Bijlage
A Adviesaanvraag ‘Toepassing van (genees-)middelen bij de behandeling van drugverslaving’ dd 6 april 1993 De Voorzitter van de Gezondheidsraad ontving de volgende brief, gedateerd 6 april 1993, nr GGB/ADT 93.896 van de toenmalige Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Hierbij vraag ik uw bijzondere aandacht voor het volgende. Achtergrond In de nota Verslavingsproblematiek heb ik aan de Tweede Kamer toegezegd een advies te zullen vragen aan de Gezondheidsraad over de toepassing van geneesmiddelen bij de behandeling van verslaving (bijlage 1). De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur heeft dit herbevestigd tijdens het debat met de Tweede Kamer naar aanleiding van mondelinge vragen van het lid Middelkoop (bijlage 2). Bovendien heb ik onlangs in mijn antwoorden op de 110 schriftelijke vragen van de Tweede Kamer over de nota Verslavingsproblematiek nog eens het grote belang aangegeven van een advies ter zake door de Gezondheidsraad (bijlage 3). De huidige praktijk van de medicamenteuze behandeling van verslaving kan als volgt kort worden geschetst. Bij de behandeling van alcoholverslaving wordt soms het middel disulfiram toegepast. Wellicht zijn er ook andere middelen voorhanden, die in de ambulante en/of intramurale hulpverlening aan alcoholverslaafden een rol zouden kunnen spelen.
243
Adviesaanvraag ‘Toepassing van (genees-)middelen bij de behandeling van drugverslaving’ dd 6 april 1993
In de hulpverlening aan drugverslaafden staat, ondanks toenemend poly-druggebruik en verslaving aan niet-opiaten, de verstrekking van methadon nog steeds centraal, hoewel dit middel farmacologisch gezien slechts werkzaam is als vervangend middel voor opiaten, zoals heroïne. Op bescheiden schaal is geëxperimenteerd met alternatieven voor methadon (LAAM/Levo Alfa Acetyl Methadol, clonidine, morfine et cetera), hetgeen wisselende resultaten opleverde. Voor het ondersteunen van pogingen tot stoppen met roken (tabaksverslaving) zijn in de afgelopen jaren enkele nieuwe middelen (onder meer nicotine-kauwgum en -pleisters) beschikbaar gekomen. Tot slot is er, in samenhang met een toegenomen belangstelling voor biologische psychiatrie, sprake van een ruimere toepassing van psychiatrische geneesmiddelen. Dat is in dit verband eveneens van belang, want er is een hoge co-morbiditeit tussen verslaving en psychiatrische aandoeningen. Beleidsmatig heb ik thans echter slechts behoefte aan een specifiek advies over de toepassing van geneesmiddelen bij de behandeling van drugverslaving. Mede gelet op het advies, dat de Gezondheidsraad in 1976 uitbracht over de behandeling van verslaafden aan opiaten en wekaminen, acht ik een advies hierover zéér nuttig. Vraagstelling Gelet op het voorgaande leg ik u de volgende vragen voor. Welke geneesmiddelen verdienen (een ruimere) toepassing bij de behandeling van drugverslaving? Welke verstrekkingsmodaliteiten zijn daarbij mogelijk en wenselijk? Aan welke randvoorwaarden, met name in medische, juridische, personele en facilitaire zin, moet daartoe worden voldaan? In welke ‘vorm(en)’ kunnen de onderhavige geneesmiddelen het beste worden verstrekt? Welke hoogte van ‘dosering’ is het meest aangewezen? Mede in samenhang hiermede rijst de vraag van de optimale ‘afhaalfrequentie’ en, in verband daarmee, het beheer en de houdbaarheid van het geneesmiddel. Wat is de functie van ‘urinecontrole’ in dit kader? Zouden met moderne analysetechnieken goedkoper en/of sneller dan thans urinebepalingen kunnen worden verricht? Aandachtspunten Inzake ‘geneesmiddelen’ en ‘medicamenteuze behandeling’ geef ik er de voorkeur aan om uit te gaan van een ruime interpretatie. Dat wil zeggen: inclusief die middelen, die in de strikte zin des woords geen geneesmiddelen zijn, en inclusief die behandelingsmodaliteiten die strikt genomen géén medische behandeling zijn. Uw advies is in het bijzonder mede bedoeld voor de werkers in de verslavingszorg. De concrete toepasbaarheid en bruikbaarheid van uw advies zijn derhalve uitermate belangrijk. De huidige verstrekking van methadon is in de praktijk van de hulpverlening de methode bij uitstek gebleken om in contact te komen met druggebruikers. Dat zou óók een belangrijke functie zijn van de
244
Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
eventuele verstrekking van andere vervangende middelen. Ik ga er daarom van uit dat het advies in het bijzonder rekening zal houden met deze functie. Gezien de positieve ervaringen uit het verleden ga ik er op voorhand vanuit dat uw advies een belangrijke bijdrage zal kunnen leveren aan de noodzakelijke, beleidsmatige heroriëntatie van de toepassing van geneesmiddelen in het kader van het drugbeleid van de regering. In het licht van de politieke actualiteit mag ik u verzoeken mij aan het eind van de komende zomer van advies te dienen. Eind 1993 zal ik een standpunt bepalen over de vraag of het beleidsmatig opportuun is om eveneens uw advies te vragen over de toepassing van geneesmiddelen bij de behandeling van alcohol-, tabaks- en psychotrope geneesmiddelenverslaving. Hoogachtend, de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, (w.g.) Hans J Simons
245
Adviesaanvraag ‘Toepassing van (genees-)middelen bij de behandeling van drugverslaving’ dd 6 april 1993
246
Medicamenteuze interventies bij drugverslaving
Bijlage
B Aangescherpte adviesaanvraag dd 31 maart 1994
Bij brief van 31 maart 1994, kenmerk GVC/ADT/94.1469, zond de toenmalige Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur een aangescherpte adviesaanvraag aan de Voorzitter van de Gezondheidsraad, met de volgende tekst: Geachte heer Professor Ginjaar, Hierbij vraag ik uw dringende aandacht voor het volgende. Bij brief van 6 april 1993 heeft de voormalige Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur advies gevraagd aan de Gezondheidsraad over de toepassing van (genees-)middelen bij de behandeling van drugverslaving. Gezien de politieke discussie ter zake is een afschrift van deze adviesaanvraag destijds aan de beide kamers der Staten-Generaal toegezonden. In de adviesaanvraag is u verzocht om eind zomer 1993 een advies te realiseren. Toen deze termijn vorig najaar niet haalbaar bleek, is dezerzijds op ambtelijk niveau aan de Gezondheidsraad gevraagd om eind 1993/begin 1994 mij van advies te dienen. Daarbij is benadrukt dat, in geval van eventuele capaciteitsproblemen uwerzijds, een voorlopig advies, specifiek gericht op heroïneverstrekking, óók zeer op prijs zou worden gesteld. Inmiddels is de maatschappelijke, beleidsmatige èn politieke discussie over de verstrekking van heroïne, als één van de opties in het drugbeleid, recent geïntensiveerd. Tegen deze achtergrond heeft op 18 maart j.l. opnieuw overleg plaatsgevonden tussen het Hoofd van de Hoofdafdeling Alcohol-, Drug- en Tabaksbeleid en de secretaris van de door u in te stellen commissie,
247
Aangescherpte adviesaanvraag dd 31 maart 1994
mevrouw M.A. Goppel. Daarbij is nogmaals gewezen op het belang van spoedige advisering, en is ter nadere toelichting gesteld dat uw (eerste) advies een overzicht dient te bevatten van de thans bekend zijnde middelen die in het kader van de hulpverlening aan verslaafden toegepast worden of toegepast zouden kunnen worden (inclusief heroïne en palfium), waarbij per middel de in de adviesaanvrage d.d. 6 april 1993 vermelde vragen worden beantwoord, en tevens een antwoord wordt gegeven op de vraag onder welke voorwaarden toepassing van het betreffende middel als een verantwoorde medische behandeling gezien kan worden. De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (w.g.) drs H d’Ancona
248
Medicamenteuze interventies bij drugverslaving