|8| IN DE RUST EN DE STILTE VAN DE EERSTE WERELDOORLOG Gezinsopvoeding in tijden van oorlog Kerstmis in Parijs: dat was het doel dat het Duitse leger voor ogen had1 toen op de ochtend van vier augustus 1914, om twee minuten over acht, de eerste divisies Feldgrau de Belgische grens overstaken nabij Gemmenich, op 50 kilometer afstand van Luik. Het Duitse leger had van de Belgen geen tegenstand verwacht bij hun doortocht naar Frankrijk, of hoogstens wat losse kogels, afgeschoten voor de goede vorm. Maar de Belgen meenden het. ‘Die arme stommelingen’, zoals Von Stumm, secretaris van de Duitse gezant in Brussel, het uitdrukte de namiddag van die vierde augustus, waren bereid, in naam van de eer, ‘zichzelf in de grond te laten stampen’.2 In augustus hadden, vooral in de versterkte vestingen Luik en Antwerpen hevige gevechten plaats. Leuven brandde drie dagen lang, burgers werden standrechtelijk geëxecuteerd. Op 19 augustus kwamen de Duitsers aan in Mousty.3 Eerst losten ze enige duizenden salvo’s om de schrik erin te krijgen. Als represaille voor een gedode Duitse officier, volgens de Duitsers neergeschoten door een franc-tireur (de Duitsers waren ervan overtuigd geraakt dat de Belgische burgerbevolking tot de tanden gewapend was) werden twintig huizen in brand gestoken, vrouwen en kinderen gevangen genomen en de mannen samen gedreven op het dorsplein en medegedeeld dat ze zo meteen zouden worden geëxecuteerd. Enige tijd later kregen ze te horen dat de plannen gewijzigd waren: ze zouden toch niet worden doodgeschoten – het vernielen en plunderen van huizen was genoeg, en het vuur mocht worden gedoofd. Een aantal Duitsers met andere inzichten ging intussen gewoon 266
door met brand stichten. Ook de villa van Proost ging in vlammen op. Van 6 tot 9 september vond de eerste grote massaslachting plaats: de slag bij de Marne, die het einde betekende van de opmars van de Duitse linkervleugel. Van 13 tot 15 september werd ook de Duitse rechtervleugel een halt toegeroepen bij de slag aan de Aisne. De tangbeweging, voorgeschreven door het plan-Von Schlieffen, was mislukt. Op 14 september begonnen de Duitsers zich in te graven, op 15 september de Fransen. De bewegingsoorlog was voorbij, de stellingenoorlog begon. In september verschenen de Britten nabij Ieper, op 10 oktober viel Antwerpen in Duitse handen. Op 18 oktober brak de strijd los aan de Ijzer. Het westelijk front lag vast voor vier jaar, van Noordzee tot Vogezen. In het bezet gebied lag de industrie, ten gevolge van het gebrek aan grondstoffen en de onbereikbaarheid van buitenlandse afnemers, zo goed als stil.4 Vóór de oorlog waren er 84.000 werklozen, tijdens de oorlog gemiddeld 500.000 tot 600.000. Er was geen werk, er was ook geen vermaak: de mensen konden nergens nog naartoe. Verplaatsingen werden ernstig bemoeilijkt. In de eerste maanden van de bezetting werden alle auto’s, karren, paarden en koetsen gevorderd; in december 1914 werden tenslotte ook de fietsen opgeëist. Wie zich nog per tweewieler verplaatste, werd overhoop geschoten.5 De Eerste Wereldoorlog is vaak omschreven als bron van sociale en culturele vernieuwing, als de ‘geboorte van de twintigste eeuw.’ De reden daarvoor was niet alleen de schok van de intense horror aan het front. De oorlog was voor nietcombattanten vooral een tijd van stilte en overpeinzing. De leiding van de Ligue de l’Education Familiale hoopte dat de noodgedwongen heropleving van het gezinsleven, door werkloosheid en avondklok, gunstige resultaten zou oplever-en. Ze apprecieerden de oorlog als een tijd van ‘studie en overweging’, niet alleen voor de ouders, maar ook voor henzelf. Ontheven van de plicht om elke maand een Revue de l’Education Familiale te produceren, deels ontheven van hun plichten in het
267
lezingencircuit, geïsoleerd van pedagogische ontwikkelingen in het buitenland, konden de leden van de Ligue nadenken over welke richting het voortaan uit moest. Na enige tijd vatte de Ligue zijn werkzaamheden weer op, in co-operatie met een oorlogswerk. Naarmate de oorlog vorderde, kreeg de vereniging meer zelfvertrouwen, en begon terug zelfstandig te werken. Ze ontwikkelden zelfs initiatieven op het vlak van organisatorische vernieuwing. De inhoudelijke vernieuwing die men mag verwachten bij mensen die naar eigen zeggen vooral lazen en nadachten, en die bovendien de echte waarden in het leven hadden herontdekt, bleef nogal mager. *** De Ligue de l’Education Familiale had zich van september 1914 andere voorstellingen gemaakt. Ze zouden naar Amerika varen. Na de internationale congressen in Luik, Milaan en Brussel, zouden ze voor het eerst het continent verlaten, voor het vierde internationaal congres in Philadelphia.6 Het beloofde een luisterrijke aangelegenheid te worden. Erevoorzitter was Amerikaans president Woodrow Wilson.7 De zorg voor kinderen was al een specifiek aandachtspunt in het Witte Huis sinds president Roosevelt in 1909 met een ‘opzwepende’ toespraak de weg had vrijgemaakt voor de oprichting van het Children’s Bureau in Washington in 1911.8 De eerste maanden van de oorlog wachtte de Ligue af wat er zou gebeuren. Augustus 1914 herinnerde het Uitvoerend Comité zich nadien als een tijd vol van ‘enthousiasme vibrant’.9 In Brussel heerste tot de inname door het Duitse leger op 20 augustus een feestelijke sfeer – de jonge mannen trokken, met veel misbaar, en polonaise naar het rekruteringsbureau.10 Al snel volgde de ontnuchtering. Met de rest van Europa en de wereld groeide ook bij de leiders van de vereniging gaandeweg de vrees dat de patstelling niet snel zou worden doorbroken.I11 ,
« DSUqV OHV SUHPLHUV PRLV R QRXV YpFPHV HQ SURLH j O·LOOXVLRQ G·XQH ILQ
SURFKDLQHGHVKRVWLOLWpVO·KHXUHYLQWRXQRV\HX[V·RXYULUHQWjODUpDOLWpHWQRXVFRPSUvPHV TXHODJXHUUHVHUDLWORQJXH·
268
Sommigen bleven tot een eind in 1915 hopen op de alles beslissende veldslag, maar het Uitvoerend Comité (Renault, De Vuyst en secretaris Louis Pien) besloot niet langer te wachten. Ze zagen zich gedwongen de bezetting van het land te aanvaarden als voorlopig definitief. Rond de jaarwisseling kwamen ze samen, ze beslisten de werkzaamheden te hervatten. Ze gaven daarvoor twee redenen op. Ten eerste spraken ze de vrees uit dat de inmiddels ontstane oorlogswerken louter materiële aangelegenheden zouden blijven. Ten tweede meenden ze dat de oorlog voor de gezinsopvoeding gunstige omstandigheden had geschapen.12 Van bij het uitbreken van de oorlog waren er ‘werken’ (oeuvres) opgericht om dringende noden te lenigen. In oktober 1914 werden ze samen gebracht in het Nationaal Hulp-en Voedingscomité. Brusselse financiers en industriëlen zoals Ernest Solvay (in 1910 overigens één van de erevoorzitters op het internationale congres) en Emile Franqui hadden toch niets om handen hadden en namen, nu de regering was gevlucht, de gelegenheid graag te baat om aan te tonen dat zij dat eigenlijk beter konden dan politici, een land besturen op een moderne, ‘wetenschappelijke’ wijze.13 Secretaris-generaal van het Comité was Albert Henry, mede-oprichter van de Ligue. Hij schreef na de oorlog ook de geschiedenis van de organisatie.14 Het Komiteit, zoals het werd genoemd, werkte nauw samen met de Commission for Relief in Belgium, met hoofdkwartier in Londen, onder leiding van Herbert Hoover. De commissie zamelde geld in van Belgische banken in het buitenland, van de regering in exil en van Amerikaanse filantropen. Miljoenen tonnen voedsel werden naar België verscheept. De bezetter stond dit graag toe: hij had tenslotte geen baat bij hongersnood en broodrellen.15 De bevolking voeden, bleef de ganse oorlog lang een grote internationale operatie vergen met inzet van duizenden vrijwilligers. De Amerikaanse Charlotte Kellog bezocht het bezette land – haar man werkte samen met de Commission for Relief in Belgium- en prees in een boek over de voedseloperatie de vrouwen die zich ervoor inzetten. De titel was: Women of Belgium: Turning Tragedy into Triumph.16 Maar voor het Uit-
269
voerend Comité van de Ligue was het allemaal nog niet goed genoeg. Niet alleen het lichaam, ook de ziel moest worden gevoed. Dat was de eerste reden die ze opgaven, om hun werk te hervatten. Het klinkt misschien cynisch: de omstandigheden waarin het land, buiten zijn wil om, terecht was gekomen, zo redeneerde het Uitvoerend Comité, hadden een geestestoestand geschapen die ‘bijzonder gunstig’ was voor het uitvoeren van het programma van de vereniging.I 17 De in het hart der Belgen plotseling zo fel ontloken vaderlandsliefde maakte de geesten méér ontvankelijk voor de ‘grote morele belangen’ van de natie. Was vaderlandsliefde niet de uitbreiding van de liefde voor zijn familie? Zouden niet de geesten zich, meer dan voorheen, aandachtig tonen voor de boodschap die de Ligue al vijftien jaar lang predikte: dat de morele grootsheid van de natie rust op de schouders van de gezinnen?II 18 Zo was de hoop van de leiding van de vereniging, begin 1915. Twee jaar later evalueerden ze de toestand nog steeds zeer gunstig: ‘Sinds twee jaar is het familie-leven meer geconcentreerd geworden, en zijn de tijden gunstig voor studie en overpeinzing.’III 19 Vooral na de oorlog legden ze er de nadruk op, dat ze, door actief te blijven, de mensen een hart onder de riem hadden gestoken. Met het voortzetten van hun activiteiten dienden ze Vorst en Vaderland, en meer nog de Latijnse beschaving in de strijd op leven en dood tegen de Duitse Barbaren, die moordend en brandschattend het land waren binnengetrokken, het middeleeuwse centrum van Leuven hadden platgebrand, inbegrepen de gotische universiteitsbibliotheek met al zijn kostbare en unieke manuscripten en wiegendrukken. Vooral Jules ,
« O·pWDW G·HVSULW GDQV OHTXHO QRXV YLYLRQV GHSXLV DRW VH UpYpOD
SDUWLFXOLqUHPHQWIDYRUDEOHjODUpDOLVDWLRQGXSURJUDPPHGHOD/LJXH ,,
/·DPRXU GH OD SDWULH Q·HVWLO SDV FRPPH OH SURORQJHPHQW O·H[WHQVLRQ GH O·DPRXU
SRXUODIDPLOOH"« /HVRUHLOOHVV·RXYULUHQWGRQFSOXVFRPSODLVDQWHVOHVHVSULWVILUHQWSOXV DWWHQWLIV DX[ WKqVHV GqV ORQJWHPSV GpIHQGXHV SDU OD /LJXH j VDYRLU HQWUH DXWUHV TXH OD YDOHXU G·XQH QDWLRQ GpSHQG GH OD YDOHXU GHV IDPLOOHV TXL OD FRPSRVHQW HW TXH OH SOXV VXU PR\HQ G·DVVXUHU OD YUDLH JUDQGHXU G·XQ SD\V F·HVW GH WUDYDLOOHU j OD PRUDOLVDWLRQ GHV IDPLOOHV· ,,,
'HSXLV GHX[ DQV OD YLH IDPLOLDOH HVW GHYHQXH SOXV FRQFHQWUpH HW OHV WHPSV VRQW
IDYRUDEOHVjO·pWXGHHWjODPpGLWDWLRQ
270
Renault zou in de pagina’s van de Revue fors uithalen naar de Duitsers. Voorlopig vloekte hij slechts binnensmonds. ‘Allemaal dezelfde, die moffen’:I20 hij had het 50 maanden lang tot zichzelf gezegd, soms geamuseerd maar vaker ziedend van woede. Hij kwam ook tot de conclusie dat het onmenselijk gedrag van de Duitsers verklaard moest worden door de verstaatste opvoeding in hun land. De uniforme discipline voor allen en het gebrek aan vrijheid voor de gezinnen in de opvoeding leidde er volgens Renault toe dat de ‘moffen’ daadwerkelijk letterlijk ‘allemaal dezelfde waren.’ *** Ze gingen weer aan de slag. De Revue verder uitgeven, was blijkbaar geen optie - zelf beweerden ze dat ze geen zin hadden om het tijdschrift voor te leggen aan de militaire censuur21 - dus moest de vereniging een ander ‘oorlogswerk’ zoeken, als dekmantel.II22 De vereniging plaatste zichzelf onder de hoede van de Section Centrale de l’Economie Alimentaire. In mei 1915 stuurden ze een nota mee met de processen-verbaal van deze sectie, bestemd voor de provinciale comités, over de principes van wetenschappelijke voeding en opvoeding. De oorlog schonk ouders een mooie kans om de kinderen de principes bij te brengen van ‘économie alimentaire’. Hoe schaarser het voedsel, hoe meer de kinderen zich interesseerden voor het voedselvraagstuk. Gunstiger omstandigheden voor opvoeding tot spaarzaamheid waren niet denkbaar. Ook na de oorlog hield de Ligue vast aan deze overtuiging. Eigenlijk moesten ze toen beter weten: ondanks de grote inspanningen werd de bevoorrading steeds moeilijker. Er was een algemene verzwakking van de bevolking, en meer in het bijzonder een toename van de kindersterfte.23 De duikbotenoorlog bemoeilijkte de bevoorradingen. Vanaf 1917 werd de toestand kritiek,
,
7RXVOHVPrPHVOHVERFKHV
,,
)RUFH OXL IXW GRQF GH IDLUH SDVVHU VRQ DFWLRQ VRXV OH FRXYHUW GH O·XQH RX O·DXWUH
¶±XYUHGHJXHUUH·
271
vooral in de grote steden, waar soms echte hongersnood heerste.24 De Ligue zocht nog naar andere mogelijkheden, om zich tijdens de oorlog nuttig te maken. Hun oog viel op de oorlogswezen - zich om hen bekommeren, was bij uitstek patriottisch. De Ligue oordeelde dat de oorlogswezen niet konden overleven met voedsel, kledij en onderdak alleen. Ze hadden ook moraal nodig. Ze lobbyden bij het Nationaal Comité: ieder gezin dat een wees opving, zou een pedagogische brochure krijgen. Hun voorstel werd afgewezen. Zonder steun verspreidde de Ligue de brochure dan maar zelf. Met als titel Elevons mieux nos Enfants, geschreven door Jules Renault onder het pseudoniem Philip Rabner werd hij verspreid op meer dan 50.000 exemplaren. Bestemmelingen van brochurepakketten waren de correspondenten van de Oorlogswezen, pleegouders van oorlogswezen, verenigingen van Sint- Vincentius, kinderrechters, pastoors. Een begeleidende brief riep op tot verdere verspreiding, aan alle ouders die kinderen hadden op te voeden, niet alleen pleegouders van oorlogswezen. Het huwelijk was bijvoorbeeld een mooie gelegenheid, nog beter was het doopsel.25 Pastoors die het werk ontvingen, werd opgeroepen om nu en dan een paar woorden te spreken over gezinsopvoeding, en te vragen aan de vrouwenliga’s en boerinnenkringen om dat ook te doen. De Ligue zou lange tijd geweigerd hebben om eender welk schrijfsel voor te leggen aan de Duitse censuur, maar zou zich dan toch, door zijn drukkers, hebben laten overhalen om ‘deze formaliteit’ te ondergaan. Zo publiceerden ze dertien brochures (vertalingen meegerekend) en een gezinskalender. De brochures – sommigen zouden zijn gepubliceerd zonder inzage door de censuur – waren geschreven door Jules Renault en Paul De Vuyst. Bedoeld als vulgarisatie, werden ze kort en simpel gehouden en verschenen ze in beide landstalen. Eerst ging het om het overleven van de vereniging - zich staande houden, een bijdrage leveren aan de oorlogsinspanningen. Daarna werd het meer. Hoewel het soms moeilijk werken was, slaagde de Ligue er tijdens de oorlog in, zich
272
organisatorisch uit te bouwen. Zich verplaatsen was niet eenvoudig: bijeenkomsten werden bemoeilijkt door de achterdocht van de bezetter. In Namen werd een medewerker ‘bijna’ brutaal opgesloten, omdat hij de familievaders had bijeengeroepen voor een vergadering. Na ‘onderzoek, tegenonderzoek, vermoedens, dreigementen’, ‘scheelde het niets’ of de hele zaak eindigde voor de krijgsraad.I 26 Maar er gebeurde niets. De lokale kringen lijken gewerkt te hebben en ondanks de moeilijkheid van het reizen kregen ze ook het bezoek van sprekers van de Ligue. Wat ook de obstakels hem in de weg gelegd, een Ligue-lid was een apostel van de gezinsopvoeding. Jules Renault werd, om wat voor reden ook, gedeporteerd naar Duitsland.27 (Daar hoefde je niet zo veel voor te doen: op 21 juli de Belgische vlag hijsen op het dorpsplein volstond, of zelfs gewoon ‘ongewenst’ zijn in de ogen van de militaire overheid, die het niet altijd nodig achtte daar nadere toelichting bij te geven.28) In het burger-kamp van Holzminden trachtte hij een wekelijkse voordracht over gezinsopvoeding in te richten. Hij kreeg nooit de toestemming en moest genoegen nemen met het pakket pedagogische boeken dat de vereniging naar het kamp zond. Henri Pirenne bijvoorbeeld, historicus met renommée, mocht wél doceren in Holzminden.29 *** In eigen land ging de Ligue na enige tijd over tot uitbreiding van de initiatieven. Een verzoek van de Section Alimentaire, of het niet mogelijk was een leergang te organiseren voor onderwijzeressen met als onderwerp économie alimentaire werd niet alleen ingewilligd: de Ligue maakte van de gelegenheid ook gebruik om een studiekring te vormen van conférenciers, die cursussen gezinsopvoeding zouden geven aan diverse organi,
8QGHQRVDPLVGH1DPXUQHIXWLOSDVVXUOHSRLQWG·rWUHEUXWDOHPHQWLQFDUFHUpSRXU
DYRLU FRQYRTXp OHV SqUHV GH IDPLOOH j XQHFRQIpUHQFHG·pGXFDWLRQIDPLOLDOH« (QTXrWH HW FRQWUHHQTXrWH j 1DPXU j %UX[HOOHV FKH] O·XQ GH QRXV LQWHUURJDWRLUHV VRXSoRQV PHQDFHVLOV·HQIDOXGHSHXTXHFHWWHpSRXYDQWDEOHDIIDLUHQHVHWHUPLQkWGHYDQWXQ&RQVHLO GHJXHUUH·
273
saties, zoals boerinnenkringen, mutualiteiten, beroepsorganisaties, patronaten, naschoolse werken, huishoud-scholen en vierdegraadsklassen. Diverse van deze initiatieven werden genomen, vooral in de provincie Luxemburg, tot de bezettingsoverheid er ‘brutaal’ een einde aan maakte.30 Niet ontmoedigd door dit soort pesterijen, nam de Ligue nog een nieuw initiatief. Omdat al die vulgarisatie-activiteiten geld kostten, werd in de winter van 1915-1916 een betalende cursus in de familiale pedagogiek ingericht. Er waren meer dan 400 deelnemers. 31 De cursisten werden daar onder meer toegesproken door Victoire Cappe, na de oorlog mede-oprichtster van de K.A.V., over de ‘sociale opvoeding’, en door Du Bus de Warnaffe, kamerlid en onderwijsspecialist van de katholieke partij, over ‘opvoeding en de liefde tot de haard.’ Du Bus de Warnaffe maakte zijn onderwerp actueel door te melden dat hij in soldatenbrieven al veel heimwee naar de haard had aangetroffen. Opmerkelijk was de terugkeer van erevoorzitter Alphonse Proost. De 66-jarige sprak over wat hem ertoe had gebracht een Ligue de l’Education Familiale te stichten, lichtte zijn positie toe in de negentiende-eeuwse Question des Humanités, sprak over Darwin, Spencer en Huxley. Terwijl daarbuiten, op de slagvelden, de twintigste eeuw werd geboren32, wekte Proost weer even de negentiende eeuw tot leven. Alphonse Proost bleef trouw aan zijn opvattingen; van hem moest men geen vernieuwing verwachten. In de marge van de leergang was wel een organisatorische vernieuwing: de stichting, in elke provincie, van initiatiefcomités, die overal in het land de gezinsopvoeding moesten bevorderen. In deze comités was telkens een vertegenwoordiger van de bisschop opgenomen.33 Als gevolg van de leergang, zouden in het hele land ook meer dan veertig kringen van gezinsopvoeding zijn gevormd, waar een vergelijkbare cursus werd georganiseerd.34 Het volgende jaar werd opnieuw een winterschool gehouden, opnieuw met een paar honderd aanwezigen. De Ligue besloot dat de tijd rijp was voor de oprichting van een permanent hoger onderwijs-instituut, een Hogeschool van Gezinsopvoeding.35
274
De Ligue zelf beschouwde de tweede winterschool als een experimenteel begin van deze hogeschool. De vijfhonderd aanwe-zigen zouden een inleiding hebben gekregen in ‘speciaal onderwijs, compleet en methodisch.’ Het programma bestond uit twee delen. Het eerste deel was gezinsopvoeding, met als onderwerpen samenwerking tussen school en huisgezin, de bon sens, natuurobservatie, kinderhygiëne, karaktervorming Het tweede luik, met de toepassing van andere wetenschappen in het huisgezin, ging over zaken als ‘het gezin in de literatuur’, ‘het lied in de gezinsopvoeding of ‘plantkunde thuis’. De volgende wintercursus, die door moest gaan voor de eerste sessie van de permanente hogeschool, werd georganiseerd in de winter van 1917 op 1918. De tweede sessie van de hogeschool vond plaats in oktober 1918. De organisatoren stelden met tevredenheid vast, dat de op handen zijnde zege ten spijt, de zaal toch weer aardig gevuld was. In januari 1918 werd een Cercle Central d’action et des études gesticht, om de meest trouwe bezoekers van de wintercursussen om te scholen tot propagandisten. Het plan was om elke maand een samenkomst te houden; twee conférenciers zouden er een thema uiteenzetten, gevolgd door discussie. Plannen voor de nieuwe tijd Naarmate de oorlog vorderde, vormde zich bij de Ligue een beeld van hoe het nadien allemaal in mekaar zou passen. De hogeschool zou het hart vormen van de gezinspedagogiek, daaronder zouden de kringen staan. De stichting van kringen werd bevorderd door provinciale initatiefcomités. Voor de oorlog bestond al een handboek voor het oprichten van kringen, nu werd de nodige informatie samengebald in een twintig bladzijden tellende brochure, geschreven door Jules Renault. Hij wilde de drempel duidelijk zo laag mogelijk houden: ‘Iedere persoon met een middelmatige geleerdheid, die rondom zich wat invloed heeft, mag zich gerust verstouten een kring voor huiselijke opvoeding te stichten en te besturen.’36
275
De enige vereisten waren dat hij over gezond verstand beschikt – want de leer van de Ligue was gegrondvest op de ‘gezonde rede’ – en dat hij met aandacht enkele van de boeken las die hem werden aangeraden. Op de vergaderingen zelf moest hij alles zo eenvoudig mogelijk houden. Hij mocht ook niet te vaak vergaderen anders zou hij de geesten ‘in de war (brengen) door de verscheidenheid der op te lossen vragen en de menigte der beslissingen.’37 Ook aan sprekers stelde Renault geen te hoge eisen. Er was altijd wel een schoolmeester of een pastoor bereid, en anders een geneesheer of gewoon ‘lieden die liefhebber zijn van het lezen.’38 De Ligue wilde de mensen niet te vaak uit hun huizen lokken: als er al een Boerinnengilde was of een Vrouwengilde kon men met hen samen werken. Een kring moest vanzelf groeien, en moest zijn eigen nut bewijzen. Slaagde de Ligue daar niet in, ‘is hij gedoemd om zeker en spoedig te verdwijnen.’39 *** Wie het meest nadacht over hoe de gezinsopvoeding na de oorlog moest verbeterd worden, was Paul De Vuyst. Als Jules Renault nu onbetwistbaar de pedagoog was van de Ligue, dan was De Vuyst de organisator. Net als Proost vond hij dat de mensheid, zoals de teelt, kon veredeld worden door een weloverwogen, planmatige aanpak. Het waren ideeën die hij al voor de oorlog verspreidde, maar zoals hij zegt in de oorlogsbrochure Une meilleure humanité. L’Education familiale après la guerre, wilden de mensen, ondanks de grote inspanningen van de Ligue, niet inzien hoe belangrijk dit was. Hij hoopte dat dit zou veranderen nu de omstandigheden zo gunstig waren voor studie en overpeinzing. Daarom moest het terrein worden voorbereid, met vulgarisatiebrochures, waarvan dit er alvast één was. De Vuyst was klaar voor radicale oplossingen. Na de oorlog moest het probleem van het ‘industrialisme’ dringend worden aangepakt. Door de lange arbeidsuren in de fabrieken waren de arbeidsters maar zeer weinig thuis. Als oplossing overwoog De
276
Vuyst niet alleen maatregelen die de vrouw zouden toestaan thuis te blijven, maar ook de terugkeer naar thuisindustrie. Op hetzelfde pad voort gaan, betekende de vernietiging van het gezin, en haar vervanging door ‘kunstouders’: de opvoeding van alle kinderen door de staat of weldadigheidsverenigingen. Het gezin beschermen en helpen was voor De Vuyst de meest hoogdringende maatschappelijke kwestie, het sociale vraagstuk nummer één, waartoe alle andere konden worden herleid. Drankbestrijding, bijvoorbeeld, sinds de late negentiende eeuw een massale preventie-en-sensibili-seringsactie van de overheid40, was voor De Vuyst te specialistisch. Als er evenveel energie gestopt werd in de verspreiding van gezinspedagogiek, ‘dan is het zeker, dat de samenleving snel zou verbeteren’, en zouden de mensen ook minder vlug naar de fles grijpen. Tijdens de oorlog maakte de Ligue gebruik van een nieuw instrument: de brochure. Tijdens de oorlog werden ze ertoe gebracht een ander publiek in overweging te nemen. Zij die soep bedeeld kregen, moesten ook moraal krijgen. Indien de vereniging haar werking wilde uitbreiden, en de ganse bevolking wilde aanspreken, dan was het duidelijk dat de instrumenten die ze tot dusver hadden ontwikkeld niet voldeden. Ze mochten dan wel de congresverslagen van het vierde internationaal congres uit 1910 aanprijzen als ‘Enclyc-lopedie van de gezinsopvoeding’; ze gingen niet de wereld veroveren met een negendelige, 2800-bladzijden tellende, inhoudelijk diverse collectie van lezingen in vier talen door hooggeleerde dames en heren uit Spanje, Zuid-Afrika, Roemenië en vele andere landen. De Ligue moest leren om kort en krachtig te zijn. De brochures werden geschreven door Jules Renault en Paul De Vuyst. Elevons mieux nos Enfants! dat ook werd vertaald in het Nederlands, was geschreven door Jules Renault, als Philip Rabner.41 Het ging om een brochure van zestien pagina’s, op grote oplage verspreid. Een appetizer, om mensen te lokken naar de Kringen voor Gezinsopvoeding. In deze brochures was Renault voor het eerst echt vrij om zijn eigen inzichten te
277
verkondigen. Van de fysiologische wetenschap is dan ook nauwelijks sprake: wat onderwijsinspecteur Renault deed, was de toenmalige schoolpedagogiek vertalen naar het gezin. Voor specifieke problemen in het gezin, zoals rivaliteit tussen kinderen, had hij geen oog; ook voor diepere gronden interesseerde hij zich niet. Hij zocht niet naar de diepte, niet in de godsdienst, niet in het gevoel. De man was geen godzoeker. Hij was er gewoon van overtuigd, dat de pedagogiek, zoals die werd onderwezen in normaalscholen en verkondigd in de schoolpedagogische pers, dat die pedagogiek een kunde was, een ambacht, en dat het niet langer kon, dat zij die het meeste invloed hadden in de opvoeding, van de regels van die ambacht niet op de hoogte waren. ‘Alle ambachten vereischen een leerlingschap, alle kunsten voorbereidende oefeningen. De opvoedingskunst, de moeilijkste, de ingewikkeldste en de hachelijkste onder alle kunsten, maakt daarop geen uitzondering. Liefde en genegenheid kunnen op zichzelf niet volstaan.’42
Het meest schools was hij wel in brochure die ook het meest aansloot bij de opdracht van de school: l’Education intellectuelle dans la famille. Zo wilde hij de ouders leren hoe ze de zintuigen van hun kinderen moesten vormen –wat ze vaak verwaarloosden, ondanks het grote belang. Hiertoe stelde hij een hele reeks praktische oefeningen op. Zo zouden ouders het kind moeten oefenen om personen te herkennen aan de hand van hun stem, aan het geluid van hun wandelpas, of aan de manier waarop ze een deur openen. Kinderen zouden moeten leren klanken onderscheiden die komen van verschillende klankbronnen (glas, tegel, muziekinstrument), ze zouden moeten leren bepalen uit welke richting een bepaald geluid komt, en op welke afstand de geluidsbron zich bevindt. Tot welke scherpte zouden de zintuigen kunnen worden opgevoerd, meende Renault, als ze maar voldoende geoefend werden. En intussen, natuurlijk, werd toegezien op de reinheid van de oortrommel- ook daar werd de ouder op gewezen.
278
Op zich sloot het aan bij de eerste opdracht van de Ligue, leren observeren, maar de methode had niets natuurlijks: het was de stoffige schoolsheid die Proost steeds had veroordeeld. De overtuiging van schoolpedagogen zoals Renault was dat het kind in het dagelijkse leven niets leerde. Leren, dat kon alleen in gecontroleerde omstandigheden. Het kind kon enkel observeren als de opvoeder hem léérde observeren. Als volgt: het kind moest, gedurende zekere tijd, objecten observeren die op tafel stonden. Nadat hij de kamer was uitgestuurd, en terug binnen gekomen, moest hij aanwijzen wat van plaats was veranderd. In de toenmalige school stond dit bekend als een ‘zaakles’. Renault sloot zijn advies wel af met de opmerking, dat de ouder er wel voor moest zorgen, dat al deze oefening aan het kind werden gepresenteerd als spel. Suggereren hoe dat moest, rekende hij niet tot zijn verantwoordelijkheid. *** Paul De Vuyst gaf tijdens de oorlog lezingen over gezinsopvoeding en schreef ook enkele brochures en twee boeken die waren bedoeld, dit keer niet voor de ouders, maar voor jongeren. Naast de lagere klassen en het Nederlandstalige landsgebied, was dit een nieuw domein waar de Ligue uitbreiding zocht. De Vuyst, het is al gezegd, was geen pedagoog, niet van opleiding en niet van roeping. Ondanks de belofte in de titel, kwam hij in Quelques méthodes pratiques d’Education Réligieuse dans la famille’ er eigenlijk niet toe, ouders daadwerkelijk advies te geven. Hij klaagde liever over het gebrek aan werken over religieuze opvoeding in het gezin. Uiteindelijk kwam hij toch tot de sectie ‘praktisch advies’, en zei hij: om de gepaste religieuze sfeer op te roepen in het huis, kunnen de ouders religieuze wandplaten bevestigen aan de muren van de kinderkamers. Voor het leren bidden zou hij de ouders graag bidboeken aanraden. Alleen, hij is niet tevreden over de bestaande literatuur. Ze is niet natuurlijk, gebruikt afgezaagde beelden, is eigenlijk enigszins ‘bespottelijk.’ Ook catechismus-
279
sen voor het huwelijk zijn een interessante methode, die nog te weinig toegepast wordt, tenminste in België Naast de oorlogsbrochures schreef De Vuyst ook nog twee self-help boeken, opnieuw als Antoine Lecensier. In 1916 verscheen L’éducation de la jeune fille par elle-même en in 1918 L’Education du jeune homme par lui-même. Jeune Fille… was geschreven voor meisjes van 14 tot 17 jaar. Het moest hen een gids zijn bij de zelfvervolmaking, in de traditie van Samuel Smiles’ Self-help. De Vuyst omschreef Jeune Homme als een Baedeker van de zelfopvoeding. Jeune Fille was geschreven ter vervolmaking van de opvoeding. Er waren al een aantal zaken verwezenlijkt: de jongedames hadden al geleerd met plezier te gehoorzamen, en ze waren geschoold in het pianospel, het tekenen, de modelage. De hoofdidee in beide werken was: vooruitgang. Ten eerste moest de mens handig gebruik maken van de vooruitgang der mensheid in zijn geheel. De mens moest ‘de kennis die in de loop der eeuwen is opgestapeld in zijn voordeel (…) gebruiken’I 43 De ouder moest in de opvoeding niet helemaal van nul af aan herbeginnen, zoals hij ook niet moest leren om vuur te maken met steen. De vooruitgangsgedachte bepaalde ook de manier waarop Paul De Vuyst de morele groei van de mens zag. Niet als een roos naar het zonlicht toe, ontplooide zich de mens, maar alleen door harde, methodische arbeid; dit gold zowel voor de morele als de intellectuele ontwikkeling. Jeune Fille… legt zeer sterk de nadruk op het cerebrale. Doe nooit iets zonder na te denken (réflexion), wees altijd koelbloedig (sangfroid) handel altijd in volle présence d’esprit. Overzie, voor je handelt, altijd de gevolgen van je daden. Het jonge meisje moest haar gewetensonderzoek – een opdracht voor elke dagniet zomaar innerlijk doen. Ze moest over zichzelf een dossier aanleggen en het regelmatig bijhouden. Ze mocht niet op haar geheugen alleen vertrouwen, ze moest fiches aanleggen, met daarop haar zwakke punten. Hierbij moest ze strategisch, dat wil zeggen methodisch, te werk gaan. Weliswaar is in principe
,
« RQWRXUQHDLQVLjVRQSURILWO·H[SpULHQFHTXHOHVVLqFOHVRQWDPDVVpH
280
geen enkele ondeugd toegestaan, maar ‘mieux vaut procéder avec methode’. Een aanval op alle fronten tegelijk zou zeker mislukken. Het jonge meisje moest elke dag een dagrooster optellen, en zich elke dag afvragen, op welke manier ze nog beter kon. Opnieuw kwam het bij De Vuyst aan op organisatie, eerder dan op diepere inzichten. De mens moest zijn leven plannen. Als volgt (uit Comment développer le bon sens): ‘Laten we eraan wennen dat we onze daden moeten voorbereiden; ziedaar een uitstekend gidsend principe. Na rijp beraad, schetsen we een algemeen plan van ons leven, etappe per etappe, onderdeel per onderdeel naargelang de dringendheid en het belang der zaken; vervolgens werken we detailplannen uit, en vooral een goed uitgewerkte dagorde. Die plannen stellen we nu en dan op punt. We schrijven ze op, en houden ze voortdurend voor ogen. We houden een boekouding bij van onze persoonlijke arbeid, van de energie waarover we kunnen beschikken, van de vooruitgang die we hebben geboekt. Laten we geen dag voorbijgaan zonder vooruitgang te hebben geboekt in de uitvoering van ons programma.’ I44
De bedoeling was niet alleen: werken om vooruit te komen, maar vooral ook: werken, om intussen niets anders te doen; zoals het erop nahouden van onzuivere gedachten, op het vlak van wellust en schending der zedelijkheid. Behulpzaam in het gevecht tegen de Demonen waren ook goed bidden (in zelf gekozen woorden), de lectuur van heiligenlevens (kijken hoe zij al die moeilijkheden overwonnen), het doen van goede werken. Ook de omgang met anderen kon niet op het goed geluk worden overgelaten. Vrienden waren een grote invloed, dus moest het jonge meisje zorgvuldig selecteren: ‘bekijken we de
,
$FTXpURQVO·KDELWXGHGHFHWWHSUpSDUDWLRQGHQRVDFWHVLO\DOjXQH[FHOOHQWSULQFLSHGLUHFWHXU
$SUqV PUH UpIOH[LRQ WUDoRQVQRXV XQ SODQ JpQpUDO GH YLH pWDSH SDU pWDSH DUWLFOH SDU DUWLFOH G·DSUqV O·XUJHQFH HW O·LPSRUWDQFH FKRVHV SXLV DUUrWRQV GHV SODQV GH GpWDLO QRWDPPHQWXQRUGUHGXMRXUELHQDJHQFp0HWWRQVFHVSODQVGHWHPSVHQWHPSVDXSRLQW 'UHVVRQVOHV SDU pFULWHWWHQRQVOHVFRQVWDPPHQWVRXVOHV\HX[7HQRQVXQHFRPSWDELOLWp GHQRWUHWUDYDLOSHUVRQQHOGHVpQpUJLHVGRQWQRXVSRXYRQVGLVSRVHUGHVSURJUqVTXHQRXV DYRQV DFFRPSOLV 1H ILQLVVRQV SDVXQMRXUVDQVDYRLUIDLWXQSURJUqVGDQVODUpDOLVDWLRQGH QRWUHSURJUDPPH·
281
daden, inspecteren we nauwkeurig de gevoelens waardoor ze werden geïnspireerd.’I Jeune Homme vertoont met Jeune Fille grote overeenkomsten, maar vooral ook opmerkelijke verschillen. Gelijklopend is het cerebrale, de overschatting van het intellect, van het weloverwogen handelen. De impulsen moeten worden gecontroleerd door Rede, de mens moet methodisch en boekhoudkundig te werk gaan bij zijn morele zelfperfectie. Het verschil ligt in het taalgebruik in sommige passages, en een veel grotere nadruk op de positieve rol van de passie in het leven. In dat cerebrale, gedeprimeerde, precieze proza van réflexion en méthode ontluikt plots de passion; de passie die gevaarlijk is want ze kan ons ontregelen, maar de passie is onmisbaar, want zij is de ‘motor’ van de mens. Die motor moet goed worden afgesteld. In Jeune Homme valt vaak het woord energie, het belangrijkste is de ‘wil.’In Jeune Fille was van niets anders sprake dan persévérance, méthode, sang-froid, réflexion. In Jeune Homme, twee jaar later, vallen woorden als Energie, Volonté, Agir, Lutter, Enthousiasme. Wat was er gebeurd? Sekse-specifiteit kan moeilijk de oorzaak zijn van het verschil. Men kan wel aanvoeren dat Wil, Strijd en Handeling als typisch mannelijke attributen werden gezien; maar daar staat tegenover dat methodische arbeid, reflectie en koelbloedigheid niet meteen als typisch vrouwelijke eigenschappen golden. De sekse-specifiteit in de werken is vrij traditioneel: voor de vrouw waren bijvoorbeeld de schone kunsten belangrijk in de opvoeding. De Vuyst is eerder liberaal voor zijn tijd: meisjes mogen fietsen en tennis spelen, en vooral kano varen was voor hem een excellente lichaamsoefening. Er kon alleen geen sprake van zijn dat ze zouden gaan voetballen. Na de oorlog zouden niet methode en reflectie de toon aangeven in de pedagogiek (en daarbuiten) maar wel Wil en Handeling. Dit is hiervan een eerste aanduiding in de Ligue de l’Education Familiale. Hoe komt nu dergelijke culturele verandering tot stand? Reageerden de mensen op dezelfde
,
« YR\RQVOHVDFWHVHWVFUXWRQVOHVVHQWLPHQWVTXLOHVLQVSLUHQW
282
manier op wat ieder bezig hield – de oorlog- of werden ze geïnspireerd door dezelfde werken, of een mengeling van beide? Hoe komt het, dat de ontwikkeling die De Vuyst leek door te maken, zoveel gelijkt op degene die in dezelfde tijd Bertrand Russell doormaakte? In 1917 schreef Russell een werk, Why Men Fight, waarin hij stelde dat tegen de instinctieve passies die de oorlog hadden veroorzaakt, positieve passies nodig waren,45 dat het intellect alleen niet kon opwegen tegen deze sterke en duistere passies. Want het was Russel’s overtuiging, dat de passies de oorlog hadden ontketend. Met de toenmalige gebruikelijke verklaring –de Duitsers waren slechte mensen- nam hij geen genoegen, en ook niet met de vandaag gebruikelijke verklaring, die toen in Engeland ook al aanhangers had, bij progressieven. Die verklaring luidt, dat het ging om een vreselijk uit de hand gelopen geopolitiek machtsspel, waar alle militaristische staten schuld in droegen. Russell stelde zich de verdere vraag, waarom de eenvoudige soldaat zo bereidwillig en zo geestdriftig ten strijde trok. En wat ertegen te doen? We hadden voortaan een passie voor het intellect nodig. Het volstond niet, zo doceerde de omstreden pacifist die omwille van zijn overtuigingen een tijdlang was opgesloten, om impulsen te controleren door het intellect. Het intellect was niet sterk genoeg: ‘Only passion can control passion, and only a contrary impulse or desire can check impulse. Reason, as it is preached by traditional moralists, is too negative, too little living, to make a good life.’46
Russell stelde vast dat de poging om de impulsen te doden was mislukt, en dat excessieve discipline alleen had geleid tot impulsen die nog nefaster waren dan de natuurlijke impulsen, namelijk tot de wreedheid en vernielzucht die zich op dat moment in Europa ruimschoots manifesteerde. Bertrand Russell was een man die in de stilte en rust van de Eerste Wereldoorlog was gekomen tot wat hij noemde ‘new impressions and fresh thought’.47 Aan de overkant van het Kanaal kwam een Belgische katholieke moralist tot vaststellingen die erg leken op die van de grote Britse vrijdenker. 283
*** In oktober 1918 zorgde de op handen zijnde overwinning voor een opgewonden gevoel tijdens de derde editie van de hogeschool in Brussel.48 Nu de Duitsers waren verslagen, en de Ligue een nieuwe, operatieve structuur had, stond niets ze nog in de weg om de wereld de vorm te geven die ze wensten. Of toch? M. Reynebeau, De Eeuw van België, 60 B. Tuchmann, De kanonnen van augustus, 149 3 Anon., ‘Annexe VI : Incendies et Pillages à Ottignies et à Mousty…,’ 1751 2
176 F. Baudhoin, Belgique 1900-1960, 89. S. De Schaepdrijver, De Groote Oorlog, 118 6 Het congres was vermoedelijk in onderaanneming georganiseerd door de plaatselijke Home & School League, een vereniging met als oogmerk ouders en leerkrachten met elkaar in contact te brengen, om de samenwerking tussen school en thuis soepeler te laten verlopen. 7REF 1914, 68. Anon., La famille Educatrice, 52. Aanvankelijk werd First Lady Ellen Wilson genoemd: REF 1913, 401. Misschien nam de president zelf het over wegens haar ziekte (ze zou sterven op 6 augustus 1914) 8 R. LaRossa, The Modernization of Fathherhood, 42 et. seq. 9 Comité Exécutif, ‘La Ligue de L’Education Familiale pendant la guerre,’ REF 1919, 4 10 S. De Schaepdrijver, De Groote Oorlog, 64 11 Comité Exécutif, ‘La Ligue de L’Education Familiale pendant la guerre,’ REF 1919, 9 12 Comité Exécutif, ‘La Ligue de L’Education Familiale pendant la guerre,’ REF 1919, 10 13 E.H. Kossmann, tenminste, beweert dat ze mede gedreven werden door dit soort van motieven. Zie E.H. Kossmann, De lage landen, 1780-1980. Deel II., 18-19. 14 A. Henry, L'Oeuvre du Comité national de secours et d'alimentation pendant la guerre. Bruxelles, Office de Publicité, 1920 15 M. Reynebeau, De Eeuw van België. 16 C. Kellogg, Women of Belgium: Turning Tragedy into Triumph 17 J. Renault (als Jacques Herbé) ‘Après quatre ans de silence!’ REF 1919 7 4 5
284
18 Comité Exécutif, ‘La Ligue de L’Education Familiale pendant la guerre,’REF 1919, 10-11 19‘Anon., La famille Educatrice, 0 20 J. Renault (als Jacques Herbé), ‘Les leçons de la guerre,’ REF 1919, 224. Eerder was het artikel al gepubliceerd in La Libre Belgique. 21 Comité Exécutif, ‘La Ligue de L’Education Familiale pendant la guerre,’ REF 1919, 10 & 27 22 Comité Exécutif, ‘La Ligue de L’Education Familiale pendant la guerre,’ REF 1919, 11 23 L. Schepens, 14/18, Een oorlog in Vlaanderen, 82 24 F. Baudhoin, Belgique 1900-1960, 86. 25 De Ligue bood het werk te koop aan tegen vijf frank voor vijftig exemplaren, negen voor honderd, zeventig voor duizend. Daarbij de suggestie dat wie 20 centiemen vroeg aan vermogende ouders, zonder verlies exemplaren gratis kon geven aan hulpbehoevende ouders: Comité Exécutif, ‘La Ligue de L’Education Familiale pendant la guerre,’ REF 1919, 16 26 Comité Exécutif, ‘La Ligue de L’Education Familiale pendant la guerre,’ REF 1919, 9 27 In een artikel in 1919 citeerde hij uit een patriottisch sonnet, Aux héros de l’Yser ‘geschreven in Holzminden,’ zonder vermelding van de auteur. Hij sprak daarbij zijn twijfel uit over de verdienste van het sonnet, op de wijze waarover men over eigen werk spreekt. 28 H. Pirenne, La Belgique et la Guerre Mondiale, 80-81 29 Hij doceerde Belgische geschiedenis aan Belgische krijgsgevangen en Russische geschiedenis aan Russische krijgsgevangenen. Zie Anoniem, Henri Pirenne, 23 30 Comité Exécutif, ‘La Ligue de L’Education Familiale pendant la guerre,’ REF 1919, 18 31Wegens het succes moest de zaal in de normaalschool aan de Berlaimontstraat in Brussel worden verlaten. De leergang week uit naar het pensionaat van de Dames de Marie in Schaarbeek (Haachtsesteenweg 68) 32 Is de overtuiging van meerdere auteurs, met name M. Eksteins, Lenteriten. De eerste wereldoorlog en het ontstaan van de nieuwe tijd. Houten, 1990 33 J. Renault (als Philip Rabner), Hoe kan een kring… 11 34 Comité Exécutif, ‘La Ligue de L’Education Familiale pendant la guerre,’ REF 1919, 25-27 35 Comité Exécutif, ‘La Ligue de L’Education Familiale pendant la guerre,’ REF 1919, 8 36 J. Renault (als Philip Rabner), Hoe kan een kring…, 8. 37 J. Renault (als Philip Rabner), Hoe kan een kring…, 6 38 J. Renault (als Philip Rabner), Hoe kan een kring…, 10 39 J. Renault (als Philip Rabner), Hoe kan een kring…,7 40 Zie Maurits De Vroede, The Fight… 41 Na de oorlog werden sommige van deze werken heruitgegeven, dit keer onder zijn gebruikelijke pseudoniem Jacques Herbé.
285
J. Renault (als Philip Rabner), Hoe kan een…,, 3 P. De Vuyst (als Antoine Lecensier), L’Education de la jeune Fille, 7 44 P. De Vuyst (als Antoine Lecensier), Comment développer le bon sens, 8 45 B. Russel, Why men fight : a method of abolishing the international duel. 1917 46 B. Russel Why Men Fight 47 B. Russel Why Men Fight 48 Comité Exécutif, ‘La Ligue de L’Education Familiale pendant la guerre,’ REF 1919, 23 42 43
286