Statenvoorstel nr. PS/2010/833 N 340/N48 Zwolle - Ommen Datum
GS-kenmerk
Inlichtingen bij
07.09.2010
2010/0145416
hr. G.M. van Weerd, telefoon 038 499 71 29 e-mail
[email protected]
Aan Provinciale Staten Onderwerp N 340/N48 Zwolle - Ommen Bijlagen - Bijgevoegd: I. Ontwerpbesluit nr. PS/2010/833 II. Samenvatting Planstudie/BesluitMER N 340/N48 III
Rolverdeling GS en PS bij project N 340/N48
- Te raadplegen via www.overijssel.nl/sis onder het bovengenoemde PS-kenmerk en ter inzage in het informatiecentrum, of te raadplegen via www.overijssel.nl/n340: IV
Hoofdrapport Planstudie/BesluitMER N 340/N48, en Landschapsvisie
V
Bijlage inrichtingsvarianten, en beschrijving en kaart GS-voorkeursalternatief
VI
Richtlijnen m.e.r. van juni 2008
VII
Voortgangsrapportage N 340/N48
VIII
Nota Wijkersbeleid
IX
Plan van Aanpak ‘Investeren in landschap en leefomgeving’
Samenvatting van het voorgestelde besluit Gedeputeerde Staten hebben de Planstudie/BesluitMER N 340/N48 opgesteld, met inachtneming van de in juni 2008 door Provinciale Staten vastgestelde richtlijnen voor de m.e.r.. Het voorstel is dat u, als bevoegd gezag, deze Planstudie/BesluitMER aanvaardt. Dan kunnen Gedeputeerde Staten inspraak en advisering, eind 2010/begin 2011, starten. Die inspraak gaat ook over het voorkeursalternatief van Gedeputeerde Staten dat in de studie is opgenomen. Dat alternatief wordt plantechnisch uitgewerkt in een voorontwerp provinciaal inpassingsplan (PIP). Planstudie/BesluitMER en voorontwerp PIP worden eind 2010/begin 2011 gelijktijdig ter inzage gelegd. Voorstel is om in 2011 te starten met ‘passieve’ verwerving van gronden en opstallen. Met een voorbehoud in de provinciale aanbiedingen omdat het PIP nog moet worden vastgesteld. Dit statenvoorstel informeert u ook over de voortgang van andere aspecten van het project N 340/N48, zoals de kosten en de financiering. De raming van het voorkeursalternatief van Gedeputeerde Staten, inclusief de aansluitingen op de rijkswegen, valt binnen de in 2009 gehanteerde ramingsmarge. Over de financiering besluiten Provinciale Staten later, uiterlijk bij vaststelling van het PIP in 2011. Dan moet ook bekend zijn wat andere overheden bijdragen. Uw Staten nemen kennis van de opgestelde ‘Nota Wijkersbeleid’, een uitwerking van het provinciaal Omgevingsbeleid. U roept de gemeenteraden op dit wijkersbeleid zo spoedig mogelijk vast te stellen. Bewoners willen tijdig zicht hebben op de mogelijkheden én beperkingen om een woning, die moet wijken voor de nieuwe N 340/N48, elders te mogen herbouwen.
1. Inleiding en probleemstelling Uw Staten hebben op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie vastgesteld en daarin is de N 340 als onderdeel van de provinciale hoofdinfrastructuur opgenomen. Op 14 oktober 2009 heeft u besloten dat de N 340/N48 Zwolle – Ommen wordt opgewaardeerd tot een stroomweg 100 km/uur met ongelijkvloerse kruisingen en aansluitingen. Dit staat in de door u vastgestelde Structuurvisie N 340 Zwolle-Ommen/N48 Varsen-Arriërveld, met daarin de keuze voor het Combinatiealternatief. Bij het Combinatiealternatief gaat het om een autoweg met 2x1 en deels met 2x2 rijstroken. Vanaf Zwolle tot Ankum volgt de weg een nieuw noordelijk tracé (2x2) en daarna volgt de weg de huidige route van de N 340 tot Varsen (2x1 of 2x2 tot Koesteeg, en verder 2x1 tot Varsen) en daarna de N48 (2x2) tot Arriërveld. Daar sluit de weg aan op de omleiding Ommen (N 36), die eind juni 2010 is opengesteld. De precieze inrichting van het Combinatiealternatief wordt vastgelegd in een provinciaal inpassingsplan, vast te stellen door uw Staten. Wij hebben, overeenkomstig de vereisten van de Wet milieubeheer, hiervoor een Planstudie/BesluitMER opgesteld. Als bevoegd gezag voor de vaststelling van het provinciaal inpassingsplan dienen uw Staten, overeenkomstig de Wet Milieubeheer, nu eerst de Planstudie/BesluitMER te aanvaarden. Dat wil zeggen dat u de Planstudie/BesluitMER moet toetsen aan de door uw Staten (en betrokken gemeenteraden) in juni 2008 vastgestelde richtlijnen voor de milieueffectrapportage. In dit Statenvoorstel betrekken wij u tevens bij een aantal andere aspecten van het project N 340/N48, deels om een besluit over te nemen (grondverwerving) en deels vooralsnog informerend. ‘Vooralsnog informerend’ omdat –daar waar van toepassing- besluitvorming daarover is gekoppeld aan de vaststelling van het provinciaal inpassingsplan door uw Staten eind 2011. De volgende onderwerpen hebben wij opgenomen in een ‘Voortgangsrapportage project N 340/N48’ (bijlage VII): Verkenning grondverwerving en grondverwervingsplan Beleid voor te herbouwen woningen (Nota Wijkersbeleid) Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en gebiedsontwikkeling Kosten en financiering Duurzaam veiliger inrichten van de N 377 Crisis- en herstelwet Communicatie, proces en planning
2. Overwegingen 2.1 Aanvaarden Planstudie/BesluitMER Wij vragen u de door ons opgestelde Planstudie/BesluitMER te toetsen aan uw richtlijnen van juni 2008 (bijlage VI) en te aanvaarden. U maakt daarmee de weg vrij voor de door ons eind 2010/begin 2011 te organiseren inspraak over ons voorkeursalternatief voor de inrichting van de N 340/N48 Zwolle-Ommen. Per 1 juli 2010 is de modernisering van de m.e.r.-wetgeving van kracht geworden. Omdat de richtlijnen voor de N 340 vóór 1 juli 2010 door uw Staten als bevoegd gezag zijn vastgesteld, blijft de oude wetgeving van toepassing. De procedure moet worden afgerond volgens de ‘oude’ regels. Het BesluitMER dat is opgesteld dient daarom door u als bevoegd gezag getoetst te worden aan uw richtlijnen en ‘aanvaard’ te worden. Pas daarna kan het ter inzage worden gelegd en advies worden gevraagd aan de commissie voor de m.e.r. Bij een PlanMER (vorige fase) was en is de procedurestap ‘aanvaarding’ niet voorgeschreven.
2
Statenvoorstel nr. PS/2010/833
Hierna geven wij een toelichting op uw rol in het proces. De start van het proces was eind 2007. De finale provinciale besluitvorming is eind 2011 bij uw besluit over het provinciaal inpassingsplan. In bijlage III is het proces en de rolverdeling tussen ons college en uw Staten in een tabel weergegeven. a. Richtlijnen m.e.r. Juni 2008 hebben uw Staten en de gemeenteraden van Zwolle, Dalfsen en Ommen de richtlijnen voor de m.e.r. vastgesteld (bijlage VI). Vertrekpunt was toen dat uw Staten de tracékeuze zouden vastleggen in een provinciale structuurvisie. De gemeenteraden zouden later besluiten over vastlegging van de inrichting van de weg in gemeentelijke bestemmingsplannen. De richtlijnen gaan dan ook over: - de aanpak van het onderzoek naar de milieueffecten van de tracékeuze (PlanMER) én - het onderzoek naar de gewenste inrichting (BesluitMER). Aan de hand van uw richtlijnen hebben wij de Planstudie/BesluitMER N 340/N48 opgesteld. b. Provinciale Staten als bevoegd gezag voor ‘aanvaarding’ MER In oktober 2009 hebben uw Staten, met instemming van de gemeenten, besloten de inrichting van de weg vast te leggen in een provinciaal inpassingsplan in plaats van gemeentelijke bestemmingsplannen. Omdat uw Staten verantwoordelijk zijn voor vaststelling van het provinciaal inpassingsplan (eind 2011) bent u nu, in plaats van de gemeenteraden, het bevoegd gezag voor het aanvaarden van de Planstudie/BesluitMER. Uw Staten stellen, na een aantal procedurestappen, het provinciaal inpassingsplan vast. Vóór definitieve vaststelling vragen wij de gemeenteraden naar hun standpunt, maar bij uw Staten ligt de verantwoordelijkheid om, in aansluiting op uw tracébesluit van oktober 2009, uiteindelijk te besluiten over de inrichting van de weg. Belanghebbenden zullen zich in de procedure op dat (inrichtings-)niveau tot uw Staten wenden, en dat is nieuw voor de provincie. Bij de voorbereiding van het provinciaal inpassingsplan betrekken wij de gemeenten uiteraard intensief. Wij streven naar zoveel mogelijk overeenstemming. c. Aanvaarden Planstudie/BesluitMER Wij vervullen als dagelijks bestuur, overeenkomstig de startnotitie m.e.r. van 2007, de rol van initiatiefnemer. Wij hebben met inachtneming van uw richtlijnen de Planstudie/BesluitMER opgesteld. Uw Staten dienen de Planstudie/BesluitMER nu als bevoegd gezag te toetsen aan uw richtlijnen voor het m.e.r. van juni 2008 (bijlage VI). Dat wil zeggen dat u dient na te gaan of de informatie in het MER aanwezig is die vooraf in de richtlijnen is gedefinieerd, met andere woorden: of de milieugevolgen van de varianten overeenkomstig de richtlijnen in beeld zijn gebracht. Als de Planstudie/BesluitMER daaraan voldoet, en naar onze mening is dat het geval, dan mogen uw Staten deze aanvaarden. Door de aanvaarding van de Planstudie/BesluitMER maken uw Staten de weg vrij en voor door ons te organiseren terinzagelegging, inspraak en advisering (eind 2010/begin 2011). Met de aanvaarding van de Planstudie/BesluitMER spreekt u zich niet uit over het daarin opgenomen voorkeursalternatief voor de inrichting. Dat blijft voor rekening komen van ons college als initiatiefnemer en opsteller van de Planstudie/BesluitMER. De stuurgroep N 340, waarin wethouders van de betrokken gemeenten deelnemen, heeft met ons voorkeursalternatief voor de inrichting ingestemd. Over ons voorkeursalternatief organiseren wij eind 2010/begin 2011 inspraak en advisering. U toetst, zoals hiervoor aangegeven, wel de Planstudie/BesluitMER aan uw richtlijnen van 2008 en gaat na of de milieugevolgen van de inrichtingsvarianten conform die richtlijnen in beeld zijn gebracht. In bijlage 7 van het Hoofdrapport Planstudie/BesluitMER (zie bijlage IV van dit statenvoorstel) staat waar in de studie uitwerking is gegeven aan de verschillende onderdelen van de richtlijnen (‘Transponeringstabel richtlijnen’).
Statenvoorstel nr. PS/2010/833
3
d. Vervolg: inspraak, zienswijzen en advisering Wij willen de Planstudie/BesluitMER eind 2010/begin 2011 ter inzage leggen samen met een door ons op te stellen voorontwerp provinciaal inpassingsplan. In dat voorontwerp werken wij ons voorkeursalternatief plantechnisch uit. Inspraak en advisering gaan over beide: Planstudie/BesluitMER én voorontwerp provinciaal inpassingsplan. Wij vragen de commissie voor de m.e.r. om in die periode advies uit te brengen over het BesluitMER. De commissie adviseert pas over het MER als het door het bevoegd gezag is aanvaard. De commissie voor de m.e.r. toetst aan de richtlijnen en spreekt geen voorkeur uit over de meeste gewenste inrichting. De adviezen en inspraakreacties zullen wij verwerken in een ontwerp provinciaal inpassingsplan. Dat ontwerp wordt vervolgens ter inzage gelegd en dan kunnen zienswijzen worden ingediend. Het, eventueel n.a.v. de zienswijzen gewijzigde, ontwerp en de voorgestelde beantwoording van de zienswijzen leggen wij eind 2011 met een statenvoorstel ter vaststelling aan uw Staten voor. Zie ook bijgevoegd processchema (bijlage III). e. Inhoud Planstudie/Besluit/MER en GS-voorkeursalternatief De samenvatting van de Planstudie/BesluitMER N 340/N48 is fysiek bij dit statenvoorstel gevoegd (bijlage II). Het hoofdrapport Planstudie/BesluitMER N 340/N48 is opgenomen in bijlage IV die via het SIS of via www.overijssel.nl/n340 is te raadplegen. In bijlage V lichten wij toe hoe de onderzochte inrichtingsvarianten na burgerparticipatie tot stand zijn gekomen en beschrijven wij samengevat ons voorkeursalternatief (VKA). Visualisaties van ons voorkeursalternatief zijn ook te zien via www.overijssel.nl/n340.
2.2 Grondverwerving In uw besluit over de tracékeuze van 2009 staat dat de grondverwerving start ná vaststelling van het provinciaal inpassingsplan. Dan is de wijze van inrichting geheel uitgewerkt en is juridisch duidelijk welke woningen of bedrijven moeten wijken en dat beperkt de financiële risico’s bij verwerving van gronden en opstallen. Na uw besluit over de tracékeuze, en de uitwerking daarvan in mogelijke inrichtingsvarianten eind 2009, komt het eindbeeld van de N 340/N48 scherper in beeld. Dit zorgt voor steeds meer vragen uit het gebied over de aankoop van grond of woningen die moeten wijken voor de nieuwe N 340/N48. Veel mensen willen zo gauw mogelijk zekerheid en zich richten op de toekomst. Gelet op deze begrijpelijke reacties van bewoners en grondeigenaren stellen wij voor het verwervingsproces, binnen randvoorwaarden, te versnellen. Dit is ook van belang om in 2014 de grondverwerving tijdig te kunnen afronden zodat de uitvoering dan kan starten. Met het oog hierop hebben wij begin 2010 door Kadaster/DLG een verkenning naar de grondverwerving laten uitvoeren en een grondverwervingsplan laten opstellen. In de ‘Voortgangsrapportage project N 340/N48’ (bijlage VII) lichten wij dit nader toe. Op grond van de door de Dienst Landelijk Gebied (DLG) opgestelde verkenning en het grondverwervingsplan stellen wij het volgende voor: tot het moment dat het provinciaal inpassingsplan nog niet formeel is vastgesteld is er sprake van “passieve” verwerving. Betrokkenen moeten zich zelf melden. De verwachting is dat er gegadigden zijn die al willen onderhandelen en verkopen voordat het provinciaal inpassingsplan is vastgesteld. Om hierin tegemoet te komen, maar de provinciale risico’s te beperken, zijn er grofweg twee mogelijke en toepasbare provinciale aanbiedingsvarianten. In de ene variant is sprake van een ‘nabetalingsclausule schadeloosstelling’, gekoppeld aan de vaststelling van het provinciaal inpassingsplan, en in de andere variant is de overeenkomst (met schadeloostelling) pas definitief als het provinciaal inpassingsplan is vastgesteld. Door in 2011 vast te starten met ‘passieve verwerving’, binnen het reeds beschikbare N 340 budget, wordt naar verwachting de kans groter dat in 2014 al daadwerkelijk een start gemaakt kan worden met het project N 340/N48.
4
Statenvoorstel nr. PS/2010/833
Na vaststelling van het provinciaal inpassingsplan eind 2011 wordt de grondverwerving “actief.” Actief wil zeggen dat alle partijen dan in opdracht van ons worden benaderd vooruitlopend op eventuele onteigening. Die procedure zal, inclusief onteigening, duren van eind 2011 tot maximaal 2014. We streven naar minnelijke overeenstemming. De uitvoering kan daarna starten, mits het besluit over het provinciaal inpassingsplan, in een eventuele beroepsprocedure, stand houdt. De hierboven geschetste werkwijze wordt ook bij andere provinciale wegenprojecten gevolgd. Voor die projecten wordt door Gedeputeerde Staten een ‘Plan in hoofdlijnen’ opgesteld. Na vaststelling van zo’n plan in hoofdlijnen door Gedeputeerde Staten, en voordat dit is opgenomen in een gemeentelijk bestemmingsplan, starten wij met (passieve en/of actieve) grondverwerving. Zo’n plan in hoofdlijnen is vergelijkbaar met de Structuurvisie N 340/N48 die uw Staten in oktober 2009 hebben vastgesteld. In het grondverwervingsplan houden wij in het project N 340/N48 rekening met gronden die tijdelijk extra verworven zullen worden (ca 100 ha). Daarmee kunnen grondruilingen, vrijwillige kavelruilprojecten en eventuele boerderijverplaatsingen worden bevorderd. Dit is vooral van belang in het westelijk deel van het traject, waar een nieuw N 340 tracé wordt gevolgd. Het is de bedoeling om hiermee nadelige gevolgen voor de landbouw zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de kostenramingen is met de (tijdelijk) extra te verwerven gronden rekening gehouden.
2.3 Samenvatting voortgangsrapportage project N 340/N48 (bijlage VII) In de voortgangsrapportage wordt dieper ingegaan op - de verkenning grondverwerving en het grondverwervingsplan. De kern daarvan is opgenomen in de paragraaf hiervoor (par. 2.2 van dit statenvoorstel). De volgende andere onderwerpen worden in de voortgangsrapportage toegelicht: - beleid voor te herbouwen woningen (Nota Wijkersbeleid); - ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en gebiedsontwikkeling; - kosten en financiering; - duurzaam veiliger inrichten van de N 377; - crisis- en herstelwet; - communicatie, proces en planning. Hierna hebben wij daar een samenvatting van opgenomen. Beleid voor te herbouwen woningen (Nota Wijkersbeleid) Bij het wijkersbeleid gaat het over woningen in het buitengebied die direct (ruimtebeslag) of indirect (geluid) voor de op te waarderen N 340/N48 moeten wijken. Na vaststelling van het provinciaal inpassingsplan voor de N 340/N48 staat juridisch vast welke huizen moeten wijken. Bewoners kunnen ervoor kiezen elders een bestaande woning te kopen of te huren of ze kunnen, binnen de kaders van de Omgevingsvisie, herbouwen in ‘de groene omgeving’. Daarvoor moet door de betrokken gemeente wel het bestemmingsplan worden gewijzigd. Samen met de gemeenten hebben wij een Nota ‘Wijkersbeleid’ opgesteld (bijlage VIII bij dit statenvoorstel). Het geeft de randvoorwaarden voor een gemeentelijke bestemmingsplanherziening voor een te herbouwen woning. De inhoud van deze beleidsnota sluit geheel aan bij de Omgevingsvisie die uw Staten in juli 2009 hebben vastgesteld. Een vroegtijdig door de betrokken gemeenteraden en door ons college vastgesteld wijkersbeleid biedt enerzijds houvast voor een gelijke behandeling van dezelfde soort gevallen en moet anderzijds maatwerk kunnen bieden. De gemeenteraden moeten de beleidsnota eind 2010 nog vaststellen. Wij hechten er veel belang aan dat zij dat zo spoedig mogelijk doen. Bewoners willen tijdig zicht hebben op de mogelijkheden én beperkingen om een woning die moet wijken voor de nieuwe N 340/N48 elders te mogen herbouwen.
Statenvoorstel nr. PS/2010/833
5
Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en gebiedsontwikkeling Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en gebiedsontwikkeling zijn in elke processtap van het project N 340/N48 aan de orde, en steeds op een concreter schaalniveau. In de door uw Staten in oktober 2009 vastgestelde Structuurvisie heeft u hiervoor, in het verlengde van de Omgevingsvisie, de doelstellingen opgenomen. In de bijgevoegde voortgangsrapportage lichten wij nader toe hoe wij in de BesluitMER fase en daarna hiermee omgaan. In bijlage a van deze voortgangsrapportage wordt in een eerste tabel het verband aangegeven tussen: -
ruimtelijke kwaliteit, gebiedsontwikkeling, en duurzaamheid met de negen centrale beleidsambities overeenkomstige de Omgevingsvisie
en - de doelstellingen voor de N 340/N48, zoals opgenomen in de op 14 oktober 2009 door uw Staten vastgestelde Structuurvisie N 340/N48. In diezelfde bijlage a van de voortgangsrapportage is in een tweede tabel aangegeven hoe hoofdelementen van ons voorkeursalternatief bijdragen aan de negen centrale beleidsambities/onderwerpen van de Omgevingsvisie. Hieruit blijkt een evenwichtige balans bij de realisatie van de verschillende ambities. Wij hebben in dit verband ook een landschapsvisie/ontwerp laten opstellen, met daarin een beeldkwaliteitsplan voor ons voorkeursalternatief (zie bijlage IV). Deze landschapsvisie zal ook leidend zijn voor een investeringsprogramma/kwaliteitsimpuls voor de wijdere omgeving. Dat moet zorgen voor een goede relatie tussen weg, landschap en leefomgeving. Een plan van aanpak hiervoor is door het Oversticht opgesteld samen met leden van de consultatiegroep N 340 (zie bijlage IX, Plan van Aanpak ‘Investeren in landschap en leefomgeving’). De gemeente Zwolle pakt de uitwerking op van de Gebiedsontwikkeling Vechtcorridor, vanaf de A28 langs het tracégedeelte van de nieuwe N 340 tot voorbij de spoorlijn. In dat kader gaat de gemeente ook na, in overleg met de provincie, hoe het beeldenpark Anningahof op een andere plek in deze corridor kan worden ingepast. In de volgende fasen van het project wordt het wegontwerp verder uitgewerkt, waaronder de mitigerende en compenserende maatregelen. April 2010 is met deskundigen een duurzaamheidssessie gehouden om extra ideeën te genereren, ook met het oog op de reductie van CO2 uitstoot. Voorbeelden: terugdringen CO2 uitstoot door: o energiezuinige verlichting; o licht wegdek voor betere reflectie: minder verlichting nodig; o hergebruik van grondstoffen: o.a. maximaal hergebruik oud asfalt. extra bosaanplant ter compensatie van CO2 uitstoot; toepassen van een geleiderail van gerecycled kunststof of een houten geleiderail, mede met het oog op ruimtelijke kwaliteit. Kosten en financiering De investeringskosten voor: a. de inrichting van het Combinatiealternatief N 340/N48; b. de herinrichting van de oude Hessenweg vanaf de A28 tot Ankum; c. de aansluiting op de rijksweg 36 (Omleiding Ommen) en d. de aansluiting op de rijksweg A28, zoals opgenomen in ons voorkeursalternatief voor de inrichting, hebben wij naar aanleiding van de Planstudie/BesluitMER N 340/N48 in 2010 opnieuw geraamd. Deze raming vergelijken wij hierna met de raming zoals bekend bij uw besluitvorming over de Structuurvisie N 340/N48 in oktober 2009:
6
Statenvoorstel nr. PS/2010/833
Kostenraming N 340/N48 met knooppunten A28 en N 36 Excl. BTW en in mln euro’s, afgerond PlanMER fase Ramingsmarge 30% Prijspeil 2009 Prijspeil 2010 N 340/N48 + herinrichting oude weg Knooppunt met N 36 Subtotaal Knooppunt met A28 Totaal
BesluitMER fase Ramingsmarge 20% Prijspeil 2010
170,5
176
190
9,5 180 35 215
10 186 36 222
20 210 40 250
De hogere raming (€ 28 mln) is een gevolg van: bijkomende kosten, waaronder planschade Zoals aangegeven in het statenvoorstel van oktober 2009 zijn in de raming van 2009 nog niet alle bijkomende kosten opgenomen, zoals planschade. Dat is nu in de raming 2010 wel het geval; knooppunt Varsen Op 1 juli 2009 is de Omgevingsvisie vastgesteld. Bij amendement is de N 348 alsnog opgenomen in de hoofdinfrastructuur (100 km/uur weg). Het ontwerp voor het knooppunt Varsen is hierop aangepast: drie stroomwegen worden nu ongelijkvloers met elkaar verknoopt; geheel ongelijkvloerse aansluiting Arriërveld In de kostenraming 2009 is bij Arriërveld uitgegaan van deels ongelijkvloerse aansluiting. Het BesluitMER gaat conform de vastgestelde Structuurvisie uit van een geheel ongelijkvloers ontwerp; 2x2 doortrekken tot Koesteeg In de Structuurvisie N 340/N48 staat dat in het BesluitMER onderzocht zou worden of de 2x2 rijstrookconfiguratie doorgetrokken moet worden tot Koesteeg (afslag Dalfsen). Conclusie is dat dit verkeerstechnisch gewenst is; fietsvoorziening westelijk langs spoorlijn Op verzoek van Zwolle is in het VKA langs de spoorlijn een fietspad opgenomen. Daarvoor is een langer viaduct in de N 340 nodig. De gemeente zal aan fietspad en viaduct moeten bijdragen; ecoduct in N48 In de kostenraming bij het PlanMER zat wel een Ecoduct in de N 340. Na overleg met de natuurorganisaties is nu in het VKA ook een (kleiner) ecoduct in de N48 opgenomen. De raming van € 250 mln valt binnen de in 2009 gehanteerde ramingsmarge van 30%. Na inspraak en advisering over ons voorkeursalternatief zullen wij ons opnieuw beraden over de gewenste inrichting en de daarmee samenhangende investeringskosten en de (mede)financiering ervan. Eventuele extra wensen moeten dan afgewogen worden tegen de gewenste inrichting op andere trajectdelen en/of eventuele versoberingen elders in het project, afhankelijk van het investeringsbedrag waartoe Uw Staten bereid zijn. Nadat de oude Hessenweg vanaf de A28 tot Ankum door de provincie is heringericht willen wij deze overdragen aan de gemeenten Zwolle en Dalfsen. Dat geldt ook voor enkele andere provinciale weggedeelten als de Ordelseweg en de Kranenburgweg bij de A28. Wij willen met de gemeenten overleggen over de overdracht en nagaan of een bruidsschat daarbij nodig is. Overdracht vindt in elk geval niet plaats als een eventuele bruidsschat hoger is dan onze eigen beheer- en onderhoudskosten voor de betreffende weggedeelten. Het verschil in onderhouds- en beheerkosten tussen de oude N 340 en de nieuwe N 340/N48 volgens het VKA laten wij berekenen. Na realisering van de nieuwe N 340/N48 zal bij de vaststelling van het jaarlijks provinciaal onderhoudsbudget met een verschil in beheers- en onderhoudskosten, overdracht van provinciale weggedeelten (areaalvermindering) en een eventuele bruidsschat rekening moeten worden gehouden.
Statenvoorstel nr. PS/2010/833
7
Voordat wij in 2011 komen met een financieringsvoorstel, uiterlijk bij het statenvoorstel over het provinciaal inpassingsplan, zullen wij overleg plegen met de andere overheden over hun bijdragen, bijvoorbeeld bij de aansluitingen op de rijkswegen. Met het rijk en de gemeente Zwolle overleggen wij reeds over de financiering van het knooppunt A28/N 340. Ons streven is om met het Rijk in het MIRT overleg van eind 2010 of begin 2011 overeenstemming te bereiken over een rijksbijdrage voor de aansluitingen op de rijkswegen A28 en N 36 (Omleiding Ommen). Duurzaam veiliger inrichten van de N 377 Uw Staten hebben ons college gevraagd ook de N 377 duurzaam veiliger in te richten, en dat zo mogelijk voordat de N 340 wordt aangepakt. Hiervoor hebben wij, in overleg met de omgeving, begin 2010 een Plan van Aanpak opgesteld. Bij de aanpak van de N 377 wordt ingezoomd op lokale knelpunten, waarbij gebruik wordt gemaakt van ervaringen van betrokkenen in het gebied. Aan de hand van een na de zomervakantie 2010 op te stellen ‘Plan in Hoofdlijnen’ met kostenraming kunnen deelprojecten worden onderscheiden. Deze kunnen, afhankelijk van de benodigde procedures (wel/niet wijziging bestemmingsplan nodig), binnen een kort of langer tijdsbestek uitgevoerd worden. Wij zullen in 2011 uw Staten betrekken bij te maken keuzes en de noodzakelijke financiering. Crisis- en herstelwet Het project N 340 valt onder de werking van de Crisis- en herstelwet omdat een provinciaal inpassingsplan wordt opgesteld (zie bijlage I van de Wet). Het effect daarvan is dat versnellingsmogelijkheden in het bestuursprocesrecht van toepassing zijn. Versnellingsmogelijkheden in de m.e.r.-procedure gelden alleen voor projecten die onder bijlage II van de Wet vallen. Het project N 340/N48 valt niet onder bijlage II. Het gaat bij de versnellingsmogelijkheden in het bestuursprocesrecht met name om de volgende (tijdelijke) maatregelen: beperking beroepsrecht voor decentrale bestuursorganen en publiekrechtelijke rechtspersonen; passeren materiële gebreken; termijnen beroep en hoger beroep; geen proforma beroepsschrift mogelijk; relativiteitsvereiste; houdbaarheid oude feiten. In de voortgangsrapportage lichten wij deze maatregelen verder toe. Communicatie, proces en planning Een goede communicatie blijft essentieel in het proces om te komen tot de door uw Staten gewenste opwaardering van de N 340/N48. Bij elke processtap hoort daarbij een specifieke aanpak. De persoonlijke benadering wordt steeds belangrijker nu de herinrichting van de weg dichterbij komt. Proces en planning zijn opgenomen in bijlage III van dit statenvoorstel.
3. Conclusies Aanvaarden Planstudie/BesluitMER De Planstudie/BesluitMER voldoet aan de richtlijnen voor de m.e.r. zoals door uw Staten (en de betrokken gemeenteraden) zijn vastgesteld in juni 2008. De milieugevolgen van de inrichtingsvarianten zijn overeenkomstig uw richtlijnen onderzocht. Uw Staten kunnen de Planstudie/BesluitMER aanvaarden. Daarna zal ons college inspraak en advisering over ons voorkeursalternatief starten. Onze planning daarvoor is dat de terinzagelegging van de Planstudie/BesluitMER en een voorontwerp provinciaal inpassingsplan, waarin ons voorkeursalternatief is opgenomen, plaats vindt eind 2010/begin 2011.
8
Statenvoorstel nr. PS/2010/833
Grondverwerving De verwachting is dat er gegadigden zijn die al willen onderhandelen en verkopen voordat het provinciaal inpassingsplan is vastgesteld. Tot het moment dat het provinciaal inpassingsplan nog niet formeel is vastgesteld kan ‘passieve’ verwerving plaatsvinden binnen het reeds beschikbare N 340 budget. Gegadigden moeten zich zelf dan melden. Om de financiële risico’s voor de provincie te beperken zijn er bij de fase van ‘passieve’ verwerving grofweg twee mogelijke en toepasbare aanbiedingsvarianten. In de ene variant is sprake van een ‘nabetalingsclausule schadeloosstelling’ gekoppeld aan de vaststelling van het provinciaal inpassingsplan, en in de andere variant is de overeenkomst (met schadeloosstelling) pas definitief als het provinciaal inpassingsplan is vastgesteld. Na vaststelling van het provinciaal inpassingsplan wordt de grondverwerving “actief.” Actief wil zeggen dat alle partijen dan in opdracht van ons worden benaderd vooruitlopend op eventuele onteigening. Die procedure zal inclusief onteigening duren van eind 2011 tot maximaal 2014. We streven naar minnelijke overeenstemming. De uitvoering kan daarna starten, mits het besluit over het provinciaal inpassingsplan, in een eventuele beroepsprocedure, stand houdt. Voortgangsrapportage project N 340/ N48 In de bijgevoegde voortgangsrapportage (bijlage VII) wordt nader ingegaan op de grondverwerving en daarnaast wordt een aantal andere onderwerpen van het project N 340/N48 nader toegelicht. Dit is ‘vooralsnog informerend’ bedoeld omdat besluitvorming daarover –daar waar van toepassing- gekoppeld is aan de vaststelling van het provinciaal inpassingsplan door uw Staten eind 2011. Het gaat om: beleid voor te herbouwen woningen (Nota Wijkersbeleid); ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en gebiedsontwikkeling; kosten en financiering; duurzaam veiliger inrichten van de N 377; crisis- en herstelwet; communicatie, proces en planning. Spoedige vaststelling van het wijkersbeleid door de betrokken gemeenteraden is van belang om te kunnen komen tot een goede voorkantsturing en om de bewoners zicht te bieden op de mogelijkheden én beperkingen.
4. Voorstel Gelet op het voorgaande stellen wij uw Staten voor het besluit te nemen, als in concept in bijlage I verwoord.
GS.,
Statenvoorstel nr. PS/2010/833
9
Bijlage I
Ontwerpbesluit nr. PS/2010/833
Provinciale Staten van Overijssel, gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten d.d. 07.09.2010 - kenmerk 2010/0145416 besluiten: 1.
De Planstudie/BesluitMER N 340/N48 (bijlage IV) te aanvaarden;
2.
In te stemmen met het starten van inspraak en advisering door Gedeputeerde Staten over deze Planstudie/BesluitMER N 340/N48 en een voorontwerp provinciaal inpassingsplan met daarin het voorkeursalternatief voor de inrichting van Gedeputeerde Staten;
3.
In te stemmen met het in 2011 starten van het proces van passieve verwerving van gronden en opstallen, binnen het reeds beschikbare N 340 budget, waarbij in de aanbiedingen een voorbehoud wordt opgenomen gekoppeld aan de vaststelling van het provinciaal inpassingsplan;
4.
Kennis te nemen van de voortgangsrapportage project N 340/N48 en naar aanleiding daarvan de betrokken gemeenteraden op te roepen de Nota Wijkersbeleid voor te herbouwen woningen (bijlage VIII), spoedig vast te stellen.
Zwolle, Provinciale Staten van Overijssel,
voorzitter,
griffier,
10
Statenvoorstel nr. PS/2010/833
Samenvatting
1. Op weg naar een besluit De provincie ziet de N 340 als een belangrijke schakel in de wegenstructuur van de provincie. De weg is belangrijk voor de regionale ontwikkeling: het zorgt voor ontsluiting van Noordoost-Overijssel en is de verbinding tussen de economische centra Hardenberg en Zwolle. De N 340 heeft verder een belangrijke ontsluitingsfunctie voor Ommen, Dalfsen en Oudleusen. Er moet echter een aantal problemen met de N 340 opgelost worden. Doelstelling is ‘het zo duurzaam mogelijk verbeteren van doorstroming, verkeersveiligheid en leefbaarheid op en in de omgeving van de N 340 / N48, als onderdeel van de totale regionale oost-westverbinding en met voorkoming van sluipverkeer’. Verder moet ‘een aangepaste of nieuwe N 340 de regionale gebiedsontwikkeling ondersteunen’. Juni 2008 zijn de richtlijnen voor de milieueffectrapportage (voor zowel het PlanMER als de BesluitMER) vastgesteld. Met het oog op de doelstelling van het project zijn in de Planstudie PlanMER (2009) in totaal 14 alternatieven onderzocht. Mede op basis hiervan hebben Provinciale Staten van Overijssel op 14 oktober 2009 de Structuurvisie N 340/N48 vastgesteld en het Combinatiealternatief als tracé voor de N 340 / N48 Zwolle – Ommen – Arriërveld gekozen. Bij het Combinatiealternatief gaat het om een autoweg met twee (2x1) en deels vier (2x2) rijstroken, die vanaf Zwolle tot Ankum een nieuw noordelijk tracé volgt met 2x2 rijstroken. Daarna sluit de weg weer aan op het huidige tracé van de N 340 tot aan Varsen (2x1) en gaat dan (2x2) via de N48 naar de aansluiting op de Omleiding Ommen (N34/N36). Voor dit Combinatiealternatief zijn twee hoofd inrichtingsvarianten onderzocht in voorliggende Planstudie BesluitMER. Deze Planstudie/BesluitMER moet de besluitvorming door Provinciale Staten over een provinciaal inpassingsplan ondersteunen. Probleemstelling
In de Planstudie PlanMER zijn uitvoerig het nut en de noodzaak van de opwaardering van de N 340 behandeld. Er zijn drie voorname problemen: Een verdere verkeersgroei en een vlotte en veilige doorstroming op de huidige N 340 staan op gespannen voet met elkaar. De huidige inrichting en vormgeving van de N 340 zijn niet Duurzaam Veilig en kunnen verdere verkeersgroei zonder aanpassingen niet verantwoord opvangen. Zonder maatregelen komt de bereikbaarheid van de kernen en economische centra langs de N 340 onder druk te staan en neemt de verkeersonveiligheid verder toe. Verdere verkeersgroei zal leiden tot een toename van de barrièrewerking voor mens en dier, lucht- en geluidshinder. Als gevolg hiervan zal de leefbaarheid langs de N 340 afnemen. Omdat de N 340, in samenhang met de N48 tot de omleiding Ommen en de aansluiting op de A28, steeds moeilijker haar functie kan vervullen als belangrijke regionale oost-west verbinding, neemt ook de druk op het onderliggende wegennet toe (sluipverkeer). Dit sluipverkeer leidt op het onderliggende wegennet tot een toename van de verkeersonveiligheid en een afname van de leefbaarheid.
1
2. Inrichtingsvarianten Het Combinatiealternatief vormt de basis voor de in dit BesluitMER te onderzoeken inrichtingsvarianten. Zoals de naam al aangeeft, is het Combinatiealternatief een samenstelling van verschillende alternatieven die in de Planstudie PlanMER (2009) zijn onderzocht. Op hoofdlijnen ziet het Combinatiealternatief er als volgt uit: De N 340 wordt een 100 km/uur weg grotendeels via de bestaande N 340 en de N48, maar met een omleiding vanaf de Kranenburgweg (Zwolle) tot de Ankummerdijk (Dalfsen) met twee keer twee rijstroken; twee rijstroken op het N 340 traject Ankummerdijk–Varsen; twee keer twee rijstroken op de N48 Varsen-Arriërveld; ongelijkvloerse kruisingen en wegaansluitingen; een tunnel of viaduct bij de spoorlijn Zwolle-Meppel; een ongelijkvloerse wegaansluiting van de N 340 op de Kranenburgweg; een ongelijkvloerse wegaansluiting op de ‘Omleiding Ommen’; een vloeiende wegaansluiting van de N48 op de N 340 bij Varsen; aanpassing van de parallelwegen; N 377 blijft 100 km/uur weg van Lichtmis tot Slagharen (met de huidige snelheidsbeperkingen bij de kernen).
Voor deze Planstudie BesluitMER is het Combinatiealternatief, in het verlengde van de richtlijnen voor de milieueffectrapportage (juni 2008), verder uitgewerkt in te onderzoeken inrichtingsvarianten. De volgende ontwerpopgave voor de Besluit-m.e.r.-fase is in de Structuurvisie (oktober 2009) opgenomen: de hoogteligging van het ontwerp; het exacte dwarsprofiel; de plaats en de vorm van de aansluitingen op de N 340; het ontwerp van de knooppunten bij Zwolle, Varsen en omleiding Ommen; de kruising van de spoorlijn Zwolle – Meppel met een viaduct of tunnel. Het vertrekpunt voor de Planstudie BesluitMER wordt gevormd door de inrichtingsvarianten A en B, waarin de resultaten van de diverse ontwerpbijeenkomsten in november 2009 zijn verwerkt. Daarnaast heeft er een preverkenning plaatsgevonden van de gebiedsaansluiting N 340 / A28 / Kranenburgweg / Nieuwleusenerdijk en het resultaat daarvan is ook opgenomen in de inrichtingsvarianten A en B. De in de Planstudie/BesluitMER te onderzoeken inrichtingsvarianten zijn vastgelegd en verantwoord in de Variantennota (Gedeputeerde Staten, 19 januari 2010).
2
De inrichting van het Combinatiealternatief en de effecten daarvan worden in dit BesluitMER behandeld in vier deeltrajecten. Het onderscheid in deze deeltrajecten is vooral op basis van een verkeerskundige afhankelijkheidsrelatie tot stand gekomen. Voor elk deeltraject worden de twee hoofdvarianten beschreven. Deze hoofd inrichtingsvarianten hebben uitwisselbare en/of combineerbare bouwstenen. Er zijn diverse combinaties denkbaar, mits er een onderlinge logische, verkeerskundige relatie tussen de verschillende oplossingen bestaat. Het 1. 2. 3. 4.
gaat om de volgende deeltrajecten: A28 tot aansluiting Ankummerdijk Aansluiting Ankummerdijk tot en met kruising Koesteeg / Dedemsweg Kruising Koesteeg / Dedemsweg tot en met Oudleusen (tot aan de Maneweg) Oudleusen (vanaf Maneweg) tot en met aansluiting N48 (Arriërveld)
In onderstaande tabel 1 is een overzicht gegeven van de deeltrajecten en het aantal onderliggende varianten. Overzicht varianten per deeltraject
Deeltraject 1
Deeltraject 2
Deeltraject 3
Deeltraject 4
A28 - Ankummerdijk
Ankummerdijk – Koesteeg/Dedemsweg
Koesteeg/Dedemsweg – Oudleusen
Maneweg - Arriërveld
Variant A
Variant A1
Variant A
Variant A1
Variant B
Variant A2
Variant B
Variant A2
Variant A3
Variant B
Variant B In het hoofdrapport zijn de verschillende varianten uitgebreid beschreven en op kaart aangegeven. Hieronder wordt per deeltraject alleen ingegaan op de belangrijkste verschillen van de varianten.
Deeltraject 1: A28 tot Ankummerdijk In beide varianten A en B heeft de nieuwe N 340 op dit trajectdeel 2x2 rijstroken. Zowel in Variant A als B wordt het knooppunt met de A28 gewijzigd en in zijn geheel iets verschoven. In Variant B wordt de ‘lus’ aan de noordzijde van de A28 (zie bij variant A) ‘omgeklapt’ naar het zuidwesten. Bij variant A ligt de N 340 hoog, halverwege het bedrijventerrein Hessenpoort en de oude N 340, en komt er een ongelijkvloerse aansluiting ten zuiden van Hessenpoort, richting Mindenstraat. Bij de Bvariant ligt de weg tegen Hessenpoort aan en komt de aansluiting bij de Kranenburgerweg / Nieuwleusenerdijk. In Variant A wordt bij de spoorlijn in de nieuwe N 340 een viaduct gerealiseerd zodat het treinverkeer onder de N 340 door rijdt. Aan de oostzijde en westzijde van de spoorlijn wordt het viaduct verlengd, waardoor aan de oostzijde een onderdoorgang voor landbouwverkeer en aan de westzijde een onderdoorgang voor fietsers wordt gerealiseerd. In Variant B gaat de nieuwe N 340 met een tunnel onder de spoorlijn door. Het dak van de tunnel wordt aan de oostzijde verlengd zodat de landbouw daar van de zuid- naar de noordzijde van de nieuwe N 340 (en vice versa) kan komen. Aan de westzijde wordt het dak ook verlengd voor het fietspad dat de ‘oude’ N 340 met het bedrijventerrein Hessenpoort verbindt. Bij de Bese komt een ongelijkvloers kruising met de nieuwe N 340. Voor plaatselijk verkeer wordt een nieuwe verbindingsweg gerealiseerd om het spoor te passeren. Bij variant A ten zuiden van de nieuwe N340 en bij variant B vanaf De Bese langs de nieuwe N 340. In beide varianten wordt de hoofdrijbaan van de ‘oude’ Hessenweg afgewaardeerd naar een 60 km/uur-weg. De zuidelijke parallelweg wordt fietspad voor twee richtingen, de noordelijke parallelweg vervalt. In de oude N 340 komt een fietstunnel onder de spoorlijn door.
3
Deeltraject 2: Ankummerdijk t/m Koesteeg / Dedemsweg In variant A1 wordt bij de Ankummerdijk een volledige, ongelijkvloerse aansluiting op de N 340 gerealiseerd. De N 340 ligt op maaiveld en heeft 2x1 of 2x2 rijstroken1. Vanaf deze ongelijkvloerse aansluiting wordt met een nieuwe weg een rechtstreekse aansluiting aangegeven naar de Leemculeweg. De huidige aansluiting naar de Leemculeweg via de zuidelijke parallelweg vervalt. Bij Koesteeg / Dedemsweg komt een volledige, nieuwe ongelijkvloerse aansluiting in de vorm van een Haarlemmermeer met de N 340 op maaiveld. In variant A2 wordt bij de Ankummerdijk een ongelijkvloerse aansluiting gerealiseerd in de vorm van een halve aansluiting: vanuit en naar de richting Zwolle. Het verkeer van en naar Ommen moet via de Koesteeg / Dedemsweg de N 340 op / af. Bij Koesteeg / Dedemsweg komt een nieuwe aansluiting die de vorm krijgt van een half klaverblad, De N 340 ligt op maaiveld en heeft 2x1 of 2x2 rijstroken2. Variant A3 is een combinatie van Variant A1 en A2. In variant A3 wordt bij Ankummerdijk een volledige, ongelijkvloerse aansluiting op de N 340 gerealiseerd (identiek aan A1, inclusief de nieuwe ontsluitingsweg richting Leemculeweg). Bij Koesteeg / Dedemsweg komt een nieuwe aansluiting die de vorm krijgt van een half klaverblad (identiek aan A2). De N 340 ligt op maaiveld en heeft 2x2 rijstroken. In alle A-varianten wordt de noordelijke parallelweg deels nieuw, ter hoogte van Rosengaerde en aan de weerszijden van de Hoevenweg, bij basisschool Sjaloom, aangelegd. In variant B wordt bij de Ankummerdijk alleen een ongelijkvloerse kruising gerealiseerd. Met andere woorden, het verkeer op de N 340 kan in deze situatie bij de Ankummerdijk er niet af en er niet op. Het verkeer van en naar Dalfsen zal via Koesteeg / Dedemsweg worden afgewikkeld. Bij de Koesteeg is voor variant B een Haarlemmermeer met N 340 verhoogd ontworpen. De N 340 ligt op maaiveld en heeft 2x2 rijstroken Er komt een nieuwe noordelijke parallelweg en de oude noordelijke parallelweg wordt fietspad.
Deeltraject 3: Koesteeg / Dedemsweg t/m Oudleusen (tot Maneweg) In beide varianten krijgt de N 340 in dit deeltraject 2x1 rijstroken, met aan beide zijden parallelwegen, en ter hoogte van de Welsummerweg wordt een fietstunnel gerealiseerd. In variant A komt een ongelijkvloerse aansluiting aan de westzijde van Oudleusen. De N 340 ligt op maaiveld. Vanaf het te realiseren viaduct bij de aansluiting Oudleusen wordt de ontsluitingsweg aangesloten op de Dennenkamp. De zuidelijke parallelweg buigt ten westen van de aansluiting af naar de Mennistensteeg. Bij de Mennistensteeg komt een fietssluis, net voorbij de nieuwe verbindingsweg naar de zuidelijke parallelweg. De fietssluis vermindert de kans op sluipverkeer vanaf aansluiting Oudleusen naar (bedrijventerrein) Dalfsen. In variant B wordt ook een ongelijkvloerse aansluiting gerealiseerd aan de westzijde van Oudleusen. De N 340 ligt bij de aansluiting op maaiveld. Het hier te realiseren viaduct ligt ter hoogte van de Slagweg (noordzijde) en de Stokte (zuidzijde). Ten noorden komt de ontsluitingsweg via een nieuw te realiseren weg uit op de Dommelerdijk, iets ten noorden van de Schoolstraat. De zuidelijke parallelweg buigt ten westen van de aansluiting af naar de Mennistensteeg. In variant B is geen fietssluis ter hoogte van de Mennistensteeg opgenomen. In beide varianten komt de N 340 verder van de kern Oudleusen te liggen (bochtafsnijding). Bij variant A ligt de N 340 hier op maaiveld en bij variant B wordt de N 340 daar halfverdiept aangelegd. In variant A wordt aan de oostzijde van Oudleusen een fietstunnel gerealiseerd. In variant A worden het Chinees restaurant en het benzinestation in Oudleusen aangesloten op de hoofdrijbaan van de nieuwe N 340 in de rijrichting Zwolle-Ommen.
1
In de variantennota gaat het bij de A-varianten om 2x1 of 2x2 rijstroken; op grond van de nadere
verkeerskundige analyse van de subvarianten op dit trajectdeel is verder uitgegaan van 2x2 rijstroken 2
zie voetnoot nummer 1 op de voorgaande pagina
4
Deeltraject 4: Oudleusen (Maneweg) t/m Arriërveld Maneweg tot en met Stouweweg
In de A en B-varianten krijgt de N 340 2x1 rijstroken, en aan beide zijden parallelwegen. In variant A1 wordt ter hoogte van de Maneweg / Oosterkampen een ongelijkvloerse aansluiting gerealiseerd in de vorm van een Haarlemmermeer en de N 340 half verdiept (3 meter onder het maaiveld). In variant A2 wordt ter hoogte van de Maneweg / Oosterkampen een ongelijkvloerse aansluiting gerealiseerd met de N 340 op maaiveld. In variant B is de ongelijkvloerse kruising/aansluiting opgenomen ter hoogte van de Stouweweg. Bij de Maneweg / Oosterkampen komt bij variant B een fietstunnel. De N 340 krijgt vanaf de Oosterkampen tot aan De Stouwe smalle bermen. Bij de Stouweweg wordt een ongelijkvloerse aansluiting / kruising gerealiseerd in de vorm van een Haarlemmermeer. De N 340 blijft op maaiveld liggen. Stouweweg tot en met Varsen
In de A en B-varianten krijgt de N 340 2x1 rijstroken, en aan beide zijden parallelwegen tót de Hessenweg-West. In de A-varianten is er vanaf De Hessenweg-West tot het knooppunt Varsen alleen een parallelweg aan de zuidzijde. Bij de B-variant aan beide zijden. Bij zowel de varianten A als B wordt net na de kamduinen en vóór de Hessenweg-West een ecoduct gerealiseerd. De vorm, breedte en de exacte locatie zijn in een aparte studie onderzocht (Oord faunatechniek, maart 2010). Vanwege de ongelijkvloerse kruising/aansluiting bij de Maneweg (en niet bij De Stouwe), komt bij variant A bij de Hessenweg-West een ongelijkvloerse kruising. Verkeer kan hier de hoofdrijbaan niet op of af. In variant B is er geen ongelijkvloerse kruising bij de Hessenweg-West omdat er –relatief dichtbij- bij De Stouwe een ongelijkvloerse kruising/aansluiting wordt gerealiseerd. Tussen de noordelijke parallelweg en de Hessenweg-West is een fietssluis opgenomen. Autoverkeer van de parallelweg kan de Hessenweg-West niet als sluiproute gebruiken. Bij knooppunt Varsen ligt in variant A het accent op een vrije doorstroming van het verkeer van de N 340 naar de N48 en verder richting de N 36 (en vice versa). In de aansluiting die hier voorgesteld wordt, kan het plaatselijk verkeer vanuit Varsen vrij in Ommen komen (en vice versa). Bij variant B komt bij knooppunt Varsen een ongelijkvloerse aansluiting / kruising in de vorm van een volledig klaverblad. Aan de oostzijde van dit klaverblad komt een rotonde waar het klaverblad overgaat in de voormalige N34. De zuidelijke parallelweg loopt door langs het klaverblad en kan via een viaduct de N348 kruisen. Landbouwverkeer en autoverkeer naar Ommen rijdt dan via de parallelweg en niet via de Varsenerweg. Varsen – Balkerweg (N48)
Op het traject vanaf knooppunt Varsen tot aan de Balkerweg krijgt de N48 in beide varianten 2x2 rijstroken, waarbij vanaf Varsen tot de Balkerweg de benodigde ruimte aan de oostzijde, de kant van Ommen, wordt gevonden. Aan de oostzijde, tussen Varsen en Balkerweg moet rekening worden gehouden met een extra weefstrook. De verzorgingsplaats aan de westzijde van de N48 wordt opgeheven. Hier wordt een ecopassage gerealiseerd. De vorm, breedte en de exacte locatie zijn in een aparte studie onderzocht (Oord faunatechniek, maart 2010). In variant B gaat de noordelijke parallelweg over in de Bossteeg. Ook hier is in de Hessenweg-West een fietssluis aangebracht om sluipverkeer over de Hessenweg-West tegen te gaan. Bij beide varianten is onder de N48 ter hoogte van de Hessenweg-West een fietstunnel opgenomen. Balkerweg tot en met Arriërveld (N48)
In de A-Variant wordt bij de Balkerweg de huidige kruising aangepast: het viaduct wordt breder en de op- en afritten ruimer. De oprit naar Varsen en de afrit vanaf het noorden worden gecombineerd aan de noordzijde van de Balkerweg zuidelijk van Wiechers Woonoase. Vanaf de Balkerweg tot aan Arriërveld krijgt de N48 eveneens 2x2 rijstroken; op dit gedeelte wordt de ruimte echter aan de westzijde gevonden. Aan de westzijde komt een brede berm, aan de oostzijde blijft de berm als in de huidige situatie. Bij Arriërveld wordt een ongelijkvloerse aansluiting / kruising gerealiseerd in de
5
vorm van een zogenaamde ‘vogelbek’. De ruimte wordt in variant A gezocht in zuidwestelijke deel van de aansluiting. In variant B blijft de Haarlemmermeer bij de Balkerweg gehandhaafd maar het viaduct wordt breder en de op- en afritten ruimer. Net als in de A-varianten wordt bij Arriërveld een ongelijkvloerse aansluiting / kruising gerealiseerd in de vorm van een zogenaamde ‘vogelbek’. In tegenstelling tot de A-varianten wordt de ruimte hier gezocht in het noordwestelijke deel van de aansluiting.
3. Verkeerskundige analyse De inrichtingsvarianten zijn alle verkeerskundig oplossend gemaakt. Er is tussen de inrichtingsvarianten dan ook een beperkt onderscheid in de verkeerskundige scores. Op enkele tracédelen zijn er om bijzondere redenen de inrichtingsvarianten verkeerskundig diepgaander onderzocht. Het gaat daarbij om: 1. De aansluiting van de N 340 op de A28/Kranenburgweg / Nieuwleusenerdijk 2. Het trajectdeel van aansluiting Ankummerdijk tot en met de aansluiting bij de Koesteeg/ Dedemsweg. Op basis van deze verkeerskundige analyse zijn effectieve inrichtingsvarianten geselecteerd. Ad 1: Aansluiting A28 – A28 / Kranenburgweg / Nieuwleusenerdijk
In deeltraject 1 heeft een verkeerskundige selectie plaatsgevonden bij de aansluiting van de N 340 op de A28 / Kranenburgweg / Nieuwleusenerdijk. In opdracht van Provincie Overijssel, Gemeente Zwolle en Rijkswaterstaat Oost Nederland is een zogenaamde “Preverkenning gebiedsaansluiting N 340 / A28 / Kranenburgweg / Nieuwleusenerdijk” opgesteld, welke afgerond is in januari 2010. In deze preverkenning zijn drie varianten voor de aansluiting op de A28 onderzocht, waarbij gekeken is naar ‘extreme oplossingen’. Van deze drie varianten is er één niet probleemoplossend gebleken. Uit (de bouwstenen van) de andere twee varianten zijn twee varianten samengesteld die worden onderzocht in dit MER: een Variant A en een Variant B en deze zijn na verkeerskundige berekeningen verder geoptimaliseerd voor wat betreft zaken als de lengte van de weefvakken, uitvoegstroken en hellingpercentages (zie figuur 1). Variant A
Variant B
Variant A heeft op dit trajectdeel een oostelijke aansluiting van Hessenpoort op de N 340 (op de Bentheimerstaat). Naar en van de A28-noord is er in variant A een extra verbinding via respectievelijk de Nieuwleusenerdijk en de Ordelseweg (zie figuur 1). Variant B heeft op dit trajectdeel een westelijke aansluiting van Hessenpoort op de N 340 (op de Nieuwleusenerdijk/ Bentheimerstraat). De afrit vanaf A28-noord gaat, in afwijking van de variantennota, rechtsreeks naar de Kranenburgweg om weefbewegingen op de N340 zuidbaan te verminderen. Ad 2: Traject Ankummerdijk – Koesteeg/Dedemsweg
In tabel 2 staan de drie varianten zoals opgenomen in de Variantennota (A1, A2 en B) plus een derde variant (A3) die is toegevoegd naar aanleiding van de verkeerskundige analyse. Op basis van deze analyse is een nieuwe verkeerskundige variant A3 geselecteerd en is geconcludeerd dat op het
6
gedeelte Ankummerdijk – Koesteeg/Dedemsweg in alle varianten uitgegaan moet worden van 2x2 rijstroken (geselecteerde subvarianten: niet-gearceerde vlakken in tabel 2). Overzicht inrichtingsvarianten Ankummerdijk - Koesteeg
Ontwerpelementen
Variant A1
Variant A2
Variant A3
Variant B
Aansluiting Ankummerdijk
Hele aansluiting
Halve aansluiting
Hele aansluiting
Geen aansluiting
Aantal rijstroken Ankum-Koesteeg
2x2
2x1
2x2
2x1
2x2
2x2
Parallelweg Noord bij Ankum
Deels bestaand
Deels bestaand
Deels bestaan d
Nieuw
Nieuw
Nieuw
Aansluiting Koesteeg / Dedemsweg
Haarlemmermeer met N 340 op maaiveld
Half Klaverblad met N 340 op maaiveld
Haarlemmermeer met N 340 verhoogd
Half Klaverblad met N 340 op maaiveld
De oplossing voor variant A bij Hessenpoort is gekoppeld aan de varianten A1, A2 en A3 op het trajectdeel Ankummerdijk tot de Koesteeg en die voor variant B bij Hessenpoort is gekoppeld aan variant B om te komen tot integrale varianten. In de volgende tabel is een overzicht van de inrichtingsvarianten opgenomen vanaf de A28 tot aan knooppunt Arriërveld. Overzicht inrichtingsvarianten en ontwerpelementen
Ontwerpelementen
Variant A1
Variant A2
Variant A3
Variant B
N 340 Aansluiting Hessenpoort
Oostelijke aansluiting Hessenpoort
Oostelijke aansluiting Hessenpoort
Oostelijke aansluiting Hessenpoort
Westelijke aansluiting Hessenpoort
Aansluiting Ankummerdijk
Hele aansluiting
Halve aansluiting
Hele aansluiting
Geen aansluiting
Aantal rijstroken Ankum-Koesteeg
2x2
2x2
2x2
2x2
Parallelweg Noord bij Ankum
Deels bestaand
Deels bestaand
Deels bestaand
Nieuw
Aansluiting Koesteeg / Dedemsweg
Haarlemmermeer
Half Klaverblad op maaiveld
Half Klaverblad op maaiveld
Haarlemmermeer met N 340 verhoogd
Aansluiting Oudleusen
Haarlemmermeer met N 340 op maaiveld en nieuwe weg naar Dennenkamp. Met nieuwe noordelijke parallelweg.
Haarlemmermeer met N 340 op maaiveld en nieuwe weg naar Dennenkamp. Met nieuwe noordelijke parallelweg.
Haarlemmermeer met N 340 op maaiveld en nieuwe weg naar Dennenkamp. Met nieuwe noordelijke parallelweg.
Half Klaverblad op maaiveld met nieuwe weg naar Dommelerdijk. Geen nieuwe noordelijke parallelweg.
Aansluiting Maneweg
Haarlemmermeer half verdiept
Combi klaverblad en Haarlemmermeer op maaiveld
Haarlemmermeer half verdiept met als variatie Combi klaverblad en Haarlemmermeer op maaiveld
Niet aanwezig
met N 340 op maaiveld
7
Ontwerpelementen
Variant A1
Variant A2
Variant A3
Variant B
Aansluiting Stouwe
Niet aanwezig
Niet aanwezig
Niet aanwezig
Haarlemmermeer
Knooppunt Varsen
Doorgaande N 340
Doorgaande N 340
Doorgaande N 340
Volledig klaverblad
Aansluiting Balkerweg
Aangepaste aansluiting
Aangepaste aansluiting
Aangepaste aansluiting
Huidige aansluiting
Knooppunt Arriërveld
Doorgaande N 340 ri Zwolle
Doorgaande N 340 ri Zwolle
Doorgaande N 340 ri Zwolle
N340 ri Zwolle in de lus
Voor variant A3 en voor variant B zijn gedetailleerde kruispuntberekeningen uitgevoerd. Er is aan de hand van optredende intensiteiten op het hoofdwegennet gecontroleerd in hoeverre de uitkomsten van de kruispuntberekeningen voor variant A3 ook van toepassing kunnen zijn op de andere subvarianten A1 en A2, beide met 2x2 rijstroken tussen de Ankummerdijk en de Koesteeg. De intensiteiten op het hoofdwegennet voor deze inrichtingsvarianten kennen zeer kleine verschillen (hooguit enkele tientallen in een twee-uursspits) zodat de uitkomsten van berekeningen voor de kruispunten van variant A3 ook op de kruispunten van de varianten A1 en A2 van toepassing kunnen worden verklaard. Effectbeoordeling verkeer
Vanuit het verkeersaspect heeft niet een statische beoordeling van wegvakken, aansluitingen en kruispunten plaatsgevonden maar een interactieve benadering. Voor het geval een bepaald kruispunt niet voldoet, wordt voor de drukste verkeersstroom de capaciteit verruimd totdat wordt voldaan aan de gestelde criteria. Datzelfde geldt voor aansluitingen en wegvakken. Dat betekent dat er een beperkt onderscheid in de verkeerskundige scores van de varianten optreedt aangezien ze allemaal verkeerskundig oplossend zijn gemaakt. Wat wel kan worden geconstateerd is dat de realisatie van een bepaalde variant kostbaarder kan zijn dan een andere variant. De belasting van parallelwegen en overige wegen van het onderliggende wegennet blijft in alle gevallen ver onder het toelaatbare maximum. Naar aanleiding van reacties van de gemeenten Zwolle, Dalfsen en Ommen wordt in het hoofdrapport ingezoomd op een drietal specifieke punten: de bereikbaarheidskwaliteit van Zwolle-noord en Hessenpoort; de verkeersdruk rond Dalfsen in de diverse varianten. de verkeersafwikkeling bij de Balkerweg, de hoofdentree van Ommen
4. Integrale effectbeoordeling Alle inrichtingsvarianten zijn integraal beoordeeld op hun effecten. Voor een onderbouwing en nadere detaillering van de beoordeling per deelaspect, wordt verwezen naar de betreffende hoofdstukken. Deze effectbeschrijvingen zijn het belangrijkste. Het vertalen naar scores en optellen daarvan is een hulpmiddel en heeft als nadeel dat plussen en minnen soms tegen elkaar ‘uitgemiddeld’ worden. M.a.w. de effectscores geven een vereenvoudigd beeld op hoofdlijnen, en om een compleet inzicht te krijgen in alle effecten dienen de teksten over de effecten te worden beschouwd. Deeltraject 1: A28 tot Ankummerdijk
Op deeltraject 1 is er geen fysiek verschil tussen de varianten A1, A2 en A3; wel is er een gering verschil voor wat betreft de verkeersprestaties. In deeltraject 1 is bij een aantal aspecten een duidelijk verschil te zien tussen de varianten A en B. Dit heeft te maken met de kruising van de N 340 met de spoorwegovergang. In variant A ligt de N 340 verhoogd (en scoort daarom minder gunstig op het aspect grondbalans) en gaat via een viaduct over het spoor heen. De realisatie van een viaduct heeft een minder negatieve score ten aanzien van grondwater en bodemverstoring dan
8
variant B waarbij een tunnel wordt gerealiseerd. Deze tunnel scoort op de genoemde aspecten zeer negatief ten opzichte van de referentiesituatie. Vanwege de aanleg van een nieuwe weg – waardoor het verkeer op grotere afstand van dichte bebouwing komt te rijden – neemt het aantal (ernstig) gehinderden af ten opzichte van de referentiesituatie. Voor de woningen langs de bestaande weg is sprake van een afname van de geluidsbelasting. Dit terwijl voor de woningen langs de nieuwe weg de geluidsbelasting zal toenemen. Bij alle inrichtingsvarianten is tevens sprake van een toename van het geluidbelast oppervlak; dit komt door verhoging van de rijsnelheid en verkeersintensiteit. Wat verder opvalt, is het verschil tussen variant A en B ten aanzien van visuele verstoring. Dit heeft te maken met het feit dat in variant A de N 340 verhoogd wordt aangelegd in combinatie met een nieuwe ongelijkvloerse kruising middenin het gebied en de zeer hoge kruising van het spoor met het al verhoogd gelegen spoor. Deze verhoogde ligging betekent meer zichtbaarheid van de autobewegingen en lichthinder en heeft daarmee meer visuele hinder tot gevolg. Een ander verschil tussen de varianten A en B zien we voor de aspecten ‘vernatting/verdroging’ (ten aanzien van landbouw). Variant B scoort ten aanzien van deze aspecten slechter dan variant A. Door de aanleg van een tunnel onder het spoor bij variant B kunnen grondwaterstromen beïnvloed worden; als gevolg van deze beïnvloeding kan lokaal vernatting of verdroging ontstaan. Variant B wordt daarom negatiever beoordeeld dan de A-varianten. Ook is er een duidelijk verschil ten aanzien van het aspect ‘aantasting recreatieve gebieden’. In alle varianten vindt ruimtebeslag plaats op de recreatieve voorziening ‘beeldentuin Anningahof’ en op de toekomstige recreatieve voorziening ‘Van der Valk Hotel’. Bij variant A komt het noordelijke punt van de Anningahof te vervallen, maar de functie van de beeldentuin wordt niet dusdanig aangetast dat de beeldentuin niet meer als zodanig kan bestaan. Dat is wel het geval bij variant B. Het ruimtebeslag is hierbij groter en de beeldentuin wordt geheel doorsneden. In deze variant kan de beeldentuin niet meer als zodanig functioneren is daarom negatief beoordeeld. Bij alle inrichtingsvarianten treedt aantasting van het cultuurhistorisch waardevolle Vechtdal op. In dit gebied komen cultuurhistorische waarden voor, dit effect is daarom negatief beoordeeld. Variant A doorsnijdt het historische verkavelingpatroon van houtwallen en singels waardoor de samenhang verdwijnt. Het gebied is hierdoor niet meer als geheel herkenbaar. Dit effect is beoordeeld als een ernstige aantasting van cultuurhistorische waarden. Bij variant B is deze doorsnijding beperkt door de ligging tegen Hessenpoort, het effect van B is daarom beoordeeld als een beperkte aantasting van cultuurhistorische waarden. Vanuit landschap bezien vormt bij variant B de N 340 een ruimtelijke eenheid met het bedrijventerrein Hessenpoort. De weg vormt een duidelijke grens met het omliggende landschap van de Vecht. Door de beperkte ruimtelijke impact is deze licht negatief beoordeeld. Daarnaast is een verschil te zien ten aanzien van geluidsverstoring op Natura 2000. Bij variant B is de afname op het geluidbelaste oppervlak iets groter vanwege de aansluiting op de A28. In deze variant is de ‘lus’ aan de noordzijde van de A28 ‘omgeklapt’ naar het zuidwesten; hierdoor komt het verder af te liggen van het Natura 2000-gebied Zwarte Water en Vecht. Voor dit criterium is geen onderscheid gemaakt tussen deelgebieden; voor elk deelgebied geldt daarom eenzelfde effectscore. Voor wat betreft het aspect verkeersveiligheid scoren alle onderzochte varianten (licht) positief of zeer positief ten opzichte van de referentiesituatie. Hoewel de verschillen klein zijn scoort variant A iets beter dan variant B. Dit komt vanwege het feit dat variant A een kleiner aantal discontinuïteiten in het wegbeeld kent ten opzichte van variant B (knooppunt met de A28, aansluiting Hessenpoort en spoorkruising). (Deel) Aspect
Beoordelingscriterium
Deeltraject 1 R
Verkeersveiligheid
A1/ A2/ A3
B
Kans op slachtoffers
0
++
+
Verhouding verkeersprestatie OWN/HWN
0
0/+
+
Effect op fietsverkeer
0
++
+
9
(Deel) Aspect
Beoordelingscriterium
Deeltraject 1 R
A1/ A2/ A3
B
Wonen
Visuele verstoring
0
--
-
Landbouw
Vernatting / Verdroging
0
0/-
-
Recreatie
Aantasting recreatieve gebieden en voorzieningen
0
0/-
-
Natura 2000
Geluidsverstoring
0
0/+
+
Bodemverstoring
Mate van insnijding ontwerp / tunnels
0
0/-
--
Grondbalans
Grondbalans
0
-
0/-
Grondwater
Grondwaterstanden, permanente effecten
0
-
--
Grondwaterstanden, tijdelijke effecten
0
-
--
Grondwaterstromen
0
0/-
--
Aantasting visueel ruimtelijke kenmerken
0
--
-
Aantasting cultuurhistorisch waardevolle structuren, patronen en elementen
0
--
-
Landschap en cultuurhistorie
Deeltraject 2: Ankummerdijk tot en met Koesteeg / Dedemsweg
In dit deeltraject hebben de effectverschillen tussen de varianten vooral betrekking op de vorm van de aansluitingen bij enerzijds Ankummerdijk, anderzijds Koesteeg / Dedemsweg. Over het algemeen genomen zijn de verschillen in negatieve milieueffecten tussen de varianten gering: niet meer dan één effectklasse (0/- versus – of 0 versus 0/-). Wat verder opvalt, is dat variant A2 iets afwijkt van de andere varianten. Ten aanzien van aantal te amoveren woningen scoort de variant negatiever vanwege de aansluiting bij Koesteeg / Dedemsweg. Bij variant A2 krijgt deze de vorm van een half klaverblad: dit heeft meer ruimtebeslag en daardoor meer te amoveren woningen (in totaal 11 in plaats van 7/8 woningen bij de overige varianten) tot gevolg. Variant A2 scoort iets gunstiger ten opzichte van de overige varianten ten aanzien van oppervlaktewaterkwantiteit. Dit heeft te maken met het feit dat variant A2 tot minder doorsnijdingen van oppervlaktewater leidt dan de andere varianten en dat deze doorsnijdingen minder vaak nieuwe doorsnijdingen betreft. Varianten A1 en A3 scoren negatiever ten opzichte van de overige varianten voor wat betreft ‘te amoveren agrarische bedrijven’. Dit komt door het amoveren van de in 2009 gebouwde uitbreiding van de kas van bedrijf kwekerij Onderdijk door de nieuwe rechtstreekse aansluiting op de Leemculeweg. De aansluiting en kruising met de Ankummerdijk en de Koesteeg hebben een grote ruimtelijke impact in alle varianten. Het gebied is nu zeer open. De ruimtelijke impact van de varianten A is hoger dan variant B (onder andere vanwege de hoger gelegen rotondes). De effecten van variant B zijn daarom licht negatief beoordeeld. Ook in dit deeltraject treden positieve effecten op de verkeersveiligheid op, maar zijn de verschillen tussen de varianten zeer gering. Alleen voor wat betreft het effect op fietsverkeer is er een verschil van twee effectklassen tussen variant A3 en B (++ versus 0/+). Reden hiervoor is de vormgeving van de uitwisselpunten bij de Ankummerdijk. Wat verder opvalt in deeltraject 2 is een toename van het geluidbelast oppervlak (vanwege de verhoogde rijsnelheid op de N 340), het aantal woningen boven de 48db en het aantal (ernstig) gehinderden. Dit uit zich in een zeer negatieve score van alle varianten ten opzichte van de referentiesituatie.
10
(Deel) Aspect
Beoordelingscriterium
Deeltraject 1 R
A1/ A2/ A3
B
Kans op slachtoffers
0
++
+
Verhouding verkeersprestatie OWN/HWN
0
0/+
+
Effect op fietsverkeer
0
++
+
Wonen
Visuele verstoring
0
--
-
Landbouw
Vernatting / Verdroging
0
0/-
-
Recreatie
Aantasting recreatieve gebieden en voorzieningen
0
0/-
-
Natura 2000
Geluidsverstoring
0
0/+
+
Bodemverstoring
Mate van insnijding ontwerp / tunnels
0
0/-
--
Grondbalans
Grondbalans
0
-
0/-
Grondwater
Grondwaterstanden, permanente effecten
0
-
--
Grondwaterstanden, tijdelijke effecten
0
-
--
Grondwaterstromen
0
0/-
--
Aantasting visueel ruimtelijke kenmerken
0
--
-
Aantasting cultuurhistorisch waardevolle structuren, patronen en elementen
0
--
-
Verkeersveiligheid
Landschap en cultuurhistorie
Deeltraject 3: Koesteeg / Dedemsweg tot en met Oudleusen (Maneweg)
De effectverschillen in deeltraject 3 hebben vooral te maken met de ligging van de N 340 ten zuiden van Oudleusen. Variant B scoort alles overziend iets negatiever dan variant A vanwege de half verdiepte (3 meter onder maaiveld) ligging van de N 340. De tijdelijke en permanente effecten op het grondwater, evenals de grondwaterstromen worden sterk beïnvloed door aanleg van de weg. Tijdens de aanleg van de weg zal de grondwaterstand tijdelijk verlaagd moeten worden om de fietstunnels (alle varianten) en de verdiepte ligging (variant B) te realiseren. De effecten van de aanleg van de fietstunnels zijn beperkter dan de aanleg van een 465 m lange verdiepte ligging ten zuiden van Oudleusen in variant B. De aanleg daarvan heeft ook een sterk negatief effect op de lokale grondwaterstromingen en daarmee op vernatting / verdroging van het daar aanwezige landbouwgebied. De varianten A scoren iets positiever ten aanzien van het aspect ‘subjectieve onveiligheid’ omdat in deze varianten een fietssluis is opgenomen bij de Menistensteeg. Bij alle varianten neemt de barrièrewerking in noord-zuid richting in lichte mate toe. Dit wordt veroorzaakt door de afname van het aantal oversteekplaatsen voor voetgangers, fietsers en automobilisten. De barrièrewerking blijft echter beperkt omdat er geen kernen of buurtschappen worden doorsneden. Bij de varianten A is de barrièrewerking minder groot omdat in deze varianten bij Oudleusen op twee plekken de N 340 ongelijkvloers gekruist kan worden (viaduct westzijde en fietstunnel oostzijde). De ongelijkvloerse kruising / aansluiting aan de westzijde van Oudleusen die bij alle varianten gerealiseerd wordt, heeft een negatieve invloed op de beleving ten opzichte van de referentiesituatie. Voor de varianten A blijft de negatieve invloed beperkt doordat de aansluiting compact is vormgegeven. Voor variant B met op- en afritten in de vorm van lussen is de invloed groter. Op het gebied van landschap en cultuurhistorie zijn de varianten over het algemeen (zeer) negatief beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie. Bij alle varianten heeft de aansluiting ten westen van Oudleusen een grote ruimtelijke impact. Variant B scoort iets minder negatief ten aanzien van
11
‘aantasting visuele ruimtelijke kenmerken’ omdat deze variant iets beter aansluit bij bestaande ontginningslijnen en structuren. Ook in dit deeltraject zien we een positieve score van alle onderzochte varianten op het gebied van verkeersveiligheid. Variant B scoort iets gunstiger. Dit vindt zijn oorzaak in de kruispunt(vormen) en de fietsvoorzieningen. In deeltraject 3 zijn de akoestische verschillen tussen de inrichtingsvarianten beperkt. Voor alle varianten geldt een toename van het geluidbelast oppervlak (vanwege de verhoogde rijsnelheid en verkeersintensiteit), het aantal woningen boven de 48db en het aantal (ernstig) gehinderden. Dit uit zich in een zeer negatieve score van alle varianten ten opzichte van de referentiesituatie. Door de verschuiving van de as van de weg ter plaatse van Oudleusen neemt de geluidsbelasting voor de eerstelijns bebouwing af. Het effect is zeer lokaal. Woningen die verder weg van de N 340 afliggen ondervinden hiervan nauwelijks effect omdat de verschuiving van de as van de weg ten opzichte van de afstand tussen de woningen en de weg dan gering is. Daardoor neemt het aantal geluidsbelaste woningen ten opzichte van de referentie situatie wel toe. Deeltraject 3
(Deel) Aspect
Beoordelingscriterium R
A1 / A2 / A3
B
Verkeersveiligheid
Kans op slachtoffers
0
0/+
++
Verhouding verkeersprestatie OWN/HWN
0
0/+
+
Wonen
Landbouw Natura 2000 Bodemverstoring
Effect op fietsverkeer
0
0/+
+
Visuele verstoring
0
0/-
0/+
Barrièrewerking
0
0/-
-
Subjectieve verkeersonveiligheid
0
+
0/+
Vernatting / Verdroging
0
0/-
-
Geluidsverstoring
0
0/+
+
Mate van insnijding ontwerp / tunnels
0
-
--
Grondbalans
Grondbalans
0
0/-
-
Grondwater
Grondwaterstanden, tijdelijke effecten
0
-
--
Grondwaterstromen
0
0/-
--
Landschap en cultuurhistorie
Aantasting visueel ruimtelijke kenmerken
0
--
-
Deeltraject 4: Oudleusen (Maneweg) tot en met Arriërveld
Op deeltraject 4 zijn de varianten A1 en A3 fysiek gelijk aan elkaar, wel is er hierbij een gering verschil voor wat betreft de verkeersprestaties. In deeltraject 4 worden de belangrijkste verschillen vooral bepaald door het feit of de aansluiting bij de Maneweg (in combinatie met een viaduct bij de Hessenweg-West) of De Stouwe wordt gerealiseerd. Bij de varianten A wordt ter hoogte van de Maneweg / Oosterkampen een ongelijkvloerse kruising gerealiseerd; A1 en A3 scoren slechter omdat in deze varianten de aansluiting half verdiept wordt gerealiseerd (in tegenstelling tot A2 waarbij de N 340 op maaiveld blijft). Deze slechte score uit zich vooral op de aspecten bodem en water. Vanwege de verhoogde rijsnelheid en verkeerintensiteit neemt het geluidbelast oppervlak bij alle inrichtingsvarianten toe. Het aantal ha geluidbelast oppervlak van variant B ligt hoger vanwege de andere aansluiting van de N340 op de N48 / N348. In deelgebied 4 zijn diverse recreatiewoningen aanwezig. Woningen met een objectgeboden ontheffing zijn geluidsgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting voor deze woningen neemt licht toe ten opzichte van de referentiesituatie. Ook het aantal (ernstig) gehinderden neemt ten opzichte van de referentiesituatie
12
toe. De variant A1 en A3 scoren iets minder negatief dan variant B vanwege het feit dat de toename van het aantal woningen binnen de 48 dB iets minder is. Bij variant B wordt de aansluiting bij De Stouwe gerealiseerd (in plaats van de Maneweg). Deze variant verschilt in een groot aantal opzichten van de andere varianten voor wat betreft de milieueffecten. Voor visuele hinder, barrièrewerking, te amoveren bedrijven en verstoring door licht scoort variant B negatiever dan de overige varianten. Voor visuele hinder heeft dat te maken met het feit dat bij variant B het zicht op het open gebied rond de watergang De Stouwe (historische afwatering vanuit het noordelijk hoogveengebied) wordt weggenomen. Bij de varianten A is bij De Stouwe geen aansluiting aanwezig. De barrièrewerking van de weg neemt toe omdat het minder eenvoudig wordt de weg over te steken. De sociale cohesie in noord-zuid richting neemt af. Bij de variant B vindt de grootste afname van het aantal oversteeklocaties plaats. Bij variant A kan plaatselijk verkeer (waaronder langzaam verkeer/fietsers) namelijk rechtstreeks (parallel aan de nieuwe N340) doorrijden naar het centrum van Ommen terwijl dit verkeer bij variant B (klaverblad) moet omrijden. Bij variant B moet één bedrijf worden geamoveerd en krijgt daarom een licht negatieve beoordeling ten opzichte van de referentiesituatie. Bij de varianten A hoeven geen bedrijven geamoveerd en krijgen daarom op dit aspect een neutrale beoordeling. Variant B kent een aansluiting bij De Stouwe; ter hoogte van deze locatie is een aantal broedvogelsoorten waargenomen. Mogelijk dat deze soorten hinder ondervinden van het gebruik van verlichting, deze variant scoort daarom licht negatief. Ook de effecten op vleermuizen zijn mogelijk aan de orde voor de aansluiting bij De Stouwe. Hier foerageren namelijk vleermuizen. De komst van verlichting kan mogelijk voor enige verstoring zorgen. Bij de nieuwe aansluiting ter hoogte van Maneweg (varianten A) zijn geen broedvogelsoorten en vleermuizen waargenomen. Van verstoring zal dus geen sprake zijn. Variant B scoort iets gunstiger ten aanzien van het aspect ‘subjectieve verkeersveiligheid’. Door de fietssluis bij de Hessenweg West en de afzonderlijke fietsvoorziening bij de aansluiting Balkerweg is het effect van variant B positief. Dit ontbreekt in de varianten A. Ook ten aanzien van het aspecten ‘verdroging van EHS’ scoren de varianten A negatief vanwege de mogelijke negatieve effecten door de komst van de fietstunnel bij De Stouwe. Variant B scoort op dit aspect iets gunstiger vanwege de mogelijke tijdelijke negatieve effecten als gevolg van bemaling. Variant B is licht positief beoordeeld op het aspect ‘bodemverontreiniging’ vanwege de verontreiniging op het perceel Hessenweg 86. Ook in het laatste deeltraject zien we voor alle onderzochte varianten een positieve of licht positieve score voor het aspect verkeersveiligheid. Variant B scoort daarbij iets gunstiger, variant A2 het minst gunstig. Vanwege de grote ruimtelijke impact scoren alle inrichtingsvarianten zeer negatief op het aspect landschap en cultuurhistorie. De verschillende aansluitvormen bij de Maneweg, De Stouwe of Varsen hebben een grote impact op de daar aanwezige landschapsstructuur met waardevolle essen en beplantingen. (Deel) Aspect
Verkeersveiligheid
Wonen
Landbouw Natura 2000 Bodemverstoring
Deeltraject 3
Beoordelingscriterium R
A1 / A2 / A3
B
Kans op slachtoffers
0
0/+
++
Verhouding verkeersprestatie OWN/HWN
0
0/+
+
Effect op fietsverkeer
0
0/+
+
Visuele verstoring
0
0/-
0/+
Barrièrewerking
0
0/-
-
Subjectieve verkeersonveiligheid
0
+
0/+
Vernatting / Verdroging
0
0/-
-
Geluidsverstoring
0
0/+
+
Mate van insnijding
0
-
--
13
ontwerp / tunnels Grondbalans
Grondbalans
0
0/-
-
Grondwater
Grondwaterstanden, tijdelijke effecten
0
-
--
Grondwaterstromen
0
0/-
--
Aantasting visueel ruimtelijke kenmerken
0
--
-
Landschap en cultuurhistorie
Meest Milieuvriendelijke Variant (MMV) Het Meest Milieuvriendelijk Alternatief is een wettelijk gebruikte term voor dat alternatief met de minste milieugevolgen, of dat alternatief waarbij de milieugevolgen het beste kunnen worden verzacht. Omdat in dit BesluitMER gesproken wordt over inrichtingsvarianten, spreken we in dit MER over de Meest Milieuvriendelijke Variant (MMV). Voor het bepalen van de Meest Milieuvriendelijke Varianten zijn de effecttabellen, met daarin de onderscheidende beoordelingscriteria, gebruikt. Hierbij is nagegaan voor welke variant de minste negatieve effecten optreden (analyse van het aantal minnen en plussen). Deze variant is de Meest Milieuvriendelijke Variant. Voor deeltraject 4 zijn er twee varianten aangemerkt als meest milieuvriendelijk. De negatieve milieueffecten die de Meest Milieuvriendelijke Variant alsnog heeft, kunnen (deels) gemitigeerd of gecompenseerd worden. Ook daar waar de beoordelingscriteria niet onderscheidend zijn, maar wel negatief zijn voor de verschillende varianten, kunnen (deels) mitigerende en compenserende maatregelen getroffen worden. Deeltraject 1: A28 tot Ankummerdijk
Voor deeltraject 1 treden er in variant A alles overziend minder negatieve effecten op dan in variant B. En ook voor de positieve effecten geldt dat variant A goed scoort. Variant A is dan ook in dit deeltraject de Meest Milieuvriendelijke Variant. Deeltraject 2: Ankummerdijk tot en met Koesteeg / Dedemsweg
In deeltraject 2 zijn de verschillen in negatieve milieueffecten tussen de varianten gering: niet meer dan één effectklasse (0/- versus – of 0 versus 0/-), op ‘effect op fietsverkeer’ na. Variant B scoort daarbij alles overziend gunstiger dan de andere varianten. Variant B wordt aangemerkt als Meest Milieuvriendelijke Variant in deeltraject 2. Deeltraject 3: Koesteeg / Dedemsweg tot en met Oudleusen (tot Maneweg)
Variant A (variant A1, A2 en A3 zijn op dit deeltraject gelijk) is in deeltraject 3 alles overziend het meest milieuvriendelijk. Variant B scoort alleen voor verkeersveiligheid en visuele hinder (woongebied en landschap) gunstiger. Dat variant B op deze criteria beter scoort dan variant A en variant A op de overige criteria beter scoort dan variant B heeft beide te maken met het feit dat in variant B de N 340 ten zuiden van Oudleusen half verdiept wordt aangelegd. Deeltraject 4: Oudleusen (Maneweg) tot en met Arriërveld
In deeltraject 4 zijn alles overziend de varianten A1 en A3 (zijn gelijk) en B beide het meest milieuvriendelijk. Variant A2 scoort alleen voor de mate van bodemverstoring beter dan de andere varianten. De verschillen tussen de varianten zijn echter erg klein: maximaal 1 effectklasse. De varianten A1 / A3 en B scoren ieder voor andere milieuaspecten beter dan de ander. Zo scoort variant B vooral beter voor subjectieve verkeersonveiligheid, landbouw, verdrogingseffecten EHS, bodemkwaliteit, grondwater en waterkeringen. Variant A1 / A3 scoort beter voor geluidbelaste woningen, visuele verstoring, barrièrewerking, werken, verstoring van flora en fauna door licht, de grondbalans. De MMV kan milieuvriendelijker worden gemaakt door het nemen van mitigerende en compenserende maatregelen. Deze maatregelen kunnen ook worden gebruikt om het voorkeursalternatief voor de inrichting aan te vullen. In het hoofdrapport geeft de tabel in paragraaf 5.3.2 een overzicht van mogelijke mitigerende en compenserende maatregelen ten behoeve van de Meest Milieuvriendelijke Variant.
14
5. Voorkeursalternatief (VKA) initiatiefnemer Aan de hand van de vergelijking tussen de varianten A en B heeft de initiatiefnemer, Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel, een voorkeursalternatief (VKA) ontwikkeld. Het VKA geeft de voorkeur aan van Gedeputeerde Staten voor de inrichting van het combinatiealternatief. Gedeputeerde Staten nemen dit VKA op in een voorontwerp Provinciaal Inpassingsplan. Het VKA is samengesteld uit verschillende bouwstenen van de onderzochte varianten A en B en is mede tot stand gekomen in wisselwerking met de betrokken gemeenten en waterschappen. De Meest Milieuvriendelijke Variant (MMV) is bepaald door per deeltraject te kiezen voor het traject dat het meest milieuvriendelijk is. Er is nagegaan voor welke variant de minst negatieve effecten optreden. Het VKA geeft de bestuurlijke voorkeur van de initiatiefnemer en kijkt – in tegenstelling tot het MMV – niet alleen naar milieueffecten, maar ook de economische en maatschappelijke haalbaarheid. Om een goede vergelijking te maken met de referentiesituatie, de varianten A en B en het MMV, is het VKA ook afzonderlijk op haar milieueffecten beoordeeld. Deeltraject 1: A28 tot Ankummerdijk
In het VKA zijn op dit trajectdeel de volgende bouwstenen van de varianten A en B gebruikt: A variant: tracéligging en viaduct over spoor B variant: knooppunt met A28 De visuele verstoring in het VKA is minder groot dan in variant A doordat de daarin opgenomen Haarlemmermeer-aansluiting ten zuiden van Hessenpoort in het VKA ontbreekt én de N 340 niet verhoogd wordt aangelegd. Omdat de N 340 niet met een tunnel onder de spoorlijn door gaat maar met een viaduct over de spoorlijn is de beoordeling bij bodemverstoring, landbouw (vernatting) en grondwaterstromen bij het VKA gunstiger dan bij variant B. Op het criterium grondwaterstanden scoort het VKA vergelijkbaar met variant B. Het VKA en variant A zijn minder gunstig voor ‘grondbalans’ dan variant B. Bij variant B kan (een deel van) de vrijkomende grond door de aanleg van de tunnel gebruikt worden bij de ophogingen voor de ongelijkvloerse kruisingen. Het VKA is, net als in variant B, ongunstiger voor de recreatieve voorziening Anningahof dan variant A. De geluidsverstoring op het Natura 2000 gebied door het VKA is vergelijkbaar met die van variant A en is ongunstiger dan bij variant B (waarbij de N 340 tegen Hessenpoort aan ligt).
15
Deeltraject 2: Ankummerdijk tot en met Koesteeg / Dedemsweg
In het VKA zijn op dit trajectdeel de volgende bouwstenen van de varianten A en B gebruikt: A1 variant: volledige aansluiting Ankummerdijk en (grotendeels) handhaven noordelijke parallelweg, de nieuwe ontsluitingsweg naar de Leemculeweg in variant A1 is echter in het VKA weggelaten. B variant: verhoogde ligging N340 bij aansluiting Koesteeg. De visuele verstoring van het VKA is vergelijkbaar met de A-varianten en ongunstiger dan bij de Bvariant. Dit komt omdat bij de B-variant er bij de Ankummerdijk geen aansluiting is maar alleen een kruising. Bij de aantasting van visueel ruimtelijke kenmerken scoren VKA en variant B per saldo gelijk en relatief gunstiger dan de A-varianten. Deeltraject 3: Koesteeg / Dedemsweg tot en met Oudleusen (Maneweg) Koesteeg tot Oudleusen
Oudleusen tot Maneweg
16
Het VKA is op dit trajectdeel grotendeels afgeleid van de A-varianten en scoort hiermee vergelijkbaar op de meeste aspecten. Het VKA scoort echter door ontwerpaanpassingen (rotonde bij Dennenkamp) beter op verkeersveiligheid. Bij het VKA moeten er door deze en ander ontwerpaanpassingen, aan de west- en oostzijde van Oudleusen, enkele woningen extra afgebroken worden (waarvan er 1 leeg staat), wat leidt tot een negatieve score (score -), terwijl het bij de varianten A en B gaat om een licht negatieve score (score 0/-). Deeltraject 4: Oudleusen (Maneweg) tot en met Arriërveld
In het VKA is op dit trajectdeel vooral uitgegaan van de bouwstenen van variant A2 en alleen bij de Balkerweg van variant B. Op onderdelen zijn daarbij beperkt ontwerpaanpassingen doorgevoerd. Tussen de twee rotondes bij het knooppunt Varsen wordt in het VKA ten opzichte van variant A een vrijliggend fietspad aangelegd aan de zuidzijde van de parallelweg. In het VKA worden bovendien twee rotondes gerealiseerd met vrijliggende fietsvoorzieningen ter hoogte van de aansluiting met de Balkerweg. Bij een rotonde zijn automobilisten over het algemeen meer bedacht op de aanwezigheid van fietsers dan bij een kruispunt. Daarnaast ligt de snelheid van automobilisten op kruispunten hoger dan bij rotondes, waardoor de ernst van eventuele ongevallen minder zal zijn. Hierdoor scoort het VKA op ‘effect op fietsverkeer’ beter (zeer positief) dan de varianten A2 en B. Het ontwerp van de aansluiting bij Arriërveld is in het VKA ten opzichte van variant A2 iets aangepast om de gasleidingen te vrijwaren en bovendien wordt de doorsnijding van het grondwaterbeschermingsgebied er kleiner door. Het VKA scoort daardoor op het aspect ’beïnvloeding grondwaterbeschermingsgebied’ beter dan variant A2. In het VKA is ook de locatie van de fietstunnel bij De Stouwe gewijzigd waardoor de waterkering aldaar niet meer wordt doorsneden. Het VKA scoort daardoor ‘negatief’ op ‘ruimtebeslag waterkeringen’ in plaats van ‘zeer negatief’ als bij variant A2. Het VKA scoort verder op de andere aspecten gelijk met de A2 variant.
VKA - MMV Het VKA en het MMV komen op onderdelen sterk met elkaar overeen. Hieronder wordt per deeltraject aangegeven waar ze identiek zijn en waar ze van elkaar verschillen: In deeltraject 1 is de visuele verstoring va het VKA minder groot dan bij MMV (Haarlemmermeer-aansluiting ten zuiden Hessenpoort ontbreekt en N 340 wordt niet verhoogd aangelegd). Het VKA en MMV zijn beide minder gunstig voor ‘grondbalans’ (bij variant B kan vrijkomende grond door aanleg van tunnel gebruikt worden voor ophogingen kruisingen e.d.). Het VKA is i.t.t. MMV ongunstig voor recreatieve voorziening Anningahof. In deeltraject 2 scoort het VKA iets minder gunstig ten aanzien van ‘visuele verstoring’. Bij de aantasting van visueel ruimtelijke kenmerken scoren VKA en het MMV per saldo gelijk en relatief gunstiger dan de A-varianten. In deeltraject 3 scoren VKA en MMV op de meeste aspecten vergelijkbaar. VKA scoort iets beter op ‘verkeersveiligheid’ door ontwerpaanpassingen.
17
In deeltraject 4 scoort het MMV alles overziend iets gunstiger, de verschillen zijn echter klein. Het VKA scoort iets beter op ‘effect op fietsverkeer’ vanwege ontwerpaanpassingen (aanleg van 2 rotondes bij Balkerweg en vrijliggend fietspad bij Varsen).
VKA en mitigerende en compenserende maatregelen In het (voor-)ontwerp van het provinciaal inpassingsplan zullen uitgebreid alle maatregelen opgenomen worden die de effecten van de N 340/N48 mitigeren en compenseren. Hierbij zal onderscheid worden gemaakt in maatregelen die vereist of extra zijn. Vereist wil zeggen: maatregelen gebaseerd op wettelijke bepalingen. Extra betekent overige, niet uit de wetgeving voorvloeiende, maatregelen die eventueel worden voorzien. In het ontwerp van het VKA is al een aantal van de mitigerende maatregelen opgenomen als genoemd in paragraaf 5.3.2, zoals bij de kruising Hessenweg-West, waarbij de zuidelijke oprit naar het viaduct is vervallen en de Varsenerweg iets verderop op maaiveld op de parallelweg wordt aangesloten. Onderdeel van het ontwerp van het Combinatiealternatief is ook dat vanaf de A28 tot Ankummerdijk de oude Hessenweg wordt afgewaardeerd en heringericht tot een erftoegangsweg met op de voormalige zuidelijke parallelweg een fietspad voor twee richtingen. De noordelijke parallelweg wordt opgeheven. Bij de uitvoering van de werkzaamheden en planning zullen tijdelijke maatregelen worden getroffen bijvoorbeeld voor natuur en archeologie. Bij de voorbereiding van het provinciaal inpassingsplan zullen nog nadere geluidsberekeningen plaatsvinden. Op grond van dit BesluitMER is de verwachting dat de toepassing van dubbellaags ZOAB zodanig effect heeft dat geluidswallen of geluidschermen niet of nauwelijks noodzakelijk blijken te zijn. Hieronder staat een eerste globale opsomming van permanente mitigerende en compenserende maatregelen waaraan wordt gedacht. Hierbij wordt voor wat betreft natuur en landschap een relatie gelegd met de opgestelde landschapsvisie (zie achtergronddocument 4 ).
Nr.
Trajectdeel
Mitigerende en compenserende maatregelen
1
1 t/m 4
Dubbellaags ZOAB
2
1 t/m 4
Faunavoorzieningen als deels uitrasteren van de weg, dassentunnels en het vis-passeerbaar maken van duikers in watergangen
3
1 t/m 4
Led verlichting waar mogelijk en verantwoord gelet op verkeersveiligheid en sociale veiligheid
4
2 t/m 4
Compensatie verlies aan wegbegeleidende beplanting
5
1 t/m 4
Compensatie verlies aan kavelrandbeplanting
6
3 t/m 4
Compensatie verlies aan bosareaal
7
1 t/m 4
Uitvoering programma ‘Investeren in landschap en leefomgeving’ (Door de aanpassing van de N 340 zal de wijdere omgeving ruimtelijk veranderen en dat vraagt – overeenkomstig de Omgevingsvisie - om een kwaliteitsimpuls voor de omgeving. Buiten het plangebied van het provinciaal inpassingsplan kunnen inrichtingsmaatregelen niet afgedwongen worden. Om toch in een groter gebied een kwaliteitsimpuls te bereiken is het voorstel om een programma 'Investeren in landschap en leefomgeving' uit te voeren. Bij het resultaat gaat het om fysieke en zichtbare maatregelen in een brede zone langs de N 340 (circa 500 meter aan weerszijden van de weg). Maatregelen die de identiteit van het gebied versterken en bijdragen aan de beleving van het gebied. Hiervoor is een plan van aanpak gemaakt (‘Investeren in landschap en leefomgeving, Plan van aanpak voor een investeringsprogramma N 340 en omgeving’). De bewoners geven, verdeeld
18
Nr.
Trajectdeel
Mitigerende en compenserende maatregelen over vijf deelgebieden, aan welke maatregelen zij in hun gebied willen opnemen in het investeringsprogramma. Formele bekrachtiging van het subsidieprogramma vindt plaats door Gedeputeerde Staten.)
8
1
Uitvoering programma ‘Vechtcorridor’. (In het Structuurplan Zwolle is de Vechtcorridor aangewezen als een gebied waar een integrale aanpak van de ruimtelijke ontwikkeling wordt voorgestaan. De verlegging van de N 340 in trajectdeel 1 biedt kansen voor een andere inrichting: -
ten noorden van de nieuwe N 340 ontwikkeling van Hessenpoort III met bruto 12 ha kleinschalige bedrijven;
-
ten zuiden van de nieuwe N 340 worden nieuwe “groene” functies ontwikkeld.
De verdere uitwerking hiervan wordt door de gemeente Zwolle opgepakt. Hiervoor is juni 2010 door Zwolle een Plan van Aanpak opgesteld en naar de gemeenteraad gezonden. Doel van dit plan van aanpak is te komen tot een integrale gebiedsontwikkeling, uitmondend in een ontwikkelingsplan met concrete uitvoeringsmaatregelen De gemeente Zwolle betrekt hierbij andere partijen. De gemeente Zwolle wil in dit kader ook een nieuwe plek in het gebied vinden voor de beeldentuin Anningahof.
7. Het Vervolg Dit document betreft de samenvatting van de Planstudie/Besluit MER. Hieronder leest u welke vervolgstappen genomen zullen worden na het gereed komen van de Planstudie/BesluitMER. Om wijzigingen aan de N 340/N48 mogelijk te maken, zouden diverse bestemmingsplannen van de gemeenten Zwolle, Dalfsen en Ommen gewijzigd moeten worden. Er is echter besloten om niet alle afzonderlijke bestemmingsplannen van de gemeenten te wijzigen via aparte procedures, maar één (gemeenteoverstijgend) Provinciaal Inpassingsplan (PIP) op te stellen, dat de realisatie van het volledige initiatief mogelijk moet maken. Hiervoor geldt de besluit-m.e.r.-plicht. Hiervoor zullen Provinciale Staten van de Provincie Overijssel optreden als bevoegd gezag en dus niet de gemeenteraden van Zwolle, Dalfsen en Ommen. Uiteraard is met genoemde gemeenten afgestemd tijdens het opstellen van de Planstudie/BesluitMER en wordt overleg gevoerd over het PIP. Het voorontwerp PIP zal gelijktijdig met de Planstudie/BesluitMER ter visie gelegd worden. De volgende stappen kunnen hierbij onderscheiden worden: 1. Planstudie/BesluitMER, voorontwerp PIP, inspraak en advisering
Na het gereedkomen van de Planstudie/BesluitMER (en aanvaarding ervan door het bevoegd gezag) én het gereedkomen van het voorontwerp Provinciaal Inpassingsplan, worden beide documenten gelijktijdig ter inzage gelegd waarbij een ieder gedurende een periode van zes weken de gelegenheid heeft te reageren op de stukken. De terinzagelegging wordt bekend gemaakt via de nieuwsbrief N 340 en perspublicaties. Tevens wordt door de provincie aan de gemeenten Zwolle, Dalfsen, Ommen en andere organisaties als Rijkswaterstaat een reactie gevraagd. Tijdens deze zes weken zijn er informatiebijeenkomsten waar de inhoud wordt toegelicht. Ook is er de mogelijkheid om inspraakreacties in te dienen. De Commissie voor de milieueffectrapportage (verder: Commissie m.e.r.) brengt vervolgens advies uit. Zij toetst de milieu-informatie in het BesluitMER aan de richtlijnen m.e.r. van juni 2008. De Commissie m.e.r. spreekt geen voorkeur uit voor een bepaald inrichtingsalternatief, maar kijkt uitsluitend naar de kwaliteit van de milieu-informatie. De Commissie m.e.r. presenteert haar oordeel in een zogenoemd toetsingsadvies.
19
2. Ontwerp Provinciaal Inpassingsplan en indienen van zienswijzen
Op basis van de inspraakreacties en de adviezen over de Planstudie/BesluitMER en het voorontwerp Provinciaal Inpassingsplan wordt een ontwerp Provinciaal Inpassingsplan opgesteld en vervolgens gedurende zes weken ter inzage gelegd. De terinzagelegging wordt bekend gemaakt via de nieuwsbrief N 340 en perspublicaties. Dan kunnen zienswijzen worden ingediend. 3. Vaststelling Provinciaal Inpassingsplan
De ingediende zienswijzen tegen het ontwerp Provinciaal Inpassingsplan worden vervolgens door de provincie behandeld. Er wordt een Reactienota opgesteld met een voorstel voor de beantwoording. Mogelijk wordt het ontwerp Provinciaal Inpassingsplan op onderdelen aangepast. Vervolgens wordt het –mogelijk aangepaste- ontwerp Provinciaal Inpassingsplan met een statenvoorstel ter vaststelling voorgelegd aan Provinciale Staten. Na vaststelling is er voor belanghebbenden die eerder een zienswijze hebben ingediend de mogelijkheid van beroep bij de Raad van State. 4. Evaluatie
Als de beslissing tot aanpassing van de N 340 is genomen, de benodigde vergunningen zijn verleend en de benodigde gronden en opstallen zijn verworven, kan uitvoering plaatsvinden. Het bevoegd gezag moet na de uitvoering de feitelijk optredende milieugevolgen van de activiteit vergelijken met de in het MER voorspelde effecten. Als de gevolgen ernstiger zijn dan verwacht, kan het bevoegd gezag nadere maatregelen nemen.
20
Bijlage: Varianten A, B en VKA
21
Variant A1 en A2
23
Variant A3
24
Variant B
25
VKA
26
27
Bijlage III : Rolverdeling GS en PS bij project N 340/N48
Bijlage V - Toelichting op totstandkoming onderzochte inrichtingsvarianten - Samenvattende beschrijving voorkeursalternatief (VKA) van Gedeputeeerde Staten - Kaart voorkeursalternatief van Gedeputeeerde Staten Toelichting op totstandkoming onderzochte inrichtingsvarianten De richtlijnen m.e.r van juni 2008 geven uitgebreid aan welke alternatieven onderzocht moesten worden in het PlanMER voor de tracékeuze. De richtlijnen geven globaler aan welke varianten er onderzocht moeten worden in het BesluitMER. Mogelijke inrichtingsvarianten hangen immers sterk af van een toen nog te maken tracékeuze. Dat was voor Gedeputeerde Staten reden om eind 2009, na het statenbesluit over de tracékeuze op 14 oktober 2009, een inspraakronde te organiseren over ‘de te onderzoeken inrichtingsvarianten’. Op 10 ontwerp-bijeenkomsten in november 2009 zijn bewoners en andere betrokkenen in de gelegenheid gesteld te reageren op drie concept inrichtingsvarianten met uitwisselbare bouwstenen. Ook is de consultatiegroep in een aparte bijeenkomst geraadpleegd. De concept inrichtingsvarianten zijn eerst uitgebreid plenair toegelicht aan de hand van fotomontages. In kleinere groepjes werden de concept inrichtingsvarianten vervolgens besproken. Vierhonderd mensen hebben de 10 ontwerp-bijeenkomsten bezocht. Ook zijn op verzoek nog enkele afzonderlijke bijeenkomsten gehouden met plaatselijke belangen. Reacties zijn ter plekke genoteerd en ook schriftelijk is nadien gereageerd. De consultatiegroep N 340 heeft de provincie gecomplimenteerd met de wijze waarop iedereen kennis heeft kunnen nemen van de concept inrichtingsvarianten en daarop heeft kunnen reageren. Gedeputeerde Staten hebben, als opsteller van de Planstudie/BesluitMER, alle reacties beoordeeld en waar mogelijk verwerkt in twee hoofdinrichtingsvarianten met uitwisselbare bouwstenen. In een Variantennota (januari 2010) hebben Gedeputeerde Staten dit verantwoord en de gemaakte keuzes in februari 2010 teruggekoppeld aan alle betrokkenen. Bij deze keuzes gaat het om ‘redelijkerwijs te beschouwen alternatieven’, waarbij uiteraard ook een afweging tussen kosten en ‘opbrengsten’ een rol speelt. In de Planstudie/BesluitMER hebben Gedeputeerde Staten deze twee hoofdinrichtingsvarianten A en B onderzocht en op grond daarvan hun Voorkeursalternatief voor de inrichting (VKA) bepaald. Dit VKA is samengesteld uit bouwstenen van beide hoofdinrichtingsvarianten A en B en kan naar verwachting in het gebied op een redelijk groot draagvlak rekenen. In de Planstudie/BesluitMER is ook een Meest Milieuvriendelijk Variant (MMV) opgenomen. Het VKA en de MMV komen voor een groot deel overeen. Bij de eind 2010/begin 2011 te starten inspraak over de Planstudie/BesluitMER en het voorontwerp provinciaal inpassingsplan kan op al deze zaken worden ingesproken. Op de volgende pagina is ter informatie schematische een samenvattende omschrijving opgenomen van het voorkeursalternatief van Gedeputeerde Staten. Vervolgens is de kaart van het Voorkeursalternatief opgenomen.
Samenvattende beschrijving voorkeursalternatief (VKA) van Gedeputeerde Staten Hoofdpunten inrichtingskeuzes
Voorkeursalternatief GS
Vormgeving knooppunt met de A 28
Compacte aansluiting bij A28/Nieuwleusenerdijk
Exacte tracé- en hoogteligging van de N 340 ten zuiden van Hessenpoort
Tracéligging halverwege tussen de oude N 340 en het bedrijventerrein Hessenpoort op maaiveld
Kruising nieuwe N 340 met de spoorlijn met viaduct of tunnel
Viaduct
2x2 rijstroken tot Ankummerdijk of tot Koesteeg (huidige kruising met verkeerslichten bij Dalfsen)
2x2 tot Koesteeg
Geen, halve of hele aansluiting bij Ankummerdijk
Hele aansluiting bij Ankummerdijk
Wel/geen tracéverschuiving bij lintbebouwing Ankum
Tracéverschuiving
Vormgeving aansluiting bij Koesteeg
N 340 hoog en Koesteeg/Dedemsweg op maaiveld
Wel of geen tracéverschuiving bij Oudleusen
Tracéverschuiving
Wel/geen (half-)verdiepte ligging bij Oudleusen
Geen halfverdiepte ligging
Wel/geen bochtafsnijdingen ten oosten van Oudleusen
Geen bochtafsnijdingen
Aansluiting bij Maneweg (afslag naar Mooirivier) óf aansluiting bij De Stouwe (grens Dalfsen/Ommen)
Aansluiting bij Maneweg (afslag Mooirivier) en niet bij De Stouwe
Situering, omvang en vormgeving Ecoducten
Situering, omvang en vormgeving zijn aangegeven in Planstudie/BesluitMER: in N 340 bij Varsen en in N48 bij Hessenweg-West
Vormgeving knooppunt Varsen: wel/niet een klaverblad of een andere aansluitingsvorm.
Geen klaverblad maar een ongelijkvloerse aansluitingsvorm waarbij: - de N 340/N48 vloeiend doorloopt; - centrum Ommen bereikbaar blijft via doorlopende parallelweg N 340; - nagenoeg geen ruimtebeslag optreedt zuidoostelijk van het knooppunt (gunstig i.v.m. archeologie)
Vormgeving knooppunt bij aansluiting Arriërveld op Omleiding Ommen (N36)
Volledig ongelijkvloerse aansluiting met vormgeving afgestemd op grootste verkeersstroom (oost-west vice versa)
Inrichting nieuwe parallelwegen
Inclusief bermverharing 5 meter breed (huidig: 3.5 - 4 m).
Wel/niet huizen sparen door dwarsprofiel N 340 te ‘knijpen’
Dwarsprofiel niet ‘knijpen’. Situering van de benodigde ruimte voor de nieuwe weg zoveel mogelijk aan één zijde van de huidige weg
Het aantal en de ligging van fietstunnels
Zeven In oude N 340 - bij spoorlijn In nieuwe N 340/N48 - bij Hessenpoort, langs spoorlijn door verlenging viaduct - bij Ankum (aanpassing bestaande fietstunnel) - bij Welsummerweg - aan oostzijde Oudleusen - bij de Wildbaan (ten westen van De Stouwe) - bij de N48 in verlengde Hessenweg-west
Mitigerende en compenserende maatregelen
Hoofdpunten: - Dubbellaags ZOAB - Faunavoorzieningen als deels uitrasteren van de weg, dassentunnels, ecoduikers en het vispasseerbaar maken van stuwen in watergangen - Led verlichting waar mogelijk en verantwoord gelet op verkeersveiligheid en sociale veiligheid - Compensatie verlies aan wegbegeleidende beplanting en kavelrandbeplanting - Compensatie verlies aan bosareaal - Uitvoering programma ‘Vechtcorridor’
- Uitvoering programma ‘Investeren in landschap en leefomgeving’
Bijlage 2 Kaart voorkeursalternatief van Gedeputeerde Staten (VKA)
Richtlijnen milieueffectrapportage N 340 Zwolle – Ommen
JUNI
-1-
2008
INLEIDING Voornemen In de startnotitie m.e.r. N 340 (16 oktober 2007) staat dat Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel het voornemen hebben om de provinciale weg N340 van Zwolle naar Ommen in te richten als een stroomweg met een maximumsnelheid van 100 km/uur. Deze activiteit valt onder de definitie “de aanleg van een autoweg” in het Besluit milieueffectrapportage (bijlage C onder categorie C1.2). Om de N340 te kunnen opwaarderen moeten diverse bestemmingsplannen van de gemeenten Zwolle, Dalfsen en Ommen gewijzigd worden. Wellicht is ook een Streekplanherziening1 noodzakelijk (afhankelijk van de keuze voor herinrichten van de weg op het bestaande tracé, of het aanleggen van een nieuw tracé of op een combinatie van beiden). Beide besluiten zijn m.e.r.-plichtig. Het besluit op strategisch niveau (Streekplan) is planm.e.r.-plichtig, het besluit op het meer concrete niveau besluit-m.e.r.plichtig. In het plan-MER worden de alternatieve tracé’s voor de N340 (bestaand of nieuw) beschreven, de gevolgen voor milieu en leefomgeving en hoe negatieve effecten verminderd kunnen worden. In het besluit-MER gaat het er meer om hoe de precieze inrichting van de weg eruit zou moeten zien. Denk hierbij aan een precieze bepaling van het tracé, breedte van de weg, ontwerp van de knooppunten en aansluitingen. De overheden die deze m.e.r-plichtige besluiten nemen, zijn het bevoegd gezag in de m.e.r.-procedure. Voor het Streekplan (cq structuurvisie) is dat Provinciale Staten. Voor de bestemmingsplannen zijn dat de gemeenteraden van de gemeenten Zwolle, Dalfsen en Ommen.2
1
Naar verwachting treedt de nieuwe Wro op 1 juli 2008 in werking. Als gevolg van deze nieuwe
wet verandert een aantal procedures en producten. Op provinciaal niveau wordt de structuurvisie het bepalende ruimtelijke beleidsdocument. Bij het in werking treden van de nieuwe Wro, wordt het vigerende Streekplan van rechtswege gelijkgesteld met een structuurvisie. Tot de vaststelling van de nieuwe structuurvisie (Omgevingsvisie Overijssel, inwerkingtreding medio 2009) blijft het Streekplan dan ook het bepalende ruimtelijke document op provinciaal niveau. 2
In de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening, die naar verwachting medio 2008 zal ingaan, wordt het
ook mogelijk, dat de provincie een bestemmingsplan (ïnpassingsplan”) opstelt in plaats van de gemeenten. Dan zou Provinciale Staten ook Bevoegd Gezag zijn voor het besluit-m.e.r. De provinci heeft hierover nog geen besluit genomen.
-2-
Procedure De provincie Overijssel wil beide procedures (plan-m.e.r.-procedure en besluit-m.e.r.-procedure) samenvoegen tot één proces dat bestaat uit twee juridische stappen, te weten: •
Een plan-milieueffectrapport (plan-MER) en (voor)ontwerp Streekplan die ter inzage worden gelegd.
•
Een besluit-milieueffectrapport (besluit-MER) en (voor)ontwerp bestemmingsplan(nen) die ter inzage worden gelegd.
Voor deze twee milieueffectrapporten opgesteld worden is één startnotitie opgesteld. De startnotitie is ook de Notitie Reikwijdte en Detailniveau is, zoals vereist voor de plan-m.e.r De startnotitie m.e.r. is vastgesteld door de initiatiefnemer, Gedeputeerde staten van Overijssel. In de startnotitie is aangegeven welke tracéalternatieven en varianten en welke mogelijke effecten de provincie wil onderzoeken. Op deze startnotitie kon vervolgens gereageerd worden, waarbij vooral de vraag centraal stond of het onderzoek zich tot de aangegeven alternatieven, varianten en effecten kan beperken. De onafhankelijke commissie voor de milieueffectrapportage heeft ook een advies uitgebracht en daarbij rekening gehouden met de inspraakreacties. Het advies van de commissie voor de m.e.r. is gericht op het plan-MER en geeft een doorkijk naar de te onderzoeken aspecten in het besluit-MER. De commissie stelt voor om na toetsing van het plan-MER aan de onderhavige richtlijnen na te gaan of nog aanvullende richtlijnen voor de besluit-m.e.r. nodig zijn. Dit betekent dat de richtlijnen voor het plan-MER en besluit-MER dus niet afzonderlijk onderscheiden zijn. Zowel provinciale staten als de gemeenteraden van Zwolle, Dalfsen en Ommen gaan daarmee over de vaststelling van deze richtlijnen. Op het moment dat de Commissie voor de m.e.r. het plan-MER toetst aan de onderhavige richtlijnen zal zij nagaan of er tevens een aanvullend richtlijnenadvies moet worden gegeven voor het opstellen van het besluit-MER. Vervolgens is het bevoegd gezag aan zet en zal zij moeten besluiten over deze geadviseerde aanvulling van de richtlijnen. Besluitvorming over te onderzoeken alternatieven, varianten en effecten De vraag staat nu centraal wat er onderzocht moet worden in de op te stellen planstudie/m.e.r.. Aan de orde is nu niet welke alternatieven of varianten de voorkeur zouden moeten hebben. Op grond van het provinciaal beleid is het provinciaal initiatief voor de N 340 het realiseren van een 100 km/uur stroomweg. De vraag in de reacties en adviezen naar aanleiding van de startnotitie is om dit initiatief te vergelijken met mogelijke andere oplossingsmogelijkheden en nut en noodzaak van een 100 km/uur stroomweg na te gaan. In deze richtlijnen wordt aan deze vraag tegemoet te komen en het richtlijnenadvies van de commissie voor de m.e.r. wordt inhoudelijk overgenomen. Dit betekent dat ook het 0-plusalternatief, het zogenaamde netwerkalternatief en varianten met 80 km/uur (in verschillende rijstrookvarianten) onderzocht zullen worden en vergeleken met het provinciaal initiatief voor een 100 km/uur stroomweg. Ook het advies van de commissie voor de m.e.r. om te werken met zoveel mogelijk integrale effectbeschrijvingen wordt overgenomen.
-3-
Getracht zal worden om cumulatieve gevolgen van ongelijksoortige milieuaspecten op de gezondheid en op de sociale omstandigheden van mensen in de m.e.r. te beschrijven. Bovendien zullen op advies van de commissie voor de m.e.r. in de m.e.r. zoveel mogelijk expliciete en concrete doelstellingen aan de projectdoelstellingen worden opgenomen voor o.a. natuur, landbouw, water, recreatie, cultuurhistorie en leefbaarheid. Het streven is om bij de besluitvorming zicht te hebben op integrale alternatieven voor de weg en zijn wijdere omgeving en de effecten daarvan. Op die manier kunnen keuzes gemaakt worden die de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ten goede komen. Leeswijzer De richtlijnen als hierna vermeld bouwen voort op de startnotitie. Startnotitie en hetgeen hierna komt vormen tezamen de complete richtlijnen, met inachtneming van de beantwoording van de inspraakreacties zoals opgenomen in de Inspraaknota. Het advies van de commissie voor de m.er. is hierna inhoudelijk geheel overgenomen maar geredigeerd in de vorm van een vast te stellen versie door de bevoegde gezagen. Voorbeeld: als in het advies van de commissie bijvoorbeeld staat ‘De commissie beschouwt de volgende punten als essentiële informatie ïn het milieueffectrapport.’, dan is dat nu als volgt geformuleerd: ‘De volgende punten worden als essentiële informatie beschouwd voor het milieueffectrapport.’
1.
HOOFDPUNTEN VOOR HET MER Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel willen de provinciale weg N340 van Zwolle naar Ommen inrichten als een stroomweg3. Om van de N340 een stroomweg te maken moeten bestemmingsplannen van de gemeente Zwolle, Dalfsen en Ommen worden gewijzigd. Afhankelijk van de tracékeuze is ook een streekplanherziening noodzakelijk. Het streekplanbesluit is plan-milieueffectrapportage (m.e.r.)-plichtig en de bestemmingsplannen zijn besluit-m.e.r. plichtig. Voor het streekplan zijn de Provinciale Staten bevoegd gezag, voor de bestemmingsplannen zijn dat de gemeenteraden. De procedures voor plan-m.e.r. en besluit-m.e.r. worden in één proces uitgewerkt met twee juridische stappen, te weten: • het plan-MER, dat wordt gekoppeld aan een provinciaal besluit, in de vorm van een streekplanherziening (lees structuurvisie cf nieuwe WRO) als een nieuw tracé wordt gekozen; • en een besluit-MER dat wordt gekoppeld aan de bestemmingsplannen. Na de inspraak op het plan-MER (en toetsing van de Commissie m.e.r.) en de eventuele herziening van het streekplan worden de milieueffecten van inrichtingsvarianten beschreven in het besluit-MER. Deze richtlijnen zijn gericht op het plan-MER en geven een doorkijk naar de te onderzoeken aspecten in het besluit-MER. Op het moment dat de Commissie het plan-MER toetst zal zij nagaan of er tevens een aanvullend richt-
3
Een stroomweg is een autoweg/snelweg (100-120 km/uur).
-4-
lijnenadvies moet worden gegeven voor het opstellen van het besluit-MER. De volgende punten worden als essentiële informatie in het milieueffectrapport beschouwd. Dat wil zeggen dat het MER onvoldoende basis biedt voor het meewegen van het milieubelang in de besluitvorming, als de volgende informatie ontbreekt:
4
5
6
•
Probleemanalyse en doelstelling. Geef een gedegen en actuele beschrijving en onderbouwing van de probleem- en doelstelling, met daarin opgenomen een opsomming van omvang en locatie van de huidige knelpunten op het gebied van verkeer op de N340 en op het netwerk van wegen in het studiegebied. Werk ook concrete doelen uit ten aanzien van gebiedsontwikkeling, milieu en leefbaarheid.
•
Gebiedsontwikkeling: Geef aan welke problemen en kansen in combinatie met de aanleg van de weg kunnen worden aangepakt in het studiegebied. Ga hierbij specifiek in op de gebiedsontwikkelingsdoelstellingen en -kansen voor natuur, landschap, water, woningbouw, landbouw en recreatie.4 Sluit daarbij aan op de toekomstige (ruimtelijke) ontwikkelingen in de omgeving.
•
Alternatieven: Werk de alternatieven in een eerste stap globaal uit, ga na in hoeverre de alternatieven probleemoplossend zijn en voldoen aan de randvoorwaarden. Werk naast de alternatieven zoals genoemd in de startnotitie de volgende alternatieven/varianten uit: • 0-plus alternatief, waarin de knelpunten op het huidige tracé van de N340 worden opgelost • Netwerkalternatief, waarin knelpunten op het huidige tracé in combinatie met maatregelen op andere (stroom)wegen in het studiegebied worden opgelost;5 • Variant6: 1x2 of 2x1 (met fysieke middenbermscheiding van de rijstroken) als toekomstvaste variant; • Variant: 80 km/uur weg. Selecteer uit deze alternatieven de relevante alternatieven voor verdere uitwerking in de plan- en besluit-MER fasen.
•
Milieueffecten. Geef de effecten van de verschillende alternatieven en varianten op bodem en water, de luchtkwaliteit, geluidsbelasting, natuur en landschappelijke waarden langs het tracé. In het plan-MER kunnen de effecten globaler en meer kwalitatief worden besproken. Het gaat er om in deze fase die effecten te beschrijven die onderscheidend zijn en op een detailniveau dat nodig is voor de besluitvorming over het voorkeurstracé. Daarnaast moet worden aangegeven of de alternatieven realiseerbaar zijn binnen wet- en regelgeving. In het besluit-MER zal voor het voorkeursalternatief gedetailleerder en voornamelijk kwantitatief onderzoek moeten worden uitgevoerd.
•
Een samenvatting van het MER, waarin de belangrijkste informatie voor de besluitvorming is opgenomen.
Zie inspraakreactie / advies van de Provinciale Commissie Fysieke Leefomgeving gebieds-ontwikkelingskansen die dit definieert als kansen om andere projecten of plannen te koppelen aan de N340, ter beider versterking. Zie inspraakreacties nummer 35 en 8 waarin wordt aangegeven dat verbetering van de doorstroming tot stand kan worden gebracht door bij alle hoofdwegen in het netwerk Noord-Overijssel knelpunten op te lossen. Met een variant wordt hier bedoeld een (inpassings)maatregel die op alle alternatieven kan worden toegepast.
-5-
In de volgende hoofdstukken staat meer in detail welke informatie in het MER moet worden opgenomen, voortbouwend op de startntitie. Dat wil zeggen dat deze hoofdstukken in combinatie met de startnotitie moeten worden gelezen.
2.
ACHTERGROND EN BESLUITVORMING De procedures voor plan-m.e.r. en besluit-m.e.r. worden in één proces uitgewerkt met twee juridische stappen, te weten: • het plan-MER, dat wordt gekoppeld aan het provinciaal besluit, in de vorm van een streekplanherziening (lees structuurvisie cf nieuwe WRO) als een nieuw tracé wordt gekozen; • en een besluit-MER dat wordt gekoppeld aan de bestemmingsplannen. Tijdens dit proces zal, mede afhankelijk van de tracékeuze, een aanvullend richtlijnadvies voor de besluit-m.e.r. door de commissie voor de m.e.r. kunnen worden uitgebracht. In een provinciaal besluit, in de vorm van een streekplanherziening als gekozen wordt voor een nieuw tracé, zal een tracékeuze worden gemaakt. Ten behoeve van deze keuze wordt het plan-MER opgesteld. Beschrijf in dit plan-MER die milieu-informatie die relevant is voor een vergelijking van de tracé alternatieven. In het besluit-m.e.r. ten behoeve van de bestemmingsplannen zal gedetailleerder onderzoek moeten worden uitgevoerd naar de milieueffecten. In dit besluit-MER worden de milieueffecten onderzocht van de inpassing van het voorkeurstracé.
2.1
Probleemstelling
2.1.1
Bereikbaarheid Geef in het MER een overzicht van de netwerkanalyses en overige verkeersstudies die in Overijssel (het studiegebied) zijn uitgevoerd. Geef aan hoe de uitkomsten van deze analyses bij de m.e.r. worden betrokken. In de startnotitie wordt ingegaan op de achtergrond van het voornemen. Maak in het MER ook de omvang en locatie van knelpunten en hun onderlinge samenhang duidelijk. Presenteer op een duidelijke overzichtskaart de knelpunten op de N340 en de regionale (stroom)wegen N34, N35, N48/N348, N377, N758, N757 en de rijksweg A28 in het studiegebied. Ga in op de functie en het gebruik van het regionale wegennet in relatie tot de problematiek op de N340. Geef de verhouding tussen de intensiteiten in de spitsperioden en de beschikbare capaciteit van de N340 en de regionale stroomwegen. Analyseer de huidige reistijden. Geef aan wat de omvang van congestie is en druk de zwaarte daarvan uit in voertuigverliesuren in totaal en naar doelgroepen (woon-werk, zakelijk, overig en goederenvervoer). Geef aan wat de effecten van de huidige congestie zijn op de bereikbaarheid en de betrouwbaarheid van de reistijden. Ga in op de effecten op het onderliggend wegennet en het aandeel sluipverkeer (oneigenlijk verkeer) op de wegen in het studiegebied (zie ook paragraaf 6.2 van deze richtlijnen).
-6-
Op pagina 34 van de startnotitie wordt aangegeven dat het eindbeeld in 2030 een weg met 2x2 rijbanen is en dat de alternatieven op dat eindbeeld zullen worden beoordeeld. Werk in het MER in detail de situatie voor 2020 uit en geef een doorkijk naar het jaar 2030. Werk dit uit door scenario’s voor de groei van het verkeer in 2030 te beschrijven. Figuur 4.3. uit de startnotitie geeft duidelijk weer wat er gebeurt na het afwaarderen van de N377. Gebruik deze figuur bij de probleemanalyse. 2.1.2
Veiligheid Geef aan wat thans de problemen zijn met betrekking tot de verkeersveiligheid en met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen en de externe veiligheid. Geef de huidige en toekomstige functie van de N340 aan als route voor transport van gevaarlijke stoffen, en tot welke knelpunten dit kan leiden.
2.2
Doelstellingen Doelstelling van de provincie is: ‘het tot stand brengen van een duurzame veilige verbinding tussen Zwolle en Ommen als onderdeel van de totale Oost-west verbinding met een afwikkelingskwaliteit van een 100 km per uur stroomweg.’ In het MER moet worden nagegaan of ook andere oplossingsrichtingen denkbaar zijn. Doelen moeten worden afgeleid uit de probleemstelling en moeten voldoende concreet zijn om als basis te kunnen dienen bij het genereren en vergelijken van alternatieven. Onderzoek in het MER of ook andere inrichtingsprincipes voldoen aan de gewenste afwikkelingskwaliteit. Gezien de omvang van het project moet ook het oplossend vermogen op langere termijn (toekomstvastheid) blijken. Geef daarom een doorkijk naar de verdere toekomst, uitgaande van doelstellingen voor 2030. Geef hiervoor aan hoe groot de restcapaciteiten op het wegennet zijn en geef voor het jaar 2030 aan hoe de verkeerssituatie op de wegen in het studiegebied zich zal ontwikkelen. Om een goede rangschikking van alternatieven op doelbereik mogelijk te maken is het nodig in het MER ook de achterliggende- of nevendoelstellingen te expliciteren, met name ten aanzien van gebiedsontwikkeling. Denk hierbij aan: • het stimuleren van de economie (van de regio) door het accommoderen van verkeer, waaronder ook goederen en recreatief verkeer; • het oplossen van leefbaarheidsknelpunten op het huidige tracé en overige regionale wegen; • algemene doelstellingen op het gebied van mobiliteit zoals verwoord in de Nota Mobiliteit, waaronder het verbeteren van de verkeersveiligheid. Maak de milieu- en leefbaarheid doelen, zoals in andere plannen en beleid geformuleerd, concreet. Besteed aandacht aan: • de doelen voor de realisatie en versterking van de Natura 2000gebieden en EHS; • de doelen voor het instandhouden dan wel herstel van geohydrologische processen en patronen in het Vechtdal; • de doelen voor bescherming dan wel herstel van het landschap, zoals
-7-
•
2.3
de Vecht, het brink- en esdorpenlandschap op de oeverwal en de veldontginning ten noorden van deze oeverwal7; de doelen voor het opheffen van barrière werking van de weg zowel voor mensen als natuur.
Beleidskader De belangrijkste beleidskaders zijn in de startnotitie opgenomen. Geef in het MER een beschrijving van het beleid voor de belangrijkste milieuaspecten. Geef aan welke randvoorwaarden dit beleid aan het project stelt.
2.4
Procedure / Te nemen besluit(en) Start met de uitwerking van de watertoets in de plan-m.e.r. fase, zo kan vroegtijdige relevante waterinformatie in het planproces worden ingebracht.
3.
GEBIEDSONTWIKKELING De startnotitie geeft het streven aan om bij dit project het accent te leggen op (integrale) gebiedsontwikkeling. Voeg aan de projectdoelstellingen expliciete en concrete doelstellingen voor gebiedsontwikkeling toe, zoals doelstellingen voor natuur, landbouw, water, recreatie, cultuurhistorie en leefbaarheid. Figuur 1.4. in de startnotitie geeft aan dat het in beeld brengen van ontwikkelingskansen in de tijd parallel loopt met het opstellen van het planMER. Hiermee kan het plan-MER een toegevoegde waarde hebben in het planproces. Door in een vroeg stadium8 (ontwerpend) onderzoek naar milieueffecten en ontwikkelingskansen te combineren kunnen integrale alternatieven worden ontwikkeld die een bijdrage leveren aan de eerder beschreven doelstellingen. Daarbij kunnen koppelingen worden gelegd op verschillende schaalniveaus. Op de schaal van de inrichting valt te denken aan zaken als (ecologische en fiets)verbindingen en kleinschalige woningbouwontwikkeling, op de schaal van het gehele plangebied aan maatregelen waarmee de verkeersintensiteit op andere locaties (bijvoorbeeld op de N377) wordt teruggebracht.
4.
VOORGENOMEN ACTIVITEIT EN ALTERNATIEVEN
4.1
Algemeen Motiveer in het MER, aan de hand van de doelstelling, de omvang van het plangebied. Geef aan waarom er niet voor andere oplossingen op het we-
7
8
Zie bijlage 2 inspraakreactie nummer 205 waarin wordt geadviseerd om de Hessenweg bij het onderzoek naar de gebiedsontwikkelingskansen te betrekken, omdat het ‘oude’ tracé talrijke cultuurhistorische aanknopingspunten biedt. bijvoorbeeld in de vorm van een workshop die als ‘hogedrukpan’ functioneert.
-8-
gennetwerk is gekozen. Maak voor de verschillende alternatieven zoveel als nodig (op plan-MER niveau) duidelijk hoe het ontwerp er uit zal zien en welke keuzes hierin gemaakt moeten worden. 4.2
Alternatieven De alternatieven en varianten zoals opgenomen in de startnotitie moeten worden onderzocht. Onderzoek aanvullend op de startnotitie of de volgende alternatieven en varianten ook probleemoplossend kunnen zijn: • 0-plus alternatief, waarin de knelpunten op het huidige tracé worden aangelost • netwerkalternatief, waarin knelpunten op het huidige tracé in combinatie met maatregelen op andere (stroom)wegen in het studiegebied worden opgelost; • variant9: 1x2 of 2x1 als toekomstvaste variant; • variant: 80 km/uur weg. Werk deze alternatieven in een eerste globale stap uit, gericht op een selectie van de relevante alternatieven die probleemoplossend zijn en voldoen aan de randvoorwaarden. Zorg voor een objectieve en navolgbare onderbouwing van deze selectie en werk deze geselecteerde alternatieven voor een verdere vergelijking in het Plan-MER uit. Met name de knooppunten en aansluitingen, en de vormgeving daarvan, zijn belangrijk voor het al dan niet doorstromen van het verkeer. Besteed uitgebreid aandacht aan varianten voor de kruisingen en aansluitingen, de aansluiting op de bestaande wegvakken en de spoorwegkruising. Door analyses van de bereikbaarheid en de verkeersafwikkeling met behulp van microsimulaties kunnen deze varianten worden geoptimaliseerd. Deze uitwerkingen moeten reeds op plan-m.e.r. niveau worden uitgevoerd, omdat ze mogelijk een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van de problemen op het netwerk. Onderbouw in het MER met behulp van de cijfers over het gebruik van openbaar vervoer (waaronder de treinverbinding) de keuze om wel of niet een afzonderlijk OV-alternatief mee te nemen. Houd bij de formulering en uitwerking van de alternatieven rekening met de ruimte die mogelijk nodig is voor openbaar vervoer (bijvoorbeeld een vrije busbaan).
4.3
Referentie De referentiesituatie is de huidige situatie van de N340 met de autonome ontwikkelingen.10 Het is van belang de autonome groei van het verkeersaanbod goed in kaart te brengen. Geef hiertoe een overzicht van de (ruimtelijke) plannen en projecten op het gebied van wonen, werken en recreëren, die de komende periode in de regio zullen worden uitgevoerd11 en geef
9 10
11
Met een variant wordt hier bedoeld een (inpassings)maatregel die op alle alternatieven kan worden toegepast. Zie inspraakreactie nummer 35 waarin wordt aangegeven dat in de startnotitie de huidige situatie en de autonome ontwikkeling door elkaar worden gehaald. De beschrijving van de autonome ontwikkeling in de startnotitie is correct. Het gaat hier om de plannen en projecten (inclusief relatief kleine plannen / projecten) waarover al besloten is of die met een grote mate van waarschijnlijkheid zullen worden uitgevoerd, neem hierin ook de plannen voor
-9-
aan welke invloed deze hebben op het verkeersaanbod voor de N340. Onderbouw de ruimtelijke aannames die voor het verkeersmodel worden gedaan. Maak gebruik van scenario’s omdat er onzekerheden over ontwikkelingen bestaan. Voor de periode 2020-2030 zal het hier gaan om een bandbreedte van de te verwachten ontwikkelingen. Om de effecten van beprijzing inzichtelijk te maken, is het van belang dat beprijzing bij alle alternatieven op vergelijkbare wijze wordt uitgewerkt. Reken het scenario van beprijzing voor alle alternatieven door, inclusief voor het nulalternatief. 4.4
Meest milieuvriendelijk alternatief (mma) Het is belangrijk om doelgericht een mma te ontwikkelen. Dit vraagt een open en creatieve houding. Geef aan welke van de (tracé) alternatieven als basis voor het te ontwikkelen mma kunnen worden beschouwd. Besteed in het verdere ontwikkelproces onder andere aandacht aan: • verkleinen van de barrièrewerking door meer oversteek mogelijkheden te creëren: ongelijkvloerse kruisingen voor mensen en natuurbruggen en faunatunnels voor dieren; • negatieve effecten op geohydrologische patronen en processen door drainage van grondwater zoveel mogelijk tegen te gaan. Hierbij gaat het vooral om maatregelen in het Vechtdal, ter hoogte van de doorsnijdingen van de EHS en ter hoogte van de voorgenomen tunnel onder het spoor; • een optimale landschappelijke vormgeving van de weg, aansluitend bij de bestaande plannen hiervoor; • zo veel mogelijk voorkomen en verminderen van (bestaande en toekomstige) hinder van geluid-, lucht- en lichthinder12 13 voor zowel mensen als dieren; • Het afwaarderen of amoveren van de wegvakken die na aanleg van de nieuwe N340 een andere functie krijgen. Het verwachte draagvlak of een eerder vastgelegd budget mogen geen argumenten zijn om oplossingsrichtingen met belangrijke milieuvoordelen buiten beschouwing te laten bij de ontwikkeling van een mma. Het mma moet wel realistisch zijn in de zin van uitvoerbaar.
5.
VERKEERS- EN MILIEUASPECTEN
5.1
Algemeen Beschrijf de milieueffecten van de referentiesituatie, de verschillende alternatieven en varianten en de te treffen mitigerende maatregelen zoals in tabel 5.1 van de startnotitie is opgenomen. In dit hoofdstuk wordt voor een
12 13
een Ikea op bedrijventerrein Hessenpoort te Zwolle mee. van zowel weg- en autoverlichting. Zie inspraakreactie nummer 115 die de suggestie doet om gebruik te maken van nieuwe technieken als LEDverlichting in de weg om lichthinder tot een minimum te beperken.
-10-
aantal relevante aspecten aangegeven hoe het effecten onderzoek moet worden uitgevoerd. Geef de effecten weer in overzichtstabellen. Maak hierbij onderscheid tussen effecten die kunnen worden gezien als doelbereik van het voornemen en (positieve of negatieve) milieueffecten. Maak tevens onderscheid tussen effecten tijdens de realisatie en effecten na realisatie van het project. Onderzoek de milieueffecten in het plan-MER voor de tracékeuze in zoveel detail als nodig voor deze keuze. Hieruit moet blijken of aan wettelijke normen kan worden voldaan en of bij de latere inpassing op bestemmingsplanniveau geen knelpunten ontstaan waardoor inpassing van het voorkeurstracé niet mogelijk is. Voor het bestemmingsplan zullen de effecten meer gedetailleerd moeten worden onderzocht in het besluit-MER (op inpassingsniveau). 5.2
Verkeer Model Voeg aan het MER (als bijlage) een technische rapportage van het te hanteren verkeersmodel toe. Geef aan op welke uitgangspunten de opbouw van het netwerk is gebaseerd en welke ruimtelijke ontwikkelingen voor de prognosejaren zijn meegenomen. Geef aan hoe de verschillende verkeerssoorten in het model zijn opgenomen (vracht- en personenautoverkeer en openbaar vervoer). Studiegebied Voor het studiegebied geldt dat gebied dat door veranderingen op de N340 in relevante mate wordt beïnvloed, de N377 en de N48 horen hier in ieder geval ook bij. Geef in het MER op kaart aan wat, en waarom, als studiegebied wordt beschouwd. Analyse De verkeerskundige analyse behelst een analyse van de volgende aspecten en onderwerpen voor het totale studiegebied: • de verkeersintensiteiten, onderscheiden naar personenverkeer en vrachtverkeer alsmede de gebruikelijke onderscheiden naar doelgroepen (woon-werk, zakelijk, overig) en tijdstip van de dag (spits en nietspits); • de verdeling van de verkeersstroom in bovenregionaal, regionaal en lokaal verkeer zodat de effecten op het regionale en onderliggend wegennet en het vóórkomen van sluipverkeer duidelijk worden gemaakt; • de reistijden op het tracé en de betrouwbaarheid hiervan per auto of openbaar vervoer, zowel tijdens als buiten de spitsperioden; • de robuustheid van het wegennet; • de kwaliteit van de verkeersafwikkeling (I/C verhoudingen); • de totale congestieduur en -zwaarte (voertuigverliesuren); • de verkeersveiligheid zowel op het hoofd- als onderliggend wegennet (ongevalskans, slachtoffers). Beschrijf aan de hand van de meest actuele risicocijfers en prognoses de effecten van de alternatieven op de verkeersveiligheid in het studiegebied, inclusief het onderliggend wegennet; de groeicijfers van het verkeer14 in de regio. •
14
Zie onder andere inspraakreactie nummer 115 die vraagt om een actualisering van de verkeersprognoses
-11-
Bij de beoordeling van de verkeerskundige werking van de alternatieven en varianten is de gehanteerde capaciteit van de weg (onder andere gebruikt bij de bepaling van de I/C-verhouding) van belang. Er dient in het MER duidelijk onderbouwd te worden hoe die capaciteit is bepaald. Essentieel is dat de effecten van de alternatieven en varianten aan de doelstellingen van het voornemen worden getoetst. 5.3
Woon- en leefmilieu
5.3.1
Integrale effectbeschrijving De effecten op het woon- en leefmilieu worden bepaald door de cumulatieve gevolgen van ongelijksoortige milieuaspecten op de gezondheid en op de sociale omstandigheden van mensen die in het studiegebied wonen of verblijven. Relevant hierbij zijn: geluid, trillingen, lucht, (verkeers)veiligheid, barrièrewerking, landschapsbeeld (inclusief visuele hinder) en gedwongen vertrek door sloop van huizen. Het studiegebied is daarbij niet beperkt tot de zone langs de N340. Ook de veiligheid en het woon- en leefmilieu langs andere wegen die door het voornemen worden beïnvloed – waaronder in ieder geval de N48 en N377 – dienen in het MER aan de orde te komen. De belangrijkste aspecten voor de integrale effectbeschrijving zijn: • de functioneel-ruimtelijke relaties in het gebied en de deelgebieden, zoals de meest gebruikte routes naar school en openbare voorzieningen en barrièrewerking van infrastructuur voor bijvoorbeeld agrariërs en recreanten. De barrièrewerking bij Dalfsen en Oudleusen vraagt daarbij bijzondere aandacht, maar ook de barrière die ontstaat bij de aanleg van een noordelijk tracé bij Witharen; • hinderbeleving: geluidhinder, luchtkwaliteit, sociale onveiligheid, visuele hinder, lichthinder, stank/stof, et cetera; • verkeersonveiligheid; • gedwongen vertrek door sloop van woningen; • aanduiding van gevoelige gebieden bij calamiteiten (kwalitatief) en aanduiding van de risico's (indicatief).
5.3.2
Luchtkwaliteit Beschrijf de gevolgen van de verschillende alternatieven voor de luchtkwaliteit langs het hoofd- en onderliggend wegennet, onafhankelijk of sprake zal zijn van overschrijding van grenswaarden. Volg hierbij de (nieuwe) Wet milieubeheer van 15 november 2007, met daarin de luchtkwaliteitseisen die zijn opgenomen in hoofdstuk 5. Maak gebruik van modelberekeningen die voldoen aan de Regeling beoordeling luchtkwaliteit (2007). Houd daarbij rekening met de gevolgen van congestie op de luchtkwaliteit. Geef aan hoe wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen. Geef in het MER voor fijn stof (PM10) en NO2 inzicht in de concentratieniveaus en eventuele overschrijdingen van grenswaarden zowel voor de autonome ontwikkelingen als voor de verschillende alternatieven. Beschrijf: • de ligging en grootte van eventuele overschrijdingsgebieden;
vanwege de demografische ontwikkelingen in de regio zoals vergrijzing en verdwijnen van agrarische arbeidsplaatsen.
-12-
• • •
de hoogste concentraties binnen de overschrijdingsgebieden; de hoeveelheid woningen en andere gevoelige bestemmingen gelegen binnen de verschillende overschrijdingsgebieden; de mate van overschrijding van grenswaarden.
Niet te verwachten is dat de grenswaarden15 en richtwaarden16 voor de overige stoffen uit de Wm (luchtkwaliteitseisen) zullen worden overschreden. Niettemin zullen, gezien de jurisprudentie17, in het MER de concentraties van deze stoffen aan de grenswaarden getoetst moeten worden. Geef in het MER tevens aan wat de (positieve of negatieve) gevolgen zijn voor de luchtkwaliteit langs de relevante aanliggende wegvakken en het onderliggend wegennet. Voor de afbakening van het studiegebied is het van belang die gebieden mee te nemen waar significante gevolgen18 te verwachten zijn. 19 Het Europese Parlement heeft op 11 december 2007 streef- en grenswaarden voor PM2,5 vastgesteld.20 In het MER moet zo goed mogelijk worden aangegeven wat de gevolgen van de voorgenomen activiteit zijn voor de PM2,5-concentraties. Toets de resultaten aan de luchtkwaliteitseisen zoals opgenomen in de EU-richtlijn voor PM2,5.21 5.3.3
Geluid Beschrijf de huidige of heersende geluidbelasting op gevoelige bestemmingen en de geluidbelasting ten gevolge van de aan te passen weg voor het bepalende jaar (tien jaar na aanpassing van de weg). Maak gebruik van modelberekeningen die voldoen aan de eisen uit de Wet geluidhinder en onderliggende regelingen. Beschrijf in het MER de toename of afname van aantallen geluidbelaste woningen (vanaf de voorkeurswaarde (uitgedrukt in de Europese dosismaat Lden) van 48 dB) en oppervlak geluidbelast natuurgebied (vanaf een etmaalgemiddelde van 42 dB(A)). Presenteer de geluidscontouren op een contourenkaart. Geef in het MER aan: • of er thans al woningen zijn waarvoor een hogere waarde is verleend;
15 16 17 18
19
20
21
Grenswaarden voor SO2, CO, Pb, en benzeen. Richtwaarden voor nikkel, arseen, cadmium, ozon en benzo(a)pyreen. Zie uitspraak 200308882/1 van 16 februari 2005 inzake Rijksweg 73-zuid Ambt Montfort. Uit jurisprudentie blijkt dat een toename van meer dan 0,1 microgram/m3 kan worden aangemerkt als significant. Het ministerie van Verkeer & Waterstaat heeft voor de afbakening van het studiegebied voor luchtkwaliteitsonderzoek een nieuwe aanpak geformuleerd. De Commissie adviseert om na te gaan of een dergelijke aanpak ook in dit onderzoek kan worden uitgevoerd. Voor meer informatie zie brief van de minister van Verkeer en Waterstaat aan de Tweede Kamer met als onderwerp ‘Aanpak gebiedsafbakening luchtonderzoek en gevolgen voor de hoofdwegennetprojecten’ met kenmerk VENW/DGP-2007/9369. Voor PM2,5 geldt een grenswaarde: jaarnorm 25 μg/m3 per 2015: en streefwaarden van 20 μg/m3 per 2020 en; een reductie doelstelling voor de “gemiddelde-blootstellingsindex” (GBI) tot 20% voor de periode 2010-2020 De “gemiddelde-blootstellingsindex” is de gemiddelde-blootstelling van de bevolking van een lidstaat die voor het referentiejaar (2010) wordt vastgesteld met het doel de schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid te verminderen en die waar mogelijk binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt. Naar verwachting zal de nieuwe EU-richtlijn eind 2008 zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. In beginsel kunnen de bepalingen van een richtlijn geen rechtstreekse werking hebben voordat de implementatietermijn is verstreken. Lidstaten dienen zich gedurende deze termijn wel te onthouden van maatregelen die het bereiken van het doel van de richtlijn in gevaar zouden brengen.
-13-
• • • •
in hoeverre er nog achterstallige saneringssituaties zijn; welke geluidsreducerende maatregelen (bijvoorbeeld in de vorm van geluidsschermen of ‘stiller asfalt’) moeten worden getroffen; of bij bestaande woningen waar sprake is van een saneringssituatie geluidsreducerende maatregelen de geluidsbelasting kunnen terugdringen tot de saneringsdoelstelling; of er bestaande en geplande geluidsgevoelige objecten en gebieden zoals woon-, natuur-, stilte-, en recreatiegebieden aanwezig zijn.
Beschrijf in het MER ook de (positieve of negatieve) gevolgen voor de geluidniveaus langs de relevante wegen van het onderliggende wegennet22. 5.3.4
Externe veiligheid Geef aan of er in de huidige en toekomstige situatie knelpunten zijn op het gebied van externe veiligheid, of er knelpunten door het voornemen verdwijnen en of er nieuwe knelpunten ontstaan.
5.4
Bodem en water Beschrijf de geohydrologische gesteldheid en (grond)watersystemen in het studiegebied, inclusief bodem- en grondwaterbeschermingsgebieden, grondwaterstromen en stromingspatronen (kwel en inzijging) en peilen. Beschrijf op basis hiervan: • de effecten op de bodem, oppervlaktewaterkwaliteit en –kwantiteit, en grondwaterkwaliteit en -standen. • welke effecten de aanleg van de weg zal hebben op de grondwaterstanden, zowel in de aanlegfase als na voltooiing van het werk. • de invloed op bodem- en grondwaterbeschermingsgebieden; Het tracé van de N340 doorsnijdt verschillende typen watersystemen. De effecten van het weglichaam zijn voor ieder van de systemen verschillend. Ga apart op de verschillende systemen in en beschrijf de tijdelijke dan wel permanente effecten op aanwezige ecohydrologische relaties.23 Houd bij uitwerking van de noordelijke alternatieven rekening met het gewenste grond en oppervlaktewaterregime. Geef in het besluit-MER informatie over de grondbalans. Geef aan wat er gebeurt met de grond die vrijkomt. Ga hierbij in het bijzonder in op het eventueel vrijkomen van verontreinigde grond.
5.5
Natuur Algemeen Beschrijf de effecten van het voornemen en de natuurwaarden in het gebied en presenteer deze op kaarten. Ga daarbij in op de effecten op: • de voor het studiegebied kenmerkende plantensoorten en plantengemeenschappen; • de voor het studiegebied kenmerkende diersoorten zoals vleermuizen, das, waterspitsmuis, zandhagedis, ree, grote modderkruiper, broedvo-
Geluid is relevant bij een verkeerstoename van 30% en een afname van 20% ten opzichte van de referentiesituatie. Dit komt overeen met 1 dB. 23 Zie inspraakreactie nummer 35: waarin met name de Oudleuser Moane en het Varsenerveld als hydrologisch kwetsbaar worden genoemd. 22
-14-
• •
gels (waaronder weidevogels) en wintergasten, en hun leefgebied;24 de beschermde soorten en doelsoorten van het natuurbeleid en zeldzame en bedreigde soorten (Rode lijst soorten); de ecosystemen met een grote graad van ongeschondenheid, kwetsbaarheid en/of onvervangbaarheid.
Houd bij de beschrijving van de effecten rekening met de invloeden van vernietiging, verdroging, verstoring, versnippering, eutrofiëring en geluiden lichthinder. Beschrijf daarbij omvang en locatie van aantasting van de EHS door de verschillende alternatieven en varianten. Besteed in het bijzonder aandacht aan de gevolgen van de toename van geluid voor vogels, verlies van aantal ha. EHS door aanleg/opwaardering. Indien meer verlichting wordt aangelegd dan in de huidige situatie, beschrijf dan in het MER de invloed hiervan op de doelsoorten. Gebiedsbescherming De huidige N340 doorsnijdt een aantal beschermde gebieden. Geef op kaart aan waar zich langs het tracé beschermde gebieden bevinden. Geef van deze gebieden de beschermingsstatus aan: • Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn op grond van artikel 10a Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw); • Beschermd natuurmonument (art. 10 Nbw); • Ecologische Hoofdstructuur (EHS, Nota Ruimte), specificeer hierbij de (robuuste) ecologische verbindingszones (EVZ’s). Aandacht wordt daarbij gevraagd voor de mogelijkheid van externe werking van het bestaande tracé van de N340 op nabijgelegen gebiedsdelen van het natura2000-gebied Uiterwaarden Zwarte water en Vecht. Onderbouw gemotiveerd via een voortoets of en hoe gevolgen van atmosferische depositie van vermestende en verzurende stoffen doorwerken op dat gebied en of derhalve een passende beoordeling dan wel verstorings- verslechteringstoets aan de orde is. Is dat het geval, neem deze informatie dan op in het MER. Beschrijf in het MER van de verschillende ecologische verbindingszones (EVZ’s): • het type (nat/droog); • functie en schaalniveau (lokaal/regionaal/nationaal van belang); • de doelsoorten en de ecologische eisen van deze soorten aan de EVZ; • knelpunten met betrekking tot deze soorten en hun eisen die nu al bekend zijn;25 Soortbescherming26 In de wegberm en de nabije omgeving van de weg zijn vermoedelijk planten en dieren aanwezig die beschermd worden door de Flora- en faunawet. Geef aan of voor het voornemen een ontheffing van de minister van LNV vereist is op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet. Indien die
24
25
26
Zie inspraakreactie nummer 35 waarin een aantal diersoorten en hun biotoopvereisten en leefgebieden worden genoemd. Zie inspraakreactie nummer 115 waarin wordt gevraagd robuuste verbinding voor soorten als everzwijn en edelhert in de studie mee te nemen. Op de website www.minlnv.nl/natuurwetgeving is uitgebreide informatie te vinden over de soortenbescherming, waaronder de systematiek van de Flora- en faunawet en de vereisten voor het verkrijgen van ontheffingen voor verboden handelingen.
-15-
vereist is, motiveer dan in het MER op grond waarvan verondersteld wordt dat een ontheffing verleend zal worden. 5.6
Landschap, cultuurhistorie (waaronder archeologie) Gezien het karakter en de status van delen het studiegebied (Belvedèregebied Vecht en Regge) dient specifiek aandacht uit te gaan naar een adequate beschrijving van dat landschap en de mogelijke gevolgen. Beschrijf de opbouw van het landschap en ga daarbij in op de te onderscheiden dragers van het landschap, te weten fysisch-geografische opbouw, cultuurhistorische opbouw27 en de vismeelruimtelijke kenmerken, zoals openheid. Een mogelijke structuur daarvoor kan zijn: 1. een beschrijving van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden waar mogelijk effecten op kunnen treden, volgens bijvoorbeeld het rangordemodel; 2. een waardering van de beschreven landschapstypen, structuren en elementen op de verschillende schaalniveaus, aan de hand van de (regionale) kenmerkendheid, de zeldzaamheid, de gaafheid, samenhang en vervangbaarheid; 3. een beschrijving van de effecten van het voornemen op de verschillende lagen, op de elementen en de samenhang hiertussen. Ga hier in op de invloed op het bodemarchief, aantasting en verdroging van zeldzame geologische lagen of bodemtypen, met name als gevolg van een verandering in de lokale grondwaterspiegel. Ga in op de beleving van het landschap door de gebruikers (inclusief de weggebruikers). Ga daarbij in op de visueel-ruimtelijke kenmerken en de belevingswaarde van het huidige plangebied en het huidige studiegebied en de effecten van het voornemen hierop. Maak daarbij zoveel mogelijk gebruik van kaartmateriaal en foto's waarmee de karakteristieke beslotenheid dan wel openheid, ruimtelijke structuren van de verkaveling, zichtlijnen en de belangrijkste beelddragers worden vastgelegd. Geef in het MER een overzicht van de cultuurhistorische (waaronder archeologische) waarden langs het tracé.28 Wanneer uit bureauonderzoek blijkt dat er mogelijk archeologische vindplaatsen aanwezig zijn op de plaatsen waar bodemingrepen voorzien worden dan dient door veldonderzoek te worden vastgesteld of dit inderdaad zo is. Uit het MER moet blijken wat de omvang en begrenzing van eventuele archeologische vindplaatsen is en of deze behoudenswaardig zijn.29 Geef in het MER duidelijk aan wat het effect van de verschillende alternatieven / varianten is op aanwezige cultuurhistorische waarden (waaronder ook archeologische vindplaatsen).
27
28
29
Zie inspraakreactienummer 35 waarin aandacht wordt gevraagd voor de archeologische waarden bij doorkruising van het Ommerveld en het Vechtgebied; en inspraaknr 205 waarin aandacht wordt gevraagd voor het oude tracé van de Hessenweg Zie inspraakreactie nummer 35 waarin wordt ingegaan op de archeologische waarden en waardevolle terreinen binnen het onderzoeksgebied Hiertoe dienen voor het MER de onderzoeksstappen ‘bureauonderzoek’, ‘inventariserend veldonderzoek karterende fase’ en ‘inventariserend veldonderzoek waarderende fase’ te worden doorlopen, voorzover de resultaten van de voorafgaande onderzoeksstap hier aanleiding toe geven.
-16-
6.
VORM EN PRESENTATIE Gebruik recent kaartmateriaal met duidelijke legenda en goed leesbare topografische namen. Overweeg, met het oog op een goede communicatie richting markt, publiek en overheden, het kaartmateriaal met betrekking tot het tracé en onderzoek op te stellen met behulp van KML-bestanden30. De gegevens zijn dan ook te ‘downloaden’ en samenhangend te bekijken.
7.
EVALUATIEPROGRAMMA Geef aan of er een evaluatieprogramma moet worden opgesteld. Indien dit het geval is besteed dan met name aandacht aan de evaluatie van de hoofdpunten uit MER en neem dan een aanzet hiertoe op in het MER.
8.
SAMENVATTING VAN HET MER De samenvatting is het deel van het MER dat vooral wordt gelezen door besluitvormers en insprekers. Daarom verdient dit onderdeel bijzondere aandacht. De samenvatting moet als zelfstandig document leesbaar zijn en een goede afspiegeling zijn van de inhoud van het MER.
30
KML is een bestandsformaat waarin geografische gegevens met een Earth browser (zoals Google Earth en Google Maps) worden weergegeven.
-17-
Bijlage VII Voortgangsrapportage project N 340/N48 De volgende onderwerpen zijn in deze voortgangsrapportage opgenomen: 1. Verkenning grondverwerving en het grondverwervingsplan 2. Beleid voor te herbouwen woningen (Nota wijkersbeleid) 3. Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en gebiedsontwikkeling 4. Kosten en financiering 5. Duurzaam veiliger inrichten van de N 377 6. Crisis- en herstelwet 7. Communicatie, proces en planning 1. Verkenning grondverwerving en grondverwervingsplan a. verkenning grondverwerving Gedeputeerde Staten hebben begin 2010 door Kadaster/DLG een verkenning naar de grondverwerving laten uitvoeren. Aan de hand van de volgende deelvragen: Welke grondeigenaren (type, aantal en oppervlakte) die geraakt worden door de verschillende inrichtingsvarianten van het voorgenomen tracé van de N 340 worden tevens geraakt door de beleidsdoelen natuur en water? Wat is op hoofdlijnen de mate van over- en weergebruik door de landbouw in de verschillende inrichtingsvarianten van het voorgenomen tracé van de N 340? Wat is de normatieve raming van de aankoopkosten en hoe ziet de globale toedeling van die kosten naar de verschillende beleidsdoelen er uit? In het oostelijk trajectdeel van de N 340 spelen bij grondeigenaren, zo blijkt uit de verkenning, naast het verwervingsdoel N 340 ook provinciale water- en/of natuurdoelen. Voor waterdoelen zijn in dit gebied echter nauwelijks middelen beschikbaar. Voor natuurdoelen (nieuwe natuur) geldt voorlopig nog een aankoopplicht1. In september 2010 wordt bezien of deze aankoopplicht voor nieuwe natuur gehandhaafd blijft. Uitruil van landbouwkavels vormt onvoldoende oplossing voor de verstoring van het over- en weergebruik van landbouwkavels door de nieuwe N 340. Vooral aan de westzijde waar de nieuwe N 340 een nieuw tracé volgt bevinden zich de huiskavels voornamelijk aan de zuidzijde en de veldkavels aan de noordzijde van de nieuwe N 340. Dit speelt vooral in het gebied ter hoogte van de Hooislagen. Individuele knelpunten kunnen mogelijk opgelost worden door aankoop van gronden aan de zuidzijde of verplaatsing van het bedrijf van de zuidzijde naar de noordzijde. De opgestelde raming van de kosten van verwerving van gronden en opstallen, op basis van schadeloosstelling, is verwerkt in de geraamde totale investeringskosten voor de N 340/N48. b. grondverwervingsplan In aansluiting op deze verkenning heeft DLG in opdracht van de provincie een grondverwervingsplan opgesteld. Om alle benodigde grond beschikbaar te hebben in 2014 is het noodzakelijk dat de provincie vooruitlopend op de vaststelling van het provinciaal inpassingsplan nu begint met de (passieve) grondverwerving. In deze fase van de grondverwerving kan formeel geen schadeloosstelling worden geboden. De verwachting is dat er gegadigden zijn die al willen onderhandelen en verkopen voordat het provinciaal inpassingsplan is vastgesteld. Om hier in tegemoet te komen zijn er grofweg twee toepasbare aanbiedingsvarianten: •
•
1
een aanbieding op basis van vermogenswaarde met een nabetalingsclausule schadeloosstelling indien Provinciale Staten het PIP hebben vastgesteld. Indien Provinciale Staten het provinciaal inpassingsplan onverhoopt niet vaststellen biedt de provincie de wederpartij de mogelijkheid om terug te kopen voor de historische prijs. Als hier geen gebruik van wordt gemaakt zal het object op de vrije markt verkocht worden voor de vermogenswaarde. De wederpartij krijgt een aanbieding op basis van vermogenswaarde inclusief schadeloosstelling. De economische en feitelijke overdracht vindt echter niet eerder plaats dan nadat Provinciale Staten het provinciaal inpassingsplan hebben vastgesteld. De afspraken worden vastgelegd in een overeenkomst tussen koper en verkoper. In de overeenkomsten wordt een opschortende voorwaarde opgenomen dat de overeenkomst alleen van kracht wordt na vaststelling van het provinciaal inpassingsplan.
Dit betekent dat in het geval een eigenaar grond aanbiedt die volledig begrensd is voor de EHS, de provincie verplicht is BBL opdracht te geven de grond te kopen.
In het grondverwervingsplan wordt rekening gehouden met gronden die tijdelijk extra verworven zullen worden (ca 100 ha). Daarmee kunnen grondruilingen, vrijwillige kavelruilprojecten en eventuele boerderijverplaatsingen worden bevorderd. Dit is vooral van belang in het westelijk deel van het traject, waar een nieuw N 340 tracé wordt gevolgd. Het is de bedoeling om hiermee nadelige gevolgen voor de landbouw zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de kostenramingen is hiermee rekening gehouden. 2. Beleid voor te herbouwen woningen (Nota wijkersbeleid) Bij het wijkersbeleid gaat het over woningen in het buitengebied die direct (ruimtebeslag) of indirect (geluid) voor de op te waarderen N 340/N48 moeten wijken. Na vaststelling van het provinciaal inpassingsplan voor de N 340/N48 staat ook juridisch vast welke huizen moeten wijken. De provincie gaat over tot aankoop/schadeloosstelling via minnelijke weg en vervolgens –indien noodzakelijk- via onteigening. Bewoners kunnen ervoor kiezen elders een bestaande woning te kopen of te huren of ze kunnen, binnen de kaders van de Omgevingsvisie, herbouwen in ‘de groene omgeving’. Daarvoor moet door de betrokken gemeente wel het gemeentelijk bestemmingsplan worden gewijzigd. In de toelichting van de Omgevingsverordening in hoofdstuk 2.1 onder het kopje Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (pag. 25) staat het volgende: ‘Het wijkersbeleid valt buiten het toepassingsbereik van de kwaliteitsimpuls groene omgeving, omdat in het geval van wijkersbeleid er sprake is van vervanging van bestaande woningen in de groene omgeving en niet van toevoegen van extra woningen. Onder het wijkersbeleid vallen de gevallen waarin bestaande burgerwoningen in het buitengebied moeten wijken voor stadsuitleg of infrastructuur. In afwijking van de algemene regel kan dan een vervangende woning worden toegestaan in de groene omgeving.’ Een van te voren door de betrokken gemeenteraden en door Gedeputeerde Staten vastgesteld wijkersbeleid biedt enerzijds houvast voor een gelijke behandeling van dezelfde soort gevallen en moet anderzijds maatwerk kunnen bieden. Het geeft de randvoorwaarden voor een gemeentelijke bestemmingsplanherziening voor een te herbouwen woning. Samen met de betrokken gemeenten is hiervoor een beleidsnotitie opgesteld (Nota wijkersbeleid, bijlage VIII bij dit statenvoorstel). Daarin worden de gebieden genoemd waar herbouw in principe mogelijk is. De colleges van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Ommen en Dalfsen leggen deze Nota Wijkersbeleid ter vaststelling voor aan de gemeenteraden. Het is belangrijk dat de gemeenteraden deze Nota Wijkersbeleid spoedig vaststellen. Dit om te komen tot een goede voorkantsturing. Bedoeling is om bewoners tijdig zicht te bieden op de mogelijkheden én beperkingen om een woning die moet wijken voor de nieuwe N 340/N48 elders te mogen herbouwen. De provincie zal bij aankoop van woningen van wijkers, die elders in het buitengebied willen herbouwen, in de schadeloosstelling ook rekening houden met de kosten van de planprocedures in het kader van de ruimtelijke ordening die een wijker moet maken bij de gemeente (‘bijkomende schade’).
3. Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en gebiedsontwikkeling a. Algemeen Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en gebiedsontwikkeling overeenkomstig de Omgevingsvisie zijn in elke processtap van het project N 340/N48 aan de orde, en steeds op een concreter schaalniveau. In de door Provinciale Staten in oktober 2009 vastgestelde Structuurvisie zijn hiervoor doelstellingen opgenomen. In bijlage a van deze voortgangsrapportage wordt in een eerste tabel het verband aangegeven tussen: -
ruimtelijke kwaliteit, gebiedsontwikkeling, en duurzaamheid met de negen centrale beleidsambities overeenkomstige de Omgevingsvisie
en - de doelstellingen voor de N 340/N48, zoals opgenomen in de op 14 oktober door Provinciale Staten vastgestelde Structuurvisie N 340/N48 In diezelfde bijlage a is in een tweede tabel aangegeven hoe hoofdelementen van het GSvoorkeursalternatief bijdragen aan de negen centrale beleidsambities/onderwerpen van de Omgevingsvisie. Hieruit blijkt een evenwichtige balans in de realisatie van de verschillende ambities.
b. Landschapsvisie N 340 Gekoppeld aan de Planstudie/BesluitMER is een landschapsvisie/ontwerp opgesteld, met daarin een beeldkwaliteitsplan voor het GS-voorkeursalternatief (zie bijlage IV van het statenvoorstel). De landschapsvisie zal ook leidend zijn voor een investeringsprogramma/kwaliteitsimpuls voor de wijdere omgeving. Dat moet zorgen voor een goede relatie tussen weg, landschap en leefomgeving. Zie hiervoor verder onderdeel d van deze paragraaf. c. Gebiedsontwikkeling Vechtcorridor In het Structuurplan Zwolle is de Vechtcorridor aangewezen als een gebied waar een integrale aanpak van de ruimtelijke ontwikkeling wordt voorgestaan. Nu verlegging van de N 340 aan de orde is, biedt dit kansen voor een ruimer ingericht Vechtdal. De gemeente Zwolle heeft na een verkenning en in afstemming met de provincie, de gemeente Dalfsen en andere partners in het kader van ‘Ruimte voor de Vecht’, begin 2010 de voorkeur uitgesproken voor het volgende scenario: - ten noorden van de nieuwe N 340 ontwikkeling van Hessenpoort III met bruto 12 ha kleinschalige bedrijven; - ten zuiden van de nieuwe N 340, richting de Vecht, worden nieuwe “groene” functies ontwikkeld. De verdere uitwerking hiervan pakt de gemeente Zwolle op. Hiervoor hebben Burgemeester en Wethouders van Zwolle juni 2010 een Plan van Aanpak opgesteld en naar de gemeenteraad gezonden. Doel van dit plan van aanpak is te komen tot een integrale gebiedsontwikkeling, uitmondend in een ontwikkelingsplan. Dit plan richt zich op een duurzame ontwikkeling van de Vechtcorridor Noord met een goed ingepaste (afgewaardeerde) N 340. De provincie zorgt voor de herinrichting van de oude weg en de gemeente Zwolle trekt de gebiedsontwikkeling, passend binnen de kaders van de Omgevingsvisie en het programma Ruimte voor de Vecht. De gemeente Zwolle doet dit in overleg met de provincie, de gemeente Dalfsen en andere partijen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen directe belanghebbenden, zoals eigenaren van de Anningahof, Landgoed Dijkzicht en de camping ’t Bakspieker, bewoners en indirecte belanghebbenden. Het beeldenpark Anningahof wordt door het voorkeursalternatief van Gedeputeerde Staten (en de gemeente Zwolle) doorsneden. De gemeente Zwolle zoekt in het kader van de Gebiedsontwikkeling Vechtcorridor ook een nieuwe plek in het gebied voor dit beeldenpark. De gemeente Zwolle heeft een groot deel van het gebied ten zuiden van Hessenpoort al in eigendom verworven. d. Kwaliteitsimpuls voor de omgeving In het besluit van Provinciale Staten van 14 oktober 2009 staat dat het Combinatiealternatief een bijdrage moet leveren aan de verdere gebiedsontwikkeling en de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Gebiedsontwikkeling en verhoging van ruimtelijke kwaliteit zijn in elke procesfase van de planontwikkeling voor de N 340 aan de orde: bij de tracékeuze, de inrichtingskeuze, het ontwerp (inclusief beeldkwaliteit), en de uitvoering. Via het provinciaal inpassingsplan kan de provincie de weg en de directe inpassing daarvan regelen. Door de aanpassing van de N 340 zal echter de wijdere omgeving ruimtelijk veranderen en dat vraagt –overeenkomstig de Omgevingsvisie- om een kwaliteitsimpuls voor de omgeving. Buiten het plangebied van het provinciaal inpassingsplan kunnen inrichtingsmaatregelen niet afgedwongen worden. Om toch in een groter gebied een kwaliteitsimpuls te bereiken is het voorstel om een programma 'Investeren in landschap en leefomgeving' uit te voeren. Bij het resultaat gaat het om fysieke en zichtbare maatregelen in een brede zone langs de N 340 (circa 500 meter aan elke kant van de weg). Maatregelen die de identiteit van het gebied versterken en bijdragen aan de beleving van het gebied. Kennis- en adviesorganisatie Het Oversticht heeft in opdracht van de provincie hiervoor een plan van aanpak gemaakt (bijlage IX bij het statenvoorstel, Plan van Aanpak ‘Investeren in landschap en leefomgeving’). Dat is gedaan in overleg met leden van de consultatiegroep N 340. Het voorstel houdt in dat bewoners zelf zoveel mogelijk inhoud geven aan het investeringsprogramma en zelf mede de maatregelen uitvoeren. Hiervoor krijgen bewoners, grondgebruikers en/of grondeigenaren subsidie uit het investeringsprogramma. De provincie Overijssel faciliteert het proces (door inschakeling van bijvoorbeeld Landschap Overijssel en andere deskundige organisaties) en legt de verantwoordelijkheid zoveel mogelijk bij de bewoners neer. De bewoners geven, verdeeld over vijf deelgebieden, aan welke maatregelen zij in hun gebied willen opnemen in het investeringsprogramma. Een coördinatiegroep bestaande uit (wederom) bewoners én overheden formuleert mogelijke randvoorwaarden. Ook zorgt zij voor afstemming tussen de vijf deelgebieden en met andere gemeentelijke of provinciale programma’s. Formele bekrachtiging van het subsidieprogramma vindt plaats door Gedeputeerde Staten. De consultatiegroep N 340 adviseert de uitvoering van dit programma in 2011 wel verder voor te bereiden maar de daadwerkelijke uitvoering pas te starten na vaststelling van het provinciaal inpassingsplan als de discussie over de gewenste inrichting is afgerond. Voor het Programma ‘Investeren in Landschap en Leefomgeving is bij Agentschap NL (VROM) in het kader van het programma “Tijdelijke subsidieregeling Innovatieprogramma Mooi Nederland” een subsidie-aanvraag gedaan (voor de kosten van procesbegeleiding).
Het voorstel is om vooralsnog 1 mln euro van het projectbudget N 340 te labelen voor de voorbereiding en uitvoering van deze kwaliteitsimpuls voor de omgeving. 4. Kosten en financiering In het statenvoorstel over de tracékeuze van 2009 is aangegeven dat de (investerings-) kosten van het Combinatiealternatief exclusief het knoopunt A28/N340 worden geraamd op € 180 mln, exclusief mogelijke planschade, exclusief BTW en met een ramingsmarge van 30%. De kosten van het knooppunt met de A28 werden toen geraamd op € 35 mln, evenzo met een ramingsmarge van 30%. Omgezet naar het prijspeil van 2010 is dat nu in totaal € 222 mln exclusief mogelijke planschade, exclusief BTW en met een ramingsmarge van 30%. De investeringskosten voor: a. de inrichting van het Combinatiealternatief N 340/N48; b. de herinrichting van de oude Hessenweg vanaf de A28 tot Ankum; c. de aansluiting op de rijksweg 36 (Omleiding Ommen) en d. de aansluiting op de rijksweg A28, zoals opgenomen in het voorkeursalternatief voor de inrichting, zijn naar aanleiding van de Planstudie/BesluitMER N 340/N48 in 2010 opnieuw geraamd. Deze wordt hierna vergeleken met de raming zoals bekend bij de besluitvorming over de Structuurvisie N 340/N48 in oktober 2009: Kostenraming N 340/N48 met knooppunten A28 en N36 Excl. BTW en in mln euro’s, afgerond PlanMER fase Ramingsmarge 30% Prijspeil 2009 Prijspeil 2010 N 340/N48 + herinrichting oude weg Knooppunt met N36 Subtotaal Knooppunt met A28 Totaal
BesluitMER fase Ramingsmarge 20% Prijspeil 2010
170,5
176
190
9,5 180 35 215
10 186 36 222
20 210 40 250
De hogere raming (28 mln) is een gevolg van: Bijkomende kosten, waaronder planschade Zoals aangegeven in het statenvoorstel van oktober 2009 zijn in de raming van 2009 nog niet alle bijkomende kosten opgenomen, zoals planschade. Dat is nu in de raming 2010 wel het geval; Knooppunt Varsen Op 1 juli 2009 is de Omgevingsvisie vastgesteld. Bij amendement is de N 348 alsnog opgenomen in de hoofdinfrastructuur (100 km/uur weg). Het ontwerp voor het knooppunt Varsen is hierop aangepast: drie stroomwegen worden nu ongelijkvloers met elkaar verknoopt; Geheel ongelijkvloerse aansluiting Arriërveld In de kostenraming 2009 is bij Arriërveld uitgegaan van deels ongelijkvloerse aansluiting. De BesluitMER gaat conform de vastgestelde Structuurvisie uit van geheel ongelijkvloers ontwerp; 2x2 doortrekken tot Koesteeg In de Structuurvisie N 340/N48 staat dat in het BesluitMER onderzocht zou worden of de 2x2 rijstrookconfiguratie doorgetrokken moet worden tot Koesteeg (afslag Dalfsen). Conclusie is dat dit verkeerstechnisch gewenst is; Fietsvoorziening westelijk langs spoorlijn Op verzoek van Zwolle is in het VKA langs de spoorlijn een fietspad opgenomen. Daarvoor is een langer viaduct in de N 340 nodig. De gemeente zal aan fietspad en viaduct moeten bijdragen; Ecoduct in N48 In de kostenraming bij het PlanMER zat wel een Ecoduct in de N 340. Na overleg met de natuurorganisaties is nu in het VKA ook een (kleiner) ecoduct in de N48 opgenomen. De raming van € 250 mln valt binnen de in 2009 gehanteerde ramingsmarge van 30%. Nadat de oude Hessenweg vanaf de A28 tot Ankum door de provincie is heringericht kan deze overdragen worden aan de gemeenten Zwolle en Dalfsen. Dat geldt ook voor enkele andere provinciale weggedeelten als de Ordelseweg en de Kranenburgweg bij de A28. Met de gemeenten zal overleg plaatsvinden over de overdracht en de vraag of een bruidsschat daarbij nodig is. Overdracht vindt in elk geval niet plaats als een eventuele bruidsschat hoger is dan de provinciale beheers- en onderhoudskosten voor de betreffende weggedeelten. Het verschil in onderhouds- en beheerskosten tussen de oude N 340 en de nieuwe N 340/N48 volgens het VKA zal worden berekend.
Na realisering van de nieuwe N 340/N48 zal bij de vaststelling van het jaarlijks provinciaal onderhoudsbudget met een verschil in beheers- en onderhoudskosten, overdracht van provinciale weggedeelten (areaalvermindering) en een eventuele bruidsschat rekening moeten worden gehouden. In elke volgende fase van de planvorming worden waar nodig opnieuw kostenberekeningen gemaakt. Na inspraak en advisering over het voorontwerp provinciaal inpassingsplan is er opnieuw beraad over eventuele wijzigingen op het ontwerp en de kosten daarvan. Dat geldt ook voor de daarop volgende fase, dus na het indienen van zienswijzen op het ontwerp provinciaal inpassingsplan. In het besluit over de tracékeuze van 14 oktober 2009 staat over de financiering het volgende: de aanvullende volledige financiering van de opwaardering van de N 340 komt, na uitvoering van de Planstudie BesluitMER N 340 en bij vaststelling van het provinciaal inpassingsplan, aan de orde in het kader van ‘Investeren in Overijssel’, waarbij de gevolgen voor het beheer en onderhoudsbudget worden betrokken; na uitwerking van het voorkeursalternatief en vaststelling van het provinciaal inpassingsplan en wanneer duidelijk is welke woningen of bedrijven op den duur moeten wijken, zullen deze door de provincie onder gebruikelijke voorwaarden met de beschikbare middelen voor de N 340 worden aangekocht; het combinatiealternatief zal zoveel mogelijk als één geheel worden uitgevoerd zonder onnodige fasering (via amendement toegevoegd). Op dit moment is voor de N 340 € 40 mln gereserveerd. Voordat Gedeputeerde Staten in 2011 komen met een financieringsvoorstel, uiterlijk bij het statenvoorstel over het provinciaal inpassingsplan, wordt overleg gepleegd met de andere overheden en hun bijdragen, bijvoorbeeld bij de aansluitingen op de rijkswegen A28 en N36 (Omleiding Ommen). Met het rijk en de gemeente Zwolle is overleg gaande over de financiering van het knooppunt A28/N 340. In het voorjaarsoverleg 2010 over het MIRT zijn hierover met de minister procesafspraken gemaakt: Afspraken uit de afsprakenlijst bij de brief van de minister aan de Tweede kamer van 15 juni 2010 Overijssel heeft een préverkenning knooppunt A28/N 340/ Nieuwleusenerdijk uitgevoerd en wil de verdere beoordeling van de inrichtingsvarianten van het knooppunt in planstudie/BesluitMER N 340 meenemen in het provinciaal inpassingsplan N 340, als gezamenlijke financiering verzekerd is. Overijssel wil een afspraak maken over de gezamenlijke financiering van de vernieuwing van het knooppunt op basis van verdeelsleutel tussen drie overheden: provincie 25%, gemeente Zwolle 25% en rijk 50%. De kosten van de aansluiting bedragen ca. € 36 mln met een ramingsmarge van 30%. De minister van VenW heeft kennis genomen van het studieresultaat en zal samen met RWS en de regio de geconstateerde problematiek en de voorgestane oplossing bezien in het kader van de (nationale) bereikbaarheid van de regio. De resultaten van de NMCA met betrekking tot de A28 en de afstemming hiervan met de regio zullen hiervoor gebruikt worden. Als hier meer helderheid over is, zal vervolgens worden nagegaan hoe deze problematiek past binnen de prioritering over geheel Nederland. Pas daarna speelt de financieringsdiscussie en kunnen eventuele nadere afspraken worden gemaakt. Dit zal op zijn vroegst in het BO najaar 2010 zijn. Hierbij tekent VenW aan dat de huidige financiële situatie vrijwel geen ruimte geeft voor het (co-)financieren van nieuwe projecten. Het streven is om met het Rijk in het MIRT overleg van eind 2010 of begin 2011 overeenstemming te bereiken over een rijksbijdrage voor de aansluitingen op de rijkswegen. In het GS-voorkeursalternatief voor de inrichting, zoals opgenomen in de Planstudie/BesluitMER, zijn toekomstvaste aansluitingen opgenomen bij de A28 en de N36 (Omleiding Ommen). Deze worden opgenomen in het voorontwerp provinciaal inpassingsplan. Na inspraak en advisering over het voorontwerp wordt opnieuw de balans opgemaakt, ook voor wat betreft de financiering van deze knooppunten. Gedeputeerde Staten betrekken Provinciale Staten daarbij. Vervolgens kan besloten worden of de nieuwe aansluitingen worden opgenomen in het ontwerp provinciaal inpassingsplan, of dat wordt voorzien in een aansluiting van de N 340/N48 op de huidige knooppunten. In dat laatste geval zal waarschijnlijk eerst een aanvulling op het BesluitMER gemaakt moeten worden, omdat in het voorliggende BesluitMER alles is doorgerekend met de aangegeven ongelijkvloerse knooppunten. 5. Duurzaam veiliger inrichten van de N 377 Provinciale Staten hebben op 14 oktober 2009 het Combinatiealternatief N 340/N48 vastgesteld. Onderdeel van dit alternatief is dat de provinciale weg N 377, gedeelte Lichtmis – Slagharen, haar huidig snelheidsregime behoudt: 100 km/uur, en deels 50, of 70 km/uur in de bebouwde kommen. Provinciale
Staten hebben Gedeputeerde Staten gevraagd ook de N 377 duurzaam veiliger in te richten en dat zo mogelijk voordat de N 340/N48 wordt aangepakt. Hiervoor is in overleg met de omgeving begin 2010 een Plan van Aanpak opgesteld. Bij de aanpak van de N 377 wordt ingezoomd op lokale knelpunten, waarbij gebruik wordt gemaakt van ervaringen van betrokkenen in het gebied, met name de Plaatselijke Belangen van Balkbrug, Nieuwleusen, Dedemsvaart en Slagharen. Daarmee wordt na de zomervakantie 2010 begonnen, om daarna zo spoedig mogelijk te komen tot een ‘Plan in hoofdlijnen’. Vervolgens kunnen deelprojecten onderscheiden worden die, afhankelijk van de benodigde procedures (wel niet wijziging bestemmingsplan nodig), binnen een kort of langer tijdsbestek uitgevoerd kunnen worden. Ook worden de kosten daarvan in beeld gebracht. Gedeputeerde Staten betrekken vervolgens in 2011 Provinciale Staten bij de te maken keuzes en de noodzakelijke financiering. Het deelproject N 377 valt onder de bestaande stuurgroep N 340. Er wordt een klankbordgroep N 377 ingesteld met de vier Plaatselijke Belangen en enkele andere organisaties, zoals TLN en ondernemersverenigingen. De bestaande consultatiegroep N 340 wordt periodiek op hoofdlijnen geïnformeerd. 6. Crisis- en herstelwet Gedeputeerde Staten hebben Provinciale Staten voorjaar 2010 op hoofdlijnen geïnformeerd over de Crisis- en herstelwet. Het project N 340/N48 valt onder de werking van de Crisis- en herstelwet omdat hiervoor een provinciaal inpassingsplan wordt opgesteld (conform bijlage I van de Wet). Het effect daarvan is dat versnellingsmogelijkheden in het bestuursprocesrecht van toepassing zijn. Versnellingsmogelijkheden in de m.e.r.-procedure gelden alleen voor projecten die onder bijlage II van de Wet vallen en dat geldt niet voor het project N 340/N48. Het gaat om met name de volgende (tijdelijke) maatregelen: beperking van het beroepsrecht: decentrale bestuursorganen en decentrale publiekrechtelijke rechtspersonen hebben enkel nog toegang tot de bestuursrechter indien zij de geadresseerde zijn van een besluit; passeren materiële gebreken: inhoudelijke gebreken in de besluitvorming worden, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand gelaten als aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet worden geschaad; termijnen beroep en hoger beroep: de administratieve rechter moet de versnelde behandelingsprocedure ex afdeling 8.2.3 Awb toepassen (binnen zes maanden uitspraak of tussenuitspraak); geen proforma beroepsschrift: een beroepsschrift dient meteen gemotiveerd te zijn; na afloop van de beroepstermijn mogen geen nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd; relativiteitsvereiste: als iemand zich beroept op een (on)geschreven rechtsregel die zijn belang niet dient dan zal een rechter het besluit op grond van deze regels niet vernietigen; houdbaarheid oude feiten: als een bestuursorgaan na de vernietiging van een besluit een nieuw besluit neemt, dan mag ze bij dat nieuwe besluit in beginsel uitgaan van de feiten zoals die waren bij het nemen van het vernietigde besluit; het hele onderzoek hoeft niet te worden overgedaan. Bij de bekendmaking van (voorgenomen) besluiten, o.a. in advertenties, moet worden vermeld dat het project N 340 /N48 project valt onder de werking van de Crisis- en herstelwet omdat hiervoor een provinciaal inpassingsplan wordt opgesteld.
7. Communicatie, proces en planning Na het besluit tot vaststelling van de Structuurvisie N 340/N48 op 14 oktober 2009 zijn alle indieners van een zienswijze hierover ingelicht. Ook is hierover een nieuwsbrief verspreid (oplage: circa 1700). In deze nieuwsbrief is tevens een oproep gedaan om ontwerpbijeenkomsten in november 2009 bij te wonen en mee te denken over inrichtingsvarianten van het Combinatiealternatief. Op 19 januari 2010 hebben Gedeputeerde Staten een besluit genomen over ‘de te onderzoeken inrichtingsvarianten’. Daarover is aansluitend een nieuwsbrief verspreid, onder bijvoeging van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde variantennota. Veel mensen hebben gebruik gemaakt van de daarop volgende extra spreekuren te Oudleusen voor nadere persoonlijke toelichting. Over dít statenvoorstel is september 2010 een nieuwsbrief verspreid. Als Provinciale Staten instemmen met het voorstel tot aanvaarding van de Planstudie/BesluitMER dan wordt het voorkeursalternatief voor de inrichting verwerkt in een voorontwerp provinciaal inpassingsplan. Planstudie/BesluitMER. Dat voorontwerp provinciaal inpassingsplan wordt –samen met de Planstudie/BesluitMER- vervolgens zo spoedig mogelijk, eind 2010 of begin 2011, ter inzage gelegd. Darmee starten inspraak en advisering. In inloopbijeenkomsten zal dan nadere toelichting gegeven worden op de Planstudie/BesluitMER en het voorontwerp provinciaal inpassingsplan. Na afloop van de terinzagelegging worden alle inspraakreacties en adviezen verwerkt en een ontwerp provinciaal
inpassingsplan opgesteld. Dit ontwerp wordt medio 2011 ter inzage gelegd en dan kunnen zienswijzen worden ingediend. In een Reactienota wordt een voorstel voor beantwoording van deze zienswijzen opgenomen en aangegeven of er nog reden is tot wijziging van het ontwerp provinciaal inpassingsplan. Met een statenvoorstel wordt dit vervolgens eind 2011 aan Provinciale Staten voorgelegd. De indieners van zienswijzen kunnen door Provinciale Staten in de gelegenheid worden gesteld om hun bezwaren nog nader toe te lichten voordat tot besluitvorming wordt overgegaan. Zie ook de schematische weergave van het proces in bijlage III van het statenvoorstel. Met betrekking tot de verwerving van gronden en opstallen wordt een specifiek communicatietraject ingezet.
Bijlage a Project N 340/N48 en Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en gebiedsontwikkeling Omgevingsvisie In de Omgevingsvisie is de volgende definitie voor duurzaamheid opgenomen:”duurzaamheid realiseren we door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.” Ook zullen de effecten niet mogen worden afgewenteld naar elders of later. Bij een duurzame ontwikkeling draait het erom een kwaliteitsverbetering te realiseren ten opzichte van de huidige situatie. Die ambitie maakt dat duurzame ontwikkeling een proces is van continue innovatie. In de Omgevingsvisie zijn 9 centrale beleidsambities en onderwerpen van provinciaal belang aangegeven. Deze ambities zijn: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Woonomgeving: aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus, die voorzien in de woonvraag; Economie en vestigingsklimaat: een vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden voor kennisintensieve maakindustrie en mkb; Natuur: behoud en versterking van de rijkdom aan plant- en diersoorten; Steden en landschap: behoud en versterken van de verscheidenheid en identiteit van stedelijke kwaliteit en mooie landschappen in het buitengebied; Bereikbaarheid: een vlotte en veilige reis over weg, water, spoor en per fiets van en naar stedelijke netwerken en streekcentra binnen en buiten Overijssel; Watersysteem en klimaat: watersystemen met goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn; Veiligheid en gezondheid: veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen; Energie: een betrouwbare en veilige energievoorziening met beperking van uitstoot broeikasgassen; Ondergrond: balans behouden tussen gebruik en bescherming van de ondergrond.
In het volgende eerste overzicht is een koppeling gelegd tussen: -
de doelstellingen voor de N 340/N48, zoals opgenomen in de op 14 oktober door Provinciale Staten vastgestelde Structuurvisie N 340/N48
en ruimtelijke kwaliteit en gebiedsontwikkeling, en duurzaamheid met de negen centrale beleidsambities en onderwerpen vanuit de Omgevingsvisie.
In het daarop volgende tweede overzicht is per beleidsambitie uit de Omgevingsvisie aangegeven welke elementen bij de inrichting, overeenkomstig het voorkeursalternatief (VKA) van Gedeputeerde Staten, bijdragen aan de 9 centrale beleidsambities en onderwerpen van provinciaal belang.
Project N 340/N48 en
Omgevingsvisie
Doelstelling: ‘Het zo duurzaam mogelijk verbeteren van de doorstroming, verkeersveiligheid en de leefbaarheid op en in de omgeving van de N 340 / N 48, als onderdeel van de totale regionale oost-westverbinding en met voorkoming van sluipverkeer’ Aanvullend op de doelstelling: ‘Een aangepaste of nieuwe N 340 moet de regionale gebiedsontwikkeling ondersteunen’ Vorm, inrichting en functie van de weg
-
Het ontwikkelen van een duurzaam veilige weg op of in de omgeving van de huidige provinciale weg, waarin de regionale functie, inrichting en gebruik, rekening houdend met het snelheidsregime, voor langere termijn goed met elkaar in evenwicht zijn;
-
Het realiseren van een goede reistijd, met als streven een gemiddelde trajectsnelheid op een provinciale 100 km-weg van minimaal 50 km/uur in spits, en bij een provinciale 80 kmweg van minimaal 40 km/uur in de spits;
-
Het zoveel mogelijk beperken van (sluip-)verkeer op het onderliggende wegennet dat daar functioneel niet thuis hoort;
-
een Intensiteit/Capaciteit (I/C) waarde van maximaal 0,85 in de spitsuren.
Verkeersveiligheid
-
Het verminderen van het aantal verkeersslachtoffers;
-
De intensiteit op een type weg (conform categorieën ‘duurzaam veilig’) mag het opgegeven maximum in het Handboek Wegontwerp (CROW) niet overschrijden;
-
Het zo mogelijk verbeteren van de verkeersprestatie van het – veiliger – hoofdwegennet ten opzichte van het onderliggend wegennet (erftoegangswegen).
Leefbaarheid
-
Het verminderen of zoveel mogelijk voorkomen van visuele hinder, lichthinder en barrièrewerking voor de mens;
-
Het voldoen aan de grenswaarden voor luchtverontreiniging en geluidhinder;
Landbouw
-
Het zoveel mogelijk voorkomen van aantasting van agrarische bedrijven;
-
Het zoveel mogelijk voorkomen van onnodige versnippering van landbouwgronden;
-
Het zoveel mogelijk voorkomen van onnodige omrijbewegingen voor landbouwverkeer (barrièrewerking);
Natuur, landschap en water
-
Het verminderen of zo mogelijk voorkomen van barrièrewerking voor flora en fauna;
-
Het verminderen of zo mogelijk voorkomen van verstoring (licht en geluid);
-
Het voldoen aan de grenswaarden voor luchtverontreiniging;
-
Het voorkomen, verzachten of compenseren van negatieve effecten op natuur, landschap en water.
Regionale gebiedsontwikkeling
-
Het verantwoord inpassen van de weg in haar omgeving, rekening houdend met het karakter en de ruimtelijke en de recreatief-toeristische kwaliteit van het gebied;
ondergrond
energie
Veiligheid + gezondheid
watersysteem + klimaat
bereikbaarheid
steden en landschap
natuur
(zoals letterlijk opgenomen in de door Provinciale Staten in oktober 2009 vastgestelde Structuurvisie N 340/N48)
economie en vestigings-klimaat
Doelstelling project N 340/N48
woonomgeving
Ruimtelijke Kwaliteit, Gebiedsontwikkeling en Duurzaamheid overeenkomstig de Omgevingsvisie
Project N 340/N48 en
Omgevingsvisie
-
Het ondersteunen van de regionale ontwikkeling door een goede ontsluiting van Noordoost-Overijssel en een goede verbinding tussen de economische centra Zwolle en Hardenberg;
-
Het realiseren van een goede reistijd en het terugdringen van sluipverkeer [zie ook vorm, inrichting en functie van de weg]
ondergrond
energie
Veiligheid + gezondheid
watersysteem + klimaat
bereikbaarheid
steden en landschap
natuur
(zoals letterlijk opgenomen in de door Provinciale Staten in oktober 2009 vastgestelde Structuurvisie N 340/N48)
economie en vestigings-klimaat
Doelstelling project N 340/N48
woonomgeving
Ruimtelijke Kwaliteit, Gebiedsontwikkeling en Duurzaamheid overeenkomstig de Omgevingsvisie
Relatie met voorkeursalternatief Gedeputeerde Staten in BesluitMER In het voorkeursalternatief van Gedeputeerde Staten voor de inrichting, zoals opgenomen in de Planstudie/BesluitMER N 340/N48, wordt vanuit voorgaande uitgewerkte doelstelling voor het project N 340/N48 uitwerking gegeven aan ruimtelijke kwaliteit, gebiedsontwikkeling en duurzaamheid. In de onderstaande tabel is per beleidsambitie uit de Omgevingsvisie aangegeven welke elementen bij de inrichting, overeenkomstig het voorkeursalternatief (VKA) van Gedeputeerde Staten, bijdragen aan de 9 centrale beleidsambities en onderwerpen van provinciaal belang.
People
Profit
Planet
1. Woonomgeving
2. Economie en vestigingsklimaat
3. Natuur
- Uitvoering wijkersbeleid overeenkomstig Omgevingsvisie
- realiseren stroomweg met voldoende en goed gesitueerde ongelijkvloerse kruisingen en aansluitingen, waaronder die op de rijkswegen
- compacte vormgeving knooppunt met A28 en geen aansluiting ten zuiden van Hessenpoort
- Tracéverschuiving bij lintbebouwing Ankum en bij Oudleusen - Voldoende ongelijkvloerse oversteekpunten voor behoud sociale cohesie
- tracéligging bij Hessenpoort zodanig dat zowel nog Hessenpoort III realiseerbaar is als versterking van de groene Vechtcorridor
- toepassen smal wegprofiel door EHS met zo min mogelijk bochtafsnijdingen - beperken geluidhinder door toepassen dubbellaags ZOAB;
- doortreken van 2x2 rijstroken tot Koesteeg/Dedemsweg
- aanleg van twee ecoducten;
- bij knooppuntoplossing Varsen volgens VKA blijft (recreatief) centrum Ommen rechtsrteeks voor plaatselijk (recreatief) verkeer bereikbaar
- Faunavoorzieningen als deels uitrasteren van de weg, dassentunnels, ecoduikers en het vispasseerbaar maken van stuwen in watergangen
- Goede ontsluiting bedrijven nabij Hessenweg door
- Led verlichting waar mogelijk en verantwoord gelet op verkeersveiligheid en sociale veiligheid
•
Volledige aansluiting Ankummerdijk
•
Aansluiting bij Maneweg (afslag Mooirivier) en niet bij De Stouwe;
•
Ontsluiting restaurant en brandstofverkooppunt bij Oudleusen
- Grondruilingen en kavelruiprojecten bevorderen door tijdelijk extra gronden te verwerven in het project; - Ongelijkvloerse kruising De Bese, en extra onderdoorgang bij viaduct N 340 bij spoorlijn; beide vooral t.b.v. de landbouw; - Waar mogelijk rekening houden met individuele agrarische bedrijven bij vormgeving aansluitingen: knooppunt bij A28 (noordzijde) en aansluiting Oudleusen (noordzijde) - Uitvoering programma ‘Vechtcorridor’ - Uitvoering programma ‘Investeren in landschap en leefomgeving’
- Compensatie verlies aan wegbegeleidende beplanting en kavelrandbeplanting - Compensatie verlies aan bosareaal - Uitvoering programma ‘Vechtcorridor’ - Uitvoering programma ‘Investeren in landschap en leefomgeving’ - Aansluiting bij Maneweg en niet bij De Stouwe (EHS);
4. Steden en landschap
5. Bereikbaarheid
6. Watersysteem en klimaat
- Inpassing met gebruikmaking van opgestelde Landschapsvisie en beeldkwaliteitsplan voor behoud verscheidenheid landschappen
- realiseren stroomweg met voldoende en goed gesitueerde kruisingen en complete aansluitingen, waaronder die op de rijkswegen A28 en N36/N48
- goede doorstroming voorkomt onnodige CO2 uitstoot
- tracéverschuiving (Ankum) en bochtafsnijding (Ouleusen) ten gunste van betere inpassing bij woonomgeving - Uitvoering programma ‘Investeren in landschap en leefomgeving’ - Uitvoering programma ‘Vechtcorridor’ - Geen extra nieuwe ontsluitingsweg vanaf aansluiting Ankummerdijk naar Leemculeweg - Deels nieuwe noordelijke parallelweg bij Ankum i.v.m. Bomenrijen bij Rosengaerde - Aansluiting bij Maneweg en niet bij De Stouwe (behoud openheid naar open Vechtuiterwaardengebied dat daar grenst aan de N 340); - Beperking landschappelijk effect aansluiting/kruising door verschuiving oprit bij: • aansluiting Oosterkampen-Maneweg (noordzijde) en • Varsenerweg-Hessenweg-west (zuidzijde) - verminderen verstoring door geluid en licht met dubbellaags ZOAB en –waar mogelijk gelet op veiligheid- met LED verlichting
- knooppuntoplossing Varsen houdt rekening met opwaardering N 348 tot stroomweg 100 km/uur conform Omgevingsvisie - bij knooppuntoplossing Varsen volgens VKA blijft Ommen-centrum rechtsreeks bereikbaar ook voor plaatselijk (recreatief) verkeer - realiseren bushaltes bij punten waar de weg ongelijkvloers gekruist kan worden (bij aansluitingen en fietstunnels)
- watertoets uitvoeren en gevolg aan geven (o.a. verschuiving fietstunnel bij De Wildbaan en daar waar de weg tevens waterkering is –bij De Stouwewegontwerp hierop aanpassen; - zie ook na deze tabel bij ‘Vervolg’
7. Veiligheid en gezondheid
8. energie
9. Ondergrond
- aanleg van de nieuwe N 340 conform het duurzaam veilig principe;
- zie na deze tabel bij ‘Vervolg’
- een ongelijkvloerse aansluitingsvorm bij Varsen waarbij nagenoeg geen nieuw ruimtebeslag optreedt op het gebied zuidoostelijk van het knooppunt (archeologie);
- herinrichting oude Hessenweg vanaf A28 tot Ankum tot erftoegangsweg en zuidelijke parallelweg ombouwen tot fietsverbinding (één van de drukste fietstrajecten in Overijssel) - Volledige aansluiting Ankummerdijk ontlast parallelwegen ter plaatse - Deels nieuwe noordelijke parallelweg bij Ankum i.v.m. school - Knooppuntoplossing Varsen ontlast wegen in buitengebied zoals Hessenweg-west en Varsenerweg - Rotondes voor verhoging verkeersveiligheid bij volgende aansluitingen • Ankummerdijk
- beperken aantasting bodem en grondwater o.a. door: • aangepaste vormgeving knooppunt Arriërveld: vrijwaren grondwaterbeschermingsgebied • viaduct bij spoorlijn i.p.v. tunnel • maaiveldligging N 340 bij Oudleusen - in de aanlegfase mitigerende maatregelen toepassen als: • onderwaterbeton om bemaling te beperken • proefontgravingen archeologie • etc..
• Koesteeg/Dedemsweg • Oudleusen • Varsen • Balkerweg - beperken geluidhinder door toepassen dubbellaags ZOAB; - aanleg fietstunnels; - voorziening op extra punten waar de hulpverleningsdiensten de weg op en af kunnen bij calamiteiten
Vervolg
In de volgende fasen van het project wordt het wegontwerp verder uitgewerkt, waaronder de mitigerende en compenserende maatregelen. April 2010 is met deskundigen een duurzaamheidssessie gehouden om extra ideeën te genereren, ook met het oog op de reductie van CO2 uitstoot. Voorbeelden: terugdringen CO2 uitstoot door: o energiezuinige verlichting; o licht wegdek voor betere reflectie:minder verlichting nodig;
-
o hergebruik van grondstoffen: o.a. maximaal hergebruik oud asfalt. extra bosaanplant ter compensatie van CO2 uitstoot; toepassen van een geleiderail van gerecycled kunststof of een houten geleiderail; ‘aankleden’ van geluidsschermen (als deze nodig zijn) voor ruimtelijke kwaliteit.
N 340 - N48 Zwolle-Ommen
Nota Wijkersbeleid N 340 - N48 Zwolle-Ommen
September 2010
Colofon
Uitgave
provincie Overijssel Datum
September 2010 Auteur
mevr. ir. I.A.A.C. (Ingrid) Mouwen, Witteveen+Bos mevr. M. (Marieke) Oort, Witteveen+Bos dhr. G.M. van Weerd, Provincie Overijssel Project/kenmerk
N 340/N48 Zwolle-Ommen Inlichtingen bij
G.M. van Weerd Eenheid Wegen en Kanalen Adresgegevens Provincie Overijssel Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 www.overijssel.nl
[email protected]
Inhoudsopgave
1 1.1 1.2 1.3
Inleiding Aanleiding en doel wijkersbeleid Totstandkoming wijkersbeleid Opbouw wijkersbeleid
4 4 5 5
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Algemeen beleid Definities Dorpsranden en lintbebouwing Grenzen gebied wijkersbeleid Te vrijwaren geluidzone Ontwikkelingsperspectieven Landschapstypen
6 6 6 6 7 7 8
3 3.1 3.2 3.3 3.4
Specifiek beleid Bedrijfswoningen Recreatiewoningen Rood voor Rood, en voormalige agrarische bebouwing Hardheidsclausule
11 11 11 11 12
Bijlage 1: begrenzing wijkersbeleid Bijlage 2: Kaarten Omgevingsvisie Bijlage 3: kaart uitsluitingsgebieden Schema Wijkersbeleid
Nota Wijkersbeleid
3
1
Inleiding
1.1
Aanleiding en doel wijkersbeleid De realisering van de nieuwe N 340/N48 Zwolle-Ommen heeft als gevolg dat een aantal woningen op en rond het tracé van de N 340/N48 moet wijken. Daarbij gaat het enerzijds om woningen die fysiek gelegen zijn op het tracé van de nieuwe N 340/N48 en anderzijds woningen in de directe nabijheid van de nieuwe N 340/N48, waarvan de toename in geluidsbelasting als gevolg van de weg zodanig wordt dat, ook na het nemen van maatregelen en toepassing van hogere grenswaarde, niet kan worden voldaan aan de Wet geluidhinder. De omgevingsvisie van de Provincie Overijssel, toelichting op de Omgevingsverordening, geeft de mogelijkheid om voor infrastructurele werken als de N 340 een wijkersbeleid toe te passen. Onder het wijkersbeleid vallen de woningen in de groene omgeving (het buitengebied) die moeten wijken voor stadsuitleg of infrastructuur. In afwijking van het algemene provinciale beleid kan een vervangende bouwmogelijkheid in de groene omgeving worden toegestaan. Dat is voor wijkers een keuzemogelijkheid. Wijkers kunnen natuurlijk ook ergens een bestaande woning kopen, in of buiten de eigen gemeente. Vanuit de Omgevingsvisie gaat daar de voorkeur naar uit. In de toelichting van de Omgevingsverordening in hoofdstuk 2.1 onder het kopje Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (pag. 25) staat het volgende: ‘Het wijkersbeleid valt buiten het toepassingsbereik van de kwaliteitsimpuls groene omgeving, omdat in het geval van wijkersbeleid er sprake is van vervanging van bestaande woningen in de groene omgeving en niet van toevoegen van extra woningen. Onder het wijkersbeleid vallen de gevallen waarin bestaande burgerwoningen in het buitengebied moeten wijken voor stadsuitleg of infrastructuur. In afwijking van de algemene regel kan dan een vervangende woning worden toegestaan in de groene omgeving.’ In deze nota is het wijkersbeleid met betrekking tot de aanpassing van de N 340/N48 beschreven. Met de nota wordt een beleidskader geboden voor het vinden van locaties voor vervangende woningbouw voor wijkers. Het wijkersbeleid biedt daarbij beleidsmatige randvoorwaarden. Voor de uiteindelijke realisatie van de woningbouw is in veel gevallen aanpassing van het vigerende planologische regime nodig. Daarbij kan gedacht worden aan het opstellen van een (nieuw) bestemmingsplan of een projectbesluit door de betreffende gemeente. In die besluitvorming komt onverminderd een rol toe aan het overige provinciale en gemeentelijke beleid (zoals Plattelandsvisies en Landschapsontwikkelingsplannen). De ruimtelijke besluiten dienen onverminderd het wijkersbeleid - te voldoen aan de geldende wettelijke vereisten op het gebied van geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, archeologie, water, bodem, etc.. De nota wordt ter vaststelling voorgelegd aan de betrokken gemeenteraden en Gedeputeerde Staten. Naar dit beleid kan verwezen worden in de toelichting van het vast te stellen provinciaal inpassingsplan. Het wijkersbeleid zorgt voor een beter proces van grondverwerving en schadeloosstelling door de provincie. Bewoners waarvan het huis moet wijken voor de N 340/N48, en die aanspraak willen maken op het wijkersbeleid zoals opgenomen in deze Nota, dienen zich uiterlijk binnen een jaar na het passeren van de transportakte voor de oude woning te melden bij de gemeente.
4
Nota Wijkersbeleid
1.2
Totstandkoming wijkersbeleid Er is een analyse gemaakt van de potentiële wijkers in het kader van de nieuwe N 340/N48 ZwolleOmmen. Deze inventarisatie is gemaakt voor de inrichtingsvarianten A en B zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 19 januari 2010. Voor het hele tracé zijn de kenmerken op grond van de omgevingsvisie in beeld gebracht, zoals de ontwikkelingsperspectieven en de landschapstypen. Daarnaast is het historisch (kaart-)perspectief en de eigendomssituatie in kaart gebracht. In een ambtelijke expertmeeting met de betrokken disciplines van de provincie Overijssel, de gemeentes Dalfsen en Ommen, de Dienst Landelijke Gebied en Witteveen+Bos zijn de kaders en randvoorwaarden voor het wijkersbeleid opgesteld. De resultaten van de expertmeeting zijn verwerkt in het wijkersbeleid zoals opgenomen in deze nota.
1.3
Opbouw wijkersbeleid Deze nota kent twee onderdelen. In het eerste deel is het algemene wijkersbeleid beschreven. Dit betreft het beleid dat van toepassing is op alle wijkers (zowel burger- als bedrijfswoningen) in het toepassingsgebied. In het tweede deel is het specifieke wijkersbeleid beschreven ten aanzien van bedrijfswoningen en recreatiewoningen in het toepassingsgebied, en de relatie met de regeling Rood voor Rood en regelingen voor voormalige agrarische bebouwing. Dit specifieke beleid geeft randvoorwaarden die gelden bovenop de randvoorwaarden uit het algemene wijkersbeleid. Deze nota gaat niet over de verplaatsing van complete agrarische of niet-agrarische bedrijven die moeten wijken voor de N 340/N48. Dat gaat om enkele gevallen, waarbij maatwerk geleverd moet worden. Als bijlage is bij deze Nota wijkersbeleid een schema opgenomen waarin de nota is samengevat.
Nota Wijkersbeleid
5
2
Algemeen beleid
2.1
Definities Een directe wijker is een woning in de groene omgeving, welke geheel of deels fysiek gelegen is binnen de grondaankoopgrenzen van de nieuwe N 340/N48 Zwolle-Ommen. Deze woning moet wijken om de realisering van de nieuwe N 340/N48 Zwolle-Ommen mogelijk te maken. Woningen die in het verleden voor een andere functie in gebruik zijn genomen worden niet meer als woning beschouwd en dus niet als wijker aangemerkt. Een indirecte wijker is een woning in de groene omgeving welke niet fysiek gelegen is binnen de grondaankoopgrenzen van de nieuwe N 340/N48 Zwolle-Ommen, maar welke moet wijken als niet kan worden voldaan aan de geluidsnormen van de Wet geluidhinder, ook niet na het nemen van maatregelen en/of toepassing van hogere grenswaarden. Wijkers kunnen zowel burgerwoningen als bedrijfswoningen zijn. Uitgangspunt bij het bepalen van de directe en indirecte wijkers is het definitieve ontwerp van de nieuwe N 340/N48 zoals zal worden opgenomen in het provinciaal inpassingsplan.
2.2
Dorpsranden en lintbebouwing Herbouw van een vervangende woning aansluitend aan dorpsranden of lintbebouwing is in de hele gemeente toegestaan. De openheid van het landschap wordt daarmee behouden, conform de Omgevingsvisie hoofdstuk 4 en in overeenstemming met gemeentelijke (structuur)visies. De grenzen van het wijkersbeleid §2.3 zijn hierbij niet van toepassing.
2.3
Grenzen gebied wijkersbeleid Het wijkersbeleid is van toepassing in de nabije omgeving van de N 340/N48 Zwolle-Ommen. Op bijlage 1 is de gebiedsbegrenzing opgenomen. Zoveel mogelijk zijn –in relatie tot de landschapstypen in de Omgevingsvisie- wegen aangehouden als gebiedsbegrenzing. Bij begrenzing door een weg is het wijkersbeleid van toepassing op die kant van de weg die in het gebied ligt. Concreet is het gebied als volgt begrensd: zuidzijde: de noordgrens van het winterbed van de Vecht westzijde: de spoorlijn Zwolle-Meppel noordzijde: Westeinde, Veldweg, Kringsloot West, Kringsloot Oost, de Stouwe, Koloniedijk tot aan de grens van de gemeente Ommen; oostzijde: de gemeentegrens van Ommen, vervolgens (Verlengde) Grensweg, oostzijde bebouwde kom Ommen tot aan de N34/Vecht.
6
Nota Wijkersbeleid
In bijlage 1 is de begrenzing van het gebied voor het wijkersbeleid opgenomen.
*Vervangende woningbouw in aansluiting op dorpsranden en lintbebouwing, conform paragraaf 2.2, is binnen de hele gemeente Dalfsen respectievelijk de hele gemeente Ommen toegestaan. De afgebeelde grenzen zijn hiervoor niet van toepassing.
2.4
Te vrijwaren geluidzones Wanneer nieuwe woningen op basis van het wijkersbeleid aan de groene omgeving worden toegevoegd, dienen deze in een goede leefomgeving gerealiseerd te worden. Voor de nieuwe woningen wordt in beginsel dan ook geen gebruik gemaakt van de maximale ontheffingsmogelijkheden uit de Wet geluidhinder. Er wordt een zone onderscheiden waar herbouw niet plaatsvindt om de geluidsbelasting op de gevel van nieuwe woningen te beperken. De te vrijwaren zone is globaal bepaald op basis van een maximale geluidsbelasting van 58 dB op de gevel bij een weg zonder geluidsbeperkende maatregelen. Langs de N 340 en N48 gaat het om de volgende te vrijwaren zones: - N 340, 75 meter vanaf de buitenste begrenzing van de N 340; - N48, 100 meter vanaf de buitenste begrenzing van de N48; - N36 (Omleiding Ommen) 75 meter vanaf de buitenste begrenzing van de N36. In de te vrijwaren zones wordt in beginsel geen vervangende woning gerealiseerd. In specifieke gevallen kan hiervan worden afgeweken als grondeigendom, en situering ten opzichte van overige bestaande -wel te handhaven- woonbebouwing hiertoe aanleiding geven.
2.5
Ontwikkelingsperspectieven Voor het wijkersbeleid zijn een viertal ontwikkelingsperspectieven in de omgevingsvisie van belang. Onderstaand een korte omschrijving per ontwikkelingsperspectief met (cursief) de bepalingen voor herbouwmogelijkheden binnen het betreffende ontwikkelingsperspectief. De Ontwikkelingsperspectieven zijn op bijlage 2 aangegeven. Aaneengesloten structuur van natuurgebieden (EHS) In de EHS staat het behouden en ontwikkelen van de Natuur- en landschapskwaliteiten voorop. Binnen de EHS wordt geen vervangende woningbouw toegestaan.
Nota Wijkersbeleid
7
Mixlandschap In het mixlandschap is sprake van verweving van functies. In het mixlandschap is ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid. Binnen dit ontwikkelingsperspectief is ruimte voor sociaal economische ontwikkeling als deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is. De ontwikkeling moet ruimtelijk goed worden ingepast. Woningbouw moet zich primair ontwikkelen in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De ontwikkeling van woningbouw op voormalige agrarische bedrijven, maar ook op (nieuwe) landgoederen is tevens toegestaan. Bij vervangende woningbouw in het kader van het wijkersbeleid in het mixlandschap gaat de voorkeur uit naar clustering van bebouwing. Schoonheid van de moderne landbouw Binnen het ontwikkelingsperspectief moderne landbouw is ruimte voor schaalvergroting en verbreding van de landbouw. Vervangende woningbouw is in dit ontwikkelingsperspectief toegestaan, mits dit niet leidt tot beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande landbouw(bedrijven). Een vervangende burgerwoning wordt in dit ontwikkelingsperspectief alleen toegestaan wanneer deze de huidige agrarische bedrijven niet te veel belemmert in hun uitbreidingsmogelijkheden. Concreet betekent dit dat bij de nieuwe burgerwoning als afstand tot een agrarisch bedrijf, 1,5 maal de huidige milieucirkels van dat bedrijf moeten worden aanhouden. Hierdoor behoudt het agrarisch bedrijf uitbreidingsmogelijkheden. Landbouwontwikkelingsgebied In het landbouwontwikkelingsgebied is ruimte voor de ontwikkeling van intensieve veehouderij. Vervangende woningbouw is in het landbouwontwikkelingsgebied niet toegestaan.
2.6
Landschapstypen Voor het wijkersbeleid zijn een zestal landschapstypen van belang. Onderstaand is hiervan een korte omschrijving opgenomen met (cursief) per type de mogelijkheden en randvoorwaarden voor een vervangende woning. De landschapstypen zijn op bijlage 2 aangegeven. Rivierlandschap, Oeverwallen en Komgronden Dit landschap is een dynamisch landschap met samenhang tussen rivier, uiterwaarden, dijken, oeverwallen, komgronden en natuurlijk reliëf/rivierduinen. De verkaveling in dit landschap is gebaseerd op de richting van de rivier en de hoogteligging. Ontwikkelingen in het winterbed moeten bijdragen aan een dynamisch landschap van de hoofdgeul en nevengeulen en aan recreatieve toegankelijkheid. Vervangende woningbouw voor wijkers is in het winterbed niet toegestaan. Op de oeverwallen wordt gestreefd naar een mix van functies. Vervangende woningbouw voor wijkers is hier toegestaan, echter hier worden hoge eisen aan de landschappelijke inpassing gesteld. Oude Hoevenlandschap Het Oude Hoevenlandschap kenmerkt zich door de verspreide erven. Het open karakter van dit landschap moet worden behouden. Een vervangende woning voor wijkers kan gerealiseerd worden in aansluiting op bestaande bebouwing, open zichtlijnen in het landschap dienen hierbij behouden te worden. Binnen dit landschap worden hoge eisen gesteld aan landschappelijke inpassing. Jonge heide- en broekontginningslandschap Het Jonge heide- en broekontginningslandschap kenmerkt zich door relatief grote open ruimten, deels omzoomd door een boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Een vervangende woning voor wijkers is in dit landschap toegestaan, ontwikkelingen moeten bijdragen aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
8
Nota Wijkersbeleid
Essenlandschap Het Essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, (voormalige) heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es. Het open karakter van de essen moet worden behouden. Vervangende woningbouw voor wijkers in het Essenlandschap moet plaatsvinden in de flanken, in aansluiting op aanwezige bebouwingsstructuren. In het Essenlandschap worden hoge eisen gesteld aan de landschappelijke inpassing. Maten- en Flierenlandschap Het Maten- en Flierenlandschap is een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten, heeft ontwikkeld. De openheid van dit landschap moet worden behouden. Het onbebouwde karakter van dit landschap moet in stand worden gehouden. De Maten, Flieren en beken hebben een beschermende bestemmingsregeling, gericht op het in stand houden van het onbebouwde karakter, de continuïteit van de beekloop, voldoende ruimte voor water en het lineaire landschap met open ‘kamers’ en coulissen. Een vervangende woning voor wijkers is in dit landschap niet toegestaan. Laagveen Het laagveen is een open, laag en nat landschap. Dit landschap heeft een kenmerkende zonering van intensief gebruik langs de bewoonde randen en extensief gebruik naar het achterland. Vervangende woningbouw in dit landschap is toegestaan indien wordt bijgedragen aan behoud en versterking van het lint als karakteristieke bebouwingsstructuur. In onderstaande matrix zijn samenvattend, voor de ontwikkelingsperspectieven en landschapstypen, de mogelijkheden en randvoorwaarden weergegeven om een vervangende woning te realiseren.
Nota Wijkersbeleid
9
In bijlage 3 zijn de uitsluitingsgebieden opgenomen.
Uitgesloten gebieden zijn in rood weergegeven. De in beginsel te vrijwaren geluidzones langs de N 340 (75 m aan elke kant), de N48 (100 m aan elk kant) en de N36 (75 meter aan elke kant) zijn niet op de kaart aangegeven.
10
Nota Wijkersbeleid
3
Specifiek beleid
3.1
Bedrijfswoningen Een bedrijfswoning is een woning die in het vigerende bestemmingsplan als bedrijfswoning is bestemd en ook als zodanig feitelijk in gebruik is*. Bedrijfswoningen zijn gekoppeld aan het uitvoeren van bedrijfsmatige activiteiten op hetzelfde perceel, dit is meestal een agrarisch bedrijf, maar kan ook een mechanisatiebedrijf of een ander soort bedrijf zijn. Voor bedrijfswoningen gelden de algemene bepalingen van hoofdstuk 2 daarnaast geldt dat de vervangende bebouwing moet plaatsvinden in aansluiting op het bestaande erf, in overeenstemming met de gebiedskenmerken. De vervangende bedrijfswoning moet in samenhang met de overige bebouwing op het erf worden gesitueerd waarbij bij de inpassing rekening wordt gehouden met de omgevingsvisie en wettelijke eisen. Als het gehele bedrijf, inclusief de bedrijfsgebouwen, moet wijken dan krijgt de bedrijfswoning een plaats op de nieuwe locatie van het bedrijf. Bedrijfsverplaatsing komt slechts in een enkel geval voor. Deze nota wijkersbeleid gaat niet over het beleid bij (incidentele) hervestiging van bedrijven. Provincie, gemeente en betrokkene zoeken hiervoor een oplossing op maat.
3.2
Recreatiewoningen Een recreatiewoning is een woning die in het vigerende bestemmingsplan als -voor niet permanente bewoning- is bestemd. Recreatiewoningen met een gedoogbeschikking gekoppeld aan de woning (objectgebonden) worden in het Wijkersbeleid gelijk gesteld aan een burgerwoning. De bepalingen voor burgerwoningen in het wijkersbeleid zijn voor deze recreatiewoningen van toepassing. Voor recreatiewoningen met een persoonsgebonden gedoogbeschikking is het wijkersbeleid niet van toepassing. Dan is herbouw als recreatiewoning aan de orde. Dit komt naar verwachting niet of slechts in een enkel geval voor. Deze nota wijkersbeleid gaat niet over de (incidentele) herbouw van een recreatiewoning. Provincie, gemeente en betrokkene zoeken hiervoor een oplossing op maat.
3.3
Rood voor Rood, en voormalige agrarische bebouwing De regeling ‘Rood voor Rood’ is een regeling waarbij landschapsontsierende bedrijfsgebouwen worden gesloopt en het landschap moet worden verbeterd. Als compensatie voor de kosten wordt door de gemeente, –onder nadere voorwaarden- een bouwkavel voor een woning toegekend. Gemeenten hebben elk een specifiek Rood-voor-Rood beleid waar rekening mee moet worden gehouden. *
Indien de bedrijfswoning feitelijk niet meer in gebruik is als bedrijfswoning maar als burgerwoning dan gelden de bepalingen voor een burgerwoning uit het wijkersbeleid.
Nota Wijkersbeleid
11
Als de gemeente reeds een overeenkomst met de huidige eigenaar heeft gesloten maar de extra woning kan door de ontwikkeling N340/N48 niet meer op de in de overeenkomst opgenomen locatie gerealiseerd worden dan kan deze woning ook op een nieuwe locatie worden gebouwd, mits die locatie voldoet aan de randvoorwaarden als opgenomen in hoofdstuk 2. Ook geldt per gemeente een specifiek beleid voor Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB-beleid). Er zijn in de gemeente Ommen situaties waarin op het huidige erf van een wijker voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is die volgens het bestemmingsplan onder randvoorwaarden, in ruil voor afbraak van aanwezige voormalige bedrijfsgebouwen, vervangen mag worden. Door middel van maatwerk zal in de bestemmingsplanwijziging voor de nieuwe woonlocatie rekening worden gehouden met het VAB-beleid van de betreffende gemeente en kan herbouw plaatsvinden van (een deel van) de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op de oude locatie.
3.4
Hardheidsclausule Het wijkersbeleid als opgenomen in deze notitie is bedoeld om zoveel mogelijk een gelijke benadering van gelijke gevallen te bevorderen. Maar er zal tegelijkertijd sprake blijven van maatwerk. Allerlei situaties kunnen voorkomen, die nu niet allemaal te voorzien en te beschrijven zijn. Dan zal gehandeld moeten worden in de geest van deze notitie en waar nodig transparant en gemotiveerd afgeweken kunnen worden.
12
Nota Wijkersbeleid
Bijlage 1 Begrenzing wijkersbeleid
*Vervangende woningbouw in aansluiting op dorpsranden en lintbebouwing, conform paragraaf 2.2, is toegestaan binnen de hele gemeente Dalfsen respectievelijk de hele gemeente Ommen. De afgebeelde grenzen zijn hiervoor niet van toepassing.
Nota Wijkersbeleid
13
Bijlage 2 Kaarten omgevingsvisie Kaart Ontwikkelingsperspectieven
14
Nota Wijkersbeleid
Kaart Landschapstypen
Nota Wijkersbeleid
15
Bijlage 3 Kaart uitsluitingsgebieden De in beginsel te vrijwaren geluidzones langs de N 340 (75 m aan elke kant), de N48 (100 m aan elk kant) en de N36 (75 meter aan elke kant) zijn niet op de kaart aangegeven.
16
Nota Wijkersbeleid
Nota Wijkersbeleid
17
INVESTEREN IN LANDSCHAP EN LEEFOMGEVING Plan van aanpak voor een investeringsprogramma N340 en omgeving 21 juni 2010
Inhoudsopgave 1. Aanleiding en relatie met andere projecten en ontwikkelingen ......................................3 1.1 Kwaliteitsimpuls voor weg en omgeving.........................................................................3 1.2 Belang van ‘investeren in landschap en leefomgeving’ ..................................................3 1.3 Voor en door bewoners .................................................................................................3 1.4 Relatie met overige (stimulerings)projecten in het gebied ..............................................4 2. Het gebied .........................................................................................................................5 2.1 Gebiedsafbakening .......................................................................................................5 2.2 Deelgebieden................................................................................................................5 2.3 Beschrijving van de gebiedskenmerken.........................................................................6 3. Werkwijze ..........................................................................................................................7 3.1 Uitgangspunt: een participatief proces...........................................................................7 3.2 Stap 1: vastleggen overkoepelende kaders investeringsprogramma ..............................7 3.3 Stap 2: aankondigen van het programma per deelgebied ..............................................7 3.4 Stap 3: werkgroepen geven invulling aan investeringsprogramma per deelgebied .........8 3.5 Stap 4: coördinatiegroep stemt maatregelen investeringsprogramma af ........................8 3.6 Stap 5: GS stelt maatregelen investeringsprogramma vast ............................................8 3.7 Stap 6: opstellen informatiebrochure door werkgroep (per deelgebied) ..........................8 3.8 Stap 7: presentatie definitief programma (per deelgebied) .............................................9 3.9 Stap 8: begeleiding bij uitvoering ...................................................................................9 3.10 Stap 9: uitvoering ........................................................................................................9 3.11 Stap 10: evaluatie en feestelijke afsluiting ...................................................................9 4. Organisatie en sturing ....................................................................................................10 4.1 Uitwerking investeringsprogramma met werkgroepen per deelgebied ..........................10 4.2 Coördinatiegroep.........................................................................................................10 5. Planning en organisatiekosten .......................................................................................11 5.1 Planning......................................................................................................................11 5.2 Organisatiekosten .......................................................................................................11
Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4:
verslag bijeenkomst gebiedstafel 29 maart 2010 ....................................................13 Verslag consultatiegroep N340 11 mei 2010 ..........................................................17 Annotatie ‘Investeren in Landschap en Leefomgeving’ stuurgroep 16 juni 2010 ......24 Gebiedskenmerken uit de omgevingsvisie..............................................................26
Colofon .................................................................................................................................28
2
1. Aanleiding en relatie met andere projecten en ontwikkelingen 1.1 Kwaliteitsimpuls voor weg en omgeving De provinciale weg de N 340 Zwolle – Ommen is een belangrijke regionale oost-west verbinding. Het huidige tracé voldoet niet langer aan de eisen die onder andere vanuit verkeersveiligheid en doorstroming aan de route worden gesteld. De provincie heeft als wegbeheerder een project gestart waarbij wordt ingezet op een opwaardering van de N 340. Naast een betere verkeersveiligheid en doorstroming, stelt de provincie als voorwaarde dat er ook geïnvesteerd wordt in gebiedsontwikkeling en ruimtelijke kwaliteit van de naaste omgeving. Om dit doel te bereiken is de provincie voornemens een programma ‘investeren in landschap en leefomgeving’ uit te voeren met als resultaat fysieke en zichtbare maatregelen in een brede zone langs de weg. Deze maatregelen dienen het landschap te versterken en een kwaliteitsimpuls op te leveren voor weg en omgeving. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het versterken of herstellen van aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden. De landschapsontwikkelingsplannen van de gemeenten, de omgevingsvisie van de provincie Overijssel en de landschapsvisie op weg en omgeving die wordt opgesteld in het kader van de Planstudie / BesluitMER bieden het kader voor de inhoud van het programma.
1.2 Belang van ‘investeren in landschap en leefomgeving’ Het programma ‘Investeren in landschap en leefomgeving’ dient bij te dragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de directe omgeving van de weg. Bij de gewenste ruimtelijke kwaliteit gaat het om gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het investeringsprogramma is om meerdere reden van belang: - Het risico ontstaat dat de weg los komt te liggen van de omgeving en als een autonoom element het landschapsbeeld gaat bepalen. Met het investeringsprogramma wordt ingezet op een goede samenhang tussen weg en omgeving. - Het investeringsprogramma biedt kansen om ecologische kwaliteiten in het gebied te versterken. - De N 340 loopt door een landschappelijk en cultuurhistorisch interessant gebied. De huidige weg markeert grofweg de overgang tussen twee cultuurlandschappen. Het oude, kleinschalige cultuurlandschap in het Vechtdal, dat gekenmerkt wordt door een afwisseling van hooggelegen essen, kampen en buurtschappen en laaggelegen hooi- en weilanden, ligt grotendeels ten zuiden van de weg. Aan de noordzijde van de weg ligt het heideontginningenlandschap. Dit landschapstype wordt gekenmerkt door openheid, een rechthoekige verkavelingstructuur en bewoning op verspreid liggende erven. Door jarenlange ontwikkelingen in het landschap (uitbreidingen bebouwing, weghalen van landschapselementen tbv efficiëntere landbouw, etc) verdwijnen de typische kenmerken van beide cultuurlandschappen. Met het investeringsprogramma kan ingezet worden op het versterken van de eigen identiteit per gebied. - Met het investeringsprogramma doen zich kansen voor om nieuwe ontwikkelingen in het gebied goed aan te laten sluiten op de omgeving (zoals nieuwe woningen op een goede manier een plek geven in het landschap).
1.3 Voor en door bewoners Burgerparticipatie is een belangrijke pijler in het N 340 project. Zo zijn twee consultatiegroepen opgericht bestaande uit bewoners en maatschappelijke organisaties, die vanaf 2008 door de provincie betrokken zijn bij de planvoorbereidingen. Het plan van aanpak ‘Investeren in landschap en leefomgeving’ is opgesteld in samenwerking met o.a. vertegenwoordigers van de consultatiegroepen. Zij gaven de richting aan voor dit plan van aanpak. Bovendien is op 11 mei
3
2010 is het plan van aanpak in concept voorgelegd aan alle leden van de consultatiegroep (zie bijlage 2). Bij het opstellen en realiseren van het programma ‘investeren in landschap en leefomgeving’ is het eveneens de bedoeling dat de inwoners van het gebied zelf actief betrokken zijn. Dit vraagt om een proces van onderop. Het doel hiervan is tweeledig: enerzijds wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de kennis die in het gebied aanwezig is, anderzijds kan de aanwezige kennis breder verspreid worden onder alle inwoners. Bewoners kennen hun eigen omgeving het beste. Het bepalen welke ruimtelijke maatregelen vanuit het investeringsprogramma gefinancierd worden, is dan ook in eerste instantie aan de bewoners zelf. Uitgangspunt daarbij is dat het gaat om fysieke en zichtbare maatregelen. De volgende thema’s zijn daarbij genoemd: - ecologie (versterken en herstellen van de ecologische waarden) - cultuurhistorie (versterken, herstellen en beter beleefbaar maken van de cultuurhistorische waarden) - beleving van het landschap (zoals landschapselementen, randen van dorpen en bedrijven, donkerte) - economie (zoals eenduidige presentatie van bedrijven langs de weg) De wijze waarop invulling wordt gegeven aan het programma ‘investeren in landschap en leefomgeving’ (voor en door burgers) versterkt tevens de sociale cohesie in het gebied. Ook bestuurlijk is er veel draagvlak voor een proces van onderop. Op 16 juni 2010 stemde de stuurgroep N340 in met de werkwijze zoals beschreven in dit plan van aanpak (zie bijlage 3).
1.4 Relatie met overige (stimulerings)projecten in het gebied In het gebied lopen meerdere (stimulerings)projecten. Het is van belang het investeringsprogramma goed af te stemmen op deze projecten. Zo wordt voorkomen dat er zaken worden vergeten of dubbel gedaan. De projecten die tot nu toe bekend zijn: • Groenblauwe diensten • Ruimte voor de Vecht • Subsidieregelingen gemeenten (boeren planten bomen) • Reconstructie Varsen en Arriërveld • Countryside exchange (2008) • Dorpsplan Oudleusen • Landschapsvisie Dijkzicht • Concept LandschapOntwikkelingPlan (LOP) Dalfsen • LOP Zwolle
4
2. Het gebied 2.1 Gebiedsafbakening Het investeringsprogramma zal gelden voor het gebied, dat als volgt wordt afgebakend: - Begin en eind: aantakking van de N340 op de A28 tot rotonde ten noorden van Ommen (N48) - Aan weerszijden van de weg: De relatie met de weg staat centraal, vandaar dat wordt gekozen voor een zone langs het nieuwe tracé van 1 km breed (500 meter ten noorden en 500 meter ten zuiden van de weg). Waar de omgeving daar aanleiding toe geeft, wordt van deze 500 meter afgeweken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij: o sociale relaties (zoals ter hoogte van Varsen) o ecologische relaties (zoals ter hoogte van de Zandbelten en de Vlierbelten) o pragmatische grenzen van wegen, van het bedrijventerrein Hessenpoort of van elementen (lanen, singels, routes) De kernen Ommen en Dalfsen zijn geen onderdeel van het programma, de randen van de kernen wel. De werkgroepen doen zelf een voorstel voor de exacte begrenzing aan weerszijden van de weg per deelgebied, op basis van bovenstaande criteria. Wanneer wordt afgeweken van de 500 meter-grens dient de werkgroep dit beargumenteerd voor te leggen aan de coördinatiegroep.
2.2 Deelgebieden Het voorstel is om het gebied op te knippen in deelgebieden, o.a. vanwege de benodigde directe betrokkenheid van de bewoners. Het handigst is om daarvoor de huidige indeling aan te houden zoals de provincie die bij het hele project rond de N340 heeft gehanteerd. Deze indeling is gedaan op basis van logische ruimtelijke en sociale eenheden. Er worden 5 deelgebieden onderscheiden.
1
2
3
5 4
Het totaalbudget dat beschikbaar is voor de uitvoering van het investeringsprogramma wordt verdeeld over de 5 deelgebieden. Er zijn verschillende mogelijkheden om het budget over de vijf gebieden te verdelen. De coördinatiegroep legt verschillende opties voor en de financier (provincie) bepaalt. De volgende opties zijn genoemd: - alle deelgebieden 1/5 van het totaalbudget;
5
-
-
alle deelgebieden krijgen een basisbedrag. Op basis van de (door de werkgroepen opgestelde) plannen wordt dit bedrag aangevuld: - waar de gemeenschap het meeste aan heeft, daar gaat het grootste percentage naar toe; - waar het meeste dient te gebeuren, daar het meeste geld beschikbaar stellen; aan de hand van de bevolkingsdichtheid per strekkende meter tracé; per strekkende meter tracé; af laten hangen van waar je het budget het beste kunt vermeerderen (met andere subsidies/particuliere bijdragen).
2.3 Beschrijving van de gebiedskenmerken Het hierboven afgebakende gebied herbergt verschillende kenmerken. Als we door onze oogharen naar het gebied bekijken, valt ons het volgende op: - het gebied herbergt een rijke ontstaansgeschiedenis (Hessenweg, havezaten, Vecht als handelsroute); - het gebied bevindt zich op een overgang van hoog naar laag en van droog naar nat; - het gebied kent een rijke afwisseling van cultuurlandschappen (essen en kampen, jonge ontginningen, maten en flieren, hoeven); - het gebied herbergt een scala aan verschillende natuur- en landschapselementen (houtwallen, bosjes, lanen, zandduinen, erven, waterlopen, etc.). De Provincie Overijssel heeft in de gebiedscatalogus van de Omgevingsvisie voor heel Overijssel gebiedskenmerken beschreven. Ook de landschapsvisie voor de N340 is deels gebaseerd op deze gebiedskenmerken. Wij geven in bijlage 4 een verkorte weergave van hetgeen in de landschapsvisie staat opgenomen over gebiedskenmerken en de bijbehorende ambities in het betreffende gebied.
6
3. Werkwijze 3.1 Uitgangspunt: een participatief proces Het investeringsprogramma is een programma voor en door bewoners. De bewoners hebben dan ook de meest zwaarwegende stem in de beslissing welke maatregelen uiteindelijk genomen gaan worden. Mensen kennen hun eigen gebied het beste en deze ‘knowhow’ kan uitstekend ingezet worden bij de bepaling van het investeringsprogramma. Het gebied wordt daarom opgedeeld in deelgebieden. Bewoners bepalen voor hun directe omgeving, welke maatregelen in het investeringsprogramma worden opgenomen. In het ene gebied kan het accent komen te liggen op bijvoorbeeld het opknappen van erven, terwijl een ander gebied kiest voor aanleg van poelen of natuurvriendelijke oevers. Deelnemers aan het investeringsprogramma zijn: bewoners, gebruikers en grondeigenaren binnen de grenzen van het gebied (500 meter aan weerszijden van de weg). We onderscheiden in het plan van aanpak de volgende stappen, verdeeld over drie fasen:
FASE 1: organisatie opzetten 3.2 Stap 1: vastleggen overkoepelende kaders investeringsprogramma Allereerst legt een overkoepelende groep ( = een voorloper van de coördinatiegroep, bestaande uit bewoners (2 vertegenwoordigers per deelgebied), provincie, waterschappen en gemeenten) afspraken over de kaders en uitvoering van het investeringsprogramma vast in een overeenkomst. De definitieve coördinatiegroep kan later worden opgericht (nadat de werkgroepen zijn samengesteld). De tijdelijke coördinatiegroep maakt afspraken over o.a. het volgende: - definitieve keuze van de hoofdthema’s waarbinnen het investeringsprogramma kan vallen (ecologie, cultuurhistorie, landschapsbeleving, sociaal); - inhoudelijke kaders (hierbij sluiten we aan bij de landschapsontwikkelingsplannen van de gemeenten, de omgevingsvisie van de provincie Overijssel en de Landschapsvisie van weg en omgeving); - verdeling budget per deelgebied (en werkwijze bij overvragen door bepaalde deelgebieden); - aanpak in de deelgebieden; - spelregels voor deelnemers (eventueel onderscheid tussen particulieren en grondeigenaren); - praktische zaken rondom de uitvoering van het investeringsprogramma (o.a. tot hoelang kunnen deelnemers zich inschrijven?); - analyseren welke regelingen of projecten al lopen in een bepaald gebied (bijv. in het Vechtdal), zodat daar rekening mee gehouden kan worden bij de vaststelling van de inhoud van het investeringsprogramma; - communicatie naar alle deelgebieden.
3.3 Stap 2: aankondigen van het programma per deelgebied Alle mogelijke deelnemers uit een deelgebied worden per brief persoonlijk op de hoogte gesteld van de komst van een investeringsprogramma voor het gebied. De brief is ondertekend door de leden van de tijdelijke coördinatiegroep. In deze brief worden de bewoners uitgenodigd voor een bijeenkomst in hun deelgebied (totaal 5 bijeenkomsten). Deze bijeenkomsten zijn bedoeld om: - aan te kondigen dat er gewerkt wordt aan een programma ‘investeren in landschap en leefomgeving’;
7
-
te brainstormen welke maatregelen in het deelgebied in aanmerking zouden kunnen komen voor het investeringsprogramma (op hoofdlijnen); bewoners te enthousiasmeren om in een werkgroep verder vorm te geven aan de inhoud van het investeringsprogramma voor het betreffende deelgebied. Tijdens deze bijeenkomsten kunnen mensen zich opgeven voor deelname aan de werkgroepen. Waarschijnlijk melden mensen op die bijeenkomst zich spontaan aan die enthousiast zijn om mee te denken. (Eventueel kan er al voorwerk worden verricht door via de Plaatselijke Belangen interesse te polsen onder een aantal inwoners).
Na deze bijeenkomsten worden de werkgroepen samengesteld. Iedere werkgroep levert twee leden voor de coördinatiegroep. De tijdelijke coördinatiegroep gaat hierna over in een nieuwe samenstelling (definitieve coördinatiegroep).
FASE 2: investeringsprogramma samenstellen 3.4 Stap 3: werkgroepen geven invulling aan investeringsprogramma per deelgebied De mensen die zich aangemeld hebben voor één van de werkgroepen werken de voorstellen die gedaan zijn tijdens de bijeenkomsten uit. Zij werken aan de volgende zaken: - hoe zit het deelgebied in elkaar? - wat wil je aanpakken in het deelgebied? (visie) En op welke manier? (maatregelen) - samenstellen pakket van te subsidiëren maatregelen + prioriteiten aangeven De werkgroepen kunnen gebruik maken van verschillende deskundigen om ondersteuning te krijgen bij bovengenoemde drie stappen. Voorbeeld: als tijdens de bewonersavond wordt aangegeven dat herstel van streekeigen landschapselementen opgenomen zou moeten worden in het investeringsprogramma, dan heeft de werkgroep nadere informatie nodig over welke landschapselementen in het gebied streekeigen zijn en hoe je deze het beste kunt herstellen en beheren en welke kosten hiermee gemoeid zijn. De werkgroep heeft een budget beschikbaar om hiervoor hulp in te schakelen (op afroepbasis) van deskundigen op het gebied van economie/ ondernemerschap, landschap, cultuurhistorie, ecologie, etc. Ook kan de werkgroep ervoor kiezen een procesbegeleider in te schakelen. De werkgroep legt aan de voorzitter van de coördinatiegroep voor wat voor ondersteuning er nodig is.
3.5 Stap 4: coördinatiegroep stemt maatregelen investeringsprogramma af De werkgroepen leggen de resultaten (het investeringsprogramma) vervolgens voor aan de coördinatiegroep. Deze bundelt het pakket aan maatregelen, inclusief de financiële onderlegger. De coördinatiegroep waakt voor het ontstaan van grote verschillen in aanpak tussen de deelgebieden en bewaakt de samenhang bij deelgebiedoverstijgende maatregelen.
3.6 Stap 5: GS stelt maatregelen investeringsprogramma vast De coördinatiegroep legt het totaalpakket tenslotte voor aan Gedeputeerde Staten (GS). GS stelt het programma ‘Investeren in landschap en leefomgeving’ en het benodigde budget vast.
3.7 Stap 6: opstellen informatiebrochure door werkgroep (per deelgebied) Nadat het programma door de werkgroepen is opgezet (en is vastgesteld door de coördinatiegroep en GS) wordt er per deelgebied een aansprekende brochure opgesteld en huis aan huis verspreid. De brochure biedt allereerst korte achtergrondinformatie over hoe het landschap in elkaar zit en wat de belangrijkste kwaliteiten en opgaven in het deelgebied zijn. In deze brochure komen vervolgens de verschillende maatregelen van het investeringsprogramma aan bod. Ook wordt duidelijk gemaakt wat het de deelnemers exact biedt (subsidie etc.) en aan welke voorwaarden de subsidie is verbonden.
8
De coördinatiegroep zorgt ervoor dat de brochures per deelgebied een vergelijkbare lay-out en opzet hebben. Hiervoor levert de coördinatiegroep een deskundige.
3.8 Stap 7: presentatie definitief programma (per deelgebied) Nadat de brochure is opgesteld, wordt deze, samen met een uitnodiging voor een tweede informatiebijeenkomst (per deelgebied), huis-aan-huis verspreid onder potentiële deelnemers. De informatiebijeenkomst is bedoeld om nadere uitleg te geven bij de verschillende maatregelen. Tevens start vanaf dit moment de inschrijving voor deelname.
FASE 3: investeringsprogramma uitvoeren en evalueren 3.9 Stap 8: begeleiding bij uitvoering Wanneer de deelnemers zich hebben ingeschreven, kan het uitkeren van de subsidies plaatsvinden. Echter, mogelijk is hier nog een tussenstap nodig, want wanneer iemand deelneemt aan het investeringsprogramma, dan wil je ook zeker weten dat het geld goed wordt besteed. Hoe zorg je ervoor dat de dingen op de juiste wijze gedaan worden? De coördinatiegroep gaat deze vraag nader uitwerken, wanneer dit in het traject aan de orde komt en afhankelijk van het type en de complexiteit van de maatregel. Sommige maatregelen zijn eenvoudig door de werkgroepen of coördinatiegroep zelf te controleren, andere maatregelen vragen wellicht om externe begeleiding. Er zijn verschillende opties denkbaar: - sociale binding (In de brochure staat duidelijk aangegeven aan welke voorwaarden je moet voldoen voor subsidie. De sociale binding voorkomt dat er niet goed mee wordt omgegaan). Bij erfbeplanting kun je inkoop en uitgave gezamenlijk organiseren. Dit verstrekt ook de sociale binding; - een tekening of plan indienen en toetsing door een derde (werkgroep, coördinatiegroep, provincie, gemeente of externe) (vergelijkbaar met toetsen bouwplan); - een bindend advies door een derde (vergelijkbaar met het erfadvies dat Landschap Overijssel geeft in streekeigen huis en erf).
3.10 Stap 9: uitvoering De uiteindelijke uitvoering wordt begeleid door de werkgroep en de coördinatiegroep. Zij bepalen bijvoorbeeld: - voeren inwoners zelf de maatregelen uit of wordt dit door een aannemer gedaan? - hoe lang mogen deelnemers erover doen om uit te voeren? - wat als mensen zich na de inschrijfdatum nog aanmelden? - etc.
3.11 Stap 10: evaluatie en feestelijke afsluiting Wanneer het programma afloopt, wordt er een evaluatie georganiseerd onder de werkgroepen, de coördinatiegroep, de financier(s) en de deelnemers. Mogelijk kunnen er ook tussentijdse evaluatiemomenten plaatsvinden, om gedurende het programma bij te sturen. Een gezamenlijke excursie langs een aantal deelnemers om in het veld de concrete resultaten van het investeringsprogramma te zien, is een leuke manier om het programma af te sluiten.
9
4. Organisatie en sturing 4.1 Uitwerking investeringsprogramma met werkgroepen per deelgebied De bewoners bepalen zelf welke maatregelen onderdeel zijn van het investeringsprogramma. Zij kennen hun gebied het beste en hebben dan ook een doorslaggevende stem. Omdat die kennis veelal lokaal is, is ervoor gekozen het gehele gebied op te delen in deelgebieden. Per deelgebeid wordt een werkgroep opgericht. De werkgroep geeft invulling aan het investeringsprogramma. In het ene gebied heeft men vanuit het verleden meer ervaring met (het uitvoeren van) projecten op het gebied van ruimtelijke kwaliteit dan in andere gebieden. De mate van begeleiding in deelgebieden is dan ook afhankelijk van de wensen van de werkgroep. Alle bewoners uit de deelgebieden worden per brief persoonlijk op de hoogte gesteld van de komst van een investeringsprogramma voor het gebied. De werkwijze die gevolgd zou moeten worden is als volgt: voor de eerste bijeenkomst worden alle bewoners uit het deelgebied persoonlijk uitgenodigd (+ een advertentie in de regionale krant). Buurtverenigingen en Plaatselijk Belang kunnen ingezet worden bij de informatieverspreiding, maar dan moet het helder zijn dat bewoners individueel beslissen en niet een collectief. Bij het deel op het grondgebied van Zwolle zou het ondernemersplatform Dijkzigt ook nog een te benaderen groep zijn, omdat deze mensen een bedrijf in het gebied hebben. Als iedereen in de gelegenheid geweest is om mee te denken tijdens de eerste bijeenkomst, werkt een werkgroep de inhoud van het programma verder uit (tussentijds voert de werkgroep hierover overleg met de coördinatiegroep. Hier wordt de afstemming tussen de deelgebieden geborgd). Uiteindelijk wordt het definitieve programma weer gepresenteerd aan alle inwoners van het deelgebied, zodat iedereen op de hoogte is van het investeringsprogramma. Vanaf dan kunnen mensen zich inschrijven voor onderdelen van het investeringsprogramma.
4.2 Coördinatiegroep In een overkoepelend orgaan (een coördinatiegroep) komen leden (vertegenwoordigers) van alle werkgroepen samen om de voorstellen per deelgebied te bespreken en de plannen op elkaar af te stemmen. Een voorloper van de coördinatiegroep komt al eerder bijeen om de kaders voor het gehele gebied aan te geven (de thema’s waarbinnen het investeringsprogramma verder kan worden uitgewerkt). De coördinatiegroep bestaat in ieder geval uit vertegenwoordigers van alle werkgroepen (twee personen per deelgebied). Gezocht wordt naar integrale, strategische denkers; mensen die in staat zijn om de grote lijnen te bewaken. Daarnaast nemen ambtelijke vertegenwoordigers van de gemeenten, de waterschappen en de provincie deel aan deze groep (zie afbeelding). Op die manier is er een goede, snelle afstemming met andere initiatieven in het gebied. De provincie, betrokken bewoners en de consultatiegroep hechten aan een goede, onafhankelijke voorzitter/ procesbegeleider. Het betreft iemand die de bijeenkomsten organiseert, leidt en zorgt voor goede afspraken, zodat het proces soepel verloopt. Kernwoorden: onafhankelijk, zekere kennis, goede facilitator, geen belangen, netwerker. Tevens is de voorzitter het eerste aanspreekpunt voor alle betrokkenen in het gebied met vragen omtrent het investeringsprogramma. De voorzitter wordt ondersteund door een projectsecretaris voor allerlei organisatorische zaken.
10
5. Planning en organisatiekosten 5.1 Planning Verwacht wordt dat in juni 2011 gestart kan worden met de eerste fase van dit plan van aanpak. In het eerste half jaar van het project kan dan gewerkt worden aan de organisatorische zaken met de tijdelijke coördinatiegroep. Er is gekozen om niet te snel te beginnen. Het is namelijk zaak om de verschillende fasen in de tijd zo goed mogelijk aan te laten sluiten op elkaar. Op die manier houden we de snelheid erin. Bovendien willen we pas van start gaan met het actief benaderen van de werkgroepen, wanneer het Provinciaal Inpassingsplan voor de N340 is vastgesteld. Dit is eind 2011. stap
begindatum
einddatum
Stap 1: vastleggen overkoepelende kaders investeringsprogramma
01-06-2011
01-12-2011
Stap 2: aankondigen van het programma per deelgebied/ werkgroepen en coördinatiegroep vastgesteld
15-01-2012
01-03-2012
Stap 3: werkgroepen geven invulling aan investeringsprogramma per deelgebied
01-03-2012
01-06-2012
Stap 4: coördinatiegroep stemt maatregelen investeringsprogramma af
01-06-2012
15-06-2012
Stap 5: GS stelt maatregelen investeringsprogramma vast
15-06-2012
01-09-2012
Stap 6: opstellen informatiebrochure door werkgroep (per deelgebied)
01-09-2012
15-11-2012
Stap 7: presentatie definitief programma (per deelgebied)
15-11-2012
15-12-2012
Stap 8 en 9 : uitvoering
01-01-2013
01-01-2014*
Stap 10: evaluatie en feestelijke afsluiting
Medio 2014
* De duur van de uitvoering hangt samen met de inhoud van het investeringsprogramma (type maatregelen) en met de uitvoeringswerkzaamheden aan de N340. Het jaar 2014 is hier als richtlijn aangegeven.
5.2 Organisatiekosten We zijn bij de begroting uitgegaan van de kosten voor een voorzitter/ procesbegeleider (€90,/uur) en een projectsecretaris (€60,-/uur). Daarnaast zijn er kosten nodig voor de inhuur van deskundigen. De kosten die nodig zijn voor de uitvoering van het investeringsprogramma kunnen op dit moment nog niet worden ebgroot. Deze kosten hangen af van het type maatregelen en het subsidiepercentage per maatregel. De kosten hiervan worden inzichtelijk gemaakt in stap 3 en 4. Daarna wordt het gehele pakket aan maatregelen inclusief de begroting voorgelegd aan GS.
11
Personele kosten voorzitter
Personele kosten Inhuur projectsecretaris derden
Materiële kosten
€3.240
€1.920
€600
€3.150
€3.000
€2.500
€13.500
€7.200
€2.160
€1.680
€9.000
€3.000
stap 7: presentatie definitief programma • 5 bijeenkomsten per deelgebied inhoudelijk voorbereiden en deelnemen • zaalhuur
€2.250
€2.400
stap 8, 9 en 10: uitvoering en evaluatie
PM
PM
PM
PM
TOTAAL
€33.300
€19.200
€35.000
€20.400
Stappen: stap 1: vastleggen overkoepelende kaders • 4 bijeenkomsten van de tijdelijke coordinatiegroep voorbereiden, deelname en verslaglegging • opstellen overeenkomst met afspraken • zaalhuur stap 2: aankondigen en samenstellen werkgroepen • voorwerk bij PB • voorbereiding, deelname en verslaglegging van de avonden (5x) • zaalhuur stap 3: werkgroepen geven invulling aan programma • voorbereiding • deelname (6 avonden per deelgebied) • redigeren voorstel programma • inhuur derden (50 uur per groep) • zaalhuur stap 4 en 5: coordinatiegroep • 2 bijeenkomsten voorbereiden, deelname en verslaglegging • zaalhuur • schrijven voorstel GS stap 6: brochure • redigeren • evt inhuur derden voor inhoudelijke check (20 uur per groep) • overleg werkgroep • kosten vormgeving en drukwerk
€25.000
€4.500
€300
€10.000
€10.000
€2.500
De totale organisatiekosten bedragen: €107.900. Dit bedrag is exclusief BTW.
12
Bijlage 1: verslag bijeenkomst gebiedstafel 29 maart 2010 Speerpunten van het ruimtelijk kwaliteitsprogramma Er is een aantal hoofdcategorieën onderscheiden, waarbinnen de maatregelen van het RK programma zich dienen af te spelen. Deze categorieën zijn: - ecologie (versterken en herstellen van de ecologische waarden) - cultuurhistorie (versterken, herstellen en beter beleefbaar maken van de cultuurhistorische waarden) - economie (versterken van de economie in het gebied, o.a. ondernemerschap versterken, recreatie/ toerisme ontwikkelen) - sociaal (versterken van sociale component) - beleving van het landschap (landschapselementen, randen van dorpen en bedrijven, donkerte, …) Gebiedsafbakening Het RK programma zal gelden voor het gebied, dat als volgt wordt afgebakend: - In de richting oost-west: aantakking van de N340 op de A28 tot rotonde ten noorden van Ommen (N48) - In de richting noord-zuid: De relatie met de weg staat centraal, vandaar dat wordt gekozen voor een zone langs het nieuwe tracé van 1 km breed (500 meter ten noorden en 500 meter ten zuiden van de weg). Waar de omgeving daar aanleiding toe geeft, wordt van deze 500 meter afgeweken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij: o sociale relaties (zoals ter hoogte van Varsen) o ecologische relaties (zoals ter hoogte van de Zandbelten en de Vlierbelten) o pragmatische grenzen van wegen of van het bedrijventerrein Hessenpoort de kernen zijn geen onderdeel van het programma, de randen wel. Werkwijze (groep 1) Hoe bepalen we wat er in het RK programma wordt opgenomen? De bewoners bepalen zelf per deelgebied welke maatregelen onderdeel zijn van het ruimtelijk kwaliteitsprogramma. Zij kennen hun gebied het beste en hebben dan ook een doorslaggevende stem. In het ene gebied kan het accent komen te liggen op bijvoorbeeld het opknappen van erven, terwijl een ander gebied kiest voor de aanleg van recreatieve routes of natuurvriendelijke oevers. Wel is het van belang dat de grote lijnen worden bewaakt, en dat het doel van het ruimtelijk kwaliteitsprogramma wordt bewaakt. Daarvoor staat een coördinatiegroep aan de lat. Deze coördinatiegroep geeft de kaders aan voor het gehele gebied (de thema’s waarbinnen het ruimtelijk kwaliteitsprogramma verder kan worden uitgewerkt). De groep bestaat in ieder geval uit vertegenwoordigers van alle deelgebieden. Gezocht wordt naar integrale, strategische denkers; mensen die in staat zijn om de grote lijnen te bewaken. Daarnaast nemen ambtelijke vertegenwoordigers van de gemeenten en de provincie deel aan deze groep. De coördinatiegroep en de deelgebiedgroepen communiceren over-en-weer over de inhoud van het RK-programma. Welke (ondersteunende) kennis en vaardigheden zijn nodig om de inhoud van het RK programma vast te kunnen leggen? Er is veel kennis aanwezig in het gebied, die ingezet kan worden bij het bepalen van de inhoud van het RK programma. Wel is er behoefte aan kennis van professionals ‘op afroepbasis’, wanneer er bijvoorbeeld hiaten of meningsverschillen zijn. De coördinatiegroep en de deelgebiedgroepen moeten, wanneer zij dat nodig achten, gebruik kunnen maken van een landschapsarchitect, cultuurhistoricus, ecoloog, etc. om bepaalde vragen over het gebied aan voor te leggen. Voor beide groepen kan een budget gereserveerd worden, die naar eigen inzicht te besteden is.
13
Een goede, onafhankelijke voorzitter/ procesbegeleider is van groot belang. Het betreft iemand die de bijeenkomsten organiseert, leidt en zorgt voor goede afspraken, zodat het proces soepel verloopt. Tevens is de voorzitter het eerste aanspreekpunt voor alle betrokkenen in het gebied met vragen omtrent het RK programma. Er is tevens behoefte aan een landschappelijke onderlegger; beknopte informatie over hoe het gebied in elkaar zit (per deelgebied). Deze informatie vormt de basis voor het RK programma. Voor sommige deelgebieden is die informatie makkelijk te verzamelen, maar er zijn een paar ‘witte vlekken’ (genoemd is het gebied Emsland), waar weinig informatie over het landschap, de cultuurhistorie, de gebiedskenmerken, etc beschikbaar is. Hier is extra inspanning nodig. Hoe vindt verdeling van geld plaats over de verschillende maatregelen in het RK programma? opties: - subsidiepercentage bepalen per maatregel (bijvoorbeeld: aanleg van nieuwe beplanting op het erf met 80% subsidie, herstel rieten daken met 20% subsidie, aanleg natuurvriendelijke oevers met 50% subsidie, etc). Op die manier voorkom je dat relatief dure maatregelen zwaar op de begroting gaan drukken. - gebiedsfonds opstellen met provinciaal geld, geld uit programma ruimte voor de vecht, gemeentelijk geld, etc. Per deelgebied kunnen bewoners voorstellen indienen en zodoende aanspraak maken op dit gebiedsfonds, tot een maximum per deelgebied. (zoals wijkwaardebonnen Almelo). De coördinatiegroep + deelgebiedgroep keuren de voorstellen aan vooraf opgezette criteria. - andere opties? Wie bepaalt verdeelsleutel bij meer animo dan budget?Wat te doen als bijvoorbeeld 1 maatregel overvraagd wordt, terwijl een ander achterblijft? 3 scenario’s - de coördinatiegroep zet vooraf de kaders op en bepaalt (binnen die kaders) hoe om te gaan met dergelijke zaken. Mocht er sprake zijn van verdeeldheid, dan geldt een meerderheid van stemmen; - een andere optie is dat de provincie in dit geval de knoop doorhakt; - of de provincie (subsidiegever) bepaalt zelf of er geschoven mag worden in de budgetten. Wat is een goed moment om van start te gaan? zo snel mogelijk, om in te kunnen spelen op bepaalde ontwikkelingen in het gebied (zoals verplaatsen van woningen en nieuwbouw, ruimte voor de vecht). Bovendien, de inhoud bepalen in de deelgebieden kost ook tijd. Voordat je met de schop in de grond kan, ben je een jaar verder. Wanneer ben je klaar? als het geld op is 1 jaar nadat de weg gereed is afhankelijk van het succes (zolang er voldoende animo voor is)
Participatie (groep 2) Welke bewoners? - deelgebied versus hele gebied - buitengebied of kernen - persoonlijke titel of achterban Enthousiasmeren - hoe? o Ideeënbox
14
-
o o o wie? o o o
Brochure Website Bijeenkomst met voorlichting Voortouw bij provincie? Onafhankelijke procesbegeleider, bijv Het Oversticht Werkgroep van burgers
Welke bewoners beslissen mee over de inhoud van het RK? Deelgebieden vs hele gebied Het voorstel is om het gebied op te knippen in deelgebieden. Het handigst is om daarvoor de huidige indeling aan te houden zoals de provincie die bij het hele project rond de N340 heeft gehanteerd. Het is een programma voor en door bewoners en zij hebben de meest zwaarwegende stem in de beslissing welke maatregelen uiteindelijk genomen gaan worden. Mensen kennen hun eigen gebied het beste en deze ‘knowhow’ kan uitstekend ingezet worden bij de bepaling van het investeringsprogramma. In het ene gebied heeft men daarentegen vanuit het verleden meer ervaring met (het uitvoeren van) projecten op het gebied van ruimtelijke kwaliteit (bijv. Varssen) dan in andere gebieden. Dit pleit voor het opdelen in de deelgebieden, omdat het de efficiëntie van het proces bevordert. Als er een goed functionerende organisatiestructuur in een deelgebied aanwezig is, kan hier gebruik van gemaakt worden, mits alle bewoners op de hoogte van de plannen worden gesteld. Het is ook relevant om te analyseren welke regelingen of projecten al lopen in een bepaald gebied (bijv. in het Vechtdal), zodat daar rekening mee gehouden kan worden bij de vaststelling van de inhoud van het investeringsprogramma. Dorpskernen/randen en/of landelijk gebied De mensen uit de dorpskernen Dalfsen en Ommen worden geïnformeerd over de plannen, maar beslissen niet mee over de inhoud van het investeringsprogramma. Een twistpunt zijn de randen van de dorpen. Vooral bij Ommen kijken de mensen aan de uiterste randen van de wijk Dante uit op het gebied rond de N340. Een oplossing is deze mensen via een advertentie op de hoogte te stellen van de werkwijze van het investeringsprogramma en zij zelf laten bepalen of ze willen participeren in bijv. werkgroepen. Hetzelfde geldt voor particulieren langs de aanrijroutes naar de N340, maar de verwachting is dat deze tracés grotendeels binnen de zone van 500 m aan weerszijden van de weg vallen. Persoonlijke titel of achterban Alle bewoners uit de deelgebieden worden per brief persoonlijk op de hoogte gesteld van de komst van een investeringsprogramma voor het gebied. De werkwijze die gevolgd zou moeten worden is als volgt: voor de eerste bijeenkomst worden alle bewoners uit het deelgebied persoonlijk uitgenodigd (+ een advertentie in de regionale krant). Buurtverenigingen en Plaatselijk Belang kunnen ingezet worden bij de informatieverspreiding, maar dan moet het helder zijn dat bewoners individueel beslissen en niet een collectief! Bij het deel op het grondgebied van Zwolle zou het ondernemersplatform Dijkzigt ook nog een te benaderen groep zijn, omdat deze mensen een bedrijf in het gebied hebben. Als iedereen in de gelegenheid geweest is om mee te denken tijdens de eerste bijeenkomst, vormen uiteindelijk kleine werkgroepjes de kern. Deze werkgroep gaat de inhoud van het programma bepalen. In een overkoepelend orgaan komen leden van alle werkgroepen samen om terug te koppelen wat er per regio wordt besproken en de plannen op elkaar af te stemmen. Uiteindelijk wordt het definitieve programma weer gepresenteerd aan alle inwoners van het deelgebied, zodat iedereen op de hoogte is van het investeringsprogramma. Op dit moment wordt het belangrijk hoe je individuele mensen enthousiasmeert om zich in te schrijven voor onderdelen van het investeringsprogramma. Hoe maak je bewoners enthousiast om deel te nemen aan het investeringsprogramma?
15
In eerste instantie betrokkenen een bevlogen brief sturen waarin ze persoonlijk worden uitgenodigd, zodat ze gemotiveerd zijn om naar de eerste bijeenkomst te komen. Een mooie presentatie op de avond zelf met voorbeelden hoe een investeringsprogramma eruit zou kunnen zien is dan een overtuigend middel. Waarschijnlijk melden mensen op die bijeenkomst zich spontaan aan die enthousiast zijn om mee te denken in de werkgroepjes. Nadat het programma bepaalt is zou er een aansprekende brochure moeten komen die duidelijk de verschillende onderdelen van het investeringsprogramma uitlegt en ook duidelijk maakt wat het de mensen exact biedt (subsidie etc.). Ook een website is een dynamisch communicatiemiddel. Hierop kan de stand van zaken in alle deelgebieden geplaatst worden. Belangrijk is wel om te beseffen dat niet iedereen bedreven is met internet. Vandaar dat ook artikelen in plaatselijke kranten (bijv. de Vechtanjer voor het gebied Oud-Leusen) de mensen zouden moeten informeren en enthousiasmeren. Ook buurtverenigingen en andere groepen kunnen hier een rol in spelen. De start van het eerste project kan feestelijk aangekleed worden (veel aandacht generen). Wie is de aanjager van het proces rondom het investeringsprogramma? Neemt de provincie het voortouw? Wordt het proces begeleidt door een onafhankelijke procesbegeleider? Of organiseert een werkgroep van burgers het zelf? Unaniem is men voor een onafhankelijke procesbegeleider met inhoudelijke kennis en ervaring met het begeleiden van dergelijke processen! Het Oversticht wordt genoemd als wenselijke procesbegeleider. Wanneer kan het investeringsprogramma het beste van start gaan? De helft van de deelnemers is de mening toegedaan dat het beste zo snel mogelijk gestart kan worden, omdat de ervaring leert dat dergelijke denkprocessen lang kunnen duren. In ieder geval kan gestart worden met het doen van voorstellen over de inhoud en het betrekken van deskundigen. De andere helft stelt dat pas begonnen kan worden met het vaststellen van de inhoud van het investeringsprogramma zodra het definitieve tracé bekend is (eind 2011?). Voor een aantal betrokkenen (ca. 30 personen) geldt dat niet duidelijk is of hun huis en/of erf in tact blijft. Zij zullen daardoor nog niet gemotiveerd zijn voor het investeringsprogramma, omdat het te emotioneel voor hen is. Naar alle waarschijnlijkheid is de animo om te participeren in het proces hoger als dit achter de rug is. De wens is wel om te zorgen dat in relatief korte tijd een goed programma klaarligt, zodat mensen niet het gevoel hebben dat er van alles wordt geïnitieerd maar dat er in de praktijk weinig van terecht komt (projectmoeheid).
16
Bijlage 2: Verslag consultatiegroep N340 11 mei 2010
Verslag bijeenkomst 11 mei 2010 Consultatiegroep N 340 definitief Aan de deelnemers van de consultatiegroep
Van
Joyce von Oerthel Bijeenkomst Consultatiegroep N 340 11 mei 2010, om 20.00 uur De Wiekelaar Oudleusen 1.
Opening De voorzitter, Ruud Schuuring, opent de bijeenkomst en heet een ieder van harte welkom. In het bijzonder de heren Co Looijen, Vanya Berk en Bart Buis. Co Looijen is vanuit Witteveen+Bos projectleider N 340 voor wat betreft het op te stellen Provinciaal Inpassingsplan. Hij is vanavond aanwezig om te zien hoe de bijeenkomst van de consultatiegroep verloopt en om de sfeer te proeven. Hij zal in de toekomst vaker aanwezig zijn. Vanya Berk is sinds 3 mei 2010 werkzaam bij de Provincie Overijssel als deelprojectleider N 340. Ook hij zal in de toekomst de vergaderingen van de consultatiegroep vaker bijwonen. Bart Buis is teamleider binnen het Oversticht. Omdat Tamara Ekamper en Hélène Meelissen verhinderd zijn, verzorgt Bart de presentatie ‘Investeren in de leefomgeving’. Mededelingen • Van een aantal deelnemers is verhindering van deelname aan dit overleg ontvangen. • Naar aanleiding van het bericht van de initiatiefgroep ‘Red het Vechtdal’ om niet meer te participeren in de overleggen binnen het project N 340, geeft de heer Ab Dekker (nam ook deel namens ‘Red het Vechtdal’) aan dat hij er anders tegen aan kijkt en op persoonlijke titel blijft deelnemen met speciale aandacht voor de belangen van de ‘Wildbaan’. • Op de vraag wanneer het plan van aanpak N 377 wordt besproken, geeft Gerard van Weerd aan dat dat mogelijk in juni zal zijn. Vaststellen agenda De agenda wordt vastgesteld.
2.
Verslag bijeenkomst 13 april 2010 Naar aanleiding van en tekstueel: Aangegeven wordt dat er stellingen zijn gepresenteerd die het ‘vertrouwen’ niet bevorderen. De heer Wevers benadruk dat hij de stellingen 1 en 2 te onzinnig vindt om te bediscussiëren. Hierop wordt gereageerd dat het er om ging en gaat de discussie uit te lokken en er wordt benadrukt dat het –stellingen- betreft waar je het gerust mee oneens kan zijn. Het gaat er niet om of ze waar of niet-waar zijn. Het op deze wijze van organiseren van de discussie heeft voor- en nadelen, maar het geeft de provincie zeker informatie om te betrekken bij haar overwegingen om te komen tot een voorkeursvariant voor de inrichting. • Pag. 5, r. 54: Het betreft de stelling ‘Een viaduct bij Hessenweg-West heeft een positief effect op de sociale cohesie van het buurtschap Varsen, maar heeft ook een toename van het verkeer tot gevolg.’ Het antwoord van groep 1 [Ruud Schuuring] is dat men het wel
17
eens is met de stelling. Men wil een fietstunnel in beide varianten en een noordelijk gelegen parallelweg. In de vergadering komt naar voren dat dat wel afhankelijk is van de keuze van de variant en de hoeveelheid verkeer. • Pag. 5, r. 62: het woord ‘geen’ vervangen door ‘een’. • Pag. 6: Jolande Onderdijk geeft aan een samenvatting van de discussie te missen. Met bovengenoemde opmerkingen c.q. wijzigingen wordt het verslag vastgesteld. 3.
Presentatie ‘Investeren in de leefomgeving’ Bart Buis geeft aan Hélène en Tamara te vervangen, omdat zij beide verhinderd zijn. Als teamleider binnen het Oversticht heeft hij het project N 340 op afstand gevolgd. In de presentatie geeft Bart een toelichting op het Plan van Aanpak –in wording- voor dit onderwerp. Het concept is toegezonden aan de leden van de consultatiegroep en aan de hand van een aantal opgestelde vragen zal ná de presentatie de inhoud van het concept worden besproken. Aangegeven wordt dat een weg niet ‘alleen’ komt. Het is een belangrijke ingreep voor mens en omgeving. Het doet fysiek iets met het landschap en de leefomgeving. Daarom is het van belang hiermee zorgvuldig om te gaan en om mensen erbij te betrekken, op een wijze waarbij ze hun inbreng ook terug zien.
Opdracht voor het burgerproject: Maak een plan van aanpak Programma voor versterken en herstellen Kwaliteiten van de omgeving Brede zone langs N 340 Fysieke en zichtbare maatregelen Voor en door burgers Aangegeven wordt dat naast de directe inpassing ook gekeken wordt naar de ‘ingreep’ en wat het betekent voor de omgeving en betrokkenen. Proces tot nu toe: Twee gebiedstafels Met betrokkenen uit het gebied Items: gebiedsafbakening; deelgebieden; inhoud; organisatie; uitvoering; planning Concept van Aanpak Toegelicht wordt dat een concept aanpak is opgesteld met een 8-tal betrokkenen, die ook lid zijn van de consultatiegroep. Deze mensen worden hartelijk bedankt voor hun inbreng en de tijdsinvestering. Items die binnen de overleggen zijn besproken zijn hieronder weergegeven en hebben geleid tot het plan van aanpak. Wat doet wel en wat doet niet mee? Waar gaat het over? Hoe verdeel je de verschillende deelgebieden? Er is geld beschikbaar gesteld voor de uitvoering, en dat moet ook daar terecht komen. Het geld moet goed benut worden en niet aan een ‘strijkstok’blijven hangen. Een goede planning is van belang. Gebied: Begin en eind: A28 tot rotonde N48 bij Ommen Weerszijde N 340: 500 mtr tenzij …. Vijf [bestaande] deelgebieden Het gebied is bekend. Het loopt van Zwolle tot Ommen. Het betreft het gebied aan weerszijden van de N 340. Zo’n 500 meter, tenzij … ‘Tenzij-voorbeelden’: Een plek waar het omwille van de sociale cohesie een belangrijke plek is; als voorbeeld wordt buurtschap Varsen genoemd. Een plek waar de ecologische relatie van belang is [flora, fauna, hydrologische cyclus]. Waaraan kunt u denken? [inhoud] Behoud en versterken landschapselementen m.b.t. houtwallen, sloten en paden e.d.
18
-
-
Behoud en versterken cultuurhistorische elementen. Behoud en versterken natuurwaarden kwaliteit van flora en fauna; maatregelen die de natuur verbeteren. Inpassing nieuwe ontwikkelingen een punt dat door omwonenden is ingebracht: extra aandacht besteden aan bedrijvigheid en dorpsranden, moderne landbouw en recreatieve maatregelen. Extra kwaliteit bij nieuwe woningen.
Bart geeft aan de hand van huidige – en bewerkte foto’s weer hoe verbetering kan worden gebracht in landschapselementen, cultuurhistorische elementen, economische elementen, erfbeplanting, en natuurwaarden. Organisatie: Werkgroep van bewoners per deelgebied Coördinatiegroep Het idee is om verschillende werkgroepen samen te stellen van bewoners per deelgebied. Een afgevaardigde vanuit de werkgroep neemt zitting in de coördinatiegroep. Ook zullen vanuit de verschillende gemeenten, de provincie Overijssel en het Waterschap Groot Salland als afgevaardigden in de coördinatiegroep zitting nemen. Van belang is dat de bewoners in de werkgroepen zelf aan de slag gaan. De ideeën worden bedacht door en voor de mensen in het gebied. Ideeën waar zij trots op moeten kunnen zijn. Zie het organisatie schema hierna:
Uitvoering: Werkgroep doet voorstel voor inhoud van het programma voor hun deelgebied er zullen 5 voorstellen worden opgesteld. Coördinatiegroep stemt onderlinge programma’s af en worden vervolgens aan de provincie voorgelegd. Provincie stelt vast. Brochure[s] met subsidiemaatregelen per deelgebied duidelijk gemaakt moet worden wat de mogelijkheden zijn. Mogelijkheden per deelgebied, en als onderdeel van het gehele werkproces. Bewoners schrijven in en zullen deelnemen om mee te werken. Planning: Start januari 2012 als definitieve tracering/inrichting is vastgesteld in provinciaal inpassingsplan of Zo snel mogelijk? Plannen is moeilijk als de definitieve tracering/inrichting nog niet bekend is. Realisatie is belangrijk. Kan er eerder mee begonnen worden, van buiten naar binnen?
19
Opgemerkt wordt dat de werkzaamheden aan de weg niet in 2012 starten. Op z’n vroegst zal dat in 2014 zijn. Begin je dan ook met de maatregelen of al vanaf 2012? Aan de hand van vier vragen wordt het concept ‘Investeren in de leefomgeving’ met de aanwezigen besproken. Deze vier vragen zijn: Wanneer starten met het programma? Hoe bewoners enthousiasmeren voor deelname aan werkgroepen? Hoe geld verdelen over de vijf deelgebieden? [per kilometer?] Hoe borgen we goed resultaat [wel de juiste bomen geplant?] controle en/of sociale binding/controle? In twee groepen worden deze vragen besproken. Van belang is dat de voor- en nadelen worden beargumenteerd. Hieronder volgende resultaten van de groepsgesprekken: Na de presentatie wordt ingegaan op de vraag of dit plan laagdrempelig genoeg is. Zullen er voldoende mensen zijn die hieraan mee willen doen? Bart geeft aan dat de ervaring leert dat mensen toch enthousiast te krijgen zijn. Het gaat om hun eigen omgeving c.q. dorp en zij vinden het van belang dat de omgeving mooi is en blijft. Over het algemeen zijn dit soort trajecten een succes. Echter, 100% participatie bestaat niet. Toch wordt ook opgemerkt dat gezien de plannen met de N 340, de weg een barrière vormt voor de omwonenden. Hoe speel je in op zo’n barrière voor mens en dier? Kan dat via dit plan voor ‘Investeren in de leefomgeving/landschap’. Enerzijds is er het planvorming- en besluitvormingsproces m.b.t. de weg zelf en anderzijds het proces om te komen tot investeringen in landschap en leefomgeving in de omgeving. Dit zijn parallelle maar verschillende processen die onderling afgestemd moeten worden. Beslissingen over bijvoorbeeld fietstunnels worden –na inspraak en zienswijzen- door de overheid genomen, in het kader van de besluitvorming over de weg zelf. Over het budget voor dit proces wordt aangegeven dat momenteel gedacht wordt aan € 1 miljoen. Dit bedrag is op dit moment niet onderbouwd maar het geeft een orde van grootte aan waar aan gedacht kan worden. Verder wordt aanbevolen op lopende gemeentelijke ontwikkelingen in te spelen en op tijd met het proces te starten. In het algemeen wordt opgemerkt dat er wel een ondersteunende organisatie moet zijn die de kar helpt trekken. Ook om de professionaliteit van de plannen te waarborgen. 4.
Bespreking concept ‘Investeren in de leefomgeving Groep Henry Uiterwijk: Wanneer starten met het programma? Hierover zijn drie gedachten in de groep. Een deel wil graag nu aan de slag, ondanks dat het tracé/de inrichting nog niet vaststaat. Het andere deel geeft aan nu nog bezig te zijn met andere zaken rondom de weg (waar komt de weg nu precies en wat betekent dit voor mij en de omgeving), hierdoor is men –ook mentaal- nog niet toe aan het ‘aankleden van de omgeving’ van de weg. Wanneer de voorkeursvariant is vastgesteld kan men starten met het programma ‘Investeren in de leefomgeving’. Als derde optie wordt een gefaseerde aanpak voorgesteld. Start aan de buitenkant (500m vanaf de weg) en werk vervolgens verder naar de weg toe. Het (eventuele) conflictpunt met de uitvoering van de weg is alleen de laatste 10-20m en deze wordt uitgevoerd wanneer de weg gereed is, cq. wanneer het provinciaal inpassingsplan is vastgesteld, dit is gepland voor eind 2011. Het daadwerkelijk starten met de realisering van de weg is op zijn vroegst in 2014, wanneer tot dan gewacht wordt met het uitrollen van dit programma is het moeilijk hiervoor draagvlak te creëren en ook vast te houden. De totale termijn van initiatief tot en met uitvoering wordt dan te lang. De planning moet wel realistisch zijn, met andere woorden er moet worden gestart met de planvorming als er daarna ook daadwerkelijk uitgevoerd kan gaan worden. Duidelijkheid over het proces/de planning zal ten goede komen aan het creëren van draagvlak en het behouden hiervan. Als aandachtspunten hierbij worden genoemd: In de planning (start uitvoering) dient ook rekening gehouden te worden met het plantseizoen (grofweg van oktober tot mei).
20
-
Hoe om te gaan met gronden van Dienst Landelijk Gebied? 500m klinkt veel, maar zal in de praktijk vaak nog dezelfde eigenaar kunnen zijn. Zoek aansluiting bij reeds bestaande (gemeentelijke)plannen in het gebied. “Geld met geld maken”. De plan/visievorming heeft zo zijn tijd nodig, deze wordt geschat op één jaar. Het programma Investeren in Landschap en Leefomgeving is in verschillende fases op te delen, te weten initiatief, planvorming en uitvoering. Momenteel bevinden we ons in de initiatieffase en in dit kader wordt door Het Oversticht een plan van aanpak gemaakt. Hierna zal de planvorming plaatsvinden, waarna vervolgens de daadwerkelijke uitvoering zal plaatsvinden. Hoe bewoners enthousiasmeren voor deelname werkgroep? Het is een programma voor en door burgers, het ‘onder ons gevoel’ moet hierbij de boventoon voeren. Het is aan de plaatselijke belangen groepen (langs de weg) om de bewoners in de 500m-zone enthousiast te maken en te houden voor de werkgroepen. Dit zal ook in de vorm van 1 op 1 gesprekken vormgegeven moeten worden. Om goed voor de dag te komen bij de mensen is het wel fijn om over concrete voorbeeld projecten te beschikken. Zodoende krijgen de bewoners een beeld bij wat men wel en niet kan verwachten. Een aandachtspunt is wel hoe de bewoners van vakantiepark(en) hierin te betrekken. Deze zullen (in ieder geval) in een eerste (algemene brief) ook uitgenodigd worden voor de werkgroepen. De provincie Overijssel heeft hierin een faciliterende rol (zorgen voor éénduidige brief/eerste uitnodiging voor deelname aan de werkgroepen, verzorgen van de adressen). Hoe geld verdelen over de vijf deelgebieden? (per kilometer) Criteria waarmee het geld verdeeld kan worden zijn: Wie het eerst komt het eerst maalt. Waar heeft de gemeenschap het meeste aan (maar wie bepaalt dit dan!)? Aan de werkgroepen overlaten. Aan de hand van de bevolkingsdichtheid per strekkende meter tracé. Bij het nieuwe tracé extra geld (x2 het normale budget) inzetten. Per strekkende meter tracé. Waar het meest dient te gebeuren het meeste geld beschikbaar stellen (maar wie bepaalt dit dan!). Daar waar je het budget het beste kunt vermeerderen (met andere subsidies/particuliere bijdragen). Aandachtspunt hierbij is ook het punt van overschrijding van het budget per werkgroep. Hoe wordt dan geprioriteerd in de projecten? Hiervoor is het goed eerst een totaal overzicht van de projecten te hebben. Enerzijds kan het budget als taakstellend budget meegegeven worden. Anderzijds wordt aangegeven dat een overschrijding van het budget een stimulans kan zijn, om de politiek te bewegen meer budget vrij te maken. Hoe borgen we goed resultaat (wel de juiste bomen geplant?) controle of sociale binding? Aan een uitgebreide behandeling van deze vraag is de groep niet toegekomen. Er is gezegd dat dit maatwerk moet zijn. Kleine projecten kunnen wellicht met behulp van sociale controle worden uitgevoerd. Grote projecten zullen door de werkgroepen/coördinatiegroep/provincie gecontroleerd moeten worden Groep Gerard van Weerd: Wanneer starten met het programma? Afgevraagd wordt wat precies met deze vraag wordt bedoeld. Gaat het om het ‘uitgeven’ van het geld, of het maken van de plannen, of het actief oprichten van de werkgroepen en de coördinatiegroep. Voor wat betreft het maken van de plannen, wordt aangegeven zo snel mogelijk te beginnen. Voorop staat dat er voldoende draagvlak moet zijn voor het project. Een goed moment om te starten is het moment waarop het provinciaal inpassingsplan (PIP) is vastgesteld; dus ná de politieke besluitvorming. 3 fasen worden genoemd: vaststelling PIP door PS in de tussenliggende periode tot beslissing PS de omgeving informeren over wat er staat te gebeuren [structuur opbouwen / voorwerk doen / draaiboek maken, daarna van start gaan].
21
-
vrijblijvend polsen wie in werkgroepen en coördinatiegroep zitting nemen.
Er volgt een korte discussie over onzekere factoren en draagvlak bij betrokkenen. De betrokkenen c.q. schrijvers van het concept plan van aanpak vormden een tijdelijke groep. Zij zorgen voor een goed gekaderd plan voor de werkgroepen, aangevuld met een draaiboek; hoe ga je te werk? Deze tijdelijke groep komt met concrete plannen. Het vervolg van het proces wordt overgedragen aan degenen die in de werkgroepen zitting nemen. De werkgroepen kunnen dan van start wanneer bekend is wat men wil. Per werkgroep zal bekeken moeten worden wat de belangrijkste items zijn. Hoe bewoners enthousiasmeren voor deelname werkgroep? Verwacht wordt dat het moeilijk zal zijn om mensen te motiveren hieraan mee te willen doen. Daarbij wordt gezegd dat het ook mensen zullen moeten zijn die iets ‘boven de partijen staan’. Mensen die het geheel kunnen overzien. Mensen zullen persoonlijk gevraagd moeten worden, maar ook via publicatie in de nieuwsbrief en via een advertentie in de dag/weekbladen. Ook via de verschillende plaatselijke belangen kan naar namen worden gevraagd. Ook wordt geopperd om een informatieavond c.q. informatieavonden te organiseren om te peilen wat er leeft. Geadviseerd wordt om met de projectorganisatie nu het ambtelijke traject te verkennen om in 2012 zo snel mogelijk te kunnen starten. Hoe geld verdelen over de vijf deelgebieden? Er is vanuit de provincie € 1 miljoen gelabeld aan dit traject. Dit bedrag kan mogelijk worden aangevuld met gemeentelijke gelden [hoe doen gemeenten mee in dit proces?], gelden van waterschappen, en mogelijk andere subsidiestromen. De geldstromen kunnen in een soort gebiedspot gebundeld worden, die ten bate komen van dat gebied. Het gaat om fysieke zaken. De verbeteringen c.q. aanpassingen kunnen wel effect hebben of een stimulering zijn voor het gebied in economische zin. Hoe de verdeling van het geld er precies uit moet zien, is niet duidelijk. Per oppervlakte, per trajectlengte, per gebiedsgrootte? Er zijn vijf deelgebieden. Er zou ook afgesproken kunnen worden ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’, gekoppeld aan het voldoen aan randvoorwaarden en kwaliteitseisen. Het zou werkgroepen kunnen stimuleren aan de slag te gaan en de prikkel kunnen geven om te willen scoren. Ook wordt opgemerkt dat in het ene gebied de maatregelen mogelijk duurder kunnen zijn ten opzichte van een ander gebied. Hoe gaat het dan? Aangegeven wordt dat dit dan de uitdaging voor de coördinatiegroep is. Daarnaast wordt aangegeven dat per deelgebied bijvoorbeeld ook de opdracht gegeven kan worden met een plan te komen van € 500.000,-. Er wordt gesproken over overschrijding van het bedrag. Hoe wordt hiermee omgegaan? Het zou ook een prikkel kunnen zijn om meer geld te vragen en te krijgen. Een mogelijkheid zou ook kunnen zijn ieder deelgebied een basisbedrag te geven en afhankelijk van de plannen dit aan te vullen op basis van kwaliteitseisen en randvoorwaarden. Aan de orde komt ook hoe om te gaan met grensgevallen. Moeten de werkgroepen deze aanvragen ook meenemen. Openheid en transparantie staan voorop. Ook de boekhouding moet te controleren zijn. Hoe borgen we goed resultaat [wel de juiste bomen geplant?] controle of sociale binding? Hoe vindt de controle plaats? Het is mede een taak van de werkgroep. Met gestelde kwaliteitseisen en randvoorwaarden op schrift aangeven wat de plannen zijn en wat er is gebeurd. Daarna kan controle in praktische en financiële zin plaatsvinden. Het idee wordt gedaan om –voor- en –na- foto’s te maken. Voor wat betreft het borgen van de plannen, wordt gezegd deze planologisch vast te leggen. Terzijde wordt opgemerkt dat bestemmingsplannen steeds meer globaal worden en de details niet meer worden meegenomen. 5.
•
Terugkoppeling Wanneer starten met het programma?
22
Gerard van Weerd: - Meteen ná politieke vaststelling van het PIP. - Naast het plan van aanpak ook een draaiboek klaar hebben. - Werkgroepen en coördinatiegroep bezet hebben. Vanya Berk: - Kijken naar draagvlak [draagvlak winnen/verliezen]. - Spoedig starten. •
Hoe bewoners enthousiasmeren voor deelname werkgroep? Gerard van Weerd: - Koppeling met de start van het programma; ná kennisname van besluit PS. - Doel bekend maken. Vanya Berk: - Plaatselijke belangen sterk inzetten. - Persoonlijke benadering.
•
Hoe geld verdelen over de vijf deelgebieden? Gerard van Weerd: - Basisbedrag + aanvulling. - Wie het eerst komt, wie het eerst maalt. - Concurrentiebeginsel: bij te lage inschrijving werkgroep bijvoorbeeld nog een maand de tijd geven. Vanya Berk: - Waar moet het meeste gebeuren? - Waar is de impact het grootst?
•
Hoe borgen we goed resultaat [wel de juiste bomen geplant?] controle of sociale binding? Gerard van Weerd: - Rol werkgroep. - Controle op de uitvoering vastleggen en documenteren. Vanya Berk: - Een derde partij voor de controle. - Maatwerk. Overvragen terugkoppelen aan de subsidiegever(s). Vaak wordt dan extra geld ter beschikking gesteld.
6.
Rondvraag en sluiting Wanneer wordt het concept plan van aanpak N 377 besproken? Het eerste concept is nog niet SMART. Mogelijk komt het (2e) concept 8 juni aan de orde. Is de verkeersregelinstalltie (VRI) bij Varsen en Oudleusen gereed als rondweg Ommen open gaat [opening = 28 juni 2010]. I.v.m. veiligheid fietsers en doorstroming! De planning is dat op 31 juli 2010 de VRI’s gereed zijn. Na 28 juni 2010 wordt de oude route (N34) nog niet direct afgewaardeerd cq. heringericht. Dus zullen automobilisten kunnen na 28 juni zowel de oude als de nieuwe route volgen. De vergadering wordt gesloten.
23
Bijlage 3: Annotatie ‘Investeren in Landschap en Leefomgeving’ stuurgroep 16 juni 2010 Van Aan Agendapunt Datum verg.
: : : :
secretaris stuurgroep, Gerard van Weerd leden stuurgroep 5, Investeren in Landschap en Leefomgeving 16 juni 2010
Stuurgroep N 340
Bijlagen / concepten: Plan van Aanpak ‘Investeren in Landschap en Leefomgeving’ Onderwerp Voorgesteld(e) besluit(en)
Investeren in Landschap en Leefomgeving
Bespreekpunten
-
De stuurgroep stemt in met het plan van aanpak ‘Investeren in Landschap en Leefomgeving’
-
Toelichting
Is het proces en de samenwerkingsvorm, welke beide vernieuwend zijn, voor de provincie en gemeenten helder? Globale werkgrenzen (500m aan beide zijden van de N340/N48) waarbinnen het investeringsprogramma ‘investeren Landschap en Leefomgeving’ geldt.
Inhoud Door de aanpassing van de N340 zal de omgeving ruimtelijk veranderen en dat vraagt – overeenkomstig de Omgevingsvisie- om een kwaliteitsimpuls voor de omgeving. Om dit te bereiken wordt voorgesteld een programma 'Investeren in landschap en leefomgeving' uit te voeren met als resultaat fysieke en zichtbare maatregelen in een brede zone langs de N340, die de identiteit van het gebied versterken en bijdragen aan de beleving van het gebied. In het voorstel geven bewoners zelf aan op welke wijze zij hun directe leefomgeving willen opknappen. Zij geven daarbij zelf inhoud aan het investeringsprogramma en voeren zelf mede de maatregelen uit. Hiervoor krijgen zij subsidie uit het investeringsprogramma. Voor het Programma ‘Investeren in Landschap en Leefomgeving is bij Agentschap NL (VROM) in het kader van het programma “Tijdelijke subsidieregeling Innovatieprogramma Mooi Nederland” een subsidie-aanvraag gedaan.
Vernieuwend proces In dit project gaat burgerparticipatie een flinke stap verder dan gebruikelijk is in ruimtelijke plannen. Bewoners (in dit geval omwonenden in een zone langs de N340) geven zelf aan hoe zij hun leefomgeving anders willen inrichten. Waar bewoners normaliter alleen in de planvormingsfase worden gevraagd mee te denken, worden bewoners in dit project in alle projectfasen (initiatief, definitie, planvorming, uitvoering en evaluatie) de kartrekkers. Kortom een proces voor en door bewoners. Vernieuwende samenwerkingsvorm
De provincie Overijssel faciliteert het proces (door inschakeling van bijvoorbeeld Landschap Overijssel) en legt de verantwoordelijkheid zoveel mogelijk neer bij de bewoners. De bewoners geven, verdeeld over vijf deelgebieden, aan welke maatregelen zij in hun gebied willen opnemen in het investeringsprogramma. Een coördinatiegroep bestaande uit (wederom) bewoners én overheden formuleren mogelijke randvoorwaarden en zorgen voor afstemming tussen de vijf deelgebieden en met andere gemeentelijke of provinciale programma’s. Overheden en bewoners willen in deze coördinatiegroep in overleg met elkaar tot overeenstemming komen, begeleid door een onafhankelijke voorzitter. Formele bekrachtiging van het voorstel voor het subisidieprogramma vindt plaats door GS.
24
Financien GS hebben op 19 januari 2010 besloten 1 mln euro van het projectbudget N340 te labelen voor deze kwaliteitsimpuls voor de omgeving. Vervolgtraject
In september 2010 wordt dit programmavoorstel voorgelegd aan GS. Het wordt -samengevat- opgenomen in het statenvoorstel over de aanvaarding van de Planstudie/BesluitMER. Besluitvorming daarover in PS is gepland op 3 november 2010. Voorbereiding van de uitvoering start in 2011 en daadwerkelijke uitvoering begint pas nadat het provinciaal inpassingsplan eind 2011 door PS is vastgesteld.
Communicatie
Vooralsnog geen externe communicatie.
25
Bijlage 4: Gebiedskenmerken uit de omgevingsvisie Uit landschapsvisie N340: In de Catalogus Gebiedskenmerken wordt het landschap verdeeld in vier lagen: de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Hieronder worden achtereenvolgens de kenmerken en ambities van deze lagen, toegespitst op de omgeving van de N340, kort behandeld.
natuurlijke laag kenmerken De omgeving van de N340 bestaat grotendeels uit een dekzandgebied. een landschap dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Daarnaast is een van de dragers van het Overijsselse landschap de Vecht met bijbehorende oeverwallen, uiterwaarden en beekdalen. ambities - dekzandvlakte: de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat meer sturend en beleefbaar maken. Een meer natuurlijk watersysteem en beplating met ‘natuurlijke’ soorten kan dit versterken. - Beekdalen en natte laagtes: de beekdalen zijn dragende structuren van het landschap. Wateroverlast voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen. - Oeverwallen en uiterwaarden: de oeverwallen worden duidelijk herkenbare structuren langs de rivier. Herstel van de natuurlijke dynamiek van de typische laaglandrivieren zoals de Vecht. Laag van het agrarisch cultuurlandschap kenmerken Ten noorden van de N340 bestaat het cultuurlandschap vooral uit jonge heideontginningen. Ten zuiden van de weg bestaat het landschap uit een afwisseling van hogergelegen essen, verspreid liggende hoeven en lagergelegen maten en flieren. ambities - essenlandschap: het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen en het mozaïek van de flank van de es. De flank van de es biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplanting, routes en open ruimtes wordt versterkt. - hoevenlandschap: het kleinschalige afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen werken en recreatie mits er wordt voortgebouwd op kenmerkende structuren van het landschap zoals routes over het erf en erf- en landschapsbeplantingen. - Maten- en flierenlandschap: het beleefbaar maken van het waterrijke karakter en het herstellen van de continuïteit van het landschap. Nieuwe dragers van het landschap kunnen biomassateelt, watervoorraadberging en particulier natuurbeheer zijn. - jonge heide- en broekontginningslandschap: het versterken van het landschappelijk raamwerk van lanen, bosstroken en waterlopen met daarbinnen de kenmerkende grote ruimtematen. Stedelijke laag kenmerken In het stedelijke landschap is de combinatie van wonen, werken en voorzieningen aan infrastructuurknooppunten en verkeerslijnen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en
26
nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen, maar daarbij worden kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen (mede gevormd door historie) van de regio steeds belangrijker. ambities - dorpen en buurtschappen: bescheiden dorpsontwikkeling gericht op versterking van kwaliteit en instandhouding leefbaarheid. elke kern ontwikkelt zijn eigen identiteit. - bedrijventerreinen: multifunctionele routes heffen het hermetische karakter op. De aansluiting op het landschap verbetert. De kwaliteit van de buitenruimte en architectuur verbetert en krijgt meer samenhang. - autowegen: de bereikbaarheidskwaliteit is leidend en vraagt aanpassingen aan de infrastructuur. De doorkruisende landschappen krijgen een duidelijk gezicht naar de weg en aanpassingen aan de infrastructuur zijn altijd gebiedsopgaven. Lust en leisure laag kenmerken de lust- en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar. Het oude en nieuwe erfgoed van de provincie zijn in deze laag belangrijk. ambities - Landgoederen, buitenplaatsen en monumenten: het in stand houden en herstellen van bestaande landgoederen. De groene raamwerken, de parkbossen, de tuinen, open ruimtes met solitaire bomen worden samen met het gebouw als een cultuurhistorisch ensemble beschouwd. Ze bieden ruimte voor nieuwe functies zoals recreatie, publieke voorzieningen, eventueel woningen als deze de kwaliteit versterken. - donkerte: donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige donkere gebieden ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend te zijn met verlichting van wegen en bedrijventerreinen. Daarnaast wordt er onderzocht waar de verlichting ’s nachts uit en worden nieuwe technische ontwikkelingen op bruikbaarheid bekeken.
27
Colofon
Titel:
Investeren in landschap en leefomgeving Plan van aanpak voor een investeringsprogramma N340 en omgeving
Opdrachtgever:
Provincie Overijssel dhr. G.M. van Weerd
Samenstelling:
Tamara Ekamper Hélène Meelissen
Projectleiding:
Hélène Meelissen (Het Oversticht)
Uitgave:
Het Oversticht, kennis- en adviescentrum ruimtelijke kwaliteit en ruimtelijk erfgoed
Zwolle, juni 2010 Het Oversticht Postbus 531 8000 AM Zwolle Tel. 038-4213257 Fax. 038-4218184 Email
[email protected] Internet www.oversticht.nl
28