C
44 1
blok 5
les 1
Hoeveel huizen zijn het?
C
a Hoeveel zijn dat er ongeveer per jaar? 50 × 1500 = 75 000 b Hoeveel zijn dat er precies? 52 × 1519 = 78 988
2
Hoeveel huizen zijn het? In 2008 werden per week gemiddeld 546 huurwoningen opgeleverd. a Hoeveel zijn dat er per jaar? 52 × 546 = 28 392 b Hoeveel zijn dat er per kwartaal? 13 x 546 = 7098
Eerst rekenden we zo:
Nu gaan we het zo doen:
5 4 6
5 4 6
5 2 x
5 2 x
8 0
1 0 9 2 2 7 3 0 0
1 0 0 0
2 8 3 9 2
1 2
3 0 0 2 0 0 0 2 5 0 0 0
C
2 8 3 9 2
C
3
4
Reken uit op de kortste manier. 7 × 264 = 1848 17 × 264 = 4488
57 × 264 = 15 048
73 × 492 = 35 916
Hoeveel euro heeft de bloemenwinkel verdiend? Reken uit op de kortste manier. Schat van tevoren de uitkomst. bossen rozen
geraniums
5 € 23,75
6 € 12,48
dinsdag
13 € 61,75
9 € 18,72
woensdag
11 € 52,25
18 € 37,44
donderdag
26 € 123,50
15 € 31,20
maandag
Rozen € 4,75 per boss
Geraniums € 2,08 per stuk
werkschrift
blz. 42
maatschrift
blz. 2 en 3
computer
C
les 2
C
1
2
a
Reken onder elkaar uit. a 7 × 125 = 875 8 × 134 = 1072
a
a
bc
De derde doos voor de helft van de prijs. Wat betaal je voor 3 dozen? € 3,63
€ 4,90
€ 1,45
Hoe groot worden de bedragen? Neem over en vul in. De kinderen van basisschool De Vlinder hebben geld ingezameld voor een actie. De oudervereniging verdubbelt alle bedragen.
aa
5 CD
46 × 243 = 11 178 58 × 364 = 21 112
Reken uit met verdubbelen en halveren. a Hoeveel kosten 2 paar? b De tweede handdoek voor € 9,90 de halve prijs. Wat kost de tweede handdoek? € 2,45
€ 4,95
4 CD
bc
b 16 × € 1,76 = € 28,16 14 × € 1,81 = € 25,34
Reken uit. a Linde bezorgt elke week 138 kranten. Hoeveel kranten bezorgt ze in 6 weken? 828 b Sander rijdt met zijn busje 380 km per week. Hoeveel kilometer is dat per jaar? 19 760 km c Een broek kost € 27,98. De winkelier verkoopt er 34 op 1 dag. Hoeveel geld ontvangt hij daarvoor? € 951,32
b 3 CD
blok 5
bc
b
groep 3
groep 4
groep 5
groep 6
groep 7
groep 8
bedrag
€ 75
€ 82,50
€ 104,33
€ 81,44
€ 98,57
€ 77,77
het dubbele
€ 1…50
€ 1…65
€ 2…08,66
€ 1…62,88
€ 1…97,14
€ 1…55,54
Hoeveel betalen ze per persoon? Neem over en vul in.
aa
bc
b
totaal te betalen
€ 80
€ 44
€ 38
€ 30,40
€ 17,60
€ 55,40
met z’n tweeën
€ 4…0
€ 2…2
€ 1…9
€ 1…5,20
€ 8…,80
€ 2…7,70
met z’n vieren
€ 2…0
€ 1…1
€ 9…,50
€ 7…,60
€ 4…,40
€ 1…3,85
werkschrift
blz. 42
computer
45
C
46 1
blok 5
les 3
Wat is de oppervlakte? a Samen bespreken.
Schiphol
b Samen bespreken.
schaal 1 : 400 000
Oostvaardersplassen
Sam zegt: ‘Schiphol is wel 16 km2 groot.’ Heeft hij gelijk?
schaal 1 : 100 000
Hoeveel vierkante kilometer is de oppervlakte ongeveer?
C
gang
C
2
3
Reken met schaal. a 1 cm is in werkelijkheid 200 … cm = … 2 m. b Hoe breed is de gang? 2 m c Hoe lang is het lokaal? 8 m d Hoe breed is het lokaal? 7 m e Bereken de oppervlakte van het lokaal. 56 m2
Wat is de oppervlakte in werkelijkheid?
C
schaal
4
werkelijke lengte
werkelijke breedte
schaal 1 : 200
lokaal
raam
opp. in cm2
1 : 1
2 cm
2 cm
4 cm2
1 : 2
4 cm
…4 cm
…16 cm2
1 : 5
1…0 cm
1…0 cm
1…00 cm2
1 : 10
2…0 cm
2…0 cm
4…00 cm2
1 : 100
2… 00 cm
2… 00 cm
40 0…00 cm2
4m
Reken met schaal. a Welke schaal hoort bij deze plattegrond? 1 : 100 b Bereken de oppervlakte van de kamer. Reken handig. 30 m2 – 2 m2 – 4 m2 = 24 m2 c Er worden tegels van 25 cm × 25 cm gelegd. Hoeveel zijn er nodig? 24 × 16 = 384 tegels
werkschrift
blz. 43
maatschrift
huiskamer
blz. 4 en 5
computer
C
les 4
47
blok 5 10 m
1
Reken met oppervlakte. 20 m
tuin
6m 4m
are
10 m
15 m
huis
7m 8m
C
aa
2
b
a
3 CD
2
Op hoeveel m grond staat deze schuur? 28 m2
b
b Lisa zegt: ‘De tuin is ongeveer 2 12 are groot.’ Heeft ze gelijk? Ja: 300 m2 – 48 m2 = 252 m2 c Bij het huis wordt een garage gebouwd van 3 bij 4 m. Het hoeveelste deel van de totale 4 oppervlakte is dan nog tuin? 240 300 = 5 deel
Reken met oppervlakte. 20 m a Bereken de oppervlakte van lokaal 1. 200 m2 Bereken de oppervlakte van lokaal 2. 120 m2 Lokaal 1 b Hoeveel are zijn deze oppervlaktes? 1. 2 a; 2. 1,2 a. c In elk lokaal zijn 24 kinderen. In welk lokaal hebben de kinderen de meeste ruimte? Leg je antwoord uit. 1. iets meer dan 8 m2 per kind; 2. precies 8 m2 per kind. Dus in lokaal 1.
Welk percentage hoort erbij of ligt er het dichtst bij? b 1 2 % 4% Kies uit: Kies uit: 25% 4 3
1 10
4 CD
23%
65%
1 6
50%
Kies uit: 10% % 1%
Kies uit:
60%
17%
6%
1l 1000 cm3 = … 3
500 cm =
1 … 2 l
10 dl = … 1l 100 cl = … 1l
1 3
Kies uit:
1 8
Kies uit::
200 cm =
1 … 5 l
200 ml =
1 … 5 l
5 cl = 0,05 … l
3 dl
3 … l 10
50 ml =
1 … l 20
6 cl = 0,06 … l
3 150 ml = 20 … l
15 ml = 0,015 … l
1 2,5 dl = … 4 l
werkschrift
35%
blz. 43
10%
bd
c 1000 ml = … 1l
=
% 30%
12%
b 1 … l 100 cm3 = 10 3
Lokaal 2
80%
Reken om.
aa
10 m
bc
aa
20%
15 m
735 cl = 7,35 … l
computer
8m
40%
15%
C
48
C
1
2
blok 5
les 5 herhalen
a
Reken onder elkaar uit. a 7 × 831 = 5817 5 × 906 = 4530 3 × 1547 = 4641
b 40 × 615 = 24 600 60 × 192 = 11 520 30 × 481 = 14 430
bd
c 12 × 705 = 8460 15 × 406 = 6090 18 × 340 = 6120
31 × 326 = 10 106 72 × 451 = 32 472 48 × 525 = 25 200
Reken uit. Welke som hoort erbij? b Een Donald Duck kost € 1,90 per week. Hoeveel kost dan de Donald Duck per jaar? € 98,80
contributie sportvereniging
Actief
bc
Elke maand € 6
C
aa
3
Bereken de oppervlakte van de 3 zalen.
aa
C
4
Hoeveel kost de contributie per jaar? € 72
Wie een jaarabonnement op de Donald Duck neemt, betaalt € 75. Hoeveel procent korting krijg je dan ongeveer? Kies uit: 10%; 25%; 30%; 75%; 100%.
1 cm = 3 m 54 m2
bc
b schaal 1 : 500 125 m2
schaal 1 : 600 198 m2
Bereken de oppervlakte van de vloeren. Gebruik zo nodig je rekenmachine. lengte
goed voor
2
40 m
breedte
aa
7
m
5
b
8
m
4
c
6
m
6
d
be bf
oppervlakte
m
35…m2
1 2
m
36…m2
1 2
m
42,25 … m2
7,50 m
5,25 m
39,375 … m2
8,45 m
4,75 m
40,1375 … m2
1 2
Bij welke vloeren heb je aan 1 bus vloerlak genoeg? a, b, d
les 5 oefenen 5 CD
blok 5
49
a
Reken de prijsverlaging uit. Dit tuinhuis kostte vorig jaar € 1000. Dit jaar is de prijs verlaagd. Wat is de nieuwe prijs? a Bij een prijsverlaging van: 10%
€ 900
5%
€ 950
20%
€ 800
1%
€ 990
60%
€ 400
b Bij een prijsverlaging van: 15%
bc
25%
€ 750
Bij een prijsverlaging van: 2,5%
6 CD
€ 850
€ 975
40%
€ 600
Hoe is de verdeling in procenten? De wijkbewoners stemmen over de uitbreiding van de speeltuin.
aa
Stembrief ja nee
b
geen mening
7 CD
8 CD
a
a
100 mensen hebben gestemd. 50 zijn voor; 25 tegen en 25 hebben geen mening. Hoe is de verdeling in procenten? 50%; 25%; 25% b 200 mensen hebben gestemd. 100 zijn voor; 40 tegen en 60 hebben geen mening. 50%; 20%; 30% c 250 mensen hebben gestemd. 200 mensen zijn voor, 15 mensen zijn tegen en 35 hebben geen mening. 80%; 6%; 14%
Reken uit. a 1 + 0,1 = 1,1 1 + 0,01 = 1,01 0,1 + 0,1 = 0,2 0,1 + 0,01 = 0,11
b 2 + 0,2 = 2,2 2 + 0,02 = 2,02 0,2 + 0,2 = 0,4 0,2 + 0,02 = 0,22
c 2,2 + 0,2 = 2,4 2,2 + 2,02 = 4,22 0,22 + 0,22 = 0,44 0,22 + 2 = 2,22
bd
Reken uit. a 1 – 0,1 = 0,9 1 – 0,01 = 0,99 1 – 0,9 = 0,1 1 – 0,99 = 0,01
b 5 – 0,5 = 4,5 5 – 0,05 = 4,95 0,5 – 0,5 = 0 5,5 – 5 = 0,5
c 5,5 – 0,5 = 5 5,5 – 0,05 = 5,45 5,55 – 0,5 = 5,05 5,05 – 5 = 0,05
bd
even snel
blz. 74 - 77
verder
blz. 78 - 81
plus
2,02 + 2,02 = 4,04 2,02 + 0,2 = 2,22 0,02 + 2,22 = 2,24 2,02 + 0,002 = 2,022
5,05 – 0,5 = 4,55 5,05 – 0,05 = 5 5,55 – 0,05 = 5,5 0,05 – 0,005 = 0,045
blz. 82 - 85
computer
C
50 1
blok 5
les 6
Hoeveel jaar zijn zij geworden?
Ik ben vandaag precies 408 maanden oud.
Vader en opa zijn op dezelfde dag jarig. Hoe oud zijn ze vandaag geworden? Schat eerst de leeftijden. 408 : 12 ≈ 400 : 10 = 40 804 : 12 ≈ 800 : 10 = 80 Zijn ze dan jonger of ouder dan je schatting? Reken het precies uit.
Grappig, ik ben vandaag precies 804 maanden oud.
Het kan zo: 4 0 8 : 1 2 = 3 4
Maar het kan ook zo: 1 2 0 – 1 0 × 2 8 8
1 × 1 2 = 1 2
4 0 8 : 1 2 = 3 4
1 2 0 – 1 0 ×
1 0 × 1 2 = 1 2 0
3 6 0 – 3 0 ×
1 6 8 1 2 0 – 1 0 ×
2 0 × 1 2 = 2 4 0
4 8
3 0 × 1 2 = 3 6 0
4 8 – 0
4 8 4 8 –
4 ×
Hoe oud is opa nu? 67 jaar Vader is vandaag dus 3…4 jaar geworden.
0
C
C
2
3
Hoe kun je schatten? a 498 : 61 ≈ 480 : 60 = 8 359 : 71 ≈ 350 : 70 = 5 461 : 49 ≈ 450 : 50 = 9
4
b 320 : 39 ≈ 320 : 40 = 8 562 : 69 ≈ 560 : 70 = 8 718 : 81 ≈ 720 : 80 = 9
c 729 : 89 ≈ 720 : 90 = 8 142 : 19 ≈ 140 : 20 = 7 482 : 62 ≈ 480 : 60 = 8
Reken zo kort mogelijk uit. Schat eerst de uitkomsten. a 560 : 4 = 140
C
4 ×
b 498 : 61 = 8 r 10
c 461 : 49 = 9 r 20
d 718 : 81 = 8 r 70
Hoe reken jij dit uit? Er moeten 1250 boeken worden opgeruimd. Op 1 plank passen gemiddeld 35 boeken. Hoeveel planken zijn er nodig? 36
werkschrift
blz. 44
maatschrift
blz. 8 en 9
computer
C
les 7
C
1
Reken uit. a 936 : 6 = 156 592 : 4 = 148 1072 : 8 = 134 1089 : 9 = 121
a
2
b 754 621 970 624
blok 5 bc
: : : :
1636 2249 1024 4269
31 = 24 r 10 27 = 23 34 = 28 r 18 26 = 24
: : : :
36 = 45 r 16 44 = 51 r 5 26 = 39 r 10 57 = 74 r 51
Reken uit.
aa
b 3 CD
Sharon verzamelt 328 stickers in een album. Ze plakt er 8 op een pagina. Hoeveel pagina’s heeft zij hiervoor nodig? 41 b De muziekvereniging heeft € 2450 in kas. Zij kopen hiervoor nieuwe uniformen. Deze kosten € 75 per stuk. Hoeveel uniformen kunnen zij betalen? 32 Hoeveel geld houden zij over? € 50 c Een stuk grond van 6720 m2 wordt voor het bouwen van huizen in 16 gelijke delen verdeeld. Hoe groot is elk stuk? 420 m2
Hoeveel moet je betalen?
aa
b € 3,00 per kg
€ 4,00 per kg
3
4 CD
kg kost €…14
3
2 3
kg kost €…11
€ 2,16 per kg
7
1 2
€ 4,32 per kg
kg kost €…16,20
6
3 4
kg kost €…29,16
Hoe laat is het?
aa
5 CD
1 2
bd
c
a
Dit klokje loopt precies 1 minuut voor. Wat is de juiste tijd? 14:49:34
Reken uit. a 10% van 400 = 40 10% van 550 = 55 20% van 300 = 60 25% van 320 = 80
b Dit klokje loopt een halve minuut achter. Wat is de juiste tijd? 16:49:27
bc
b … = 100 50% van 200 … = 50 20% van 250 … = 30 20% van 150 … = 5,5 1% van 550
bc
werkschrift
Dit klokje staat nog op wintertijd. Even veranderen. Wat is de juiste tijd? 10:04:15
10% van 136 = 13,6 10% van 42,5 = 4,25 5% van 300 = 15 100% van 112 = 112
blz. 44
computer
51
C
52 1
les 8
blok 5
Bekijk de grafiek. Samen bespreken. Bevolking van Nederland 100 %
ouder dan 65 jaar
80
tussen 15 en 65 jaar jonger dan 15 jaar
60 40 20 0
C
1900
2
2000
Lees de grafiek af. a In welk land bestaat het grootste deel van de bevolking uit jongeren? Kenia b In welk land bestaat het kleinste deel van de bevolking uit jongeren? Duitsland c In welk land is meer dan de helft van de bevolking jonger dan 15 jaar? Kenia d In welk land is ongeveer een derde van de bevolking jonger dan 15 jaar? Turkije
Inwoners jonger dan 15 jaar in een aantal landen 100 % Kenia
Marokko
Turkije
België
Duitsland
60
Nederland
80
40 20
C
0
3
Reken en teken. Veel mensen zijn lid van een sportvereniging. Dit is de top 10. 1. voetbal 2. tennis 3. gymnastiek 4. schaatsen 5. paardensport
0
10
1 024 529 710 088 296 603 186 944 150 269
20
30
40
50
60
70
80
90
100
al
yb lle
vo
lf go ey ck ho iën n e sk m em ort zw nsp e
en
ts
d ar
pa
a ha
sc iek
st
na
m
tennis
149 744 142 912 137 118 156 269 135 611
gy
voetbal
6. zwemmen 7. skiën 8. hockey 9. golf 10. volleybal
a Hoeveel sporters zijn het in totaal? Schat eerst. Ongeveer 3 miljoen, 3 090 087. b Teken de verdeling in een staafgrafiek. werkschrift
blz. 45
maatschrift
blz. 10 en 11
computer
C
1
Wat is de dagindeling van Jelle (11 jaar)? Neem de tabel over en vul in.
2
53
blok 5 aa
bc
b
activiteit
deel van de dag
aantal uur
kleur in het cirkeldiagram
percentage
school
1 4
deel
6 uur …
groen …
25% …
eten, afwassen, helpen
1 8
deel
3 uur …
paars … of geel
12,5% …
sporten en buiten spelen
1 6
deel
4 uur …
oranje …
16,7% …
tv-kijken, lezen
1 8
deel
3 uur …
geel …of paars
12,5% …
slapen
1 3
deel
8 uur …
blauw …
33,3% …
Lees de grafiek af. Inwoners jonger dan 15 jaar in een aantal Europese landen.
België Denemarken Duitsland Finland Frankrijk Griekenland Ierland Italië Luxemburg Nederland Oostenrijk Portugal Spanje Engeland Zweden
18,2 17 16,4 19,2 19,9 17,7 25,9 15,5 17,9 18,3 17,6 18,9 18,1 19,4 18,5
25 20 15 10 5 0
en ed d Zw lan ge En je an l Sp ga rtu ijk Po enr t os nd O rla e g ed ur N mb xe Lu lië Ita nd d rla an Ie enl k rie G krijk an Fr nd a nl d Fi lan n ts e ui ark D em en D ë i lg
%
30
Be
land
% van de totale bevolking
C
les 9
aa b
In welk land bestaat het grootste deel van de bevolking uit jongeren? Ierland In welk land bestaat het kleinste deel van de bevolking uit jongeren? Italië b Zet de percentages op volgorde: van groot naar klein. c Zet ernaast welk percentage 15 jaar of ouder is.
b: Ier 25,9%, Fr 19,9%, Eng 19,4%, Fin 19,2%, Por 18,9%, Zw 18,5%, Ned 18,3%, Bel 18,2%, Sp 18,1%, Lux 17,9%, Gr 17,7%, Oos 17,6%, Den 17%, Du 16,4%, It 15,5% c: Ier 74,1%, Fr 80,1%, Eng 80,6%, Fin 80,8%, Por 81,1%, Zw 81,5%, Ned 81,7%, Bel 81,8%, Sp 81,9%, Lux 82,1%, Gr 82,3%, Oos 82,4%, Den 83%, Du 83,6%, It 84,5%
3 CD
Reken uit. Elke dag leggen de Nederlanders gemiddeld 35 km af.
a
0
a
1
4
9
35
a Hoeveel kilometer leggen we lopend af? 1 km b Hoeveel kilometer fietsen we? 3 km c Welk deel van 35 km gaan we met het openbaar vervoer? 355 = 17
werkschrift
b
26 d Welk deel gaan we met de auto? 35 Welk percentage hoort daar ongeveer bij? 3 4 deel = 75%
blz. 45
computer
C
54
les 10 herhalen
1
blok 5 Reken uit.
aa
360 pakken wasmiddel worden verdeeld over 24 schappen. Hoeveel pakken komen er op elk schap? 15
C
c Er passen 12 kleurpotloden in een kleurdoos. Hoeveel kleurdozen kun je vullen met 1000 kleurpotloden? 83 Hoeveel potloden houd je over? 4
2
C
a
3
Groep 7 gaat een dag op excursie. Ieder betaalt € 16. De excursie kost voor de hele groep € 352. Groep 8 gaat kamperen. Ieder betaalt hiervoor € 21. Het schoolkamp kost voor de hele groep € 357. Hoeveel kinderen uit groep 7 gingen op excursie? 22 kinderen. Hoeveel kinderen uit groep 8 gingen op kamp? 17 kinderen.
ac
689 : 68 = 10 r 9
300 : 20 = 15
400 : 20 = 20
700 : 70 = 10
340 : 20 = 17
450 : 15 = 30
660 : 60 = 11
Welk staafdiagram en welk cirkeldiagram horen bij elkaar? 1 en C; 2 en D; 3 en B; 4 en A. A B C D
2
Bekijk de grafiek. x 1000 toeschouwers
4
bd
Welke schatting kies je? Reken de schatting en de echte som uit. a 345 : 23 = 15 b 428 : 17 = 25 r 3
1
C
b In een doos passen 28 pakjes margarine. Hoeveel dozen heb je nodig voor 700 pakjes? 25
3
Het aantal bezoekers is met meer dan 10% gedaald.
4
40
aa
30
b c
20
bd
10 0
1e
2e
3e
4e wedstrijd
a
Hoeveel toeschouwers waren er bij de eerste en de vierde wedstrijd? Klopt het wat de voorzitter zegt? ja Er kunnen 50 000 mensen in het stadion. Welk percentage stoelen is bij de eerste 60 wedstrijd bezet? 30 50 = 100 = 60% Is het stadion bij de tweede wedstrijd meer of minder dan halfvol? Meer dan halfvol. Eerste wedstrijd: 30 000; vierde wedstrijd: 25 000.
les 10 oefenen 5 CD
6 CD
7 CD
a
a
Tel handig op. a
b
mayosaus limonade pastasaus satésaus
€ € € €
0,99 0,99 0,99 2,49
TOTAAL:
€
5,46 …
wijn appels eieren sla eieren chocomix
€ € € € € €
3,99 1,98 0,99 0,69 0,99 1,99
TOTAAL:
€
10,63 …
Hoeveel kosten de artikelen ongeveer per stuk? a b 2 voor 99 c 50 c 2 voor € 2,99 € 1,50 2 voor 49 c 25 c 2 voor € 4,49 € 2,25 2 voor € 1,98 € 1 2 voor € 1,49 75 c 4 voor 99 c 25 c 6 voor € 1,79 30 c Hoeveel kost een deel van de taart? a Hoeveel kost:
a
een halve taart € 6 een kwart taart € 3 mta slagroo € 12
8 CD
bc
art
driekwart taart € 9
nasi goreng brie geraspte kaas wasverzachter koffiepads ontbijtkoek knakworst kwark tandpasta
€ € € € € € € € €
3,49 1,49 0,99 3,99 1,69 1,39 1,99 1,39 4,49
TOTAAL:
€
20,91 …
55
bc 6 voor 99 c 17 c 2 voor € 4,99 € 2,50 3 voor € 4,49 € 1,50 3 voor € 1,54 50 c
b Hoeveel kost: 1 6 1 8 1 5
blok 5
taart € 2 taart € 1,50 taart € 2,40
bc Hoeveel kost: 5 6 7 8 7 10
taart € 10 taart € 10,50 taart € 8,40
Welke tijden horen bij elkaar? Het is bijna drie uur. 14.58 Het is even over vieren. 16.03
Het is even over half elf. 10.31 Het is precies kwart over negen. 21.15
Het is bijna half zeven. 06.28 Het is precies tien over twee. 02.10
Het is precies tien voor half acht. 19.20 Het is bijna kwart voor twaalf. 23.43
Kies uit deze tijden:
even snel
blz. 74 - 77
verder
blz. 78 - 81
plus
blz. 82 - 85
computer
C
56 1
les 11
blok 5
Bereken de inhoud. a Hoe gaat het verder?
1 cm3
… 8 cm3
27 … cm3
64 … cm3 125 cm3, 216 cm3, enz
b Hoeveel blokjes van 1 cm3 passen in deze dozen? 250 cm3; 288 cm3; 1728 cm3 12 cm
6 cm
5 cm 5 cm
10 cm
6 cm
8 cm
12 cm
C
12 cm
2
Ken je deze inhoudsmaten? Samen bespreken.
1l
1 ml = 1 cm3 100 ml = 100 cm3 = 1 dl = 0,1 l 5 dl = 0,5 l 500 ml = 500 cm3 = 1000 ml = 1000 cm3 = 1 dm3 = 10 dl = 1 l
100 ml
C
100 ml
C
3
4
Vitamine D druppels
Reken om. a 1 l 1000 cm3 = … 3 0,5 l 500 cm = … 100 cm3 = 0…,1 l 1 cm3 = 0…,001 l
0,5 l
500 ml
0,1 l
100 ml
Oo drupg pels
30 ml
10 ml
b 10 dl = … 1 l 12 dl = … 1,2 l 3 dl = … 0,3 l 2,5 dl = … 0,25 l
1000 ml
ZALF 5 ml
1 ml is ongeveer 20 druppels
75 ml
c 100 cl = … 1 l 735 cl = … 7,35 l 35 cl = … 0,35 l 6 cl = … 0,06 l
d 1000 ml = … 1 l 200 ml = … 0,2 l 50 ml = … 0,05 l 15 ml = … 0,015 l
Hoeveel water is het? Samen bespreken. 28% van ons water wordt gebruikt bij het doorspoelen van het toilet. In een stortbak gaat gemiddeld 10 liter water.
werkschrift
blz. 46
maatschrift
blz. 14 en 15
computer
les 12
C
1
a
Wat is de inhoud in cm3? a 40 cm3 b 112 cm3
bd
c 176 cm3
5 cm
495 cm3
1
5 2 cm
4 cm 4 cm
8 cm 1
4 cm
2
57
4 cm
2 cm
C
blok 5
5 2 cm
7 cm
Reken uit. Inhoud 100 cm3
aa
5 cm
1
12 cm
b Inhoud 180 cm3 Hoe lang en hoe breed kan deze doos zijn? Meer antwoorden. l × b = 12
5 cm
7 2 cm
15 cm
Hoe hoog is deze doos? 4 cm
bd
c Inhoud 480 cm3
Wat kunnen de afmetingen van deze doos zijn? Meer antwoorden. l × b × h = 480
3 CD
Welke schepen kunnen de haven invaren? Er willen 3 schepen de haven invaren. Toka Maru, diepgang 12,05 m Karekiet, diepgang 1,25 m Freedom, diepgang 15,20 m
Inhoud 22
1 2
cm3
Wat kunnen de afmetingen van dit doosje zijn? Meer antwoorden. l × b × h = 22 12 (bijv. 3 × 1,5 × 5)
b
aa
De diepte van de haven is 12 meter en 50 … centimeter. b Welke schepen kunnen de haven in? Toka Maru en Karekiet c De Toka Maru heeft nog 45 … centimeter water onder de kiel. d Hoeveel meter en centimeter moet de haven ten minste worden uitgebaggerd, zodat ook het grootste schip kan binnenvaren? 2,70 m
Kade
14 m 13 m
diepgang kiel i
4 CD
a
Welk getal ligt er precies tussenin? a b tussen 1 en 3 2 tussen 2 en 2,6 2,3 tussen 1 en 2 1,5 tussen 4 en 4,8 4,4 tussen 0,1 en 0,3 0,2 tussen 6 en 6,2 6,1 werkschrift
bc tussen 1 en 1,1 1,05 tussen 4,2 en 4,3 4,25 tussen 6,9 en 7 6,95 blz. 46
computer
C
58 1
les 13
blok 5
Wat geven we cadeau en hoeveel kost dat? Samen bespreken. 1 op de 6 Nederlanders geeft het liefst bloemen als Samen geen 100%. cadeau. Klopt dat? Geven de anderen dan geen cadeaus? De Nederlander geeft zo gemiddeld elke maand een cadeau.
Top 5 meest gegeven cadeaus Nederlanders hebben vorig jaar gemiddeld ruim 227 euro aan cadeaus weggegeven. De gemiddelde prijs voor een cadeau was 18 euro. De gulle gevers kiezen het meest voor bloemen.
C
Bloemen 17% Contant geld 13% Speelgoed 9% Cadeaubon 6% Boeken 6%
2
Welk percentage en welke breuk zijn ongeveer even groot? a 24% en 14 ; 51% en 12 ; 12% en 18 ; 30% en 13 b 15% en 17 ; 44,5% en 209 ; 39% en 25 ; 4,1% en 251 ; 30% en 103 24%
1 3
51% 12%
1 2
30%
1 8
15%
1 4
44,5%
C
3
9 20
4,1 % 39%
1 7
1 25
30%
3 10
2 5
Welke groenten vinden de kinderen het lekkerst?
Meer dan tweederde van de kinderen vindt tomaten en broccoli erg lekker. 1 op de 10 kinderen lust geen enkele groente.
Naomi
Hoe kan dat nou? Samen meer dan 100%!
Tomaten 68% Broccoli 67% Sperziebonen 32% Bloemkool 25% Spinazie 25% Worteltjes 18% Paprika 12% Geen enkele groente 11%
Jesse Britt
Maak zelf zo’n plaatje van je eigen groep. Samen bespreken. werkschrift
blz. 47
maatschrift
blz. 16 en 17
computer
les 14
C
1
59
blok 5
Bekijk de grafieken. 200 op de 1000 mensen hebben Chinees als moedertaal. a Hoeveel op de 1000 hebben Engels als moedertaal? 80 b Hoeveel op de 1000 hebben Nederlands als moedertaal? 4 c Er zijn op de wereld 6 miljard mensen. Hoeveel daarvan spreken Chinees? Hoeveel Nederlands? 1200 miljoen; 24 miljoen
a b
Chinees 20%
Engels 8%
Nederlands 0,4%
Percentages mensen die Chinees, Engels of Nederlands als moedertaal hebben.
C
2
Welke breuk ligt het dichtst bij het percentage?
aa 1 20
e
2%
Kies uit:
1 2
1 5
3 5
c
9%
Kies uit:
1 9
2 10
2 5
f 1 2
49% Kies uit: 1 4
1 5
bg
1 2
88% Kies uit: 9 10
8 10
d 19% Kies uit: 1 5
1 10
1 4
1 50
74% Kies uit: 3 4
3 CD
ab
20% Kies uit:
9 100
Welke voertuige voertuigen i n kunnen k door dee tunnel? el? unnel rijden Er willen 3 voertuigen door de tunnel rijden. Een personenauto, hoogte 1,72 m. Een kampeerauto, hoogte 3,18 m. Een dubbeldekker touringcar, hoogte 3,96 m.
bh
1 4
1 20
14,1% Kies uit: 1 14
1 6 1 7
2,2
m
aa b 4 CD
a
De maximale hoogte is 2 meter en … 20 centimeter. Maximale doorrijhoogte 2,2 m. b Welke voertuigen kunnen door de tunnel? Alleen de personenauto kan erdoor. c Hoeveel centimeter is de kampeerauto te hoog? 98 cm d Hoeveel meter en centimeter is de dubbeldekker te hoog? 1,76 m
Reken uit. a € 3,00 + € 1,25 = € 4,25 € 5,50 + € 1,50 = € 7,00 € 1,40 + € 3,10 = € 4,50 € 6,99 + € 3,01 = € 10,00
b … m 2,1 m + 0,40 m = 2,50 … m 1,2 m + 0,35 m = 1,55 … m 6,45 m + 1,5 m = 7,95 0,65 m + 0,35 m = 1 … m werkschrift
bc
blz. 47
… m 45 cm + 0,05 m = 0,50 … m 1,05 m + 5 cm = 1,10 … m 8 cm + 1,8 m = 1,88 … m 5 dm + 5 cm = 0,55 computer
C
60
les 15 herhalen
1
blok 5
Hoeveel flesjes kun je helemaal vullen met 1 liter? Neem de tabel over en vul in.
40 ml
50 ml
1 liter
100 ml
flesinhoud
125 ml
100 ml
50 ml
125 ml
40 ml
10 …
20 …
… 8
25 …
C
aantal flessen
C
2
3
Hoeveel flessen kun je vullen? Neem de tabel over en vul in. inhoud vat
30 l
15 l
45 l
aantal flesjes
100 …
50 …
150 …
6l
18 l
25,5 l
60 …
85 …
20 …
Welk percentage en welke breuk zijn ongeveer even groot? 1 1 1 b 15 en 18%; 13 en 34%; 2 en 49%; 4 en 26%; 5 en 1 19%; 10 en 11% 13%; 201 en 6%
aa
11%
26%
1 4
1 10
b
a
1 8
34%
en
bc
1 7
en 14%; 16 en 16%; 11%; 35 en 58% 1 6
6% 1 8
18%
1 9
en
16% 58%
13%
1 9
11%
1 20
49% 1 2
4
1 3
1 5
19%
C
In een flesje gaat 0,3 l.
3 5 1 5
14%
1 7
Hoeveel procent? a Anouk maakt limonade met 15 deel siroop en 45 deel water. Hoeveel procent siroop gebruikt zij? Hoeveel procent water? 20% siroop, 80% water. b Van een groep van 40 kinderen gaan er 30 kamperen. Hoeveel procent is dat? 75% c In een chocoladefabriek maakt men 15 deel hazelnootrepen en 40% melkchocoladerepen. De rest is pure chocoladerepen. Hoeveel procent pure chocoladerepen maakt de fabriek? 40% d 1 op de 8 Nederlanders heeft nog nooit met een computer gewerkt. Hoeveel procent is dat? 12,5%
les 15 oefenen 5 CD
Hoeveel kosten de telefoongesprekken? a b
a
Hoeveel kosten deze gesprekken? van 13 minuten € 1,82 van 19 minuten € 2,66 van 23 minuten € 3,22
6 CD
b
Hoeveel kosten deze gesprekken? van 12 minuten € 2,76 van 26 minuten € 5,98 van 33 minuten € 7,59
Hoeveel kosten deze gesprekken? van 6 min. 30 sec. € 1,56 van 13 min. 20 sec. € 3,20 van 28 min. 10 sec. € 6,76
Hoeveel hele euro’s krijg je ongeveer terug? b
aa
€ 0,98 € 1,99 € 3,85
€ € € € €
Je betaalt met een briefje van € 10. € 3
8 CD
24 c per minuut.
Reken met geld. a Kim krijgt € 2,50 zakgeld per week. Ze spaart voor een dvd. Deze kost € 16,99. Hoeveel weken moet ze sparen voordat ze deze dvd kan kopen? 7 b Janine krijgt € 1,50 zakgeld per week. Zij spaart voor een armband die € 23,50 kost. Na hoeveel weken kan ze die kopen? 16 c Bram krijgt € 1,75 zakgeld per week. Hij spaart voor een spelcomputer die € 149 kost. Moet hij korter of langer dan een jaar sparen? Na hoeveel weken kan hij die spelcomputer kopen? langer; 86.
a
7 CD
bc
23 c per minuut.
14 c per minuut.
61
blok 5
a
b
bc 1,48 2,99 3,49 5,98 0,99
Je betaalt met een briefje van € 20. € 5
€ 22,89 € 0,98 € 4,99 € 7,99 € 1,48 € 5,55
Je betaalt met een briefje van € 50. € 6
Reken met breuken. a Julian maakt een fietstocht van 48 km. Op 23 van de route rust hij even. Hoeveel kilometer moet hij daarna nog fietsen? 16 km b Amel maakt een fietstocht van 36 km. Hij pauzeert 2 keer: na 24 km en na 30 km. Welk deel van de tocht heeft hij na elke pauze gefietst? 23 deel en 56 deel c Ilse fietst 21 km en pauzeert daarna. Ze heeft dan al 78 deel van de tocht gefietst. Hoe lang is de hele fietstocht? 24 km
even snel
blz. 74 - 77
verder
blz. 78 - 81
plus
blz. 82 - 85
computer
C
62 1
les 16
blok 5
Hoe reken je het uit? De familie Van Marle gaat uit eten. Ze zijn met z’n twaalven. a Ze kunnen kiezen uit 4 verschillende soorten pizza. Ieder neemt van elk soort een kwart pizza. c Het tafelkleed.
€ 2,25
4m
€ 6,75
b 4 salades.
1 12 m
d Het restaurant.
24 m
6 12 m
6m
C
a 12 × 4 × € 2,25 = € 108; b 4 × € 6,75 = € 27; c 4 × 1
2
Vergelijk en reken.
1 2
4 × 3
4m 3m
3 12 m
C
3
4
1 4
15 × 1
1 2
= 22
16 ×
1 8
= 2
= 18 1 2
Hoe reken je het uit? a 8 13 ; 16 23 ; 25; 33 13 8
1 3
werkschrift
= 1 4
1 2
1 2
2
m = 156 m .
4 × 3
1 2
2 ×
7 = 1 4
=
4 × 3,5 0 = 2 × 7 = 1 4
Samen bespreken. 4 × 3,5 0 =
4 × 3 = 1 2
Reken uit op je eigen manier. a 14 × 2 12 = 35 8×2
m = 6 m ; d 24 × 6
m
7m
C
2
1 2
3 1 2
1 2
1 2
2m
4 ×
b 6×2
1 6
= 13
c 2×3
2 5
= 6
3×1
2 3
= 5
5×1
2 5
= 7
9×3
1 6
2 103
2×4
2 3
= 2
3
4 5
= 28
1 2
5×
= 11
1 2
= 9
1 3
5 × 1 107 = 8
1 2
b 4×2
1 4
=9
2
blz. 48
0,5 0
1 4
l
maatschrift
2
1 4
l
blz. 20 en 21
2
1 4
l
2
1 4
computer
l
m
C
les 17
C
1
a
Hoe lang is elke kabel in totaal? a b
2
a
Hoeveel pizza’s? Schrijf de som op. a 12 stukken van 1 2 pizza 6
––––––––
|
1 2
b 16 stukken van 1 4 pizza 4
m –––––––––
|
6 stukken 3 m
3 CD
4 CD
c 5 stukken van 1 2 3 pizza 1 3
bd
c
bd
|
–––––––––––– 1 13 m –––––––––––––
|
4 stukken 6 m
10 stukken 13 13 m
5 stukken 13 m
|
|
Reken uit.
aa
a
5 CD
7 stukken van 3 1 4 pizza 5 4
––––– –––––– ––– 1 12 m ––––––––
|
63
blok 5
b 3,50 m – 0,30 m = 3… ,20 m 6,4 m – 0,35 m = 6… ,05 m 3,85 m – 1,4 m = 2… ,45 m 1 m – 0,34 m = 0… ,66 m
bc
€ 5,00 – € 2,25 = € 2,75 € 6,75 – € 1,75 = € 5,00 € 7,90 – € 0,09 = € 7,81 € 5,05 – € 0,50 = € 4,55
Hoeveel centimeter meer? a 3 m en 2,50 m 50 cm 3,01 m en 3 m 1 cm 3,10 m en 3 m 10 cm 1,80 m en 1,75 m 5 cm
b 3,2 m en 3,02 m 18 cm 1,6 m en 1,06 m 54 cm 5 m en 5,5 m 50 cm 5 m en 5,05 m 5 cm
bc
–––––––––––– 2 35 m –––––––––––––
|
0,30 m – 5 cm = 0… ,25 m 2,05 m – 40 cm = 1… ,65 m 7 m – 89 cm = 6… ,11 m 8 dm – 4 cm = 0… ,76 m
0,80 m en 0,81 m 1 cm 0,80 m en 0,18 m 62 cm 1,8 m en 19 dm 10 cm 4 dm en 0,38 m 2 cm
Reken met inhoud.
60 cm 40 cm
2
40 cm
3
1
25 cm 50 cm
50 cm
40 cm
75 cm
30 cm
b
aa
Hoeveel cm³ gaat er in elke doos? doos 1: 100 000 cm3, doos 2: 72 000 cm3, doos 3: 75 000 cm3 b Hoeveel liter is dat? doos 1: 100 l, doos 2: 72 l, doos 3: 75 l c Meneer Van der Ven heeft 70 liter nodig. Welke doos kiest hij? doos 2 d Meneer Smit heeft 350 liter nodig. Wat kan hij het beste nemen? 2 × doos 1 en 2 × doos 3 werkschrift
blz. 48
computer
64
C
1
les 18
blok 5
Reken met geld. Gebruik je rekenmachine.
a 0
€ 89,9
C
2
b
Lars heeft al € 41,15 en nu spaart hij elke week € 3,25. a Kan hij in 10 weken het bedrag van € 89,90 bij elkaar sparen? nee b Na hoeveel weken heeft hij € 50 gespaard? 3 weken c Hoe lang moet Lars nog sparen totdat hij deze radio kan kopen? 15 weken
Reken uit met je rekenmachine. SUPERMARKT Witjes koffie € 2,45 thee € 1,85 appeltaart € 4,12 6 eieren € 0,87 macaroni € 0,69 noten € 5,86
TOTAAL:
€
Voetbalvereniging
Actief
,40
CONTRIBUTIE PER JAAR € 43,20
€ 90
15,84
bc aa
C
3
Dit betalen ze met z’n zessen. Hoeveel betaalt ieder? € 2,64
prijs in €
C
b Hoeveel is de contributie per maand? € 3,60
Reken de prijzen uit. Neem de tabel over en vul in. Gebruik je rekenmachine. Handappels: € 1,79 per kilo. aantal kilo’s
C
Een jaarabonnement op een tijdschrift kost € 90,40. Het tijdschrift verschijnt om de week. Hoeveel kost 1 nummer? € 90,40 : 26 = € 3,48
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1,79 …
3,58 …
5,37 …
7,16 …
8,95 …
10,74 …
12,53 …
14,32 …
16,11 …
17,90 …
4
Neem steeds het dubbele. Gebruik je rekenmachine. 0,125 × 2 = ... × 2 = ... × 2 = ... Ga door totdat je uitkomst groter dan 2000 is. 0,375 × 2 = ... × 2 = ... × 2 = ... Ga door totdat je uitkomst groter dan 10 000 is. Doe dit ook met 0,15 en met 1,05. Ga door totdat je uitkomst groter is dan 200. Samen bespreken.
5
Wat zou jij kiezen? Julia is 11 jaar geworden en krijgt zakgeld. Gebruik een rekentabel. Samen bespreken. Je krijgt nu € 3 per maand en na elke elk verjaardag verdubbelen we je zakgeld. Dus als je 12 bent, krijgt je € 6 per maand, als je 13 bent € 12 per ma maand, enzovoort.
Je krijgt elke maand € 6 en na elke lke us als verjaardag € 6 per maand meer. Dus je 12 bent € 12 per maand, als je 13 3 bent € 18, enzovoort.
werkschrift
blz. 49
maatschrift
blz. 22 en 23
computer
C
les 19 1
Reken uit met je rekenmachine. Rond de getallen af op 2 cijfers achter de komma. a b c 35 : 5 = 7 163 : 8 = 20,38 0,125 × 2 = 0,25 701 : 2 = 350,5 555 : 37 = 15 0,125 × 4 = 0,5 555 : 4 = 138,75 0,861 : 7 = 0,12 0,125 × 8 = 1 100 : 16 = 6,25 700 : 3 = 233,33 0,125 × 16 = 2
C
a
2
65
bd 1 3 2 6
: : : :
7 = 0,14 7 = 0,43 7 = 0,29 7 = 0,86
Reken uit. Controleer de antwoorden met je rekenmachine. Rond de getallen af op 2 cijfers achter de komma. a d b c 35,12 + 0,17 = 35,29 3,5 – 1,25 = 2,25 3,50 – 1,25 = 2,25 16,25 + 8,125 = 24,38 7,2 + 13,7 = 20,9 – 10,1 = 89,9 10,7 – 3,4 = 7,3 12,34 + 1,234 = 13,57 100 7,3 + 13,7 = 21 8,43 – 5,4 = 3,03 8,12 – 1,05 = 7,07 0,56 + 0,05 = 0,61 204,13 + 23,26 = 227,39 8,43 – 3,04 = 5,39 0,71 – 0,25 = 0,46 0,56 + 0,50 = 1,06
a
b
3 CD
Reken uit. Het kinderzwembad is 1,2 m diep.
aa
b
4 CD
blok 5
Hoeveel centimeter is dat? 120 cm b Een kind met een lengte van 1,15 m staat op de bodem. Steekt dat kind met zijn hoofd boven water uit? nee c Hoe lang is een kind dat 25 cm boven het water uitsteekt? 1,45 m d De vorm van het bad is vierkant. Er gaat 120 000 liter water in. Hoe lang en hoe breed is het bad? 10 m lang en breed
a
Reken uit. a b € 150 + € 15 = € 165 150 + 15 = 165 € 15 + € 1,50 = € 16,50 15 + 1,5 = 16,5 € 1,50 + € 1,50 = € 3,00 1,5 + 1,5 = 3 € 150 + € 1,50 = € 151,50 150 + 1,5 = 151,5
5 CD
b
a
Reken de bezoekersaantallen van het pretpark uit. a Hoeveel bezoekers van 11 tot en met 20 jaar kwamen er? 25 000 b Hoeveel bezoekers van 0 tot en met10 jaar? 40 000 c Hoeveel procent is ouder dan 50 jaar? 0% d Bereken het aantal bezoekers ouder dan 20 jaar. 35 000
werkschrift
c € 90,00 – € 45,00 = € 45,00 € 90,00 – € 4,50 = € 85,50 € 9,00 – € 4,50 = € 4,50 € 9,00 – € 0,45 = € 8,55
bd 90 – 45 = 45 90 – 4,5 = 85,5 9 – 4,5 = 4,5 9 – 0,45 = 8,55
De 100 000 bereikt! Verdeling van de bezoekers naar 0 11 21 30 40
- 10 jaar - 20 jaar - 30 jaar - 40 jaar - 50 jaar
blz. 49
leeftijd:
40% 25% 20% 8% 7%
computer
C
66
blok 5
1
les 20 herhalen
a
Bereken de oppervlakte. a 10 m2 b 16 m2
1
8,25 m2
2
28 m
2m
2
bd
c 11 14 m2
m
5m 4m
2,75 m
2
23 m 3m
C
6m
C
2
3
a
Reken uit. a 3 × 13 = 1 2 × 2 12 = 5 4 × 1 14 = 5
b 6×1 12 × 2 5×4
1 3 2 4 1 5
=8 = 30 = 21
c 12 × 1 10 × 3 16 × 2
bd 2 6 4 5 2 8
= 16 = 38 = 36
24 × 0,25 = 6 6 × 0,125 = 0,75 25 × 0,25 = 6,25
Reken deze tafels van vermenigvuldiging uit. Samen bespreken. 1 × 12 = 2 × 12 = ... 10 × 12 = 1 × 1,2 = 2 × 1,2 = ... 10 × 1,2 = Met de rekenmachine: 12 + 12 = 24 + 12 = ... + 12 = ... enz. 1,2 + 1,2 = 2,4 + 1,2 = ... + 1,2 = ... enz.
C
Doe net zo: De tafels van 0,9 en 2,5 en 1,75.
4
Reken deze tafels achterstevoren uit. Samen bespreken. 10 × 18 = 9 × 18 = ... 1 × 18 = 10 × 1,8 = 9 × 1,8 = ... 1 × 1,8 = Met de rekenmachine: 180 – 18 = 162 – 18 = ... – 18 = ... enz. 18 – 1,8 = 16,2 – 1,8 = ... – 1,8 = ... enz.
C
Doe net zo: de tafels van 0,9 en 1,5 en 1,25. Begin bij 10 keer en ga terug tot 1 keer. Samen bespreken.
5
Hoeveel contributie hebben ze samen opgehaald? Gebruik je rekenmachine. Anouk heeft al bij 19 adressen geld opgehaald voor de sportclub. Mourad bij 15 adressen. Ze hebben allebei per adres € 3,50 opgehaald. € 119
les 20 oefenen 6 CD
blok 5
67
Zet de getallen van klein naar groot. 7183
7381
3718
8713
3187
8173
3187
3718
7183
7381
8173
8713
15 089
18 059
58 019
19 058
59 081
95 108
80 591
15 089
18 059
19 058
58 019
59 081
80 591
95 108
102 347
703 241
273 401
302 174
123 047
417 203
102 347
123 047
273 401
302 174
417 203
703 241
aa
b
bc 7 CD
a
Schrijf de tijden digitaal. a 7 uur ’s morgens 07.00 7 uur ’s avonds 19.00 half 4 ’s middags 15.30 half 11 ’s morgens 10.30
b kwart voor 3 ’s nachts 02.45 kwart over 5 ’s middags 17.15 10 minuten over 2 ’s middags 14.10 5 minuten over 8 ’s avonds 20.05
bd
c 10 voor 7 ’s morgens 06.50 10 over half 7 ’s avonds 18.40 5 over 6 ’s morgens 06.05 5 over half 6 ’s middags 17.35
8 CD
2 minuten over 9 ’s avonds 21.02 3 minuten voor half 6 ’s middags 17.27 9 minuten over 10 ’s avonds 22.09 7 minuten voor half 12 ’s avonds 23.23
Schrijf de uitkomst als kommagetal. b 5 + 103 = 5,3
aa
4 + 100 = 0,14
1 = 10,01 10 + 100
2 10
7 + 100 = 0,27
1 10 + 1000 = 10,001
26 3 + 100 = 3,26
9 2 + 103 + 100 = 2,39
1 10 + 101 + 1000 = 10,101
3 4 + 100 = 4,03
6 6 + 105 + 100 = 6,56
1 1 10 + 100 + 1000 = 10,011
7+
9 CD
a
bc 1 10
7 10
= 7,7
Tel de kommagetallen op. Schat eerst de uitkomst. Reken de sommen daarna onder elkaar uit. a c b 16,9 + 12,8 = 29,7 21,457 + 66,121 = 87,578 34,15 + 33,76 = 67,91 24,5 + 13,9 = 38,4 45,395 + 21,908 = 67,303 54,23 + 27,86 = 82,09 53,4 + 26,8 = 80,2 21,405 + 43,044 = 64,449 75,63 + 13,54 = 89,17 57,4 + 33,9 = 91,3 40,683 + 55,005 = 95,688 62,17 + 33,76 = 95,93
b
even snel
blz. 74 - 77
verder
blz. 78 - 81
plus
blz. 82 - 85
computer
C
68 1
blok 5
les 21
Hoeveel moet je betalen? a Hoeveel moet je betalen voor 100 gram, 200 gram, 250 gram, 400 gram, 500 gram, 150 gram, 750 gram? Samen bespreken. b Hoeveel gram kaas hoort ongeveer bij deze bon? Ongeveer 600 gram.
Versmarkt Amersfoort Kaas
verkoopdatum:
789993 630393 gewicht kg
prijs €/kg
C
€ 11,50
2
Ken je de waarde van de cijfers? a Wat is de waarde van de cijfers in dit gewicht? 3,125 kg 3: 3000 … gram 1: 100 … gram
2: … 20 gram
5:… 5 gram
C
c Wat is de waarde van het cijfer 6 in deze gewichten? 65 kg 6… 0 kg 2673 kg 60… 0 kg 0,615 kg … 0,6 kg 3,06 kg … 0,06 kg 0,196 kg … 0,006 kg
3
11-03-2010 totaalprijs €
€ 6,91
b Wat is de waarde van de cijfers in dit gewicht? 15,378 kg 1: … 10 kg
5:… 5 kg
3: 0,3 … kg
7: 0,07 … kg 8: 0,08 … kg
d Schrijf in cijfers: 1 kg en 600 g … 1,6 kg 12 kg en 715 g 1… 2,715 kg 387 g 0,387 kg … 1 kg en 45 g 1,045 kg … 3 kg en 7 g 3,007 kg …
Hoeveel moet je ongeveer betalen? Neem de tabel over en vul in. gewicht in kg prijs
5
1
2
2,5
4
3
7
0,5
12
7,5
3,25 …
0,65 …
1,30 …
1,63 …
2,60 …
1,95 …
4,55 …
0,33 …
7,80 …
4,88 …
C
aard ap 5 kg pelen € 3,2 5
4
Wat is het zwaarst? a 1,4 kg of 1,04 kg 1,4 kg 1,4 kg of 1,40 kg even zwaar 1,4 kg of 1,35 kg 1,4 kg 1,4 kg of 1,53 kg 1,53 kg
werkschrift
blz. 50
b 500 g of 0,5 kg even zwaar 500 g of 5,00 kg 5,00 kg 500 g of 0,05 kg 500 g kg 500 g 500 g of 15
maatschrift
c 2 kg of 201 g 2 kg 2 kg of 2001 g 2001 g 2 kg of 1999 g 2 kg 2 kg of 2000 g even zwaar
blz. 26 en 27
computer
C
les 22 1
Hoeveel moet je betalen?
aa ab b
c d
C
be 2
3 CD
Hoeveel kost het gehakt per kg? € 4,19 Hoeveel weegt dit pakje gehakt? Kies uit: bijna 100 g; bijna 1 kg; bijna 9 kg. bijna 1 kg Hoeveel moet je betalen voor 100 g? En voor 500 g? € 0,42; € 2,10 Dit gehakt komt in de reclame. Er gaat 10% van de prijs af. Hoeveel moet je dan betalen? € 3,74 Wat wordt dan de prijs per kg? € 3,77
b 2,3 kg = … 2 6,5 kg = … 6 6,45 kg = … 6 6,05 kg = … 6
a
b
Kies steeds het goede antwoord. Welk percentage g hoort bij de breuk?
aa
1 5
Kies uit:
5%
3 4
Kies uit:
75%
15%
60%
35%
Kies uit::
85%
Kies uit:
7 10
20%
1%
789993 630393
25-02-2010
gewicht kg
prijs €/kg
0,991
€ 4,19
1,500 kg = … 1 1,050 kg = … 1 1,005 kg = … 1 0,105 kg = … 0
totaalprijs €
€ 4,15
kg + 5… 00 g kg + … 50 g kg + …5 g kg + 1… 05 g
visite 24% ontspanning 16% van en naar het werk 24% winkelen 11% overig
Kies uit:
20% Kies uit:
48%
bd
7 20
19 20 85 100
verkoopdatum:
b Welke breuk hoort bijj het percentage? g
c Welke breuk hoort bijj het percentage? g 1 15
Rundergehakt
bc kg + 300 … g kg + 5… 00 g kg + 4… 50 g kg + 50 … g
Beantwoord de vragen. a Hoeveel procent is ‘overig’? 25% b Waarvoor zou de auto bij ‘overig’ bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden? werk, zoals taxi; bedrijfswagen c Welke kleur hoort bij ‘winkelen’? geel d Welke kleuren kunnen bij ‘visite’ en ‘werk’ horen? paars en blauw e Welke soorten autogebruik horen bij: ongeveer een kwart; iets minder dan 16 ? visite en werk; ontspanning
a
4 CD
Versmarkt Amersfoort
Reken om. a 2 kg = 2000 … g 0,5 kg = … 500 g 2,5 kg = 2… 500 g 1,3 kg = 1300 … g
a
69
blok 5
17 50
werkschrift
1 1
2 1
1 100
10 100
2 100
20 100
Welke breuk ligt er het dichtst bij? j 48%
Kies uit::
11%
Kies uit:
blz. 50
1 2
1 15
1 3
1 10
1 4
1 5
computer
70
les 23
blok 5
C
1
Waar staat Johan? Samen bespreken. Kijk naar de schaduwen.
C
2
Kijk naar de schaduwen. Op welke momenten van de dag is het? Samen bespreken.
b
a
c
d
C
e
3
Wat is de goede volgorde? Schrijf de cijfers op. 2 – 4 – 6 – 1 – 3 – 5 Boris loopt langs een straatlantaarn. 4
6
1 2
C
3
4
5
Hoe lang zijn de bomen en hun schaduwen? 1 lengte boom lengte schaduw
2
3
12 m
8m …
10 …m
6m …
4m …
5m …
2
1
3
12 m
?
werkschrift
blz. 51
maatschrift
blz. 28 en 29
computer
les 24
C
1
Meet en reken.
71
blok 5
aa
Meet lantaarnpaal 1 met je liniaal. 3 cm Paal 1 is in het echt 6 m hoog. Wat is de schaal? 1 : 200 Meet ook de palen 2 en 3. Hoe hoog zijn die in werkelijkheid? 2. 2 cm = 4 m; 3. 6 cm = 12 m b Hoe lang zijn de lantaarnpalen en hun schaduwen? lengte
2 CD
2
2 cm …
…6 cm
lantaarnpaal in werkelijkheid
6 m …
4 m …
12 m …
schaduw op papier
1 cm …
0,… 7 cm
…2 cm
schaduw in werkelijkheid
2 m …
1,… 40 m
…4 m
Teken een lantaarnpaal die 4,5 cm hoog is. Teken de schaduw er op de goede lengte bij. 1,5 cm Hoe hoog is die paal in werkelijkheid? 9 m Hoe lang is de schaduw? 3 m
Hoeveel pakjes boter kun je maken? 4 b 4 2 kilo 1 kilo
aa
3 CD
kg
4 CD
a
Reken uit. a € 2,50 – € 2,05 = € 0,45 € 3,30 – € 3,03 = € 0,27 € 5,40 – € 5,04 = € 0,36 € 7,20 – € 7,02 = € 0,18
3
3 cm …
3
1 4
2
lantaarnpaal op papier
bc 1
1
c 16
1 2
1 8
kg
b 2,3 – 2,03 = 0,27 1,5 – 1,05 = 0,45 6,4 – 6,04 = 0,36 2,9 – 2,09 = 0,81
bd
2 kilo
18
4 12 kilo
kg
1 4
kg
bc 1,1 – 1,01 = 0,09 7,2 – 7,02 = 0,18 2,06 – 1,6 = 0,46 8,09 – 5,9 = 2,19
b
Reken uit.
a Dit briefje van 10 euro is verkleind. In het echt zijn de lengte en de breedte 4 keer zo groot. Wat zijn de echte afmetingen? breedte 68 mm, lengte 128 mm b Met hoeveel van deze verkleinde briefjes kun je het echte briefje helemaal vol leggen? 16 c Een foto van een briefje van 10 euro wordt vol gelegd met 64 van deze kleine briefjes. Hoeveel keer zo groot of zo klein is de foto als een echt briefje? Lengte en breedte zijn 2 keer zo groot. werkschrift
blz. 51
computer
72
les 25 herhalen
blok 5
C
Versmarkt Amersfoort
1
Hoeveel moet je ongeveer betalen?
aa
Rundergehakt
bc
b
verkoopdatum:
gewicht
250 g
500 g
400 g
750 g
150 g
1,5 kg
2,4 kg
prijs
€… 1,50
€… 3
€… 2,40
€… 4,50
€… 0,90
€… 9
€… 14,40
789993 630393 gewicht kg
prijs €/kg
25-02-2010 totaalprijs €
C
€ 5,99
C
2
3
Rond af. Rond af op hele getallen.
aa
4
bc
Rond af op 2 cijfers achter de komma.
7,3
7 …
7,31
7,3 …
4,3333
4,33 …
15,6
6 1…
15,199
5,2 1…
10,4567
0,46 1…
8,8
9 …
8,80
8,8 …
1,6666
1,67 …
5,5
6 …
5,55
5,6 …
0,38099
0,38 …
Kijk, meet en reken. Welke twee schaduwen zie je op hetzelfde moment? 1 en 2
aa
1
C
b Rond af op 1 cijfer achter de komma.
2
b Hoe lang is de schaduw van de boom? 3 cm
bc
Hoe lang is de schaduw van de lantaarnpaal? 2,7 cm
3
Reken uit. a De vuurtoren is 45 m hoog. De schaduw is 15 m. Manja is 1,80 m. Hoe lang is de schaduw van Manja?
vuurtoren
Manja
hoogte
45 m
1,80 m
schaduw
15 m
0,60 m … = 60 cm
bb
Hoe hoog is de boom? De schaduw van de boom is 8 m. Nick is 1 meter 60. Zijn schaduw is precies 1 m. Nick
boom
lengte
1,60 m
12,80 m …
lengte schaduw
1m
8m
les 25 oefenen 5 CD
6 CD
a
Hoeveel minuten is het samen? a b 1 1 1 1 u + u = 45 minuten 35 minuten … 2 4 4 u + 3 u = … 1 1 1 1 50 minuten 25 minuten 2 u + 3 u = … 4 u + 6 u = … 1 1 1 1 40 minuten 20 minuten 2 u + 6 u = … 4 u + 12 u = … 1 1 1 1 u + u = 35 minuten u + u = 30 minuten … … 2 12 4 4
7 CD
Reken om. a 00 l 5 m3 = 50… 00 dm3 4 m3 = 40… 3 7 dm = …7 l 0,2 dm3 = …0,2 l
a
1 3 1 3 1 4 1 6
u – 14 u = …5 minuten u – 16 u = … 10 minuten u – 16 u = …5 minuten u – 121 u = …5 minuten
b 4000 l = … 4 m3 100 l = … 0,1 m3 10 l = … 0,01 m3 500 l = … 0,5 m3
4 1 2 3 4 5 12
u=… 40 minuten u=… 55 minuten u=… 45 minuten u=… 85 minuten
u – 16 u = … 35 minuten 5 u – 12 u = …5 minuten u – 23 u = …5 minuten u – 14 u = … 10 minuten
00 l 1,5 m3 = 15… 20 l 0,02 m3 = … 2,1 l = 21… 00 cm3 0,3 dm3 = 3… 00 cm3
bc
€ 2,05 € 4,45
1 4 1 4 1 6 3 4
bd
c 200 l = … 0,2 m3 250 l = … 0,25 m3 750 l = … 0,75 m3 450 l = … 0,45 m3
Welke bedragen zijn samen precies € 10? a b
a
b c3
b u – 14 u = … 15 minuten 1 u– 3 u=… 10 minuten u – 16 u = … 20 minuten 1 u – 12 u = … 25 minuten
€ 3,75
€ 3,06 € 0,85
€ 1,47
€ 8,95
€ 7,25 € 5,55
€ 7,94 € 9,15
€ 8,63
€ 7,95
€ 6,25
€ 6,94 € 8,15
€ 6,55
9 CD
12 u + 2 3 u + 7 12 u + 2 3 u +
Hoeveel minuten zijn het?
a a1 2 1 2 1 2 1 2
8 CD
b c5
73
blok 5
€ 8,53
Reken zo kort mogelijk uit.
aa 105 152 144 117
: : : :
7 = 15 8 = 19 9 = 16 9 = 13
even snel
b 261 144 182 232
blz. 74 - 77
: : : :
9 = 29 6 = 24 7 = 26 8 = 29
verder
c 144 210 371 366
bd : : : :
438 433 239 294
4 = 36 5 = 42 7 = 53 6 = 61
blz. 78 - 81
plus
: : : :
7 = 62 r 4 8 = 54 r 1 6 = 39 r 5 4 = 73 r 2
blz. 82 - 85
computer
74 1 CD
2 CD
Reken uit. Vereenvoudig de breuken zo veel mogelijk. a b 3 2 1 1 5 – 5 = 15 1 13 – 23 = 23 2
3 4
–
1 4
= 2 24 = 2 12
1 14 –
3 4
=
2 4
3
4 7
–
3 7
= 3 17
1 25 –
3 5
=
4 5
4
2 3
–1
1 3
1 16 –
3 6
=
4 6
4 CD
5 CD
6 CD
= 3 13
Wat is meer? a 1 2 2 of 3 1 2
3 CD
even snel
blok 5
of
= =
1 2
2 3
b 3 8 3 8
1 5
of
5 8
of
3 7
1 van de 4 = 1 van de 10 =
1. 10 .
1 van de 5 =
1. 5.
=… 25% =… 10% =… 20%
d 3 18 – 2 38 =
6 8
3 45 – 1 25 = 2 25
2 25 – 1 45 =
3 5
4 78 – 1 38 = 3 48 = 3 12
4 13 – 2 23 = 1 23
6 14 – 4 34 = 1 24 = 1 12
5103 – 2107 = 2106 = 1 35
c
d
2 3 1 3
Schrijf het als breuk en als percentage. a b 1. 50% 1 van de 2 = 2. = … 1 van de 20 = 1. 4.
c 5 15 – 3 15 = 2
1. 20 .
2 van de 4 =
2. 4.
3 van de 6 =
3. 6.
2 van de 10 =
2. 10 .
Hoeveel procent van de tank is gevuld? In een tank gaat 4000 liter olie. Hoeveel procent is: a b 2000 liter 50% 400 liter 10% 1000 liter 25% 800 liter 20%
of
3 6
of
1 2
= …5% =… 50% =… 50% =… 20%
3 10 5 9
of
3 8
of
2 9
=
3 4
c 2 van de 5 =
2. 5.
=… 40%
2 van de 20 =
2. 20 .
=… 10%
3 van de 4 =
3. 4.
=… 75%
3 van de 5 =
3. 5.
=… 60%
c
d 1600 liter 40% 3200 liter 80%
40 liter 1% 160 liter 4%
Reken uit. a 100% van € 40 = € 40 200% van € 40 = € 80 500% van € 40 = € 200 300% van € 40 = € 120
b 50% van € 60 = € 30 100% van € 60 = € 60 150% van € 60 = € 90 250% van € 60 = € 150
c
Reken uit. a 8 × 7 = 56 8 × 0,7 = 5,6 0,8 × 0,7 = 0,56 0,08 × 7 = 0,56
b 3 ×5 = 15 0,3 × 5 = 1,5 0,3 × 0,5 = 0,15 3 × 0,05 = 0,15
c 70 × 3 = 210 70 × 0,3 = 21 70 × 0,03 = 2,1 7 × 0,3 = 2,1
50% van € 20 = € 10 25% van € 20 = € 5 125% van € 20 = € 25 250% van € 20 = € 50
75 7 CD
8 CD
9 CD
C 10 D
C 11 D
Reken uit. a 7 × 4 + 2 × 4 = 36 4 × 5 + 3 × 5 = 35 8 × 9 + 2 × 9 = 90 6 × 6 + 5 × 6 = 66
b 5 × 7 + 4 × 7 = 63 7 × 3 + 2 × 3 = 27 3 × 7 + 4 × 7 = 49 4 × 8 + 6 × 8 = 80
c 7 × 9 – 4 × 9 = 27 9 × 8 – 5 × 8 = 32 7 × 4 – 3 × 4 = 16 8 × 5 – 3 × 5 = 25
Reken uit. a 10 l = … 10 × 1 l 10 l = …5 × 2 l 10 l = … 20 × 0,5 l 10 l = … 50 × 0,2 l
b 15 l = …3 × 5 l 15 l = …5 × 3 l 15 l = … 10 × 1,5 l 15 l = … 30 × 0,5 l
c 25 l = …5 × 5 l 25 l = … 10 × 2,5 l 25 l = … 50 × 0,5 l 25 l = 1… 00 × 0,25 l
Reken uit. a € 6 = …3 × € 2 €6=… 12 × € 0,50 €6=… 10 × € 0,60 €6=… 30 × € 0,20
b € 20 = …4 × € 5 € 20 = … 40 × € 0,50 € 20 = … 10 × € 2 € 20 = 1… 00 × € 0,20
c € 100 = …5 × € 20 € 100 = … 10 × € 10 € 100 = … 50 × € 2 € 100 = 2… 00 × € 0,50
Reken uit. a 4 : 2 = 2 4 : 1 = 4 4 : 0,5 = 8 4 : 0,25 = 16
: : : :
c 6 3 4 1
2 = 4 1 = 8 0,5 = 16 0,25 = 32
Maak er breuken van. Vereenvoudig de breuken zo veel mogelijk. a b 1 0,5 = 2 0,4 = 104 =
2 5
: : : :
3=2 6 = 0,5 1=4 4 = 0,25
d 100 10 10 2
: 10 = 10 : 100 = 0,1 : 2= 5 : 10 = 0,2
c 2,9 = 2109
0,25 =
1 4
0,3 = 103
3,5 = 3105 = 3 12
0,2 =
1 5
1 0,01 = 100
25 1,25 = 1100 = 1 14
5 0,05 = 100 = 201
75 4,75 = 4100 = 4 34
0,1 = 101
C 12 D
b 8 8 8 8
Splits de kommagetallen. a 2,7 = … 2 × 1 + …7 × 0,1 4,8 = … 4 × 1 + …8 × 0,1 5,29 = … 5 ×1+… 29 × 0,01 9,63 = … 9 ×1+… 63 × 0,01
b 12,37 = …1 × 10 + …2 × 1 + … 3 × 0,1 + … 7 × 0,01 15,69 = …1 × 10 + …5 × 1 + … 6 × 0,1 + … 9 × 0,01 12,37 = … 12 × 1 + … 37 × 0,01 15,69 = … 15 × 1 + … 69 × 0,01
76
C 13 D
C 14 D
Reken uit. Zoek eerst getallen die samen een heel getal zijn bij elkaar. a b 2,2 + 1,8 + 3 = 7 4,5 + 4,5 + 3 = 12 4,4 + 6 + 1,6 = 12 7,1 + 8 + 5,9 = 21 7,9 + 2 + 1,1 = 11 6,6 + 4,4 + 1 = 12 4,3 + 5 + 1,7 = 11 1,7 + 8 + 5,3 = 15
C 16 D
C 17 D
C 18 D
c 2,75 + 3,25 + 4 = 10 4,25 + 9 + 7,75 = 21 3,20 + 2,80 + 6 = 12 8,10 + 9,90 + 5 = 23
Schrijf als kommagetal. a b 1 12 = 1,5 2 103 = 2,3
c 3
2 5
= 2,4
d 5 109 = 5,9
1 101 = 1,1
3 2 100 = 2,03
6
3 5
= 6,6
7 5 100 = 5,07
1 1 100 = 1,01
30 2 100 = 2,30
4
4 5
= 4,8
6
1 4
= 6,25
35 2 100
7 108
= 7,8
3
3 4
= 3,75
1
C 15 D
even snel
blok 5
1 5
= 1,2
= 2,35
Vul aan. a 98 + …2 = 100 9+… 91 = 100 18 + … 82 = 100 81 + … 19 = 100
b 998 + …2 = 1000 98 + 9… 02 = 1000 908 + … 92 = 1000 989 + … 11 = 1000
c
Reken uit. a 60 – 25 = 35 6 – 2,5 = 3,5 60 – 2,5 = 57,5 6 – 0,25 = 5,75
b 60 – 55 = 5 600 – 55 = 545 60 – 5,5 = 54,5 6 – 5,5 = 0,5
c 100 – 45 = 55 100 – 4,5 = 95,5 100 – 0,45 = 99,55 100 – 4,05 = 95,95
b
c 10 000 – 7500 = 2500 10 000 – 750 = 9250 10 000 – 75 = 9925 10 000 – 7 = 9993
Reken uit. a 100 – 10 = 90 1000 – 10 = 990 10 000 – 10 = 9990 100 000 – 10 = 99 990
9999 + …1 = 10 000 9990 + … 10 = 10 000 9900 + 1… 00 = 10 000 90900 + 91… 00 = 100 000
100 – 25 = 75 1000 – 25 = 975 10 000 – 25 = 9975 100 000 – 25 = 99 975
Hoeveel glazen heb je nodig? In 1 glas gaat 25 cl. Neem de tabel over en vul in. hoeveelheid water
1l
2l
0,5 l
0,25 l
0,75 l
1,25 l
5 dl
10 dl
15 dl
1,75 l
aantal glazen
4 …
8 …
2 …
1 …
3 …
5 …
2 …
4 …
6 …
7 …
77
C 19 D
20 CD
C 21 D
C 22 D
C 23 D
Maak er meters en centimeters van. a b 3,10 m = … 3 m en … 10 cm 2,2 m = … 2 4,50 m = … 4 m en … 50 cm 4,7 m = … 4 7,30 m = … 7 m en … 30 cm 3,0 m = … 3 6,60 m = … 6 m en … 60 cm 5,1 m = … 5
Rond alle maten af op hele meters. a b 85 cm 1 m 7 dm 1 m 167 cm 2 m 83 dm 8 m 134 cm 1 m 59 dm 6 m 1020 cm 10 m 176 dm 18 m
Schrijf de getallen in cijfers. a vierduizend driehonderd 4300 vierduizend dertig 4030 vierduizend drie 4003 vierduizend driehonderddertig 4330
c 1,05 m = … 1 1,50 m = … 1 3,09 m = … 3 3,90 m = … 3
m en … 20 cm m en … 70 cm m en …0 cm m en … 10 cm
m en …5 cm m en … 50 cm m en …9 cm m en … 90 cm
c
d
900 mm 1 m 4000 mm 4 m 2150 mm 2 m 1975 mm 2 m
11 dm 1 m 144 cm 1 m 1200 mm 1 m 1,80 m 2 m
b vierentwintigduizend 24 000 vierentwintigduizend tweehonderd 24 200 vierentwintigduizend zestig 24 060 vierentwintigduizend driehonderdnegen 24 309
Welke 2 digitale tijden horen hierbij? b a
c
07.30 en 19.30
11.15 en 23.15
03.45 en 15.45
Hoe laat is het? a
b
c
d
e
9 uur ’s avonds
half 12 ’s avonds
kwart voor 10 ’s morgens
5 voor half 12 ’s morgens
5 over half 5 ’s middags
f
g
h
i
j
kwart over 12 ’s nachts
5 over 4 ’s nachts
half 7 ’s avonds
kwart over 12 ’s middags
kwart voor 4 ’s middags
d
06.20 en 18.20
e
04.50 en 16.50
kwismeester
78 1 CD
2 CD
blok 5
verder
Schat de uitkomst en reken de som daarna uit. a b 3 × 126 = 378 13 × 104 = 1352 4 × 154 = 616 15 × 118 = 1770 7 × 163 = 1141 18 × 135 = 2430 8 × 147 = 1176 19 × 174 = 3306
Reken uit. Welk getal ligt het dichtst bij de goede uitkomst? a 25 × 25 425
b 18 × 106 1848
585
645
1300
c 70 × 56 1900
3850
f 1600
19 × 201 3920
1200
d 55 × 55 3905
g 61 × 61 3820
3650 3700
4020
2575
3575
3075
3930
1948
e 32 × 38
3 CD
c 26 × 249 = 6474 37 × 306 = 11 322 81 × 418 = 33 858 76 × 559 = 42 484
h 22 × 150 3750
3075
3125
3250
Bereken de oppervlakte. Gebruik je liniaal.
1
2
3
4
a Welke van de figuren is het kleinst? 2 b Welke van de figuren is het grootst? 3 c Figuur 3 heeft een oppervlakte van 7 12 cm2. Bereken de oppervlakte van figuur 1, 2 en 4. 1. 6 cm2; 2. 4 cm2; 4. 5 12 cm2
4 CD
Reken met schaal. a schaal 1 : 10 1 cm op de kaart is … 10 cm in het echt. 5 cm op de kaart is … 50 cm in het echt. 10 cm op de kaart is … 100 cm in het echt.
b schaal 1 : 100 1 cm op de kaart is … 1 m in het echt. 5 cm op de kaart is … 5 m in het echt. 12 cm op de kaart is … 12 m in het echt.
c schaal 1 : 1000 1 cm op de kaart is … 10 m in het echt. 1 dm op de kaart is … 100 m in het echt. 1 m op de kaart is … 1 km in het echt.
d schaal 1 : 100 000 1 cm op de kaart is … 1 km in het echt. 1 500 m in het echt. 2 cm op de kaart is … 1 mm op de kaart is … 100 m in het echt.
79
6 CD
Reken uit. Schat eerst de uitkomst. a 504 : 4 = 126 441 : 3 = 147 786 : 6 = 131 1216 : 8 = 152
b 754 533 1088 1428
: : : :
c 4484 6142 6237 4092
26 = 29 13 = 41 32 = 34 28 = 51
: : : :
59 = 76 83 = 74 81 = 77 93 = 44
Autobezit 1960 – 2000
Kijk naar de grafiek. a Hoeveel personenauto’s per 1000 inwoners had Nederland in 1960? 45 b Tussen welke jaren was de stijging van het aantal auto’s het grootst? 1960 – 1970 c Hoeveel personenauto’s per 1000 inwoners waren er in 2000? 400 d In 2008 waren er 450 auto’s per 1000 inwoners. Hoeveel keer zoveel als in 1960 is dat? 10 keer
Aantal personenauto’s per 1000 inwoners
5 CD
400 350 300 250 200 150 100 50 0
7 CD
Hoeveel liter kan er in het aquarium. a b
c
32 cm
45 cm
4 dm
60 cm
8 dm
128 l
48 cm
50 cm
4 dm
8 CD
1960 1970 1980 1990 1995 1998 1999 2000
55,296 (bi (bijna 56) l
135 l
Hoeveel is het?. t?. a
Uit de fles kunnen 7 glaasjes gevuld worden. Hoeveel liter gaat er in 1 glaasje? 0,1 l Hoeveel dl is dat? 1 dl Hoeveel cl is dat? 10 cl Hoeveel ml is dat? 100 ml
36 cm
b
Uit de fles kunnen 10 bekers gevuld worden. Hoeveel liter gaat er in 1 beker? 0,25 l Hoeveel flessen heb je nodig voor 50 bekers? 5 flessen Hoeveel liter is dat? 12,5 l
80 9 CD
verder
blok 5
Hoeveel moet je betalen? a € 24,50 ,50
b € 40,50
50% kortin
g 10% kortin
€ 49
C 10 D
25% kortin
c € 29,25
€ 39
g
€ 45
Kijk naar de cirkelciagrammen. a Welk vak hoort bij welke letter? Gymnastiek 30% 4 Rekenen 20% 5 Muziek 15% 3 Taal 12% 1 Andere vakken 23% 2
5
1 2
4 3
wol b Hoeveel procent is het? Een trui bestaat voor 35% uit wol. Hoeveel procent bestaat uit katoen? 65%
C 11 D
C 12 D
Reken uit. a 4 × 1 14 = 5 3 × 1 13 = 4 2 × 1 12 = 3 5 × 1 15 = 6
b 15 × 3 13 5 × 1 25 7 × 1 24 12 × 2 12
= 50 = 7 = 10 = 30
katoen
c 4 × 2,25 = 9 6 × 3,5 = 21 5 × 1,2 = 6 8 × 0,75 = 6
1 2
d 3 × 1,33 = 3,99 8 × 1,75 = 14 9 × 1,09 = 9,81 12 × 4,12 = 49,44
Welke 3 getallen moet je met elkaar vermenigvuldigen om de goede uitkomst te krijgen? b Uitkomst 4845 c Uitkomst 12 650 a Uitkomst 2002 11
16
15
13
17
12
21
19
14
22
20
18
23
25
24
g
81
C 13 D
C 14 D
Reken met je rekenmachine. a Wat gebeurt er als je dit intoetst? 98765432 : 2 : 2 : 2=12345679 b Reken uit: 3 × 7 × 11 × 13 × 5 = 15 015 Schrijf de uitkomst op. Draai je rekenmachine een halve slag. Welk getal lees je? 51051 c Tik dat getal in op je rekenmachine. Voer daarna deze bewerking uit: GETAL : 3 : 7 : 11 : 13 = 17 Schrijf de uitkomst op.
Hoeveel moet je betalen? a b c d
Hoeveel gram weegt de casselerrib? 154 g Wat kost het? € 2,76 Wat is de prijs per kilogram? € 17,90 Hoeveel kost: 100 g, 50 g, 150 g, 200 g, 250 g? € 1,79, € 0,90, € 2,69, € 3,58, € 4,48 e Op een ander pakje casselerrib staat: gewicht 0,148 kg. Welke prijs hoort daarbij? € 2,65
Versmarkt Amersfoort casselerrib
verkoopdatum:
789993 630393
04 - 05 - 2010 gewicht kg
0,154 kg
C 15 D
C 16 D
C 17 D
prijs €/kg
totaalprijs €
€ 17,90/kg € 2,76
Hoeveel kilogram is het? Schrijf als kommagetal. a 1000 g = … 1 kg 100 g = … 0,1 kg 500 g = … 0,5 kg 200 g = … 0,2 kg
b 300 g = … 0,3 kg 350 g = … 0,35 kg 900 g = … 0,9 kg 950 g = … 0,95 kg
c 50 g = … 0,05 kg 150 g = … 0,15 kg 250 g = … 0,25 kg 25 g = … 0,025 kg
Verdubbel de getallen. a 2,5 5 7,5 15 0,5 1 5,5 11
b 3,4 6,8 6,1 12,2 2,7 5,4 8,9 17,8
c 6,6 13,2 7,7 15,4 8,8 17,6 9,9 19,8
d 10,6 21,2 11,7 23,4 12,8 25,6 13,9 27,8
Halveer de getallen. a 36 18 35 17,5 100 50 99 49,5
b 41 20,5 57 28,5 2,0 1,0 5,0 2,5
c
d 10,6 5,3 11,8 5,9 12,2 6,1 13,4 6,7
1,8 0,9 3,4 1,7 7,2 3,6 11,6 5,8
82 1 CD
blok 5
plus
Hoeveel bezoekers had Blijdorp in 2007?
Blijdorp na Efteling grootste attractie ANP Rotterdam Diergaarde Blijdorp heeft opnieuw meer bezoekers getrokken dan het voorgaande jaar. In 2008 passeerden ongeveer 1,61 miljoen mensen de poorten, 50 000 meer dan in 2007. Blijdorp is na de Efteling de grootste publieksattractie in Nederland. 1,61 – 0,05 = 1,56 miljoen
2 CD
Zoek de getallen. 51 051
15 015
31 031
56 056
13 013
65 065
29 029
92 092
Al deze getallen kun je delen door 7. Er zijn nog 2 getallen tussen 10 en 20 waardoor je die getallen kunt delen zonder rest. Welke 2 getallen zijn dat? 11 en 13. Alle getallen zijn dus deelbaar door 7 × 11 × 13 = 1001
3 CD
Leg 1 meter munten. De middellijn van een munt van € 2 is 25,75 mm. De middellijn van een munt van 50 cent is 24,25 mm. Je legt de munten om en om naast elkaar totdat je precies 1 meter hebt. a Hoeveel munten heb je nodig? 40 munten b Hoeveel is de rij munten waard? € 50
4 CD
Oppervlakte en omtrek. Gebruik je liniaal. a
b
De oppervlakte van deze rechthoek is 200. Wat is de omtrek? 60
De oppervlakte van deze driehoek is 600. Wat is de omtrek? 120
middellijn
83 5 CD
Lees de rekenraadsels op. a Welk getal hoort op de plaats van het vraagteken? 28
?
b Neem dit vierkant over in je schrift en maak het af. Dat gaat zo: in het vierkant komen de getallen 1 tot en met 9, elk getal 1 keer. Van links naar rechts, van boven naar beneden en diagonaal is de uitkomst van 3 getallen opgeteld steeds gelijk.
36 × 63
6 CD
3
8 …
9
5 …
1 …
2
7
6 …
diagonaal
diagonaal
Welke getallen horen bij de letters? 7
2
1
Aan alle 6 kanten van de kubus is de uitkomst 18. Bij welke letters horen de getallen 3, 4, 5 en 6? A = 6 B = 3 C = 5 en D = 4; of: A = 4 B = 5 C = 3 en D = 6
8
D
C B
A
7 CD
4 …
Tel van 1 tot en met 100. 1
2
3
4
5
6
…
97
98
99
a Welk cijfer komt het minst voor? Hoe vaak? 0 komt 11 keer voor. b Welk cijfer komt het meest voor? Hoe vaak? 1 komt 21 keer voor. c Hoe vaak komt het cijfer 5 voor? 20 keer
8 CD
Reken met schaatstijden. Wereldrecords 500 en 1000 meter schaatsen. a Vrouwen Het wereldrecord staat op naam van Jenny Wolf. In 2009 reed zij de 500 m in 37,00 seconden. Beste Nederlandse is Andrea Nuyt. Haar snelste 500 m ging in 37,54 seconden. Hoeveel sneller is Jenny Wolf?
Ze is 0,54 seconden sneller.
b Mannen Wereldrecordhouder op de 500 m is Jeremy Wotherspoon met 34,03 seconden. Het wereldrecord op de 1000 m staat op naam van Shani Davis. Zijn snelste tijd is 1.06,42. Vergelijk de eerste 500 m. Wie reed dan het snelst? Hoeveel seconden sneller?
Shani Davis is dan 0,82 seconden sneller.
100
84 9 CD
C 10 D
plus
blok 5
Wat is het meest? a 25% van € 60 of 60% van € 25? Evenveel b 13 deel van € 49,50 of 30% van € 49,50? 13 deel c 23 deel van € 39,60, 49 deel van € 39,60 of 65% van € 39,60? En wat is het minst van deze 3? Het meest: 23 deel, het minst: 49 deel
Welke getallen horen in de stenen met het vraagteken? a 10 b 0 38 13 4 1
C 11 D
C 12 D
… …
…
9 …
…
4 ?
1
62 …
… …
… …
…
10 ?
…
… ?
…
20 …
…
Hoe gaan de rijen verder? a
4
6
10
18
… 34
… 66
b
800
160
32
… 6,4
1,28 …
0,256 …
(delen door 5)
c
1 13
2 23
5 13
10 …23
21 … 13
42 … 23
(verdubbelen)
d
30,2
24,1
18
11,9 …
5,8 …
–0,3 …
(− 6,1)
Tel op en deel. a 1 + 2 + 3 + ... + 20 + 21
Als je deze 21 getallen optelt, is de uitkomst deelbaar door 21. Hoe komt dat? Hoe kun je dat snel zien? (1 + 20) + (2 + 19) + ... + (10 + 11) + 21 = 11 × 21
C 13 D
c 16
16
(verdubbelen − 2)
b 1 + 2 + 3 + ... + 21 + 22
Als je deze 22 getallen optelt, is de uitkomst niet deelbaar door 22. Hoe komt dat? (1 + 22) + (2 + 21) + ... + (11 + 12) = 11 × 23
Bekijk deze zonnewijzer. a Hoe werkt deze zonnewijzer? ’s Morgens schaduw naar links; zon rechts op (oost). b Hoe ligt de kerk, gezien van links naar rechts? Kies uit: 1. noord–zuid 2. zuid–noord 3. west–oost 4. oost–west Leg je antwoord uit.
Zonnewijzer, kerk in Pieterburen (Groningen)
85
C 14 D
C 15 D
C 16 D
Reken uit. De schaatser rijdt een tocht van 60 km. Om 1 uur is hij halverwege. Een half uur later heeft hij al 23 deel van de tocht afgelegd. Hoe laat is hij bij de finish? half 3
Kijk goed en reken uit. a Het grootste vierkant is 16 cm2. Het kleinste is 4 cm2 . Hoe groot is het middelste vierkant? 10 cm2
b Welk deel van de figuur is geel gekleurd? Welk deel is groen gekleurd? Welk deel is niet gekleurd? 14 deel geel, 14 deel groen, 1 2 deel niet gekleurd.
Lees wat deze kinderen zeggen. Hoeveel zijn er al gepasseerd?
12 a Wie doen het beter: de jongens of de meisjes? 20 = even goed.
b
3 5
12 van de 20 jongens en 9 van de 15 meisjes.
en 159 = 35 ; dus jongens en meisjes zijn
Een kwartier later zijn 15 van de 20 jongens en 12 van de 15 meisjes langsgekomen. 12 = 45 is Wie doen het nu beter: de jongens of de meisjes? 15 15 3 meer dan 20 = 4 ; dus de meisjes doen het beter dan de jongens.
plusschrift