evenmin. 8. Het democratische stelsel onder de Coalitie faalde al evenzeer. De resultaten hebben wij met eigen oogen kunnen aanschouwen, en de slachtoffers van dit stelsel zagen wij voor de stempellokalen staan. Ik ben er ook een slachtoffer van geworden, want door dat systeem werd Nederland i n den oorlog betrokken. M i j n mooie zaak, een van de mooisten in Nederland, ging er aan stuk, werd met den grond gelijk gemaakt, omdat het democratisch regeeringsstelsel er geen gewetensvraag van maakte, de welvaart van het volk op te offeren aan hun haat tegen h u n opvolger, h u n erfgenaam! Want, volksgenoot, het nationaal-socialisme is van rechtswege aan de orde. Het m o e t komen, omdat de ouders stierven, deels stervende zijn, en daarom werd ik nati'onaal-socialist, omdat i k leven w i l , niet met een lijk, niet met een doode, een stervende, maar een levende, een jongeling die aan het opgroeien is. Het nationaal-socialisme draagt in zich de kiemen van het echte socialisme, van het echte en oprechte geloof en het is liberaler dan ooit het liberalisme kon zijn, want het laat ieder vrij in zijn godsdienst en benoemt enkel maar de meest competenten op de plaatsen waar zij hooren. Nationaal-sociahst ben ik, omdat, nu al die genoemde stelsels faalden, ik het jonge kind, den aanwassenden man, zijn kans w i l geven in dit leven. Ik w i l mede aan zijn zijde staan, ik, als oud man, die zelf nooit de vruchten zal plukken van dit stelsel, maar ik werk niet voor mezelf. Beter dan ik persoonlijk het n u heb, zal ik het nooit krijgen, zelfs niet onder een nationaai-soclalistisch bewind. Neen, duizendmaal neen. Maar ,ik strijd mee voor de jeugd van mijn volk en mijn vaderland. Daarom werd ik N.S.B.-er, daarom alleen. HOU ZEE ! Januari 1941. MIJN PERSOONLIJKE NATIONAAL-SOCIALISTISCHE
DANK....
Dank aan alle democraten, plutocraten, vrijmetselaars, joden en hoe al dat tuig verder heeten mag, die de regeeringen uitmaakten van Polen, Noorwegen, Nederland, België. Frankrijk, voor de vlugge wijze waarop zij de slaapkamers in orde brachten, voor Mi'ssert en zijn helpers, en voor het opschudden van de bedden. 112
Daar Mussert geen democraat is, zal hij niet zelf i n dat béd gaan liggen. Rusten doet een democraat, werken doet een nationaalsocialist. Maar Musserf zal het zieke volk ter ruste leggen, en zorgen dat de ziektekiemen van het Nederlandsche volk, het gif dat men jaren lang aan dat arme volk heeft ingespoten, bestreden zal worden op een gezonde en wetenschappelijke wijze. De mannen van corruptie, die hier regeerden, de pers, het kleinste snertblaadje niet uitgezonderd, hebben het volk ziek gemaakt. P.S. Ik zou haast nog vergeten, mijn welgemeenden dank uit te spreken aan D r . H . Colijn, Ds. De Bruine, de Unie, het Nationaal Herstel, de Weg, van Rappard e.a. Ook deze familie heeft terdege meegeholpen, speciaal den laatsten tijd, dat de kamer van Mussert Werken kan, en dat het bed waarop zijn patiënt zal komen te liggen, zoo spoedig gereed kon komen. P.S.P.S. Fascisme en nationaal-socialisme, het is onkruid, zegt men wel eens. Volksgenoot, zij hebben gelijk: juist uit onkruid worden de heste medicamenten getrokken tot heil 'van de mênschheid.
BELIJDENIS V A N MUSSERT Volksgenooten! Doet nu niet eender als een struisvogel, die zijn hersenen i n het zand steekt en zegt: ,,ze zien mij niet!" maar volgt het woord van den Bijbel waarin staat: „Onderzoekt alle dingen, en behoudt het goede!" • . Daarom, leert kennen de Christelijke Belijdenis van Mussert. Deze boekjes zijn verkrijgbaar voor 25 cent de twee. Ik echter stel 500 stuks van deze exemplaren g r a t i s ter beschikking. U behoeft alleen aan mijn adres een kaartje te sturen, en i k doe u die boekjes franco toekomen. Ik heb maar één verzoek aan üe gegadigden, n.1. wanneer zij den inhoud kennen, en van oordeel zijn, dat ieder den inhoud mag kennen, dat zij dan de boekjes doorgeven aan hun vriendén en kennissen. ZEGT HET VOORT !
113
AAN HET CHRISTELIJKE NEDERLANDSCHE VOLK DOOR
M. DUYVIS
T W E E D E DEEL
BIJ DE TWEEDE DRUK.
Door het enorme succes van de eerste uitgave van deze mijn brochure, heb ik besloten er een tweede druk van te laten s
verschijnen en daar gelijktijdig aan toe te voegen myn tweede brochure, waarin ook eenige vragen die mij gesteld werden, beantwoord worden. .Ik voeg er tevens eenige adhaesiebetuigingen bij, en dank de honderden personen, die nnj die toezonden per brief, kaart, visitiekaartje of zelfs per telefoon, hartelijk voor deze blijken van belangstelling. M. DUYVIS. Rotterdam, Mei 1941.
INLEIDING TOT MIJN TWEEDE BROCHURE. Tot zoover mijn eerste brochure, die zooveel stof deed opwaaien, zooals wel "te voorzien was geweest. Men het beslag leggen op een gedeelte ervan, toen dat geen voldoende succes bracht, trachtte men mij te arresteeren, en toen ook dat niet vlot verliep voor de oude democratische heeren, toen greep men naar een ander zeer democratisch wapen, men probeerde m i j . . . . GEK te doen verklaren. Maar kijk, dat liep ook niet zoo vlot van stapel. Niemand minder dan de kundige arts Dr. van Beuningen, chef van den menteelen dienst van de Gemeente Rotterdam, kreeg mij te onderzoeken. Ik laat heel dit relaas hieronder volgen. Het is de moeite waard. Ik stelde er direct, bij mijn thuiskomst na het onderzoek, een rapport van op. Ik ben nog al aan de secure kant, zie je. Hier volgt dus dat rapport: „Bij mijn aankomst in de kamer van het Hoofdbureau van Politie, aan het Haagsche Veer te Rotterdam, op 30 Januari 1941 des namiddags te half drie, stelde zich aan mij een persoon op leeftijd voor, die bleek te zijn Dr. van Beuningen. In zijn tegen-r woordigheid bevonden zich nog een tweetal personen, waarvan de een was de politieofficier Meijer. „Neemt u plaats," zei Dr. van Beuningen, „wenscht u te roeken?" Onder deze woorden offreerde hij mij een sigaar. Ik dacht bij mezelf wel: is dat een dokter? Maar ja een com^ missaris Van politie kan ook een universiteitstitel hebben. Ik heb dus niets anders vermoed onder het geheele onderhoud, dat uiterst correct verliep, dan te .doen te hebben met een commissaris van. politie of een inspecteur, alhoewel ik de vragen die mij gesteld werden en de behandelde onderwerpen wel wat vreemd vond. Dr. van Beuningen toonde mij daarna èen brochure. Het was een exemplaar van het drietal dat ik ter hand had gesteld aan de politie en dat mij door enkele lezers was teruggezonden, voorzien van aanteekeningen. Op dit boekje, dat Dr. van Beuningen Qnj toonde, stond ook zoo'n aanteekening en wel het woord: ..Ziekelijk". Hij vroeg mij of die boekjes van mij waren. Ik beaamde dit volmondig. > -'
'
5
Hij sloeg een paar bladzijden om en begon een praatje over honden en het bevuilen van stoepen door deze dieren. Hijzelf had, volgens zijn woorden, twee honden op leeftijd. De een was 16 jaar en de andere 18 jaar oud. Zij waren stijf en der dagen zat, en, wanneer zij uitgelaten werden, teneinde hun behoefte te doen, dan waren zij maar wat verheugd het op het trottoir te mogen doen, daar zij niet ver konden loopen. (Ik heb nooit geweten dat honden zoo oud kunnen worden, dacht ik onder het gesprek!) „Ja, dat spreekt, dat deze dieren blij zijn," zei ik terug. „Maar als in Rotterdam enkel maar uw beide honden rond liepen zou dat niet zoo erg wezen. Dan zou ik er niet over geschreven hebben. Maar er zijn duizenden honden in de stad en alle trottoirs liggen vol. Menige keer zie ik de deur openen en springt er zoo'n dier de straat op, gaat zitten en wordt heelemaal buiten gesloten. Na een kwartiertje wordt hij gefloten. Ik ben menigmaal een stoep opgestrompeld om voor zoo'n hondje aan te bellen, omdat het zoo te janken stond voor een gesloten deur. Misschien denkt u dat ik dit neerschreef in mijn brochure, omdat ik een hekel heb aan honden. Dan heeft u het toch mis. Ik ben een liefhebber van paarden en die liefde gaat automatisch samen met liefde voor een hond. Ik houd van alle beesten. Ik heb vroeger een Duitschen herder gehad. Dat dier kreeg een erge oorziekte, zoodat wij het meer dan anderhalf jaar door den veearts hebben laten verplegen. Maar er was geen genezing mogelijk. Het beest kon niet meer in huis blijven, moest in het magazijn liggen en daar leven. Dat ging ons zoo enorm aan het hart. Toen de veearts vertelde, dat er geen genezing mogelijk was, wilde niemand in huis het stikhok opbellen. Ieder weigerde, totdat een magazijnchef maar den moed nam. .. en het dier naar een veearts bracht." „Maar de burgemeester heeft toch geen schuld aan al dat vuil op de trottoirs," zei Dr. van Beuningen. „Zeker wel," zei ik, „want een burgemeester draagt verantwoordelijkheid in zijn gemeente. Hij is het hoofd der gemeente, en als hoofd van een stad als Rotterdam, met 600.000 zielen, hebben wij een man noodig, die weet wat aanpakken is. Dan is er zooveel werk te verzetten, dat ik medelijden met zoo iemand heb. Ik was chef van een bedrijf met 5 a 6000 werklieden, dat is dus nog een peuleschilletje tegen het werk ten behoeve van 600.000 6
^
menschen, zooals het ambt van Burgemeester te Rotterdam is. Toch geef ik u de verzekering, dat iedere hooge gast die de Fiat* fabrieken kwam bezoeken, geen gebroken ruit in mijn af deeling vond. Er was geen vuil op de vloeren, geen olie op de drijfriemen, er zaten geen klodders vet op de machines. Een dame kon zonder angst met haar nieuwe blouse door de werkzalen loopen, want er viel geen spat olie van de drijfwielen af. Dat drillen van mijn personeel kostte eerst veel moeite, maar toen zij eenmaal lust kregen en zin hadden gekregen in zindelijkheid, had ik geen spat moeite meer met hen." 'y „Heeft u iets tegen Mr. Oud?" vroeg Dr. van Beuningen daarna. „Neen," zei ik, „ik heb tegen niemand iets, als zij zich goed weten te gedragen. Als zij handelen zooals het behoort. Maar Burgemeester Oud schiet te kort m zijn verplichtingen speciaal tegenover de Duitsche Weermacht. Enfin, lees mijn brochure, daar staat alles in. Ik heb tegen niemand haat, wil van niemand een vijand zijn. Maar ik zie helder en klaar in, dat, wanneer het Nederlandsche volk, speciaal de kopstukken ervan, voortgaan zoo'n passieve houding aan te nemen tegenover de Duitsche bezetting, aan Duitschland niets anders overblijft dan ons in te lijven als een provincie. Ik wil Nederlander blijven en samenwerken met mijn stambroeders, de Duitschers, in volle vrijheid en eer van handelen. Oprecht, zonder achterdocht. Dat weten de Duitsche autoriteiten en mogen zij weten. Zij stellen er prijs op, dat te weten. Wij moeten als volk die menschen tot onze vrienden maken, maar jullie maken er vijanden van. Enfin,-lees mijn brochure, het staat er ook al in." Daarna hadden wij het nog even over Amerika. Ik heb hem mijn zienswijze hierover medegedeeld, en hem gezegd en voorspeld, hoe het met Amerika zal gaan en wat de oorzaak van dat verval ook was. Amerika had tijdens den Grooten Oorlog van '14—'18 zijn industrie uitgebreid op oorlogsproductie. Wanneer deze kamer een fabrieksruimte is en ik ga die uitbreiden met drie of vier kamers erbij, dan krijg ik ^en enorme uitbreiding in verhouding tot vroeger. Na het eindigen van den oorlog evenwel, kon Amerika niet terugschakelen op vredesproductie. Alles was te groot geworden en daarbij, Europa was te arm geworden veel productie 1
te kunnen afnemen. Zelfs het hoog noodige kon menig land in Europa niet koopen bij gebrek aan geld. N u hadden de Amerikanen zooveel aan Europa verdiend, en Europa stond nog zoo diep bij hen in het krijt, dat zij dachten op hun lauweren te kunnen rusten.voor een tijdje. Men schafte daarom de immigratie af. En zie, dat stopzetten van de immigratie werd voor 80% de oorzaak voor de groote werkloosheid voor het aantal van elf miljoen menschen die werkloos waren, dat, ik schreef het in mijn bro-, chure, na dezen oorlog zeker Amerika 22 millioen werkloozen tellen zal. Kijk, dokter, door die immigratie stop te zetten gebeurde het volgende: per jaar kwamen twee milhoen immigranten het land binnen. Het zijn er soms meer geweest per jaar. Die menschen hadden tot woonplaats vier steden noodig zoo groot als Rotterdam. Er waren huizen noodig, kerken, gebouwen voor publieke bedrijven, electrische leidingen, gasbuizen, meubelen, kleeren, ja zelfs het eenvoudige ganzenbord voor een spelletje bij avond. En dat alles voor die twee - millioen menschen per jaar. Nu ging dit geleidelijkerwijze. Die twee millioen hadden niet direct een piano noodig. Maar het ging trapsgewijze. Er gingen twintig jaar overheen eer zoo'n emigrant een piano kon koopen. Maar zoodoende stegen ieder jaar twee milhoen menschen de welvaartsgrens over. Kijk, dat wil zeggen, zoodoende konden ieder jaar vier steden gebouwd worden voor de menschen die 20 jaar geleden arm binnenkwamen. Maar toen de immigratie stop werd gezet, zette men meteen de welvaart stop. Dat ik gelijk heb, moge het feit aantoonen, dat Amerka steeds in welvaart is achteruit gegaan vanaf dat oogenblik. Het gaat nog achteruit. Indien u nu weet, dat u heden nog in Amerika geen huis ziet in 5 a 6 uur treinreis, dan weet men tevens hoeveel plaats er in dat land nog open is voor immigratie." Dit betoog vond Dr. van Beuningen een heldere uiteenzetting. „Mijneer Duyvis," vervolgde hij, „hier staat Brochure No. 1, wilt u er nog meer schrijven? Moeten wij nog een tweede verwachten, want ik zou dat niet doen. Op uw leeftijd heeft men genoeg gewerkt, eer hebt u toch ook niet meer noodig." „Dr. van Beuningen," zei ik, „of die tweede brochure komt weet ik nog niet en ook niet of die over politiek, finantieel beheer of economisch inzicht zal handelen. Ik zou wel het Nederlandsche vólk willen bekend maken met mijn inzicht op dit gebied. Ik 8
heb nog wel een program over finantieel beleid, economische inrichting van ons volksleven, en een gedocumenteerd program, dat verzeker ik u. Maar, u is zoo vriendelijk tegen mij, en ik wil ook wel eens het inziGht van iemand hooren op dit gebied. Daarom beloof ik u, dat ik, aleer ik de tweede brochure laat drukken, ik haar eerst aan u zal laten lezen, en uw kritiek in ontvangst zal nemen." „Nu, meneer Duyvis, dat vind ik verduveld aardig van u," zei hij. En daarna zei hij nog: „Ik zou ook eens graag kennis maken met uw vrouw, eens bij u op visite komen. Als u nog een vrouw heeft " „Daar heb ik niets op tegen," zei ik terug. (Maar nu, en dat tusschen haakjes, begrijp ik inmiddels de situatie beter. Dat heerschap was bezig mij te onderzoeken op mijn geestvermogens en te trachten mij gek te doen verklaren. Het was geen commissaris van politie maar de arts van den menteelen Dienst van de Gemeente Rotterdam. Nu heb ik achteraf nog te veel verteld aan dat heerschap. En hij komt mijn huis niet in. Om over visites nog maar te zwijgen!) Hij vroeg mij daarna of ik Mr. Oud had willen beleedigen. „Ik heb niemand willen beleedigen," zei ik, „en ik wil nu nog niet iemand beleedigen. Maar als de couranten weigeren mijn artikelen op te nemen, artikelen die ik schreef uit liefde tot mijn volk, teneinde dat volk te waarschuwen voor gevaren, dan ben ik wel verplicht een brochure uit te geven. Maar nog eens: de couranten sturen die artikelen terug. In mijn brochure staat zoo'n ingezonden stuk afgedrukt. Integendeel er staat niets in tegen het Nederlandsche volk, maar ik waarschuw dat volk. Ik had den moed dat te schrijven en onderteekende het met mijn hand. Ik doe niets onder water, dat kan ik niet. Ik ben geen schrijver die uit waarheid een roman kan maken. En nu nog iets, meneer, u hebt in mijn brochure kunnen merken en ik schreef het heel eerlijk, dat ik een hooge vereering héb voor Hitier. Hij is mijn afgod, dat wil ik weten. Maar als ik een staatshoofd van e«n bevriende en broedernatie de eer wil geven die hem toekomt uit hoofde van zijn capaciteiten, zijn genie, als ik hem achting en eerbied wil toedragen, ben ik dan een landverrader?" „Neen, meneer Duyvis," was het antwoord. „Nu, dan zijn wij uitgepraat, daar gaat het om," zei ik. 9
De heer Meijer en de andere heer hadden inmiddels de kamer verlaten. Wij namen afscheid.' Dr. van Beuningen zei op kalmen toon: ,,Mr. Duyvis, ik zou die tweede brochure maar niet schrijven. Ook niet uitgeven." De dokter had eenige uitlatingen van mij opgeschreven in een notitieboekje, waarschijnlijk voor zijn menteel rapport. Ik ontmoette op de gang meneer Meijer, die mij verzocht nog een minuutje te willen wachten en mij een stoel aanbood. Dat minuutje werd een kwartiertje en ik was zoo vrij, aan de deur te kloppen, waarachter de heeren ter conferentie verdwenen waren en te zeggen: „Ik kan niet langer wachten, heeren, mijn taxi. staat voor, en die kost ook geld. Ik heb de eer u te groeten." „Best meneer Duyvis, als wij u nog eens noodig mochten hebben, zullen wij u opbellen." Ik kon gaan. Dat terugkomen, daar kunnen ze lang op wachten. Die uitlating over dat niet uitgeven van die tweede brochure, gaf mij ook stof tot nadenken. Daarin ligt opgesloten, dat zij er bang voor zijn. Ik schreef dit alles uitvoerig op, daar ik gewapend wil zijn tegen heeren, die schijnbaar het plan hebben mij gek te doen verklaren. Dat is nog die oude methode der democratie, toen het hun gelukte Generaal Tonnet op te laten sluiten. Maar nu zijn er andere meesters, hier in Nederland. Die verachten deze minderwaardige methodes. Tot zoover, volksgenoot, mijn rapport. Na dit onderzoek kwam Dr. van Beuningen den volgenden dag toch zijn opwachting maken bij mijn vrouw en dochters en kwam hen mededeelen, dat ik volkomen gezond was en in het bezit van al mijn verstandelijke vermogens. Nu, dat wist ik al eerder, dat verzek3r ik u. Maar enfin, dit dient nu als getuigschrift voor mij. Ik ben verzekerd, dat nog maar weinig 100% Nederlanders of Unie-mannetjes een dergelijk getuigschrift van gezonde hersenen kunnen laten zierr. Ik wel. En nog wel uitgereikt door een democraat. Hoe bestaat het! k
10
OVER HET NUT V A N HET BRENGEN V A N > HET GELD IN CIRCULATIE. — ZELFS A L S HET V A L S C H IS In het jaar 1935, in de maand Juli, begaf ik mij naar Brussel voor zaken. Nadat ik die zaken had afgewikkeld, bemerkte ik nog een paar uur over te hebben, daar mijn trein naar Nederland pas later vertrok. Ik kreeg het idee een taxi te nemen, en mij daarmee naar de Wereldtentoonstelling te laten brengen, die juist gehouden werd. Ik wilde wel eens een globaal overzicht over deze expositie krijgen. Terugkomende van dat bezoek, rijpte bij mij de gedachte, tijdens mijn vacantie, met vrouw en dochters daarheen te gaan. Bang zijnde, wegens de enorme drukte, geen hotel te kunnen vinden, besloot ik alvast de kamers te bespreken. Ik begaf mij daartoe naar Hotel Métropolis, op de Place de Brouckère gelegen. Daar aangekomen reserveerde, op mijn verzoek, de chef de réception voor mij op den vastgestelden datum, twee kamers. Doch, met het oog op de drukte, vond de chef de réception het noodzakelijk, dat ik een zekerheid stelde. Ik had hier niets op tegen, en stelde hem direct duizend franken ter hand. Hij vond dat wel wat veel en wilde mij' de helft terug geven,- wat ik weigerde. De duizend franken werden dus aangenomen, en opgeborgen in de safe van het hotel. Den volgenden dag kwam de slager om zijn tegoed te incasseeren. De man werd betaald en bij dat bedrag aan geld bevond zich ook mijn briefje van duizend. De slager ging den volgenden dag naar de veemarkt en kocht daar het slachtvee, wat hij noodig had. Hij betaalde den boer met behulp van mijn briefje van duizend franken. Na eenige dagen ging die boer naar zijn notaris en voldeed daar zijn verschuldigde landpacht. Bij het overhandigde geld bevond zich weer 'mijn briefje van duizend. De notaris op zijn beurt droeg dat geld af aan den landheer, en zoodoende kwam het bewuste biljet in diens safe terecht. Maar ook hier bleef het niet lang liggen. De landheer betaalde vlug zijn kleermaker, en mijn briefje van duizend verdween in den kleermaker zijn portefeuille. De kleermaker evenwel betaalde ermee zijn stoffenfabrikant. Nu wilde het geval, dat de dochter van dien stoffenfabrikant ging huwen. Haar vader gaf hierop een feestje in Hotel Métropole, aan de Place de Brouckère gelegen. Het werd 11
een zeer gezellig feestje. Des avonds, zoo tegen een uur of negen, verlieten de jonggehuwden het-Hotel, teneinde zich op de huwelijksreis te begeven. D e oudere feestgenooten bleven nog wat langer nafuiven, doch ook voor hen sloeg na verloop van tijd het uur van vertrek. D e fabrikant vroeg den chef de réception, of van het restaurant, daar w i l i k afzijn, de rekening. Die werd hem overhandigd. Daarop werd die betaald, en bij het geld zat warempel weer mijn briefje van duizend, dat wonderlijk gecirculeerd had. De chef droeg het geld af aan den boekhouder, die, op zijn beurt, alles bij de sluiting van het Hotel des nachts, veilig i n de safe opborg. D e n dag daarop kwam i k met vrouw en familie, en nam i k bezit van de besproken kamers. De chef herkende mij onmiddellijk en kwam aandragen met mijn briefje van duizend, dat hij mij weer vriendelijk ter hand stelde. Ik zei: „Dat is niet noodig." „Toch, meneer Duyvis," zei de chef, „u is er n u met u w bagage, met uw familie. Dat zou een kwestie van wantrouwen worden, indien i k u niet dat geld teruggaf." Ik wilde daar niet over discussieeren, nam het briefje aan, zag dadelijk, dat het hetzelfde was, wat i k veertien dagen tevoren gegeven had, scheurde het in stukken en wierp de snippers i n de papiermand. D e chef de réception schrok danig. Hij voegde mij toe: „Maar, meneer Duyvis, wat doet u nu?" Ik zei: „Niets, meneer. Het was valsch." Geachte volksgenooten, hier hebt u het bewijs, dat geld i n circulatie moet zijn. Iedereen had zaken gedaan, was betaald geworden, niemand had iets tekort g e h a d . . . . HET GOUD. GOUDBEZITTERS ZIJN D E HYENA'S V A N DE GEMEENSCHAP. In de laatste dagen is het mij bekend geworden, dat er i n het buitenland, men kan zeggen, om ende bij, vooral i n Amerika, en enkel door Nederlanders, anderhalf miljard goud i n veiligheid is gebracht. Deze anderhalf miljard is verkregen geworden en verdiend geworden door de Nederlandsche arbeiders. Want, volksgenooten, zij alleen produceeren, en de producten die zij geproduceerd hebben, werden door die hyena's, uit angst of welke andere reden ook, omgezet i n goud. -Zoodra arbeid omgezet wordt 12
in goud, heeft die arbeid opgehouden ten nutte te zijn van het algemeen. . . Dit goud, door de zweetdruppels van de arbeiders verkregen, is uit de circulatie genomen. A l s dat niet was geschied, dan hadden wij geen werkloosheid gehad, integendeel, wij hadden dan arbeidskrachten tekort gekomen. Deze anderhalf miljard goud, als die i n de circulatie was gebleven, dus besteed was geworden aan nuttige zaken, onnuttige zaken, het geeft niet i n welken vorm of tot welk doel, had de gemeenschap een winst kunnen geven van, laat ons zeggen, 30%, ofwel een bedrag van vierhonderd en vijftig miljoen. Hier hadden van kunnen leven 300.000 gezinnen, zegge en schrijve: driehonderd duizend gezinnen. Ergo, driehonderdduizend gezinnen vormen samen anderhalf miljoen menschen. Deze 1.500.000 menschen hebben nu jarenlang moeten hongeren, door de kortzichtige, egoïstische goudwellustelingen, de hyena's der menschheid. Ik verzeker u, volksgenooten, dat er nog veel meer menschen van hadden kunnen leven, want als i k die anderhalf miljard ga uitgeven en ga berekenen tot het inkoopen van de grondstoffen toe, dan hadden er zeker vier miljoen van kunnen leven. Het grootste aandeel van deze anderhalf miljard, door Holland naar het buitenland gestuurd, is afkomstig van de K o n i n g i n n e n dat is niet van vandaag of gisteren. Dat geschiedt niet alleen i n Nederland, maar alle koningen, van welken Staat ook, waar de democratie nog heerscht, handelen alzoo. A l deze nietsnutters doen dat en wel om de volgende redenen. Zij weten, dat zij nietsnutters zijn. Waarden die niet gemist worden, die gemist kunnen worden. Zij weten, dat zij elk oogenblik aan den kant gezet kunnen worden. Daarom beleggen zij hun fortuin altijd i n het buitenland, verdeeld over verschillende landen, dat is veiliger. Het kliekje, de knipmessen, die zijn van hetzelfde hout gesneden. Zij doen precies hetzelfde, gappen wat er t è gappen valt en voeren het zoover weg, dat, menschelijkerwijze gesproken, het niet meer te achterhalen valt i n tijd van nood. Deze knipmessen helpen mee bij de kapitaalvlucht. Het is hun totaal onverschillig, als door zoo'n handelwijze een heel volk lijden moet. Miljoenen menschen hebben zij steeds naar de slachtbank gevoerd, jonge kerels, i n de kracht van hun leven, die schreiende moeders en Vrouwen achterlieten. D i t alles hebben deze goudmagnaten op 13
hun geweten. Maar nu is het afgeloopen. Ik verzeker u dat het afgeloopen is. Daar zal Adolf Hitier voor zorgen. Aan hem is de eer, en de tijd is nabij, dat al de arbeiders, zoowel hand- als hoofdarbeiders, ja, ik zaLnog een stapje verder gaan: dat zelfs de bezittende klasse hem dankbaar zullen zijn voor zijn geniale gedachte, de kiem van al het kwaad uit te roeien met wortel en tak: dat goud! Wij allen, maar dan ook alle weldenkende menschen, rijk of arm, zullen hem danken, dat hij ons verlost heeft van die vreeselijke nachtmerrie, dat vervloekte goud. ' Volksgenooten, oordeelt zelf, eerlijk, zonder haat, zonder nijd, zonder vooringenomenheid, zonder politiek, laat dat laatste er maar totaal buiten, want u kunt zijn van welke politieke richting ookT beoordeelt allen zelf, hetgeen ik u boven heb uitgelegd. Met een valsch briefje van duizend frank heb ik het economische uurwerk aan den gang gezet. Ieder was tevreden, ieder verdiende, kocht of verkocht en werd betaald. Dat stomme valsche briefje bracht voorspoed. Daar heeft geen jonge man het leven voor behoeven te laten, daar is geen vrouw of moeder, die er een traan om heeft behoeven te plengen. Dit is de nuchtere werkelijkheid. Slaat allen de handen ineen, heel Europa, heel de wereld! Weest mensch! Indien gij geboren zijt met meerdere gaven dan uw broeders bezitten, dan uw vriend bezit, dan degene bezit dien gij zelfs niet kent: deel uw meerdere gave met hen die minder bezitten. Dan kunt gij gelukkig leven. Dan kunnen wij allemaal gelukkig leven. Wij zullen dan allemaal naar de kerk kunnen gaan met blijde gezichten, en behoeven aldaar niet uren te vertoeven om God onzen dank te schenken. Het is dan voldoende dat men enkel maar zegt: „God, ik dank u, ik ben zoo blij!" God ziet het hart en de gezinning aan. Meer niet. U kunt daarna weer heengaan en plaats maken voor een ander. En ook, volksgenooten, bedenkt wel: Adolf Hitier, deze geniale man, vinder van het nationaal-socialisme, werkt nacht en dag, teneinde ons allen in dit geluk te doen deelen. 1
'T BEGIN — D E KIEM. Daar is ëen Hollandsch spreekwoord, dat zegt: alle begin is . moeilijk. Vandaar, dat de meeste menschen het begin mijden, want het is veel makkelijker in het midden of aan het einde te beginnen. Dat is echt democratisch, maar het is fout. Daardoor ont14
stond al de misère, die wij op de wereld hebben. Ik zal u dat op mijn manier uitleggen. M e n ontmoet een kennis en i n het gesprek, dat ontstaat, zegt die kennis plots: „Weet jij wie er plotseling gestorven is?" Als je dan zegt: „Neen!", dan vertelt hij u wie het is geweest'. „Lieve deugd, hoe komt dat zoo ineens?" vraag je dan. „Door een acute longontsteking!" is het antwoord. „Hoe kwam hij daar n u aan?" vraag je met verbazing. - „Zware kou gevat!" Je gaat voort met vragen, het interesseert je: „Hoe kwam hij aan die kou?" „Ja, zie je, op zijn kantoor, boven zijn lessenaar, was een ruit stuk. Ondeugende jongens hadden die ingegooid. Hij heeft er geen acht op geslagen en heeft kou gevat!" Dan zeg i k : die maar weinig school heb gegaan, dus die niet spreken kan als een geleerde: „Dat is niet de longontsteking, maar die vervloekte kapotte ruit. Daar is alles door ontstaan. Dat was de kiem van alles." Hier volgt nog een tweede voorbeeld, wat mij persoonlijk is overkomen. V i e r en dertig jaar geleden! Ik woonde aan de Heemraadssingel, en mijn fabriek stond i n Schiedam. O m naar Schiedam te komen maakte i k af en toe gebruik van de oude stoomtram, die van Rotterdam op Schiedam reed. Ik was dien bewusten morgen wat laat, en daar i k een hekel had, als patroon, te laat te komen, maar het een plicht achtte als eerste op het-werk te zijn, ergerde i k mij aan dit telaat komen. De tram reed om de twintig minuten, en i k zou dus minstens een kwartier te laat komen aan de fabriek. Indien i k dus deze tram toch nog niet wist te halen, zou hij mij voorbij gereden zijn, en i k zou te laat gekomen zijn om aan de volgende halte i n te stappen. Daarom besloot i k op deze lijdende tram te springen. Ik was jong, i k k o n alles, dus de daad bij het woord voegende: i k sprong, edoch i k sprong mis! Ik werd meegesleept, honderd, honderdvijftig meter. Toén k o n ik mij aan mijn linkerhand niet meer houden. Ik moest mezelf laten vallen, en de tram reed mijn linkerbeen af. Ik werd i n het café van Pleuntje de Waard binnengedragen, omringd door Vele menschen, lag i k daar op den grond. Politie kwam opdagen. Maakte procesverbaal op van het gebeurde. Vroeg mijn naam, adres, geboortedatum enz. Ik was heel goed bij mijn positieven, dus kon i k alle inlichtingen verstrekken. 16
De omstanders, die veel medelijden met mij hadden, dat hoorde ik aan hun uitlatingen, mengden zich ook in het gesprek met den agent en den conducteur van de tram. Zij zeiden, dat deze man niet zijn plicht had gedaan. Hij had staan praten met een passagier en zoodoende zag hij niet dat die meneer, ik heb het zelf gezien, meneer de agent, wel driehonderd meter werd medegesleurd. Dat groeide aan tot 500 meter en zelfs tot duizend. En als dus die conducteur op zijn werk gelet had, was er geen ongeluk gebeurd. Ik werd een beetje boos, dat is nu eenmaal mijn temperament, en zei: ,,Agent, neem geen notitie van dat geklets. De eenige die schuld heeft ben ik. Het is verboden bij de Wet op een rijdende tram te springen, en dat is maar goed ook. Als ik nu niet tegen deze wet gezondigd had, dan had die conducteur met den reiziger zijn praatje heel rustig kunnen uitkletsen, en was er toch geen ongeluk gebeurd." Volksgenoot, hier heeft u het begin, de kiem. Nu gaan wij een derde voorbeeld aanhalen. Het ontstaan van de achterlijkheid van Engeland, what you call: behind. Hèt gewicht waar Engeland mede weegt deugt niet. De maat waar de Engelschen mede meten, deugt niet. Het geld waar hij mede bètaalt, deugt niet. Alles is uit de oude doos. De Engelschen zelf hebben de grootste moeilijkheden hiermede te rekenen. Men heeft een dag noodig om twee pond, zes shilling en vier penny te vermenigvuldigen met drie pond en negen shilling en acht penny. Alles zeer behind.... achterlijk. Als men in een restaurant te Londen komt en men ziet daar duizend menschen aan tafel zitten, en zulke restaurants zijn er bij de vleet, en men let goed op, hoe stom, hoe achterlijk, die duizend menschen zijn, dan grijpt men zijn hoofd vast van verbazing. Het eten dat 1000 menschen eten moeten, wordt opgediend zonder zout of peper of andere ingrediënten erin. Om het smakelijk te maken, ziet men dan die duizend man, zout en peper en wat al meer, op hun bord doen, geheel apart dus. Dit zijn vier bewegingen, die zij maken moeten, dus 1000 X 4 = 4000 bewegingen, en als ieder van deze duizend menschen zijn diner naar binnen werkt met 50 hapjes, en op elk hapje zoo'n korrel zout of 'peper en ander ingrediënt legt, dan is dat 200 bewegingen per persoon, die dus ieder apart moet maken. Als men 16
dat vermenigvuldigt met duizend, dan komt men tot de conclusie, dat er 200.000 bewegingen gemaakt worden. Als men dit met 4000 bewegingen, die zij hebben moeten maken om de 4000 ingrediënten op hun bord te leggen, vermenigvuldigt, dan komt men tot 80.000.000 bewegingen, die gemaakt moeten worden om dat simpele hapje van een diner te verwerken. Als de kok dat doet, dan bad het maar vier bewegingen gekost. Wat een tijd en een energie verspeelt zoo'n massa menschen door hun achterlijkheid, zelfs bij een diner. En dit kan men ook betrachten bij het ontbijt en bij de lunch. Dan worden de cijfers duizelingwekkend. In de politiek is het nu met Engeland zoo i n het groot. Daarom komen ze altoos te laat in hun internationale politiek. Hitier, de kok, doet alles zelf in één beweging. Nu nog een voorbeeld. En wat een mooi, volksgenoot! In 1938, in Juni, kreeg ik een schrijven van een Engelsche firma uit Londen. Ik deed daar wel eens zaken mee, en men schreef nu, dat haar vertegenwoordiger, Meneer Zoo en Zoo, voor zaken naar Berlijn moest, en, bij zijn doorreis hiervan gebruik zou maken, in Rotterdam af te stappen. Of ik hem een onderhoud kon toestaan? Ik had dan maar te schrijven hoe laat ik op Zondag hem . ontvangen kon. Hij logeerde in Hotel Weimar, en ik zou hem dus opbellen. Ik belde ook op, en maakte met hem de afspraak hem °m elf uur te willen treffen op mijn kantoor. Even over elven kwam mijn Engelschman, per taxi van Kavero, en ik ontving hem. Bij het binnentreden van mijn zaak was hij Verplicht de foto's van Mussolini en Hitier te zien. Hij keek er ook naar. Ik stelde dan ook die twee foto's aan hem voor, en zei hem: „Dat is de nieuwe tijd, sir! Jullie Engelschen zijn achterlast, behind." Ik zei: „Dat zeg ik niet uit haat of nijd, of omdat ik een hekel aan jullie heb, want als ik aan iemand een hekel heb, dan spreek ik liever niet met hem. Maar het is zoo, sir." Hij wilde zich verdedigen, maar dat ging hem niet glad af. Ik overdonderde hem met mijn argumenten. Ik zei onder anderen dit: „Jullie zijn zóó achterlijk, dat, als je naar het buitenland gaat, kun je iedere Engelschman direct herkennen aan zijn Baedeker. En die kunnen ze nog niet goed verstaan daarbij. U bent nu hier, meneer, en de piccolo van hotel Weimar heeft u moeten assisteeen bij het order geven voor een taxi, en den chauffeur ervan moeten vertellen waarheen gij gaan moest. Straks, bij het betalen, Weet u niet hoe u afrekenen moet, omdat u het vreemde geld niet r
17 9
kent, u, een zakenman. U moet hier zaken komen doen, en ln Duitschland en kent geen klap van de taal, van het geld. Als u niet achterlijk was zou u die talen leeren." Enfin, wij hebben ons verder maar met onze zaken bemoeid, maar het vlotte niet erg, de animo was er uit, en er kwam dan ook nihil tot stand. Ik stelde hem voor met mij een kop koffie te gaan drinken in Atlanta. Hij accepteerde. Wij maakten gebruik van de taxi, en reden naar Atlanta. Het was misschien een tikje ondeugend van mij, maar het kwam in mijn kop op, en ik dacht: direct heb je het gedonder in de glazen. En, waarlijk, wat ik dacht geschiedde ook. Wij stapten uit de taxi en ik had bemerkt dat de meter ƒ 2.20 aangaf. De Engelschman neemt een briefje van tien. Ze zijn goed bekend bij de chauffeurs aller landen, en ook deze chauffeur was niet mis en gaf onzen Brit ƒ 7.20 terug aan klein geld. De Engelschman vond die twee duppies wel wat klein voor een fooi, stak zijn hand in zijn broekzak en haalde een handvol klein geld eruit, en zocht naar grootere stukken. Ik zei: „Wat gaat u doen?" „Een tip geven," zei hij. Ik zei tegen den chauffeur: „Zeg, vriend, hoe kom je er toe, als de meter ƒ 2.20 aangeeft om die meneer dan ƒ 7.20 terug te betalen en zestig cent te stelen? Geef op die zestig cent!" Dat geschiedde ook. Ik rekende met hem af en zei in het Engelsen tegen mijn zakenman: „Wat heb ik u daar net nog verteld? Jullie zijn: behind! Achterlijk!" Wij gingen naar binnen. Ik heb nog nooit een Engelschman zoo vlug zijn koffie zien opdrinken als dat sinjeur. Hij nam afscheid in een vloek en een zucht. Op zijn Hoilandsch gezegd: hij verdween als een geslagen hond met zijn steert tusschen de beenen. Ik heb noch van hem noch van de firma ooit meer iets gehoord. En dat is nu juist nog het grootste bewijs van hun achterlijkheid. Een intelligent mensch, jong mensch vooral, sprekende met een ouderen man, had moeten zeggen: „Meneer Duyvis, u hebt gelijk. En als alle Engelschen zooals ik zoo achterlijk zijn, dan ga ik van nu af aan vreemde talen leeren en de vreemde muntstelsels bestudeeren. Dan kan ik mij ook in dit zakenland thuis gevoelen, zooals jullie je op dit gebied thuis gevoelen in Engeland." Wilt u nog een voorbeeld, volksgenoot? Ziehier. Het Engelsche volk kan niet binnen vier en twintig uur tot intelligent uitgeroepen worden. Daar is een generatie voor noodig. Let eens op, als een Engelschman voor een kiosk staat waar an18
sichten te koop zijn, dan zoekt hij er tien of twaalf uit. Hij steekt zijn rechterhand in de zak, haalt er geld uit, en hij noodigt de juf van het kiosk uit te nemen wat haar toekomt. Dat is achterlijk, behind. Tijdens de Brusselsche Tentoonstelling van 1910 kwam het voor, dat een politieagent een taxi aanriep voor een Engelschman. Dan kon u verzekerd zijn, dat de agent tegen den chauffeur zei: „Het es ne peer (pair) zulle!" Dat was voldoende, dat die chauffeur wist hier het dubbele te moeten rekenen. Ik ben er zeker van, dat de agent hier ook zijn portie van kreeg. Dat is achterlijk. Behind. Achterlijke menschen zijn evenwel nog iets meer Luistert! In 1936 bevond ik mij te Parijs, tijdens de Automobieltentoonstelling. Ik logeerde in Hotel Moderne, Place de la République. Het is ook een zeer modern hotel, speciaal geschikt voor zakenlui, wegens de accomodatie voor een handelsman. Nu moet u weten, volksgenoot, ik heb een kunstbeen. Als ik nu den geheelen dag op zoo'n tentoonstelling heb geloopen, gesproken, gekeken, en de zaak wordt om zes uur gesloten, dan ben ik blij rustig in een hotel te kunnen gaan zitten bij een flinke pot thee. Zoo ooK dezen avond. Ik zat waarschijnlijk een half uur, drie kwartier, toen er een heer, goed gekleed, chic, naast mij kwam zitten. Ik was er verheugd over, want ik maak graag een praatje. Nu wilde het geval dat het een Engelschman was, een vriend dus.... Wij raakten in gesprek en gedurende dat gesprek vertelt hij mij, dat hij den vorigen avond met nog eenige heeren ln een gezellig lokaal een paar heerlijke avonduurtjes had doorgebracht. Hij hield eigenlijk niet van uitgaan, ging anders om tien of elf uur naar bed, maar, in Parijs, moest je af en toe toch ook eens wat uitgaan. Van een stukje heerlijke muziek knapte een mensch wel eens op. Daarbij, het was een keurig nette zaak geweest. Er werd ook gedanst, maar netjes. Gezellig. Hij ging er dien avond ook weer eens heen. Of ik zin had mee te gaan? Want alleen is maar alleen. Ik strubbelde een beetje tegen, doch besloot mee te gaan. Hij begaf zich naar zijn kamer teneinde zich wat te verfrisschen, verkleeden. Ik begreep dat. Hij was jong. Ik maakte gebruik van zijn afwezigheid om bij den chef de réception mijn eenigen gouden ring, dien ik draag, waar een geschiedenis aan is verbonden en daarom juist zal blijven dragen tot aan mijn dood toe, af te geven en in de safe van het hotel op te bergen. Ik gaf hem ook mijn 19
geld, mijn paspoort. Ik ga nooit met veel geld op reis, maar er zat toch teveel in, het kwijt te raken. Ik behield een gulden of zes zeven aan Fransch geld. Intuschen was de Engelschman beneden gekomen, en wij namen een taxi. Hij zei: „House of' Nations." De chauffeur bracht ons er heen. Wij kwamen er aan, en ik bemerkte direct, toen mijn Engelschman aanbelde, dat hij ook trachtte mij de taxi te laten betalen. Nu, ik rekende af. Maar ik dacht zoo bij mezelf: „Hé, dat is een aardig café, dat moet hier gezellig zijn. Daar moet je eerst aanbellen." Maar ik was 62 jaar oud, ze zullen mij dus niet schaken. Onderzoek alle dingen en zorg het goede te behouden. Madame deed open. Hij bleek er bekend te zijn, volgens mij, zelfs wel een beetje teveel bekend voor één bezoekje den vorigen avond! Wij kwamen boven in een zaal, een mooie zaal, keurig netjes. Pianomuziek weerklonk, er zaten ook dames, veel dames, die zichtbaar niet voldoende punten bezaten teneinde zich voldoende te kunnen kleeden. Erg gezellig. Enfin, er kwam een dame naar ons toe en die vroeg wat wij wenschten te drinken. Ik stak mijn hand in mijn zak en wierp mijn geld op tafel en zei: „Dame, meer geld bezit ik niet. Ik kan dus niet veel verteren. Ik zou graag een potje thee hebben, alleen ik betwijfel of dit hier zal gaan. Hier schenken ze zeker geen thee? Of, een potje thee - zal wel niet zooveel kosten, als het dus toereikend is, mogen de andere dames er ook van profiteeren." Ik zei daarna tegen mijn netten Engelschman: „Jij wil zeker wel mijn tafeltje verlossen van je persoon, anders zal ik je een lik op je muil geven, die je heugen zal. Ik wil je niet meer zién." Hij ging ook heen, direct. En, waarachtig, ik kreeg een pot thee. Die was heerlijk in orde. De dame, zij was zeer goed gekleed, die het mij bracht, was tevens zeer voorkomend. Ik kon, volgens haar, gerust dat geld weer in mijn zak stoppen. Ik kreeg die thee van het huis geoffreerd. Zij waren ook wel eens blij met fatsoenlijke menschen te doen te krijgen. Ik stond paf! Heusch, het is waar gebeurd wat ik vertel! Ze vroeg mij ook, of ik het huis eens wilde bezichtigen, wat ik accepteerde, en ik moet u zeggen (vele Hollanders zullen kunnen oordeelen of ik de waarheid spreek, al dan niet) ik had zelden zoo'n pracht gezien. De slaapkamers, de badkamers waren luxueus. Ik stond paf over zooveel zindelijkheid. Nu was er ook een klein zaaltje in aanwezig, waar films in vertoond werden. De dame zei: „Die zal ik u maar niet laten zien, meneer. Ze zijn te liederlijk. Die zijn het ultra van ge20
meene. U kunt zich niet indenken hoe zij wel zijn." V e r d e r het zij mij de gruwelkamer zien. In deze kamer stond i n het midden een dikke paal, met kettingen, waar mannen i n de boeien werden geslagen. Afwijkende mannen, natuurlijk. A a n de wanden hingen bullepeezen, karwatsen van verschillende grootte en dikte en lengten. Daar werden zij mede geslagen door dames. Verder stond er een sofa, waarop de dames zaten toe te kijken, zij die gebrek hadden aan punten voor de kleeren. E r was ook nog een rek, waar zilveren priemen aan hingen, waarmede de mannen werden geprikt. Toen i k dat zag, vroeg ik: „Madame, neem mij niet kwalijk, i k ben nog ai dom. Het is voor de eerste maal i n mijn leven, dat i k dit zie. Toch bereisde i k zoowat heel de wereld. M a a r van deze gruwelkamer wordt zeker toch geen gebruik gemaakt?" „Toch," zei zij, „juist hiervan bestaan wij. Afwijkende mannen kunnen niet overal hun troost vinden zooals gezonde kerels. D i e afwijkelingen komen dus hierheen. Zij zijn abonné's, want iemand die éénmaal hier kwam, blijft komen. Vooral Vrijdagsnamiddags, Zaterdagsnamiddags, en ook des avonds, dan wordt hier queu gemaakt voor de deur. Want dan zijn de vliegtuigen uit Engeland aangekomen, met de chique weekendbritten. D i e komen naar P a rijs. Wij Franschen hebben den naam, maar zij hebben de daad. Voor hen bestaan deze gelegenheden, meneer. H i e r komen ook de spionnen van den Geheimen Britschen D i e n s t . . . . " Volksgenooten, dit zijn de trawanten van Churchill, die voor Europa de beschaving willen redden. D i t gedegeneerd ras. Deze gedegeneerde natie is de oorzaak van dezen oorlog. Zij kon haar fabrieken niet meer eerlijk bevolken en doen produceeren, daar was de natie te gedegenereerd toe. Daarvoor moet die oorlog dienen, er zijn, om Duitschland, waar al dat v u i l der democratie door Hitier met ijzeren vuist werd uitgeroeid, kapot te maken. M a a r Engeland en zijn helpers vergissen zich, die vuile heertjes. Hitier zal i n Europa daarvoor i n de plaats stellen een sterk en gezond, vreugdevol, liefdevol en welvarend geheel. Ouders, laat uw kinderen gerust dit stukje lezen, laat uw zonen er kennis van nemen, buiten alle politiek om, want i n hoofdzaak schrijf i k dit voor deze jongens. Laat u w zonen weten, wat er te koop is, opdat zij later, als zij gaan reizen, weten welke gevaren er dreigen van de zijde van netgekleede heertjes van de Secret Service. Door die heerschappen worden de ongelukkigen alleen 21
door het Engelsche goüd, nog ongelukkiger gemaakt. Dit goud houdt deze vuiligheid in stand. Daarom maakt Hitier het goud kapot. De kiem. HET AFRIJDEN V A N MIJN B E E N . . . . Ik heb hierboven iets verteld over hoe het ging. Ik wil u ook het slot van dit begin mededeelen, al heeft het met politiek niets te maken. Maar wij kermen elkander een beetje en zitten toch gezellig te praten. Waarom zouden wij ook hierover niet een keuvel opzetten? Dr. Vuylsteke was er heel vlug bij. en ook de politie en de eerste hulp waren er vlug bij, en ik werd al spoedig op een brancard gelegd en naar het groote ziekenhuis vervoerd, daar nergens anders plaats was op dit oogenblik. Nu, ik had er geen spijt van; integendeel, in zulke gevallen zou ik ieder aanraden van deze inrichting gebruik te maken. Toen ik daar aankwam, had Dr. Vuylsteke reeds de noodige maatregelen per telefoon laten nemen, zoodat alles in de operatiezaal klaar stond. Ik trof er Dr. Loopuit aan, een kerel waar je mee uit visschen kunt gaan. „Zoo," zei hij direct, toen hij mij zag, „jou had ik hier heelemaal niet verwacht. Maar je bent er nu eenmaal en wij zullen maar meteen beginnen. Wij zullen maar niet op een stukje kijken, en maar goed repareeren." „Ga je gang, dokter," zei ik. „Ik laat alles aan je over. Maak het kort. Maak me maar weg." Het kapje kwam en weg was ik. Om half een lag ik op de groote zaal omringd door andere patiënten en dronk ik al een heerlijk kopje thee met een beschuitje. Nu wilde het ongeluk, dat ik naast een slaapje lag, een vervelenden kerel. Als de dag 26 uur geduurd had, zou hij 26 uur lang geroepen hebben, dat hij toch zooveel pijn had. De zusters moesten wel honderd maal per dag bij hem komen, voor allerhande wissewasjes. Dit maakte mij zoo nerveus, dat de zuster er aan te pas moest komen en die zei: „Meneer Duyvis, windt u maar niet op. Zoodra die man iets beter is, dan weet u niet hoe lief die dan is. Dan wil hij alles voor ons doen." Ik zei: „Ik verga ook van de pijn, dat verzeker ik u, maar ik geef geen kik." 22
„Ja, u," zei ze, „maar niet ieder is hetzelfde." Enfin ik commandeerde mezelf, niet meer zoo zenuwachtig te zullen worden. Dat hield ik evenwel niet vol, en op zeker moment zei ik, „als je niet je muil dicht kunt houden, dan sla ik die dicht!" Dit kwam de hoofdzuster te weten, en zij, bang voor de uitvoering ervan, ook ten nadeele van mij, deed mij vervoeren naar het Diaconessenhuis, waar een heerlijke eerste klas kamer juist open was gekomen. Daar lag ik alleen. Het was vier uur in den namiddag. Des avonds om negen uur, kreeg ik bezoek van de hoofdzuster en de gewone verpleegster. Zij brachten een Bijbel mee, en wilden mij voorlezen. Dat zou tot mijn genezing bijdragen, werd gezegd. Ik zei: „Neen, zusters, ik ben altoos een deugniet geweest, dat moet u niet doen. Ik heb me nooit met den Bijbel bemoeid, het eenige wat ik weet, is het verhaal over Jacob en zijn zonen. Daarnaar heb ik getracht te leven. Daarnaar alleen. God heeft mij willen straffen. Ik had teveel wilde haren, ik moest wat langzamer gaan loopen. Hij heeft mij mijn been ontnomen. Dus, ik had straf verdiend. Ik heb die straf betaald met mijn been. Ik ben met God quitte. Wij hebben niets meer van elkander te vorderen. Wij beginnen vandaag opnieuw samen. Ik ga geen Farizeër uithangen, door tot Hem te gaan bidden om genezing. Lieve zusjes, verplegen jullie mij maar, zooals ik behoor verpleegd te worden, ik zal genezen en zeer vlug." Zij gingen heen. Den volgenden morgen kwam de directrice, mevrouw Bal jon, met de hoofdverpleegster en bedankten zij mij, dat ik zoo eerlijk was geweest, en ze gaf mij de verzekering dat alles gedaan zou worden tot mijn spoedig herstel. Wat ook geschiedde. Na een paar dagen lag ik in mijn bed, blozend en welvarend. Ik heb geen enkele minuut koorts gehad en in 21 dagen was ik totaal genezen. Heerlijke dagen waren het, vooral des avonds, als de zusjes bij mij kwamen zitten. Met haar haakwerk. Om negen uur kwam mijn vrouw ook, en om half tien at zij een bordje pap mee. Vrienden kwamen lijkwit naar mij toe, maar gingen opgelucht weg. Naast mij lag een dominee uit Shedrecht, ook op een kamertje apart. Die had menigmaal geen levensmoed meer. Dan werd hij op een wagentje gezet en naast mijn bed geplaatst. Na een uurtje of zoo ging hij weer vol moed naar zijn kamertje terug. Dit is mijn ziekte geweest in het Diaconesesnhuis. Toen ik weg moest, heb 23
ik de vier zusjes een kus op haar voorhoofd gegeven, en de oude directrice twee kussen op haar wangen. En stevig hoor! Zoo verhet ik het ziekenhuis. Deze geschiedenis was het nieuwe begin. Het begin was goed. Correct. Vandaar ging het mij verder ook goed. De kiem was zuiver. H E R M A N N GORING. Op 18 Februari 1941 was ik te Amsterdam voor zaken. Bemerkende zonder sigaren te zijn, liet ik den chauffeur stoppen voor een winkel in de Oosterparkstraat teneinde daar een paar sigaren te koopen. Buiten den chef, bevonden zich nog twee heeren in de zaak. Hoe het nu kwam, begrijp ik op heden nog niet, maar ik raakte daar in een druk en aangenaam gesprek met de heeren. Het waren geen N.S.B'ers en mij konden ze heel goed als zoodanig herkennen, want ik droeg mijn zwart hemd en had mijn insigne op. Dat aangename gesprek kon gevoerd worden, doordat ik die menschen vertelde, dat ik liever met andersdenkenden sprak, dan met een kameraad N.S.B'er, want eigenlijk gezegd kan je daar niet mee spreken. Dat wordt een ja-broertje-gesprek. Dat is nu precies als je al lang getrouwd bent, dan kun je ook niet meer met je vrouw praten. Ik vertelde dan ook aan die menschen, dat ze vrijuit hun meening tegenover mij konden uiten. Ik zou hetzelfde van mijn kant doen. Doch in dat gesprek mocht niemand gekrenkt noch beleedigd worden, anders was het beter reeds aan het begin te zwijgen De eene meneer begon te zeggen: „Och, ik zeg niets van de N.S.B., maar ik voor mij zie het zoo in: dat het precies gaat als met de bonzen. Die worden nu opzij gezet en daar komt een N.S.B'er voor in de plaats. Ergo, verwisseling van personen, en de rest blijft hetzelfde." Hierop antwoordde ik: „Neen, meneer, zoo is het niet. De bonzen, die tot het democratische systeem behoorden, hebben de boel in het riet gestuurd, niet enkel nu, maar reeds jaren geleden. Bij een democratische regeering werden de bonzen benoemd, niet uit hoofde van de capaciteit, maar van het partijbelang. Of zij hersens hadden ja, dan neen, kwam er niet op aan. Als er maar een stukje hersens partijpolitiek dacht, was voldoende. Ik ben de overtuiging toege24
daan, dat er hier en daar nog <wöl een eerlijke en knappe kerel kon onderzitten. Alleen, die konden niets uitrichten, die konden niet tegen den stroom oproeien, van de meerderheid. Die meerderheid was door gouddorst behept. Het democratische systeem zegt: 50 plus 1 heeft het recht. Die wint. Zoodra het nationaal-socialisme aan het bewind komt is dat afgeloopen. Dan komt er één Leider, en die is kapitein op het schip. Die weet precies of een ondergeschikte goed of slecht vaart, want hij zet de schuit op de klip of stuurt er handig omheen. Een tusschenWeg is er niet. Daar behoeft niet twee jaar lang over geredekaveld te worden. Een bons stuurt niet, maar wordt door de bemanning gelast te sturen zooals die wil. Een N.S.B.'er als Leider, stuurt zelf,, en de bemanning volgt de bevelen van den kapitein." „Maar die meneer Woudenberg nu?" bracht de andere heer in het midden, „die zal toch zeker wel een vet baantje hebben?" Waarop ik zei: „Ik hoop het. Als hij de capaciteiten heeft, waar ik niet aan twijfel, dan komt het er op duizend gulden min of meer niet op aan. Capaciteiten en werklust beslissen, dat moeten wij hebben. En wat dat vette baantje betreft, wij allen moeten een vet baantje hebben. Niet de enkelingen, zooals in het democratisch regiem. Ik kan u echter wel vertellen, ik ben nog niet zoo lang 'lid van de N.S.B., maar wat daar gewerkt wordt en wat daar van je gevergd wordt, en alles voor niets, dat is bar. En dat alles zonder één enkele vergoeding. Ik ben zelfs van oordeel, dat de heer Woudenberg nog wel 50% van het inkomen zal afstaan aan de N.S.B., want, dat is ongeveer de gewoonte bij de N.S.B. Die gewoonte zal het blijven, ook in de toekomst. Zoo lang het nationaal-socialisme den Staat nog niet geschoeid heeft op nieuwe leest, blijft het zeker zoo. Op dat „vette" van den heer Woudenberg, zullen dus wel eenige kraaltjes water drijven, zooals met magere jus." „Maar meneer, in Duitschland dan, zoo'n Göring. Die doet toch precies eender zooals vroeger. Waar of je hem ziet gefotografeerd, 'daar is hij behangen mét medailles. Wat zal die wel met voor een inkomen hebben?" „Beste vrienden, daar zal ik u op antwoorden," zei ik. „Wat zijn inkomen betreft, dat weet ik niet, maar in elk geval heeft hij geen l
25
cumulatie van inkomen. Ten tweede, Rijkskanselier Adolf Hitier heeft maar 60.000 Mrk per jaar. Let wel, dat bedrag toucheert hij nooit. Hij stort dat jaar op jaar in de Winterhulp. Nu geloof ik niet, dat Göring meer salaris zal hebben, dan zijn Führer! Maar wel kan ik u zeggen, mijn persoonlijke meening daaromtrent. Als die man tien maal meer verdiende per jaar dan onze ex-kohingin, of dan Colijn, dan zou dat nog een fooitje beteekenen voor de enorme arbeidsprestaties waarover Göring beschikt en verricht. Ten derde, deze man is leider en hoofd van de Hermann Göring Werke, in wier fabrieken in Duitschland meer dan 400.000 arbeiders werken. Uit die fabrieken stroomen de wapens en werktuigen, maar in die fabrieken zijn ook de modernste en meest denkbare sociale instellingen aanwezig. Deze fabrieken worden door hem beheerd en dan ook alleen door hem. Buitendien is hij reeds van zichzelf zeer rijk, dat was hij al voor het nationaal-socialisme aan het bewind kwam. Ik geef u de heilige verzekering, dat deze man nog nooit één cent getoucheerd heeft van het nationaal-socialisme. Integendeel, hij heeft miljoenen geofferd, en zal dat steeds blijven doen, tot aan zijn dood toe. Hij is een van de grootste Duitschers en daarbij komt nog zijn gemoedelijk karakter. Hij is de oprechtste en gemoedelijkste vent dien men zich maar indenken kan. Buiten deze fabrieken, die hij bestuurt en aldus zorgt, dat 400.000 gezinnen een goed bestaan hebben, en gezien de omstandigheden van heden, zelfs een weelderig bestaan tegenover anderen in het democratisch buitenland, is hij nog President van den Rijksdag, Chef van de Luchtvaart, Chef van de Houtvesterij, Leider van het vierjarenplan enz. Geloof mij, de man slaapt maar weinig hoor! Dan is hij de representatieve persoon van het Duitsche Rijk. Daarvoor heeft men hem noodig, daarom draagt hij ook de medailles op zijn borst. Maar die zijn hem geschonken uit verdienste en dapperheid, en die heeft hij niet gekregen als de prinsen uit de democratie, omdat zij voor de eerste maal. een groote buiten hun luier deden. Die medailles moet en mag hij dragen. Het Duitsche volk ziet daarin zichzelf, de dapperheid van zijn zonen, de eer van zijn zonen, de beloonde prestatie. Dat is Hermann Göring. Wilt gij, beste vrienden dezen man vergelijken of op één lijn stellen met den laffen Duitscher, die hier in Nederland opeens 26
rijkelijke baantjes kreeg, nadat hij te Parijs, door een kruiwagen ook een baantje had ontvangen? Toen hij in Nederland kwam, Sehuwd met één van onze kinderen, scharrelde hij eiken dag rond in een ander uniform, en werd hij benoemd tot alle mogelijke militaire functies waar hij geen benul van had. Ik heb een vriend, die hoorde zijn eigen familie te Detmold zeggen: „sind Wir den Dreck fein herausü". Zoo arm waren ze. Zoo arm, dat jn vader begraven moest worden op rijkskosten, op last van Hitier, dien hij nu bekampt. Deze man heeft nooit anders gedaan dan ieder jaar twee honderd duizend gulden getoucheerd. Zijn oude Ford ging het museum in en hij kocht prachtwagen op Wagen. Wie ze betaalde laten wij buiten beschouwing. Hij had geen sou. Het is heel goed mogelijk dat er nog wel eereschulden bestonden ook, die verplicht waren afgehandeld te worden. En voor zoo'n mensch werden wij verplicht te vlaggen, en zouden wij öu uitgezaagde guldens moeten dragen? Zoo'n man vergelijkt men met Göring? Geloof mij, die laatste is niet af te breken, die is niet te breken. Maar onze „held", in Londen, vecht nu tegen zijn bloedeigen broer. Hij WIL tegen zijn broeders vechten. Inplaats een kerel te zijn uit één stuk, en tegen zijn vrouw te zeggen: „Juul, wij zijn getrouwd, jij bent mijn vrouw. Wij vluchten niet, mijn broeders zijn geen Barbaren. Als de Nederlandsche autoriteiten mij niet vertrouwen, goed, dan zetten ze mij maar vast. Maar als dat geschiedt, dan zullen mijn broers jou en de kinderen en ook mij verlossen, en ons zal geen haar gekrenkt Worden, dat verzeker ik je. En ik zal je moeder ook dwingen hier te blijven, voor zoover ik dat kan doen. Ook haar zal ik zeggen: bier zal niets gebeuren, en ook u niet, moeder. Mijn volk, waar ik uit geboren ben, is niet barbaarsch. Ik blijf hier." Kijk, dan Was hij een vent geweest waar ik alle achting voor zou hebben en tien uitgezaagde guldens op de borst voor zou gedragen hebben. Ik zou het gevonden hebben, een staaltje van zijn plicht. Wat i k er nu over denk, en wat ieder weldenkend mensch er over denkt, zal ik maar niet zeggen...." zi
27
M E N K A N NIET V A N TEVOREN B E P A L E N HET V A K , D A T E E N KIND Z A L MOETEN LEEREN, A L S HET KIND NOG GEBOREN MOET WORDEN! Terugkomende op mijn gesprek in den sigarenwinkel te Amsterdam, wil ik nog iets memoreeren, dat ik bijna vergeten zou hebben. Daar werd nog het volgende gesprek gevoerd. Want terwijl ik met één van de heeren sprak, had de tweede meer aandacht geschonken aan mijn boekje dat ik hem gegeven had als aan het gesprek zelf. , Hij kwam op onze ex-Jkoningin terecht. Dat stond ook in dat boekje, merkte hij op. De man was eerlijk en verdedigde zijn zienswijze zonder hatelijkheden, op een oprechte wijze. Ik moest hem evenwel van antwoord dienen en ik zei: „Gij moet niet Maarschalk Göring of welken leider van het Duitsche Rijk of van het Italiaansche Rijk, vergelijken met onze ex-koningin, of welke koningin of welken koning ook. Men behoeft geen kwaad te spreken over hen, ik voor mij, als je mij eerlijk vraagt, dan heb ik altoos medelijden met die stumpers gehad, echt medelijden en ik heb dat nog met al die dames en heeren. Ik zal u mijn inzichten hierover eens op mijn manier bekend maken. , Daar is een timmerman, een heele nette timmerman en een goed vakman nog daarbij. Plichtsgetrouw, en daarom ook nooit zonder werk. Let daar op, volksgenooten: en daarom ook nooit zonder werk. Deze man heeft een zwager, die is schoenmaker. Een bekwaam schoenmaker. Hij begon in een souterrain en door hard werken en goed werken, kreeg hij steeds meer klanten erbij en moest hij alras een halfwas nemen. Daarna een jongen. Kort daarop weer een halfwas erbij, en na een jaartje of zoo zelfs een volslagen knecht als hulp in de schoenmakerij. Hij brengt het zoover, dat, toen er in de straat een aardig winkelhuis leegkwam, hij het huurde. Hij kon er nu ook wat schoenen in verkoopen, riemen, schaatsriemen, kortom allerhand tuig dat met leerbewerking in verband staat. Achter den winkel had hij zijn werkplaats. Het geheel zag er keurig en zindelijk uit, en dat laat bij menigen schoenmaker nog al eens te wenschen over, dat moet gezegd worden. 28
Met dezen schoenmaker, den zwager van den timmerman, had de timmerman heel veel op. Er speelde altoos de gedachte door ijn hoofd, dat, als er bij hem thuis nog eens een jongen geboren Werd, dat kind schoenmaker moest worden. Die timmerman kwam op een Zaterdagnamiddag thuis, om en bij de twee uur. Hij had een extraatje verdiend in de week en had en goeden zin, en zijn vrouw en twee dochtertjes profiteerden daar rijkelijk van. Hij gaf moeder dan ook een klap op haar § • . . . en zei: ,,Trien, zet de ketel met water op, ik ga in het teiltje." Kijk, volksgenooten, voor een zindelijk lichaam heeft men geen badinstallatie Louis X V I noodig of zoo iets. Dat kan ook met behulp van ketel en teil geschieden. Trien zette den ketel op. Kees de timmerman kleedde zich uit, ttam zijn bad in het teiltje. Eerst zijn bovenlichaam. Trien hielp hem met zijn rug. Toen die schoon was nam Kees de keukenstoel, ging er op zitten en maakte hij zijn straatstampers schoon. Het scfaoone goed kwam en Kees 'kleedde zich verder aan. Trien heeft ook een tweeden ketel water opgezet voor haar Zelf. Zij gaat ook in het teiltje en zooals Trien haar Kees hielp, helpt Kees nu zijn Trien en de zaak is binnen een uurtje geZond. Ze zitten in de sehoone plunje, ze dirken en doffen zich op, gaan naar de stad met de kinderen en doen er hun inkoopen. Ze gaan daarna een glaasje bier drinken, Kees neemt nog een tweede potje, want op één been kun je niet loopen, en verheugd stapt het stel naar huis. Zij gingen eten. Na het eten, zoo tegen half zeven, las Kees ^og even izijn krantje en daarna stapt hij naar een net café waar hij zoo op Zaterdagavonden een partijtje gaat biljarten. Trien stopt de kinderen in bed, zett de vuile wasch vast in de week, eddert den boel wat op en zorgt dat het huisje in orde is voor den Zondag. Voor het vertrek naar zijn cafétje had Kees gezegd: „Trien, ik kom vanavond een uurtje vroeger thuis, want er moet iets gebeuren " En Kees hield woord. Hij kwam bijtijds terug. ,,Trien," zei hij, „geef nog even een boterhammetje, en daarna gaan wij eens praten over den ooieaar. Dien gaan wij eens onderhanden nemen. Daar moet een 2
e
r
v
29
schoenmaker komen, want die broer van je heeft het toch maar ver gebracht met zijn schoenmakerij." Trien voelde er dien avond ook wel wat voor En ze gingen dien avond ook vroeg naar bed en spraken met den ooievaar. Zooals het gesprek gevoerd werd, bestond er wel kans dat de ooievaar verwacht kon worden. En heusch, de ooievaar bracht op tijd en wijl een schoenmakertje. Hij kreeg den naam van „Dirk", den naam van den zwager en Kees was maar wat gek met zijn Dirk. Je hebt er geen idee van, hoe gek die vent met zijn schoenmakertje in den dop was! De jaren verliepen. Dirk werd 12 jaar, en het was nog in den tijd, dat men dan op ambacht ging. Kees ging naar zijn zwager en zei: „Dirk, mijn jongen wordt twaalf en ik wil hem graag bij jou in de leer doen. Kan dat?" „Jongen," zegt Dirk, „doe dat niet. Ik houd teveel van den jongen, en dat is niet goed voor een baas. Vreemde oogen dwingen." Kees was voor rede vatbaar en er werd een andere schoenmakerij gezocht en Dirk, schoenmaker in den dop, ging er op een dag werkelijk heen met zijn broodje onder den arm. Hij deed zijn best, hij deed al het mogelijke. Hij was leidzaam, maar leidzaamheid is niet voldoende, men heeft ook verstand noodig. Enfin, volksgenooten, alles werd in het werk gesteld dat hij toch maar slagen zou voor schoenmaker. Hij werd het ook. Maar je most niet vragen: hoe? Kees vond, dat zijn zoon beginnen moest als zijn zwager: in een sousterrain. Hij kreeg zijn werkplaats, en begon. Maar Dirk leverde geen eerste klas werk af, hij was er niet voor geschikt, niet voor geboren schoenmaker te worden en te zijn. En daarb i j . . . . vader Kees en moeder Trien hadden op den avond, dat zij met den ooievaar spraken, gedronken op die prachtige vooruitzichten, en nu bleek, na jaren, dat de hersenen van Dirk gevuld waren met alkoholrestanten. Dat kon die jongen niet helpen, het was nu eenmaal zoo. Het gevolg was, dat de schoenmakerij niet ging. Die werd opgeheven en Dirk werd witkiel aan het Spoor. De droom van vader en moeder was in rook opgegaan. De ouders vonden het vreeselijk," en toch was het niet vreeselijk voor Dirk, want als witkiel snapte hij al heel gauW 30
de finesses van het vak. Hij verdiende goed, leefde gelukkig en
had zijn brood. Dus het gevolg was, dat het eigenlijk heelemaal niet zoo slecht afliep met den jongen. Hij trouwde dan ook en had een goed bestaan. „Kijk," zei ik tegen den heer in den sigarenwinkel, „dat is een mislukking, omdat men geen kinderen kan verwekken, bestemd voor een zeker doel of vak. Daar heb je den Schepper voor noodig. En nu, geachte heer, nu zal ik u nog zoo'n verhaal opdisschen.. Dat geschiedde in een Koningshuis. Maar dat liep erger af. Ik zal u dat bewijzen. De koning komt thuis, en heeft zwaar gedineerd, wat veelvuldig voorkomt. Daar zijn maar weinig menschen in de wereld, die matig kunnen blijven voor zich zelf als zij in overvloed leven. Deze koning komt dus thuis na zoo'n zwaar diner. Hij is opgeruimd. Zijn vrouw, de koningin, heeft met haar hofdames apart gegeten. Zooals dat ook gewoonte is in de paleizen. Daar was een glas Bordeaux bij, daarna een glas Champagne, een café-pousse. Dat is toch maar heel gewoon in die kringen, volksgenoot. Dus ook de Koningin is niet vrij van alkoholische invloeden. Zooals gezegd, de koning kwam heel gemoedelijk thuis, en hij zegt tegen zijn vrouw: „Maria, Helena, Josephine, Margaretha, Antonia, (bij Trien en Kees ging het makkelijker toe: Trien!) Hij zegt dus: Wat zou je er van denken als wij dezen avond eens spraken met den ooievaar. Daar moet een koning komen, je weet nooit wat er gebeuren kan, en een volk zonder koning is ten ondergang gedoemd. Wat zou er van mijn land terecht komen zonder koning! Het is mijn plicht te zorgen, dat er een is. Wij moeten met den ooievaar praten. Wij moeten de schroeven sterker aandraaien. Wij zijn al drie jaar getrouwd en dat beest vliegt maar steeds het paleis voorbij." Zoo gezegd zoo gedaan. Anders sliepen ze altoos gescheiden, ieder in een kamer, dat is hygiënischer, volksgenoot. Men heeft dan geen last van een andermans adem, of onaangename luchtjes Van de voeten, van de oksels, van de beenen.... O, het is nog zoo gek niet, dat apart slapen, voor een vorst zeker niet! Maar °p dezen avcnd sliepen koning en koningin in één bed en spraken zij één verhaal. De ooievaar moest komen en je weet niet Wanneer zoo'n beest komt. Maar het geluk diende hen beiden, 31
en de ooievaar 'kwam spoedig. Ze hadden bof. De zaak werd beklonken met de vogeltjes en alles liep van een leien dakje, en, zijn woord getrouw, kwam ie uen schoorsteen binnen gevlogen met een koning in den dop. Het werd een feest! Het geheele land was één feest! Heel het volk vierde feest! Zelfs zij die heelemaal niet weten wat een feest is, vierden mee! Alles vierde, maar dan oök alles! Wat een feest was datt! De nieuwe koning was een pracht van een kind, werd gezegd. Een echte koning, hoe kon het bestaan! Het gerucht ging, dat hij al zeer bijdehand moest zijn. De zuster, de speciale zuster, die hem verzorgde, kwam den volgenden morgen reeds aan heel het hof vertellen, aan al de knipmessen in het paleis, dat de nieuwe koning reeds een groote gedaan had, niet in zijn luier, maar ernaast, en de zuster begreep niet goed hoe hij dat gelapt had. De luier zat nog krek als toen zij hem aan had gedaan, en toch lag de boel ernaast. Dat was geniaal. Het was een wonderkoning, daar! Het gevolg was, dat deze jonge koning al gauw een lintje van een of ander ridderorde om zijn halsje kreeg te dragen. Voor zoo'n stukje bekwaamheid. En dergelijke bekwaamheden heeft hij legio uitgehaald, en steeds werden zij door lintjes beloond. De tijd kwam, dat hij moest gaan leeren. P a a r werden professoren voor benoemd, gewone onderwijzers waren daar te sullig voor, te proleetachtig. Het moesten leeraren zijn. Doch die leeraren waren ook niet van gisteren en merkten al spoedig, dat er iets niet in den haak was, want de jonge Koning was niet bevattelijk genoegMen kon er niets in krijgen, er haperde wat aan die hersens. De doktoren werden er bijgehaald, professoren, neen, geen waterkijkers hoor! Echte professoren. Minutieus werd de jongen onderzocht en d'r moest geconstateerd worden, hoe onprettig het ook was, dat de hersentjes van dat jonge kind niet bepaald normaal waren. Volksgenooten, als wijn even staat in een flesoh, en je schenkt de flesch langzaam en behoedzaam leeg, dan bemerkt u, dat er op den bodem droes ligt, bezinksel Nu, dat kind scheen van dat alkoholisoh zaksel in de hersenen te hebben opgenomen. Het gevolg was, dat den Koning dat op een zeer voorzichtige manier werd medegedeeld door de profs. De Koning vond het vreeselijk, hij maakte zich een zelfverwijt, maar het volk mocht het vooral niet te weten komen, dus het geheim moest tusschien vier 32
muren blijven. E r kwamen weer speciale profs om het k i n d te leeren, en van de tien uur les per week bleef er i n totaal voor een waarde van twee minuten i n zijn kinderkopje hangen. De rest vlood heen E n , zooals uitgelegd voorheen, bij den schoenmaker werd daar een mouw aangepast, want de schoenmaker w e r d witkiel, maar bij een koning gaat het anders. Deze imbeciel werd toch koning op zijn tijd. E n voordat hij koning Was, bleef het volk steeds schreeuwen: Leve de Prins! E n op a l zijn verjaardagen was er feest, en speelde heel het volk den clown voor den nar i n het paleis, en men bleef roepen en juichen en zag niet hoe gek men zelf w e l was. K i j k , n u willen wij nationaal-socialisten, dezen imbecielen toestand doen ophouden. Dat is niet uit haat noch nijd tegen om het even welk koningshuis, maar omdat het eenvoudig tegen elk begrip van een gezond verstand indruischt dergelijke toestanden' te handhaven. Wij nationaal-socialisten gunnen geen mensch kwaad, ook geen koning. Integendeel, wij gunnen ieder een bestaan, een gelukkig bestaan, het" volle rijke leven. Ieder nationaal-socialist zal het aangenaam zijn, als ieder volksgenoot met volle teugen zal k u n nen genieten van het leven. Maar wij nationaal-socialisten zijn niet als de apen i n een dierentuin. Volksgenooten, hebt u w e l eens op deze dieren gelet, goed gelet? M a a r de Schepper heeft aan alles gedacht, dat verzeker i k u. A l s u i n een diergaarde komt te staan met 5 of 6 menschen ivoor een apenkooi, en u neemt de apen goed op, dan zult u zien hoe rustig die dieren kunnen zitten als er niemand i n de buurt is. M a a r zij zien u nog niet aankomen of beginnen al onder elkander te praten. Weet u wat die apen dan tegen elkander zeggen: „ D a a r heb je dat zoodje menschen weer, die domkoppen." < Dan geeft u hen nootjes, nog meer nootjes, ze nemen ze ook aan. Ze gaan inmiddels steeds luider praten met elkander, en Worden op den duur boos. Ze gooien u met de schillen en pellen.. Waarom, waarom toch? Omdat ze boos zijn, natuurlijk, en boos op u . Ze zeggen tegen elkander: „ W a t een stommelingen, waarom staan jullie menschen achter .trahes? Verbreek de trahes." . Zij, de apen beelden zich -in, dat zij vrij zijn, en wij achter 83
de tralies zitten, wij menschen. Dat is het mooie in God, dat HiJ hun die gedachte gaf, want nu zijn die arme beestjes toch rijk in hun gevoel en voelen zij den dwang van de gevangenschap niet. • Zij hebben immers geen kwaad gedaan.... Dat is Sehepperswerk. En wij nationaal-socialisten worden geleid door de Schepping van God. Wij zijn ervoor, al die misstanden, mistoestanden, en ik zal nu eens dat „mooie" woord van onzen generalissimus Winkelman gebruiken: vernietigd worden. Alleen wij nationaal-socialisten vernietigen enkel maar: rottigheden, doch geen Duitsche parachutisten of soldaten van om het even welke natie*, zelfs hebben wij geen behagen in de vernietiging van Engelsche soldaten. Hitier voelt dat ook aan. Ik ben er zeker van, volksgenoot, dat Rijkskanselier Adolf Hitier, of je het gelooven wilt of niet, laat mij koud, maar ik ben jgr zeker van, dat Hitier reeds nu de maatregelen heeft getroffen, voedsel in reserve te hebben voor het Engelsche volk, als dat land door, de Duitschers bezet zal zijn. Dan zal de eenige die helpen wit Hitier zijn. Dat zal zijn antwoord zijn op dat vuile woord: vernietigen. Dat zijn de antwoorden van Hitier op de nooden van 1919 en 1920, toen ik in Duitschland zelf de ellende zag van zeer nabij. Die ellende heerschte er onder de vuile democratie, en die democratie dacht er niet aan te gaan helpen. Er kwamen nog bevelen, dat de Duitschers hun veestapel moesten uitleveren. En terwijl stikten zij zelf, Frankrijk, Engeland en Amerika in het voedsel, zij verreikten er in. En hierbij vervalt gelijk de ooievaar van den schoenmaker en de ooievaar van den koning, want de hersenen van Adolf Hitier zijn vrij van eiken alkoholischen invloed. Zij alleen zijn gevuld met zuivere substantie. Zij denken. DAT UNIEMANNETJE, DAT IN DE M A A S L A G . Volksgenooten, in de Maas lag een Uniemannetje en hij stond op het punt te verdrinken. Hij was uitgepunt, de arme. Hij kon den wal niet meer halen met zijn zwemgeploeter. Hij schreeuwde wat hij schreeuwen kon, om hulp. Daar kwam een Duitsche soldaat aan, gespte zijn koppel los, trok zijn zware kapotjas uit Op datzelfde oogenblik kwam 34
ook een N.S.B.'er voorbij, een W.A.man. Die trok direct zijn zware laarzen uit en maakte zijn jasje los Dat Uniemannetje, daar in het Maaswater, was een pracht van een kerel, een vent met karakter, en daarom riep hij natuurlijk: „Neen, rotmof, door jou wil ik niet gered worden! Neen, vuile N.S.B.'er, door jou wil ik nog minder gered worden! Adjuus, ik groet jullie, en verzuip-dan maar!" Hij verdronk, zonk weg in de diepte. Daar was hij 100% Nederlander voor. Kijk, dat was jammer van den vent. Zulke menschen hebben we juist noodig. Dit was een vent met karakter. Hij was een man die voor zijn ideaal zijn lichaam wist op te offeren, hoe verkeerd dat offer ook gebracht was. Hij was de meening toegedaan zich niet te mogen laten helpen door die menschen, en verzoop dan maar. Maar hoe staat het nu met die 43 families, mijn geachte buurlui, uit de Rochussenstraat, wat zegt u daarvan? Zij wonen op nummer zooveel tot zooveel, en ik heb al hun namen, volksgenoot. Zij zijn allemaal meer of minder in goeden doen, maar wilden de Winterhulplijsten niet teekenen, en gaven dan maar laf: niet thuis. Enkelen weigerden kortaf. Dat waren lafaards. Menschen, die anderen willen laten sterven voor hun benepen ideaaltjes. Die de lasten op andere schouders willen leggen. Die nemen het volgende standpunt in: „Als er voldoende ingeschreven wordt op de Winterhulp, dan zegt die arme steuntrekker: „Wat fijn, mij een zorg, of die mof of N.S.B.'er daarvoor zorgt, ik heb dat extraatje en kon het gebruiken. Ik heb heerlijk een tientje meer gekregen. Ik dank daarvoor. Mij kan het weinig bommen hoe het er gekomen is. Ik ben er goed mee!" Maar die arme steuntrekker, die hongerlijder, mag zoo niet denken volgens mijn buurlui. Daarom moet de Winterhulp een fiasco worden. Die Winterhulp mag in de oogen van den armen slokker geen succes worden. Die man moet ontevreden blijven en nog meer ontevreden worden. Hij moet gaan schelden, hij moet zich in gevaar gaan brengen door te gaan roepen: „Die rotmoffen! Die vuile N.S.B.'ers, die rot Winterhulp! Wat een blageur! Waar blijven die nu? Ik heb maar één stommen gulden gekregen, de rest is zeker naar Duitschland. Wij arme werkloozen kregen het niet." Kijk, dat is de mentaliteit van mijn eerzame 43 buurlui. Doch daar zal afgerekend worden met hen. Dat garandeer IE.
35
WOL E N B O E K E N VOOR D E ITALIAANSCHE SOLDATEN.... Volksgenooten, u weet, Italië was mijn tweede vaderland en u weet ook reeds, dat, als i k vecht, i k dat met liefde doe. Verder weet u, dat, als i k iets aanpak, i k dan de zaak ook goed aanpak. D a n vraag ik niet hoe hard het zal moeten gaan, maar welk succes te verwachten is, en welk doel i k bereiken moet. A l s een mensch iets w i l , dat goed is, dan bereikt hij dat, dat is mijn ondervinding i n dit leven. U weet, volksgenooten, i k ging m Turijn met heel wat werkvolk om, gedurende den grooten oorlog, en als een werkman mij zag, vertelde hij dit, en een ander vertelde mij, weer dat. Ze vertelden mij onder meer, dat de soldaten schoenen gekregen hadden met papieren zolen er onder. N a twee dagen liepen de arme kerels op bloöte voeten rond. Dat was zoo'n democratische fabrikant geweest, de leverancier. Een ander vertelde mij, hoe de soldaten i n de bergen, i n de voetenöiepen sneeuw, niets hadden om onder te liggen en zich maar met sneeuw toedekten. Ze waren slecht gekleed. Een derde vertelde, dat de gewonden niet konden genezen doordat zij-in de hospitalen geen boeken hadden om te lezen. Zonder afleiding lagen ze daar maar te wachten op hun genezing of dood. De dag duurde voor deze arme slokkers geen vier en twintig uur maar een volle week. D i t hoorde ik van mijn personeel. Ik werd woedend, dat is mijn karakter. A l s ik onrechtvaardigheid bemerk word ik eerst woedend alvorens tot daden over te gaan. Ik gaf direct kennis op het hoofdkantoor, dat i k i n de eerste uren voor niemand te spreken was. Ik liet mijn auto voorkomen en reed naar den Burgemeester van Turijn, den heer Rossi. Ik vertelde hem ongezouten wat ik aan de hand had en zei hem, dat daar n u eens voorgoed een einde aan gemaakt moest worden. Waarop hij zei: ' „Ja, meneer Duyvis, we zijn een arm volk en zijn geen Engelschen!" Ik zei terug: „Dat heeft met armoe of rijkdom niets te maken. Daar is geen geld voor noodig. We hebben voldoende geld, we hebben menschen waar goede handen aan zitten. We hebben lichamen waar goede koppen op zitten. A l s men dat heeft, heeft men geen geld noodig, dan heeft men alles wat wij noodig hebben. We kunnen alles zelf maken, en wat we zelf maken, dat kost niets. D a n doe i k dat betalen met een closetrol papier, maar ook die heb ik niet noodig, we krijgen alles, het is er reeds." ,36
„Meneer Duyvis, u zegt het is er reeds?" „Ja, het is er. Als alle mannen uit ieder huisgezin een zindelijke en gebruikte onderbroek of ander kleedingstuk afstaan, dan zal ieder soldaat iets krijgen. Het zal misschien gebeuren Aat de eene soldaat een groene borstrok heeft en tegelijk een roode. onderbroek, om het maar wat te overdrijven, maar de wol zal goed en warm zijn. Die soldaat zal om die kleuren niet geven. Mocht hij er toch aanmerking op maken, dan slaan we hem den kop af. Dat is dan geen soldaat maar een verrader, een overlooper naar den vijand, nog in staat aan dien vijand alles te verraden, wat hij weet. En met die boeken gaat het zoo, dito. In de huizen zijn duizenden en duizenden boeken, die ongelezen in het stof op zolders liggen. We halen hen onder dat stof vandaan, rangschikken hen en bezorgen hen in de hospitalen, zoodat de soldaten lezen kunnen.. Ze vergeten dan hun pijn." Enfin, meneer Rossi hoorde mij aan en ik dacht klaar te zijn. Hij drukte mij de hand en zei: „De idee is schitterend, maar, ziet u, het is zoo jammer, ik kan u niet helpen. Ik heb hier niets te vertellen. De stad Turijn is In staat van beleg en Generaal Zoo en Zoo (ik ben zijn naam vergeten), dat is de man die over . alles beslist op dit oogenblik." „Daarbij," vervolgde hij, „is hij een militair en militairen denken over alles geheel anders als wij, kooplui. Ik weet niet hoe hij Uw plan zal opnemen. U is een vreemdeling.. . . " Ik zei: „Vreemdeling ben ik, en toch ook niet. En hoe hij dat denkt op te nemen laat mij koud, en wat hij met mij daarna wil gaan doen laat mij nog eens koud. Geef u mij een kaartje, waarop staat dat u mij kent." Dat kaartje krëeg ik. Op de achterzijde schreef Burgemeester Rossi: „ontvang dezen heer, mijn vriend, met de meeste hoogachting." Ik ging naar de kazerne en diende mij aan bij den generaal. Na een kort oogenblik werd ik toegelaten op zijn bureau en daar had ik een gesprek met hem. Ik vertelde hem alles zooals boven reeds beschreven. Hij omhelsde mij en zei spontaan: „Wat een jammer, dat een Hollander het moet zijn, die dat doet! Waarom kon dat geen Italiaan geweest zijn!" „Ik ben Hollander," zei ik, „en zal Hollander blijven, dat ben ik aan mijn ouders en land en volk verplicht. Maar wat Italië aan 37
mij gedaan heeft en ik aan Italië verschuldigd ben, dat vergeet ik niet. Ik heb nog lang niet voldaan aan al mijn verplichtingen tegenover Italië." De generaal vroeg mij, hoe of ik alles wilde organiseeren. Ik zei: „Ik alleen commandeer. U geeft mij 30 a 40 militaire vrachtwagens plus de noodige chauffeurs en manschappen met geweer op schouder. Ik haal daarmede den boél op. Ik ga naar de kranten en vraag hen gratis annonces te mogen plaatsen ten behoeve van deze actie. Ik ga naar de expediteurs en vraag van hen wagens en paarden en personeel. Ik zal heel het plan van ons uitwerken en morgen vroeg ben ik bij u en zal ik u de copie ervan geven." Dat was goed. Ik benutte nog een uur of wat om kennissen en firma's te bewerken en vergewiste mij van hun medewerking. Ieder stond voor mij klaar. Ik had hulp zooveel ik maar wenschte. Ik liet des avonds mijn typiste komen en tevens een chef van een groote expeditiefirma, die goed op de hoogte was met de wijken van de stad. Ik kende enkel maar de straten. Toen ik den volgenden-morgen bij mijn generaal verscheen ert hem alles toonde was direct alles in kannen en kruiken. Alleen er kwam nog iets: in mijn wijkplan waren er wijken waar zes wagens moesten rijden, en in andere wijken maar één wagen, om den boel op te halen. |Hij maakte mij daarop opmerkzaam en zei: „U verlangt voor deze groote wijk maar één camion?" „Generaal," zei ik, „daar kan ik een kinderwagen heen sturen, dan is die nog te groot. Daar wonen teveel rijken in die wijk. De rijken bezitten zes stel ondergoed van alles, vijf stel in de kast en één stel aan hun donder. Daar krijg je nooit één stel van los. Dat is zonde. Zij laten het meisje voor één gulden wol koopen en dan kan zij daar een paar wanten of handschoenen of sokken van breien. Het tweede meisje breit dan ook wat voor één gulden wol. Dan hebben die arme soldaten warme voeten en handen, of het andèr lichaamsgedeelte het ook warm krijgt, daar denken ze niet aan. Dat merken ze ook niet. Zij begrijpen de kou eenvoudig niet, daar hebben ze ook geen hersenen voor. Alleen goud, daar hebben ze hersenen voor." v Dat vond mijn generaal gek.:.. Hij vroeg of ik niet overdreef. „Neen," zei ik, „ik zal het u naderhand bewijzen. Het wordt u bewezen, wat uit die wijk komt zal ik apart houden, desnoods met N
/
38
een naamkaartje erbij van wie het afkomstig is. Als u ooit honger krijgt, bel dan niet aan bij een rijke woning. Dan doet het meisje het deurluikje open en die zegt: „Niets noodig, koopman." Het meisje heeft nog de pé in, want ze is dien morgen al vier maal aan de deur geroepen door de bel. Als u honger hebt, ga dan naar de arme menschen heen, die helpen direct. Want die kunnen iets afstaan." En, geloof mij, het was zoo, i k heb mijn generaal ervan overtuigd. Wél heb ik van eenige rijken geld toegezonden gekregen, om wol te koopen, doch dat is hetzelfde niet voor mij. Dat is echt Engelsen. Een Engelschman spuugt je in je snoet, steekt zijn hand in zijn broekzak en geeft je dan een pond en je mag niets zeggen. Maar dat is geen saamhoorigheid. Het was toch bestemd voor die arme jongens die kou leden! Voor die lui, waarvan de arme vrouwen een lire per dag ontvingen aan ondersteuning. De generaal zei naderhand: „Meneer Duyvis, zou dat nu werkelijk zoo zijn? Is dat waar? U moet het weten, u bereisde de halve wereld." . Ik zei: „Generaal, het is zoo. Zooals gezegd, uit die straten Iaat ik alles apart leggen en met een kaartje erop. Nu moet ik morgen een wagen hebben, want ik zal heel den dag eraan geven. Dat moet ik zelf doen. Geef mij een camion met zes soldaten, met geWeer op schouder, en ook een chauffeur. Ik rijd hiermede de winkels af en requireer overal de wol en die mag enkel verkocht Worden tegen den prijs, dien ik zal vaststellen. Ze moeten tevens registers aanleggen, waarin de namen van de koopers staan geboekt, en daar mag énkel maar genoeg wol verkocht worden aan één persoon voor een paar kousen of handschoenen of wanten. Morgen om tien uur ben ik hier, generaal. Kunt u daarvoor zorgen?" „Meneer Duyvis, u krijgt wat u vraagt." Ik drukte hem de hand, bedankte hem en ging heen. Den volgenden dag zijn wij, zooals men dat noemt, ,,hurry-up!" begonnen. Het heeft drie dagen geduurd en het succes was enorm, het succes was buitengewoon enorm. Daar waren aan mij droge pakhuizen afgestaan, waar wij alles gratis mochten opslaan. Die Waren tjokvol. Wij hebben veertig meisjes en tien mannen noodig gehad, alleen voor de afdeeling wollen stoffen, en die hebben drie Weken lang gewerkt. Toen was alles keurig gesorteerd én voor onze Torineesche soldaten die aan het front stonden klaargemaakt. 39
Ieder k r e e g zijn pakje. Z o o v e r het k ó n k r e e g ieder 3 stuks, m a a r d e m i n s t e w a s 2 s t u k s v a n e l k . M e t de b o e k e n g i n g h e t h e t z e l f d e . D i e w e r d e n g e r a n g s c h i k t d o o r m e n s c h e n , d e s k u n d i g op b c e k e n gebied e n onze hospitalen w e r d e n v o o r z i e n v a n een B i b l i o t h e e k , d i e e r z i j n mocht.. D i t v o o r b e e l d is o v e r geheel* I t a l i ë n a g e v o l g d g e w o r d e n , e n h a d h e t grootste s u c c e s . Z o n d e r g e l d , z o n d e r g o u d , w a r e n o n z e j o n gens g e k l e e d . H e t g o u d h e b b e n w e g e l a t e n b i j d e g o u d w e l l u s t e lingen.
x
V o l k s g e n o o t e n , a l l e s k a n , m a a r d a n o o k a l l e s . A r m o e behoeft n i e t te z i j n . A r m o e w o r d t g e k w e e k t g e l i j k a a r d a p p e l e n worden, maar
de m a n d i e a a r d a p p e l e n
kweekt
er
gekweekt
verricht
nuttig
w e r k , m a a r die armoe k w e e k t is een m i s e r a b e l i n d i v i d u e n
het
m i d d e l o m a r m o e te k w e e k e n , h e t z a a d e r v o o r , dat is g o u d . L e e r t h i e r u i t , l e e r t dat d o o r de e e n s g e z i n d h e i d , d o o r m e t e l k a n d e r e e n s te z i j n , m e t e l k a n d e r te w i l l e n (de w i l m o e t e r z i j n )
al-
ï ë s te bereiken is. A r m ? N e e n , i k w i l niet a r m zijn, e n w e
zijn
n i e t a r m ! I e d e r m e n s c h , als h i j v a s t k o n h o u d e n a a n z i j n w i l , k a n er
komen.
Doch
niet
h e t w e r k op de s c h o u d e r s v a n
s c h u i v e n . N e e n , zelf w i l l e n , k u n n e n . Z e l f
anderen
kunnen. Niet zien
op
e l k a n d e r s k l e u r : z w a r t of r o o d of g e e l ; d i k of d u n ; g r o o t of k l e i n ; n e e n , dat n i e t ! W i j z i j n a l l e n d o o r de l i e f d e v a n v a d e r e n m o e d e r op d e z e l f d e w i j z e i n de w e r e l d g e k o m e n e n g a a n e r op G o d s t i j d o p d e z e l f d e w i j z e w e e r u i t . D a t is de e e n i g e r e c h t v a a r d i g h e i d op deze w e r e l d , e n dat heeft de S c h e p p e r g e w i l d . D a a r k a n g e e n m e n s c h t e g e n o p t o r n e n , z e l f s n i e t a l s ge E n g e l s c h e z i e k t e h e b t . P.S.
V o l k s g e n o o t e n : I n d i e n er o n g e l o o v i g e T h o m a s s e n z i j n ,
niet gelooven w a t i k neerschreef,
die
d a n k u n n e n ze i n h e t a r c h i e f
v a n de k o n i n g i n te D e n H a a g , h e t a r c h i e f v a n h e t j a a r 1917, e e n brief vinden, door den Burgemeester v a n T u r i j n aan haar gezond e n . H i e r i n s c h r e e f h i j o n d e r a n d e r e n : „ d a t als i e d e r N e d e r l a n d e r z i c h i n d e n v r e e m d e g e d r a g e n z o u h e b b e n zooals M r . D u y v i s h e t g e d a a n heeft
i n de j a r e n t o e n h i j w o o n d e i n de s t a d T u r i j n , z i j
t r o t s c h k o n zijn op h a a r
onderdanen."
I k plaats dit laatste h i e r o n d e r o m r e d e m e n mij k w a m v e r t e l l e n , m i j t e r o o r e k w a m , d a t de
tegenpartij,
mijn
tegenstanders,
b e z i g z i j n of z i c h e r m e d e b e z i g w i l l e n g a a n h o u d e n , o v e r
mijn
p e r s o o n eens e e n b o e k j e te g a a n o p e n d o e n . T o t h e d e n toe h e b i k er n o g geen last v a n gehad e n i k z a l er ook geen last v a n krijgen, 40
dat verzeker ik u, want ik ben den heeren vóór geweest in mijn vorige brochure. Die heeren tegenstanders, anoniem-artisten, helden-zonder-naam. In mijn vorige brochure schreef ik reeds in het hoofdstuk over de geestelijken, en gaf ik hun den raad zich niet met politiek te bemoeien, en ook, dat je dieven met dieven moet vangen. Wilt dit voor gezegd houden! MIJN REIS IN 1918 N A A R DE JAARBEURS TÈ L Y O N . In 1918 vond te Lyon de eerste Jaarbeurs plaats na den Grooten Oorlog. Ik begaf mij met nog negen collega's van de Fiatfabrieken naar deze groote Tentoonstelling. Wij wilden er de nieuwe.snufjes pp het gebied van de techniek in ons opnemen, en eventueel konden wij hen later ook aan onze producten verWerken.
Zoo bezochten wij eigenlijk al jaren lang alle mogelijke tentoonstelhngen en Jaarbeurzen in Europa en dat was beslist een leuk corvée. Je kon zoo echt het aangename met het nuttige vereenigen. Je behoefde oök niet op een dubbeltje te kijken, want de firma betaalde alles en ik persoonlijk had het op dit punt al erg makkelijk. Ik ben niet administratief onderlegd, dat kunt u Wel begrijpen als je maar twee jaar school hebt gegaan. Mijn afrekening was altoos op zijn Jan-boerenfluitjes bij zoo'n reis. Ik zorgde, dat ik van mezelf geen cent in de portefeuille noch portemonnaie had. De kassier gaf me duizend of twee duizend gulden, wat ik dacht noodig te hebben. Ik teekende daarvoor en als i k terugkwam van een reis, dan keerde ik mijn portemonnaie en portefeuille om op den kassier zijn bureau en wat er over was telde ik. De rest was uitgegeven en daarvoor teekende ik weer. U begrijpt, volksgenoot, onder dergelijke omstandigheden moet het begin reeds aangenaam zijn, om op reis te gaan. En zoo was het dan ook dit keer het geval. Doch in Modane, het grensstation tusschen Italië en Frankrijk, werd heel even in deze aangename stemming een valsche noot geworpen. Schuld hiervan waren de Engelschen. Wij moesten allen den trein verlaten voor de controle. Wij werden gevisiteerd, en verdachte typen zelfs tot op hun bloote body toe uitgekleed. Dit duurde ongeveer een uur, voor de trein weer verder kon gaan. De controle was eindelijk 41
afgeloopen en wij spoedden ons naar onze coupé. Wij reisden eerste klas en die eerste klas coupé's waren niet zoo talrijk i n een trein. M a a r er waren er toch voldoende voor ons, want we hadden er irnrners tevoren reeds i n gezeten. Ik loop voorop, merk opeens, dat al onze plaatsen belegd zijn met Engelsche militaire mantels. Ik stap uit, klamp zoo'n Tommy aan en vraag wat of dat te beteekenen heeft. Hij zegt tegen mij: ,Die plaatsen, sir, zijn ingenomen door Engelsche officieren." „Dat is heel aardig," zeg i k terug, ,,waar zijn die heeren? I k ' zie er geen." Ik had dien kerel direct door, hoe het k w a n t begrijp i k heden nog niet'. Hij kon me geen antwoord geven, maar vroeg mij hoeveel plaatsen i k noodig had, en met een tip was er iets te beginnen, liet hij , mij Voelen. Ik had dien vent gaarne niet een tip, maar een tik op zijn Engelschen smoel willen geven, maar hield mij i n en vroeg hem hoe groot die tip moest zijn. Dat liet hij aan mijn beleefdheid over. N u wilde i k me groot houden en gaf hem 50 franken, dat was toen ongeveer 18 a 20 gulden. H i j boog als een knipmes, en wat i k daarbij dacht zal i k hier maar niet neerschrijven, anders zijn er weer fatsoenlijke Nederlanders 100°/o of geen 100% die zich aan mijn gezonde Nederlandsche taal zouden ergeren. Maar i k verzeker u , dat i k het anders i n zuiver Hollandsen zou neerschrijven! U zult zeggen, volksgenoot, wat deden die Engelschen daar, zoo ver v a n huis? Dat zal i k u vertellen. Modane is een grensstation en ook de gewone wegen komen op deze plaats alle tezamen uit. E n n u lagen daar Engelsche korpsen, Franschen, Italianen en zelfs Amerikanen, die laatsten vooral niet te vergeten reuze soldaten!? Deze korpsen waren belast met het toezicht tegen spionnage en tegen alle mogelijke gevaren die zich nog voor zouden kunnen doen i n dezen uithoek. Op ieder perron van het station hepen Italiaansche soldaten twee aan twee k a l m heen en weer, en toen i k met mijn vrienden goed en w e l i n de coupé zat, opende i k mijn coupéraampje en riep de eerste Italiaansche patrouille aan die i k maar zag. De soldaten kwamen, stelden zich i n postuur voor de coupé, en i k voegde hen toe: „ L a m m e l i n g e n die jullie zijn! Ezelskoppen! Dat passeert hier? H e t , i s jullie schuld dat w i j , Italianen, uitgekleed worden door die Engelsche lafbekken. Die Engelsche soldaten hebben een 42
soldij tien keer zoo hoog als van jullie, en jullie staan toe dat hun mantels op plaatsen liggen van Italiaansche reizigers. Dat heeft me 50 franken gekost, maar meer nog aan mijn eer. Hier hebben jullie 100 franken en als zij vanavond een glas wijn drinken, drinken jullie er twee. En als ik weer hier passeer, dan Verlang ik dat op die plaatsen geen Engelsche maar Italiaansche mantels liggen. Dan zal de tip die ik geven moet minstens in de handen komen van mijn broers, en niet meer in die van roovers. Denkt daaraan!" Ze plaatsten zich in de houding en salueerden en beloofden hetgeen ik vroeg. De trein vertrok uit Modane naar L y o n . . . . In Lyon aangekomen moesten wij ons begeven naar het Politiebureau om ons te melden. Daar was een groote zaal, en alle lessenaars erin waren bezet door meisjes, en daar waren prachtkinderen bij. Ik had toen nog een leeftijd, dat men, zooals men Wel van paarden zegt: „dat ie niet zonder oogkleppen gereden kan worden". Ik bemerkte spoedig, als wij met ons tienen hier geholpen moesten worden, terwijl er nog een paar honderd voor ons staan te wachten, dan zijn wij morgen vroeg nog niet klaar. Ik ben van geboorte af een leider geweest en zal ook wel als zoodanig sterven, dus ik nam ook hier plots de leiding op me en riep een collega en zei: „Hier heb je 100 frank, ga twee kilogram goeje en fijne bonbons halen." Hij ging, kwam ook met de twee kilogram bonbons terug. Ik ging er mede rond langs de dames, bij al die schatjes die daar achter die lessenaars zaten. Dat werd een gekakel, gelach en gegichel van belang! Zoo steeg de vroolijkheid, ctat de hooge oomes van den Dienst van af de etages kwamen en eens om den hoek keken wat er wel gaande was in die kippenren. Nu, er was enkel maar vroolijkheid aan de hand en ieder at bonbons. En onze tien passen waren binnen de twee minuten van zegels en andere dingen voorzien, noodig voor een verblijf van acht dagen in Lyon. Wij verlieten.dat lokaal onder de aangenaamste omstandigheden, onder gewuif en gegroet en alles werd op geestdriftige wijze door de schatjes beantwoord. Wij zijn naar de tentoonstelling gegaan tot sluitingsuur toe. Den Volgenden morgen gingen wij er weer heen. Om half een gingen wij terug naar de stad voor de lunch. Na de lunch dronken wij thee op een van de groote boulevards. Ik "zat daar met twee col43
lega's en nam het verkeer op van de straat. Wat erg mijn attentie trok was het volgende: het was ongeveer half, vier en men zag overal Engelsche soldaten wandelen met Francaises. Zij hepen alleen, met hun tweeën of drieën. Hierop had ik geen bijzondere aanmerking. Ik vond het natuurlijk. Maar wat mij niet beviel en mij ook ergerde, dat was, dat de Italiaansche soldaten, mijn broeders, zonder meisje liepen. Zij allen hepen alleen of met een vriend-soldaat rond, maar een Griet erbij zag je niet. Ik kreeg een ingeving door mijn woede over de onrechtvaardigheid hiervan, want mijn Italiaansche broeders hadden eerst in Italië zelf gevochten en daarna nog eens in Frankrijk, omdat de Franschen het alleen niet afkonden. Die Italianen hadden, laten we zeggen een kwartje per dag te verteren, terwijl de Engelschen zeker een rijksdaalder per dag hadden. En die waren daarvoor ver achter het front gebleven. Dus mijn Italiaansche soldaat werd niet aangekeken omdat hij arm was, hij, met zijn dubbeltje op zak of misschien wel niets, God weet het. En toch was het misschien wel een kerel die drie vrouwen gelukkig maken kon, maar nog eens, hij werd niet aangekeken. Alleen het goud besliste hier, en daarom werd ik woedend, dat is nu eenmaal mijn temperament als ik onrecht zie. De eerste de beste twee soldaten die ik zag, riep ik aan en gaf hun order: „Gaat naar de kazerne terug en gaat je reinigen, zorg goed gekleed te zijn, zoo goed als het maar kan. Zoèkt de mooiste vrouwen uit die je maar vinden kunt en kom hier terug met haar. Ik wacht jullie hier aan dit tafeltje. Ik zal je de middelen verschaffen dat je je natuurlijke hart eens kunt ophalen. Neemt het leven voor deze eene keer eens met volle teugen, jonge kerels! Deze afspraak, werd gemaakt en ze gingen, en zoo heb ik Verschillende soldaten tot mij laten komen'en allen zijn prompt terug gekomen, ieder met zijn Griet aan den arm en ik heb hun de middelen daarvoor gegeven. Het bedrag noem ik niet, dat speelt geen rol, maar het zijn er velen geweest en zij hebben allen eens een heerlijke vier en twintig uur beleefd en hun natuurlijk hart kunnen ophalen. Ik heb hun gezegd: de Fransche vrouwen zijn niet enkel voor de Engelschen. Het is jammer genoeg, zeer jammer zelfs, dat er geen Franschman is opgestaan die zich met hand en tand daartegen heeft verzet. Ik verzeker u, als ik een Franschman was 44
T
geweest en had in Frankrijk gewoond en dat alles gezien, dan had enkel maar een kogel mij onschadelijk kunnen maken, maar ik had iederen vreemdeling die zijn handen aan een Francaise üitsloeg mores geleerd. Zoover dit avontuurtje. Nu de zaken. Op een Jaarbeurs moet je natuurlijk vriendschap en kennissen maken met verschillende menschen. I n zoo maakte ik ook hier kennis met de directie van de Berliet Automobielfabrieken. Deze heeren boden mij aan een zéér hooge positie, namelijk: directeur over de geheele afdeeling export. Ik zou die afdeeling tevens nieuw organiseeren. Hiervoor waren verschillende besprekingen noodig met verschillende heèren van de directie en een bezoek aan de fabriek zelf. Wij waren met ons onderhoud reeds ver opgeschoten, toen ik vroeg om de fabrieken te mogen bezichtigen. Dat werd mij toegestaan. Ik zag hen ook. En toen ik dat gedaan had, was ik gelijk ook voldaan. Ik heb hun dan ook heel eerlijk mijn meening gezegd. Ik zei: „Neen, heeren, de manier waarop uw fabriek is georganiseerd is van dien aard, dat je met den besten wil van de wereld geen product kunt vervaardigen, goed voor export. Men kan geen goede export opbouwen met minderwaardige producten. Uw organisatie van fabriceeren deugt niet, is alleen geschikt en kan alleen marcheeren in tijd van oorlog, maar een goed vredesartikel kan niet gefabriceerd worden door u. Excuseer mijn openhartigheid." Volksgenooten, een fabriek gelijk ik hierboven beschreef, was geen unicum in Frankrijk, er bevonden zoo zeer velen zich in dat land. Op elk gebied. Die fabrieken konden enkel maar bestaan door dat de randstaten van Duitschland op oorlogsniveau moesten gebracht worden en die randstaten kregen dat geld geleend door het Fransche volk. "Daar werd dan oorlogstuig, wat niet deugde, van gemaakt en men betaalde daarmee tevens terug. Dit heb ik reeds in mijn vorige brochure beschreven, hoe dat ging. Natuurlijk was het einde van het liedje, dat het arme volk van de randstaten van Duitschland hun zweetdroppels daarvoor offerden om dat minderwaardig oorlogstuig, dat zij heelemaal niet noodig hadden, omdat Duitschland er niet aan dacht hen aan te vallen en zelf ontwapend was, te betalen. Maar betalen moest
46
ten zij. K i j k , zoo gaat het i n een democratischen Staat. De arme, de geknechte, de misdeelde moet zijn goed afstaan en ook nog zijn gezonde zonen en zich laten vermoorden voor het goud v a n anderen. E n als dat eenmaal is geschied, dan m ó e t hij, de arme, weer met zijn zweetdroppels het goud hij elkander zwoegen, opdat de gouddorst weer gelescht zou worden, en de bank weer v o l k o m t . . . . na de slachtpartij. Hoe men het keert of draait, het is altoos de arme die het gelag moet betalen i n de democratie, het gelag voor de zwelgpartijen van plutocraten en Jodenbankiers. O ja, vergeet dat vooral niet, volksgenoot, of gij, werkers van de geheele wereld, vergeet dat niet, i k herhaal het: dat alles geschiedt onder de Christelijke vlag, dat is een reuzevlag, die dekt iedere lading, maar dan ook alles en iederer l a d i n g . . . .
DE-VERPLICHTINGEN, DIE AUTOMATISCH IEMAND OPGELEGD WORDEN, ZOODRA HIJ ALS UITVERKORENE WORDT AANGENOMEN. Volksgenooten, u zult bemerkt hebben, dat alles wat i k neerschrijf, gegrepen is uit mijn eigen leven. Ik ben geen schrijver, dus i k zou het anders ook niet kunnen doen. M i j n leven is gelukkig zoo afwisselend geweest, dat i k materiaal voldoende heb om te schrijven. Ik zal u nu eens iets vertellen, en beginnen vanaf mijn geboorte. M i j n vader en moeder waren ieder op zichzelf brave menschen. Een kind mag ook anders niet over zijn ouders oordeelen. Toen ik geboren werd, kreeg ik, als eerste zoon i n het huwelijk, den naam van mijn vaders vader. Het gevolg was, dat i k door mijn vader, omdat i k naar zijn vader genoemd was, vanaf het eerste moment verwend ben geworden. Zoolang i k ' a l l e e n bleef gaf dat niets en kon er ook geen wrijving door ontstaan tusschen vader en moeder. Doch na drie jaar kreeg i k een broertje. D i t broertje werd genoemd naar den vader van mijne moeder, en n u begon de strijd. Op dat moment werd i k uitverkorene voor mijn vader, en, daar de man het hoofd is van het gezin, kon moeder daar niets tegen doen, temeer daar zij een vrouw was. Het gevolg was dan ook, dat ik, door de blindheid van vader, i n alles voorgetrokken werd. 46
i
T
Daarbij, hoe grooter mijn broertje werd, hoe duidelijker en schriller het aan den dag trad. Moeder was ook niet heelemaal vrij van naamziekte. Hierin werd zij natuurlijk versterkt door het verschillend optreden van vader zelf. Het zal u n u ook duidelijk worden, dat moeder, afgezien van haar naamziekte, mijn broertje i n bescherming nam. Ik kwam daardoor bij moeder weer op het tweede plan te staan, maar i k w i l hier direct aan toevoegen, dat het verschil van moeder en mij niet zoo groot was als tusschen, vader en broertje, wat ook weer te begrijpen valt, aangezien moeder ons beiden gedragen had. — Ik rookte al heel vroeg, en niet als een Turk, maar als twee Turken. Het gevolg was, dat vader, die iederen Dinsdag naar Purmerend ter veemarkt ging, haast steeds wat voor mij meebracht uit de stad, meestal een nieuwe pijp. Voor broertje bracht hij zeer sporadisch iets mede. H i j moest al een bijzonder goede bui hebben om dat te doen! \ De eerste jaren gaf dat nog geen wrijving. Doch wij werden grooter en broertje begon ook te denken, en als vader dan alleen voor mij iets meebracht, en hij kreeg niets, dan begon hij te h u i len. D i t duurde zoowat tot mijn tiende of elfde jaar. Toen las i k de geschiedenis van Jacob en zijn zonen, van Jozef. Ik schreef dit reeds neer i n mijn vorige brochure en zei daarbij hoeveel invloed zij op mijn verder leven had. Ik begreep nu, dat ook op mijn schouders de plicht van den uitverkorene gelegd was. A l s vader sindsdien wat meebracht voor mij en voor broertje niets had of enkel maar een kleinigheid van mindere waarde, dan voelde i k dat aan. Ik voelde hierin het onrecht, en als broertje dan huilde, dan trachtte i k hem te troosten. Soms lukte het, soms kreeg i k een klap op mijn koon. A l s ik dan een nieuwe pijp kreeg — want broertje rookte ook al — dan zei i k : „Freek, hou je maar stil hoor! Je krijgt van mij deze pijp, want i k heb pijpen genoeg." Op deze manier suste ik hem. Maar, hoe goed i k ook tegenover mijn broer was, bij het ouder Worden bleef toch de haat. "Die verminderde niet, maar werd erger. Hierbij kwam nog, dat i k meer dan eens mijn broer heb moeten bijstaan. D i t heeft geduurd tot mijn broer ongeveer 20 jaar oud was.'Hij was ook een goed monteur, stond voor zijn vak. Het geluk wilde, dat i k op zekeren dag een patroon ontmoette waar i k vroeger gewerkt had. D i e bood mij een betrekking aan i n Z u i d "
8
'
' '
:
' .
47
Afrika, als chef-monteur. D i t gaf 25 pond per maand salaris, vrij overtocht, duizend gulden voor het benoodigde uitzet, en na 6 jaar verblijf aldaar, vrij overtocht terug, een en ander onder waarborg van een Bank. Deze positie werd mij dus aangeboden. Ik wilde evenwel huwen, en zei tegen mijn oud-patroon: „Daar Is mijn broer als geknipt voor. Neemt u hem! Ik w i l gaan trouwen, dus kan ik nu moeilijk weg gaan." Het gelukte. Ik genoot het volste vertrouwen van den man^ en dat was de reden, dat hij zonder meer op mijn voorstel inging. E n nu, volksgenooten, zult u zeggen: hoe bestaat het! M i j n broer trok naar Zuid-Afrika, vergat mij goeden dag te zeggen en schreef mij i n geen tien jaar, dus al de jaren dat hij ginds verbleef. Toen hij na tien jaar terug kwam i n Nederland kreeg ik een briefkaart. Dat is nu 33 jaar geleden, en ik herinner mij alles nog of het gisteren gebeurde. Daar stond enkel op: „Tinus, ik ben in Nederland, als je mij wilt zien, k u n je dat aan mij schrijven." Ik schreef hierop terug: „Niettegenstaande je niet erg hartelijk schrijven, w i l ik je graag zien. M i j n huis staat voor je open. Schfijf mij wanneer je komt, i k zal je van den trein halen." Den Zondag daarop heb ik hem van den trein gehaald, i n een landauer met twee paarden bespannen. De ontmoeting was gewoon, eerder koud. Hij merkte dat niet, doch ik merkte het wel op, ik die de geschiedenis van Jacob zoo goed kende. Ik voelde het dubbel. Nadien heeft hij het niet meer zonder mij kunnen stellen. Ik verzeker u, volksgenooten, dat ik hem nooit hulp geweigerd heb, zelfs tot zijn dood toe. N a zijn dood heb i k zijn vrouw en kinderen geholpen zooveel in mijn vermogen lag. Ik was dit verplicht, om reden ik de uitverkorene was. Op het laatste moment van zijn sterfdag werd i k hiervan i n kennis gesteld, want hij kon niet' sterven zonder mij nog eenmaal te hebben gezien. Ik ijlde er met mijn vrouw heen, teneinde niet te laat te komen. Ik" heb hem een hand gegeven en zijn eerste woorden tot mij waren: „Tinus, ben je boos op mij?" Ik zei: „Neen, Freek, ik ben nooit boos op je geweest." Hierop zei hij: „Ik dank je." Meer zei hij niet. De dood was ingetreden Hier heeft u de geschiedenis van een miniatuur-uitverKorene, door den wensch van een vader uitverkoren. N u zijn de Joden de uitverkorenen G o d s . . . . 48
Daar zijn menschen die mij aanspreken en zeggen: „Wat nu gebeurt tegenover de Joden is onmenschelijk." Daar zijn menschen, die mij aanspreken en zeggen: „Dat sprookje van de Joden, dat zij de uitverkorenen Gods zouden zijn, daar geloof ik niets van. Dat is flauwe kul." Ik geef hun dan dit antwoord: Daar is zooveel op de aarde wat wij niet begrijpen kunnen. Zeg eens: „Waarvoor dient de vloo? Waarvoor dient de wandluis? Waarvoor dient de pissebed? Zoo x kan ik doorgaan met vragen!" Dit zijn dieren, ik mag het gerust zeggen, die vreeselijk gehaat en verafschuwd zijn bij de .menschen. Toch heeft de Schepper hen doen ontstaan. Ze zijn er. Daar zal Wel een bedoeling voor geweest zijn. En zoo ook met de Joden. God heeft de Joden als zijn uitverkoren volk aangenomen. Doch, Joden, bedenkt dan wel, op dat moment dat Hij jullie als uitverkoren volk aannam, werd u een groote verplichting opgelegd. Namelijk: hulp te zijn en dan ook voor volle 100% voor de misbedeelden, en dat zijn jullie niet nagekomen. De Joden hebben het alleen beter geweten en getracht het zoo min mógelijk na te komen. Hun luiheid, hun gouddorst hebben dit belet. En daarvoor zijn zij steeds vervolgd geworden en zullen ze steeds vervolgd blijven, indien Adolf Hitier er niet voor zorgde, dat zij naar een stuk land teruggedreven worden, waar zij kunnen wonen. En van dezen dag af aan is het uit, hun minderbedeelden, zooals zij denken, te blijven uitzuigen of te knechten. Als zij nu in het vervolg willen eten, dan zullen ze eerst zelf moeten ploegen, eggen, zaaien en oogsten. Dat doen wij, Christenen niet meer,,en wij Christenen doen dat niet op eigen houtje, niets daarvan! Dat heeft God zelf zoo beslist. En die het anders beweert, die liegt. (
A D O L F HITLER A L S U I T V E R K O R E N E . . . . Daar zijn menschen, die mij aanspreken, zoowel N.S.B.'ers als anderen, en die de meening zijn toegedaan, dat de relletjes, die in Amsterdam plaats vonden, grootendeels ontstaan zijn door schuld van de Duitsche autoriteiten, die, naar zij meenen, veel te zacht optreden tegen reactionnaire elementen. Dan wordt er bij gezegd: „Als ik dictator was zooals Hitier toch is, dan zette ik het mes er in." Dan heb ik telkens dien menschen gezegd: „Om 49
u uit te leggen waarom dit niet is geschied, zou ik teveel tijd noodig hebben. Maar ik schrijf een tweede brochure, en daar zal ik u een antwoord op deze vraag in geven." Ook spreken mij menschen aan, die zeggen, dat zij maar niet begrijpen, dat er nog zooveel autoriteiten gehandhaafd blijven in hun positie als autoriteit, en daardoor de passieve houding van het Nederlandsche volk versterken. D'r zijn er zelfs bij, geen N.S.B.'ers, die mij toevoegden: „Als ik Hitier was, had ik al die kerels al lang het bosch ingestuurd, of opgesloten in een concentratiekamp. Het moet je maar overkomen dat je in Amsterdam, of Hilversum of Zaandam woont, en je van den prins geen kwaad weet, je totaal nergens mee bemoeit, en je kunt voor de lol van anderen zooveel geld opdokken als boete. Je hebt nergens schuld aan, en voor een stelletje gekken, samenzweerders kun je bloeden uit je beurs!" Dan zeg ik terug: „Ik kan je dat moeilijk hier uitleggen, het is hier nog al tochtig op dit hoekje, maar ik schrijf een tweede brochure en ook deze vraag zal daar een antwoord in vinden, daar kunt u van verzekerd zijn. Ik ga geen enkele vraag uit den weg." Volksgenooten, luistert eens: 'toen God Adolf Hitier aan het Duitsche volk schonk als hun Leider, werd daardoor automatisch op zijn schouders gelegd een enorme groote verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid kan hij alleen rechtvaardig doen gelden, daar kan hij zich alleen goed van kwijten, door op te treden, zoolang als mogelijk is, met zachtheid en geduld. En Hitier heeft geduld! Hij is verplicht het volk, dat zooveel jaren door kerk en krant vergiftigd is geworden, doof zijn zacht beleid en door het*.goed te doen tot zich te trekken. Daarom hamert hij steeds maar door, geduldig, met beleid, en toont hij hun den weg van de redelijkheid, dien zij te bewandelen hebben. Zij moeten uit OVERTUIGING tot hem komen. Dat is de plicht die God hem heeft opgelegd. En daardoor heeft hij zich ook kunnen staande houden. Dat is de plicht als LEIDER. De DICTATOR is heel anders. Als die onwillige elementen tegenkomt, hakt hij, vallen er spaanders. Dan krijgt hij bange menschen om zich heen. Anstige menschen. Wat die hem zeggen of 50
vertellen, kan hij nooit vertrouwen, want die menschen vol angst zijn zelf niet te vertrouwen. Ik zal u hier een klein voorbeeld geven. Ik woonde destijds op de Heemraadssingel, in een heerenhuis. Ik was op dat moment weer in goeden doen. Dat is mij menigmaal in het leven overkomen. Automatisch sluit dit in, dat ik ook zooveel malen in minder goeden doen was komen te verkeeren. Ik stond voor het raam. Het was mooi weer. Aan den overkant van het huis passeerde een paardenkoopman, met een harddraver. Een volbloed was het. Een hengst. Hij deed dat speciaal, dat rijden daar, voor mij, in de hoop ik het zou zien, want misschien kon hij het paard dan wel aan mij verkoopen Deze paardenhandelaar was een Jood, doch een eerlijke Jood, en dan nog voor een paardenhandelaar! Hoe bestaat het! Toch Was het zoo. Hij is ook later zeer arm gestorven. Hij werd onder de Joden dan ook een „schlamiel" genoemd, omdat hij eerlijk Was en daardoor arm werd. Enfin, om kort te gaan, hij stopte voor mijn huis. Ik liet hem binnen komen, nam de kruik ouwe klare, schonk in, en liet ook een borrel brengen aan zijn knecht, die buiten den hengst aan den teugel vasthield. Zij hielden ervan, dat brengt dat vak mee. De heer Pool zei tegen mij: „Mr. Duyvis is dat wat of is dat niks?" „Ja, dat is kolossaal," zei ik terug, „het is één pracht!" „Maar het is een deugniet," zei de koopman, „het is een groote deugniet, zooals er geen tweede is. Als je hem eenmaal voor de kar hebt en er zijn geen merries in de buurt, nu, dan gaat het wel. Maar eer je hem zoover hebt, is een kunst. Daar komen drie man aan te pas, om hem te tuigen en in te spannen. En dat is nu het groote bezwaar, dat ik heb, dit paard aan u te verkoopen. Speciaal, met het oog op uw kunstbeen." „Jozep," zei ik, „wat kost dat beest?" „Meneer Duyvis, vier honderd gulden, het is niet veel." „Neen, zeg dat wel, Jozep, dat is niet veel." „Neen, maar voor zoo'n deugniet is het juist genoeg!" zei de handelaar. Ik zei: „Nu, dan is hij verkocht." „Neen," zei Jozep, „je mag hem acht dagen behouden, pro1
»
51
beeren. Als je niet tegen de lasten, die dat beest je veroorzaken kan, bent opgewassen, dan geef je hem maar terug." „Accoord!" zei ik. Het paard werd in mijn stal gebracht, en een ander paard van mij werd voor de kar gespannen van den heer Pool. Zoodoende kreeg ik plaats voor mijn aanwinst, en meneer Pool kon die acht dagen mijn paard verzorgen. Ik zou het terug krijgen, zoodra de koop definitief was afgesloten. Er werd nog een borrel gedronken door de heeren, en ze stapten af. Den volgenden morgen kreeg ik bezoek van drie knechten van den heer Pool, die kwamen helpen het paard in te betuigen. Ik heb dat stil aangezien. Een moment. Dat ging nu op de manier van een dictator, onder gevloek, gescheld, slagen en stompen. Voor dat het beest voor den wagen stond, was het drijfnat van het zweet. De nekaderen lagen als koorden zoo dik zichtbaar. Toen hij ingespannen was, zei ik: „Span het dier uit en droog het goed af. U behoeft niet meer terug te komen. Ik heb geen mensch noodig tot hulp. Ik zal het dier inspannen, ik alleen." Ik ben gaan spreken met dat beest. Ik heib een kilo klontjessuiker gekocht, een zak met peen. Niemand mocht hem reinigen, mocht in zijn nabijheid komen, dan ik alleen. Ik voedde hemIk sprak met hem. Hij verstond mij. Dat heeft vijf dagen geduurd, en ik alleen spande hem in voor de kar. Ik reed ermede weg. Geen druppel zweet was te zien aan zijn lichaam. Dat heeft zoo twee* jaar geduurd. Toen, wegens financieele redenen, moest ik hem weer verkoopen. Nu, die twee jaar lang reed ik er mede, zoodat alle menschen er naar keken. Onvermoeid was hij, en als ik iemand voorbij wilde rijden, zelfs de stoomtram Schiedam—Rotterdam, zei ik: „Gambi, houd de eer op van den baas!" En dan liep hij! Enkele malen ging ik op Dinsdag naar de Beurs met hem. Dan stond hij onder het viaduct onder de hoede van mijn knecht. Verderop stonden dan ook huurrijtuigen, met paarden ervoor. Dan werd hij wel eens lastig, dan kwam zijn hengstentemperamènt weer boven. Als mijn knecht dan bang werd, hem niet langer in toom kon houden, zond hij mij de boodschap, naar Restaurant Suisse, dat „Meneer Gambi weer op zijn achterste beenen stond!" Dan ging ik er heen, en zoowaar ik dit neer52
schrijf, alleen door het hooren aankomen van mijn stap, kalmeerde hij al. Dat kwam ook door het kunstbeen, dat ik heb. Als ik dan hij hem kwam zei ik: „Je bent stout en een schandaal voor de buurt! Kan ik nog niet eens rustig een kop 'koffie gaan drinken? Kan ik nog niet eens mijn zaken bespreken? Wat een kunstenmakerij van je! Ik, die zooveel van je houd, plaag je? Een schande!" Dan hield hij zijn kop scheef, kroop in zijn schulp, hij werd zoo stil en zoo klein, en liet op den duur als een ezel zijn kop omlaag hangen. Kijk, volksgenooten, dat is de Leider. Ik heb u hiermede even aanschouwelijk voorgesteld, met een beest, wat een leider veroorzaken kan. Hier ziet u het verschil tusschen een dictator en een leider. Een dictator breekt af, een Leider bouwt op. Een dictator verdwijnt als sneeuw voor de zon. Een Leider, zoolang hij Leider blijft, blijft gehandhaafd zijn leven lang. ÉÉN CHRISTEN. E N ÉÉN 100% NEDERLANDER. Als men het Nederlandsche volk taxeert op 8 millioen menschen, dan is er op die acht millioen maar één Christen en één Nederlander overgebleven. Dat zal ik u gaan bewijzen. Dit artikel schrijf ik voor u naar aanleiding van eenigermate ontvangen kritiek op mijn eerste brochure. Ik had het Christendom er buiten moeten laten, werd aangevoerd, maar ik heb gezegd in mijn antwoord aan deze menschen: in mijn tweede brochure zal ik u nog duidelijker het vervallen Nederlandsche Christendom voorstellen. Dat gaat nu hieronder gebeuren. Volksgenoot: een Jood, is dat een Christen? Neen. Die ongelukkige gevangenen, die in tuchthuizen zuchten en daar heel hun leven in zoek brachten, noemt u dat Christenen? Neen. ' . De arme menschen, die in krankzinnigengestichten huizen, noemt u die Christenen? Neen. De achterlijken, de imbecielen, zijn dat Christenen in uw oogen? Neen. De flesschentrekker, de chanteur in het groot en het klein, zijn «lat Christenen? Neen. r>3
De souteneurs en die van ontucht leven? Zijn dat Christenen? Neen. De hamsteraars, ja, niet die van een onsje thee of pondje koffie, maar ik bedoel die anderen, zijn dat Christenen? Neen. Zij die order gaven, tegen Gods ordinantieën in, de veldgewassen te vernietigen. Zijn dat Christenen? Neen. Zij die order gaven, tegen Gods ordinantiën in, de groentebladeren op te vegen op de markten en straten, en die, waarschijnlijk met vuil en al, lieten drogen en verwerken tot „gedroogde groente", en dat vuil verkochten aan het arme en uitgehongerde Duitschland van den Grooten Oorlog, zich daar goed voor lieten betalen, zijn dat Christenen? Neen. Zij, die dakpannen lieten vermalen en vermengden met cacao, en dat verkochten voor prima goed, zijn dat Christenen? Neen. Zij, die alles wat leverbaar was of leverbaar te maken viel, door het te vervalschen, aan de Duitschers verkochten tegen hooge prijzen, veel te hooge prijzen, zijn dat Christenen? Neen. Zij, die grootere inkomens hadden dan wat zij noodig hadden om te leven en dat meerdere geld uit de circulatie haalden door er goud voor te koopen, en dat goud naar het buitenland stuurden, zijn dat Christenen? Zij, die na den oorlog in papieren Marken gingen speculeeren, en zoo den armen Duitscher zijn hemd, zijn gescheurd hemd nog wel, nog uittrokken, terwijl hij op den grond lag, waren dat Christenen? Neen. P.S. Denk niet dat ik mij onttrek aan die rubriek van Markenspeculanten. Want daar hoorde ik ook bij. Ik, de deugniet, maar God strafte mij daarvoor. Ik kom daar later op terug. Zij, die geen kwartier gaven aan Duitsche parachutisten, die kerels, waren dat Christenen? Neen, duizendmaal neen. Volksgenooten, zij waren te gemeen, die wellustelingen, het te kunnen beseffen, dat zij de bloem van het Duitsche volk voor zich hadden. Dat deze jonge mannen, geboren uit het zuiverste en reinste bloed wat men maar kan uitdenken, edele kerels waren. Deze onschuldigen hadden gestudeerd, gewerkt, geleerd en waren afgericht geworden om dit werk te doen voor hun vaderland. Zij werden neergezet in een vreemd land met hun achten of hun tienen. Zij hadden dat land nooit eerder gezien en hadden hun voeten pas op den grond of werden belegerd door een overmacht van heele compagnies en bataljons. Of niet soms? Zij verdedigden 54
ach dapper tegen de overmacht. Op een gegeven oogenblik is de munitie op en zij steken hun handen in de hoogte, maar dit werd tevergeefs gedaan. Voor dat edele bloed gaf dat miserabele tuig geen kwartier. Zij moesten „vernietigd" worden. Dat vune woord kwam uit Engeland en gij herinnert u misschien nog die glansrijke communiqués van onzen „maarschalk" Winkelman? Telkens sprak hij daarin over: vernietigen. Hij kon niet volstaan met te zeggen: gevangen genomen. Het Nederlandsche volk was zoo verdierlijkt dat een gewoon krantenberichtje, zooals dat behoorde te zijn, dat inhield een militaire verrichting, die gedaan was geworden, niet meer genoeg was. Een bericht zooals het militair behoort te zijn: daar of daar, ergens in Nederland, daalde een groep van 8 of 10 dappere parachutisten. Zij werden door onze troepen, die er vlug bij waren, gevangen genomen. Zoo schrijft een humaan mensch zijn legerbericht. Dat doet een generalissimus die werkelijk militair is en de capaciteiten bezit om generalissimus te zijn. Maar wij hadden geen generaal of generalen staf, bij ons waren enkel maar charlatans. Die konden het Nederlandsche volk niet leiden door daden. Dit was de schuld van het Nederlandsche volk zelf, dat zoo verrot was door de Engelsche Jodéninspuitingen van vergif. Het had een nog zwaardere dosis noodig in zijn stervend lichaam, teneinde tot rust te komen. Daarom schreef men in de kranten: „Ergens in Nederland zijn parachutisten neergelaten, doch zij werden direct vernietigd." Ik zeg: vernietigd. Alleen dat vergiftigde woord kon aan dat vergiftigde Christelijke en Nederlandsche volk voor een moment kalmte brengen. Ze konden weer even ademhalen, de vergiftigden. ' ' Is er in die dagen één geestelijke geweest, een pastoor, bisschop of dominee, die opstond om te trachten tegen dergelijke demoraliseerende verschijnselen te protesteeren? Want men vernietigt geen soldaten, men is ridderlijk tegenover hen, men spaart hen als mensch, een goed militair handelt zoo. Ik zal u^ets daarover zeggen, en wel hoe het met de dieren gaat. Ik sprak met een vriend, voor mij een goede en beste brave kerel. Hij stond juist op het punt te gaan jagen, op fazanten. Ik zag hem daar staan in zijn jachtkleeding, met het geweer op schouder. Ik kon het niet van mij afzetten en zei tegen hem: „Ik dacht niet dat je een moordenaar was. Ik dacht, dat je, als je een fazant wilde eten, den poelier opbelde om zoo'n beestje te bestellen. Dat je dan zoo'n beestje 55
kon eten en je het goed kon laten smaken, omdat je het niet levend had gekend. E n n u ga je uit moorden." M i j n vriend zei: „Het spijt mij, Duyvis, dat je zoo van mij denkt. Je denkt verkeerd, het is zuiver sport voor mij." Ik zei: „Sport? Het blijft moorden, of dat je dat sport noemt of iets anders. Dat is voor mij geen excuus. Het blijft moorden. Een moordenaar* die uit zuivere moordlust de misdaad begaat, is dan i n mijn oogen nog sympathieker dan iemand die het onder het mom van sport doet." M i j n vriend zei«-„Toch heb je het mis, Duyvis. Laat mij nu eens uitspreken, v a l mij niet i n de rede. Wij doen het voor de sport, en wel op de volgende manier. A l s wij een fazant ontdekken, dan schieten wij niet eerder of dat beest moet zeker 90% kans hebben dat wij hem niet raken. A l s wij hem dan toch raken, is dat onze genoegdoening, dat wij zeker zijn van ons schot." Volksgenooten, dat doet een jager, nu spreek ik niet van een Christelijk of 100% Nederlandschen jager, want dat lap i k aan mijn laars. Het is een jager, die, als zijn prooi 90% de-kans tot ontkomen heeft, pas schiet. Doch het Christelijke Nederlandsche volk, met aan het hoofd den generalissimus, Winkelman, schiet op den „vijand", vernietigt hem, als hij heelemaal geen kans meer heeft tot ontkomen en hij zich niet meer verdedigen kan. A l s je dan met zoo'n uilskuiken spreekt, als N.S.B.'er zijnde, dan zegt zoo'n lafaard: wij zijn een Christelijk volk. Zoo'n andere lammeling voegt er dan aan toe: „Ik (onderstreep I K ) ben 100% Nederlander." N u , volksgenooten, i k walg van deze landloopers. A l s mijn volk werkelijk zoo diep is gezonken, dan stel i k mij buiten hen. D a n w i l i k hen niet meer zien. Ook niet ontmoeten. Dan ben i k liever een gewoon eenzaam man op deze wereld, met enkel maar God i n mijn donder. Ik herinner m i j d e n twintig jaar. geleden het volgende te hebben meegemaakt. Ik Iqgeerde i n Birmingham, i n het Midland Hotel. Ik stond buiten het hotel, het was half zeven, en i k leunde tegen een pilaar van het bordes, trachtte hem om te duwen. A a n de andere zijde stond een Engelschman. Hij leunde ook tegen een pilaar en probeerde hetzelfde ermede te doen als ik. Op zeker moment komt een straattype voorbij, een bedelaar, maar men kon zien, dat het iemand was die betere dagen had gekend. H i j bedankte . mij heel beleefd, erg beleefd, toen i k hem een sixpence ter hand 56
stelde. Hij ging naar den Engelschman toe. Ik zag dat deze man een Engelschman was Wat zei nu deze Engelschman tegen den anderen Engelschman? Hij gaf hem niets, beet hem toe: „Go away!" De arme Engelschman hief het hoofd op, legde het fier in zijn nek en-zei: „You say to me: go away! You go away! Ik walk away..." En dit bezopen woord hoorde je nu overal in Holland in die bewuste dagen van Mei. De parachutisten hebben dat ook moeten ondervinden. En wat hebben die jongens, die parachutisten, mij persoonlijk gezegd? Ik zeg: mij persoonlijk. Op den dag van het bombardement, ik denk, het was zoo tegen elf uur, was ik naar mijn kantoor gegaan om te zien of het nog overeind stond. Ik reed met mijn auto door de Hoogstraat, omdat dit de eenige weg was, dien ik rijden kon, teneinde naar de Rochussenstraat te komen. Bij de Keizerstraat stond een soldaat en hij riep opeens: „Dekking zoeken!" Ik verliet mijn wagen en ging onder den luifel staan van den winkel van Huff, op het hoekje Hoogstraat en Weste Wagenstraat. Ik stond daar drie a vier minuten. Daar kwam uit de Keizerstraat een auto met 5 a 6 personen er in, bejaarde heden, die zichtbaar op de vlucht waren geslagen. Daar kwam plotseling een korporaal van de mariniers aan en commandeerde deze oude heden uit te stappen. Hij had den wagen direct noodig. Ik zag het en begaf mij naar den militair en zei: „Neemt u mij niet kwalijk, kunt u die menschen niet rustig laten zitten? Kan ik u van dienst zijn met mijn wagen? Ik woon in Rotterdam en mijn wagen staat daar." Het antwoord was heel zenuwachtig: „Meneer, u is een ouwe heer, dat gaat niet. Gaat u maar rustig heen." „Neen, beste jongen," zei ik, „voor vechten moet je ouwe menschen hebben. Jong bloed moet zuinig bespaard blijven. Dus, doe het met mij, ik ben je man." „Nu, vooruit dan maar!" Ik stapte in en hij ook. Wij reden de Korte Hoogstraat op, den Schiedamschedijk, draaiden, den LeeuWenbrug over, zoo naar de Wijnhaven, de Blaak over, naar de Keizerstraat, hoek Blaak. Daar stonden nog eenige militairen en er werd even gesmoesd. Men ging verder. Twee mariniers sprongen met geladen geweer op de treeplanken, en zoo ging dat gevaarlijke stelletje door het Hang naar het Beursplein. D » soldaten stapten uit en gingen ach-
ter het Beursplein het Plan C in, denkelijk naar een kelder. Zij heten mij aan mijn lot over. Op het Beursplein, bij het viaduct. Ik bleef wachten op dat plein vlak bij het viaduct. Ik meende te bemerken, dat in Plan C, in een kelder, de staf zat. Ik zag trouwens al die uren geen enkelen officier op straat. Als je de schaal der gerechtigheid neemt, dan geloof ik dat die officieren gelijk hadden en een standpunt innamen als volgt: op honderd mariniers is één officier, dus laten wij nu eerst die honderd maar laten neerschieten, dan kom ik wel mijn keldertje uit als honderd en één. Of dat moedig is of voor 100% Nederlandsch of Christelijk, dat weet ik niet. Ik ken die menschen niet. Ik wil over hen geen oordeel vellen.... Ik stond dus op straat en mijn persoon kon dienen aïs schijf voor alle mogelijke kogels uit alle mogelijke richtingen. Eindelijk riep een marinier mij toe: „Ü bent een schijf, kom hier! U kunt van alle kanten beschoten worden, die kerels zitten overal en hebben een arsenaal bij zich!" Ik bleef evenwel op mijn plaatsje staan, want er viel geen schot Weer werd er geroepen. Ik begreep niet, daarom was ik zeker geen militair, wat je op je buikje moest doen, als er geen schot viel. Maar ik ging maar tusschen de twee mariniers liggen. Kijk, één ding begreep ik wel, waarom al dien tijd, die paar uur, dat ik midden in de vuurlinie vertoefde, geen schot viel. Duitsche parachutisten schoten niet op een oud man. Die kennen het woord vernietigen niet. Zij schoten niet op hun ouden vader. Ik heb op deze plaats nog driemaal gestaan, ongeveer in totaal twee en een half uur. Ik ben overal geweest, op den Leeuwenbrug, op de Leuvehaven, de Blaak, Plan C, Beursplein, maar overal stond God naast mij. God houdt van mij, van Zijn deugniet. En vanaf dien dag voelde ik, dat God mij hier op aarde noodig had ook. Hij heeft mij uitverkoren een Christen en een Nederlander te zijn ten gerieve van mijn volk. Ik heb nog een zending te volbrengen op mijn ouden dag, daar liet Hij mij voor leven, liet mij het geld, gaf mij moed. Ja, ook, den moed, want ik ben voor niemand bang. Zeg eens, gij charlatan Winkelman, hebt gij tusschen twee soldaten gestaan, midden in het vuur, midden in de linie? U was niet zoo oud als ik en werd er nog voor betaald. Hebben voor u de soldaten hun lichaam pal gezet, teneinde de kogels op te vangen in hun hart, die voor u bestemd waren? Waren zij bereid hun leven te offeren voor uw duur persoontje?^ spreek nog niet eens van 58
den commandant van Rotterdam, den heer Scharroo. Die liep, terwijl de mariniers vochten, met zijn Griet doodgemoedereerd te wandelen op den Bergweg. En de rest van den dag zat hij onder den grond in den eenigen schuilkelder die goed was in Rotterdam. Dien wist hij drommels goed te vinden. Kijk, dat gaat aan je hart. Ik hoorde uit den mond van de brave mariniers zeggen: „Meneer, wrj zijn verraden." Waarop ik zei: „Ja, jongens, jullie zijn verraden, en daar moet je nu Je mooie jonge leven voor geven. Maar ook hiernamaals is een leven. En ik hoop van harte, dat, wat je hier te kort bent gekomen, je dat daar vergoed zult krijgen. Daar hebben jullie recht op." Ik verzeker u, volksgenooten, ik had liever wat anders gezegd, dat in mijn keel brandde, maar hier was het nog niet het juiste moment en de juiste plaats, dat te doen. Dat zou gevaarlijk geweest z i j n . . . . Je hart walgt in je keel, als je in den trein van Amsterdam naar Rotterdam reist, en je ziet een pastoor, warm gekleed, vetgemest, met kussentjes op zijn gave handen. Handen niet van een vent, maar verwijfd. En daarin ligt een klein gebedenboek. Dan zeg je tegen jezelf: „De tijd komt, dat het vet van zulke handen moet verdwijnen. Mannenhanden moeten niet vet zijn van nietsdoenerij. Tk was 16 jaar en woog 58 kilogram, en droeg van vijf uur in den vroegen morgen tot acht uur in den laten avond zakken aardappelen van zeventig kilogram op mijn rug. Ik had geen kussentjes op mijn handen, ik had geen tijd om vet te worden of zelfs om een Farizeër te worden. Ik deed mijn plicht. Het nationaal-socialisme zal in Nederland trachten te redden wat er nog te redden valt. Daar valt veel in te grijpen, en daar zal ingegrepen worden, dat verzeker ik u. Ingegrepen in die kringen, die over verraad spreken omdat zij zelf de grootste verraders waren aan de ziel van ons volk, vooral in de dagen van nood. Verraad, doordat zij ook hun corpus veilig stelden en het volk hielpen vergiftigen met hun „vernietiging". Ingegrepen tegen de onchristelijke christenen, die enkel Christen zijn om vet te worden. Ik voorspel u, volksgenooten, dat, om tot een gezond volk te komen en een gezonden Staat, een werkelijk Christelijk volk, het noodig zal blijken te zijn, dat al die kerken, die geen Godshuizen zijn, maar banken, banken van crediet en beleening, opgeruimd worden. U zult zeggen: hoe bestaat het, dat een kerk boekhouders noodig heeft en accountants tot controle der gelden. In de kerk
if/
IS
hoort de uiterste zindelijkheid en soberheid betracht te worden en daar heb je een heldere werkvrouw voor noodig en geen boekhouders en accountants. M a a r het nationaal-socialisme zal hier verandering i n brengen, tot heil der natie. Geen Farizeërs meer, voor hen zullen wij dat mooie Engelsche woord „vernietigen" gebruiken. „Gepakt ergens i n Nederland, acht a tien Farizeërs, die vernietigd werden. Maar dan ook vernietigd." Het stof dat zij achterlieten' zullen wij nog* extra vernietigen. E n n u vraagt gij mij, wie die eenige Christen en eenige 100% Nederlander is. K i j k , dat is niet de man i n Londen. Dat is niet de man, die onder de vele categorieën valt, die i k opsomde. Het is hij, die een open oog heeft voor de realiteit der dingen, die denkt en spreekt en handelt zooals ik n u handel. Ik voor mezelf zeg: i k w i l die eenige Christen en Hollander zijn. E n gij, volksgenoot? DE
MARKENSPECULATIE.
Volksgenooten, toen i k i n M e i 1919 i n Nederland terugkeerde uit Italië, sloeg i k mijn bivak op i n Hotel Coomans te Rotterdam. Ik huurde è r - t w e e kamers, een voor mijn vrouw en mezelf en een voor rriijn dochters. In dat hotel, i n de hall, hoorde men allerlei vreemde talen spreken. E r waren veel vreemde kooplui, en die allen probeerden handel te drijven met de talrijke Duitschers, die eveneens aanwezig waren. E r werd ook veel gesproken over Marken. E n natuurlijk over Duitschland, Duitschland zou volgens deze gesprekken, er weer het eerste bovenop zijn, want zijn grondgebied en industrie waren intact gebleven. D e strijd was op vreemden bodem gevoerd geworden. Vanzelfsprekend moest dus dat Duitsche geld, de papieren M a r k , weer gaan stijgen. Ik, egoïstische en onchristelijke domkop van toen, liet mij meezeulen i n dezen stroom. Ik stak mijn 264.000 gulden, die i k uit Italië had meegebracht i n de zaak, en wierp heel mijn kapitaal i n de waagschaal. Ik was niet tevreden, i k , een jongen, geboren i n een bedstee, met wat i k reeds bezat. Ik moest meer geld hebben. Dat geld kon kqmen, dat was glashelder: je kocht alleen maar papieren M a r k e n van de uitgemergelde Duitschers, die verrekten van den honger en hiervoor i n het buitenland levensmiddelen
trachtten te koopen. De Engelschen en de Joden, die daaraan meewerkten om het restje aan armoe, dat Duitschland nog had overgehouden, aan dat volk afhandig te maken, dachten in hun vervlqekte mentaliteit reeds aan dat woord: vernietigen. Dat deed men zoo: de Joden brachten de Marken steeds voor een lager tarief op de markt. Dat noemde men in den wind speculeeren. Daardoor konden de Duitschers steeds minder voor hun Marken in het buitenland koopen. Ik, stomkop van toen, begreep dat niet. Ik had ook mijn Italiaanschen smid vergeten, den armen en eerlijken man, die gezegd had: ,,Daar kleeft bloed aan, dat doe ik niet, daar blijf ik van af." Maar ik kocht. Er kwam evenwel een dag, dat ik moest besluiten alles te liquideeren, wilde ik niet bankroet slaan. Ik gaf den bankier opdracht: „Heden alles weg!" Hij strubbelde tegen, ik hield evenwel voet bij stuk en 'mijn Markenbezit werd geliquideerd. Het voordeelig saldo ten mijnen gunste, voor mijn 264.000 guldens, was 700 gulden. Dat kreeg ik uitbetaald. Hierbij kwamen nog 40.000 Marken, die in Zwitserland stonden, en daar, op dat moment, 12 cent opbrachten, dus ik kreeg ongeveer 5000 gulden hiervoor. Mijn mooie automobiel verkocht ik aan Scheepbouwer te Rijswijk voor 8250 gulden. Ik had nog 600 gulden op zak, dus men kan zeggen, ik was ridder te voet met pl.m. 14000 gulden. Ik accepteerde de debacle flink. Blijmoedig zelfs. Ik zei: ,,God heeft mij weer voor de zooveelste maal gestraft, ik had teveel Wilde haren gekregen." Dit geschiedde in Augustus 1919. In dezelfde maand opende te Leipzig de eerste Messe na den oorlog. Ik ging er heen. Ik woonde er tien maanden. Ik heb daar voor mijn persoon en voor mijn familie niets anders dan goeds ondervonden. Want als je goed wilt gedaan worden, moet je altoos naar arme menschen gaan. Die hegrijpen je en steunen je. Maar van het Duitsche volk, daar heb ik niets anders als ellende van gezien. Die ellende is niet te beschrijven. Ik kom er later op terug. Ik kocht op de Messe voor millioenen machines en wel van de modernsten. Toen ik al de contracten gemaakt had, ben ik naar Italië gegaan, en natuurlijk naar de Fiatfabrieken te Turijn. Ik had mijn koffer vol met foto's en blauwdrukken van de modernste machines, die gemaakt werden, en die ik reeds gekocht had op 61
conditie: betaling bij aflevering aan den expediteur. In Italië aangekomen spoedde ik mij naar Turijn, naar Senatore Cavaliere Agneli, Directeur van de Fiatfabrieken. Ik zei: „Ik ben alles verloren in dezen korten tijd." „Hoe komt dat zoo, meneer Duyvis?" „Zoo en zoo " Ik vertelde hem alles. ,,Het is een schrale troost," zei hij, „maar je bent de eenige niet. Er zijn er meer. Ook wij verloren veel geld in de Marken.' „Je wilt nu zeker terugkomen?" vroeg hij. „Neen," zei ik, „dat niet. Ik ben eigenlijk nooit weg geweest. Ik denk altoos aan u, ik ben steeds bij en om u heen. Ik heb vele machines gekocht voor de Fiat in Duitschland." „Voor de Fiat?" „Ja, voor de Fiat," zei ik. „Ik gaf daar geen order voor, meneer Duyvis." „Heb ik ooit eens een order van u gekregen of afgewacht?" vroeg ik. „Heb ik niet altoos gehandeld geheel op eigen initiatief? In die en die afdeeling staan versleten machines. Ik kocht er nieuwe voor in de plaats. U betaalt mij enkel 30% winst. „Dat is veel, dertig procent!" „Daar moet u niet naar kijken. U moet kijken naar het geheele voordeel." „Ik begrijp u niet, meneer Duyvis, dat u zooiets doet?" „Maar ik ben nooit weg geweest en zal nooit van.u vandaan gaan. Ik ga niet weg, wat er ook gebeuren zal. Ik kan niet van u weg." • Enfin in, het kort: om drie uur in den namiddag had ik conferentie met de ingenieurs van den technischen dienst en mocht ik alles laten zien. Op mijn voorstellen werd ingegaan. Het geld werd overgemaakt naar Duitschland, naar de banken, waar de fabrieken de sommen konden innen. Ik had nog een paar handelaren in machines te bezoeken, want ik had ettelijke machines overgehouden, niet geschikt voor Fiat. Maar de lui hadden geen geld op dat oogenblik, zij hadden millioenen te vorderen van het Italiaansche Rijk, maar er was geen geld. Zij kochten wat van mij, dat was toch in orde. Ik ging naar een vriend en vertelde hem wat er aan de hand was. Hij kon machines voor mij in depot nemen, voor verkoop. Ik kreeg vast een cheque van hem, groot 200.000 Lires, wat in die dagen 66.000 gulden was. Ja, ik kreeg die, als 62
het ware zoo maar: op mijn toet. Enfin, alles verliep vlug en correct. Ik kon naar Holland telegrafeeren: „Niet getreurd, wij zijn er weer bovenop, laat je pas klaarmaken, en kom naar Leipzig." Maar mijn vrouw kon op het consulaat geen pas krijgen. Ik telegrafeerde naar dat consulaat, maar ook dat had geen succes. Toen nam ik het besluit en ging zelf naar Rotterdam. Ik had een beetje herrie op het consulaat, maar kreeg de noodige papieren. Ik dacht toen: „Tinus, je bent nu toch hier, zie je reis er uit te slaan, en maak hier wat klaar." De eerste waar ik heen ging was de firma R. S. Stokvis. De heer de Vries, van afdeeling Techniek II, stond mij zeer uit de hoogte te woord. Hij bood mij zelfs geen stoel aan. Hij zei tegen mij: „Och, wij hebben zelf in Düsseldorf een inkoopbureau, wat hebben wij met u te maken?" Ik was wat beleedigd en reisde direct naar Scheveningen, Tapijt weg 1. Ik trof den heer Charles Stokvis thuis en vertelde hem mijn wedervaren op zijn kantoor. Hij zei tegen mij: „Mijnheer Duyvis, u gaat overmorgen er weer heen, en zult daar prachtig ontvangen worden, dat verzeker ik u." Ik ging er ook heen en werd goed ontvangen. Hij was omgedraaid, meneer de Vries, als een blaadje in den morgenwind. Ik legde hem alles uit, toonde hem mijn blauwdrukken en foto's van de machines, die ik gekocht had en hem aanbood. Ikzelf moest 30% winst hierop hebben. Hij nam inzage en vond alles bepaald interessant, want den volgenden dag, toen ik met mijn vrouw naar Duitschland afreisde, vergezelden mij twee chefs van de afdeeling Techniek II. Een ervan was van de afdeeling houtbewerkingmachines en de ander van de afdeeling metaalbewerkingmachines. De een heette meneer Dietz en leeft nog. Den ander zijn naam herinner ik mij niet meer en die is ook reeds overleden. Deze twee heeren hadden opdracht met mij de fabrieken te bezoeken, de machines te bekijken en aan het werk te zien. Natuurlijk, de machines die konden zij gebruiken. Zij konden die van mij overnemen en zouden zorgen, dat het geld ter plaatse kwam, zoodat bij aflevering direct betaald kon worden. Na een dag of zes gereisd te hebben met die heeren, hadden zij reeds 5 a 6 wagons gekocht. Toén deed zich een aardig geval voor. 63
De firma Propella te Dresden, met een filiaal te Leipzig, verkocht aan mij zeven revolverdraaibanken. Alleen zij waren verschillend. Er waren er vier onder met Pittlersysteem, en die konden de heeren van Stokvis, naar hun zeggen, gebruiken, maar er waren er drie onder met het Engelsche systeem Herbert, en die gingen in Holland niet, weer volgens die heeren van Stokvis. Ik maakte hen daarop attent, dat, als zij gingen uitzoeken hetgeen zij gebruiken konden en mij met de rest heten zitten ik geen genoegen kon nemen met 30% winst, want dan zou mijn winst belegd worden in incourante artikelen. De prijs werd dus hooger, moest stijgen. Enfin, zij billijkten dat en vroegen wat ik hébben moest voor die revolverbanken. „10.000 Mark per stuk," zei ik, „plus dertig procent." Dat werd geaccepteerd. Dit probleem was dus zeer vriendschappelijk opgelost. Wij reisden dienzelfden dag nog naar Chemnitz, want wij hadden aldaar nog al wat fabrieken te bezoeken, en de heeren wilden naar huis. In Chemnitz aangekomen reden wij naar Hotel Cota. Daar was enkel maar één kamer voor twee personen vrij, zoodat ik naar Hotel Continental telefoneerde en daar een kamer voor mijn vrouw en mij bestelde. Wij aten heel gezellig in Hotel Cota en aten er puik (de hotelhouder was een aartshamsteraar). Zoo tegen tien uur nam ik afscheid van de heeren en zou ik hen den volgenden morgen om negen uur komen afhalen voor de bezoeken aan de fabrieken. Ik kom ook om negen uur, en de portier zegt mij, dat de heeren reeds om half vier in den morgen naar Rotterdam waren afgereisd. „Lieten ze geen brief of boodschap achter?" vroeg ik. „Neen, niets." „Was er soms iemand ziek, portier?" „Neen, naar mijn weten niet." Het bleef erbij. Intusschen leverde ik de machines die klaar kwamen af en zorgde ik voor de verzending naar Holland. Na drie of vier weken, begaf ik mij naar Rotterdam en wel voor twee redenen. Ten eerste, om af te rekenen met de firma Stokvis. Ik kon dat geld van mijn provisie goed gebruiken om daar nieuwe machines mede te koopen. En ten tweede ik wilde een opslagruimte huren en ik deed dat ook te Schiedam, waar ik slaagde. (
64
Volksgenooten, nu doet zich het aardige geval voor. Op ,het kantoor van de firma Stokvis zijnde, laat ik mij aandienen bij den heer de Vries. Na een poosje wachten word ik binnengelaten. Hij zegt niets, en valt opeens tegen mij uit: „Ik moest je eigenlijk heelemaal niet meer ontvangen." „Zoo, wat heb ik weer uitgespookt?" vroeg ik verbaasd. „Ja, je hebt mijn menschen onder je suggestie gebracht!" valt hij uit. Ik zei: „Hé, ik wist niet dat ik die kracht bezat. Hoe gaat dat?" „Dat weet je best!" zei hij. „Waarlijk niet," zei ik terug, „ik weet niet en begrijp niet wat er aan de hand kan zijn en ik verzoek u mij te helpen alles te leeren verstaan wat hier aan de hand is." Hij zegt: . , „Ja, kijk, je had gekocht zeven revolver draaibanken." „Dat klopt,", zei ik. „Voor die zeven banken moest je betalen 35.000 Mrk.'' „Dat klopt," zei ik. „Dus die konden wij krijgen voor 35.000 Mrk. plus 30%, dat is totaal 45.500 Mrk." Ik zei: „Ja. Maar u kon er maar vier van gebruiken en liet de drie anderen staan als onbruikbaar, en dan moeten die vier een hoogeren prijs opbrengen. Uw chefs vroegen toen: wat kosten die vier per stuk, en ik zei onschuldig: 10.000 Mrk. per stuk 'plus de winst." „Nu, daar heb je het dan. Nu betalen wij voor zeven banken 45.500 Mrk. en voor vier revolverdraaibanken 40.000 Mrk. plus 30% dat is 52.000 Mrk. „Dat klopt als een bus," zei ik. „U begrijpt toch zeker, dat wij dat niet betalen?" „En of u dat nu betalen zult! Tot den laatsten cent. Nu kom ik er pas achter. Ik heb nooit eerder er aan gedacht, dat ik zoo'n bok schoot, en dat ik dien bok schoot heb ik aan uw chefs te danken! Zij, die twee keukenmeiden van jullie, zijn daaraan schuld en zij alleen. Zijn ze daarom den volgenden morgen zoo stiekum naar huis gegaan? Die twee kerels zijn nog niet eens goed voor jongsten bediende. Ze hadden kunnen praten, en kunnen zeggen: wij hebben een vergissing gemaakt, meneer Duyvis. Ik zou gezegd hebben: jullie hebben gelijk. Maar nu hebben ze 65 8
niets gezegd en zijn stiekum uitgeknepen en hebben mij daardoor nog heel wat schade berokkend ook, want ik had nog veel voor u gekocht, wat ik door die uilskuikens nu niet meer kwijt kon raken aan u. Die suffers hebben mij verhinderd een goede zaak te doen met u. Die leveranties ben ik kwijt,. en ik denk er niet aan met minder genoegen te nemen." Enfin, meneer de Vries begreep alles opperbest en was eerlijk genoeg het te zeggen ook. Hij handelde de zaak joviaal af en ik kreeg de volle honderd procent uitbetaald. Ik heb hem daarna toch nog voor 40 a 50 mille aan machines verkocht. Ik liet die successievelijk naar Schiedam komen. Ik was nu toch eenmaal weer in Rotterdam en dacht: „Ik ga nog eens bij de firma Esmeyer oploopen!" Ik verkocht daar en passant ook nog voor een ton. De leveringen aan deze firma liepen ook vlot van stapel en de verplichtingen van de firma tegenover mij zijn steeds correct door deze firma nagekomen. Van mijn Rotterdamsche reis weer teruggekomen in Leipzig, kreeg ik op een morgen visite van den ouden Heer Pornitz, Kommerzienrat van de stad Chemnitz. Hij werd door zijn twee zonen vergezeld. Zijn zonen waren de directeuren van de Pornitzer Machinebau fabrieken aldaar. Ik had met deze firma reeds een groote zaak afgewikkeld, voor een groot bedrag. Van beide kanten was de zaak glad afgewikkeld geworden. En toen die zaak afgewikkeld was, kwam de directeur mij nieuwe objecten aanbieden. Hij had te koop voor mij 6 typen draaibanken, en wel van ieder type 12 stuks, dus in totaal 72 machines. De zwaarste van deze typen woog circa 6500 a 7000 Kgr. Ze maakten mij evenwel de opmerking, dat deze machines van modern maaksel waren en met Norton versnellingskasten voorzien. De loonen en de grondstoffen waren ook inmiddels zeer gestegen, zoodat ik niet verwonderd moest zijn en opschrikken van de nieuwe prijzen. f
Ik zei: „Meneer, ik ben met alles op de hoogte. Wat zijn uw prijzen?" De prijs werd genoemd. Ieder type machine apart. Ik dacht even na en zei: „Accoord, ze zijn gekocht!" Ik heb niet ééne cent afgedongen, zooals u later ook zal blijken bij hetgeen volgt. Het was voor een enorm bedrag, zoo hoog, dat de Kommerzienrat Pornitz er onder den indruk van was. 66
N u moesten deze machines nog gemaakt worden, zij waren pas gedeeltelijk i n bewerking. Het k o n nog wel maanden duren eer zij te leveren waren. Ik zei hierop, dat i k dat begreep. Zij hadden enkel t è telefoneeren, als ze gereed waren, en dan zou i k zorgen, dat binnen 24 uur het geld op tafel lag. Wij hebben op den afloop van deze transactie een heerlijke H o l landsche sigaar opgestoken, door mij geoffreerd. D e zaak was dus binnen énkele minuten afgehandeld en naar aanleiding van deze transactie kwamen de heeren Pornitz mij n u bezoeken. De oude heer, Kommerzienrat Pornitz, die zich aan mij voorstelde, begon als volgt met het gesprek: „ M e n e e r Duyvis, wij Pornitzen, zijn van een oud Duitsch geslacht. Ons „ja" is altoos „ j a " geweest, en ons „ n e e n " altoos „neen" en daar houden wij ons nog aan, en zullen ons altoos daaraan houden. Dat i k mee ben gekomen met mijn zonen, de directeuren van de fabriek, ,heeft niets anders tot doel, als u , meneer Duyvis te leeren kennen. Ik heb van mijn zonen veel °ver u hooren spreken. De Directeur van de Unionbau Werke heeft ook over u gesproken, en allen bewonderen u w kordaat optreden, uw correct handelen, de vlugge en joviale manier van zaken doen. N u sta i k voor u, en heb i k een verzoek, en i k zeg °P den voorgrond: u hebt van ons gekocht voor een enorm k w a n tum en enorm bedrag aan machines. Wij hebben nog nooit een dergelijke order geplaatst. M i j n zonen hebben gedacht: daar maken wij een behoorlijke winst mede, maar door de stijging van de loonen en het stijgen van de grondstoffen, zal ons geheel familiebezit er verloren i n gaan, indien *u ons niet daarin te hulp komt. Ik zeg u nogmaals: de naam Pornitz is allen bekend, ja-ja en neen-neen. E n wij komen het ook n u nog na, al zouden wij er totaal aan te gronde gaan. D e offerte van mijn zonen heeft u geaccepteerd zonder getracht te hebben dien koop voor iets minder te doen sluiten. De directie van de Unionfabrieken was het met °ns eens en zei: „spreek met dien man, dat is een joviale kerel, w reis zal niet tevergeefsch zijn. N u zijn wij dus hier en stel i k u de vraag: „ K u n t u mijn zonen helpen? Door den prijs iets te verhoogen, zoodat zij niet pleite behoeven te gaan?" ü
Waarop i k oogenblikkelijk zei, maar dan p o k oogenbhkkelijk: „Gij, meneer Pornitz, gij komt tot mij als een rechtschapen 67
man. Dwingt mij niet, maar vraagt mij om hulp. Ik zal u helpen. Ik deel de schade van u voor 50%. Die neem ik op mijn rekening. Waarop de oude heer Pornitz zei: „Neen, meneer Duyvis, dat is niet noodig. Zooveel vragen wij niet van u, kunnen wij niet van u verlangen." Ik-zei direct: „En toch zal het zóó geschieden, doch ik knoop er één conditie aan vast: u levert mij inplaats van 72 draaibanken van de 6 typen, dus van elk 12 stuks, levert u mij nu van elk type zes stuks, dus 36 in totaal. De rest houdt u over en die moogt u niet verkoopen als aan de prijzen door mij vastgesteld. En op die basis zal ook in het vervolg voortgefabriceerd worden. Ik zal uW zonen daarin helpen. Ik zal uw zonen rekenen leeren, want dat kunnen ze nog niet. Dat kan geen enkele Duitscher hier. Elke dag. in dit hotel, speel ik onder hen den schoolmeester, om hen te leeren rekenen." Dit werd geaccepteerd door den ouden Heer Pornitz. Hij drukte mij de hand en ging naar Chemnitz terug. Drie of vier dagen later kreeg ik voor mijn vrouw en mij een uitnoodiging van de familie Pornitz, en verzocht men mij gast te willen zijn op een familiefeestje, dat ter mijner eere zou gegeven worden. Ik ben er heen gegaan, volksgenooten, met mijn vrouw. De heer Pornitz woonde op een aardige villa even buiten Chemnitz. De familie was present en al de kinderen werden aan mi) voorgesteld, tezamen met de aangetrouwde kinderen. Wij hadden een pracht diner, voor de grondstoffen van dat diner hadden ze heel Chemnitz als het ware moeten afstroopen, op zoek naar het eten. Want er was nood in Duitschland. Niet, dat het diner zoo overdadig was, want" dan zou ik niet van eten gesproken hebben, maar van „vreten". Neen, men moest zelfs uitkijken bij het verdeelen van de porties, en het was eenvoudig, geloof mij. Zeer bescheiden. Maar het geheel, de manier waarop en het aantal aanwezige gasten, het soort gasten, de liefde en de genegenheid en dankbaarheid die uit al de oogen straalde en tot ons sprak, was een goed verstaanbare taal en maakte het eten schitterend. Voor den aanvang van het diner stond de oude heer Pornitz op en zei tegen zijn kinderen, dat deze avond gehouden werd ter eere van mij en mijn vrouw. En hij vervolgde woordelijk: „deze groote koopman heeft in één minuut ons gered van ondergang. 68
Gij honderd procent Christen en honderd procent Nederlander, bemerkt gij het verschil?. K u n t gij dat constateeren, dat verschil tusschen: vernietigen en hulp? Ik had mijn geld i n de M a r k e n verloren, omdat i k het bloed van dat arme Duitsche volk nog wilde hebben. M a a r G O D strafte mij. Negen jaar had ik gespaard en zuinig geleefd i n het buitenland n ik had voldoende overgehouden om verder een goed bestaan te kunnen leiden, maar i k was .er niet mee tevreden. Ik wilde het bloed hebben. G o d zette er het mes i n en ontnam mij alles. Toch liet Hij mij nog zooveel geld over, dat i k reizen kon opnieuw k o n beginnen. Hij gaf mij een stel gezonde hersenen om zaken te kunnen doen op E E R L I J K E basis, en i k zag Gods hand, nam die aan en het geld k w a m weer terug. Die goed doet, goed ontmoet. e
STINKMOFFÈN ! ! Volksgenooten, vanaf 1918 tot het einde van 1920 bestond de handel, men kan zeggen, totaal i n Duitsch geld, i n Marken. Dat Was toen nog i n den bloei van den Democratischen tijd. Ik w i l u daar eens iets over vertellen, hoe dat is toegegaan en hoe ongemotiveerd en hoe dom de menschen i n dien tijd waren, die de Duitschers alle mogelijke schandelijke titels gaven. De oorlog was afgeloopen, tenminste er was wapenstilstand, maar al woei de Christelijke vlag, het was toch geen Christelijke Wapenstilstand. In werkelijkheid werd alleen die vlag maar gebruikt, die reuzevlag; waar nu, ook heden nog, zooveel menschen mede staan te zwaaien. Maar i k verzeker u dat die vlag aan flarden is. Het Christendom heeft geen vlag noodig, dat moet beleden Worden zonder vlag. Wij moeten tot het ware Christendom komen n als we daartoe terugkomen, dan, dat zult u toch wel met mij eens zijn, is het heel eenvoudig. A l s je niets te bedekken hebt van ie lading, dan heb je geen dekkleed noodig. Het ware Christendom, als dat door ieder beleden wordt, heeft dan ook niets te bedekken, maar dan ook niets. M e n helpt elkander, men staat elkander bij, men gebruikt geen vlag. Het spijt mij voor die christelijke fabrikanten van vlaggendoek en vlaggenstokken, maar i k geloof dat het nationaal-socialisme ook voor die menschen nog iets Ia Petto heeft als schadevergoeding. Daar zijn nog menschen i n het Verre oosten en verre zuiden, i n verre gewesten, die op een lager e
levenspeil staan en gekleed moeten worden, omdat ze nog een vijgenblaadje dragen. De stof die hier gebruikt werd voor die vlaggenparade om al wat bedorven was en stonk daaronder te verbergen, zal dan nuttig gebruikt kunnen worden tot het bekleeden van naakten en het helpen van hen, die minder bezitten dan wijOok zij zijn Gods kinderen, en wij staan op een hooger peil, hebben meer hersenen, zijn daarom reeds alleen verplicht het meerdere met hen te deelen. .-..i Maar nu terug naar die mooie jaren in 1918—1920, ik zeg: die m o o i e jaren!! Hieronder volgt nu eens een rekensommetje, weer op mijn manier, heelemaal niet universitair hoor, maar daarom voor u des te duidelijker. We beginnen met een datum, en we beginnen met een cijfer, de waarde van de Mark. We gaan dus beginnen. Daar gaat ie: Op 1 Januari staat de mark 60 cent. Op 2 „ „ „ „ 59 „ (Een Jood verkocht 100.000 Mrk aan 59 cent, over één maand te leveren) ƒ 59.000 Op 3 Januari verkoopt de Jood tegen 58 cent, weer voor 100.000 Mrk over één maand te leveren ƒ 58.000 Op 4 „ dito geval tegen 56 cent ƒ 56.000 Op 5 „ „ „ ,, 55 „ . . . . . ƒ 55.000 Op 6 „ „ „ „ 52 „ f 52.000 Op 7 „ „ „ „ 50 „ ƒ 50.000 Op 8 „ ,,., „ ,, 49 „ ƒ 49.000 Op 9 „ „ „ „ 48 „ ƒ 48.000 Op 10 „ „ „ „ 46 „ - ƒ 46.000 Op 11 „ „ „ „ 45 „ ƒ 45.000 Op 12 „ „ „ „ 44 „ .; ƒ 44.000 Op 13 „ „ „ „ 42 „ ƒ 42.000 Op 14 „ „ „ „ 40 „ : ƒ 40.000 Op 15. „ „ „ „ 39 „ ƒ 39.000 Op 16 „ „ „ „ 38 „ / 38.000 Op 17 „ „ „ „ 37 „ f 37.000 Op 18 „ „ „ „ 34 „ ƒ 34.000 Op 19 „ „ „ „ 31 „ ƒ 31.000 Op 20 „ „ „ „ 29 „ ƒ 29.000 70
Op 21 Januari dito geval tegen 28 cent ƒ 28.000 Op 22 ' „ ,, „ „ 27 „ ƒ 27.000 Op 23 „ „ „ „ 24 „ f 24.000 Op 24 „ * „ „ 23 „ ƒ 23.000 Op 25 „ „ „ „ 22 „ ƒ 22.000 Op 26 „ „ „ „ 21 „ ƒ 21.000 Op 27 „ '„ „ 20 „ ƒ 20.000 Op 28 „ ,;• ' „ „ 18 „ \....... f 18.000 Op 29 „ „ „ „ 16 „ ƒ 16.000 Op 30 „ „ „ „ 15 „ ƒ 15.000 Op 31 „ „ „ „ 14 „ ƒ 14.000 Op 1 Februari dekt de Jodenbankier zich, dat is een bankterm, en wil zeggen, dan koopt hij op de markt 31 X 100.000 Mrk., dat is 3.100.000 Marken tegen den prijs van 14 cent in, dus voor totaal ƒ 434.000. Hij heeft successievelijk verkocht in 31 dagen 3.100.000 Mrk. tegen een totaal van ƒ 1.080.000 Ergo maakt hij een winst, zonder te werken, zonder een druppel zweet te laten, van ƒ 1.080.000 — ƒ 434.000 = ƒ 646.000 in 31 dagen bankiersleven. Het resultaat is, dat de Jodenbankier zooveel vérdiefld heeft dat hij in een badplaats in een luien stoel kan gaan liggen, terwijl het Duitsche vólk voor dat bedrag (dat hij in zijn zak stak, de Jood) minder goederen kan koopen, dus de honger in het land nog vergroot wordt en alsof dat nog niet genoeg is, zorgt de Jood, dat men dat arme volk, waar hij zich rijk aan stal, nog gaat uitschelden voor stinkmof, rotmof en dergelijke christelijke woorden meer. Kijk, volksgenooten, de Nederlanders die die Marken gekocht hebben, die waren de helers en heeft God direct gestraft; want zij Waren binnen een kalm tijdje alles weer kwijt, glad kwijt. En met de Joden, de dieven, de roovers van de Marken, is God nu bezig af te rekenen, op dit oogenblik. Zoo. ziet u: Gods molens malen langzaam maar zeker. ;
Ik wil hier nog een voorbeeld aan toevoegen. Een Nederlandsche kaasfirma betaalt aan een Duitsche firma, waar hij jaren zaken mede deed, een partij kaas. Deze Nederlandsche koopman is erg secuur en verkoopt deze kaas tegen Hollandsch geld. Het bedrag daarvan, in ronde cijfers, is ƒ 6000. Schrik daar niet van, volksgenoot, want er gingen voor veel grootere bedragen naar 71
Duitschland. Daar nu de Mark aan zestig cent stond, werd dit dus voor den Duitschen kooper in totaal Mrk. 10.000. De leverancier en de kooper deden reeds jarenlang zaken en er was altoos betaald geworden op 30 dagen na datum van factuur. Zoo ook ditmaal, maar nu was de Jodenbankier er tusschen gekomen en die had de waarde van de Mark door zijn gemeens trucjes weten te drukken. De Duitsche onbeholpen democratie van die dagen, onbeholpen, misdadig, hielp hem nog een nandje daarbij. Want daar zaten ook weer de Joden in de Regeering en die hadden hetzelfde doel, de Mark moest op 14 cent komen te staan! Dus toen de dag van betaling aanbrak en de wissel gepresenteerd werd, moest de Duitsche koopman, die de kaas gekocht had, geen 10.000 Marken betalen maar 42850 Marken. Dus de Duitsche koopman, die jarenlang zaken deed en steeds een soliede firma was geweest, werd in één maand tijds door den Jodenbankier vernietigd, om dat woord van onzen generaal Winkelman weer eens te gebruiken. En terwijl lag zijn moordenaar, de Jodenbankier, rustig in zijn luien stoel ergens op een badplaats en zorgde dat de Duitschers overal voor stinkmoffen uitgekreten werden. En nu zullen we voor ditmaal de rollen eens omdraaien. De Hollander was niet secuur en ik meen zelfs, dat het usance was om naar Duitschland te leveren tegen Markenprijzen. Dus de Hollandsche leverancier, de groote kaasboer, heeft .voor 10.000 Marken geleverd. Die staan aan 60 cent. Is dus 6000 gulden. Maar na dertig dagen, toen de Duitsche koopman den Hollandschen kaas, boer betalen moest, kreeg hij zuiver een cheque van 10.000 Mark. Hij kon daar evenwel maar 1400 gulden op krijgen bij den Jodenbankier. Dus de Hollandsche kaasboer had een strop van 4600 gulden. En toen is niet die boer gaan schelden: dat flikken die rotjoden me!, maar hij is gaan schelden op de menschen, die onschuldig waren en dat waren de Duitschers zelf. Die kregen toen te hooren: vuile rotmoffen, vuile stinkmoffen. Die hebben me te pakken genomen, die moffen! enz. enz. Kijk, volksgenooten, wij hebben universiteiten gebouwd en volgens hooren zeggen mogen die er zijn. Ik heb eens hooren vertellen door een boertje, dat zijn zoon Kees aan zoo'n universiteit studeerde. Kerel, wat deed die Kees daar een wijsheid op. Vader stond er paf van, en moeder de vrouw niet minder. Maar vader en moeder bleven nuchtere boerenmensehen en die dachten: leer 72
maar, jongen, ik betaal het. Ik hoop, dat jou wijsheid je later ook zal laten verdienen, zoodat jou zonen zullen kunnen gaan studeeren als jij. N u komt Kees thuis, het was zoo tegen Paschen. E r Werdén eieren gegeten. E r lagen er twee op tafel. Bij de sla. „Vader," zei Kees, „zeg eens hoeveel eieren liggen hier?" „Wel verdulleme," zegt de boer, „twee natuurlijk." „Mis vader. M i j n filosofie zegt, dat er drie liggen." „Snap i k geen kluit van, K e e s ! " „Kijk, vader. D i t is é é n ei. Dat zijn twee eieren. Twee en é é n zijn tezamen drie." „Verdraaid aardig," zei de boer en nam zijn zijden petje af. ,Moeder, hier heb jij je eitje, en ik zal dit maar nemen, en jij, Kees, ëet jij dat filosofisch eitje maar op, hoor jongen, het is je gegund!" K i j k , universitaire wijsheid, volksgenoot, is aardig. Daar worden ieder jaar honderden vreeselijk intelligente menschen afgeleverd aan de gemeenschap. Maar heeft u ooit gehoord, dat er één Prof is geweest, die de menschen de waarheid zei, en .... het ei op tafel lei! Het ei van de tastbare waarheid? Die de menschen i n Wist te lichten?. Te waarschuwen? Heeft u één Prof het Nederlandsche volk hooren waarschuwen tegen het koopen van M a r ken? Hij kon alleen het reeds gedaan hebben uit economisch oogpunt. Neen, hij deed het niet. Hij gaf het volk van Nederland mooie filosofische eitjes te eten waar geen voedsel i n zat. Is er i n dien tijd één predikant of geestelijke geweest, die zijn stem verhief tegen het onchristelijke van dezen handel en vooral het onchristelijke van het gescheld tegen den armen Duitscher? K i j k , dan vraag i k mezelf af, als domkop zijnde: „Waar dienen al die universiteiten voor? In Gods naam, waar dienen die voor?"
DE STERKE, STEINREICHE HOLLANDER.' Vroeger lag bij velen, ook bij hen, die geen Duitscher konden luchten, het woord Steinreiche Hollander, als bestorven i n den mond. A l s je op den dag van heden alles eens goed nagaat, wat is er dan van dat Christelijk zoodje e n van dat 100% Nederlander zijn en van dat „Steinreich" overgebleven? Och, als je de zaak goed gaat ontleden en nagaan, dan k o m je tot de ontdeking dat hét allemaal „ n i k k e s s e n " zijn geworden, l u i zonder geid, zonder '
k
73
waar geloof, zonder respect, zonder verheven moraliteit in het hart. Enfin, in één woord: een rampzalig zoodje armoezaaiersIk zal u dat op mijn manier duidelijk trachten te maken. Volksgenooten, wij nemen nu eens een standpunt in, ver van alle politiek. De politiek blijft er buiten. Het voor of tegen blijft buitengesloten. Wij nemen de zaak zooals die in werkelijkheid, op grond van statistieken en cijfers is, en nemen alles niet zooals die had kunnen zijn volgens onze gedachten. Niet de zaak zooals die H A D kunnen zijn, maar de zaak zooals die IS. Nuchter, dóódflüchter, maar dan ook totaal nuchter. Als Adolf Hitier, onze pleegvader van dit oogenblik, eens het besluit nam de balans op te maken over alles wat hij voor ons volk heeft gedaan tot op heden, teneinde de wonden door den oorlog geslagen zooveel mogelijk te heelen, in elk geval te verhinderen, dat zij nog grooter werden, wat zou er dan gebeuren? Aan de eene zijde zou hij de cijfers optellen van legio maatregelen, getroffen tot ons nut. Het zou een respectabel getal worden, volksgenoot. Aan de andere zijde van het boek zou komen te staan wat het volk hem uit dank terugschonk. In ruil voor al dat goed. Ik geloof, dat dan het volgende zou kunnen gebeuren: dat Adolf Hitier zou kunnen gaan zeggen: „Kijk, ik wil die Hollanders die zóó sterk' zijn, zoo Steinreich, van nu af aan maar alleen laten modderen, maar dan ook heel alleen. Ik zal geen initiatieven nemen, in ieder geval hen niet tegen gaan werken. Ik laat hen aan hun lot over." Ik verzeker u, volksgenooten, dan lagen wij in veertien dagen allemaal met de beenen in de hoogte. Alle fabrieken konden sluiten bij gebrek aan grondstoffen, bij gebrek aan afzet. Dan hadden wij in veertien dagen tijds twee milhoen werkloozen. Dan behoefde je de bankpapierperseri niet te laten draaien, op volle toeren, want daar zou je geen spullen mee krijgen om handel te doen, daar zou je geen eten mee krijgen voor volk en beesten. Het is op dit oogenblik Hitier, die zorgt dat er nog import en export is. Hij zorgt, dat uit Spanje sinaasappelen kpmen, uit Italië noten en wijn. Uit den Balkan tabak en krentén, ja zelfs uit Griekenland komen nog producten naar Nederland binnen. Het is Hitier, die zorgt, dat de fabrieken draaien,' enfin ik zou zoo door kunnen gaan met honderd en meer andere zaken op te noemen, waar hij belang in stelt. Waar hij borg voor staat, voor 74
de betaling. Want zonder Berlijn als borg kregen wij niets, want wij zijn volkomen bankroet. Zoodoende, door Hitier, draait de boel, maar draait dan ook alleen door ztjn zorg, door den verren blik van dezen genialen man. Uiteindelijk draait de boel door God, die dezen man uitverkoos tot het groote werk. Hitier Wascht de vuile wasch van Europa, en het is een stinkwasch, geloof mij. Maar hij brengt de zaak fijn in orde en binnenkort krijgt Europa de wasch thuisbezorgd, goed gemangeld en fijn gestreken. Deze Adolf Hitier is immuun voor wraakgedachten, denkt gij allen hieraan, gij Steinreiche Hollanders, gij sterke menschen, gij „uitverkoren volk des Heeren", gij 100% Christenen en 100% Nederlanders. Gij moogt wezen wie gij wilt, denkt daaraan. In dit korte stukje ligt uw kracht, of beter: heèl uw onvermogen in het kort blootgelegd. Gij zijt in het heden, in Europa van nu, niets, niets. Dat zeg ik u. Ik zeg u dat oprecht en frank, opdat gij daaruit uw conclusie zoudt kunnen trekken tot het bepalen van uw houding. W A A R O M LOOPT IN E E N DEMOCRATISCHE GEMEENSCHAP A L L E S ANDERS UIT A L S D A T M E N HET ZICH VOORSTELT? In December 1916 zat ik in Turijn in een comité (ik zat in alle comité's van liefdadigheid te Turijn), maar deze keer moest er geld komen om 2000 meisjes met een mooi mandje hulsttakjes te laten verkoopen ten behoeve van de arme vrouwen en kinderen van aan het front staande soldaten. Ik had mijn penningske tot het inkoopen van bloemenmandjes, linten en takjes hulst geofferd. Ik snij niet op, maar mijn bijdrage behoorde niet tot de laagste. Om 8 uur was alles present en om 8% uur was ieder collecteur of collectrice op stap. Doch we hadden pech, al was het, wat men zou kunnen noemen een gelukkig pech. Om 10 uur kwamen de meisjes terug met leege mandjes, en die konden niet meer gevuld worden, want er was niets meer! En, nu krijg je de democratie. De commissie was bijeen. De voorzitter was er wel niét, en de een of ander was er niet, maar die er dan wel waren vertelden veel, kletsten de ooren Van den kop, praatten in het honderd weg, maar niemand wist er raad op en niemand durfde de verant75
woordelijkheid op zich te nemen. Enfin het was een vergadering zooals het pp democratische comité's behoort te zijn. Ze dronken een glas, ze piemelden een plas en lieten de zaak zooals die was. Er was echter een radikaal onder hen, die nooit geen halve maatregelen placht te nemen en nu niet nam, en dat was ik zelf. Ik telefoneerde direct naar den Militairen Kommandant van de stad Turijn en vroeg hem mij oogenblikkelijk voor dit edel doel, een camion met zes soldaten, gewapend met snoeimessen, te willen zenden. „Want," zei ik, „generaal, wij hebben 2000 meisjes op straat loopen en die hebben niets geen bloemen. of bessen meer en waar halen wij het vandaan als enkel daar waar het te halen is!" Binnen tien minuten was het vehikel gearriveerd. Ik stapte naast den chauffeur op en reed naar de markt. Ik stopte bij het eerste stalletje en zei tegen den man: „Beste vriend, we hebben die hulst van je noodig. Wat heeft dat spul je gekost, volgens je gedachte? Eerlijk opbiechten hoor! Zie je die mannen daar? Als je mij bedriegen wil, dan requireer ik alles zonder betaling en je krijgt geen cent hoor!" De man twijfelde een beetje, hij vond het wel wat gevaarlijk, maar noemde toch een prijs. Ik kon me daar mede vereenigen. Ik zei: „Dus zooveel heeft dat grapje je gekost, nu ik geef je het dubbele, is dat goed?" „Best meneer." „Jongens! Die boel moet opgeladen worden!" riep ik tot de soldaten. Zoo ging ik successievelijk naar stalletje nr. 2 en 3 en 4 en 5. Overal gebeurde hetzelfde. Op den terugweg. Wij arriveerden aan het punt van verzameling en daar kregen alle meisjes iets, en dat had alles bij elkander een half uur geduurd èn de zaak draaide weer op toeren. Toen ging ik met de soldaten naar buiten, het land op. Ik stapte bij den eersten den besten boer af, waar ik hulstboomen zag staan. Ik vroeg hem te spreken en vertelde hem wat er aan de hand was. Ik wilde hem schadeloos stellen voor hetgeen ik meenam," maar dan moest hij ook in het kort mijn soldaten leeren hoe zij de hulst moesten snijden zonder schade te stichten aan zijn eigendom. Kijk, wij kenden toen dat woord van onzen Hollandschen generalissimus: vernietigen, nog niet. Daarvoor kwam 76
ik niet; ik wilde zelf geholpen worden en de man die mij hielp daarvoor schadeloos te stellen. De zaak klopte ook hier en ook bij een ander. Wij hadden genoeg. Bij het eerste het beste wijnhuisje hielden wij halt en namen er eentje, en namen èr nog eentje, en we reden naar de stad. Het materiaal voor de 2000 meisjes was er. Het werd een fijne dag en wij beurden goede ontvangsten. Dat kon alleen tot stand gebracht worden, doordat er op het schip één kapitein was en die kommandeerde. Dat kan overal enkel zoo. Die vent, die kapitein, moet het kennen. Maar met mijn democratische heeren in de commissie had ik nog wel 14 dagen kunnen boomen.' Volksgenooten, ik weet niet precies meer, wat mij dat zaakje kostte, maar het was niet meer dan vijftig gulden in totaal. Daar hadden we 20 minuten over staan delibereeren en we kwamen niet klaar. Dat waren allemaal heeren met hoogklinkende namen, maar die laten doorgaans hun goud thuis. Ik zal u hier nog een staaltje vertellen. Ik ben nu toch op dit chapiter aangeland en bezig, en u vertellen wat mij hier in Nederland gebeurde. Daar werd ik uitgenoodigd en beleefd verzocht ook door zoo'n democratische liefdadigheidsvereeniging met een bestuur vol hoogklinkende en vreeslijk lange namen, , om medewerking. Het was in Den Haag. Ik was ziek geweest en vertoefde tijdelijk te Schevingen teneinde wat aan te sterken. Ik kreeg bezoek van een meneer Siem. Die vroeg mij of hij öp mij. mocht rekenen, dat ik op een bepaalden dag en bepaald uur, mijn wagen met chauffeur ter beschikking stelde voor het rijden van ouden van dagen. Aan die arme menschen werd een tochtje geoffreerd. Ik zei, natuurlijk. (Ik doe het nooit meer en wil nooit die armoe meer zien, daar zou een weldenkend mensch heelemaal zijn gezondheid bij verliezen!). , De dag brak aan en ik zette mezelf achter het stuur van mijn wagen. Ik was op tijd op de plaats van aanmelding. In 't kort, alle wagens zijn geladen, de stoet komt in beweging, het komt er niet 'op aan welke wegen we volgden, maar tenslotte werd den ongelukkigen menschen een verfrissching aangeboden bij een boer (Farizeër) te Meyendel. Men stapt uit en een paar kellners, boeren en boerenmeisjes, komen bedienen. Ik bekijk den toestand hoe het daar toegaat. De menschen van de commissie, de heeren en dames met hoogklinkende namen, zaten op de beste plaats en 77
hadden als eersten hun kopje koffie met een kannetje room erbij en een koekje. Er stond ook een kistje sigaren voor hen, geschonken door een goeden winkelier, cadeau gedaan voor de arme lui, natuurlijk. De kwaliteit van deze sigaartjes werd door de heeren geprobeerd. Ik zag dat spel één minuutje aan, wandelde verder, zei tegen een oud mannetje: „Heb je al koffie, vadertje? „Neen, meneer." „Heb je al een sigaartje gehad?" „Neen, meneer." Ik ging verder, naar een oud vrouwtje. Ik vroeg hetzelfde. „Neen, meneer." Successievelijk kregen de oudjes koffie die al koud geworden was, en ze kregen ook een kannetje, maar daar zat melk in. Ik riep den boer, den Farizëër, van dit bedrijf en vroeg: „Zeg, beste vriend, vertel eens even, die koffie, wat wordt daarvoor betaald?" „Twintig centjes, meneer." „Dat is een fatsoenlijk prijsje, is niet?" „Ja, meneer." „Daar kun je wel mee uit, is niet?" „Ja, meneer." „Daar hoort toch room bij?" „Ja, meneer." „En waarom hebben die menschen dan melk erbij?" „Ja, meneer, wij hebben geen room genoeg meer. Kijk, zooveel menschen ineens.... u begrijpt zeker wel...." „Maar je wist toch, dat deze menschen kwamen, is 't niet? Je had toch je maatregelen kunnen treffen genoeg room in huis te hebben. Kijk eens, aan die tafeltjes daar, met die dames en heeren. daar staat wel room bij de koffie. Dat zag ik." „Ja, maar dat is ook de commissie, meneer...." zei de.... (vult zelf maar in, volksgenoot). „Die had je melk moeten geven," zei ik, „die drinken 365 dagen in het jaar koffie met room, maar die arme menschen maar éénmaal per jaar. Als ze het dan nog krijgen Die dames én heeren kunnen wel eens éénmaal per jaar water drinken. Vooruit, zorg dat er room komt, en bliksemsgauw ook!" 78
Er kwam ook room, na een twintig minuten. Ik liet den room uitgieten en ieder oudje een kannetje geven. Ik had mijn lol ervan zoo'n vrek eens te straffen. Ik kwam bij een oud mannetje en vroeg hem: „Al een sigaartje, baas?" Neen, ze hadden er geen van allen nog een. Ik stapte op het tafeltje van de heeren toe en zei: „Heeren, die sigaren, zijn die voor de ouwe menschen?" „Ja zeker, meneer, maar ze zijn al rond geweest hoor." „Neemt u dan dat kistje even mee," zei ik, „en wilt u mij volgen. Dan gaan wij samen ons eens overtuigen of ze wel een sigaartje hebben." De vent ging ook mee. Een paar hadden werkelijk een sigaar, maar de grootste hoop niet. En dat waren, zooals gezegd, de meesten.... En deze- ervaring met die menschen met hoogklinkende en voorname namen en de liefdadigheid die zij tentoonstelden, heeft me voor dien dag finaal ziek gemaakt. Ik dacht iets heerlijks te zullen beleven, wat tot mijn herstel kon bijdragen, maar ik was totaal kapot toen ik thuis kwam. Ik heb er nooit meer «an mee gedaan en zal er ook nooit meer aan mee doen. Uit dergelijke ondervindingen is de strijd in mij geboren en dien zal ik ook uitvechten. Daar moet een pensioen komen, waar ieder van leven kan. Men moet niet meer behoeven te spreken van armoe, van uit rijden gaan met ouden van dagen. We moeten zorgen dat dit alles niet meer noodig is, omdat die ouden van dagen zelf wel eens een wagentje zullen kunnen bestellen voor zoo'n dagje ontspanning. Zij mogen niet meer afhankelijk zijn van menschen die hun naam misbruiken en hun room opzuipen en sigaren oprooken. En als jij, mensch met gezond verstand, vier honderd van die arme ouwe schapen ziet loopen, dan sta je versteld. De verschillende oude kleeren, die ze dragen, opdat ze toch maar goed kenbaar zouden zijn als armen, zijn niet te gelooven! Neen, zoo wil ik mijn moeder of vader nooit zien loopen in hun leven. Als ik achter mijn moeder loop, dan wil ik een oude vrouw zien, opgeruimd, netjes, kwiek, een beste vrouw, aardig gekleed naar haar leeftijd. Ditzelfde geldt ook voor mijn vader. Daar moet het heen gaan en daar gaan we heen. We hebben 79
een nationaal-socialistischen wil, en die wil zal uitgevoerd worden. Het zal er komen. De handen in elkander geslagen, en het is er, volksgenoot! RASSENKWESTIE. Volksgenooten, u zult zeker wel begrijpen, dat ik na het uit» geven van mijn eerste brochure, daarop veel, maar dan ook zeer veel, adhaesiebetuigingen mocht ontvangen. In totaal, op vele en vele duizenden, kreeg ik maar zes boekjes terug voorzien van bemerkingen, hierop aangebracht door menschen, die zich niet met mij konden vereenigen. Ik kreeg 5 brieven met afkeurende kritiek. Drie brieven waren zeerx fatsoenlijk géschreven door menschen die het nu eenmaal niet met den inhoud van mijn boekje eens waren. Maar één, en ook maar één, had zijn brief onderteekend, wat jammer is. Ik ontvang graag critiek van een tegenstander op een eerlijke wijze en dan ook onderteekend. Die eene heer, die onderteekende, heb ik onmiddellijk een brief geschreven en hem bedankt voor zijn critiek. Ook mondelinge vragen of critiek werden «nij gesteld of medegedeeld. Ik zal er enkele beantwoorden, al waren hun brieven niet onderteekend. I. Er was mij gevraagd: „Gij Nationaal Socialisten, jullie houden je zoo bezig met rassenpolitiek. Men kan geen N-S.B.-geschrift of krant lezen of N.S.B.'er spreken, of het is over de rassenpolitiek, en dan is het eenige ras waar aet om gaat, het Joodsche. Volgens de N.S.B.-begrippen, zoover ik het kan beoordeelen, gehoord of gelezen heb, is dit het eenige ras dat eigenlijk in bespreking komt. Tot heden toe. En dan hoor je altoos, dat het Nederlandsche ras zuiver moet blijven, maar Mr. Duyvis, hoe denkt u er dan over? Laten wij niet verder gaan en geen andere landen erbij halen als enkel ons Nederlandsch-Indië. Jullie zeggen, dat de Joden niet vervolgd worden terwille van hun geloof, maar enkel als ras, maar dan zal toch de Indonees, de halfbloed, de kwartbloed, de achtste bloed, enfin, dan zullen al die menschen waar Indisch bloed in zit, toch ook moeten vervolgd worden. Is'dat de bedoeling van de N.S.B.? Dat zou toch niet meer dan consequent zijn, die ook te vervolgen en uit te stooten." Och, waardige volksgenooten, ik zal dezen heer die deze vragen stelde, van antwoord dienen, en dan op mijn manier, zooals ik £0
dat ook maar alleen kan doen. Niet door hooge stadhuiswoorden te gebruiken, maar alleen dat materiaal te gebruiken, dat ik door ondervinding en praktijk heb vergaderd. Ik kan dat Indische vraagstuk op heel wat manieren tegenover het Joodsche verdedigen. Maar wat de vrager mij vraagt en zijn vergelijkingen door Indië met het Joodsche vraagstuk te vergelijken, dat is wel zoo vreeselijk dom en achterlijk, dat het geen grenzen kent. Met den besten wil van de wereld, kan men daar geen vergelijking in fabriceeren. Dit is zoo hemelsbreed Verschillend van elkander. De Joden zijn hier gekomen, men kan zeggen nakend, en brachten hun vrouwen en kinderen mede. De Joden, volgens de Schrift, Waren een uitverkoren volk, en, zooals ik reeds op een andere plaats in deze brochure neerschreef, brengt dat groote verplichtingen mede, en die verplichtingen waren onder meer ook: goed te zijn en goed te doen. Maar die zijn ze niet nagekomen, integendeel, zij hebben ons gebrüikt als hun dienaren en knechten. Zij hebben ons voor hen laten werken, met onze zweetdruppels vergaderden zij het goud. Wij werkten ervoor en niet zij. Toen zij hij ons kwamen, toen woonden wij in een groot huis, met vele Verdiepingen en vele kamers. Wij waren keurig ingericht en hadden ruimte genoeg, en men vroeg ons om onderdak. Wij gaven hun dat. Wij waren Christenen. Wij stonden óns souterrain af, netjes ingericht, vrij van vocht, en wij gaven hun te eten en te drinken. Dat heeft zoo een paar tientallen jaren geduurd, toen hebben ze onze parterre ingenomen en wij konden verhuizen naar de eerste verdieping. Toen dat ook eenige tientallen jaren geduurd had, eischte men van ons de eerste verdieping op, en ging er ook op wonen en wij konden naar de tweede verhuizen. Ook dat duurde een poos, toen bemerkten wij op een dag, dat wij al op zolder woonden, in de zolderkamertjes, en de tweede étage ook al door een ander ras bewoond werd. Nu kon het niet verder meer. Er was enkel maar één plaats meer: de bloote hemel. Maar met hun handelwijze hebben ze God toornig gemaakt en Hij heeft ingegrepen en aan Adolf Hitier de macht gegeven hen terug te drijven naar de plek waar *Ü hooren. Nu laat God hen ook aan den lijve gevoelen, wat zij Ons Christenen, hebben aangedaan. God laat hen voelen, dat zij, als uitverkorenen, zich misdragen hebben en dat zy ons totaal 81
hadden willen vernietigen. En daarom heeft God Rijkskanselier Adolf Hitier de macht gegeven (want alle macht is van God, volksgenoot) om dat Jodenvraagstuk op te lossen, de Joden te straffen voor hun zonden, die ze bedreven. Zoo ver dat Jodenvraagstuk. En nu krijgen we het Indische vraagstuk. Er is een legende, volksgenoot, waarin verteld wordt dat Jezus met Zijn discipelen door het Heilige Land wandelde, en plots zagen zij aan den rand van den weg het lijk liggen van een hond i n staat van ontbinding. Zoo iets noemen ze een kreng. Nu, dat kreng lag daar in de felle zon te rotten en te stinken. De discipelen werden daar boos over en zeiden tegen Hun Meester: ,,Heere, dat moest niet toegelaten worden, dat zoo'n kreng daar ligt." Maar Jezus bekeek het doode dier, het kreng, en zei: „En toch had hij mooie gave tanden!" Kijk, Jezus zag zelfs nog het mooie in het vreeselijkste wat men zich maar indenken kan, en dat is een lichaam in staat van ontbinding. De gave tanden. Volksgenooten, ieder die zoowat van mijn leeftijd is," weet, dat zoo een 40, 50, 60 jaar terug en nog vroeger terug zelfs, velen van onze Nederlandsche zonen, die mislukten waren, naar de Oost gingen. Er waren er honderden onder waarvan de ouders nog maar één uitkomst zagen in hun verdrietig en zenuwachtig leven, veroorzaakt door hun zoon, en dat was: als „kloniaal", naar Indië. Mischien, als hij ver weg was, zou er nog uit hem een flinke kerel kunnen groeien, zou er nog iets van hem terecht komen. Deze zonen, eenmaal aangekomen in Indië, als koloniaal, hadden een vrouw noodig. En aangezien er geen blanke vrouwen waren, waren deze jongens aangewezen op zoo'n braaf en goed Javaansch meisje. En door de braafheid en de goedheid van zoo'n Javaansche (want je moet die menschen hebben leeren kennen, gelijk ik hen leerde kennen, om te weten hoe een goed slag van volk dat is), kwam het voor, dat velen van deze gevallen jongens, hier uit Europa afkomstig, door den omgang met zoo'n meisje, de trouw van zoo'n meisje, de eerlijkheid, veel van hun oude instincten verloren. Natuurlijk, door die samenleving, kon het niet uitblijven, dat er kinderen geboren werden. Ook dit had zijn goede uitwerking) die kinderen, want het is bewezen, dat vele van die Nederlandsche jongens, waar, niets goeds aan was, die stonken, (doch ze s2
hadden gave tanden!) die kinderen Herkregen en daardoor verantwoordelijkheidszin kregen, zich ervan bewust werden, dat zrj, de verwekkers van deze kinderen, nu ook plichten hadden te aanvaarden. Die kinderen, kregen hun naam, en de vaders werden spaarzaam en zonden hen naar Nederland teneinde hier te studeeren, opgevoed te worden op Nederlandsche scholen. En enkel deze daad, van deze Nederlandsche zonen, is zoo eervol, dat hun voorafgaande leven hierdoor geboet is. Maar sindsdien zijn daar, in de laatste twintig jaar vooral, de bloem van onze jongens heen gegaan. Ook zij, in de kracht' van hun leven, en speciaal in dat klimaat, hadden een vrouw noodig. Zij zochten een meisje. En daar het democratische stelsel hen geen middelen verschafte, geen voldoende salaris, om een blanke vrouw mede te nemen, schaften zij zich een Javaansche aan. Nu, volksgenoot, zult u zeggen, dat zoo'n bruin, Indisch, of hoe u haar noemen wilt, meisje, met een bruin gezicht, niets appetijtelijks heeft voor een man. Maar dan vergist u zich deerlijk. Ik had ook dat idee toen ik mijn voeten op Indischen bodem zette. Toen ik voor het eerst die dametjes zag wandelen. Doch toen ik vier a zes weken aldaar woonde, en ik zat op het terras van de sociëteit mijn thee te drinken, en mijn sigaartje te rooken, Werd ik alras door mijn vrienden opmerkzaam gemaakt op een pracht van een meisje. En ook ik, maakte menigmaal mijn vrienden opmerkzaam op prachtige vrouwen. Men went aan de gezichten, en daarbij, zij hebben mooie lichamen, hebben prachtig haar, dat eenvoudig maar zeer aardig is opgemaakt. Zij zijn zeer zindelijk en ook zeer zindelijk gekleed. Ze zijn uiterst appetijtelijk voor een man. Daarbij komt nog het mooie karakter, en zoodoende kan ik begrijpen, dat er vele Hollanders in Indië zijn, die hun geheele leven met zoo'n meisje, dat hun vrouw werd, al zijn ze niet wettig getrouwd, blijven leven en ook geen andere vrouw, zelfs een blanke, meer begeeren. De kinderen uit die samenleving gesproten, de zonen en dochters, laten ze dan in Europa studeeren en een prima opvoeding geven, een en ander naar den stand waar vader in leeft. Nu is-dit echter tot zoover mooi. Doch er is ook een mooiheid waar een scheeve kant aan is. Daar zijn er ook veel, en dat is meer onder de meer gegoeden, bij wie het goud de hoofdrol speelt, die de brave meisjes als hun slavinnen gebruiken. En dan denken ze nog zich goed te ge?
83
dragen, door de drie of vier kinderen die uit die verhouding geboren worden, hun naam te geven, naar Holland te sturen voor studie, zelf later Indië te gaan verlaten, en dan die vrouw een duizend gulden of zoo in de hand te drukken en naar de kampong, waaruit zij kwam, terug te zenden. Zoo'n mensch noemt zich dan ook nog een Christen. Hij heeft immers drie kinderen naar Europa gestuurd om te studeeren! Hij gaf de vrouw immers duizend gulden mee! Een handdruk! Een vaarwel! Nu dan, wat wil je noch meer doen voor zoo'n „blauwe meid"? Doch de moeder, is die vrouw soms geen moeder? Was zij geen moeder? Heeft ze niet alles gegeven? Nu nemen ze haar haar kinderen af en stoppen haar duizend pop in de hand en pooten haar in de ouwe kampong terug. Is dat Christelijk? Kijk naar een dier, als dat kinderen heeft, jongen. Waag het dan niet die te benaderen met slechte bedoelingen. Maar deze „Christenen", zetten eenvoudig een moeder aan den kant. Waar zijn de geestelijken, de dominees, de pastoors geweest, die geeischt hebben, in het democratisch stelsel, daar tegen op te treden? Was er ééntje die tegen deze fielten maatregelen eischte? Die verzet pleegde tegen de verkrachting van de eenvoudigste natuurwet? Neen, ik heb er nooit van gehoord. Indië diende alleen maar om het goud te leveren. De Indische bevolking diende alleen maar om haar zweet te laten aftappen, en daar goud van te fabriceer en. Wilt u dit vraagstuk nu vergelijken met het Jodenvraagstuk? Zijn de Javanen hier gekomen? Hebben ze ons in Nederland op zolder gedreven? Of zijn wij soms bij hen gekomen? Hebben zij onze kinderen verkracht of hebben wij hun kinderen verkracht? Het goud en nogmaals het goud is de basis van heel de democratie. Maar ook deze wasch zal gewasschen worden door ons, dat verzeker ik u. Correct zal die gewasschen worden, al het vuil zullen we er uit weg spoelen. Daar zal een wet komen, dat geen jonge man naar Indië zal mogen gaan, of hij moet getrouwd zijn. En men moet hem die middelen daartoe verschaffen. Dan zullen er huizen voor die menschen gebouwd worden, kleinere huizen. Hun vrouwtjes zullen het huishouden moeten doen, en kunnen doen, en niet zooals nu, als blanke vrouw dagen lang op de divans liggen en romannetjes lezen waarin overspel verheerH4
lijkt wordt. En overspel plegen is makkelijk in een land waar één kip is op tien hanen. Zoo zal de jonge vrouw haar gezondheid kunnen behouden, haar moreel en haar lichaam zal er behoud in vinden. Zij zal dan moeder kunnen zijn, eh haar eigen kinderen groot kunnen brengen zonder baboe. Het mag niet meer voorkomen, dat als rnoeder en baboe naast elkander staan, het kleine kind de armpjes öaar de baboe uitstrekt, maar niet naar zijn moeder. Daar heeft men geen universitaire opleiding voor noodig, te begrijpen, dat 2oo iets een beleediging is van het moederlijk instinct. Mochten er toch jongelui heengaan, ongehuwd, want men kan memand verplichten te huwen, dan moet er een wet zijn, waarin hij verplicht kan worden, bij het aangaan van een verhouding met een Indisch meisje, haar wettig te huwen. Dan moet zoo'n Vrouw alle rechten krijgen van haar blanke zuster hier. De democratische methode is afgeloopen, voor goed, dat voorspel ik u. De tijd is voorbij, dat men eerstens den room van een Javaansch meisje kon afscheppen, en haar daarna als een uitgeknepen citroen kon wegwerpen, de kampong in. Wij NationaalSocialisten, zullen daar voor zorgen, dat zweer ik u. Wij zijn nu de uitverkorenen en zullen ons als uitverkoren volk gedragen. Dat wil zeggen: waar wij teveel hebben, zullen wij dit afstaan aan wie minder bezit. Ik dank u. Als tweede vraag, wil ik behandelen, de vraag over de kerk. Ik heb reeds gezegd, dat de kerk een bank geworden is, een credietinstelling. Dat zal ik u weer op mijn manier uitleggen, en u vertellen, hoe dat ontstaan is. Daar zijn menschen die altoos maar naar het kwade zoeken, bij hen kan nu eenmaal niets ontstaan uit iets goeds, en toch is dit Wel degelijk het geval. Uit iets goeds kan iets kwaads groeien. Neemt u aan, op een klein dorp staat een groote kerk. Die Wordt bestuurd en bediend door een goede en zeer brave ouwe Pastoor Nu ben ik niet sarcastisch hoor, ik meen wat ik zeg. Er zijn nog veel brave en goede pastoors, ik heb hen ontmoet, ze bestaan. Gelukkig bestaan ze nog. Nu, in dit dorpje woonde Zoo'n brave man. \ In dat dorp kwam te overlijden de weduwe van een klein hoertje en tuindertje. De man was reeds vele jaren overleden en een oude knecht, die er 25 jaar in dienst was, had de laatste 85
zeven jaar heel de zaak alleen geleid. Die man was goed gezien in het dorp en ook hij meneer pastoor stond hij in een goed blaadje.'Nu kwam in de gemeente het idee op, dat Gerritsen, zoo heette de knecht, eigenlijk dat spulletje van vrouw Teunissen maar moest overnemen. Hij was er al 25 jaar, had altoos zijn best gedaan voor die menschen. De kinderen van wijlen vrouw Teunissen, die in de stad woonden, en een heel ander vak hadden dan boer, waren het er mede eens. Maar er moest geld zijn. Knecht Gerritsen had een paar centjès, maar niet voldoende om heel de getaxeerde waarde van het spulletje te voldoen. Het gevolg was, er moest hier geholpen worden. En daar heb je nu de goede en brave pastoor. Die had nog vier honderd gulden van de kerk onder zijn berusting. Zoo af en toe hielp hij hiermede een paar arme menschen uit de penarie. Hij piekerde er over en dacht: „Ja, als ik nu alles aan Gerritsen geef, dan blijft er niets over voor een ander!" <• Dat was dus een moeilijk probleem. Maar zijn liefde voor Gerritsen bracht hem tot speculatie. Hij ging van het standpunt uit, als Gerritsen nu maar geholpen is, en ik heb een beetje geluk, dat er geen andere menschen om hulp komen, of anderen geven me weer eens een beetje, dan kom ik er wel." Zoo geschiedde: Gerritsen kreeg 400 gulden aan 5% rente, dus 20 gulden per jaar. Het gelukte. Een oude heereboer ging dood, en hij was niet onvermogend. Bij het toedienen van de H. Sacramenten kreeg meneer de pastoor een legaatje voor de armen in zijn parochie. TJ ziet, volksgenooten, God stond hem bij. Zorgde voor nieuw -kapitaal De pastoor voelde zich gelukkig! Maar och, als je aan het geld uitleenen begint weet je niet hoe spoedig iedereen het schijnt te weten en hoeveel klanten je kunt krijgen. Zoo ook met den ouden pastoor. Hij kreeg weer bezoek, het was een ernstig geval, en waard gesteund te worden. De pastoor speculeerde weer en leende ook dezen man het noodige geld, weer 400 gulden tegen 5% rente, dat was weer 20 gulden per jaar. En nu ging de pastoor rekenen: zei, ik heb tenminste het volgende jaar 40 gulden voor de armen. Daar behoef ik niemand voor te danken noch om te vragen. Dat is mooi. Het was ook aanlokkelijk. Op die manier kon 86
je nog wat verdienen voor je arme parochianen. Als ik weer de kans krijg, dan leen ik weer u i t . . . . Kijk, volksgenooten, hier is de kiem van al het kwaad. Deze oude pastoor ging ook op een dag heen.... Een jongere kwam. Hij kreeg de kerkbescheiden in handen, die ook heel bescheiden waren, maar zij lieten duidelijk genoeg zien, hoeveel rente er getrokken werd uit een paar uitgeleende kapitaaltjes. En de jonge pastoor ging verder met dit werk. Zoo kwam de kerk in handen van het goud van de democratie. Werd een bank. Nu is de kerk de grootste bankiersfirma van het land geworden en werkt met rendeerend en met dood kapitaal. Kijk, dat geld moet de kerk ontnomen worden, daar is de kerk niet voor gesticht. Het volk moet rijk zijn, en de kerk arm, dan is God gediend naar waarheid en recht. Maar ook deze vuile wasch zal gewasschen worden door het nationaal-socialisme, op waarlijk christelijke wijze, zooals Jezus de wisselbankjes van de tempelwisselaars omver wierp. Die wasch zal gewasschen worden op de volgende manier. Het is het ei van Columbus. Pensioen bp 55-jarigen leeftijd. Let wel, op dit woordje PENSIOEN, volksgenoot, dat is de sleutel tegen alle kwaad en voor alle goed. Dat is een passe-partout-sleutel. Ik zal u dat op mijn wijze uitleggen. '-, Als men zeker is, arbeiders van hoofd of hand, zakenman of wien ge ook zijn moogt, dat ge op 55 jaar ouderdom een pensioen zult krijgen in verhouding van 70% van uw verdiende inkomen 1 tusschen de 18 en 55 jaar en waarop gij belasting hebt betaald, dan is er niemand meer die zorgen behoeft te hebben. Voeg daarbij nog êen goede ziekte- en ongevallenregeling, n'importe wat. Dan kunnen de spaarbanken sluiten, want men heeft dan enkel maar wat te sparen voor een hoed, een costuum, een stoel, een nieuw kleed in de kamer, en dat vraagt zes of tien weken, meer niet. Onze zenuwen kunpen dus rustig blijven. Dan kunt ge naar de kerk gaan, niet om te vragen, maar om God te danken voor zoo'n gelukkig leven. Dan is die kerk niet opgesmukt met klatergoud, maar stil en intiem en rein. Kijk, daar moet het heen en daar gaat het ook heen. God wil dat. Hij zorgt dat het National-Socialisme de vertegenwoordiger wordt van Gods bevelen hier op aarde. 87
Verder, en dit is ook zeer important, volksgenoot, moet er gezorgd worden voor de achterlijke kinderen. Zij moeten een rijkssteun ontvangen vanaf hun zesde levensjaar van bijvoorbeeld twee gulden per week, stijgend tot twaalf gulden per week, zoodra zij twaalf of dertien jaar oud zijn. Dan kan moeder en vader dat ongelukige kind nog eens aardig aankleeden en hem of haar in het stoeltje zetten, want weet, dat juist zoo'n kind de lieveling is van moeder en vader, juist omdat het zoo ongelukkig is. Daarom moet het netjes en zindelijk gekleed kunnen worden. En willen vader en moeder eens een avondje uitgaan, dan hebben ze de middelen dat kind te laten oppassen door iemand anders. DE RECHTE WEG. Volksgenooten, lezers van mijn brochure, ik spreek ook nog wel eens een mensch, die het goed met mij meent, al is hij geen N.S.B.'er, want och, laat ik u eerlijk zeggen, wij zijn met genoeg N.S.B.'ers. Wij hebben er heusch niet meer noodig. Als de rest van ons volk zich niet aansluit bij de N.S.B. en daardoor hun dubbeltje, kwartje of gulden contributie per week denkt te sparen, dan doen ze dat gerust. Maar de nationaal-socialistische gedachte zal blijven leven, en dat leven ernaar, dat komt voor allen. Wij hebben zooveel vertrouwen, wij handjevol N.S.B.'ers, dat het Engelsche Jodenvergif, waarmede ons Nederlandsche volk jarenlang achtereen door pers en kerk is ingespoten, gezuiverd zal kunnen worden. Wij voelen ons zoo krachtig, die taak tot heil van het geheele Nederlandsche volk te kunnen volbrengen. En dat eenmaal haat en nijd en afgunst, het elkander bedriegen en beliegen en bezwendelen, de eene keer uit nood, de andere keer uit kleptomanische neigingen, verdwijnen zullen, dat is zeker. Wij krijgen alles gezond. Wij beschikken over heel wat water, en dat is juist de stof, goed tegen vergif, om dat weg te spoelen. Water, zult u vragen. Water is maar water, en toch, volksgenoot, is juist dat water het schoonste geneesmiddel, de beste drank, de heerlijkste, overheerlijkste drank, die er bestaat. De menschen, die water gebruiken, die genieten, die drinken hun glas leeg, zij hebben dorst, het smaakt dan ook. Die wijn drinken, drinken niet met smaak. Er zijn ook maar enkelen die dat kunnen, daar zoekt God zijn menschen voor uit. Wijn is goed voor Colijn. Daar krijgt ie een rooie neus van en die rooie neus, met alcohollucht, krijgt ruimschoots bezoek van vlie88
gen. Dat zijn beestjes die zeer gecharmeerd zijn op alcohollucht. Hoe of je die beestjes wegslaat, ze komen terug. Ik zou Colijn den raad willen geven: jaag ze niet weg, laat ze zich verzadigen, dan Worden ze dronken en vallen vanzelf van je neus. K i j k , volksgenooten, begrijp de strekking hiervan. D i t is geen flauwe kul, wat i k vertelde. Dat is het werk van den Schepper. Wijn is voor de gestraften, vandaar dat er ook maar weinig wijn is. Water is voor de eerlijke menschen, die niet gestraft zijn, daarom is er veel water op de wereld. Vandaar is water ook zoo heerlijk en zoo gezond. Het is het heerlijkste wat er .is. Het wordt wel eens verkeerd begrepen, maar als men gereisd heeft en geleefd heeft zooals ik, onder alle lagen van de samenleving, dan is men pas gerechtigd door de ondervinding opgedaan, conclusies te trekken hierover. A l s gij een arm man zijn glas water ziet uitdrinken, dan geschiedt het met smaak en als gij des avonds i n café's, bars, restaurants, voor de beter gesitueerden, de halve, driekwart, volle glazen met wijn ziet staan, de halve flesschen (die de kellners achteroverdrukken, zij noemen dat: observeeren), dan is dat het aardigste bewijs, dat die menschen veel geld hebben uitgegeven om aan hun wellusten te kunnen voldoen. Doch de Schepper heeft daar een stokje voor gestoken: hun wellust en verlangens zijn ze niet kwijtgeraakt. Alleen hun geld verdween, eri daarom gingen Ze heen met de pé in, met een rare smaak in den mond, een bedorven maag en sukkelen ze naar huis, te voet of per taxi. Dat is de ondervinding in het leven. Ik zal u nog een staaltje zeggen, wat historisch is en door een van de grootste menschen uit Rotterdam destijds werd uitgesproken. Mijn schoonvader, die timmerman was, hoorde het door Pinkhoff zeggen. Die mopperde over zijn juf in de keuken en gebruikte de banale uitdrukking: „Dat Wijf, met d'r verdomde bief. Altijd maar: bief!" Maar Pinkhoff had gelijk, dat verveelt óp den duur . . . . Een gewone boterham verveelt nooit, volksgenooten. Ik w i l weer terugkomen op mijn vrienden, die het goed met mij meenden en één ervan zei tegen mij: „Duyvis, ik heb je brochure gelezen en ik sympathiseer met alles, maar één ding is niet goed. Je maakte een groote fout en zult die waarschijnlijk nog meer maken. Dat is, je noemt de dingen die niet goed zijn bij den waren naam. Dat is juist, maar je geeft dan daaronder den weg aan, hoe of je die wilt verbeteren, én dat is niet politiek, dat is verkeerd. Want ontegenzeggelijk, als je afbreekt, als je afbreuk doet aan een 89
politieke partij, dan zullen er veel zijn, die je daarin volgen. Je krijgt hen mee. Maar als je dan zoo openhartig begint al die menschen i e zeggen wat je doen gaat, wat je van plan bent, dan zullen er veel, bij het hooren ervan, je weer verlaten. Zoolang je afbraak hen voordeel brengt, gaan ze mee, maar zoodra ze zien, bij jou ook een veer te zullen moeten laten, verlaten ze je weer. Daar is geen politiek spreker, uie dat doet. Ze breken af, dit en dat en krijgen daarvoor een donderend applaus. Ieder zegt: wat een spreker! Wat een kolos! Hij heeft alleen maar vrienden gemaakt! Maar met jou methode maak je zoowel vrienden als vijanden. Het oude spreekwoord zegt: wat geeft het als een koe een groote emmer melk geeft en zij trapt hem met haar poot weer om!" Dan zeg ik: „Beste vriend, daar heb je gelijk in voor 100%, gelijk heb je. Maar ik ben een volgeling van Adolf Hitier en dien blijf ik volgen, en Hitier heeft nog nooit een rede gehouden, al sprak hij maar vijf minuten, of je wist wat hij ging doen. Hij vertelde wat niet goed was en vertelde meteen wat in de plaats moest komen. Dat kan toch ook maar alleen zuiver zijn. Dat is nationaal-socialisme. En anders verval je met je nationaal-socialistische gedachte in de democratische praktijk. Men kan niet beiden tegelijk doen. Als ik zieltjes zou moeten winnen door hetgeen wat goed is te vertellen en wat minder goed is te verzwijgen, omdat er zijn, die daar persoonlijk nadeel van zouden kunnen ondervinden, dan kan daaruit nooit een goed einde groeien." Ik heb in mijn eerste brochure den weg geteekend naar het Paradijs. Dat is een rechte weg en de kortste meteen. Daar zullen vele menschen aan moeten wennen, maar als zij eenmaal gewend zijn geraakt verlangen zij geen andere meer. TWEE SOORTEN MENSCHEN. Zooals gezegd, ontving ik, volksgenooten, enkele brieven met kritiek! Dat 'is te begrijpen. A l zijn deze brieven niet onderteekend, toch gaven zij blijk van goeden wil en daarom wil ik hen toch van antwoord dienen. En hieronder laat ik er weer een volgen, die mij vraagt, hoe het mogelijk is, dat menschen die een vermogen bezitten, zooveel af te nemen, tot het betalen van de schade, door den oorlog ontstaan. Volgens hem is dat eenvoudig niet op te brengen, het zou een ruïne worden. 90
•/ -
.
Hierop wil ik het volgende antwoord geven: Beste kritiekschrijver, uw brief ontvangen en ik zal u hieronder uitleggen de mogelijkheid, neen, de zekerheid, dat het opgebracht kan worden. Er bestaan twee soorten menschen, de eene soort, dat is de uitgever, en die meteen het geld ook verdient, en de andere soort, dat is de gaarder. Als nu al die gaarders zoo stom zijn, wat zij de laatste dertig jaar onder den druk van democratie en Joden, ook werkelijk waren, en zij zorgen niet dat de uitgevers van geld ook werkelijk kunnen blijven uitgeven, dus die gaarders gaan voor hun papieren geld' goud koopen en gaan daar ook nog bovenop zitten, dan komt er een moment dat ze ook niets meer kunnen vergaren. In het leven loopt het eene het andere achterna. Na regen komt zonneschijn en na zonneschijn komt weer regen. Laten we nu eens de grootste post nemen, dat is iemand die 5 millioen bezit. Volgens mijn brochure altoos, moet die 50% afgeven. Dat is oppervlakkig bezien heel veel, dat ben ik met u eens. Maar als die wederopbouw, speciaal in Rotterdam, laten we zeggen, tien jaar duurt, dan hebben wij die 50% pas in den loop van tien jaren noodig. Dat is dus 5% per jaar, en voor die andere bedragen wordt het nog minder, maar, door die bedragen op te . brengen en in circulatie te brengen, komt er vanzelfsprekend een groote voorspoed. Die voorspoed, die brengt automatisch teweeg, dat de gaarders weer kunnen gaan garen. Dan verzeker ik u, beste meneer, dat het in het belang is van dien bezitter van 5 millioen om, door de helft daarvan af te staan, verdeeld over tien jaren, aan die voorspoed deel te krijgen. Want, komt die voorspoed er niet, doordat de stad niet opgebouwd kan worden, zoo zal ieder daarvan de nadeelige gevolgen gevoelen van tegenspoed, en dan is het toch logica, dat, als je te kiezen hebt tusschen die twee toestanden, je de voorspoed neemt. Dan komt er nog iets bij, wat u over het hoofd zag. Ik vraag eerst van acht categorieën-burgers'hun penningen. Dat zijn juist van die, die schuld hebben aan die schade. Daarna pas kom ik bij de menschen vragen, gelijk ik zelf ben, die geen schuld aan dien oorlog hebben en er ook geen cent aan hebben verdiend. Maar het gaat zooals het gaat, ik zal mijn laatste beetje adem ervoor offeren en ook mijn laatste penningske, dat niet de arbeider, zooweL^japfds-^ als handarbeider, één cent heeft te offeren voor deze^^rw hebben hun zonen gegeven en dat is meer dan geld. ffi^/^**"
Want het zijn de armen, die hun zonen gaven. Ik heb dat gezien met mijn eigen oogën. Niemand kan me dat ontnemen, zooals ik in een gedeelte van mijn brochure beschreven heb. Want ik zat twee en een half uur midden in de vuurlinie, ik bivaceerde erin en heb niet één officier gezien en zooals gezegd, de commandant van de stad liep op dat oogenblik met zijn Griet op den Bergweg te wandelen. Ik hoop, geachte kritieker, dat ik u heb bevredigd met mijn antwoord. Verder hoop ik, als u op mijn tweede brochure een gevoel krijgt om daarin ook een gedeelte te gaan becritiseeren, dit te doen, maar dan eerlijk te onderteekenen. Ik vraag kritiek, en ik vraag niet van welke zijde die komt. Ik spreek niet tegen de N.S.B.'ers, maar ik spreek tegen heel het Nederlandsche volk samen. — Ik ben eerlijk. Als ik afbreek, geef ik direct mijn inzichten tot opbouw erbij. Ik onderteeken alles met mijn naam. Iedere kritiek is mij welkom — eerlijke kritiek hoor — niet schelden of beleedigen, maar dan onderteekenen met naam en adres,- en ik verzeker u, dat naam en adres bij mij veilig zijn en door niemand anders gezien worden. Dat zal bij mij berusten en mijn grootste tegenstander kan zich heel open tot mij wenden, zonder eenig gevaar, integendeel, ik zal hem beschermen in zijn eerlijkheid, waar ik maar kan. Een klein geval wat mij voor drie weken passeerde. Van mij is alles verbrand, ik bezit niets meer van mijn zaak. Maar, dit tusschen haakjes, toen ik op de puinhoopen van mijn zaak stond, riep ik toch „Heil Hitier", want de man is onschuldig aan dit alles. Dat weet ik zeker, met duizenden, en dat zullen straks ook millioenen gaan inzien. Vele puinruimers kunnen dit geval getuigen. Want ik ben nationaal-socialist en fluister niet, en al branden ze alles onder mijn voeten weg, dan blijf ik toch nationaalsocialist. , Ik was op het Beursgebouw dus, drie weken geleden, en bezocht de bureaux van de Schade-enquête-commissie. Ik sprak met een heer, een van de chefs, en ik vertelde hem, dat ik gaarne wenschte te weten, het bedrag waar ik eventueel op zou kunnen rekenen. Het bedrag dat de accountant dus onomstootelijk vastgelegd had, als mijn portie. Ik had nu reeds lang genoeg gewacht, want als het volgens de letter ging mbest ik allang alles weten, en ging het volgens de straat dan moest ik het zeker weten. Maar ik ben na;
92
tionaal-socialist, zooals u ziet, waarschijnlijk heeft dit invloed op alles, zoodat ik wat langer moet wachten.... Ik zei dus: „U ziet het aan mijn speldje, ik ben nationaalsocialist." „Dat zie ik," zei de heer, „ik ben van de Unie maar mag ïn dienst geen speldje 'dragen." - „Dan bent u een vriend van mij," zei ik terug, „want u komt èr eerlijk voor uit, en eerlijke menschen zijn mijn vrienden. Geef me de hand." Ik stak mijn hand uit en hij greep die hand. Ik zei verder: „Hier heb ik nog een boekje, dat ik schreef, ik doe het u cadeau, lees het op uw gemak." Hij nam het aan.. Ik zei: „U als ambtenaar kan ik vertrouwen, daar wil ik mee zeggen, dat u aan de Unie zijt, zal bij u wel geen ander doel hebben dan een eerlijk doel, zonder persoonlijke bijbedoelingen. Uw oordeel is, dat de Unie de aangewezen partij is voor de Nederlandsche Regeering van morgen. Ik ben er van overtuigd, dat alleen dit uw geloof is. Mijn geloof is, dat het nationaal-socialisme het zal zijn. Als wij die twee gelooven, den achtergrond van de Unie er buiten gelaten hoor, versta me wel, samennemen, dan bewandelen we denzelfden weg. Wij wandelen beiden naar Delft, alleen u zegt: als ik pantoffels aandoe met zachte zolen, dan zal de weg makkelijker loopen. Ik als N.S. zeg: „Kijk, die pantoffels hebben dunne zolen en ik kan er blaren in krijgen aan mijn voeten. Ik trek een paar stevige laarzen aan, met dikke zolen. En als wij beiden nu alleen maar den moed hebben en niet gaan twisten over pantoffels of laarzen met dikke zolen, dan loopen wij gearmd naar Delft. Dat betreft Uw persoonlijke persoon, neem daar nota van. Uw partij, daar ben ik het niet mee eens, want die wil verder loopen dan naar Delft en wil door duistere wegen erheen gaan, den weg vol bochten wil die gaan. Dat vindt u ook in mijn brochure. Wij nationaal-socialisten willen een rechten weg, recht op het doel aan. U vindt dat ook in mijn brochure. Volksgenooten, dit was mijn onderhoud met dezén Unieman, een eerlijken Unieman, en hij heeft mijn boekje ook gelezen. Een paar dagen daarna belde hij mij op en zei, dat mijn zaak in behandeling was en er spoed achter gezet was. Ik ben zeker, volksgenooten, dat hij van de Unie en ik van de N.S.B. toch vrienden 9S
geworden zijn, want hij is een eerlijk mensch. Ik wilde dat ik duizenden tegenstanders de hand kon drukken, want wij zijn allen menschen en zijn allemaal Nederlanders. Nationaal zijn wij allemaal. De grootste boef is nog nationaal, de arme boef altoos. Dat is een ander soort dan de rijke boef. Maar socialist, dat moeten ze nog worden en dat worden ze. Wij nationaal-socialisten zullen ons daarnaar gedragen, dat Is onze plicht en dan volgt de rest wel vanzelf. ONZE MOEDER. Nogmaals een kritiekschrijver, die zijn brief niet onderteekende, wil ik van antwoord dienen. Volksgenooten, deze heer schreef mij, dat hij met veel wat ik in mijn. boekje had geschreven, eens kon zijn, maar dat ik de kerk en de koningin erbij gehaald had, dat vond hij jammer. Wat de kerk betreft, waarde heer kritieker, daar heb ik reeds mijn opinie over gezegd. Die critiek heb ik beantwoord. Nu wat betreft onze ex-koningin. Van kindsbeen af, heb ik nooit iets gevoeld, maar dan ook niets, voor om het even welk koningshuis of keizershuis. Ik heb dit altoos als een paskwil bekeken. Ik heb dat alleen bekeken als een ornament. U weet, de ouderwetsche deuren waren alle voorzien van ornamenten, en dan is het logisch, dat die groote Nederlandsche deur, die deur om het Nederlandsche huis mede binnen te komen, ook een ornament bezat. Dat was de tijd. Maar nu leven wij in een nieuwen stijl. De nieuwbouw gebruikt geen ornamenten meer op de deuren. Nu is God gekomen en heeft ons verlost van die ouderwetsche deuren, zoo, maar op éénmaal en nu is dat ornament op de deur -foetsie. Nu gaan wij nationaal-socialisten een nieuwe deur maken, een zonder ornament.De gedragingen van ons ornament heb ik u reeds in mijn vorige brochure kenbaar gemaakt. Ik behoef daar eigenlijk niets aan toe te voegen, doch die heer in zijn kritiek verplicht mij te antwoorden. Hij beweerde dat de ex-koningin zoo vreeselijk intelligent was, zij las nota bene alle kranten van a-tot-z. 94
Kijk, daar heeft u nu weer het ongeluk, dat ik zoo weinig school heb gegaan. En toch heb ik den moed om u mijn opinie en ondervinding van 66 levensjaren kenbaar te maken. Ik ken vele menschen, die de krant van a tot z lezen en als ze in een café aan de leestafel zitten, dan lezen ze alle kranten die er liggen van a tot z. Maar ik heb nooit stommer volk en stommere uilskuikens gezien dan juist die krantenlezers. Dus ik hoop voor onze ex-koningin, dat die heer, die het mij vertelde, zich vergist heeft, want anders zou ik haar ook moeten rangschikken onder deze categorie menschen en dat is mijn bedoeling niet. Maar ik herhaal, wat ik reeds eerder schreef, dat men geen koningen of koninginnen kan fabriceeren, en ook geen intelligente menschen. Het spijt mij, dat ik zeggen moet van haar, de ex-koningin, hetgeen ik neerschreef, ik had haar zeer graag anders gezien. Volksgenooten, men heeft twee soorten menschen, vrouwen. De eene heeft een gat in haar hand en men kan niet genoeg geven, of ze maakt het op. De andere vrouw is zuinig en spaarzaam, op gierig af, en dat is goed, heel goed zelfs, maar dan moet er een man naast haar staan, die haar de baas is. Dan kunnen de royaliteit van den man en de gierigheid van de vrouw elkander aanvullen, zoodat er toch wat van hun rijkdom naar de medemenschen gaat. Haar hebzucht zal er door bedwongen worden. Maar een vrouw, die alleen staat zonder een man en er een is, die geen gat in haar hand heeft, dat is geen aangenaam mensch voor haar medemenschen, en daar behoorde ook onze ex-koningin bij. Zij was de vrouw die aan haar personeel de laagste loonen gaf van heel Nederland. En .voor dat hongerloöntje moesten de arme menschen dag aan dag buigen als een knipmes, want ze het ze buigen hoor, dat personeel! Volksgenooten, ik schrijf niet uit haat of nijd, hoe of ik ook altoos tegen ieder koningshuis was, zooals reeds gezegd, ben ik toch de man geweest, misschien wel de eenige in Nederland, die voor de koningin heb gevochten en twee Engelschen tegen den grond sloeg, en als ze mij niét tegengehouden hadden, dan had ik hen waarschijnlijk vermoord. Dit feit speelde zich af in 1903, na den Boerenoorlog in Transvaal, en wel, toen ik met mijn vrouw in Circus Fleging te Rotterdam zat. Na het einde van de voorstelling kregen wij een film te zien. Op die film 95
kregen wij te zien gedeelten uit den Transvaalschen oorlog. Men zag Boeren voorbij trekken, Engelschen, kanonnen enz. Op een zeker moment passeerde ook een regiment Schotsche Hooglanders, u weet wel, volksgenooten, die hebben van die vrouwenkleeren aan, bloote beenen en rokjes. Enfin, ieder zijn meug, zei de boer! En voor mij zaten twee heeren en bij het zien van die Schotsche Hooglanders haalden zij hun hoed van het hoofd af en klapten in de handen. Hierdoor kwam mijn temperament tot koken, en u kent mij zoo zoetjesaan zeker wel reeds door mijn geschrijf, is niet? En als u mij niet kent, dan steekt u maar eens uw licht op bij den officier van Justitie aan den Noordsingel te Rotterdam, en vraagt u inlichtingen over mij. Daar zult u hooren, dat klappen uitdeelen aan mij nooit vreemd was. Ik heb nooit onrecht kunnen verdragen en zelf altoos mijn recht gezocht. Ik zeg niet dat het goed is hoor, want waar moet het heen als ieder zoo dacht, doch ik stel u alleen voor, heel oprecht, hoe ik ben. Een minuut of wat daarna, ze hadden hun hoeden weer opgezet, kwam het groote portret op het doek, van onze koningin. Het Nederlandsche volkslied werd gespeeld, en allen stonden op, ook mijn vrouw en ik. Maar die twee Engelschen bleven, verdulleme, zitten! Schaamteloos zitten, en dat terwijl ze gasten waren bij ons. Ze hadden zich toch als gasten te gedragen. Dat beleedigde mij en ik sloeg de hoeden van hun kop en sloeg de twee kerels tegen den vloer. Dat was toen voor mij nog maar een peuleschilletje, want is was oersterk. De een had nog den treurigen moed te zeggen: „It's not our Queen!" „Yes, it's not your rotten queen!" riep ik terug. „It's our queen! You havé to respect her!" Kijk, volksgenooten, dat ben ik, die geen koningshuis uit principe mag lijden en een paskwil vind. Maar zij was nu eenmaal een Nederlandsche vrouw en ons volkslied werd gespeeld, en iedere vreemdeling die hier gast was, had dat te eerbiedigen, zoo dacht ik er over. En ik garandeer u, zoo waar als ik dit schrijf, zij komt nooit meer hier terug, goed, maar dat verzeker ik u, als ik toevallig haar ergens op straat zou aantreffen in den vreemde, in welk land ook, in welke straat ook, en een vreemdeling zou haar lastig vallen, dan zou ik haar verdedigen. Wat wij Nederlanders 96
met haar hebben is onze zaak, maar zij is een Nederlandsche vrouw, mijn zuster, en dat gaat geen buitenstaander aan, dat ik met haar ruzie heb. Dat is mijn oordeel, en ik voeg er nog aan toe, ik schreeuw haar toe: „Kom tot inkeer, ga ergens rustig wonen en bemoei u nooit meer met politiek. Jaag die lapzwansen weg, die om u heen scharrelen, en stuur ons geld terug, het geld van heel het volk. Dan kunnen wij daarmee opbouwen wat stukgeschoten werd." De heer vraagt me ook nog meer. „Dan zegt u daarin, dat de koningin eens haar eigen kopje thee zal moeten inschenken!" Volksgenooten, bestaat er iets hoogers dan een moeder? Valt niet alles weg, wat op aarde is, voor een moeder? Moeder is het hoogste, welnu dan, als moeder het hoogste is, dan zal ik u het volgende zeggen. « Mijn moeder, een brave vrouw, heeft haar heele leven lang nooit anders gedaan dan thee inschenken voor vader, de kinderen en de familieleden, de buren en zelfs de bedelaars. Die kwamen 's Maandags bij ons aan de deur en kregen een kop koffie, een boterham en een cent. Ik zie het nog voor mij. Dat deed moeder en niemand had den moed haar dat werk uit handen te nemen, dat kon zij maar alleen. Alleen zij zorgde daarvoor. En als dat voor geen moeder schande is, zulk werk te verrichten, voor een moeder, het hoogste wat er op aarde is, dan is het ook geen schande voor een koningin. Is het dan beleedigend dat ik zei: „de tijd zal komen, dat u eens uw eigen kopje thee moet inschenken?" DE ENGELSCHE A D E L E N D E ENGELSCHE ARBEIDER. Volksgenooten, men kan zeggen, de geheele Engelsche pers is in handen van de Joden en daardoor worden zij in de gelegenheid gesteld het Engelsche volk in krotwoningen te doen wonen en te laten hongeren. Het goud en ,de diamanten uit Transvaal, de mineralen van de verschillende kolonies, wat een enorme rijkdom vertegenwoordigt, en daarbij ook nog een enorme rente opbrengt, al die rijkdommen dus zitten in handen van eenige enkelingen, en hiervan zijn 95% Joden. Nu moeten al die rijkdommen, over de verschillende 97
werelddeelen verdeeld, waarvan de bezitters, dat kleine groepje menschèn zijn, verdedigd worden en beschermd. Hiervoor is noodig een enorme oorlogsvloot en een uitgebreide oorlogsmachinerie. De kosten van aanschaffing en onderhoud van dit enorme verdedigingsmateriaal moet opgebracht worden, niet door dat kleine groepje menschen maar door het geheele Engelsche volk. Het kleine groepje leeft daardoor i n een onbegrensde weelde en de massa in armoe. Ook de adel, die i n Engeland zeer uitgebreid is, een groot landbezit had en nog heeft en in den tijd van vroegere weelde van den adel enkel leefde voor genot, ook deze lieden gevoelen meer dan ooit den hoogen druk van de belastingen. Volksgenooten, u kent niet één krant, hoe groot of klein ook, of op welken dag ook uitgekomen, of u vindt daar de foto's m vermeld van adellijke personen. Een mensch met een nuchter verstand walgt daarvan. Het is dan ook bar. Daar kan bij die menschen niets gebeuren, hoe kinderachtig ook, of het staat i n de krant vermeld. Met dit morphinespuitje worden de menschen, die niet over te veel hersenen beschikken, dag aan dag ingespoten, zoo, dat hun hongerige maag pijnloos wordt op den duur. E n hetzelfde geschiedt met den arbeider. De armoe die i n Enge^ land heerschte voor het uitbreken van den oorlog was zonder weerga. E n die armoe heerschte over het grootste gedeelte van Engeland en onder al de lagen van den arbeidenden stand. Arbeiders in Nederland, over de geheele wereld, stempelaars, speciaal gij hebt het in de laatste 5 of 6 jaar niet best gehad, ook de middenstand van ons volk is in de laatste jaren hard achteruit gegaan. Velen van hen leden en lijden nog armoe, maar "bij Engeland vergeleken is dat niets. Negentig procent van de Engelsche arbeiders bewoont een Huis zoo zielig armoedig, dat een veestal van een netten boer bij ons i n Nederland een paradijs uitmaakt. Dat is de toestand waar Engeland in verkeerde. Het kon niets doen, het Engelsche volk, het had leiders, arbeidsleiders, democratische socialisten, ja zeker, had het die, en i n overvloed ook nog, doch die hadden het goed onder de plutocraten, want de plutocraten exploiteerden deze arbeidersleiders. Zij kregen adellijke titels en ministerbaantjes, en dat alles diende teneinde de pijn te stillen van de armoe waarin het volk verkeerde. In de tweede helft van 1939 kon men i n de Hollandsche kranten lezen het volgende (toen was er nog geen oorlog, toen was de Hollandsche pers 98
nog „vrij" als een vogeltje in de lucht,, en zij maakte van die „vrijheid" ook een goed gebruik door pro-Engelsch te zijn.) Deze pers dus in 1939, deze pro-Engelsche pers, schreef dat de spoorwegarbeiders in Engeland in onderhandeling waren met de directies van de spoorwegmaatschappijen, teneinde salarisverbetering te bekomen. Zooals dat bij democratische Regeeringen en Besturen gaat, duren dergelijke onderhandelingen altoos vreeselijk lang. Ik heb weinig school gegaan en begrijp dat niet, bij God ik begrijp dat niet, volksgenoot. Ik vind zoo'n geval is spoedig opgelost. Speciaal bij een spoorwegmaatschappij. Een spoorwegmaatschappij is een lichaam, wat met wereldconcurrentie niet veel te maken heeft, dus, ik vind, dat, als ik directeur van zoo'n maatschappij zou zijn, het heel makkelijk is zoo'n geval op te lossen. Namelijk als volgt: de werkman vraagt loonsverhooging, want hij zegt en bewijst dat hij met zijn loon niet uit kan komen met vrouw en kinderen. Ik, als directeur zijnde, ben verplicht veel intelligenter te zijn dan die werkman, dus, ik moet direct kunnen controleeren of hetgeen die werkman zegt juist of onjuist is. Als hij het werkelijk niet kan, dan mag ik mij niet beroepen op de lage tarieven van de vrachten of excuus zoeken bij het feit dat de prijzen van de vervoerbewijzen voor reizigers zoo laag zijn. Ik mag niet beweren dat er na aftrek van 'de exploitatiekosten niets meer over kan blijven voor verhooging der loonen. Neen, deze redeneering is voor 100% foutief. Een directeur van zoo'n lichaam moet kunnen berekenen: voor het werk wat ik te verrichten heb, heb ik zóóveel noodig. Die menschen om te leven op een manier waarop zij recht hebben, dus een menschwaardig bestaan, hebben zooveel noodig, dat komt dus in totaal op wederom zóó en zóóveel. Dat geld moet er in ieder geval zijn, daar mag niet aan getornd worden. Dan moet ik nog rekening houden met afschrijving op materiaal en andere algemeene kosten. En daar kan ook niet aan getornd worden. Deze twee bedragen bij elkander vormen een bedrag. Dan reken ik hoeveel, menschen hij vervoeren kan en moet, opdat hij voor 90% dat materiaal van de maatschappij ook kan laten loopen. Wij zijn op grond van deze berekeningen dus verplicht een tarief in te stellen van zóó en zóóveel. Dan kan de maatschappij draaien en dan ben ik dus met zoo'n werkman in vijf minuten klaar. Maar bij de democratie gaat het andersom. Daar draaien ze het totaal andersom. Eerst: tarieven zooveel. Directie: zooveel. Algemeene kosten: zooveel. Deze bedragen bij elkander worden dan
m
afgetrokken van het cijfer wat p.m. kan opgebracht worden volgens de bestaande tarieven. D e rest, wat overblijft, is voor de arbeiders. Dat is democratie. Alles moet draaien en alles gaat voor, en wat er overblijft is voor den arbeider. Ergo, deze redeneering parasiteert op de zweetdruppels van den arbeider. Dat is het paard achter den wagen spannen. E n , zooals gezegd, voortaan moet de arbeider nummer één zijn, en de rest moet zich aanpassen, hetzij door den omzet te vergrooten, of de tarieven te verhoogen. Zoo hoort het te gaan en i n een Nationaal-Socialistischen Staat zal het ook zoo gebeuren. E n n u komen we terug op wat de Hollandsche kranten schreven, dat de arbeiders i n Engeland wilden gaan staken en dat zy een minimumloon vroegen van twee pond en tien shilling. Werkers i n Nederland, of van de geheele wereld, het komt er niet op aan, vanwaar, versta dat goed: twee pond en tien shilhng. Dat is naar Hollandsche berekening zeventien gulden per week. O m dit schandalige loon te bekomen, moesten die menschen dwangmaatregelen gaan invoeren, staken! E n dat i n een land waar geen eten is en alles geïmporteerd moet worden, de levensmiddelen dus veel hooger zijn dan bij ons i n prijs. Een uitzondering echter: onze boter! Daar zorgde onze vriend Colijn voor, dat de rijke Engelschman, die goedkoop k o n eten, want, volksgenooten, de Hollandsche margarine i n Engeland die kocht u i n dat land voor een dubbeltje het pond. Verder commentaar overbodig. D i t zijn feiten, die staan niet i n eenN.S.B.-krant of zijn niet door eenN.S.B.'er geschreven, maar dat heeft u kunnen lezen i n de pro-Engelsche Nederlandsche pers i n de dagen van de hooggeroemde „vrijheid". In de democratische pers. Maar de arbeiders begrepen dat niet, omdat die democratische pers het artikel zoo geraffineerd had weten op te stellen, dat de menschen zonder hersens (en die vormen altoos de meerderheid), i n elk geval, de menschen met niet voldoende hersens, het niet snappen konden, want kijk eens, volksgenoot, het ging i n die dagen zoo toe: In een gemeenteraad zaten tien socialisten; dan was er maar één bij die iets wist, maar de negen anderen waren te stom om voor den duvel te dansen, die moesten ook stom zijn, daar werden ze voor gekozen en betaald om stom te zijn, want zij dienden allee* maar als stemvee. Die mochten geen hersens hebben, anders liep je kans, dat de heeren vóór de gemeenteraadszitting of tijdens die zitting onder elkander nog ruzie kregen. Doordat zij geen hersens 100
hadden kregen ze goede baantjes van de plutocraten, en zij maakten ook de Nederlandsche arbeiders niet attent op dat zoo slechte Engelsche systeem. , Ik kan u verzekeren dat deze slechte toestanden, deze armoe, er ook toe bijgedragen hebben, dat Engeland zoo graag den oorlog verklaarde aan Duitschland. De binnenlandsche ketel stond op springen, en dat moesten de Joden en de plutocraten, en hoe dat gespuis ook verder mag heeten, voorkomen, al moesten daardoor millioen en jonge menschen voor vallen. Ik verzeker u, volksgenooten, als Engeland tijdig zijn kolonieën (die het nu toch verliest) weg had gegeven, om het even aan wien, en het had het goud en de diamanten uit Transvaal ook weggegeven, waardoor zij die heele oorlogsmachinerie aan de kant had kunnen zetten, en was alleen gaan leven van de handelsvloot, de industrie en de kolenproductie, dan had het heden nog het rijkste land van de wereld geweest. De Engelsche werkman zou dan weer een levenspositie gehad hebben zooals hij die had een goede vijftig jaar geleden, en zooals ik die daar ook heb gekend in dien tijd, toen ik er werkte. Maar een klein handje strüikroovers heeft het ongeluk en de ellende over dat volk gebracht, en straks laat het heel die vuile Engelsche wasch achter om gereinigd te worden door het wereld-nationaaisocialisme. P.S. Wat betreft het in staking gaan van de Engelsche arbeiders, om hun armzalig lot te verbeteren, dat is niet doorgegaan, omdat de oorlog op komst was en zij zooveel vaderlandsliefde bezaten om niet te staken. Kijk, dat is edel, maar dit edele vindt u alleen bij de armen. GROOTE PIETEN. . . . Een sarcastisch vriend, ik noem hem maar direct sarcastisch, want ook ik heb niet veel andere vrienden meer. Die heb ik allemaal verloren, en die ik nog heb, zal ik nog wel komen te verliezen, want ik had én heb vele vrienden en wat geen stempelaars waren en die in het boekje wat ik uitgaf aan het Christelijke Nederlandsche Volk, niet bepaald hun belang zagen. Je kunt het die menschen niet kwalijk nemen, dat ze zoo kortzichtig zijn en door dat vergif inspuiten van vele jaren door kranten en kerken, is die kortzichtigheid ook bij die menschen ontstaan. Ze zijn alle101
maal vreeselijk democraat, de een is nog grooter democraat dan de andere en als je ze dan op den man af vraagt, wat is nu eigenlijk democratie, dan blijven ze je het antwoord schuldig. Dan komt er nog bij, dat ze. niet alleen democraat zijn, maar ze zijn ook nog Christelijk en ook nog voor 100% Nederlander erbij! Als je dat nu allemaal bent, al die woorden, die je moet gebruiken, die woorden om aan te duiden wat je bent, in één woord samen wilt vatten, dan zou je veel tijd sparen door te zeggen: ik heb de Engelsche ziekte. Daar zit alles in. Dat is alles tegelijk. Dat is 100% democraat, 100«/o Christen en 100»/o Nederlander. Dus volksgenooten, die het niet met het Nationaal-Socialisme eens zijt of nog minder met mij eens zijt, spaart je tijd, je kracht, je' woorden en zegt direct heel eerlijk en oprecht: Ik heb de Engelsche ziekte. Dat is compleet, dat is af, maar dan ook compleet af. Maar nu het gebeurde met mijn sarcastischen vriend. Hij komt tot me en zegt: „Zeg Duyvis, je bent nu zeker in de N.S.B. een hooge Piet geworden?" Dat was een moeilijke vraag, volksgenoot. Doch ik heb altoos één geluk, ik word geholpen! Ik krijg steeds nieuwe toevoer in mijn hersenen, die, tusschen haakjes, volksgenoot, dat mag ik jullie hier wel even verklappen, pas heel officieel zijn onderzocht door Dr. van Beuningen, arts en chef van den Menteelen Dienst van de Gemeente Rotterdam. Zij werden, volgens dokter, heel goed bevonden en dat kwam hij nog eens extra aan mijn familie zeggen. Is dat iets of is dat niets? Dat kan ieder 100% Nederlander nu ëens niet zeggen, dat hij een bewijs van hersengezondheid gekregen heeft van zoo'n hoogen Piet, als een dokter van den menteelen Dienst toch is, waar of niet? Dus mijn hersens hielpen mij ook hier wèer en ik zei: „Kijk, bij het Nationaal-Socialisme zijn geen hooge Pieten en die mogen daarin ook niet bestaan. Ze zullen er ook nooit in bestaan. Voor aleer ik verder ga, waarde vriend u uit te leggen, de belijdenis-van het nationaal-socialisme, wil ik me nu eens den tijd getroosten en de moeite je dat uit te leggen. Ik wil er u attent op maken, dat het nationaal-socialisme hier in Nederland opgebouwd moet worden uit oud werkmateriaal. En onder dat werkmateriaal bevinden zich alle soorten oude materialen. Dat kan nu eenmaal niet anders. Daar komen vele menschen tot het 102
nationaal-socialisme om reden het hen i n den Engelschen-ziektestaat niet meer naar den vleeze ging. Soms door eigen schuld, soms door minder intelligentie, soms ook doordat zij niet opgewassen zijn tegen de vuile, lage methodes, die i n de democratische huishouding bestonden, en nog bestaan. Deze menschen, het is vanzelfsprekend, dat die trachten hun levenspositie te verbeteren, en zich aansluiten bij de N . S . B . Waarschijnlijk niet eens goed begrijpende wat het nationaalsocialisme wel is. E n als dit n u nette menschen zijn, die i n de gemeene wereldstroom die vloeide niet mee konden roeien, geen zee konden houden, en het hoofd niet boven water konden houden, zijn wij national-sócialisten toch verplicht die menschen op te nemen i n de hoop dat zij te zijner tijd een beter bestaan zul-_ len krijgen en een krachtiger levensuiting. E r zijn er ook, die alleen zich tot de N . S . B . aangetrokken gevoelen, met de gedachte er profijt van te kunnen trekken. Desnoods zonder moeite. Doch die zullen ondervinden, dat 't niet gaat. E r zullen er ook zijn, die zich aanmelden bij de N . S . B . om een aardig pakje te kunen gaan dragen, een sterretje of balk op de kraag te krijgen, nog een sterretje en nog een balk, ja drie sterren en drie balken, weet ik veel, want heusch i k k é n die rangen en graden niet, geloof mij. Dat weet i k wel, er zijn heel wat sterren en balken. E n hoe die kerels er nu aankomen, laat hen totaal 'koud. A l s ze die sterren en balken maar te pakken kunnen krijgen, en niets schromen zij teneinde-deze rangen machtig te worden. Desnoods door anderen met meer hersenen en meer eerlijkheid bezield voorbij te doen loopen. Och deze heertjes zullen successievelijk wel van het tooneel verdwijnen. D i t is nu het materiaal wat het nationaal-socialisme te verwerken krijgt. Daarbij is alles ook nog vergiftigd materiaal. Het grootste gedeelte ervan bezit gelukkig de kracht, den w i l , den enofmen w i l , die ziekte van vergiftiging te boven te komen, den w i l weer gezond te worden. K i j k , en dat zijn de nationaal-socialisten, die op den duur bruikbaar worden. Waar je op bouwen kunt en mede boujj Wen kunt. Ik geef het je te doen, i k geef het den knapsten en grootsten architect te doen, uit heel de wereld hoor, een villa, een kasteel, een gebouw, om het even welk gebouw, op te trekken Van oud hout en het te toonen als het klaar is, en zoo, dat niemand het ,103
kan zien, dat het opgetrokken werd uit oud hout. Dat ibestaat eenvoudig niet. Een architect, de knapste, heeft daarbij nog veel meer tijd noodig om zoo'n gebouw te bouwen, want zijn hout dat hij verwerken moet, moet verzaagd worden, het is immers niet op maat. En hoe goed die werkman in het hout de spijkers opspoort en uittrekt, het zal toch gebeuren, dat hij af en toe op zoo'n roestigen spijker zaagt. Dan beschadigt zijn zaag en moet hij die weer stellen. Dat kost tijd. En zoq is het ook met het nationaal-socialisme: dat moet opgebouwd worden uit materiaal wat er is. Komt u over 15 jaar, dan zijn onze jongens en meisjes klaar. Dan zijn die 22, 25 of 30 jaar oud. Die zullen een opvoeding genoten heben, die zullen geleerd hebben wat eerlijkheid is, wat werken is, kameraadschap, sport, ideaal en hun zal geleerd zijn hoe het leven is en hoe zij dat leven zelf zullen moeten leven als nationaal-socialist. Zij, de jongens, die zullen moeten leven als vaders. Zij, de meisjes zullen moeten leven als moeders. Gezond en sterk. Vroeg aan den arbeid zullen ze moeten. Vroeg zullen we ze klaar hebben om het brood te verdienen en de meisjes zullen we klaar hebben om als moeder haar kinderen te kunnen verzorgen.. Haar huishouden te doen. Wij nationaal-socialisten zullen er achterheen trekken, dat onze kinderen niet verzopen zijn aleer zij water hebben gezien. En nu nog even terugkomend op die hooge Pieten, amice. Ik ben geen Groote Piet, geen Hooge Piet, geen enkele Piet. Ik wil dat niet zijn ook. Ik ben gelijk, maar dan ook voor 100% gelijk aan dien jongen weerman met zijn VoVa, die op den hoek van een tochtigen straat staat, met koude voeten in zijn kapotte schoenen op een nat plaveisel. Hij doet daar zijn plicht, hij vecht voor zijn ideaal, hij helpt het ideaal tot stand komen. Het eenige verschil tusschen hem en mij is: ik kan een gulden wisselen en hij niet. Dus, volksgenooten, ziet u niet naar mij als naar een Hoogen Piet, 'een Kleinen Piet of Lagen Piet. Behandel mij, dat vraag ik aan u, als mensch. Verder wil ik zeggen, in deze brochure, dat ik zelf van jongs af aan, dus al buiten de N.S.B. om, nooit geen hoogen Piet gekend heb of heb willen erkennen, die hebben voor mij nooit bestaan en nu ik 66 jaar ben, moet ge heelemaal niet bij mij aankomen met deze Hooge Pieterij. Wij komen allemaal op de wereld op dezelfde manier door de liefde van vader en 104
moeder en God haalt ons allemaal op dezelfde manier weg, op Zijn tijd, hetzij uit straf of omdat het nu eenmaal hoogste tijd was. Volksgenooten, dat zijn mijn nationaal-socialistische gevoelens; Anderen ken ik niet. HOOGE P I E T E N . . . . M A A R EEN ANDER SOORT f Zooals tot heden toe de wereld gedraaid heeft, en speciaal de laatste veertig jaren, hebben Koningen, Ministers, Burgemeesters, Commissarissen, en niet te vergeten de Rechters, kortom al die menschen die men noodig heeft om een volk en land te besturen, in de verbeelding geleefd, en daarnaar gehandeld, alsof het volk er voor hen was en niet omgekeerd en dat is toch wel een heel groote fout geweest! Het volk is er niet voor hen, zij zijn er voor het volk. Niet zij geven dat volk te eten, maar het volk geeft hen te eten. Zij hebben het volk niet aangesteld, maar het volk stelde hen aan. En dat gezamenlijke volk, dat hen aanstelde, verlangt ook van hen, dat zij dat volk beschermen zullen, dat er orde en rust heerschen zal. Dat is hun plicht en daarvoor worden zij betaald door het volk. Dit geldt niet alleen voor de Hooge Pieten, maar voor alle Pieten die in Rijks- of Gemeentedienst zijn. A l deze heeren, al dragen zij nog zoo'n hoogen, democratischen hoed, nog zoo'n g r o o t e hoor!, ze zijn de ondergeschikten van het volk. Maar tot op heden, in den democratischen Staat, heb ik nog niets anders gezien dan het tegenovergestelde, vanaf den kleinen Piet tot den grooten Piet toe. Doch ook dit zal veranderen, en spoediger dan men wel denkt. r
7
DE HERDER. Volksgenooten, een schaapherder, dat is een herder, die leidt zijn schaapjes en doorgaans is dat een man, een analphabeet. Iemand die niets geen school heeft gegaan, en zijn knechtje, dat is een hond, en die heeft ook geen school gegaan. Dat zijn nu, wat men noemt, twee echte leeken. En deze twee leeken leiden drie, vier, soms vijfduizend schapen. En u moet dat zien, volksgenooten, hoe kalm of dat toegaat. De herder zoekt steeds voor zijn schaapjes een nieuwe plek waar eten is, en doordat hij dat zoekt, en het staat in de Schrift: „zoekt en gij zult vinden", vindt hij ook eten voor zijn schapen en zijn schapen zijn lief voor hem, want het zijn dieren. Rein. Dieren zijn 105
rein. Dieren zijn dankbaar, en, weet u hoe dat komt? Dat die ongeletterde herder en zijn hond, zijn knechtje, zulke goede vrienden zijn met de schapen? Ik zei het reeds boven, omdat de herder naar eten zoekt. Maar het meeste, het zwaarste gewicht wat hier i n de schaal ligt van die verdraagzaamheid tusschen herder en kudde, is: er bestaat geen goud. De schapen kennen geen goud, de hond kent het ook niet, en de herder heeft er hoogstens eens over nooren praten, maar nooit gezien. Hij kent alleen koperen centen en af en toe een nikkel. E n daardoor heerscht er vrede i n die groote familie, hoe onontwikkeld, ze ook zijn. Wat een tegenstelling met geestelijken en predikanten. Want zij zijn ook herders. Zij hebben jaren daarvoor gestudeerd om herder te worden, en als men dan ziet het schamele resultaat en de middelen die zij moeten gebruiken tot 't bereiken van dat schamele resultaat, de strafmethodes die zij moeten gebruiken, een heel wetboek van kerkelijk strafrecht bestaat er zelfs, dan staat men paf. Want niettegenstaande al deze studie, de straffen, de tuchtmiddelen, zijn er overal meer gevangenissen gebouwd, om de schapen i n op te bergen. E r kwam steeds meer politie op straat, om te zorgen, dat de ondeugende schapen niet de betere schapen beroofden of omverliepen. Ik zou zoo nog lang door kunnen gaan, doch i k laat het hierbij, volksgenooten, bij dat opnoemen van alle mogelijke tegenstrijdigheden. Ik w i l u alleen nog dit zeggen: dat de herders van de menschen, waar zij universiteiten voor hebben gebouwd en die daarop zooveel jaren zoek hebben gebracht en er ook veel geleerd hebben, alles geleerd hebben behalve hetgeen ze juist het meest van alles noodig hadden. Wat ze juist moeten kennen, leerden ze er niet. E n dat is zoo eenvoudig: eten voor hun schapen te zoeken, daarvoor te zorgen. Wat ze wel geleerd hebben, en wat de misère over de wereld heeft gebracht, dat is: kennis te nemen van de goudswaarde, het goud. E n dit goud, ik voorspel het u, zal hun ondergang zijn, maar dan ook onherroepelijk hun ondergang. HEILIGE S A C R A M E N T E N TOEDIENEN. Och, volksgenooten, daar komt me ter oore, dat er aan Nationaal-Socialisten, die stervende waren, de H . Sacramenten geweigerd werden. M e n weigert dit schijnbaar nog steeds. Ik zou wel eens willen weten, wie of daar den treurigen moed 106
voor heeft om zoo'n bevel uit te vaardigen, en daarna God vrij en frank in de oogen te zien. Want dat bestaat eenvoudig niet. Ik zal u dat weer op mijn manier uitleggen, direct gegrepen uit het leven. Maar dan ook direct. Daar is geen ouder, die zijn kind straffen kan, want als hij 'zijn kind straft, dan straft hij zichzelf nog het meest. Vandaar, u kunt het dag aan dag om u heen bemerken, in groote gezinnen/ is er doorgaans een, die niet uitblinkt, maar hoe gemeen die ook is, moeder zal om hem huilen en dat kind niet vergeten, dag noch nacht. Als ze hem wat toestoppen kan, zal ze het doen. Dat kind neemt 90% van haaf zorgen en liefde in beslag. Laten we nu een slecht mensch nemen, een heel slecht mensch, iemand die twee of drie mannen vermoordde in één nacht tijds om zoo aan geld te komen. Hij was te lui om te werken, en vermoordde die menschen koelbloedig. Kijk, een slechter mensch kan er haast niet bestaan. Hij wordt gepakt en krijgt levenslang. Hij wordt oud te Leeuwarden en heeft twintig en meer jaren gezeten, tot aan zijn dood toe. Maar nu is hij gestorven en komt aan de Hemelpoort. Hij klopt aan bij zijn Vader. Zijn Schepper. Volksgenoot, weet gij wat er dan gebeuren MOET? Wat er gebeuren zal? Ik zeg het in diepen ernst en eerbied hoor! God neemt hem met beide handen vast en schudt hem heen en weer en zegt: „Leelijke deugniet van een jongen dat je bent! 50 jaar lang heb Ik om je geweend. 50 jaar lang heb ik eiken dag aan je gedacht! Ik ben blij dat je eindelijk hier bent. Jouw lijden en ook Mijn lijden om jou is geëindigd!" Wat wil nu een pastoor, een bisschop, om het even, meer zijn dan God zelf? Die enkel liefde is! Kan de kerk dan alleen maar bestaan door dwingelandij en door reglèmenten. Kijk, dan is er een fout! Die fout is ontstaan door het goud en door de democratie. Een vertegenwoordiger van God, moet geen wetgever zijn, geen dictator, maar een liefdevol iemand, en moet net als God, de afvallige, die nu eenmaal kromgeboren kan zijn. beschermen en tot zich nemen. Staat er niet in de Schrift, dat de hoeren u voor zullen gaan in het Koninkrijk Gods? Dat is zeer juist en ook zeer juist, volksgenoot. Die met deze arme vrouwen kennis heeft gemaakt, haar leven heeft kunnen bekijken, dat leven vol smart, verachting en hoon. Waarom? Gaven ze niet enkel maar hun eigen lichaam? En wie bracht haar tot dat leven? Het goud". 107
En als je zooals ik veel gereisd hebt, veel met menschen hebt omgegaan, en je hebt onderzoekingen gedaan op elk terrein van het leven, ook op dit terrein, dan sta je versteld over de vele edele karakters, die onder die vrouwen huizen. Er zijn erbij, die zulke gave tanden hebben, volksgenoot! Maar wij nationaal-socialisten zullen ook deze vuile wasch van de prostitutie wasschen, en wij zullen zorgen, dat deze ongelukkigen ook een pensioen krijgen en dat zij voor dien tijd geen honger behoeven te lijden. Wij nationaal-socialisten zullen zorgen, dat zij haar lichaam niet meer behoeven te geven omdat zij honger hebben. Wij werken nacht en dag om de vuile wasch die jaren lang heeft liggen stinken in het oude regiem, eenmaal voor goed te reinigen. Als gij wist wat wij voor het menschdom over hebben, dan zoudt gij anders spreken en denken. Maar wij vergeven het u. Gij komt eenmaal tot ons. U moet eenmaal tot ons komen. Wij doen niets uit onszelf. God commandeert ons tot hard werken teneinde u j e redden uit het slijk. Wij zullen voor altoos dat oude woord uit het woordenboek schrappen: ARMOE. Dat komt in het nationaal-socialistisch woordenboek niet meer voor. PRO-DUITSCH. Daar kregen we weer iemand die zei: „Meneer Duyvis, u moet mij. niet kwalijk nemen, maar ik heb al eens veel met u gesproken, en heb dat boekje van u gelezen, maar bent u niet erg pro-Duitsch?" Deze vriend, volksgenooten, lei het voorzichtig aan. Hij begon niet met zijn 100% Nëderlander-zijn. Misschien had ik hem dat al eens in een vorig gesprek gezegd, dat er zooveel laffe tegenstanders zijn, die weten dat ze er niet uit kunnen komen en die je dan in de schoenen schuiven: „Ja, meneer Duyvis meneer Duyvis ziet u. . . . ik ben 100%.;.. Nederlander ziet u 100%...." Je hebt vele van die lafbekken, want daar willen ze mede te kennen geven, dat jij zelf geen Nederlander bent. Maar ze zijn bang voor een lik op d'r muil, en vandaar dat smoesje. Terugkomende op mijn vriend van boven met zijn pro-Duitsch theorie, wil ik hem het volgende vertellen: Ik hep eens des avonds om half acht op straat. Op eenmaal vliegt er een heer een huis uit, loopt bijna tegen mij op. Ik kijk 108
°m. kijk hem achterna en was blij dat hij niet tegen mij aangestooten was. Maar de man zette zijn stevige pas voort. Den volgenden dag, i n het ochtendblad, las ik, dat de commissaris van politie menschen opriep, die soms aanwijzingen kondei» geven van den moordaanslag i n dat en dat huis gepleegd op dit en dat uur van den vorigen avond. Ik zei tot mezelf: „Duvels nog toe, dat kon die kerel wel zijn, die bijna tegen me aanliep i n zijn haast er vandoor te komen!" 's Middags, omstreeks vier uur, vervoegde i k mij bij den commissaris van politie, volgens de annonce. De commissaris vertel* mij, ze hadden reeds twee verdachten gevangen genomen en hij wilde mij met die menschen confronteeren. De eerste dien i k te zien kreeg, bekeek i k eens en zei: „Het is mogelijk dat hij de dader is van den moord, maar i k herken hem niet. Hij is niet de man, die zoo vlug dat huis verliet." De man werd weggevoerd. De tweede k w a m en werd mij vertoond. Ik had dien kerel nauwelijks gezien of i k zei: „Dat is hem! Wis en waraatje, dat is hem! Dat is die vent, die H dat pand k w a m gerend en me bijna het ondersteboven liep!" N u vraag i k u, volksgenooten, ben i k n u pro-die-eerste, die mij getoond werd, en anti-de-tweede? Ik vraag aan u eerlijk, welk standpunt ik nu wel had moeten mnemen? Volgens mij toch maar alleen naar de waarheid. E n zoo *s het ook met alles wat i k geschreven heb. Ik heb getracht mij oor 100% aan de waarheid te houden en te schrijven zooals i k den toestand zie. E n als dat n u zoo uitkomt, dat die ten voordeele a n Duitschland is geweest, dan is dat juist, maar het heeft met Pro of anti niets te maken, maar dan ook totaal niets. U
v
v
COMMUNISME. Een tegenstander van het Nationaal-Socialisme, zegt mij, dat hij van .nationaal-socialisme niets moet hebben, omdat het met het communisme zou heulen. Waarop i k dien heer het volgende antwoord geef. Wij heulen met niemand, het nationaal-socialisme gaat recht °P het doel af, wij kennen geen tusschenwegen. Wij slagen of slagen niet. Doch dit laatste is uitgesloten. Doch, beste heer, u kent ook het communisme niet evenmin als het nationaalsocialisme, want anders zou u mij geen verwijt doen. M a a r i k a l het u uitleggen. 2
Het groote Rusland van vóór 1914 was in handen van hoogstens 150 personen groot-grondbezitters. Niet alleen dat Rusland daardoor geregeerd werd, maar het waren ook de werkelijke eigenaars van den bodem, van dien ontzaglijken rijken bodem, en daar deze 150 menschen zoo enorm rijk waren; waren ze ook zoo enorm lui en liederlijk. Daar bestaan vele boeken over, waarin u dat kunt lezen. De heele wereldpers heeft er over geschreven, over de terreur en de corruptietoestanden van die 150 families, en de zedelijke schandaaltjes die daar heerschten en die geen grenzen kenden. Buiten de 150 eigenaren van den bodem in Rusland was de handel en de industrie in handen van vreemdelingen. Het overige gedeelte van Rusland, zeg maar gerust de 140 millioen inwoners, waren arm, .maar zeer arm. Zij waren voor het overgroote gedeelte analphabeten, menschen dus, die geen school hadden gegaan. Die niets geleerd hadden. Zij woonden in leemen hutten en waren net zoo lui als die 150 eigenaren en dat is ook weer te begrijpen, want alles wat zij produceerden, daar mochten zij van nemen hetgeen zij noodig hadden om te leven. A l het overige moesten zij afgeven. Die 150 rijken, de eigenaars, als die van eiken boer één aardappel kregen, dan hadden ze al vermogen genoeg en konden het niet op, en aangezien die rijken ook geen voldoende onderwijs genoten hadden en verliederlijkt waren tot in hun hersenen toe, beseften zij niet dat zoo'n boer wel meer had kunnen afleveren als één aardappel. Als de boer nu 6 aardappelen noodig had voor zichzelf, dan teelde hij er zeven, één voor den eigenaar en zes voor zichzelf. Dat was de luie mentaliteit van het Russische volk. De kleine groep van de ontzaglijke rijken, en de massa" van de enorme armen. Nu werden daar, onder de armen, ook intelligente menschen geboren, en die intelligenten kwamen met buitenlanders in aanraking die in Rusland hun zaken hadden en gingen zich met deze lieden vergelijken. Daardoor bemerkten zij aan zichzelf de fouten waarmede zij behept waren, en die fouten wilden zij herstellen en zoodoende werden dat revolutionnairen. Deze revolutionnairen lieten hun kinderen studeeren en studeerden ook zelf. Zij werden student. Overdag namen zij alle mogelijke baantjes waar, van kellner, stoker, koetsier, huisknecht, om te kunnen leven en het geld van hun verdienste werd overgespaard voor bekostiging van de studie. Het is natuurlijk dat knapen, met zoo'n wil, 110
zoo'n veerkracht, uithoudingsvermogen, alles deden wijken wat tegenover hen stond. De grootste terreur hebben deze menschen moeten ondergaan, doch niet tevergeefs, en daar is Lenin en zijn vrienden uit geboren. Nu vraag ik u, volksgenooten, in een land waar 150 menschen eigenaar zijn en waar tegenover 150.000.000 niet-bezittenden tegenover staan, dus, waar totaal geen middenstand is, wat had Lenin en zijn helpers anders kunnen doen, dan het stichten van een communistischen Staat? Had u tevreden geweest, als Lenin met zijn vrienden die 150 eigenaren van Rusland den kop had afgeslagen en daarna hun bezittingen in bezit had genomen? En verder op den ouden voet hadden voort gelegeerd? Dan had dat alleen maar beteekent verwisseling van personen. Nu zult u zeggen: niet alleen van personen, maar daar komen voor in de plaats roovers! Maar dat had het toch niet tenvolle geweest, daar had gij u in vergist! Want die 150, die zij den kop zouden hebben afgehakt, daaronder was er niet één, maar ook niet één, die de koopacte kon toonen van zijn bezittingen. Maar neen, Lenin en zijn helpers, dat waren kerels, eerlijke kerels en die zeiden: „Alles komt aan den Staat. En nu beginnen wij opnieuw, een nieuw leven. Wij gaan de rijkdommen van ons land in cultuur brengen, ten voordeele van het geheele volk." Ik geef toe, dat zij tot op heden toe, daarin nog niet ten volle zijn geslaagd, doch dat ligt niet aan hun, noch aan het communisme. Daar zijn twee oorzaken voor, twee gegronde redenen, dat het nog niet heelemaal slaagde, n.1. de democratie en de plutocratie van de geheele wereld waren bang voor hun hachie en gingen Rusland bestrijden. Dat mocht niet klaar komen, dat ideaal van Rusland. Het Russische volk mocht zich niet opwerken, moest slaaf blijven en mocht geen fatsoenlijke woning hebben, maar moest in de leemen hutten onder den grond blijven Wonen. Tot het bereiken van dat doel hebben zij alle middelen gebruikt, zoowel militaire als sabotage en dit bestond hierin: zij leverden groote installaties aan Rusland, waar zij veel aan verdienden en om die op gang te brengen leverden zij ook de ingenieurs ervoor die het werkvolk zouden leeren. Maar alvorens zoo'n fabriek op dreef kwam, hadden ze door hun sabotagemiddelen, de machinerie weer vernietigd. Echt democratisch, iemand zijn geld afnemen en dan nog overhoop steken en de hoofdschuldigen waren de Chr. Engelschen met hun jodenbankiers. Echt 111
Engelsen Christelijk. Doch niet alleen dit. Door de democratie werden ze ook nog 'belegerd en elk oogenblik Hepen ze de kans, dat vreemde legers hun grondgebied zouden betreden om te vernietigen wat zij opbouwden. Daarvoor moesten zij zich teweer gaan stellen en enorme bedragen uitgeven aan oorlogsmateriaal, en teneinde dat te kunnen betalen, moesten zij de levensmiddelen, die zij zelf hoog noodig hadden, afstaan. Doch het enorme uithoudingsvermogen van de Russische idealisten en leiders heeft zich met succes kunnen verdedigen tegen de geheele wereld van schuimers. Nu is het op den goeden weg. Als nu deze oorlog geëindigd is en het is vrede, dan zullen wij aUen genieten van den voorspoed en het op hooger peil gebrachte Russische volk. Want een volk op hooger peil brengen gaat gepaard met hoogere eischen van het leven. D.w.z.: meer benoodigdheden, niet met lompen loopen, niet in leemen hutten wonen, maar zich kunnen aanschaffen wat het leven nuttiger en aangenamer kan maken. Daardoor onderschept u werkloosheid en krijgt men vooruitgang. Nu zult u zeggen, beste tegenstander: u bent communist! Dit is een heel pleidooi voor de communisten en u zegt, dat u nationaal-socialist is. Nu daarop wil ik het volgende zeggen: „Toen de groote oorlog van 1914—1918 afgeloopen was, ik zei het reeds in mijn vorige brochure, was ik in mijn gevoel en door het onrecht wat ik had gezien en ondervonden, zeker toegedaan tot het communisme, al was ik niet aangesloten. Maar ik was waarschijnlijk grooter communist, dan wie ook. Doch Mussolini kwam met het fascisme. Kijk, ik heb in mijn vorige brochure gezegd, iets over dat kannetje room. Dat komt hier nu ook weer op de proppen. ''MussoHni bracht het fascisme en het fascisme grenst op menig punt aan het communisme. Doch Mussolini maakte het appetijtelijker door het kannetje room n.1., hij Het het bezit in de bezittende handen en Het het Italiaansche volk het privaat-initiatief, en, globaal genomen, is dat een van de groote verschillen tusschen communisme en fascisme. Dit nu was MussoHni verplicht te doen omdat Italië een heel groote middenstand bezat. Men had in Italië vele bezitters, vele middenstanders, veel gegoede burgers, ook de werkmenschen leefden er onder heel andere condities dan in Rusland. Zij waren geen slaven. En daardoor was het communisme zoo goed als noodzakelijk voor Rusland, maar 112
zou totaal verkeerd geweest zijn voor Italië. Daar zou het een ruïne bezorgd hébben. Door het laten bestaan van het privaat bezit en initiatief was het volgende mogelijk: neem een schoenmaker. Hij begint in het klein in een pothuis. Hij doet zijn best. Moet vergrooten. Neemt één knecht erbij. Neemt een tweede knecht. Een derde knecht. Een vierde knecht. Een vijfde knecht. Hij weet het zoo ver te brengen, dat hij een klein fabriekje opzet. Het kleine fabriekje wordt grooter: De groote fabriek wordt een exportzaak. De exportzaak een wereldzaak van belang. Deze kleine schoenmaker van eenvoudige ouders, begonnen zonder geld in een pothuis, heeft het gebracht tot een wereldexportzaak van beteekenis. Kijk, dat beginnen zonder geld, zonder universitaire opleiding (want daar is geen schoenenfaculteit) is alleen mogelijk in een Staat met fascistische structuur en in een communistischen Staat zou dat niet mogelijk zijn. Want in dezen Staat bestaat de schoenfabriek reeds en is eigendom van den Staat en die duldt geen concurrent naast zich. Dus een werkman moet werkman blijven, ook als hij met goede hersenen is geboren, alleen de directeur en andere hooge functionnarissen komen ook van de hoogeschool. Mussolini, inziende dat dit fout was, was verplicht en is nog verplicht tegen liet communisme te ageeren, niettegenstaande hij het overigens ergens anders met het communisme eens was. En ik voorspel u, dat in het Tijke Rusland, wat zoo rijk is aan mineralen, het steeds op den achtergrond zal blijven, of waar groote kans op is, het roer omgegooid zal worden en men er nationaal-socialistisch zal worden, en het privaat initiatief weer terug zal komen. Want alleen het privaat initiatief en alleen de menschen met natuurlijke gaven geboren, zijn in staat industrie en handel te besturen. Uit het volk, uit het gezonde volk, vrij van geslachtsziekten, zullen de menschen voortkomen die leiding kunnen geven. Leiding geven kan op geen enkele universiteit geleerd worden. Zelfs hier te lande, bij het Rijk en bij de Gemeenten, heerscht in een zeker opzicht communisme. Het systeem ervan. Want in het democratische Nederland van voorheen waren geen werkelijke leiders, maar baantjesjagers, die de capaciteiten misten om zelf te kunnen oordeelen, en zich alleen bedienden van het aanstellen van personeel, van menschen die een universitaire opleiding hadden gehad. 113
Een klein staaltje, volksgenoot. De Gemeente Rotterdam ging zelf in exploitatie nemen de autobusdiensten. Daar moest voor die afdeeling een directeur zijn enz. De directeur moest natuurlijk een ingenieur zijn. Een ingenieur, die, wat je noemt van toeten noch blazen wist, werd dan ook directeur. Hij had vijf jaar noodig om uit de kinderziekten te komen, zooals men dat technisch noemt en in die vijf jaar heeft hij niets anders gedaan dan bokken geschoten. De Rotterdammers hebben die bokken met hun belasting kunnen betalen. Hij was ingenieur, dus geen koopman. Fout. Hij was ingenieur, en had geen kennis van automobielen, in geen geval van de exploitatie van autobussen. Ook al fout. A l de kleine autobusondernemers, hoe stom ze misschien ook waren, hun lijntje rendeerde toch en bij de gemeente moest er geld bij. Volksgenooten, ik was 16 jaar en droeg in het seizoen, als de oogst binnengehaald moest worden en alle hens aan dek moest komen, van 5 uur in den vroegen morgen, tot des avonds acht uur, zakken aardappelen op mijn rug van 70 kilogram. Ik zelf woog 58 kilogram. Ik, wegende 58 kilogram, droeg 70 kilogram dood gewicht. Een knap ingenieur, directeur van de Rotterdamsche autobusonderneming van de gemeente, schafte autobussen aan van 8000 kilogram, om 2000 kilogram levend gewicht te vervoeren. Verder commentaar is overbodig.... Waarde volksgenooten, ik heb u het communisme en het fascisme, naar ik meen, naar mijn beste weten uitgelegd en ik wil er mijn persoonlijke opinie, wat het communisme betreft, nog aan toevoegen. Lenin en zijn vrienden, eerlijke idealisten, hebben gesticht een communistischen Staat, Rusland genaamd. Kijk, dat moet u nu vergelijken met een vierkante tafel en een vierkante tafel is niet de goede tafel, want als je daar tegen aanloopt, dan doe je jezelf pijn. Tegen de zijkanten weinig, tegen de pünten veel pijn. Dus die tafel is niet goed in de praktijk. Dat heeft Mussolini in de gaten gehad en hij zaagde de scherpe punten er af en maakte er ronde hoeken aan. En Hitier ging nog wat verder: die heeft er een ovale tafel van gemaakt. En nu wij in Nederland? Wij in Nederland, wij nationaal-socialisten, hebben een kannetje room. Dat 114
hebben wrj nog over. Wij zullen probeeren of een ronde tafel nog niet beter is. Om het u nog eens extra duidelijk te maken diene het volgende. Die kleine schoenmaker waar ik het over had, dat mannetje, dat in het klein begon, maar met gezonde hersenen was geboren, ontwikkelde zich naar mate zijn zaak grooter werd, door den omgang met verschillende soorten menschen waar hij méde in contact kwam. Ook mede hierdoor verrijkten zijn hersenen zich steeds en kwam hij in de gelegenheid zijn fabriek tot zoo'n omvang te brengen en vooral in zoo'n omvang ook te leiden. Begrijp me. goed, volksgenoot, als deze zelfde schoenmaker direct in een fabriek geplaatst zou worden van den omvang zooals hierboven beschreven, dus van zoo'n wereldzaak, dan had hij er niets van terecht gebracht. Maar door zijn gezonde hersenen steeds te gebruiken en successievelijk te ontwikkelen, door zijn wil om vooruit te komen, om iets te zijn, zijn eerzucht, (want de mensch die geen eerzucht heeft is niets en brengt het nooit ver, dat worden automaten, en als je in een automaat niet eerst een dubbeltje gooit, komt er nooit een reep chocolade uit) kwam hij langzaam vooruit en kon hij leiden. In een Communistischen Staat wordt bp zoo'n werkman de domper gezet. Hij kan zich niet verder ontwikkelen, hij komt niet in contact, krijgt niet de gelegenheid ertoe, om met menschen om te gaan, en zich zoodoende verder te ontwikkelen. De Communistische Staat heeft dit overbodig gemaakt, het is niet noodig. Daar is al iemand die voor hem denkt, waarschijnlijk nog wel iemand die heelemaal geen hersens heeft. Volksgenooten, aan het communisme hebben wij veel te danken. Lenin en zijn vrienden hebben veel goeds gesticht, daarom moet men niet op hen schelden, want dat verdienen zij niet. En daarbij, het gevaar van het communisme buiten Rusland is geweken. Door Mussolini en Hitier zijn wij allen gered geworden voor dit gevaar van het communisme, doch ik herhaal, in Rusland kon het niet anders, het was de eerlijkste oplossing die men maar uit kon denken, om den toestand aldaar te veranderen. A M B T E N A R E N IN FUNCTIE. Zoo'n andere vragensteller, je hebt ze in soorten, kon maar niet begrijpen, dat wij nationaal-socialisten nog zooveel ambtenaren handhaven en in hun positie laten, die zij bekleeden, en die toch 115
m sterke mate anti-Duitsch en anti-nationaal-socialistisch zijn. Volksgenooten, op den voorgrond wil ik u zeggen, dat ik in de vooronderstelling leef, dat ons, nationaal-socialisten, nog niet het recht is toegekend om Nederland te regeeren. Daaruit spruit vanzelf voort, dat je maar niet menschen kunt gaan ontslaan of aanstellen, zooals je dat wilt. Maar laten wij nu eens aannemen dat wij hiertoe wel de macht hadden, dan verzeker ik u, dan zou dat toch niet gebeuren, want wij zijn geen broodroovende democraten, dat'is een. Het nationaal-socialisme daarbij moet leider spelen en geem dictator, dat is twee. En ik persoonlijk heb liever met een tegenstander te doen, die er eerlijk voor uitkomt en die gewoonweg zegt, laten wij het maar plat uitdrukken: „Ik verzuip me liever, dan nationaal-socialist te worden!" En zoo'n man, die verder goed ambtenaar is en ik zou haast durven zeggen dat zoo'n kerel niet anders als een goed ambtenaar kan zijn, om die nu uit zijn brood te stooten, het leven onmogelijk te maken, hem en zijn gezin tot armóe te doemen, dat zou eenvoudig schande zijn en, ik zeg het nog eens, echt democratisch. Neen, zulke ambtenaren moeten wij juist behouden en zulke ambtenaren komen vanzelf tot het nationaal-socialisme, zoo spoedig als dat vergif, waarmede zij jarenlang ingespoten zijn, is uitgewerkt. Dan worden die menschen juist onze beste kameraden, kerels waar je op vertrouwen kunt. Verder wil ik u hier op attent maken, dat onze nationaal-socialisten genoeg leden beschikbaar hebben. Wij hebben er heusch niet meer noodig, want wij zijn geen partij die met „getallen" werkt, maar een „beweging" die met kwaliteit werkt, en enkel met kwaliteit en durf. De man die zich tot ons wenden wil in overtuiging, wordt natuurlijk als lid geaccepteerd en geapprecieerd, maar wij willen niemand dwingen, maar dan ook niemand. Maar wat wij wel willen en zullen afdwingen, en desnoods met geweld afdwingen zullen, dat is dat wij gerespecteerd willen worden. En daar stellen wij nog hooge eischen aan ook. Wij stellen ons op het standpunt, dat wij de bloem van het Nederlandsche volk zijn, de redders van dat volk. Daarom geef ik ieder Nederlander in ernstige overweg ging daar rekening mede te houden en het niet te vergeten. 116
NOG EENS DE KONINGIN. Een bekende van mij, die mijn brochure gelezen had, ontmoette ik. Hij is geen nationaal-socialist, ik kan zeggen, hij heeft zich nooit met politiek ingelaten, en die had nu mijn boekje gelezen. Een vriend van hem had het ter lezing gegeven. Deze heer zegt tegen mij: „Meneer Duyvis, ik las uw boekje met heel veel plezier en er ataat heel veel in waar ik mij mede kan vereenigen. Alleen uit politiek oogpunt maakte u een fout: u hadt de koningin er buiten moeten houden. Niet omdat ik het niet met u eens ben, versta mij goed dat in de verste verte niet. Maar uit een politiek oogpunt. Zij heeft nog vele aanhangers, of dat nu dom is of verstandig, daar blijf ik buiten, maar zij heeft ze nu eenmaal, en die heb jij nu daardoor verwijderd van je." Waarop ik zei: „Zeker, met een democratischen blik bekeken, heb je gelijk. Maar het nationaal-socialisme wil geen politieken blik noch bril. Het wil recht op het doel afgaan. Al wat niet in den haak is moet verwijderd worden. Geen koehandel. Men zet het mes er in." Hierop zei mijn vriend: „Je moet niet vergeten, Duyvis, het is een vrouw!" Ik zei: , „Zoödra een vrouw de positie in gaat nemen van een man, moet zij ook de consequenties daarvan op zich nemen." „Ja," zei mijn vriend, „dat is nu wel zoo, maar zij is toch de koningin." Hierop zei ik terug: „Koningen en koninginnen zijn nooit anders als gehandhaafd, gevlucht, of vermoord geworden. Dat is het risico van het vak. Men kan toch geen hoog salaris opstrijken, alle mogelijke eerbewijzen in ontvangst nemen, alle mogelijke faciliteiten bekomen, zonder een risico te willen dragen. Ieder mensch heeft risico. Wat heeft een zakenman niet voor een risico. En als een zakenman het niet houden kan, nu, dan slaat hij bankroet, dat is zijn risico van zaken doen. Neen, waarde heer, ik herhaal het: willen wij nationaal-socialisten tot een resultaat komen, het resultaat bereiken Waarvoor wij strijden, dan is er maar één weg, en dat is de rechte weg. En dien weg moeten wij van onkruid vrij houden."
117
SCHOENEN V A N ƒ 5.50. U weet het, volksgenooten, ik ging reeds heel vroeg van school en ging ook weinig school, maar toch was ik op mijn manier heel erg verwaand. Ik hield van mooie kleeren en vooral van mooie schoenen. Ik had eens het volgende gehoord: en kleine potjes hebben groote ooren. — Moeder stond, op zekeren dag met een buurvrouw te praten en die buurvrouw zei tegen mijn moeder: „Vrouw Duyvis, ik zeg maar zoo, je voeten en je hoofd, die moeten er goed uitzien. Dan ben je gekleed, en het is ook een teeken van zindelijkheid." Zooals gezegd, dat onthield ik. Ik had al spoedig een paar schoenen noodig en liep de Oostzijde op in de Zaanstreek, want daar woonde een Brabantsche schoenmaker, die in de wandeling genoemd werd „de Braber". Hij kon fijne schoenen maken, die kerel. Ik er dus heen, maakte mijn keus en kocht een paar prachtige molières, maar geen paar zooals nu te koop is, niks ervan, veel sjieker was het! Kijk, aan de bovenzijde was een gedeelte van het leer weggesneden en in de plaats daarvan zat een mooie strook marineblauw, whipcord of zoo iets. Enfin, het was chique, meer dan chique. Die schoenen werden dus gemaakt naar model, waren in één week klaar en ik weet het nog of het gisteren gebeurde, zij kostten mij precies op den kop af vijf gulden en vijftig centjes. Een dergelijk paar zouden nu zeker, en dan niet met de hand gemaakt, maar met de machine, vijftien gulden kosten. Als het niet meer zou zijn. Nu waren die van mij, zooals gezegd, met de hand gemaakt voor ƒ 5.50 en als ze nu dus met de moderne machines zouden gemaakt worden, zouden ze toch niet meer hebben mogen kosten dan / 2.50. Waar of niet? Kijk, daar heb je het nu weer, waar ik mijn geheele leven iast van gehad heb, dat ik zoo weinig heb geleerd! Want, u zult het toch met mij eens zijn: met de hand gemaakt kost zoo'n stel f 5.50 en met de machine geen ƒ 2.50 maar integendeel f 15.—. Dus die met de machine gemaakt zijn, zijn ƒ 10.-^- duurder en men kan gerust aannemen dat men tien paar molières kan maken met dé machine tegen één paar met de hand. Daar moet je bepaald voor in Leiden gestudeerd hebben om dat te kunnen begrijpen! !! En toch, volksgenooten, is de zaak zoo eenvoudig, o zoo eenvoudig! 118
Luistert, het is simpel als goedendag: daar ligt van ons meer dan anderhalf miljard goud in Amerika, en dat is nu juist het verschil in prijs. De menschen, die dat goud, het zweet van den arbeider, aan de circulatie hebben onttrokken, zijn de oorzaak van dat enorme prijsverschil, want zij die dat geld naar Amerika zonden zijn net zoo goed nakend geboren als iedereen. Dus wat ze naar Amerika zonden aan goud, en waar ze niet voor gewerkt hebben, want als je werkt kun je wel een koperen cent machtig worden maar geen gouden tientje, geloof mij, daar blijf je van af; de menschen die niet gewerkt hebben, bezitten dat goud van een ander, hebben hét van een ander af moeten halen. Anders is het niet mogelijk, daar behoef je weer geen studie voor gemaakt te hebben, dat te kunnen begrijpen. Ik zal u dat eens aanschouwelijk op mijn manier, op mijn JanBoerenfluitjes, uitleggen. Kijk, op de universiteit rekenen ze: a -f b = c enz. Maar ik weet dat niet, ik kan dat niet. Het gros van de menschen waar ik tegen spreek en eigenlijk ook maar tegen spreken wil, want juist die menschen wil ik trachten te bereiken, die zijn net zoo sxom als ik, die begrijpen dat ook niet, en daarom ga ik mijn manier te baat nemen. Jan-Boerenfluitjes. Wij beginnen met zijn tienen te kaarten of te ganzenborden, dat is een dommer spelletje nog, geschikt voor ons: we hebben ae man honderd centen, dat zijn duizend centen, geen kleinigheid! Nu spelen we. Maar J a n , pienter als ie is, denkt bij zichzelf: „Ze neppen me niet. Ik steek af en toe een paar centen m mijn zak. Die haal ik van de honderd af." En, Kees doet het ook en Piet dito. Enfin, misschien zijn é r nog een paar die het doen, de een om zijn verlies te dekken en de ander om zijn winst stiekum te vergrpoten, maar het gevolg is, dat er steeds minder centen op tafel komen en in circulatie blijven om te spelen. Dat loopt zoo ver, dat er op den duur onder zijn, die voorgeven geen geld meer te hebben om verder te spelen, want alles zit immers stiekum in hun zak! Ze hebben het naar Amerika gestuurd, de sloebers! Dat ging zoo ver, ze konden niet meer spelen, want die verloor was ook zijn centen kwijt en die won had alles in Amerika zitten, kon dus niet leenen. Het gevolg was: we moesten uitscheiden met ganzeborden. De zaak was op de flesch, maar dan ook finaal op de flesch. Dat is nu een voorstelling wat ik er van gaf. Hieruit kunt u zien 119
wat het resultaat is, als geld uit de circulatie wordt genomen, dat kan. niets anders brengen dan armoe, en het stopzetten van de bedrijven. ' WIJ MOETEN S P A A R Z A A M ZIJN MET ONZEN GROND. De oppervlakte van onzen Nederlandschen bodem, volksgenooten, is beperkt en de aanwas van de bevolking groeit. Hieruit vloeit voort, automatisch, dat met den grond die ons ter beschikking staat, waar wij van moeten eten, zuinig omgesprongen moet worden, en niet zooals tot heden toe is gegaan. Zoo mogen wij niet verder gaan. Daar moet een wet komen dat er niet één vierkanten meter grond, geschikt voor cultuur, meer gebruikt mag worden tot woningbouw, stalbouw of om het even welken bouw. Welke stad of dorp het ook is, gehucht of plaats, wanneer hij woningnood krijgt, dan moeten de één-verdieping-woningen maar afgebroken worden om plaats te maken voor twee- of drieverdiepingenwoningen. Dit voor de kleine plaatsen, de dorpen. Voor de groote steden, daar moeten dan maar voor de oude ééntwee-drie-verdiepingen woningen komen met zes, zeven, desnoods twaalf verdiepingen. Met de moderne bouwtechniek is dat mogelijk. Zooals ik u reeds in mijn eerste brochure geschreven heb, dat er voor alle menschen op 55-jarigen leeftijd een pensioen moet klaar liggen waar ze fatsoenlijk van leven kunnen, moet er voor die menschen ook een tuinstad komen. Zij zijn allen verplicht daar te gaan wonen. Die tuinstad had ik voor mezelf zoo uitgedacht: Ergens op de Veluwe, daar moet die stad opgetrokken worden. Royaal, riant, mooi, schoon, breed van aanleg en van opzet, met alle gemakken voorzien. Door de moderne techniek op verkeersgebied is daar geen enkel bezwaar aan vërbonden. Het is te doen, voor hen, voor wien het pensioen niet toereikend is er een eigen auto op na te houden, dit per trein of beter nog per bus te doen. Een autobusdienst van de Veluwestad tot Rotterdam kan rendeeren door den prijs te stellen op 60 cent per persoon en nog minder. Die diensten per bus kunnen naar alle windstreken van het land ingesteld worden, zoodat ieder gepensionneerde voor weinig geld af en toe zijn familie en vrienden of kennissen kan gaan bezoeken. 120
Voor die stad hebben we misschien de helft van de Veluwe noodig, want één miljoen menschen zal die zeker op den duur gaan tellen, dan hebben wij nog de andere helft over, die wij i n cultuur kunnen brengen. Daarop kan verbouwd worden al de groente enz., die wij voor de stad noodig hebben. Het in cultuur brengen van deze gronden kan geschieden door de afval van de stad als meststoffen te gebruiken, zoodoende komen de kosten voor den bouw van de stad er weer automatisch uit. Men kan er een tienjarenplan van maken. De hopen zand, die er liggen, graven we af en we bouwen een zandsteenfabriek, en met het materiaal daarvan bouwen we de huizen en woningen. Het materiaal ligt dus als het ware voor^onze voeten. Daarbij, de grond is droog, allemaal zand, ligt toch braak, heeft geen waarde, is daarbij, zooals gezegd, droog, dus voor rheumatiek behoeft men geen angst te hebben. We krijgen op deze manier zeer goedkoope woningen, we zullen zorgen voor boomen, grasvelden, parken, wandelwegen en paden, alles in het groen. Daar moeten we heen. Door deze menschen weg te voeren uit de groote steden en gemeenten, ontlasten wij die gemeenten van, woningnood. Vergeet niet, volksgenooten, dat onze voorouders niet gek waren. Zij hebben de steden gebouwd, daar zij de vrije keus hadden bij hun werk en dat waren juist de vette gedeelten van onzen bodem, en wij, nazaten, gaan die vette gronden beplanten met heipalen en steenen. Weg gaat de rijkdom! We laten den grond, die geen waarde heeft, onaangeroerd. Dat is foutief. Wij nationaalsocialisten zijn menschen van de daad, wij voeren critiek en maken observaties, we beschuldigen zelfs, doch wij beschikken over de intelligentie, over den wil en den moed om al deze fouten te herstellen. Hiervoor willen wij het goede in de plaats zetten. Wij nationaal-socialisten gebruiken onze hersenen niet om andere menschen iets afhandig te maken, Om op goedkoope wijze in Weelde te gaan leven, neen, dat doen we niet. Daar heeft God ons niet voor uitverkoren. Hij heeft ons plichten opgelegd -om alles wat rot is te vernietigen en daarvoor in de plaats te stellen hét goede. Eigenbelang mag bij ons niet voorkomen. Ik herhaal, dat God menschen heeft gegeven met verschillende hersenen, dë een iets intelligenter dan een ander, doch de intelligente zal leiden, maar hij heeft zich dan ook te gedragen als Leider en niet als dic121
tator of uitzuiger of beul. Integendeel, hij is verplicht de minder begaafden van zijn overvloed te laten deelen. Dit is het programma van opbouw zooals ik me dat heb voorgesteld, en wat ook uitgevoerd zal worden. Want het is rechtvaardig en goed. SCHOLENHieronder wil ik u gaan vertellen wat ik eens medemaakte omtrent de scholen. Ik wil .u tevens mededeelen waarom ik alles in het werk zal stellen te komen tot één school. Weg dus met alle bijzondere of klassescholen. Ik woonde op de Heemraadsingel, was dus in goeden doen. Mijn oudste dochtertje ging — zij was ongeveer 7 jaar —pp een school van een zekere Mevr. Pietersen, een zeer nette school, waar nu niet bepaald de armste kinderen op school gingen, wat ook zal blijken uit het simpele antwoord van mijn dochtertje van zeven jaar. Het was op een Zondagmorgen, omtrent 11 uur. Ik stond voor het raam te kijken en ook mijn dochtertje stond er bij. Daar kwamen vier arme kinderen voorbij en die groetten mijn dochtertje, maar zij groette niet terug, keek die kinderen vernederend aan. Op mijn verzoek aan haar om die kinderen te groeten, daar zij dat toch ook gedaan hadden, kreeg ik tot antwoord: „O neen, pa, dat zijn vlooienkinderen!" Twee jaar daarna woonde ik in Italië, dat was dus omstreeks 1911, dus vóór het fascisme, en nu gingen mijn kinderen (mijn tweede dochtertje had intusschen ook den leeftijd bereikt dat zij naar school kon gaan) te Turijn op school, en; daar is maar één school, de gewone lagere gemeenteschool, waar alle kinderen op gaan. Nu is het aardige op deze scholen, dat alle kinderen daar eender gekleed gaan, dat wil zeggen, ze hebben allen een schort met lange mouwen aan. Voor de meisjes is dat wit en voor de jongens zwart. De ouders die het betalen kunnen moeten die schorten zelf aanschaffen, de armen krijgen het gratis van de gemeente. Als de meester of juffrouw nu gaat wandelen met de kinderen, dan is dat een aardig gezicht, hen allen zoo eender gekleed te zien. Dat verbroedert. Nu gebeurde het eens op-een morgen, dat mijn kinderen uit school kwamen,heel blij, en kwamen vertellen, dat er op school doof den meester is gezegd dat er ook arme broertjes en zusjes waren, 122
en dat nu de rijkere broertjes en zusjes aan hun vader of moeder moesten vragen om kleeren en schoenen, waar zij toch uitgegroeid waren en niet meer gebruikten, mede. te willen brengen, netjes gewasschen en gestreken, voor die arme broertjes en zusjes. Die konden dan in den komenden winter warm gekleed loopen en goede schoenen aan de voeten hebben. Kijk, op dat oogenblik waren mijn finantieën niet zoo erg schitterend, en ik kon niet, wat men noemt groote bokkesprongen maken. Zoodoende bracht die boodschap van onze kinderen mijn vrouw en mij in zorg. Want, als je twee meisjes hebt, met een paar jaar tusschentijd, dan kan de eene de bruikbare kleeren dragen van de andere die ouder is, en daarom daar is uitgegroeid. En zooals gezegd, bevond ik mij niet in een toestand van millionnair en baarde het geval dus zorgen. Enfin, met mijn vrouw werd een en ander besproken en w« wisten het toch zoo ver te brengen, dat die beide kinderen elk met haar pakje onder den arm naar school konden gaan. Ik heb mijn kinderen nooit blij der naar school zien gaan als op dien middag, met dat pakje onder den arm. Volksgenooten, vindt u dat ook niet mooi, dat mijn oudste dochtertje twee jaar daarvoor, in Holland, nog sprak van vlooienkinderen, omdat het arme kinderen waren en dan nog wel met een minachtenden toon, en nu, op een school zijnde in een ander land, waar maar één soort school is, voor diezelfde kinderen haar schoentjes en jurkjes afstond en blij was dat te kunnen doen? Hieruit blijkt dat de kinderen niet geboren worden met het idee, rijk en arm, maar dat het er ingespoten wordt door verwaande ouders en klassescholen. Die vergeten, die rijken en die klassescholen, dat zij allen geboren zijn op dezelfde manier als die armen. Ik zou het uit willen schreeuwen van de daken, dat er geen rijke is, die den. moed heeft om den naam van zijn vader, grootvader of overgrootvader te noemen, want één van die drie geslachten was ook zoo arm als een luis. Dit moet uit de wereld en ik zal het woord van mijn geachten vriend Winkelman gebruiken: dit moet vernietigd worden. Het nationaal-socialisme zal dat ook vernietigen. Wij nationaal-socialisten zullen op onze wijze de opvoeding van de jeugd, van de arme jeugd en de rijkere jeugd ter hand nemen. Wij zullen bij de arme jeugd het ordinaire doen verdwijnen en bij de rijkere de verwaandheid. Dat „brouwen". Daar gaan wij heen en dat is niet 123
tegen te houden: één school, één soort 'opvoeding: de beste en dit voor allen! P A A R D E N E N MENSCHENVolksgenooten, ik wil U een vraag stellen buiten elke politieke richting om: „Een paard wat geboren wordt, wordt geliefkoosd, niet alleen door moederpaard doch ook door de menschen, en dat is ook zeer juist. Dat beestje verdient liefde, maar daarna, wat gebeurt er dan?" Het beestje wordt grooter, bereikt den leeftijd van 4 jaar, men kan zeggen, het is rijp tot in gebruikneming. Het beest is gaaf, mooi gebouwd, krachtig of snel, een van beide. Dat doet zijn waarde stijgen. Hij krijgt een baas en wordt in het werkproces opgenomen. Indien hij sterk is, tot werkpaard, indien snel, tot rijof luxepaard. Doch hij wordt nog ouder, laten wij zeggen door zijn goede behandeling, speciaal de eerste jaren, want zoo'n mooi paard of zoo'n best werkpaard wordt ook een beetje verwend, als luxepaard vooral. Mevrouw zelfs komt 'tot hem en presenteert hem een klontje suiker! Doch die beesten krijgen dus hun ouderdom, laat zeggen van 8 of 9 jaar, dan hebben ze de beste kracht van hun leven gegeven en worden ze naar de markt geleid en komen dan in handen van menschen die hun brood er mede moeten verdienen, dus moet er alles uitgehaald worden wat er nog in is. Met het voedsel moet dan ook spaarzaam omgegaan worden, want het beest moet zijn rente afwerpen. Deze nieuwe patroon gebruikt het beest nog een paar jaren en het beest gaat weer naar de markt, wordt weer voor minder prijs verkocht en krijgt een patroon die nog weer armer is en nog meer uit het dier moet halen als de voorgaande. Het voe/isel wordt dus nog spaarzamer, en het gevolg is dat het schoone beest van weleer, dat lieve beest van vroeger, dat steeds alleen uit eigen wil zijn plicht heeft gedaan, nu door ouderdom én zwakte minder werk kan leveren en de zweep krijgt: dat noemt men technisch: met de lange haver. -Natuurlijk put die lange haver zijn laatste krachten uit en wordt de werkprestatie van het dier nog minder. Je ziet hem nog zoo'n jaar, mager, met ribben, die je tellen kunt, werken. Zijn mooie appels op zijn billen zijn verdwenen en opeens kan hij niet meer verder en hij naar de slachtbank. r
124
gaat
U zult zeggen, volksgenooten, wat heeft dat nu te maken met uw boekje, wat u schreef. Dan antwoord ik u daarop, dat de voorstelling die ik u gaf over het leven van een paard, net eender ls met het leven van een werkman, en van een mensch in het algemeen. Maar ook voor volle 100% eender. Alleen dat werd steeds gedekt door de christelijke vlag. En dit nu moet veranderen en zal veranderd worden en kan veranderd worden, en o zoo eenvoudig. Men kan gerust zeggen het is het ei van Columbus. Op 55jarigen leeftijd moet het pensioen in werking treden, denkt daaraan, volksgenooten, niet op 65-jarigen leeftijd. Dat is een goede uitvinding van de verzekeringmaatschappijen en de pensioenfondsen. Dat heeft de democratie wel aardig uitgekiend en uitgerekend! Kijk, volksgenoot, iemand die zijn geheele leven hard gewerkt en gezwoegd heeft tot zijn 65ste jaar, heeft niet meer de sappenrijkdom noodig tot rustiger leven. Zijn lichaam kan geen weerstand meer bieden aan een makkelijker leven. Hij is gedoemd binnen zeer korten tijd heen te gaan, want zijn lichaam „staat" daar niet naar. Op 55 jaar is dat echter iets anders. Dan beschikt men nog over die sappen, om een lichaam te wennen aan een makkelijk leventje. Het nationaal-socialisme moet brengen een goede en degelijke opvoeding aan de jongens, moet hen school geven, maar dan ook een school waar alles op geleerd wordt wat ze noodig hebben om hun brood te verdienen. Ik zal u een klein staaltje vertellen, en, tusschen twee haakjes, van ongerijmdheid waar ze de kinderen mee volproppen en waar ze niets aan hebben. Mijn kleinzoontje gaat op een gewone school, denk er om, geen eerste klas school of een dure school. Mijn grootvaderlijke macht gaat gelukkig nog zoo ver, dat mijn kinderen gaarne doen wat ik graag heb: eenvoudig lager onderwijs. Daar moeten de kerels vandaan komen en die zullen er vandaan komen. Verbeeldt u, volksgenoot, dit is een goede school, een uitstekende school, als het anders was dan zou ik ook dè meesters hier in dit boekje de kastijding geven, die zij zouden verdiend hebben. Maar er wordt goed onderwijs gegeven. Maar wat zegt u hier van: er wordt Fransch gegeven! Ik vraag u, wat heeft nu een gewoon kind aan Fransch? Ik persoonlijk, ik spreek het en vind het een pracht van éen taal. Doch dat is een taal die pas later komt. Eerst moet men leeren Waar men zijn brood mee kan verdienen. Denkt u eens in, in een 125
stad als Rotterdam, waar alles op het Duitsche handelsverkeer 13 ingesteld, dat een sleepbootkapitein order krijgt om een Duitsche Rijnaak te slepen, en die dan moet zeggen aan den Duitschen schipper van zoo'n aak: „Ik versta je niet, kerel, spreek Fransch, want die taal leerde ik, Duitsch ken ik niet!" Fransche Rijnschepen zie je niet i n Rotterdam, en andere Fransche schepen ook haast niet. Dus ik beweer dat een kind, dat die kinderen, die volgepropt worden met kennis waar ze niets i n de praktijk aan hebben, die kennis toch weer snel vergeten, omdat ze die niet kunnen gébruiken. Wat ze wel kunnen gebruiken leerden ze niet, of, leed er onder. Je kunt n u eenmaal je hersenen maar één keer vullen. Over aardrijkskunde, en weet ik veel, wat voor onzin meer, worden uren gevuld en als zij een paar jaar van school zijn, weten zij er niets meer van. Wat heeft een jongen van 11 jaar te weten waar Parijs ligt. Dat komt hij later wel te weten hoor! A l s hij twintig is en hij moet naar Parijs, dan stapt hij best een reisbureau binnen en laat daar zijn retourbiljet in orde maken. Op het station vraagt hij: „Chef, waar staat de trein naar Parijs?" want die vragen worden nog gesteld door professoren van de universiteitenDus, volksgenooten, wij moeten onze kinderen op school datgene leeren wat bruikbaar is, en al het andere wat op de wereld bestaat kunnen ze leeren door de praktijk of eventueel in het vervolgonderwijs. È e n jonge studio kan het ook des avonds nog onder de knie krijgen, als hij daar lust i n heeft. Een jongen van 12 jaar is dan klaar voor het leven en gaat naar de ambachtschool en daarna naar de fabriek of werkplaats en daar moet hij met zijn donder werken. Dat heb i k ook moeten doen en i k werd er heusch niet slechter van, integendeel. H i j moet niet vragen op Zaterdag bij de uitbetaling: „Wat krijg i k voor mijn werk?" Maar hij moet beginnen te geven voor 100% van zijn kracht en capaciteit. E n als daar niet voldoende voor betaald wordt, dan loopt ie weg. Dat deed i k ook. Maar i k verzeker u dat het mij maar één of tweemaal is overkomen i n mijn leven, dat ik zoo'n kortzichtige patroon te pakken had. Ik verdiende steeds de hoogste loonen en als i& Zaterdags mijn geld inde, bij een kleine patroon, die zelf uitbetaalde, zei i k uit beleefdheid: „Ik dank u ! " Maar ik hoefde het niet te zeggen, hij had mij eigenlijk moeten bedanken voor mijn werk. Ik heb nooit den hoed voor een baas behoeven af te nemen, versta mij goed: behoeven af te nemen! Ik deed het toch, dat is 126
men verplicht als men een goeden patroon heeft. Een goede patroon maakt men zelf, door je arbeid te geven. Daarbij, wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Dus arbeiders in de toekomst, .doet uw plicht, denkt er om, dat onder het nationaal-socialisme het u niet cadeau zal gegeven worden. Een ieder zal zijn beste krachten ten nutte van het algemeen moeten schenken, ook al om zoodoende te kunnen komen tot een onbezorgden ouden dag, dus tot een pensioen op 55-jarigen leeftijd. En, dat komt! Werkers, zoowel hand- als hoofdwerkers, beticht mij niet van pro of anti, maar ik zeg, dat Adolf Hitier ons zal brengen een beter Europa, waarin de verdeeldheid uitgebannen is. De enorme arbeidskrachten, de fijnste grondstoffen die de bodem ons kan geven, worden door de democratische verdeeldheid-zaaiende machten gebruikt, niet ten behoeve van den mensch, maar juist om de menschen te vernietigen met oorlogsmateriaal. Hierin komt een keer. Als de oorlog afgeloopen is, en wat niet al te lang meer zal duren, pessimisten, neemt daar nota v a n . . . . dan zal Adolf Hitier Europa nieuw inrichten, op zulk een manier, dat de machines die wij de laatste 50 jaar hebben ingevoerd, niet meer zullen dienen om den mensch tot slaaf te maken van die machines, want tot heden toe hebben wij de machines gediend. Maar door dezen genialen man zal dat veranderen, en zij zullen niet meer. dienen tot vernietiging. Ik zal u dat uitleggen, wat de resultaten dus zullen zijn. Op 55 jaar een pensioen, en dan geen fooitje, zoodat men nog bedelen moet bij de kinderen, want dan ben je nog niet gelukkig. Vader en moeder hebben wel tien kinderen groot kunnen brengen, maar onder die christelijke democratie (weet ik veel waaraan dat regeeringsstelsel toe diende) konden tien kinderen nog niet een vader of moeder onderhouden. Dus zooals gezegd, een pensioen waarvan geleefd kan worden, dat is Gods wil, daarvoor kregen wij een rijken bodem, daarvoor kregen wij onze hersenen en konden wij machines uitvinden tot bewerking van dien bodem. Maar wij zijn ondeugend geweest en hebben die machines gebruikt^ niet tot vredesdoeleinden, maar tot oorlogsdoeleinden. Als je oorlogsmateriaal gaat maken, dan is het begrijpelijk, dat er ook oorlog moet komen, want de fabrieken moeten draaien en de heeren moeten dividenden hebben. Doordat ieder nu weet, dat hij op 55 jaar pensioen krijgt, waar 127
hrj goed van kan leven, behoeft hij niet meer te sparen en te potten. Hij moet het geld volgens zijn beste inzichten uitgeven, maar het moet uitgegeven worden, het moet weer in circulatie gebracht worden. Hierdoor ontstaat: a. De werkloosheid moet ophouden, dat kan niet anders. b. Allerhande ziekten, te wijten aan nervositeit van het leven, aan zorg, zullen verdwijnen. Maagziekten, darmcatarrhen, die ontstaan door overmatig gepieker om het dagelijksch brood. Z9 ontstaan niet meer. Want er is geen zorg meer. c. Doordat men jong opgenomen wordt in het arbeidsproces, en dus ook jong kan huwen, verdwijnen veel venerische ziekten, vuiligheden op sexueel gebied, wantoestanden tusschen verloofden onderling. De moraliteit stijgt dus. Laten vooral de geestelijken dit voor gezegd houden, hier ligt een breed terrein voor actie ten gunste van het volk voor hen. d. Er kan een groote opruiming plaats vinden in het gevangeniswezen. Delicten tegen zeden, tegen uit-honger-vergrijpen, vergrijpen ontstaan uit het slenteren langs de straten, zullen verdwijnen. Nieuwe toevoer van gevangenen wordt minder verdwijnt meer en meer. Er kan dus volstaan worden, op den duur, met minder politie, minder cipiers, minder rechters, minder gevangenissen, minder rechtbanken, scholen van Rijksopvoeding, kampen van Veenhuizen enz. Bedelarij verdwijnt. Rijkswerkinrichtingen daardoor ook automatisch. De krachten die vrijkomen kunnen in het productieve arbeidsstelsel ingeschakeld worden. Zij kunne» nuttige functies bekleeden in de volksproductie. e. De spaarbanken worden overbodig. Hun personeel kan overschakelen op ander gebied, productief gebied. Potterij is afgeloopen. De gebouwen komen vrij voor nuttiger mstellingen met opbouwend karakter. Gronden kunnen in cultuur gebracht worden en behoeven niet meer bebouwd te worden met kelders vol gepot kapitaal. f. Doordat over de geheele linie op 55 jaar gepensionneerd wordt, wordt ook over de geheele linie jaar op jaar het personeel verjongd. Jonge krachten komen in massa toegevloeid. Men kan op 18 jaar levens- en arbeidsrijp zijn en op 20 jaar huwen, en dat straatslijpen voor de jeugd is voorbij. Dit pensioen slaat op ieder Nederlander, ook op hen die ongelukkig geboren zijn en die het grootste gedeelte van hun leven In 128
de gevangenis hebben moeten doorbrengen. Ook diè zullen tenminste nog in de rest van hun leven wat geluk krijgen. En nu de middelen tot bestrijding hiervan? Wel, volksgenooten, de uitgaven ervoor zijn eenvoudig te bekomen. Doordat meer geld in circulatie komt wegens het opheffen van werkloosheid en sparen, en er geen goud meer gekocht kan worden, is het bedrag dat steeds in circulatie komt veel grooter en men kan met minder kapitaal die circulatie plaats doen vinden. Het groot gevolg zal zijn, dat alles sneller wordt en er meer verdiend kan worden, en dan kan er ook meer belasting betaald worden. Verder verwijs ik naar mijn uiteenzetting in deze brochure, wat men met een Valsch briefje van duizend franken al niet kan doen! A l wat wij menschen uit den bodem halen en ten nutte bewerken, doen wij zelf. Het kost niets, alleen wij hebben een pasmunt noodig voor onderlinge afrekening, en dat is geld. De praktijk zal het u leeren, dat het zal gaan alsof het gesmeerd is, zooals men dat noemt. De enorme bedragen die wij noodig hadden voor leger en vloot, komen ook ter beschikking, want die komen vooiloopig niet meer terug. De hooge civiele lijst komt vrij tot nut van het volk, de hooge salarissen van Raad van State en Ministers van Staat. A l dat geld, wat ten onnutte uitgegeven werd, komt automatisch ter beschikking van het pensioen. Daar moet geproduceerd worden en als men produceert dan komen vanzelf de baten, waaruit het pensioen kan betaald worden. Dat is logica. Dan zal ieder handelsman ook weten, dat hij op 55 jaar niet meer behoeft te werken, dat hij geen zorgen behoeft te hebben voor den ouden dag. Hij behoeft met meer zoo spaarzaam te leven, heeft enkel maar zorg te dragen het kleinere of grootere kapitaal te bezitten, benoodigd tot het drijven van zijn zaak. Zooals gezegd, de baten komen er, door onzen arbeid. Weg met de armen, met de kerken van klatergoud. Die bevolkt zijn met menschen vol angst, biddende om verbetering. Daarvoor zal het nationaal-socialisme zorgen. Er komen in de plaats eenvoudige kerken, maar hoogst eenvoudig, doch gevuld met rijke menschen. Menschen die daar heengaan opgeruimd, met de beste
9
129
plunje aan, om God te danken voor het heerlijke leven dat zij hebben. Dan eerst wordt het waard te leven. Arbeiders, met hoofd en hand, ik ben een man van den dag, 66 jaar oud, en kanoi over eenige dagen verlaten moeten, dus op mijn hulp moet gij niet rekenen, u zult uzelf moeten helpen. Ik heb getracht het u duidelijk te maken op welke manier. Vereenigt u, sluit u aaneen, slaat de handen ineen en eischt dat hetgeen ik u neerschreef, ook tot vervulling komt. Men weet nooit, als Adolf Hitier. blijft leven, dan behoef ik niet aan u dit alles te verzoeken, dan komt het buiten u en mij in orde. DE YANKEE. Hier stel ik u voor op nevenstaande plaat, volksgenooten, het nieuwste schoorsteenmantelster van Amerika. Het bestaat uit een pendule met twee coupes. Die moeten het volgende voorstellen: Van links naar rechts gaande ziet u eerst staan een van de elf millioen werkloozen, aantal wat na den oorlog zeker stijgen zal tot 22 millioen, vergeet dat vooral niet! In het midden bevind zich Roosevelt, dat is Amerika's uur' werk, u ziet het aan de 'klok. Ziet naar de wijzers: die staan op half zeven. Waarschijnlijk volksgenooten, zijn er onder u, die dat niet begrijpen, dat ,,half-zeven". Kijk, dat beduid de ondergang van Amerika. Als van een man zijn groote wijzer op zes staat en hij stopt daar, is hij impotent, dat wil zeggen, (u begrijpt dat vreemde woord impotent misschien niet) dat hij afgedaan heeft en zijn mannelijke verplichtingen niet meer kan nakomen. En dat is nu de bolleboos van Amerika, deze impotente man!!! Daar is pas 22 millioen voor uitgegeven voor dat impotente exemplaar. Hij is de ruïneur van Amerika, de aanstichter van de groote revolutie die in Amerika zal komen. Deze charlatan, impotente charlatan er nog bij, want voor sterke charlatan deugt hij nog niet eens, zal dan de schuldige zijn kan al de dooden, die zullen vallen in deze revolutie. Ook de Joden zullen in deze revolutie vallen, ik voorspel u dat. Er is in de geschiedenis der menschheid hooit zoo'n groot progrom geweest als wat zich in Amerika binnen niet al te langen tijd zal gaan afspelen. Het spijt mij zeer voor A l Capone, die was Nr. 1 in Amerika, dat hij nu op de tweede plaats is geplaatst geworden en Roosevelt 130
zijn positie innam. Men behoeft toch geen spat universitaire opleiding genoten te hebben om te begrijpen, dat, als de plutocraten en Jodenbankiers twee en twintig milhoen uit gaan geven voor een knecht, opdat die hun zaken zou gaan behartigen, dat dan van zoo'n knechtje meer verlangd wordt dan 5 punten van den laatsten slag, zooals in het pandoeren geschiedt! Twee en twintig milhoen kostte deze man aan het Amerikaansche plutocratenvolkje. .Wat mogen wij dan blij zijn en God danken, dat wij enkel maar hebben een eenvoudigen schilder, die ons geen cent kostte, maar dan ook niets! En sinds hij in onzen volkschen dienst is, kost hij nog geen cent, want het salaris wat hij innen mag, stort hij in het busje van de Winterhulp. Onze eenvoudige schilder hoeft voor ons niet te stelen, die kan eerlijk zijn, want hij heeft aan niemand eenigerlei verplichting en heeft niets gekost. Naast dezem plaatsvervanger van A l Capone vindt u de geldbuidels met cijfers. De eigenaars hiervan zijn de doorluchtige plutocraten: Pierpont Morgan: 625 millioen dollar vermogen. Du- Pont de Nemoeurs: 587 millioen dollar. (Tusschen haakjes, de schoonzoon van Roosevelt, dus geen wonder dat de Wapenfabrieken van Du Pont de Nemoeurs hoogtij vieren! Schoonpapa laat verdienen!!!) Van der Bilt 560 millioen dollar. Barclay Smith 510 „ „ Woolworth 490 Joly Patterson 445 „ „ Smithson 444 „ „ Barnhard Baruch 358 „ „ Samuel Dichstein 250 „ „ Anton Philip 210 „ „ Dit is nu een eenvoudig feit, dat dit reuzekapitaal in een paar handen zit, en dat in een land waar 11 millioen werkloozen zijn, met 11 millioen vrouwen en 22 millioen kinderen, dus m totaal 44 millioen noodlijdenden, een getal, dat ha den oorlog zal verdubbeld zijn tot 88 millioen. Ik ben er zeker van, dat u mij zult begrijpen. Ik heb het u ook ditmaal op mijn manier uitgelegd en daar kan geen speld tusschen. 132
Alleen dit ééne nog: Onze eenvoudige schilder heeft geen vacantie noodig en toch werkt hij dag en nacht! H i j heeft ook geen oorlogsschip noodig voor zijn vacantie, dat i n één maand gebruik reeds eenige m i l lioenen kost. E n n u zult u vragen: „Mr. Duyvis, u spreekt over „onze"?" „Ja, volksgenoot, het is onze schilder, onze eenvoudige schilder, 'want hij behoort aan geheel Europa. Hij vecht voor Europa. Hij geeft al zijn krachten en talenten aan heel Europa en daarom is hij niet alleen de eenvoudige D schilder, maar hij is van ons allen. Goddank is hij dat! H i j , Rijkskanselier Adolf H i t i e r ! ! u i t s c h e
RODDELEN. Men deelde mij mede, dat er waren, waarschijnlijk tegenstanders van mij persoonlijk of van het nationaal-socialisme, i k weet het niet, die bezig waren materiaal te verzamelen tegen mijn persoon'gericht, dat w i l zeggen, materiaal over mijn gedrag gedurende mijn. leven. Ik w i l deze roddelaars helpen. Ik meen l n mijn vorige brochure mezelf reeds redelijk bekend te hebben gemaakt. Doch. volksgenooten, als i k n u werkelijk een smeerlap zou zijn, kan dat dan ook de waarheid van de feiten die i k neerschreef verzwakken of er iets aan toe of af doen? Maar i k doe graag een ander een pleziertje en speciaal roddelaars. Dus: Ten eerste: Ik heb nooit gestolen, niet dat i k daarvoor nooit berecht ben, maar i k heb het ook nooit gedaan. Ten tweede: Ik heb me nooit aan alcoholgebruik overgegeven of aan de daaruit voortvloeiende gevolgen mij schuldig gemaakt. Ten derde: Ik heb vele patroons gehad, maar niet één heeft de eer gehad mij te ontslaan. . Ten vierde: Ik heb steeds gezorgd, dat mijn nakomelingen zich niet over mij zullen hebben te schamen, dat w i l ook veel zeggen! Ten vijfde: Ik kan zeggen, dat i k van mijn 12de jaar af zelfstandig ben geweest. Ik heb vele bergen en dalen moeten doorkruisen, ik heb steeds op glad ijs moeten loopen, en ben toch nooit gevallen. Ten zesde: Vele jonge boomen hebben naast zich een paal, waarom een stuk brandslang, die om den boom heengespannen, vastgespijkerd wordt aan de paal. Hierdoor wordt zoo'n boom ge133
dwongen recht te groeien. Ik ben nooit vastgelegd aan zoo'n paal, en nu ben ik 66 jaar en na den brand van 14 Mei 1940, waarin ik alles verloor, gedoemd geworden tot niets-doen. Nu laat ik menigmaal heel mijn leven de revue passeeren en vraag ik mezelf dikwijls af, hoe het toch mogelijk was, -dat ik, ln het wilde opgegroeid, zonder een paal naast mij of een brandslang ,om mijn leden, toch 66 kon worden zonder in den afgrond te vallen. Dan zeg ik, moet er toch steeds iemand naast je geloopen hebben op dat gladde ijs, iemand die ik niet kende of waarvan ik het niet wist. Dat kan, achteraf bekeken, alleen God geweest zijn. Ten zevende: Volksgenooten, ik heb een pracht van een leven achter den rug, al was het niet van gevaren ontbloot. Ik heb het leven genomen met groote teugen. Ik heb geleefd. Ik zou ieder jong mensch zoo'n leven gunnen. Ik heb een kleinzoon, die wordt elf jaar. U begrijpt dat ik hem dat heelemaal zou gunnen! Doch het is te gevaarlijk, en daarom geef ik mij de moeite dit te voorkomen, want God kan niet naast iedereen gaan loopen zooals Hij bij mij deed. Ten achtste: Roddelaars zijn nietsnutters, daar moet je eigenlijk nog medelijden mee hebben ook, of hun een goed pak slaag geven. Roddelaars, hiernaast plaats ik een telegrafisch getuigschrift van mijn laatsten patroon en dan is het niet te bout gesproken, wanneer ik zeg, dat er niet één Nederlander is, dus nog minder een roddelaar, die een dergelijk document kan vertoonen. Dit is een getuigschrift om te laten inlijsten en aan den wand te hangen. Dit is het getuigschrift van één van de grootste firma's in Europa, waar in mijn tijd 42.000 man werkten. De directie zond mij dat op aanvraag, omdat ik het hoog noodig had, om reden ik hier in Rotterdam- in een civiel proces gewikkeld werd en ook tegenover roddelaars kwam te staan. Volksgenooten, ik ben bereid een nieuw boek te schrijven over mijn geheele leven, vanaf mijn zesde jaar, als ik voldoende aanvragen krijg, dat wil zeggen 5 a 6 duizend, van lezers van deze brochure. Dan zal ik eerlijk alles opbiechten, het mooie en het slechte, wat ik beleefd heb. Doch het leelijke wat er in voor zal komen zal zeer weinig zijn en dat had dan nog mooie tanden. In afwachting van de verdere stappen, die de roddelaars mochten doen, stap ik nu van dit chapiter af.
134
UJ
^
§ I •. o g | 1
r=> u-
UJ
ci-
O-
CL.
UJ
cc
as o —
^
ai- 3-L)——• 0 .BP
.S ü „ • S? 4> § D oM > g «d o N s v 4< «« ffo -a
go « § s
P Z ^ J
U-
6-
« ca
_ cc
8^|Z , 8 i
§o
CD
v-
^
1
<
M
— =s
°
n
s
£ «f= ff BS
2 ^
S
S 33
os "
"B
^ ]2P
H
,-o
t o e - ' =
•§ §--3 < "S 0 - H ^ § " ^ « ï g 8 1~ -Ö >
o
£
=
Z £ „2
CC CD
« "
LU
^
2
* £ -
^ 1 8 3 " « g-S
co
3 S 8 „
f- =>
Slis
U J —
-
2
UJ ~
_3 -3
rc CD " o cc ^
S "
H
ïï
Z * S Jj2
Z Ï g ^ H £ S< w - ,
N
Q§o
> z a «
= I s
Z -
S
-
2
• 'I
cc
-
• «
LU
CO
d
P
I §
«
• o
«=> =
O'- ^ 1
r
f
ÜJ a
?• S, c C ^
»
% B C O ' « • 0
~9 2 ö
o »
gJ ^1 >
|
^-O
os
MET JEZELF K A A R T S P E L E N . . . . RODDELAARS. Het democratische stelsel heeft het volk op alle mogelijke manieren vergiftigd, dat is bekend genoeg. Ook het roddelen van de menschen is door dit vergif ontstaan en dit is de reden, dat ik hiernaast een foto laat plaatsen waarop ik persoonlijk op voorkom. En u ziet, volksgenooten, die foto is niet van vandaag of gisteren, want nu bén ik 66 en daar was ik 41. Op deze foto ziet u mij kaartspelen met mezelf. Dat heeft dit voordeel: ik kan nooit verliezen. Ten tweede: ik heb niet te roddelen, want mijn afleiding, die ik op dat moment noodig had, zocht ik, door te kaarten met mezelf. Volksgenooten, volgt u mij hierin na. Houdt op met dat vieze geroddel, kijkt naar u zelf, taxeert u zelf, weegt u zelf, hoe zwaar u is. Becritiseert u zelf en doet dat niet aan een ander, en dan nog in alle mogelijke nietigheden. Houdt op met de kroon van een ander zijn hoofd te rukken. Een roddelaar is gelijk aan iemand die vloekt. Een vloeker heeft op dat moment gebrek aan een gezonde taal en een verstandig gesprek. Daar is al heel wat kwaad door ontstaan, door dat geroddel. Roddelaars, zooals boven reeds gezegd, win ik altijd, als ik alleen speel, tenminste ik kan nooit verliezen. Zoo is het ook met dit boekje aan het Christelijke volk, daar heb ik ook met mezelf gespeeld en ik kon niet verliezen. Die het met mij eens zijn en mijn vrienden zijn geworden, daar heb ik van gewonnen en de volksgenooten, die ik het toe zond, menschen met harde koppen, die blind zijn voor de waarheid en de realiteit, waar het vergif, hun toegediend door de Nederlandsche pers en de kerken nog in nawerkt, ook van deze lieden won ik het, want die werden boos. Zij gooiden het ding in het vuur. Ergo: mijn systeem van kaartspelen, daar win ik altoos bij, en, volg mij na hierin. BIJ DEN K A P P E R . Ik word er op attent gemaakt, dat Halifax, de gezant van Engeland in Amerika, in zijn redevoering zei: die oorlog kan nog wel twintig jaar duren. Och, ik zei hierop en zeg het hier nog eens: 137
„Beste meneer, alles gaat tegenwoordig machinaal, voor het grootste gedeelte althans, en de afwerking geschiedt daarna met de hand en dat is een kleinigheid. Als men naar den kapper gaat om zijn haar te laten knippen, dan doet hij dat met de machine. Dan wordt u machinaal geknipt. Zeker voor 95%. Zoodra dat klaar is, neemt hij de ouderwetsche schaar en knipt de zaak met de hand bij. En zoo ook met den modernen oorlog. Die wordt machinaal gevoerd en ik meen, dat vriend en vijand het moeten toegeven, dat Hitier deze oorlogen met de modernste machines gevoerd heeft, gelijk de kapper. En nu verzeker ik u, volksgenooten, dat de toestand vair Engeland op dit oogenblik zoo is, dat het machinale werk bijna is geschied en het verdere met de hand, het afwerken, ook zal geschieden. En nu nog iets: Yougo-Slavië en Amerika kunnen er ook nog bijkomen. Die worden op dezelfde manier bewerkt als de Engelschen. Toen ik jong was, zei ik: „die neem ik op de heupzwaai nog erbij!" Ik' zal u dat, wat betreft Amerika, in een ander hoofdstukje beter aan het verstand trachten te brengen. En nu die oorlog in Afrika. Dat is wat de Engelschen noemen: de succesvolle terugtocht. Het werd in hun eigen huis te warm. Dat kleine groepje plutocraten, zoowel christelijke als Joden, van Engeland, zijn reeds bezig te verhuizen en gaan naar de dominions en laten het arme Engelsche volk met de brokken en nakend achter. Die plutocraten, waar hebben zij hun geld belegd? In de koloniën. De gewone Engelschen, de zakenlieden, de fabrikanten, de huiseigenaars, deze Engelschen hebben hun geld belegd in hun land zelf, die moeten nu het gelag betalen en het volk geeft zijn zonen en zijn honger. De plutocratische Jodenkliek tracht zich in veiligheid te stellen, en gaat zijn dominions opzoeken. Doch ook zal blijken in de toekomst, dat hij daar niet safe is om het w°ord van generaal Winkelman te gebruiken, dat hij ook daar vernietigd zal worden. God wil dat, God heeft Hitier uitverkoren en geeft hem alles wat hij noodig heeft om dat te bewerkstelligen. Volksgenooten, gij gelooft mij waarschijnlijk niet, maar het landen van Duitsche troepen in Lybië, deed de Engelschen in Benghasi bibberen. Dat kan niet anders veroorzaakt zijn dan door de Hoogere krachten, waar wij gewone menschen niet bij kunnen en zoo verloopt deze geheele oorlog, dat voorspel ik u.
138
BARBAREN. Volksgenooten, zooals ik reeds in mijn vorige brochure neerschreef, was ik voor de Fiatfabrieken te Turijn naar Indië gezonden om de groote zaken van Verwey en Lugard, die daar gevestigd waren en zich in moeilijkheden bevonden, weer op pooten te zétten, wat mij ook gelukte. Ik zou er ook zeker nog eenige jaren gebleven zijn, waarschijnlijk, doch toen in 1915 Italië ook in den oorlog kwam, waren de Fiatfabrieken niet meer in de gelegenheid automobielen naar Indië te sturen, en kreeg ik opdracht naar Italië terug te komen, nadat ik de zaken en belangen van Fiat in Indië geliquideerd zou hebben. Ook aan deze opdracht werd door mij einde 1915 voldaan en keerde ik naar Turijn terug. Nu moet u weten, dat mijn twee dochtertjes, van tien en dertien jaar oud, niet mee gegaan waren naar Indië, doch in Holland waren achtergebleven bij een familie in pension. Zij waren daar goed bezorgd, deze familie was geen gelegenheid van beróepspension, maar het waren zeer beschaafde menschen, die zich ook ten zeerste interesseerden voor een goede opvoeding van mijn kinderen. Dus daar behoefde ik mij niet ongerust over te maken, onze kinderen waren goed bezorgd. Doch hoe zijn ouders en speciaal in dien oorlogstijd. Men hoorde dan dit, dan dat. Soms was Holland in oorlog met Engeland, werd gezegd, en even daarna was Holland weer in oorlog met Duitschland, of het stond op punt in oorlog te komen. . . Er werd dus veel van onze zenuwen gevergd, op dit gebied. Totdat ik op een goeden dag een brief schreef aan Generaal van Heutz, en hem verzocht, of hij voor mij de noodige 'stappen zou willen ondernemen, dat mijn kinderen naar Italië kwamen, onder geleide, want u begrijpt, dat kinderen van tien en dertien jaar niet alleen kunnen reizen,, vooral in oorlogstijd. Dat ging niet. Hierop kreeg ik onmiddellijk antwoord terug, dat hij alles in het werk zou stellen tot welslagen van de zaak. Hij zou die zaak met den Consul-Generaal van Duitschland bespreken. Dit geschiedde ook. Mijn kinderen konden vertrekken Die reis heeft zich toen als volgt toegedragen. De boekhouder van Verwey en Lugard heeft hen begeleid tot aan de Duitsche grens, Emmerich. Daar leverde hij hen af aan twee Duitsche rechercheurs van politie, die, met foto's van de kinderen in de hand, hen overnamen. Deze twee politie-beambten zetten de kin139
deren op den trein en gaven hen in de hoede over van den hoofdconducteur, die aansprakelijk werd gesteld voor hun veiligheid. De trein reed dien dag niet verder dan Keulen, en daar namen op het station weer twee rechercheurs van politie, voorzien van foto's der kinderen, de twee meisjes over van den hoofdconducteur en brachten hen naar een eerste klas hotel in de stad, waar de directeur van het hotel hen in ontvangst nam en ook verantwoordelijk werd gesteld voor hun welzijn. Den volgenden morgen brachten opnieuw twee rechercheurs de kinderen naar het station en gaven zij hen over aan den hoofdconducteur van den trein. Deze trein reed dien dag niet verder dan Frankfort en aldaar herhaalde zich hetzelfde: twee rechercheurs namen de kinderen over, brachten hen naar een hotel en stelden den directeur ervan verantwoordelijk voor de meisjes. Den volgenden dag haalden opnieuw twee rechercheurs, met foto's gewapend, hen af van het hotel, brachten hen naar het station, en gaven hen over in de hoede van den hoof dconductéur. Zoo reed men dien dag tot Lorach. Opnieuw twee rechercheurs op het station, die hen naar een hotel brachtén, en de directeur die hen overnam. Den daaropvolgenden dag reed men, door tot Basel, nadat opnieuw twee rechercheurs met foto's, hen naar het station hadden gebracht. Te Basel stonden twee Duitsche politiebeambten hen op te wachten en brachten hen naar Hotel Univers. Daar nam de boekhouder van het hotel hen over, zorgde voor hun veiligheid en den volgenden dag reisde hij met hen mee, dwars door Zwitserland heen, tot Chiasso toe. Kijk, volksgenooten, dat is nu het toppunt van „barbarisme". In vollen oorlogstijd is de Duitsche organisatie, de organisatie van deze „barbaren", zoo goed, dat zij personeel en tijd beschikbaar willen stellen tot beschutting van reizende kinderen, opdat die vereenigd zouden kunnen worden met hun ouders. En dat, terwijl deze kinderen op reis waren naar een land, waar Duitschland mee in oorlog was !!! En dan waren het geen vorstelijke kinderen, maar kinderen waarvan de ouders geboren waren in een eenvoudige bedstee. Kijk, die „barbaren" waren in staat zóó te handelen! Wat zou men toch in een paradijs leven, als de „christenen" maar eens wilden leven en handelen als zulke „barbaren"! 140
ADHAESIEBETUIGINGEN. Uit de honderden adhaesiebetuigingen,, die ik zoowel per telefoon, per briefkaart of p er brief mocht ontvangen vut geheel Nederland, laat ik hieronder eenige brieven afdrukken. Ik heb deze maar te hooi en te gras genomen, en heelemaal niet speciaal voor dit doel uitgekozen. De volksgenooten mogen nu zelf oordeelen.... J
BRIEVEN V A N ADHAESIEBETUIGING. Rotterdam, 24-2-'41. Zeer geachte Heer, J.l. Vrijdag heb ik Uw boekje ontvangen en zeer tot mijn genoegen gelézen. Dat was nu eens een schrijven naar mijn hart, ik zou haast zeggen in mijn eigen taal, d.w.z. in de taal der „eenvoudigen". Ik dank U ook voor de liefde, die U ons geliefd Italië betoont, dat deed mijn hart goed. Daar ik het boekje als prachtig propagandamateriaal besctiouwde, heb ik het aan de meest verknochte aanhangers van het „oude" te lezen gegeven en zal het daarna verder aan al mijn menschen laten lezen. Met de meeste hoogachting, F. L . Rotterdam, 19 Maart 1941. Geachte Heer Duyvis, Meneer Duyvis, wat heeft u mij slapelooze nachten bezorgd met uw boek. Ik' ben 20 jaar communist geweest, en een goeje hoor. Ik heb er voor geleden en gestreden, en haatte Hitier als de pest. Maar nu ben ik genezen, dat zweer ik U . Belazerd zijn we van kop tot teen, en ik dank U daarvoor, voor die genezing. Ik heb al mijn communistische rotzooi verbrand vandaag en ga leven als een nationaal-socialist. Bij God, dat ga ik doèn, en als die smeerlappen van de Unie of van Colijn u een haar op je ouwen kop willen krenken, dan ben ik je man, dan kom ik in de Rochussenstraat posten voor je deur, en zal ze een mes in hun donder steken, die etterbuilen. Denk nu niet, dat ik doorsla of bezopen ben. Ik ben zoo helder als een klontje en ben een kerel van stavast, 141
want ik ben geen windhaan. En nu, meneer Duyvis, mijn besten dank en Houzee. Dat een mensch^ nog eens Houzee zou schrijven, hoe bestaat het! Achtend, uw maat voor altoos! K . G. v. V . Hoefsmid. Rotterdam, 23 Maart 1941. Mijnheer, Vandaag heb ik Uw brochure „Aan het Chr. Ned. Volk" gelezen. Ik ben vandaag niet naar de kerk geweest, maar ik ben door het lezen Uwer brochure meer „gesticht" dan door menige preek. Hoe bestaat het en dat is dan een christelijk onderwijzer, zou „men" zeggen. Een vraag: Zou U mij misschien een paar exemplaren willen afstaan voor propaganda? Ik hoor wel eens iets van U . Met vriendelijke groeten, < M . P. N. Rotterdam, 10 Maart 1941. Mijnheer, Een van mijn vrienden van het Rijks kantoor, alhier, stelde mij Uw brochure ter hand om deze eens door te lezen. Nu, ik heb Uw brochure gelezen en ik moet zeggen, zeer tot mijn voldoening. Ik, maar niet ik alleen, doch honderden en duizenden zullen u dankbaar zijn dat uw brochure het licht heeft gezien. Het is. zoo noodig dat alle rotte plekken voor goed worden uitgesneden; het mes moet er diep in. Ook ik heb het concert van de Duitsche Weermacht op Dijkzicht bijgewoond, waarvan U op blz. 63 bovenaan in uw brochure gewag maakt. Ook ik heb onzen burgemeester Oud zien zitten op de eerste rij naast Mr. de Jong. Vooral bij het einde van het concert waren aller oogen op den burgervader gevestigd. Zou hij door handgeklap ook blijk geven, dat het concert naar zijn genoegen was geweest? Het einde kwam, maar geen spier vertrok op zijn gelaat. Het handgeklap, zelfs van Mr. de Jong naast hem, liet hem ijskoud. En dat viel den Rotterdammers, die dat zagen, hard tegen. We hadden ons van Oud toch 142
een waardiger houding voorgesteld. Met mij hebben zich honderden Rotterdammers geschaamd. Gaarne zal ik van u twee exemplaren van Uw brochure ontvangen om die onder mijn kennissen te laten circuleeren, in de hoop dat alsnog veler oogen zullen opengaan. Uw brochure is een geneesmiddel tegen de Engelsche ziekte. Met beleefde groeten, . Hoogachtend, C. H. B. Rotterdam, 1 Maart 1941. Hooggeachte en geëerde Heer Duyvis, Met intense belangstelling heb ik kennis genomen van Uw onvolprezen boekje dat Ge aan het Christelijke Nederlandsche Volk hebt gericht om ons in een duizelende opeenstapeling van overdonderende bewijzen en feiten in te lichten over den waren staat van zaken. Het Nederlandsche Volk heeft een groote schuld van dankbaarheid aan U te voldoen voor de nationale daad die Ge in uw uitgave gesteld hebt. Wat mij betreft, zoo wil ik, zoo ik U ooit ergens mee van dienst zou kunnen zijn, mijn willen en kunnen in dienst stellen van het ideaal dat Ge U gesteld hebt. Tot slot echter zou ik U willen vragen, zoudt Ge zoo goed willen zijn om mij een (misschien zelfs eenige?) exemplaren van Uw boekje te willen doen toekomen, daar het door mij gelezene niet mij behoort, en ik het toch zoo graag in eigendom zou willen hebben, om het op mijn gemak door te kunnen studeeren tot eventueele latere verder verspreiding van Uw mededeelingen en ideeën aan andere landgenooten. In dank wachtend op Uw goedgunstig antwoord, hoop ik Uw trouwe volgeling te blijven op de paden tot herstel van ons volk. Hopelijk zullen wij eenmaal goed geleid, een schooner licht mogen aanschouwen dan-wat van ons henenging. Uw innig toegenegen, K . W. D. Rotterdam, 27 Maart 1941. Geachte Heer, Hiermede deel ik U mede, dat ik met groote voldoening Uw boekje heb gelezen en kan ik daarover mijn groote voldoening 143
uitspreken. Daar gij zoo lang i n ons land hebt gewoond, kunt gij zoo goed over de zaken oordeelen. D i t sluit tevens i n , dat vélen, die daartoe i n de gelegenheid waren, nog beter dan G i j zich zouden kunnen uiten, doch het is een gevolg van hun overdreven materialistisch gedoe dat hen doet blind zijn voor de dingen die moeten komen, die n u onafwendbaar komen en reeds gekomen zijn. Veroorloof mij U bijgaand nog een en ander toe te doen komen, welk U niet moogt opvatten als een verbetering doch die, naar i k meen, bij U w uitgave behooren. Met hartelijke groeten, Hoogachtend, R. van R . Bijlage: Wat is nu naar mijn meening door Colijn gedaan om de corruptie i n Nederland, onder zijn bewind ontstaan en geanimeerd, te camoufleeren? \ 1. De spanning i n het Buitenland werd grooter, en uiteindelijk moest er dan toch iets gedaan worden. Leger en vloot paraat maken? Och de deskundige Colijn wist, dat het toen reeds te laat was, dit werk van jaren vooral na zulk een verwaarloozing van het leger en de mentaliteit van de b c volking. Hij kon met zijn vriend V a n Dijk nooit op tijd komen en trad af als Minister en b l e e f . . . . adviseur. Maar nu komt de oorlog en één milliard is nutteloos uitgegeven, wat zal het volk nu doen? Dat zou i n de kaart kunnen spelen van de N . S . B . Neen, nu tegen de N . S . B . het volk uitspelen en Colijn's tekorten worden vergeten. Arrestaties worden verricht en voor niets anders deugende m i l i tairen knappen dit op met de plaatselijke politie. Wat al die menschen hebben gedaan tegen de N . S . B . is niet te beschrijven, zij kunnen het zelf niet goedpraten, want toen de morgen van 15 M e i aanbrak, zagen doordenkende menschen wat een paskwil deze zet was geweest, maar Colijn had zijn doel bereikt. Wat dezen man verdiende gedaan te worden, is niet in te d e n k e n . . . . Recherche, politie en militairen verklaarden nergens wapens gevonden te hebben, w e l van hooren zeggen, maar zelf zagen ze niets. E n nu de Leiding van ons Leger? Ik verklaar, dat de mobilisatie van 1914 daarbij vergeleken volmaakt was. 144
Waarom Generaal Reynders is afgetreden? Dat komt later wel terecht, het is nu toch te laat, doch waar en i n welk land heeft men gezien, dat de politie meer te vertellen had dan de militairen i n oorlogstoestand hier i n Nederland? Zelf zag i k kort voor 10 M e i 1940 op de Maasbrug een paar batterijen Veldartillerie aankomen, gaande naar de eilanden. De Kolonel Commandant met gëtrokken sabel te paard voorop, doch d a a r v o o r . . . . de Rotterdamsche politie te paard!!! A l s oud militair en commandant van een, klein verband, stond i n de vorige mobilisatie de politie onder mij en niet- boven mij. Op Dinsdag 7 M e i is geconsigneerd appèl gegeven aan alle onderdeelen, doch overal, i n alle café's zaten de Heeren officieren. Donderdagavond ca. 11 uur mocht niemand meer over de Maasbrug, men zag dus toen reeds wat er i n den laten nanacht zou komen. Op 10 M e i , om 3% uur, stond i k op en zag wat er gebeurde, begreep waar het om ging, maar i k zag hoe men 3 infanteristen met geweer en een cigaret naar de Oude Plantage zond, die daar ais idioten op watervliegtuigen gingen schieten, en toen de patronen weg waren, gingen ze ook maar zelf weg. Weet de bevolking van Rotterdam, van geheel Nederland, dat een Duitsche parlementair Dinsdag 14 Mei om circa 10% uur op den Coolsingel is neergeschoten, terwijl de burgers geen wapenen hadden? A l s men dat zegt, is dat natuurlijk niet waar. Maar ik zag het. Maar als de Duitsche Commandant eens gehandeld had naar de vergelding op deze daad, we waren er allemaal aan gegaan. A l s men alles goed voor zich heen laat trekken en wij weten wat er nu gedaan wordt, vraag i k mij af, is Nederland wel i n zijn geheel genomen, zijn bestaan waardig? Een vroeger Balkanland of Zuid-Amerikaansche Republiek, zat nog beter i n elkaar dan het hedendaagsche Nederland. U schrijft ook nog over Moeder. Wat bemoeide de V r o u w zich met haar volk! E é n feit slechts. Rotterdam, de tweede stad, de eerste haven, daar kwam zij nooit, enkel zoo om de 6 a 7 jaren en vloog er als een bezetene door, weer gauw terug naar huis. Voor niemand i n de stad had zij een woord, alleen voor den plutocraat! E n dan noemt men haar een vrouw van ontwikkeling, die, zoo men alweer zegt, dagelijks de couranten doorkeek.
145 10
Rotterdam, 9 Maart 1941. Mijnheer Duyvis, Insluitend ƒ 0,50 plus 10 cent postzegel voor de~door u aan mij gezonden boekjes, en ik zou nog gaarne twee van u ontvangen. Het lezen van bovengenoemd boek heeft mij werkelijk geïnteresseerd, hoe in de finesses de werkelijkheid door u wordt beschreven. En wel zonder omslagen. Wie oprecht wil zijn en niet ziende blind is, moet uit dit boekje de volle waarheid bekennen. Wij geven het steeds door aan onze kennssen en zoodoende had ik nog een paar boekjes noodig. Ik raad ook een ieder aan het te lezen om de werkelijkheid voor oogen te zien. Met beleefden-dank, . Hoogachtend, C. H. Geachte Mijnheer Duyvis, Naar aanleiding dat wij dames, 7 in getal, uw- boekje hebben gelezen, hebben wij onze meening daar eens over besproken. Oorspronkelijk waren onze meeningen eender en moesten wij de waarheid in uw schrijven zien. Doch wij hadden opgemerkt, dat de omslag van het boekje oranje was. Wij hadden den omslag i n rood en zwart beter geacht, want oranje geeft tegenwoordig aan een weldenkend mensch ergernis. Kleur bekënnen is het beste middel om aan het verstand van de domme massa te brengen, dat onze gevluchte en Christelijke rijke Oranjemoeder in Engeland voor haar beminde kinderen een galg heeft opgericht. Zij brengt haar kinderen aan de galg en in de nor, door hen aan te moedigen naar den Engelschen zender te luisteren Gelijkheid voor allen! Eén kleur! Eén denken! Wij zijn allemaal broeders en zusters. Het is echt iets voor ons hart; uw boekje is eenig! Namens de zeven dames P. E. H. Groningen, 10 Februari '41. Mijnheer, Mijn vrouw en ik hebben samen uw brochure gelezen. Voor 146
I
zoover ik uit uw schrijven uw persoonlijkheid en karakter kan bepalen, bent u wars van sentimentaliteit. Beschouw het van onzen kant dan ook niet als zoodanig, wanneer ik u, ook namens mijn vrouw en mijzelf, dank voor dit voortreffelijk boekje. Ik verzeker u, dat er zoodanige propagandistische waarde vanuit gaat, dat het vele geestelijk versuften fit zal maken en twijfelaars een besten stoot in de goede richting zal geven. Het is alleen buitengewoon jammer, dat uw brochure niet „in den handel" is, zobdat het nog veel meer volksgenooten bereiken zou. Ik'waag het daarom u te verzoeken mij nog enkele exemplaren te sturen, waarvoor u natuurlijk de onkosten in rekening kunt brengen. Mocht u dit niet willen doen of toucheeren, dan zal ik deze onkosten de eerstvolgende maal aan de Winterhulpcollecte voldoen. Tevens zou ik het op prijs stellen een foto van u te mogen ontvangen. Uw brochure heeft eén dusdanige invloed op ons gehad, dat wij het verbazend aardig zouden vinder nader kennis met u te mogen maken. Omdat de afstand voorloopig te groot is, zouden wij graag door middel van een foto u beter willen leeren kennen. Nogmaals, het is misschien veel van u gevraagd, maar als menschen tegenover elkander durf ik het te doen. Hoogachtend, H . C. S. Alphen a/d Rijn, 17 Februari '41. Mijnheer, In uw uitgave „Aan het Christelijke Nederlandsche Volk", stelt u ter beantwoording van den lezer twee vragen en wel als eerste: Waarom is Generaal Reynders afgetreden? Toen generaal Reynders het opperbevel van Baron van Voorst overnam, lagen, er vlak aan de Duitsche grens, bijna al onze troepen. De West- en Zuidgrens was totaal onverdedigd. Het eerste wat generaal Reynders deed, als goed Nederlander, was, de beschikbare troepen zoo te verdeelen over onze Oost-, West- en Zuidgrens, dat wij althans den eersten stoot waar die ook vandaan kon komen, zouden kunnen opvangen. Hij ging zelfs nog verder, hij trok de troepen die aan de Oostgrens lagen voor een groot gedeelte terug achter de Maas- en IJsellinie, daar hij, als goed veldheer wist, dat wij met het afgebroken leger van Colijn, direct aan de Oostgrens geen stand konden houden. Toen dat eenmaal ge147
1
beurd was, kwamen de Joden in actie en begonnen hun laster en praatjes de wereld in te sturen, dat generaal Reynders een N.S.B.'er was. Dat was den heeren democraten naar den zin, want hun politiek was geheel ingesteld op sympathie met Engeland en Frankrijk. Het gestook begon, ook in de radio, Colijn ging reizen naar Engeland en Frankrijk, Prof. Tielroo sprak voor de Fransche radio, Kupers gaf een verklaring op het I.V.V. Congres te Brussel, het waren allemaal dingen die wezen dat men zich voorbereidde op den oorlog met Duitschland en met niemand anders. Ten tweede: wat is de oorzaak voor de benoeming van generaal Winkelman tot opperbevelhebber? Generaal Winkelman stond bekend als een willig werktuig in de handen van de democraten en wie zou men anders daarvoor nemen? Kijk, Winkelman was een politiek man, hij was geen legerleider, dat is ook gebleken, hij liet de regeering vluchten, hij wist dat het hopeloos was en liet toch doorvechten, hij liet nog meer van onze jongens afslachten om de vlucht te dekken van hen die zich noemden de Nederlandsche Regeering. Een sergeant in dienst van den geheimen dienst van de Brigadestaf, vertelde mij reeds in November 1939, dat hij order had gekregen, dat, in geval van oorlog, alle nationaal-socialisten opgesloten zouden worden. De functionnarissen op Terschelling en de leden op Vlieland. Inmiddels noem ik mij, Hoogachtend, K . O. Zaandam, 17 Februari 1941. Waarde heer, Door tusschenkomst van den Heer ben ik in staat geweest uw brochure te lezen, hetgeen ik zeer interessant heb gevonden, en waarin mij zeer veel dingen opgehelderd werden, waarop ik nog geen kijk had. Gaarne had ik dan ook, dat u mij nog een paar boekjes deed toekomen, welke ik dan eens aan deze en gene kan laten lezen, om ook hun oordeel te hooren en hun oogen te openen over vele dingen, waarvan wij buitenstaanders niets weten. Aangezien ik dit boekje aan den Heer moet teruggeven, hoop ik dat u mij er een zult willen toezenden. Ik teeken met vriendelijke groeten, W. D. 148
Scheveningen, 18 Maart 1941. Geachte Heer, Uw brochure aan het Christelijke Volk van Nederland heb ik van bevrienden kant ter lezing ontvangen en van den inhoud met groote instemming kennis genomen. Hetgeen U schrijft is mij uit het hart gegrepen, temeer waar ik bijna 50 jaar geleden,' toen ik voor het eerst mocht stemmen (ik ben bijna 72) ik reeds bemerkte het vuige en uitbuiterige van het. democratische stelsel van regeeren en had ik onbewust en zonder het geheel te begrijpen reeds soc.nat. gevoelens. Buitendien, noemt u in uw brochure namen van personen die ik heb gekend en nog ken. Ik zou gaarne voor propagandistische doeleinden nog eenige exemplaren ontvangen en zal u gaarne de kosten ervan remitteeren. U bij voorbaat dankend, Hoogachtend, C. G. V. Rotterdam, 22 Maart 1941. Geachte Heer Duyvis, Hartelijk dank voor uw mooie brochure. Wat moet God u graag zien, dat Hij u de gave geeft zoo mooi te schrijven. Ik ben Katholiek en blijf dat ook, maar ik ga trachten ook nationaal-socialiste te worden. Het zal moeilijk zijn, maar om het even, ik ga het doen.. Ik ga nu gelooven, dat Jezus mij hierin helpen zal. Hij haatte ook goud en huichelarij en had de armen lief en ook de strijders. Moge God u zegenen mijnheer Duyvis, en ook uw gezin voor uw moed en uw liefde voor ons volk. Hoogachtend, Mevr. B . v. R. Bij dit schrijven was het volgende versje gevoegd van Alice Nahon: God moet mij geren zien, God zei dat ik een liedeken moest maken, Ik zei, dat ik niet kon. Hij leê mijn weiflend hand en wilde, wilde bij mij blijven zooals een moeder doet die kindeke leert schrijven. En 't lied begon 149
En 't lied begon te groeien uit mijn handen lijk uit de Mei het gras; Nog voor ik aan dien wasdom bloei en zaad kon wenschen stond heel mijn harte rijp van liedekens voor menschen Zoodat ik dichter was! Ik, die geen zerp van ziel, Geen wijze dingen wist, geen weeldewoorden van boeken. Hoe heeft mijn Lieven Heer mij, arme, uit gaan zoeken Voor mijn muzieken stiel? «
x
'k Weet, maar tusschen ieder melodieke Waarmee 'k de menschen dien, is 't woordeke „waarom"' een stille matte schakel. Eén antwoord weet ik maar bver dat zoet mirakel: God moet mij geren zien!
Breda, 10 Februari 1941. WelEd. Heer Duyvis, Met zeer veel genoegen heeft ondergeteekende Uw boekje gelezen. Vrijdag was ik in het Kringhuis aan den Ginnikenweg 'te Breda, toen zag ik daar een vriend met een bezending boekjes, en ik vroeg er een te mogen ontvangen. Het werd mij gegeven en ik vind het toch zoo prachtig, dat ik u nog om eenige exemplaren verzoek. Ik heb veel kennissen en ook veel tegenstanders. Wilt u mij tien stuks zenden? Wat UEd. in dat boekje schrijft is alles zoo waar, elk mensch in Nederland moest dat lezen. U is net zoo oud als ik ben, en komt uit Zaandam, en ik uit Amsterdam. Ik weet van veel wat u schrijft mee te praten. Laten wij hopen dat het nationaal-socialisme veel onrecht zal goed maken. De Kerk, de geestelijkheid en ook de schoolmeesters en schooljuffrouwen zijn veel de schuld dat wij zoo veel tegenstand hebben -in ouders en soms ook in kinderen. Met de meeste Hoogachting, Mevr. Wed. A . J. B.
150
ONZE GROOTE BROER!
Hierboven stel ik u voor onzen Grooten Broer, stichter van het nieuwe Europa, bevrijder van de slavernij van den werkman en de boeren, breker van het kapitalisme 'en vernietiger van de waarde van het goud. En dit laatste, dat goud, dat is de kiem, de oorzaak van alle ellende op deze wereld. God heeft gezorgd,' dat er voorraad van alles is wat de mensch noodig heeft om gelukkig te kunnen leven, alleen dat vervloekte goud heeft deze voorraden in handen van plutocraten en kapitalisten, tot een vloek der menschheid gemaakt.
A A N D E N LEZER, Mijn eerste brochure werd geschreven November 1940 en kwam pas uit in Januari 1941. Deze tweede brochure werd in den loop van de maanden Februari-en Maart van dit jaar geschreven en komt uit in April. Ik maak u speciaal hierop attent, daar wij snel -leven en de toestanden met den dag veranderen en zoodoende is reeds veel waarover ik in mijn brochures schreef of voorspelde, uitgekomen. M . D.
152
Auteursrechten voorbehouden. Copyright: M . Duyvis, te Rotterdam.