8
De opvoedingssituatie in moedergezinnen
8.1 Inleiding In het vorige hoofdstuk zagen we dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat het gedrag van kinderen uit moedergezinnen als minder regelcompetent te omschrijven is, zowel thuis als op school. Ook vonden we aanwijzingen van een lossere regelstructuur: moeders uit moedergezinnen hanteren minder vaste regels en zien minder toe op de naleving daarvan. De bevindingen zijn gebaseerd op een gecontroleerde vergelijking tussen moedergezinnen en tweeoudergezinnen; er is evenwel sprake van secundaire analyses van met een ander doel verzamelde gegevens. De keuze van variabelen en de operationalisatie daarvan was niet de onze, hetgeen altijd beperkingen met zich meebrengt. In dit hoofdstuk willen we de opvoedingssituatie in moedergezinnen nader onder de loep nemen met behulp van actuele, voor dit doel verzamelde empirische gegevens. Dat betekent dat de tweeoudergezinnen nu verder buiten beschouwing worden gelaten laten en we ons uitsluitend richten op moedergezinnen. Het gaat in dit hoofdstuk om de derde probleemstelling: Wat zijn de algemene en specifieke kenmerken van de opvoedingssituatie in moedergezinnen? Welke zijn de ervaren algemene en specifieke opvoedingsspanningen in het moedergezin? Bij die algemene en specifieke kenmerken worden enerzijds nadrukkelijk de ervaren opvoedingsspanningen in het vizier genomen, en wordt anderzijds opnieuw veel aandacht besteed aan de invloed van omgevingsfactoren. Omdat de dataverzameling en de analysestrategie van dit deel van het onderzoek buiten de methodologische aanpak valt zoals die is uiteengezet in hoofdstuk 3, en toegepast in de hoofdstukken 5, 6 en 7, schenken we in 8.2 eerst kort aandacht aan het theoretisch en methodologisch kader. In 8.3 beschrijven we in algemene zin de karakterisering van moeders van ‘opvoeden in je eentje’, waarna in 8.4 de vraag naar ervaren ‘opvoedingsspanningen’ uitgebreid wordt beantwoord. In 8.5 gaan we in op invloeden van omgevingsfactoren, in de terminologie van Belsky: ‘bronnen van stress en ondersteuning’. De betekenis van (voormalige) partnerrelaties, werk en inkomen en het sociaal netwerk vinden daar een plaats. De persoonlijke veerkracht van moeder wordt in 8.6 belicht; daartoe behoren naast de persoonlijke biografie en gezondheid ook de ervaren opvoedingscompetentie en de door moeders naar voren gebrachte positieve aspecten van alleenstaand ouderschap.
155
In 8.7 wordt het hoofdstuk samengevat en wordt de balans opgemaakt.
8.2 Theoretisch kader van dit deel van het onderzoek De bevindingen ten aanzien van de opvoedingssituatie, zoals die uit hoofdstuk 4, 5 en 7 naar voren kwamen, zijn in overeenstemming met de (schaarse) onderzoeksliteratuur op dit terrein. Zo vonden Vermulst en Gerris (1988) in hun onderzoek naar ouderlijk opvoedingsgedrag dat eenoudergezinnen minder de nadruk leggen op het naleven van regels, controle en gestructureerdheid van activiteiten, en minder op restrictief handelen en ‘demandingness’ (het stellen van eisen) dan tweeoudergezinnen (zie ook Hetherington, Cox en Cox 1982; Thomson, MacLanahan en Curtin 1992). Van Gelder (1989) spreekt van een meer democratische opvoedingspatroon in eenoudergezinnen (p. 96-97). We weten evenwel weinig van de problemen die alleenstaande ouders in de opvoeding ervaren, noch is bekend in welke mate zij behoefte hebben aan hulp en steun bij de opvoeding. Eenoudergezinnen delen daarbij in het gebrek aan empirisch gefundeerde kennis omtrent de ‘gewone’ opvoedingssituatie, zoals die momenteel allerwegen wordt geconstateerd (zie bijvoorbeeld Wilbrink-Griffioen en Van Eijk 1990; Poot en Van Kampen 1990). In de benadering van de opvoedingssituatie in moedergezinnen en de factoren die daarop van invloed kunnen zijn, zijn we uitgegaan van het reeds eerder genoemde model van Belsky (1984): ‘The determinants of parenting’. (zie figuur 8.1).
Figuur 8.1 Belsky’s procesmodel van de determinanten van ouderlijk opvoedingsgedrag
Social Network
Marital Relations
Developmental History
Personality
Parenting
Work
Child Characteristics
Child Development
Belsky stelt dat competent ouderlijk handelen wordt gedetermineerd door kenmerken van de ouder, kenmerken van het kind en contextuele bronnen van stress en ondersteuning. Zulke bronnen van stress en ondersteuning zijn (huwelijks-)relaties, werk, en het sociale netwerk. Belsky’s model is gebaseerd op een opvoedingssituatie met twee ouders. In het onderhavige onderzoek zijn ‘marital relations’ geope-
156
rationaliseerd als de relatie met de ex-echtgenoot en met een eventuele nieuwe partner, terwijl aan het sociale netwerk relatief veel aandacht wordt besteed (zie Belsky 1984, p. 90). Het model van Belsky is te zien als transactioneel model van ontwikkeling: het kind speelt in de interactie met ouders en omgeving een actieve rol. In dit deel van het onderzoek staat evenwel de moeder centraal, en is er vanaf gezien om de vragen met betrekking tot een bepaald kind in het gezin te stellen, omdat dit een nodeloze beperking met zich mee zou brengen in het vragen naar opvoedingsmoeilijkheden. ‘Kenmerken van het kind’ zijn dan ook buiten beschouwing gebleven. Voorts wordt in dit hoofdstuk het accent gelegd bij ‘parenting’: de opvoedingssituatie en de ervaren opvoedingsproblemen, maar is voor de determinanten van opvoeding (persoonlijkheid van de ouder enerzijds, en bronnen van stress en ondersteuning anderzijds) een ruime plaats ingeruimd. In de vragenlijst die als leidraad diende voor de gesprekken met moeders hanteerden we een zeer open omschrijving van opvoedingsproblemen, vergelijkbaar met de omschrijving van Problematische Opvoedings Situaties van Gerris, Vermulst en Franken (1988). Aan de analyse van de antwoorden lag evenwel de indeling in opvoedingsvragen - spanningen - problemen van Kousemaker en Timmers-Huigens (1985) ten grondslag, met de mate van beheersbaarheid door ouders als onderliggende dimensie. Methode In dit deel van het onderzoek zijn, ter verdieping van de met behulp van secundaire analyses verworven inzichten, uitgebreide vraaggesprekken gevoerd met een dertigtal alleenstaande moeders met gezinsverantwoordelijkheid. De medewerking van deze moeders werd verkregen via een zestal scholen, waarvan drie stimuleringsscholen. Een verzoek om medewerking werd per brief uitgedeeld aan alle leerlingen in groep 6, groep 7 en groep 8. De moeders die zich in de formulering van een eenoudergezin herkenden konden zich schriftelijk aanmelden voor een gesprek.1 De reacties op deze wijze van benadering en op de formulering van de brief waren zeer positief. De response was bijna 50%.2 Uiteindelijk werd met 29 moeders een uitgebreid, lang en open vraaggesprek gehouden; de eigenlijke interviewcampagne werd voorafgegaan door een vijftal proefinterviews. De vraaggesprekken werden gevoerd aan de hand van een niet-gestructureerde vragenlijst, die het karakter had van een onderwerpenlijst. Er werd onder meer ingegaan op moeder’s achtergrond (inclusief kindertijd en huwelijk), persoonlijke veerkracht, partnerrelaties, werksituatie, het sociale netwerk, de opvoedingspraktijk, opvoedingsproblemen en de ervaren opvoedingscompetentie. De gesprekken, die werden gevoerd door de onderzoeker en twee ervaren interviewers, werden opgenomen op cassette, tenzij de respondent daar bezwaar tegen had. De protocollen werden uitgeschreven door de interviewer en vervolgens door de onderzoeker gecodeerd aan de hand van een categorieënschema gebaseerd op het model van Belsky. Dit categorieënschema of conceptueel kader was eveneens richtinggevend bij de analyse van het materiaal.
157
Tabel 8.2 Achtergrondkenmerken geïnterviewde moeders (n=29) Oorzaak van ontstaan Duur moedergezin
Leeftijd moeder
Aantal kinderen3
Beroepsarbeid
Inkomensbron
Opleidingsniveau
Verweduwing Echt-/scheiding ≤ 1 jaar 1-3 jaar 4-6 jaar 7-8 jaar 9-10 jaar 32-35 jaar 36-40 41-45 46-49 1 kind 2 kinderen 3 kinderen
2 27 (zes moeders 2 keer) 1 3 9 10 6 4 10 10 5 11 10 7
4 kinderen Buitenshuis werkend Werkzoekend Niet werkend ABW4 AWW + Inkomen ABW + Ink./ink. + ABW Inkomen uit arbeid Laag (t/m Mavo/LBO) Midden (Havo/VWO/MBO) Hoog (HBO/WO)
1 15 2 12 13 2 4 10 8 9 12 (11/1)
Data Ondanks de geringe steekproefgrootte was de onderzoeksgroep zeer heterogeen van samenstelling, zoals blijkt uit het overzicht in tabel 8.2. De verdeling naar sociaal economische status (zoals geïndiceerd door opleidingsniveau van de moeder) is weliswaar niet in overeenstemming met de realiteit, maar de spreiding stelt ons in staat uitspraken te doen over een brede groep gezinnen.
8.3 Opvoeden in je eentje Na een aantal vragen naar biografische gegevens en achtergrondkenmerken was als opening van het onderdeel over opvoeding in het vraaggesprek de volgende vraag opgenomen: ’U staat er alleen voor in de opvoeding. Is opvoeden nu anders geworden dan voorheen, toen u met z’n tweeën was?’ Verrassend was hoeveel moeders op deze vraag antwoordden: 1 ‘Ik deed het eigenlijk al in m’n eentje’. Opvoeden was in deze gezinnen nog steeds in hoge mate een zaak van vrouwen.
158
In die zin vormt ‘opvoeden in je eentje’ voor veel moeders geen geweldige breuk met de voorgaande situatie. Ook moeders die werkten voelden zich primair en als enige verantwoordelijk voor de opvoeding, zelfs wanneer de vader (een deel van) de verzorging op zich nam. 2 ‘Het is in zekere zin makkelijker geworden’, werd eveneens relatief vaak geantwoord. Moeders vonden het opvoeden makkelijker geworden omdat hun man weliswaar niet veel deed maar er wel was om rekening mee te houden, of omdat de ouders verschillende opvattingen hadden over opvoeding, hetgeen onenigheid veroorzaakte. Enkele moeders zeiden zelfs expliciet dat ze eigenlijk één (lastig, recalcitrant) kind méér hadden toen hun man er nog was. ‘Ik vind het opvoeden alleen gemakkelijker. De structuur is duidelijk. Ik weet hoe ik het wil. Ik word niet wiebelig omdat de ander wat anders wil. Ik hoef me niet in te houden wat de opvoeding betreft. Met een man erbij denk ik dat hij het beter weet en trek ik me terug’. 3 Geen discussie te hoeven voeren, geen rekenschap hoeven af te leggen, wordt als een groot verschil en, door velen, als een voordeel gezien. Moeders zien evenwel ook de keerzijde van deze medaille. Want er is geen overleg meer mogelijk, geen ruggespraak, geen feed-back en geen correctie. Opvoeding wordt daardoor als een zware verantwoordelijkheid ervaren: 4 Je denkt er veel meer over na, je doet het veel bewuster, met meer verantwoordelijkheidsgevoel. Een groot verantwoordelijkheidsgevoel, waarvan vele voorbeelden worden gegeven, wordt nog versterkt door het feit dat er geen correctie mogelijk is: ‘Als ik de mist in ga,’ zegt een moeder, ‘is er niemand om het recht te breien’. En een ander vervolgt, in dezelfde beeldspraak: ‘Als ik een steek laat vallen, is dat erger dan voorheen’. Deze zware en onophoudelijke verantwoordelijkheid brengt veel moeders ertoe te verzuchten: 5 Je kunt nooit eens even het touw laten vieren, de aandacht laten verslappen. Het aspect van een te grote taakbelasting wordt door vrijwel alle moeders genoemd: nooit even kunnen verslappen, terugtrekken of opladen. De onovertroffen omschrijving van Goode uit 1956, die we in hoofdstuk 1 citeerden, lijkt in dit verband onverminderd van kracht. Moeders noemen hun onophoudelijke beschikbaarheid overigens niet alleen voor zichzelf maar ook voor de kinderen een bezwaar, getuige de volgende uitspraak: ‘Wat ik wel een verschil vind, is dat als je in een slechte bui bent, dat je de kinderen niet even door kunt schuiven, zodat ze even uit de gevarenzone zijn. Dat er een buffer is voor de kinderen’. 6 ‘Het grootste verschil is geen man in huis’ zegt een aantal moeders met grote vanzelfsprekendheid. Uiteraard voelen zij dit als een wezenlijke verandering, maar ook als een wezenlijk gemis. Voor zichzelf missen ze vooral een volwassen partner. Voor de kinderen noemen ze een vader als vader, als rolvoorbeeld, als man van moeder; en specifiek voor zonen: een vader om mee te stoeien, mee te voetballen, om fietsen van te leren. Verschillende moeders spreken er voorts hun bezorgdheid over uit hoe hun dochters met mannen moeten leren omgaan.
159
Tenslotte zijn er nog de moeders die de vraag als het ware afwijzen en antwoorden: 7 Je moet het niet in je eentje doen, of, sterker nog: Je dóet het niet in je eentje. Deze moeders spreken over het ‘delen’ van de zorg of de opvoeding: delen met de oppas, met het gastoudergezin, met de school. ‘Alles wat je uit handen kunt geven als alleenstaande ouder geef je weg’ zei één moeder stellig, in dit geval met name op de school doelend. We komen hier later op terug.
8.4 Opvoedingsspanningen In de voorgaande hoofdstukken zijn verschillende aanwijzingen gevonden van een spanningsveld tussen moeders en kinderen in eenoudergezinnen: in tegendraads en minder regelcompetent gedrag van kinderen, in opvoedingsonzekerheid bij moeder en in conflicten over schoolse zaken. Op grond hiervan was onze verwachting dat de moeders in dit deel van het onderzoek, bestaande uit uitgebreide vraaggesprekken, veel opvoedingsspanningen zouden rapporteren.5 Dit bleek niet het geval te zijn. Slechts in enkele gevallen leek er sprake te zijn van een duidelijke opvoedingscrisis of een problematische opvoedingssituatie (meestal betrof dat kinderen die om die reden al uit huis waren of op het punt stonden te gaan). In verreweg de meeste situaties rees het beeld van een normale opvoedingssituatie met normale èn specifieke opvoedingsvragen die soms tot opvoedingsspanningen leidden. Er waren ook nauwelijks moeders die te kennen gaven dat ze zich wel eens machteloos of onmachtig voelden in de opvoedingssituatie. Misschien is hier sprake van sociaal wenselijke antwoorden, van de behoefte de situatie rooskleuriger voor te stellen dan zij is of van cognitieve dissonantie-reductie. Misschien ook hebben wij niet de juiste meting van ‘opvoedingsspanningen’ gepleegd. Of, in de derde plaats, misschien is er sprake van een aangepaste standaard waardoor moeders ‘opvoedingsspanningen’ minder snel als zodanig benoemen (een aanwijzing hiervoor is het feit dat het opvoedingsgedrag van eenoudermoeders op verschillende momenten in dit onderzoek als ‘minder streng’ naar voren is gekomen). Hoe het ook zij, de indruk overheerst dat de meeste moeders zich behoorlijk opgewassen voelden tegen de situatie.6 Dat wil niet zeggen dat er nooit problemen waren of dat moeders hun opvoedingssituatie altijd leuk of verkieslijk vonden. Die vragen en spanningen liggen in hoofdzaak op vier terreinen: het uitoefenen van de gezagsfunctie, de ontwikkeling van het kind, de gezinsrelaties en de omgang met vader en zijn eventuele nieuwe partner. Het uitoefenen van de gezagsfunctie In een recent Amerikaans boek getiteld: ‘Divorce and new beginnings; an authoritative guide to recovery and growth, solo parenting, and stepfamilies’ (Clapp 1992) is een belangrijk hoofdstuk gewijd aan het onderwerp: ‘How to discipline effectively and still be a ‘good guy’’. In populaire bewoordingen worden hier de problemen behandeld rond de beide centrale opvoedingsdoelen: gezag en steun (control - support) en vooral de combinatie van beide door één ouder. Dat dit een centraal pro-
160
bleem is in de opvoeding in moedergezinnen, wordt bevestigd door onze bevindingen. Meer dan tweederde van de moeders in onze onderzoeksgroep noemt problemen rond gezag en regels, hetzij waar het gaat om hun eigen gezagsuitoefening, hetzij waar het gaat om grensoverschrijdend gedrag van kinderen. De bevindingen worden onder deze beide noemers samengevat: gezag van de moeder en gedrag van het kind. Gezag van moeder De uitspraken van moeders over de uitoefening van de gezagsfunctie kunnen onder een vijftal noemers samengevat worden. (1) Veel moeders maken gewag van de traditionele taakverdeling die in hun gezin bestond, waarbij de vader de autoriteit was, regels en grenzen stelde en consequent was. Sommige moeders vinden dat vader daar ook beter voor is toegerust: ‘Ik vind heel duidelijk dat mannen anders zijn dan vrouwen. Mannen zijn wat strenger en hebben misschien wat meer overwicht. Ze kunnen inspringen in bepaalde situaties die uit de hand dreigen te lopen. Dat zie ik veel om mij heen’. Ondanks het feit dat moeder de opvoeding al hoofdzakelijk alleen deed, stelt de afwezigheid van vader de gezagsfunctie onder druk. Sommige moeders vertelden dat ze zich disciplinerend gedrag werkelijk eigen moesten maken; in andere gevallen blijft de traditionele verdeling na de echtscheiding gewoon voortbestaan, zoals blijkt uit het volgende citaat: ‘Ik mis een vader als er iets moet gebeuren, voor het paal en perk stellen. Mijn ex-man kan ze nog steeds met zijn ogen dwingen om iets wel of niet te doen. Daar ben ik wel eens jaloers op’. (2) In de periode direct na de echtscheiding wordt vaak de grondslag gelegd voor een toegeeflijke opvoedingshouding. Doordat moeder dikwijls zo in beslag genomen is door haar eigen emotionele en andere problemen, is ze minder beschikbaar voor haar kinderen, noch om ze emotioneel bij te staan noch om waar nodig, regels en grenzen te bewaken. ‘In het begin had ik echt het gevoel: het moet allemaal leuk en gezellig blijven, en dan ben je veel meer toegevend dan goed is. Vervelend is, dat veel dingen niet terug te draaien zijn. Die aanpassing levert wel strijd op, vooral met de oudste. Je moet je norm wat bijstellen op een bepaald moment. Ik heb daar hele discussies mee. (...) Als je dan met je tweeën bent, dan heb je daar wat steun aan. Dan is het makkelijker om consequent te zijn, en om niet op je standpunt terug te komen. Nu heeft het zin om het te blijven proberen, en dat probeert mijn dochter ook. Ze blijft in discussie gaan’. (3) In sommige gevallen lijkt er blijvend sprake van een meer permissieve opvoedingsstijl. De moeders noemen verschillende redenen hiervoor. In de eerste plaats willen ze de kinderen, die toch al zoveel hebben meegemaakt, niet te veel belasten. Ten tweede, zeggen sommige moeders, zijn kinderen vaak bang dat moeder óók nog weg zal gaan. De noodzaak ze hierin gerust te stellen kan ook een zekere toegeeflijkheid teweeg brengen. Ten derde zeggen enkele moeders zèlf te vrezen dat het kind voor vader zal kiezen en weg zal gaan wanneer zij te streng is of wanneer het niet leuk genoeg is bij haar. (4) Of een vader nu de autoriteit representeerde of niet, de aanwezigheid van een
161
tweede volwassene helpt moeder haar eigen grenzen in de gaten te houden. Moeders geven verschillende voorbeelden van hoe louter de aanwezigheid van een tweede volwassene het gezag van de moeder kan versterken. Bijvoorbeeld door getuige te zijn van afspraken en sancties, op de volgende manier: ‘Misschien zou dat anders zijn als er nog een volwassene was. Als ik dan zou zeggen: je bent om acht uur thuis, dan was er nog iemand die dat gehoord had. Dan zou je dat minder laten passeren, misschien. Nu denk ik: ach, kwart over acht, wat doet het ertoe’. (5) Een laatste reden die door de moeders genoemd wordt als reden voor een verminderde gezagsuitoefening is overbelasting en vermoeidheid. Deze kunnen er de oorzaak van zijn dat moeder makkelijk de gestelde grenzen laat overschrijden of verlegt. Soms is er ook een feitelijk gebrek aan toezicht, zeker wanneer moeder hele dagen werkt. ‘Supportive detachment’, het door Demo (1992) in positieve bewoordingen omschreven hedendaagse socialisatie-concept, kan daarmee een minder gunstige invulling krijgen. Alles bij elkaar is het stellen van regels, grenzen, consequent zijn, kortom: het uitoefenen van de gezagsfunctie een onderwerp dat moeder weinig rust laat. Ook het combineren van de opvoedingstaken ondersteuning en gezag (‘lief en streng zijn’) vinden verschillende moeders een lastige opgave, zowel voor henzelf als voor de kinderen (‘een kind moet toch ook weer naar zo’n boze moeder terug’). Het vraagt veel van moeders om - met name in de eerste fase, maar ook blijvend - begrip te tonen, het kind te steunen en tegelijkertijd grenzen te stellen en consequent te zijn. Gedrag van kinderen Gedragsproblemen bij kinderen worden, in ernstige of minder ernstige mate, door bijna de helft van de moeders genoemd. Dit type opvoedingsspanningen is te onderscheiden naar drie aspecten: de reactie van het kind op het vertrek van vader, lastig gedrag van kinderen, en problemen rond huiswerk en schoolgaan. Gevraagd naar de reactie van hun kinderen op het vertrek of de afwezigheid van vader vonden veel moeders het moeilijk een antwoord te geven. Volgens een aantal moeders was hun kind nog te jong om te reageren, in andere gevallen veranderde volgens moeder de situatie voor het kind niet erg (bijvoorbeeld doordat vader al veel van huis was). En een derde groep moeders vond het moeilijk om te zeggen hoe het kind reageerde op vader’s afwezigheid, omdat er juist zovéél veranderde, of doordat het kind juist in een andere leeftijdsfase kwam. Uit de beschrijving van de moeders die wèl iets over de reactie van het kind vertellen rijst het beeld dat kinderen in eerste instantie heftig reageerden met bij hun leeftijd en sekse passend gedrag: jongens opstandig en agressief, meisjes soms met opluchting, soms met teruggetrokkenheid of angst, soms met nachtmerries. Alhoewel dit gedrag in het algemeen van tijdelijke aard leek, vertoonden sommige kinderen pas jaren later een reactie (bijvoorbeeld niet bij het vertrek van vader, wel bij de verhuizing) en bleken in een paar gevallen de problemen langduriger van aard. Een moeder omschrijft de problemen rond haar dochter, die na aanvankelijk alles opgekropt te hebben na enige tijd ‘behoorlijk in de knoop is geraakt’, als ‘het ergste wat ze ooit heeft meegemaakt’. Het ging op school niet meer goed en behandeling bij de RIAGG bleek noodzakelijk. Ook in verschillende andere gevallen werd voor de kinderen professionele hulp
162
gezocht; twee moeders vinden achteraf dat ze dat hadden moeten doen. Bij de moeders die lastig gedrag van hun kind als bron van opvoedingsspanning noemen gaat het in gelijke mate om jongens en meisjes; het type gedrag zoals moeders dat omschrijven is wèl weer verschillend en passend bij de socialisatie. Dat wil zeggen bij de jongens grensverkennend en grensoverschrijdend gedrag, bij de meisjes ‘moeilijk’ gedrag, ‘buien’ en puberteitsproblemen. Overigens leggen verschillende van de moeders die het gedrag van hun zoon als opvoedingsprobleem noemen, daarbij een expliciet verband met de echtscheiding c.q. de afwezigheid van een vader. Dit zijn ook de meer ernstige problemen (regelmatig contact met de politie, bij vader gaan wonen, op kamers gaan wonen, hulp van een kinderpsycholoog). De andere problemen worden omschreven als ‘de baas spelen over moeder, zusje of broertje, lastig en provocerend gedrag, het laatste woord willen hebben, conflicten over bedtijd, kleding en geld’ en dergelijke. De moeders van dochters spreken zoals gezegd in de helft van de gevallen over moeilijk gedrag en ‘buien’, en in de andere helft over normale puberteitsproblemen, die evenwel een alleenstaande moeder - èn haar kind - tot wanhoop kunnen brengen. Er is voor de moeder geen moment van rust en geen mogelijkheid om de verantwoordelijkheid even af te schuiven, en voor het kind geen andere ouder als toevlucht of ‘buffer’. Een opvallende aparte categorie vormen de problemen en de uitspraken rond school en huiswerk, die de moeders noemen. In dit opzicht lijkt er wèl sprake van een zekere machteloosheid: ambivalentie, lankmoedigheid, een aangepast verwachtingspatroon of een compleet terugtrekken van moeder zijn enkele van de patronen die we aantroffen. Eén van de moeders zegt op de vraag naar opvoedingsproblemen spontaan: ‘School, dat vind ik echt heel moeilijk. Hoe kunnen ze goed beslagen ten ijs komen. Zeker wanneer de kinderen ouder worden, verlies je daar toch de grip op’. Verschillende moeders vertellen juist in dít opzicht een partner te missen, bijvoorbeeld wanneer het minder goed gaat op school of wanneer de schoolkeuze moet worden overwogen. Verder levert zowel het aanzetten van de kinderen tot het maken van huiswerk, als het helpen daarbij sommige moeders problemen op. Een aantal moeders geeft daarbij blijk van een zekere ambivalentie. Zo zegt een moeder die zojuist verteld heeft echt veel problemen te hebben over huiswerk maken en zitten blijven, en die school heel belangrijk vindt, op een ander moment in het gesprek: ‘... er is toch ook geen haast om die school af te maken’. Verschillende moeders geven blijk van een aangepast verwachtingspatroon: ‘Liever de HAVO met plezier, dan het VWO met verdriet. De vrolijkheid in het leven is ook belangrijk, daarvoor hebben we al te veel verdriet gehad’. En anderen trekken hun handen van school af: ‘Met het schoolwerk bemoei ik me niet. Ze moeten ook een stukje eigen leven hebben’. Zoals in hoofdstuk 6 bleek, kan dit lankmoedige en tegemoetkomende gedrag ten aanzien van schoolprestaties een tegengesteld effect hebben. Ontwikkelingsproblemen Naast gezagsproblemen heeft een aanzienlijk aantal moeders te kampen met opvoedingsvragen en spanningen die voortvloeien uit problemen in de ontwikkeling van
163
het kind. Hiertoe rekenen we feitelijke ontwikkelings- en gezondheidsproblemen (astma, dyslexie, ontwikkelingsachterstand en psychische problemen), eet- en slaapproblemen, en emotionele problemen als angstige of moeilijk bereikbare kinderen. Daarnaast vertelt een aantal moeders dat hun kind zijn vader mist; het gaat hier met name om jongens en om sekse-specifieke ouder-kind interacties: voetballen, stoeien en ravotten. Gezondheids- en ontwikkelingsproblemen vormen hier evenwel de grootste groep en worden door bijna eenderde van de moeders genoemd als een bron van opvoedingsspanningen. In een enkel geval worden deze problemen in verband gebracht met het vertrek of de afwezigheid van vader. Belangrijker is echter dat de problemen als extra zwaar worden ervaren omdat moeder de gevolgen alleen moet opvangen. Zowel de extra aandacht die dergelijke kinderen vergen, als het overleg met hulpverleners en specialisten en de vele, soms verstrekkende beslissingen die moeten worden genomen vinden moeders moeilijk op te brengen. Ook in deze situatie zeggen verschillende moeders een partner te missen. Gezinsrelaties Zoals Van Gelder (1989, p.93) opmerkt, verandert het simpele feit van een andere gezinsstructuur de relaties tussen de andere gezinsleden. De onderlinge interacties en gevoelsuitingen tussen moeder en kind kunnen frequenter en intensiever worden, de band kan hechter worden en de statusverschillen kleiner, hetgeen betekent dat kinderen meer participeren in de besluitvorming. Clapp (1992), al eerder geciteerd, spreekt van een promotie van de kinderen tot ‘junior partners’. Zij waarschuwt ervoor dat dit niet tot ‘equal partner’ verwordt, of tot een ‘Parent becomes Peer’ gezin (vgl. Glenwick en Mowery 1984). Dit kan bij de moeder tot autoriteitsverlies leiden en bij de kinderen tot statusambiguïteit. Machtsconflicten zijn dan moeilijk te vermijden. Het is duidelijk dat dit verschijnsel nauw raakt aan de gezagsfunctie van de moeder. Op grond van hetgeen de moeders in de gesprekken naar voren brachten, kunnen drie typen gezinsrelaties in de opvoedingssituatie spanningen teweeg brengen: de relatie tussen moeder en kind, de relatie tussen broertjes en zusjes, en de relatie tussen moeder en een nieuwe partner. Relatie moeder - kind Zeer hechte relaties tussen moeder en kind treffen we vooral in de moedergezinnen waar (nog maar) één kind (thuis) woont.7 Bijna alle moeders die met één kind samen leven brengen de relatie tussen moeder en kind naar voren, vaak in waarderende, maar soms in kritische zin: ‘We zijn heel erg op elkaar aangewezen, soms wel eens een beetje té close denk ik’. Vooral wanneer moeder en kind (bijna) vanaf het begin samen zijn geweest, lijkt de moeder-kind relatie minder als ouderschap en meer als vriendschap gedefinieerd: ‘Wij hebben een heel ander contact met elkaar dan een gezin met twee volwassenen en meestal ook meer dan één kind. De kinderen in zo’n gezin zijn veel meer kinderen. Hier is iets heel anders gegroeid. Veel minder een ouder-kind relatie’. Nauw verbonden met de hechte relatie tussen moeder en kind is het feit dat deze moeders veel, bijna alles met hun kinderen bespreken. Uiteraard beperkt dit ver-
164
schijnsel zich niet tot de gezinnen met één kind, alhoewel het hier het meeste voorkomt. ‘Ik heb geen geheimen voor hem en hij niet voor mij. Alles bespreken we met elkaar. Wij kunnen samen heel goed praten’. Sommige moeders tekenen daarbij aan dat er vooral in het begin ook veel gepraat en uitgelegd móet worden, zaken van emotioneel-affectieve aard die voor kinderen nauwelijks te begrijpen zijn. Ook financiële zaken zijn vaak noodgedwongen onderwerp van gesprek, omdat er plotsklaps veel minder kan. Het is niet ondenkbaar dat dit patroon zich handhaaft en voortzet. ‘Misschien is dat niet goed,’ zegt een moeder bij wie volgens eigen zeggen alle problemen op tafel komen, ook problemen rond haar moeilijke verhouding tot ‘mannen’, ‘maar dan weten ze ook wat er in de wereld te koop is’. Welke consequenties heeft dit patroon van zeer hechte relaties tussen moeder en kind voor de opvoedingsrelatie? ‘We voeden elkaar op’ zegt een van de moeders, ‘ik hoop dat mijn zoon mij meer als een vriendin ziet dan als moeder waar hij tegenaan moet kijken’. Zoals uit de uitspraken van de moeders blijkt kan dit bij kinderen verschillende soorten problemen teweegbrengen. Emotionele overbelasting van kinderen is één van de risico’s die we aantroffen; in overbescherming door moeder of ‘onveilige hechting’ bij het kind zagen we twee andere patronen, in beide gevallen bij dochters. Ook troffen we aanwijzingen van een onduidelijke gezagsverhouding, machtsconflicten, en statusambiguïteit bij de kinderen, bijvoorbeeld een zoon die de man in huis speelt. Kinderen komen hierdoor zowel met leeftijdsgenoten als met moeder in conflict. Onder vriendjes wordt noch eigenwijs en wijsneuzig gedrag, noch bazig gedrag op prijs gesteld. Ten aanzien van het gedrag thuis merken verschillende moeders op dat hun kinderen juist probleemgedrag vertonen wanneer er derden bij zijn. De tweede volwassene lijkt het evenwicht tussen moeder en kind te verstoren. Een moeder zegt verwonderd: ‘Soms vraag ik me af of ik het eigenlijk wel zie als ik alleen met haar ben. Misschien raak ik wel gewend aan dingen, dat ik het niet meer door heb. (...) Ik moet er alert op zijn. Ik moet de baas blijven’. De laatste toevoeging is niet toevallig: opvallend is dat alle moeders die blijk geven van zeer hechte moeder-kind banden, in hun gesprek ook gezags- of gedragsproblemen naar voren brengen. Relatie broertjes - zusjes Bestaat in moedergezinnen met één kind vooral het risico van een tè hechte ouderkind relatie, voor een andere bron van opvoedingsspanningen blijven deze éénkind-gezinnen gespaard: ruzies tussen broertjes en zusjes. Deze in elk gezin voorkomende opvoedingsspanning is blijkens de uitlatingen van de moeders een zware opgave voor de alleenstaande ouder. Ook al weten de moeders dat dit soort ruzies vrij normaal zijn, ze beïnvloeden de sfeer negatief en doen een extra beroep op moeder’s veerkracht. Ook al hebben die ruzies volgens de meeste moeders niets met de gezinssituatie te maken, ze worden soms wel openlijker uitgevochten sinds vader er niet meer is. Een moeder die de hele dag werkt, zegt zich wel eens zorgen
165
te maken over haar beide ruziënde dochters thuis. Soms moet ze telefonisch ingrijpen. In een ander geval leidde de onophoudelijke ruzie tussen broertje en zusje er mede toe, dat de zoon bij vader ging wonen. Net als bij de hiervoor genoemde ontwikkelingsproblemen zorgt een ‘normaal’ opvoedingsverschijnsel in interactie met de gezinssituatie voor extra opvoedingsspanningen. Nieuwe relatie van moeder Een derde type gezinsrelatie die tot spanningen in het eenoudergezin kan leiden, is de relatie van moeder en kind met een nieuwe partner. Een kwart van de moeders, waaronder één weduwe, heeft nooit een andere relatie gehad. Deze moeders zijn minstens vier jaar alleen. Er is één moeder die op de vraag of ze wel een nieuwe relatie zou willen, de kinderen als beperkende factor noemt. Ze zou het niet laten om de kinderen, zegt ze, maar: ‘Het zou afbreken als ik zie dat het tussen de nieuwe partner en de kinderen niet goed zou gaan denk ik. De kinderen hebben voorrang’. Verschillende van deze moeders zijn van mening dat de goed functionerende omgangs- en co-ouderschapsregeling er heel anders zou uitzien wanneer een van beiden een andere partner zou hebben. Eveneens een kwart van de moeders in ons onderzoek heeft thans een nieuwe partner, waarvan er één ook bij moeder woont. Voor drie van hen is dit niet de eerste nieuwe partner, en in alledrie gevallen rezen er onder meer problemen rondom de kinderen. In één geval was dit de directe aanleiding dat de dochter bij haar vader wil gaan wonen, net als haar broertje al jaren eerder had gedaan. Een andere moeder vertelt dat haar dochter steeds opnieuw jaloers is op moeder’s partner en zich als een kind gaat gedragen. Drie moeders maken duidelijk dat hun nieuwe vriend geen mede-opvoeder is; ook wordt een verschil in opvattingen gemeld (partner is strenger). In drie gevallen bestaat er een stabiele situatie, heeft moeder’s partner een positieve betekenis voor de kinderen en gaat deze zich langzamerhand wat meer met de opvoeding bemoeien. De andere vijftien moeders hebben soms meerdere nieuwe partners gehad, bijna altijd LAT-relaties. Alhoewel ze op dit moment geen relatie hebben, is dat voor de toekomst geenszins uitgesloten. Sommige moeders spreken van ‘nu even rust’. Drie moeders geven aan niet meer aan een relatie te willen beginnen. Sommige moeders vertelden dat ze na de scheiding niets liever wilden dan zo snel mogelijk weer een ‘compleet gezin’ vormen. Toch zijn de meesten voorzichtig met samenwonen. Ze waken ervoor hun kinderen te snel of te vaak bloot te stellen aan een nieuwe partner; voor bijna alle moeders zijn de kinderen het belangrijkst. Enkele moeders zeggen de nieuwe partner strikt gescheiden te houden van hun kinderen, ‘tot het serieus is’. Ze letten er ook op dat de partner zich niet, of niet dadelijk, met de opvoeding bemoeit. Toch ontstaat ook hier weer relatief vaak onenigheid over de opvoeding en de kinderen. Teleurstellende en soms schokkende ervaringen (alcoholisme, gewelddadigheid) brengen sommige moeders ertoe zich helemaal van mannen af te keren. Zij laten zich soms zeer negatief over mannen uit, volgens eigen zeggen ook in het bijzijn van de kinderen. De kinderen van deze moeders hebben te maken met wisselende mannenfiguren, met soms nieuwe conflicten of ingrijpende gebeurtenissen, en in al deze geval-
166
len met nieuwe scheidingen, die hen soms veel verdriet doen. ‘Het was soms eng om te zien hoe snel de kinderen zo iemand eigen maken en zich binden aan een persoon. Het was soms voor de kinderen droeviger wanneer het uit was dan voor mijzelf’. Aannemelijk is dat de aanwezigheid van een nieuwe partner in veel gevallen een bron van spanningen is, die moeders en kinderen niet onberoerd laat. Omgang met vader en nieuwe partner van vader Een laatste maar niet onbelangrijke bron van spanningen in het moedergezin, zowel voor de moeders als voor de kinderen, is de omgang met de afwezige vader. In een kwart van de gevallen hebben de kinderen geen enkel contact meer met hun vader (één van deze kinderen heeft zijn vader nooit gekend en een ander kind heeft haar vader vanaf de scheiding, 8 jaar geleden, niet meer gezien). In de andere vijf gevallen is het contact na hevige conflicten of een ruzie verbroken. De rust die het verbreken van een conflictueuze relatie kinderen biedt is evenwel maar betrekkelijk. Zo vertelt een moeder dat haar dochter urenlang naar bandjes luistert waarop haar vader voorleest; twee andere dochters blijven tevergeefs kaartjes naar hun vader sturen. Vier kinderen, wier ouders in co-ouderschap zijn gescheiden, wonen beurtelings bij vader en bij moeder (één aanvankelijke co-ouderschapsregeling werd toen vader in het buitenland ging wonen omgezet in een omgangsregeling). De soms tamelijk gecompliceerde schema’s volgens welke het verblijf bij vader en bij moeder is geregeld worden met ijzeren discipline gehanteerd. In één geval gaan de kinderen als vader weekenddienst heeft, mee naar zijn werk. De kinderen in de overige 16 gezinnen zien hun vader min of meer regelmatig, alhoewel dit ook kan betekenen: vier keer per jaar een week-end, eens in de 1 à 2 maanden op bezoek, of af en toe een dag, als vader, die veel in het buitenland vertoeft, in Nederland is. Dominant is de om-het-andere-weekend-regeling, in allerlei variaties. Vrijwel alle kinderen vertonen een duidelijke reactie op het verblijf bij vader en de wisselingen die dit met zich meebrengt. Die wisselingen vinden vaak op een omzichtige manier plaats, zodanig dat de beide ouders elkaar niet hoeven zien. Dikwijls fungeert de school als vrijplaats waar het kind gehaald of gebracht kan worden. De school heeft nog een andere functie, namelijk als tussenfase tussen het verblijf bij de ene en de andere ouder. Sommige kinderen hebben zo’n tussenfase nodig om de overgang van vader naar moeder en vice versa te overbruggen, maar er zijn ook moeders die hun kind de maandagochtend na het weekend bij vader thuishouden. Verschillende moeders omschrijven hun kinderen als ‘vermoeid, recalcitrant en klierig’ als ze bij vader zijn geweest, of ze mopperen: ‘Vader doet de leuke dingen en moeder mag ze weer opvangen’. Ook de soms tamelijk ingewikkelde co-ouderschapsregelingen vergen vrij veel van de kinderen. Kersten en Terpstra (1989) die in hun onderzoek ‘Co-ouderschap na echtscheiding’ ook kinderen interviewden, veronderstellen dat het hebben van twee verschillende leefwerelden consequenties heeft voor de ontwikkeling en socialisatie van de kinderen. De moeders in ons onderzoek vertelden dat hun oudere kinderen soms niet meer in twee huizen willen wonen, met name wanneer vriendjes en vriendinnetjes belangrijk worden en vader wat verder weg woont.
167
Sommige kinderen spelen de twee gezinnen op een soms zeer creatieve manier tegen elkaar uit: ‘Ik doe even een paar dagen niets want ik heb bij papa de hele week afgewassen’, of: ‘Ik heb gisteren bij papa ook al spinazie gegeten!’ Het is op grond van de antwoorden van de moeders moeilijk te bepalen in welke mate vader werkelijk vader is (gebleven) voor de kinderen, dat wil zeggen voor de kinderen die hun vader nog regelmatig zien. Er zijn moeders die spreken van een ‘oppervlakkig contact’, ‘kinderen die maar wat rondhangen’, of ‘een vader die zich niet wezenlijk voor zijn kinderen interesseert’. Ook zijn er pijnlijke voorbeelden van een vader die ‘niet thuis geeft’ of die niet komt als hun zoon hem dringend heeft gevraagd op zijn laatste dag op de basisschool te komen, zodat de andere kinderen ook zijn vader eens kunnen zien (!) Daar staat tegenover dat verschillende vaders volgens moeder nu méér vader zijn dan voor de scheiding, meer tijd met hun kinderen doorbrengen, meer met hun kinderen ondernemen en duidelijk opvoedingsverantwoordelijkheid nemen.8 Toch zijn er maar een paar moeders die met hun ex-man (kunnen) overleggen over het gelijkstellen van regels en afspraken. Opvallend is het voorbeeld van de ouders die een dagboek over hun dochter bijhielden in een periode dat zij zich moeilijk en lastig gedroeg, en dat dagboek uitwisselden als de dochter van moeder’s gezin naar vader’s gezin verhuisde en vice versa. De vraag of vader een nieuwe partner heeft is van groot belang voor de omgang van de kinderen met vader. Ze moeten dan hun vader in de tijd dat ze hem zien met iemand anders delen. Bijna alle kinderen wier vader een nieuwe partner heeft, hebben hier minstens in het begin moeite mee. In enkele gevallen is vader’s nieuwe partner de aanleiding tot het verbreken van het contact. Voor moeder kan een nieuwe partner op verschillende manieren spanningen veroorzaken. De meest concrete dreiging is dat haar kinderen het in vader’s gezin leuker gaan vinden, vooral als er ook nog nieuwe broertjes en zusjes komen. Alhoewel de meeste kinderen hier eerder moeite mee lijken te hebben dan zich ertoe aangetrokken voelen, spreken verschillende moeders de vrees uit dat de kinderen op termijn bij vader zullen gaan wonen. Eén moeder maakt al voor de tweede keer mee dat een kind naar vader vertrekt. Sommige moeders hebben er (grote) problemen mee hoe het er bij vader thuis toegaat, met name wanneer vader een nieuwe partner heeft. Twee moeders gaan in dat geval bij vader op bezoek, ‘om te kijken waar haar kinderen zullen vertoeven’. De meeste moeders hebben echter weinig of geen contact met de mede-opvoedster van hun kinderen. Problemen in andere moedergezinnen Tot besluit van het onderwerp ‘opvoedingsspanningen’ vroegen we de moeders of ze in hun omgeving eenoudergezinnen kenden, waar in hun ogen sprake was van opvoedingsproblemen of een problematische opvoedingssituatie. We hadden hiermee twee bedoelingen. In de eerste plaats verwachtten we dat moeders het makkelijker zouden vinden een opvoedingssituatie van enige afstand te beschouwen, en daar zonder dat de onderzoeker wist om wie het ging haar opvatting over te geven.
168
In de tweede plaats gaf deze aanpak in zekere zin een uitbreiding aan de informatieverzameling met betrekking tot mogelijke opvoedingsspanningen. De meeste moeders kenden wel een eenoudergezin waarin zij problematische aspecten meenden te zien. In die zin gaf de beantwoording van deze vraag grond aan de veronderstelling dat het eenvoudiger is problematische aspecten aan andermans opvoeding te onderkennen of erkennen dan aan de eigen opvoedingssituatie. Uit de antwoorden van de moeders kwamen twee factoren duidelijk naar voren: ten eerste een verstoorde gezagsverhouding tussen moeder en kind (moeders die hun kinderen te vrij laten, kinderen die ‘over hun moeder heen lopen’) en ten tweede, dikwijls in samenhang hiermee, een té hechte relatie tussen moeder en kind. Ook hier werd dikwijls geduid op moedergezinnen met één kind. Andere door de moeders als problematisch gepercipieerde situaties hadden betrekking op moeders die de situatie niet echt aankonden en hun kinderen loslieten of ongeïnteresseerd raakten, conflicten rond de ex-partners en problemen rond omgangsregelingen. Tevens werden problemen genoemd ten gevolge van het fulltime of ’s-nachts werken van moeders, waardoor de moeders uitgeput raakten en de kinderen feitelijk zonder toezicht waren. De antwoorden versterkten aldus het beeld dat wij samenstelden van de opvoedingsspanningen in de moedergezinnen zelf. Tot zover een korte schets van de opvoedingssituatie in moedergezinnnen. De bevindingen wijzen enerzijds op opvoedingsspanningen die specifiek met de gezinssituatie samenhangen en anderzijds op ‘normale’ opvoedingsspanningen die door de gezinssituatie verscherpt of versterkt worden. Aanwijzingen van met de gezinssituatie samenhangende opvoedingsspanningen vonden we in het uitoefenen van de gezagsfunctie door moeder, in voor het moedergezin specifieke gezinsrelaties, en in de omgang van moeder en kind met de afwezige vader. Algemene, ‘normale’ opvoedingsspanningen zoals ontwikkelingsproblemen, puberteitsproblemen en interacties tussen kinderen lijken verscherpt te worden in een gezinssituatie met één ouder. Eenoudergezinnen met één kind nemen een speciale positie in, met name waar het gaat om zeer hechte moeder-kind relaties en daaruit voortvloeiende vervagende gezagsrelaties. Door het selecte karakter van de onderzochte groep moedergezinnen kunnen er alleen voorzichtige uitspraken worden gedaan met betrekking tot variabelen als sekse en leeftijd van het kind, sociaal-economische status van het gezin en oorzaak van ontstaan van het moedergezin. Zo zijn de waargenomen opvoedingsspanningen bij jongens en meisjes in overeenstemming met de ook in ander onderzoek vastgestelde sekse-specifieke gedragsproblemen, waarbij jongens meer externaliserend en grensoverschrijdend gedrag vertonen en meisjes meer internaliserend en teruggetrokken gedrag. Dat neemt niet weg dat bij de meisjes vooral puberteitsverschijnselen de moeders veel hoofdbrekens bezorgen. Niet onverwacht zijn het ook met name de oudere kinderen in het gezin waarover moeders de meeste opvoedingsvragen en -spanningen rapporteren. Met betrekking tot uitspraken over de invloed van de sociaal-economische status van het gezin moeten we eveneens voorzichtig zijn. Uitgaande van het opleidingsniveau van de moeder als indicator voor sociaal milieu, zijn er in onze onder-
169
zoeksgroep geen milieu-specifieke opvoedingsspanningen. De gerapporteerde opvoedingsspanningen komen in alle strata voor. Met betrekking tot de oorzaak van ontstaan van het moedergezin past het ons gelet op de oververtegenwoordiging van gescheiden moeders in het geheel niet een uitspraak te doen. Het is evenwel niet zo dat de beide verweduwde moeders géén opvoedingsspanningen rapporteren, of spanningen van een geheel ander karakter. Om na te gaan welke factoren van invloed zijn op de opvoedingssituatie, gaan we zoals reeds gezegd uit van de determinanten van ouderlijk handelen uit het model van Belsky. Hij stelt dat competent ouderlijk handelen wordt gedetermineerd door kenmerken van de ouder, kenmerken van het kind en contextuele bronnen van stress en ondersteuning. Kenmerken van het kind blijven zoals gezegd in dit gedeelte van het onderzoek buiten beschouwing; kenmerken van de moeder komen in 8.6 aan de orde. In de volgende paragraaf gaan we eerst de betekenis na van de genoemde bronnen van stress en ondersteuning: ‘marital relations’, werk, en het sociale netwerk.
8.5 Bronnen van stress en ondersteuning 8.5.1 Huwelijksrelaties ‘Marital relations’, volgens Belsky een potentiële bron van stress of ondersteuning, hebben in de context van moedergezinnen een zeer speciale betekenis. Alhoewel de feitelijke huwelijksband is verbroken, wil dit niet zeggen dat de moeders geen relatie meer met hun ex-man hebben. Het is wellicht niet waarschijnlijk, maar evenmin ondenkbaar, dat deze relatie een bron van ondersteuning in de opvoeding is. Een tweede modaliteit van ‘marital relations’ is de eventuele relatie met een nieuwe partner. Een moeder kan hieraan steun ontlenen, maar het kan evenzeer een bron van spanning zijn. We zullen zowel van de oude als de nieuwe partner proberen na te gaan in hoeverre hier van ondersteuning of spanning sprake is, maar eerst staan we met het oog op de achtergrond van moeder (de ‘developmental history’ in figuur 8.1) kort stil bij de oorspronkelijke huwelijkssituatie: was de echtgenoot in de opvoeding een bron van ondersteuning of van spanning? Huwelijk en ex-partner We vroegen de moeders zowel hoe hun huwelijk geweest was, als wat de rol van hun man in de opvoeding was, en of er wel eens onenigheid over de opvoeding was. Het is al eerder opgemerkt: de opvoeding van de kinderen was een bron van conflicten. Meer dan een derde van de moeders vertelde dat er onenigheid was over de opvoeding, soms zeer hevig, terwijl ook nog eens een kwart van de moeders vertelde dat vader de opvoeding in hoge mate aan haar overliet en zich er nauwelijks mee bemoeide. Uiteraard gaat het hier om een retrospectieve waarneming van de opvoedingssituatie in tweeoudergezinnen, een waarneming die gekleurd kan zijn door de latere ervaringen. Niettemin mogen we aannemen dat er zeker sprake is geweest van spanningen en conflicten.9 Opvallend is dat in tweederde van deze 18 gezinnen er geen, of geen goed contact bestaat tussen vader en kind(eren). Ook het omge-
170
keerde lijkt opgeld te doen: in alle gevallen - ook al is het een minderheid - waarin vóór de scheiding sprake was van gedeelde taken, of in elk geval geen sprake van onenigheid, bestaat een goede omgang tussen vader en kind en zijn er ook na de scheiding geen conflicten tussen de beide ouders. In vijf gevallen vertelt moeder in opvoedingszaken nog steun aan vader te ontlenen. Verschillende moeders constateren, soms met enige spijt, dat: ‘Wat ik tijdens mijn huwelijk al wilde, namelijk gedeelde verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de kinderen, nu, na de scheiding pas lukt in de vorm van coouderschap. Jammer dat het tijdens ons huwelijk niet lukte’. Het lijkt erop dat de opvoedingspatronen over de echtscheiding heen worden voortgezet: waren er veel conflicten dan is de kans op voortzetting daarvan groot; was er sprake van gedeelde zorg, afwezigheid van opvoedingsonenigheid en liefst beide, dan is de kans op een relatief harmonieuze situatie na de scheiding groot. Dit is in overeenstemming met de bevindingen van Kersten en Terpstra (1989), die in hun onderzoek naar co-ouderschap vonden dat een gelijkwaardige taakverdeling en de afwezigheid van machtsstrijd relatief gunstige voorwaarden waren voor het voortzetten van het co-ouderschap. Een minderheid van de moeders heeft met hun ex-man overleg over opvoedingszaken (zeven moeders zien hun ex-man überhaupt niet meer, en vier moeders hebben nog steeds conflicten met hem, ook over de opvoeding). Dat overleg kan variëren van het op de hoogte houden van vader (waarbij verschillende moeders erover klagen dat vader zelf nooit iets vraagt), tot overleg over regels en afspraken of het raadplegen van vader over belangrijke beslissingen. De behoefte aan overleg met vader varieert sterk: sommige moeders willen niets van vader’s bemoeienis weten, anderen hebben duidelijk behoefte aan meer overleg. Soms aarzelen moeders om vader te raadplegen om een kwestie niet nodeloos zwaar te maken, terwijl, zo zegt een moeder: ‘je het er anders misschien bij de afwas over had ...’. In enkele gevallen is het zo dat vader nog duidelijk de vaderrol speelt en inspringt in conflicten tussen moeder en kind, zelfs zodanig dat een zoon een paar dagen bij vader gaat wonen. Een goede en zekere omgangs- of co-ouderschapsregeling in stand houden en de kinderen zoveel mogelijk harmonie en continuïteit bieden lijkt voorts beter te slagen wanneer er geen nieuwe partner is bij vader of bij moeder. Dan dringt zich soms de vraag op naar de ‘echtscheidingsparadox’: bij de moeders (‘waarom kon het zo niet in het huwelijk’, vragen ze zich af) en ook bij de kinderen. Zeker wanneer vader en moeder zo goed en zo ‘gewoon’ met elkaar omgaan begrijpen ze niet waarom ze niet weer bij elkaar kunnen gaan wonen. Nieuwe partners Gelet op de vele wisselingen en conflicten lijkt een nieuwe partner voor slechts enkele moeders een bron van steun te zijn, ook in de opvoeding. Daar moet aan toegevoegd worden dat moeders er ook niet erg op uit zijn hun nieuwe partner in de opvoeding te betrekken, integendeel. Ze zoeken vooral een volwassen partner en steun voor zichzelf, hetgeen indirect natuurlijk zeker een positieve invloed op moeder’s opvoedingscompetentie kan hebben. Slechts een enkele moeder spreekt in deze zin over hun partner (‘hij geeft me zelfvertrouwen’). Voor veel andere moe-
171
ders lijken de wisselende partnerfiguren een nieuwe bron van spanning, althans in de opvoeding. De vraag resumerend, of ‘marital relations’ voor alleenstaande moeders (nog) een bron van stress of van ondersteuning zijn, lijken noch oude, noch nieuwe partners veel steun te bieden inzake de opvoeding. Ouderlijke opvoedingspatronen zetten zich na de scheiding voort, hetgeen impliceert dat er meer sprake is van spanning dan van ondersteuning. 8.5.2 Werk en inkomen Werk Van de 29 moeders in ons onderzoek zijn er 15 die buitenshuis werken, 2 die werkzoekend zijn en 12 die niet werken. Van de nu niet-werkende moeders willen er 8 vrijwel onmiddellijk of op korte termijn aan het werk.10 Beperkingen liggen daarbij behalve in de arbeidsmarkt ook in de combinatie van werk en zorgtaken, en in de aansluiting van werktijden en schooltijden. Dat betekent dat de meeste moeders een parttime baan nastreven. Een parttime baan die een minimum inkomensniveau garandeert, vereist evenwel een zeker opleidingsniveau. Veel moeders trachten dan ook hun opleidingsniveau ‘op te krikken’, zoals ze het zelf omschrijven: twee moeders hebben zojuist een beroepsgerichte opleiding achter de rug, drie moeders volgen nog zo’n opleiding. In tabel 8.3 wordt het al dan niet buitenshuis werken naar opleidings- en beroepsniveau weergegeven.
Tabel 8.3 Werken naar opleidings- en beroepsniveau11 Werken Opleidingsniveau Laag Midden Hoog Totaal
Niet
Zoeken
Laag
6 3 3 12
2 2
2 1 3
Beroepsniveau Midden 5 5
Hoog
Totaal
7 7
8 9 12 29
Ook van de 15 moeders die wèl buitenshuis werken hebben er 7 eerst een beroepsgerichte opleiding gevolgd, verschillende van hen eveneens met de bedoeling hun opleidingsniveau te verhogen, om uit te bijstand te kunnen geraken en/of om met een parttime baan een voldoende gezinsinkomen te verwerven. De meeste moeders geven de voorkeur aan een parttime baan, zodat er voldoende tijd voor de kinderen overblijft. Toch is het niet (alleen) de druk om de kost te verdienen die moeders als het ware ‘de arbeidsmarkt opjaagt’. De meeste moeders benadrukken hoe belangrijk het werk zèlf voor hen is. Sommige moeders getroosten zich aanzienlijke offers (in termen van taakbelasting en persoonlijk welzijn) om buitenshuis te werken. Werk betekent voor de moeders naast een inkomen en onafhankelijkheid van de uitkering in de eerste plaats zelfrespect en een gevoel van eigenwaarde: ‘Er wordt een appèl gedaan op andere kwaliteiten dan het ouderschap’.
172
In de tweede plaats biedt een werkkring een verbreding van het sociaal netwerk. In de derde plaats waarderen moeders hun werk omdat het een perspectief aan het leven geeft, naast en ná de kinderen. Er is geen enkele moeder die liever níet zou willen werken als dat niet zou hoeven, het feit dàt ze werken staat niet ter discussie. Wel zouden sommigen wat minder willen werken als dat (financieel) zou kunnen, zeker de moeders voor wie het werk zelf erg zwaar is of erg belastend. De combinatie van beroeps- en gezinsarbeid wordt zonder uitzondering zwaar genoemd en de mogelijkheden om uit te rusten, bij te komen of aan jezelf toe te komen gering. De meeste moeders hoeden zich ervoor op hun werk al te veel een beroep op hun gezinssituatie te doen, integendeel, ze vestigen daar liever niet de aandacht op. Van veel begrip of medewerking van de werkgevers lijkt overigens geen sprake te zijn. Sommige moeders, met name op de hogere opleidings- en beroepsniveaus, hebben relatief veel vrijheid in hun werk, zodat ze zèlf de situatie naar hun hand kunnen zetten wanneer dat nodig is. Sommige anderen ondervinden vooral hulp en steun van hun collega’s, zeker wanneer dat vrouwen zijn. Ziekte, vooral van kinderen, stelt moeders soms voor onoverkomelijke problemen. Eén moeder vertelt ongevraagd dat ze haar kinderen wel eens naar school stuurt als ze zich niet lekker voelen, ook al zou ze hen wanneer zij zelf thuis was, een dagje thuis hebben gehouden (de kinderen konden haar dan op haar werk bellen als het nodig was, maar deden dat eigenlijk nooit). Een andere moeder wier dochter tijdens haar ziekenhuisopname in een gastgezin vertoefde, klaagt over de volkomen afwezigheid van een ondersteuningsstructuur voor eenoudergezinnen in Nederland (deze moeder heeft zelf lang in het buitenland gewoond). Wat betekent het werken van moeder voor de opvoedingssituatie en voor de kinderen? De meeste moeders benadrukken de positieve effecten voor de kinderen: het feit dat er financieel meer kan en het feit dat zijzelf door hun werk een leukere moeder zijn en meer open staan voor de kinderen. Opvang en oppas wordt het meest geregeld met behulp van het informele netwerk, daarnaast wordt gebruik gemaakt van overblijfvoorzieningen, en oppas thuis. Als er een ouder kind in het gezin is, redden de kinderen zichzelf in de tijd dat moeder (nog) niet thuis is. Het gaat dan meestal om een uurtje tussen de middag of een uurtje aan het eind van de middag, na schooltijd. Toch zijn er een paar moeders die minder positieve geluiden laten horen. Drie van hen vinden het ‘vervelend’ dat hun kinderen een poosje alleen thuis zijn: omdat ze ruzie maken, dingen doen die eigenlijk niet mogen of aan moeder’s toezicht ontglippen. Maar ook als moeder thuis is, is het soms moeilijk om direct beschikbaar te zijn voor de kinderen. Eén moeder lost dat creatief op, door te zeggen ‘dat het loket nog een kwartier dicht is’ en zo haar hoofd vrij van haar werk te krijgen. Wat ook opvalt is dat bij werkende alleenstaande moeders het contact met de school wel heel gering wordt. Natuurlijk speelt hierbij een rol dat kinderen die groter worden niet meer gebracht en gehaald hoeven te worden, of dat ouders bij opvolgende kinderen in de kinderrij wat minder actief worden. Maar verschillende moeders zeggen ook weinig tijd of gelegenheid te hebben om zich nog met school bezig te houden. Een andere kanttekening is dat alhoewel verschillende moeders hun werk belangrijk noemen voor het ontmoeten van andere mensen, voor sociale contacten,
173
buitenshuis werken niet per definitie gunstig is voor het onderhouden van contacten. Na het werk en de gezins- en huishoudelijke taken zijn moeders vaak zo uitgeput dat ze ‘nergens meer aan toe komen’. Geldgebrek wordt dikwijls als oorzaak gezien voor een verdunning van sociale activiteiten, bij deze moeders kan ‘energiegebrek’ daar nog naast of voor in de plaats komen. Inkomen Het relatief hoge gemiddelde opleidings- en beroepsniveau neemt niet weg, dat het merendeel van de moeders met behulp van een ABW-uitkering in haar onderhoud moet voorzien, soms vermeerderd met bijverdiensten als oppas, schoonmaken, of een bijdrage van de ex-partner of ouders (zie tabel 8.4) Vier moeders ontvangen op hun inkomen uit arbeid een aanvullende uitkering en tien moeders voorzien in hun onderhoud door een baan buitenshuis (in zeven gevallen aangevuld met alimentatie). De beide weduwen hebben naast een AWW-uitkering respectievelijk inkomsten uit arbeid en bijverdiensten. Tabel 8.4 Inkomensbron naar opleidingsniveau Inkomstenbron ABW Opleidingsniveau Laag Midden Hoog Totaal
6 3 3 12
AWW + Inkomen 1 1 2
ABW + Inkomen 1 3 4
Inkomen uit arbeid 1 2 7 10
Totaal 8 9 12 29
Bij de vraag naar de toereikendheid van het inkomen moet een onderscheid gemaakt worden tussen objectieve en subjectieve armoede, tussen inkomen en rondkomen. Het hangt van veel factoren af in hoeverre een inkomen als toereikend wordt beschouwd, niet in de laatste plaats van de discrepantie met de voorgaande situatie. Dat blijkt ook in deze moedergezinnen. De allerscherpste armoede - uitsluitend ABW - komt in ‘slechts’ een kwart van de gevallen voor. Toch zijn ook hier moeders bij voor wie hun inkomen volgens eigen zeggen ‘meer is dan ze ooit gehad hebben’, hetgeen nog versterkt wordt door de relatieve zekerheid en de financiële autonomie. Er zijn ook moeders die desgevraagd goed van hun uitkering kunnen rondkomen, die met een gezin met vier kinderen toch nog op vakantie kunnen. Tegenover deze positieve geluiden staat, dat slechts eenderde van de moeders zegt géén financiële te problemen hebben. In de meeste gevallen, of het nu om ABW, een aanvullende uitkering of een bescheiden inkomen gaat, is het passen en meten en ‘gigantisch puzzelen’ om de eindjes aan elkaar te knopen. Het lukt, maar daar is dan ook alles mee gezegd, en: het wordt steeds lastiger, er is sprake van ‘financieel verval’. ‘Alles is hier tweedehands’, zo drukt een moeder het uit. Het wrange is dat juist moeders die werken vaak meer kosten hebben (bijvoorbeeld opvang voor de kinderen) en veel minder tijd voor allerlei besparende strategieën (zoals koopjes zoeken en kleding zelf maken).
174
Dit alles betekent dat er veel keuzen gemaakt moeten worden, ook voor de kinderen. Eén club, geen merkkleding, geen vakantie. Niet op vakantie kunnen wordt door veel moeders als een ernstige beperking genoemd in de behoefte er even tussen uit te kunnen, tijd door te brengen met de kinderen en ‘bij te tanken’.12 Enkele moeders hebben met het oog op deze behoefte een caravan of een zomerhuisje kunnen regelen waar ze ook zonder auto kunnen komen, en spreken hier met veel waardering over. Een verjaardagspartijtje kan al een onoverkomelijk probleem opleveren. Alhoewel veel moeders zeggen dat hun kinderen niet veeleisend zijn, zijn er toch ook veel conflicten over geld. Eén moeder (ABW) zegt het als volgt: ‘We leven in een hele materialistische trend en die krijg ik nu op m’n bordje’. En een ander spreekt de vrees uit dat mede door de slechte inkomenspositie, haar kinderen op een eilandje komen en de aansluiting met andere kinderen zullen missen. In hoeverre is ‘werk’ een bron van stress of van ondersteuning? Alles bij elkaar genomen, overheersen in de antwoorden van de moeders de positieve effecten van het werken buitenshuis. Zij ontlenen aan hun baan belangrijke gevoelens van zelfrespect en eigenwaarde. ‘Ik vind het gevoelsmatig belangrijk dat ik werk, zowel voor mijzelf als voor mijn dochter. Ik verdien liever zelf mijn geld. Dat heeft met mijn trots te maken’. De mate waarin werken buitenshuis een positieve factor en een bron van steun kàn zijn, is evenwel afhankelijk van de zwaarte van de baan en het aantal gewerkte uren. Een aantal moeders, minimaal werkend op HBO-niveau, lukt het om met een werktijd van 60-70% een inkomen te verwerven (vaak nog krap, en tegen aanzienlijke offers). Deze moeders voorzien in hun onderhoud, hebben tijd voor de kinderen en ‘genieten’ de positieve effecten die werk kan hebben (daar komt nog bij dat deze relatief hoog opgeleide moeders vaak ook nog wel wat steun van hun ex-partners of ouders ontvangen - soms zelfs van schoonouders!). Het is de vraag of dergelijke positieve effecten ook op de lagere beroepsniveau’s kunnen voorkomen. Van de drie moeders die op een laag beroepsniveau werken krijgt er één een aanvullende uitkering en werken de beide anderen 80%; beiden melden ondanks het feit dat ze met plezier werken, een aanzienlijke overbelasting en een soms geringe beschikbaarheid voor de kinderen. Ondanks de positieve aspecten is het verwerven van een adequaat inkomen of het rondkomen van een feitelijk niet toereikend inkomen voor een grote groep moeders een zekere een bron van stress. Dit wordt bevestigd door de geluiden van de moeders die in een relatief goede inkomenssituatie verkeren, en die daarmee werkelijk een zorg minder hebben (‘Ik voel me rijk’) en de moeilijke kanten van hun leefsituatie op allerlei manieren kunnen verzachten.
8.5.3 Sociaal Netwerk Bronnen van steun Een echtscheiding kan het sociale netwerk behoorlijk uit elkaar rafelen (zie bijvoorbeeld Van Tilburg 1989; Broese van Groenou 1991; Lassbo 1992a. Zo kan er sprake
175
zijn van een zekere ‘verbanning’ uit de schoonfamilie, vinden vrienden en kennissen het dikwijls moeilijk om met beide partners om te blijven gaan, vindt met name de mannelijke helft van echtparen een vrouw niet meer interessant of té interessant, en zorgt een verhuizing ervoor dat oude buren vervangen worden door nieuwe. Voor de kinderen kan hier nog een schoolwisseling bij komen; en dit alles in een periode dat een hecht en veilig sociaal netwerk van groot belang is. Ook de moeders in onze onderzoeksgroep zijn veel vrienden en kennissen kwijtgeraakt, en hebben anderzijds hun goede vrienden leren kennen. Verreweg het meest genoemd als bron van steun zijn vrienden, ‘mijn zelfgekozen familie’, zoals een moeder het uitdrukt. Een tweede belangrijke bron van steun zijn buren: vooral bij zaken als de opvang van kinderen. Bij buren lijkt een oververtegenwoordiging van eenoudermoeders te bestaan. Wellicht door een bepaald woningtoewijzingsbeleid is er soms sprake van een concentratie van eenoudergezinnen in een straat of buurtje. Er zijn ook moeders die dat juist opgezocht hebben. Familieleden: ouders, broers en zussen en in enkele gevallen oudere kinderen worden ook als bron van steun genoemd, maar bieden meestal instrumentele en soms financiële steun. Emotioneel-affectieve steun lijkt hier wat moeilijker te zijn, verschillende moeders zeggen dat ze daarvoor liever niet naar hun familie gaan. En verder zijn er enkele moeders die hun ex-man of hun huidige vriend als belangrijkste bron van steun noemen. Vrienden, kennissen en buren zijn overwegend vrouwen, en bovendien overwegend alleenstaande moeders: ‘Getrouwde vriendinnen doen vreselijk hun best om het te begrijpen, maar het is toch anders dan wanneer je in dezelfde situatie bent.....’. Erkenning en herkenning van de problemen, naast een behoefte aan wederkerigheid (niet alleen te hoeven vragen en dankbaar te zijn, maar ook iets terug te kunnen doen) lijken daarbij belangrijke drijfveren te zijn. Op de achtergrond speelt echter ook nog steeds de gedachte mee dat een vrouw alleen voor echtparen niet interessant of juist bedreigend is. Kinderen en school Opvallend is, dat ook de kinderen vooral met andere eenouderkinderen spelen. Alhoewel er niet veel voorbeelden van etikettering van kinderen werden genoemd, vertelden twee moeders dat het voorkomt, dat haar kinderen niet met bepaalde kinderen mogen spelen, of niet op verjaardagsfeestjes worden gevraagd omdat zij uit een eenoudergezin komen. Een andere moeder vertelt dat haar als gezin dermate ‘anders’ wordt gezien, dat de gezinssituatie niet de eerste reden is waarom veel kinderen niet bij haar dochter mogen spelen. Het viel ook op dat nogal wat moeders meldden dat hun kinderen moeilijk contact maken, enigszins alleen zijn. Maar omdat er geen populatiegegevens van schoolkinderen in deze leeftijd beschikbaar zijn kan niet afgeleid worden in hoeverre dit met de gezinssituatie samenhangt. Er zijn een paar moeders die zèlf het verband leggen. De school kan in het sociale netwerk heel belangrijk zijn, zowel voor kinderen als voor moeders. ‘School’ kan in een situatie vol veranderingen en wisselingen continuïteit bieden. Een nieuwe school kan voor kinderen een hele opgave zijn, maar
176
kan moeder ook aanknopingspunten bieden voor nieuwe contacten. Aan de andere kant zijn bijvoorbeeld ouderavonden een onbarmhartige confrontatie met de ‘stellencultuur’, zoals een moeder dat noemt. Een school kan niet-werkende moeders ook gelegenheid bieden activiteiten te ontplooien en zich gewaardeerd te voelen, zoals verschillende moeders ons lieten weten. Er zijn evenwel ook moeders die nauwelijks op school komen, zeker wanneer ze full-time werken. Opvallend was in onze onderzoeksgroep een school, waar relatief veel eenouderkinderen op zitten, en waar volgens de moeders veel aandacht geschonken wordt aan sociale vaardigheden en begeleiding. Vrijwel alle moeders met kinderen op deze school brachten het belang van deze - bewust gekozen - school naar voren: voor de wijze waarop hun kind was opgevangen of zich daar kon manifesteren (door bijvoorbeeld een kringgesprek over hun gezinssituatie te organiseren), voor het contact tussen moeder en school, of voor het netwerk van ouders waardoor hun kind bij onverwachte gebeurtenissen of calamiteiten altijd ergens terecht kon. Ook in het contact met het hoofd van deze school bleek een grote betrokkenheid bij de ouders en de gezinssituatie van de kinderen. Isolement Een baan buitenshuis biedt moeders een plaats in de maatschappij en daarmee sociale contacten en mogelijk sociale steun. Voor sommigen is het werk als zodanig of de combinatie met het gezin evenwel zo belastend dat een sociaal leven daardoor ‘op een laag pitje staat’. Of ze nu werkten of niet, veel moeders deden uitingen van eenzaamheid en isolement. ‘Dan zit ik ’s avonds weer alleen op de bank’, verzuchten ze. Ze hebben het gevoel dat ze alleen maar kinderen zien en missen een volwassen gesprekspartner. Sommige moeders eten samen met een ander eenoudergezin uit de buurt om aan deze behoefte te voldoen (met het financiële aspect als bijkomend voordeel). Toch waarderen niet alle moeders de relatieve eenzaamheid als negatief. ‘Ik word soms helemaal gek in mijn eentje. Ik weet me erover heen te zetten, maar dat blijf ik moeilijk vinden’. (Toch) ‘Vind ik deze vorm van eenzaamheid wel zo prettig als de eenzaamheid die voortkomt uit de onbereikbaarheid van de ander in een relatie’. Voor zover moeders steun of hulp missen is dat het meest voor zichzelf, als persoon. ‘Ik heb toch sterk het idee dat ik alles zelf moet doen. Ik ben niet helemaal alleen, maar echt steun ken ik niet. Als ik beslissingen neem kan ik dat met niemand overleggen. (...) Ik mis het meest steun voor mezelf. Maar als je samen bent, is er dàn altijd steun? Ik vraag het me af’. Wat verder wordt gemist is iemand om gewoon over de kleine, dagelijkse dingen van de kinderen te praten: ‘Wat een goed sociaal netwerk niet kan opvangen is het zomaar even praten over de kinderen. Daar geniet je toch het meest van met de vader van die kinderen. Dat komt nooit meer terug. Dat is op z’n minst wrang’. Steun bij de opvoeding Een belangrijke onderzoeksvraag was of het sociale netwerk moeders steun biedt in
177
de opvoedingssituatie. De antwoorden duiden erop de moeders in hoge mate open staan voor praten over opvoeding, voor goede raad en advies. Vooral dàn vinden ze het prettig om met andere alleenstaande ouders te praten. ‘Vaak met mensen in dezelfde situatie, die kunnen het beter begrijpen. Soms hoor je dan dat iets normaal is en het niet aan de situatie ligt’. Ondersteunen of geruststellen is evenwel iets anders dan corrigeren of kritiseren. Daar zijn ook goede vrienden vaak terughoudend in, zoals een moeder achteraf constateerde over de in haar ogen zeer ongunstige opvoedingssituatie rond haar scheiding. Ook wanneer moeders over moeilijkheden in andere eenoudergezinnen spreken, blijkt dat ze hun uitlatingen niet gauw aan de betrokkenen zelf zullen meedelen, ook al is dat een goede vriendin. ‘Opvoeding’ blijft een delicaat onderwerp, ‘en verder’, zegt een aantal moeders, ‘moet je het toch alleen doen’. Die mening wordt niet door alle moeders gedeeld. Een kleine groep moeders sprak van het delen van de zorg en de opvoeding. Delen met de oppas, met het gastgezin, met school. ‘Heel veel mensen zeggen: ik doe het alleen, maar dat is niet zo. Je hebt mensen nodig waar je af en toe terecht kunt en die je begrijpen. (...) Daarnaast moet je niet denken dat je alles alleen moet bedenken en doen. Advies vragen en hulp zoeken zijn heel belangrijk’. Etikettering en stigmatisering Nog altijd is er sprake van etikettering en stigmatisering. De voorbeelden van instanties (Sociale Dienst, Dienst Huisvesting, scholen, artsen en specialisten) zijn teveel om op te noemen. Veel moeders klagen erover dat ze direct als bijstandsmoeder worden gezien en bejegend. Twee bijstandsmoeders ervaren zichzelf als ‘nationaal bezit’ en dienen ‘op afroep beschikbaar’ te zijn. Ook de uitgesproken en onuitgesproken verwachtingen en oordelen vanuit de omgeving maken veel moeders boos - maar ook onzeker. ‘Anderen, zoals familie en zeker instanties, nemen je minder serieus als je een eenoudergezin bent. (.....). Er wordt meer op je gelet dat je alles goed doet. Is je kind vervelend in een tweeoudergezin dat is het gewoon een vervelend kind. Maar is je kind vervelend in een eenoudergezin, dan komt het omdat je een eenoudergezin bent’. Ook kinderen worden in enkele gevallen anders bejegend omdat ze tot een eenoudergezin behoren, zoals al eerder is opgemerkt. Voor veel moeders bieden vrienden, buren en familie emotionele en instrumentele steun. Vrienden, buren, opleidingen, werk en school zijn voorts ook belangrijk waar het gaat om opvoedingsondersteuning. Het sociale netwerk is daarmee zeker een belangrijke bron van steun. Er zijn evenwel ook aanwijzingen van isolement, zowel op individueel als op groepsniveau, en zowel voor werkende als voor nietwerkende moeders. Opmerkelijk is bovendien dat veel moedergezinnen hoofdzakelijk met andere eenoudergezinnen omgaan. Dit geldt zowel voor de moeders als de kinderen. Volgens Colletta (zie Belsky 1984) zouden bij afwezigheid van ‘marital relations’,
178
sociale netwerken als de voornaamste bron van steun fungeren. We hebben gezien dat ‘marital relations’ nauwelijks functioneren als bron van steun. Buitenshuis werken biedt moeders in alle gevallen een uitbreiding van de sociale contacten en gevoelens van zelfrespect en een positief zelfbeeld. Onder minder goede condities kan een baan buitenshuis evenwel ook bijdragen aan een zeker isolement buiten werktijd. Het lijkt daarmee evident dat het sociale netwerk de voornaamste (potentiële) bron van steun is. Inderdaad zeggen de moeders in ons onderzoek veel steun te ondervinden van vrienden, buren en familie. Er zijn ook duidelijke voorbeelden van moeders die het dankzij hun netwerk ‘redden’. Toch zijn er ook een aantal kanttekeningen te maken. Het is waarschijnlijk dat het sociale netwerk taken die eerder door de huwelijksrelatie werden vervuld, slechts in bescheiden mate kan overnemen of daarvoor kan compenseren. Bovendien is het sociale netwerk ook een kwetsbare bron van steun, zoals al blijkt uit de gevolgen van echtscheiding. Maar ook een eenzijdig samengesteld netwerk dat hoofdzakelijk bestaat uit personen in vergelijkbare situaties kan een kwetsbare bron van steun zijn. Ook isolement op groepsniveau is een vorm van isolement, van het losraken van de ‘mainstream in society’. Ten aanzien van de betekenis van sociale steun lijkt de uitspraak van Hardy and Crow (1991) van toepassing, die stellen: ‘One-parent families tend to be poor in an affluent society, and lonely in a couple-centered society’. Beide, armoede en eenzaamheid, herbergen het gevaar in zich van isolement, zowel op persoonlijk als op groepsniveau. Aanwijzingen van isolement zijn zeker aanwezig, ook al spreken moeders niet alleen maar in negatieve bewoordingen over alleen-zijn en eenzaamheid. Een ondermijnende werking hebben etikettering en stigmatisering, die blijkens de uitspraken van de moeders nog altijd springlevend zijn. In de verhalen van de moeders klinken ook tekenen van zelfetikettering door. Want alhoewel moeders zich verzetten tegen het negatieve beeld en de negatieve verwachtingen, treffen deze toch doel en vertalen zich in gevoelens van onzekerheid en ambivalentie. We komen hier nog op terug bij moeder’s opvoedingscompetentie.
8.6 Persoonlijke veerkracht In overeenstemming met de opvatting van Belsky (‘personal psychological resources are the most influential determinants of parenting’; 1984, p.91) komt de persoonlijke veerkracht van de moeder (‘parent’s personal resources’) als een zeer belangrijke factor naar voren. Zo zijn er de voorbeelden waarin moeders ondanks een opeenstapeling van ingrijpende gebeurtenissen, ondanks een problematische verhouding met de voormalige partner, ondanks een laag inkomen, of ondanks een geringe mate van sociale steun een positieve gezins- en opvoedingssituatie weten te garanderen. Aan de andere kant zijn er ook voorbeelden van moeders die in dezelfde of relatief zelfs iets betere omstandigheden ‘het hoofd laten hangen’ of er geen gat (meer) in zien.
179
Echtscheiding De echtscheiding heeft voor het merendeel van de vrouwen bevrijding en opluchting gebracht, soms gemengd met gevoelens van verwarring en onzekerheid. Uiteraard wil dit niet zeggen dat de eerste periode niet ingrijpend of dramatisch was. Dat is temeer het geval voor de vrouwen aan wier huwelijk een einde kwam vanwege een relatie van de man met een andere vrouw. (Een relatie met een andere vrouw was de enige reden waarom de man het initiatief tot de echtscheiding nam. Wanneer de vrouw het initiatief had genomen waren de redenen onder andere opvoedingsonenigheid, onderdrukking, alcoholisme en emotionele onvrede). Deze vrouwen spreken van een drama, een trauma, voelden zich minderwaardig en afgedaan. ‘Ik kon de kinderen soms niet naar school brengen’, vertelt een moeder die behoorlijk in de put raakte na 6 jaar conflicten, 2 jaar relatietherapie, en uiteindelijk een echtscheiding. Om de kinderen moesten ze door, zeggen veel moeders, alhoewel ze in die eerste periode ook vaak nauwelijks beschikbaar waren voor de kinderen. Veel moeders zoeken hulp in die eerste periode: bij de huisarts, het maatschappelijk werk, de RIAGG. Niet alleen hulp voor zichzelf, maar ook voor de kinderen. Ook hebben meerdere moeders vóór de scheiding samen met hun echtgenoot nog een relatietherapie gevolgd. Meestal had vooral de vrouw de hoop daarmee de dreiging van een scheiding te kunnen keren. Nu, een aantal jaren na de echtscheiding, voelen bijna alle moeders zich sterk, sterker dan voorheen, ‘gevormd door de gebeurtenissen’, zoals een moeder het uitdrukt. ‘Je krijgt wel een knauw maar je blijft toch overeind’, zegt een moeder voor wie de scheiding, 3 jaar geleden, dermate traumatisch was dat ze er nog elke dag mee bezig is. Voor een andere moeder is de balans uiteindelijk positief: ‘Als ik alles op de weegschaal leg, ben ik er heel sterk uitgekomen’. Er zijn ook moeders die hun redzaamheid wat relativeren: ‘Ik red het wel maar ik lever wel veel in. De dingen voor mezelf. Ik heb voor mijn kinderen gekozen, dat is mijn prioriteit. Ik ben niet zielig. Maar het is een constatering’, zegt een moeder die twee keer is gescheiden en thans zeven jaar alleen woont met twee zoons van 19 en 9 jaar. Alles bij elkaar is de draagkracht van de moeders even indrukwekkend als de draaglast. Sommigen kunnen het gewicht beter aan, beter delen of verdelen, dan anderen. Levensloop Het is aannemelijk dat de eigen jeugd, de eigen opvoeding en de verdere levensloop, dus ook de huwelijksbiografie, in hoge mate bijdragen aan de ‘coping abilities’ van de moeder. We vroegen de moeders dan ook hoe ze hun eigen kindertijd beleefd hadden. In hun antwoorden, soms vrij summier, soms heel uitgebreid, vielen drie aspecten sterk op. In de eerste plaats noemden veel vrouwen, door hun leeftijd grotendeels opgevoed in de vijftiger en (gedeeltelijk) zestiger jaren, hun zeer autoritaire en strenge vader. Soms als feitelijke constatering, soms als bron van conflicten en leed (‘vader
180
schuwde het niet om te slaan’). Moeder, die vooral zorgzaam was, trad bemiddelend op. In het verlengde van die patroon werd ook de sekse-stereotype opvoeding meerdere malen genoemd in termen als: ‘Ik ben opgevoed als vrouw: bescheiden, lief en bijna niet aanwezig’. Omschrijvingen van een gelukkige, harmonieuze jeugd zijn in de minderheid maar van veel belang, zoals de moeder die zegt: ‘Door mijn stabiele jeugd kan ik de moeilijkheden beter aan’. Het tweede aspect dat opviel was hoeveel ingrijpende gebeurtenissen veel moeders hadden meegemaakt, hetzij in hun gezin van herkomst, hetzij in hun verdere levensloop. Acht moeders behoorden in hun jeugd zelf tot een eenoudergezin, meestal door overlijden van een van de ouders. Wat ze verder nog meemaakten, in hun jeugd of tijdens hun huwelijk, leent zich niet voor beschrijving in dit verband, maar het wekt opnieuw verbazing wat zich in gezinnen afspeelt - en vooral ook wat mensen áánkunnen. Want ook onder degenen die veel hadden meegemaakt (meer dan drie ingrijpende gebeurtenissen) troffen we moeders die een zeer sterke indruk maakten en die zich zeer competent voelden. Het derde aspect dat bij veel moeders naar voren kwam is al eerder genoemd en betreft hun eigen huwelijk en gezinsleven. Ondanks het feit dat vaders de feitelijke opvoeding in hoge mate aan hun vrouw overlieten, vertelden de moeders dat er zeer veel onenigheid was over de opvoeding, in een aantal gevallen zelfs de directe of mede-aanleiding tot de echtscheiding. Die onenigheid had vaak te maken met verschil in opvattingen over (te) streng en (te) toegeeflijk, maar had evenzeer betrekking op het feit dat vader zo weinig beschikbaar was! Er zijn maar enkele moeders die een positief beeld schetsten van het aan de echtscheiding voorafgaande gezinsleven. Gezondheid Uit onderzoek blijkt dat alleenstaande ouders een relatief slechtere gezondheid hebben dan ouders in tweeoudergezinnen (Van Delft en Niphuis-Nell 1988). ‘Ten opzichte van alleenstaanden zonder kinderen komen ze vooral ongunstig uit de bus wat betreft factoren die samenhangen met het psychisch welbevinden, zoals nogal ernstige spanningen thuis en psychosomatische klachten’ (p. 76). Het hoeft geen betoog dat een minder goede gezondheid bij moeder een risico voor de kinderen inhoudt. Ook in onze onderzoeksgroep zijn nogal wat moeders met gezondheidsproblemen. Vier moeders hebben langdurige aandoeningen (reuma, multiple sclerose, astma, nek- en rugklachten) en twee moeders zijn geopereerd en langdurig behandeld voor een ernstige ziekte. De zorg voor hun kinderen hebben deze moeders tijdens hun behandeling uit handen moeten geven: er zijn vrienden in huis gekomen of hun kind is naar een gastgezin gegaan. In één geval konden de kinderen tijdens de ziekenhuisopname bij vader terecht. Verder noemen acht moeders klachten die met de gezinssituatie samenhangen: drie moeders zijn respectievelijk voor en na de scheiding, en na het overlijden van hun man enige tijd overspannen geweest; vijf moeders klagen over hardnekkige moeheid, gespannenheid en migraine. Deze klachten vragen hier en daar veel van de kinderen: zo vertelt een moeder dat haar dochter maandelijks twee dagen voor haar zorgt wanneer zij een aanval van migraine heeft.
181
De overige 16 moeders voelen zich zoals ze zelf zeggen: ‘Moe maar gezond’. Eén moeder voegt daar aan toe, dat ze beseft dat als de gezondheid wegvalt, er een groot risico ontstaat voor een alleenstaande moeder. Met betrekking tot hun geestelijke gezondheid en welzijn overheersen de positieve geluiden, alhoewel ook de moeders die vinden dat het goed met hen gaat daarbij een aantal kanttekeningen maken. Zo worden relatief veel gevoelens van eenzaamheid genoemd, ook door moeders die werken, evenals het gevoel weinig aan zichzelf toe te komen en het gemis van een partner of van volwassen gesprekspartners: ‘Elke dag kindergewauwel is niet optimaal’, drukt een moeder het scherp uit. Moeders met een co-ouderschaps- of omgangsregeling spreken met veel waardering over de dagen-zonder-kinderen die hen dat biedt; zelfs wanneer ze bij de omgang met vader wel hun bedenkingen hebben zouden ze deze vrijheid niet willen missen. Vijf moeders geven signalen af dat het minder goed met hen gaat: ze vinden het niet leuk, niet je-van-het, zijn minder vrolijk en vaak chagrijnig, of ‘spuugzat om alles alleen te doen’. Eén moeder zegt: ‘Uiterlijk zou je kunnen zeggen dat ik het wel red in m’n eentje, maar regelmatig denk ik: het gaat toch niet goed’. Ondanks de grote veerkracht en competentie tekenen zich hier toch de kosten af van een zeer grote draaglast. Hulpverlening In ruim de helft van deze moedergezinnen is professionele hulp nodig (geweest) voor zichzelf of voor de kinderen. Genoemd worden de RIAGG, het maatschappelijk werk, een opvanghuis, een zelfhulpgroep, de FIOM, de huisarts en het niet meer bestaande bureau voor echtscheiding. Van de moeders die geen hulp hebben gehad zegt één dat achteraf te betreuren (‘maar ik vond dat toen een afgang’) en raden drie moeders anderen dringend aan hulp te zoeken in geval van problemen. Misschien is het zo, dat de zaak toch al is opengebroken, dat men niet zoveel hoeft hoog te houden, of dat men extra alert is op mogelijke risico’s voor zichzelf of voor de kinderen. Bovendien, zo zegt een moeder die in hoge mate op hulpverlening aangewezen is (geweest), ‘... vind ik het moeilijker om hulp te vragen bij vrienden dan bij instanties’. Opvoedingscompetentie We deden in het vraaggesprek veel moeite iets van moeder’s gevoel van opvoedingscompetentie, of een mogelijke opvoedingsonzekerheid, boven tafel te krijgen. Ambivalentie is hier een grondtoon. De meeste moeders hebben niet gekozen voor de situatie waar ze in verkeren (ook al meent de omgeving van wel) en hebben zelf hier en daar hun twijfels, schuldgevoel, onzekerheid. ‘De omgeving’ draagt daar zeker toe bij. Verschillende moeders maken gewag van de opvattingen die er over kinderen uit eenoudergezinnen bestaan en hun eigen reactie daarop, een enkele moeder deelt die opvattingen ook zelf en vindt: ‘Een eenoudergezin is minder dan een tweeoudergezin, een kind heeft twee ouders nodig’. Sommige moeders reageren met boosheid op deze opvattingen, en signaleren het
182
gevaar dat dit soort berichten er juist toe leiden dat het verkeerd gaat. Anderzijds, zegt dezelfde moeder, wordt het alleen opvoeden ook onderschat, men houdt onvoldoende rekening met haar situatie. Er zijn meer moeders die de betekenis van hun gezinssituatie zowel overschat vinden (in de consequenties) als onderschat (in de zwaarte van de opgave). Hier blijkt ambivalentie in de verwachtingen van de moeders zelf: men verwacht enerzijds meer erkenning en begrip voor een moeilijke situatie, maar heeft tegelijkertijd last van het negatieve verwachtingspatroon dat het gevolg is van die extra aandacht. Anderen gaan op grond van dit negatieve verwachtingspatroon toch extra goed hun best doen, ‘Dat ze niet kunnen zeggen: daar heb je weer zo’n kind uit zo’n onvolledig gezin’. Een moeder heeft na de scheiding tegen haar kinderen gezegd: ‘Kinderen van gescheiden ouders mislukken heel vaak. Opeens gaat het slecht op school, met vrienden en alles. Dat zal ons niet overkomen’ (...). ‘Heel afschuwelijk eigenlijk’, voegt ze hieraan toe. Gevoelens van onzekerheid en een grote druk om het goed te doen blijken ook uit de ontvankelijkheid voor hulp, raad en advies (een moeder spreekt van ‘het bijstellen van mijn opvoedkundige eigenschappen’) en uit de ontvankelijkheid voor complimentjes over hun kinderen, waarvan verschillende moeders gewag maken. Dit alles neemt niet weg dat een grote groep moeders, bijna de helft, zich in positieve en zelfbewuste bewoordingen uitlaat over hun opvoedingskwaliteiten. Ze zijn zich bewust van hun beperkingen, durven die beperkingen ook aan de kinderen te laten zien en zien dat als een opvoedkundige waarde: ‘Het is goed om je af en toe kwetsbaar op te stellen. Daar leren kinderen van. Ik geef ook toe als ik de mist ben ingegaan’. Als het goed gaat met de kinderen heeft dat een positieve invloed op moeder’s zelfvertrouwen; verschillende moeders zeggen aan hun oudere kinderen te zien dat tijdelijke problemen overwonnen kunnen worden en ze putten daaruit moed en vertrouwen. De persoonlijke veerkracht van moeders lijkt, niet onverwacht, een centrale rol te vervullen in de vormgeving van de opvoedingssituatie, en daarmee, in het voorkomen en voorkómen van opvoedingsspanningen. De maatschappelijke omstandigheden (relaties, werk, sociale netwerk) beïnvloeden de opvoeding direct, maar ook indirect, via de persoon van de moeder. De levensloop en huwelijksbiografie, contacten met oude en nieuwe partners, de werksituatie en het sociale netwerk bepalen in hoge mate de ‘coping abilities’ van moeder. Dat betekent dat directe en indirecte ondersteuning van moeder’s opvoedingscompetentie via al deze bronnen plaats kan vinden.
8.7 Positieve aspecten Slechts enkele moeders waren geneigd hun gezinssituatie als negatief te beschouwen, sommigen omdat zij vinden dat kinderen twee ouders nodig hebben, anderen omdat zij het gevoel hebben dat zij het in hun specifieke situatie niet kunnen bolwerken. In twee gevallen leek er sprake van een verminderde interesse in de opvoe-
183
ding. In het algemeen overheerste de opvatting, dat de gezinssituatie misschien niet ideaal was, maar in hun geval heel goed werkte. Het is denkbaar dat hier sprake is van reductie van cognitieve dissonantie.13 Verder moet natuurlijk niet vergeten worden dat veel moeders de huidige situatie vergelijken met een voorgaande, soms heel wat minder verkieslijke. In het vraaggesprek was veel ruimte voor positieve aspecten; overigens brachten moeders deze ook ongevraagd bij allerlei onderwerpen naar voren. De positieve aspecten zijn te onderscheiden naar uitspraken over het gezin als zodanig, over moeder zelf, over de kinderen en, in een enkel geval, over vader. Een positieve perceptie en waardering van het eigen gezin volgt meestal op uitspraken waarin de superioriteit van het tweeoudergezin wordt gerelativeerd inzake de veronderstelde harmonie (‘als er harmonie is heeft het tweeoudergezin de voorkeur, maar hoe vaak is dat zo?’), inzake het veronderstelde opvoedingsbeleid (‘in hoeveel gezinnen wordt er met beleid opgevoed?’), inzake de veronderstelde wederzijdse steun tussen ouders, of inzake de wenselijkheid van onbegrensde financiële mogelijkheden (‘welzijn is belangrijker dan welvaart’). Tegenover deze kritische kanttekeningen bij het tweeoudergezin staan de afwezigheid van spanningen en conflicten in het eigen eenoudergezin, de saamhorigheid en de hechte banden, die hoog worden geprezen. Moeders zèlf zeggen in veel gevallen dat ze de gevolgen van de scheiding ten goede hebben weten te keren. Ze voelen zich sterker dan voorheen, onafhankelijker, zelfverzekerder in een aantal gevallen. Ze hebben van de nood een deugd gemaakt door voor zichzelf te kiezen en zich te ontplooien. Het bemachtigen van een betaalde baan heeft voor verschillende moeders het karakter van een overwinning. Verschillende vrouwen omschrijven zichzelf als ‘een leukere moeder’ dan voorheen, die in feite meer aan haar kinderen toekomt nu een slechte huwelijksrelatie niet meer haar aandacht en energie vergt. Met het oog op hun kinderen spreken veel moeders waardering uit voor de zelfstandigheid van de kinderen, een grotere behulpzaamheid en zorgzaamheid. Dat geldt ook voor de meer gelijkwaardige relatie waarin van wederzijds begrip sprake is, waarin ook moeder haar beperkingen kan tonen en haar fouten kan toegeven, en waarin voorts de kinderen zich niet voor een ‘blok van twee ouders’ gesteld zien. Ten aanzien van de afwezige vader zijn enkele moeders van mening, dat deze voor de kinderen (en voor haarzelf) nu meer vader is dan voorheen, en dat zij nog veel met hun ex-man kunnen delen. Wat moeders zelf niet naar voren brengen, maar wat zeker als positief effect is te zien, is het positieve rolvoorbeeld dat deze moeders hun kinderen bieden, zeker wanneer zij ook nog buitenshuis werken. Een moeder die als gezinshoofd optreedt en die aan een niet makkelijke situatie het hoofd biedt, kan eveneens een bijdrage leveren aan meer egalitaire sekse-rol attituden bij haar kinderen (vgl. Demo 1992, p. 104).
8.8 Samenvatting van de bevindingen Ten aanzien van de opvoeding van hun kinderen staan de meeste moeders er in hoge mate alleen voor. Dat was tot op zekere hoogte al zo vóór de echtscheiding, dat is
184
zeker het geval daarná. Vatten we de bevindingen ten aanzien van de opvoedingssituatie in moedergezinnen samen, dan ontstaat het volgende beeld. Opvoeden was in de voorafgaande tweeoudergezinnen in hoge mate een zaak van de moeder, en was in hoge mate sekse-stereotype verdeeld: vader representeerde het gezag, moeder had de dagelijkse verantwoordelijkheid en was vooral zorgend en soms bemiddelend. In veel gezinnen was sprake van opvoedingsonenigheid, hetgeen soms de directe, soms een mede-aanleiding was tot de echtscheiding. Wanneer de situatie vóór de echtscheiding meer ‘gedeeld’ was en minder gekenmerkt werd door conflicten, keert dit gedeelde patroon dikwijls na de echtscheiding terug. Maar ook het omgekeerde is het geval: ook een patroon van opvoedingsonenigheid en conflicten zet zich dikwijls na de echtscheiding voort. De ondervraagde moeders rapporteerden weinig echte opvoedingsproblemen of -crises; wèl worden veel opvoedingsvragen en -spanningen genoemd. Algemene opvoedingsspanningen hebben vooral betrekking op ontwikkelingsproblemen en interacties tussen broertjes en zusjes die voor een alleenstaande ouder als extra zwaar worden ervaren. Specifieke opvoedingsspanningen hebben betrekking op de gezagsfunctie en het gedrag van kinderen, op gezinsrelaties en op omgang met vader. Moeders noemen naast opvoedingsspanningen ook een aantal positieve aspecten van ‘opvoeden in je eentje’. Een kwart van zowel de moeders als de kinderen heeft geen enkel contact meer met vader. Ruzies en conflicten zijn hiervan voor het merendeel de oorzaak. Voor de kinderen die wel een regelmatig contact met vader hebben, vergen de wisselingen tussen twee leefsituaties veel aanpassing. Slechts een minderheid van de moeders heeft nog steun van hun ex-echtgenoot in opvoedingszaken. Alhoewel sommige moeders blijven proberen hun ex-echtgenoot bij de opvoeding te betrekken, hebben andere moeders daar volstrekt geen behoefte aan. Nieuwe partners kunnen zowel voor moeders als voor kinderen een potentiële bron van stress betekenen. Voor kinderen zijn vooral nieuwe scheidingen pijnlijk. Een nieuwe partner van vader gaat in de meeste gevallen met aanpassingsproblemen bij de kinderen gepaard. Voor sommige kinderen is vaders nieuwe partner de reden dat zij vader niet meer zien. Voor moeder kan een nieuwe partner van vader om verschillende redenen bedreigend zijn, waaronder de vrees dat de kinderen bij vader zullen gaan wonen. Er is weinig tot geen contact tussen moeders en nieuwe partners van vader. Moeders getroosten zich vaak veel moeite en inspanning om een plaats op de arbeidsmarkt te veroveren. Bijna de helft van de moeders volgde of volgt een (beroepsgerichte) opleiding. Werken lijkt op de moeders een positieve invloed te hebben. De taakbelasting moet evenwel niet boven een bepaalde drempel komen. Er zijn aanwijzingen van eenzaamheid en isolement op persoonlijk niveau maar ook als groep: veel moeders gaan vooral met andere moedergezinnen om. Vrienden, buren en school zijn belangrijke bronnen van sociale contacten en -steun. Een werkkring is dat ook maar laat in sommige gevallen weinig ruimte over om de positieve effecten daarvan te genieten.
185
Wanneer we de bevindingen uit dit hoofdstuk terugkoppelen naar de probleemstelling van dit deel van het onderzoek, dan kunnen we vooruitlopend op het laatste hoofdstuk de volgende conclusies trekken. Alhoewel in dit deel van het onderzoek alleen naar moedergezinnen is gekeken, lijken de overeenkomsten met de opvoedingssituatie in tweeoudergezinnen groter dan de verschillen, in elk geval inzake de ervaren opvoedingsspanningen. Niettemin worden deze opvoedingsspanningen door de specifieke situatie en omstandigheden aangescherpt en verzwaard. Daarnaast is er een aantal specifieke spanningen. Met het oog op de onderwijskansen van kinderen kunnen de volgende specifieke kenmerken genoemd worden: - de verminderde gezagsfunctie, waardoor het aannemelijk is dat alleenstaande moeders minder in staat zijn gewenst gedrag bij hun kinderen te bewerkstelligen en hun eigen aspiraties te verwezenlijken; - gevoelens van opvoedingsonzekerheid en een grote druk om zich als opvoeder te bewijzen; - aanwijzingen van onvermogen kinderen met name in schoolse zaken te motiveren en te disciplineren, spanningen en conflicten over schoolse zaken; - opvoedingsonenigheid, zowel in het voorafgaande tweeoudergezin als na de huwelijksontbinding; - een geringe betrokkenheid van de vader bij de dagelijkse opvoeding, zowel voor als na de huwelijksontbinding; - problemen in de omgang met oude, nieuwe, eigen en partner’s partners, die de gezinsrelaties (blijven) bemoeilijken en niet zelden conflicten en opvoedingsonenigheid met zich mee (blijven) brengen; - aanwijzingen van isolement als persoon en als groep, voor moeders zowel als voor kinderen. Opmerkelijk is dat - kijkend naar de opvoedingssituatie - elementen van alle verklaringen zoals die in hoofdstuk 2 verwoord zijn, naar voren komen. Conflicten tussen ouders, opvoedingstekorten, sociale netwerken en economische achterstelling bepalen elk op eigen wijze de bovenstaande kenmerken. Dat betekent dat de verklaring van de ‘opvoedingstekorten’, die ten grondslag ligt aan ons ‘dieper graven in de opvoeding’, op zijn beurt weer onder invloed staat van conflicten en maatschappelijke omstandigheden. Tot dat laatste rekenen we opnieuw ook de maatschappelijke normen ten aanzien van positie en taken van mannen en vrouwen in onze samenleving (zie ook Bosman en Louwes 1989, p. 119-120). Ondanks ogenschijnlijke veranderingen op dit terrein eisen de heersende rolverwachtingen en -praktijken ten aanzien van, van vaders en moeders in onze samenleving nog altijd (met name) hun tol van alleenstaande moeders.
186
Noten bij hoofdstuk 8 1.
Het is uiteraard niet ondenkbaar dat zich door deze wijze van benadering een zekere mate van zelfselectie heeft voorgedaan. Op welke wijze dit de resultaten zou kunnen vertekenen is moeilijk te zeggen. Zowel de moeders die graag over hun (opvoedings-)problemen willen praten als de moeders die - tegen alle vooroordelen in - willen laten zien dat opvoeden in je eentje prima lukt, kunnen in sterkere mate op de in neutrale bewoordingen opgestelde introductiebrief hebben gereageerd. Op grond van mondelinge reacties van de moeders met wie een gesprek voerden veronderstellen dat het laatste enigszins het geval is. Dit zou de bevindingen inzake de gerapporteerde opvoedingsspanningen enigszins conservatief (kunnen) maken. 2. Hierbij moet aangetekend worden dat van één van de drie stimuleringsscholen geen enkele antwoordkaart terugkwam. Overigens reageerden ook vier vaders op de brief; ook met hen is een gesprek gevoerd, waarover hier nu niet wordt gerapporteerd. 3. Het gaat hier om één thuiswonend kind; in verschillende gezinnen hebben oudere kinderen het gezin al verlaten. In totaal behoorden tot de 29 moedergezinnen 62 kinderen, evenveel jongens als meisjes, waarvan er 9 niet meer thuis wonen. De benaderde kinderen in groep 6, 7 of 8, zijn eveneens gelijk verdeeld naar sekse: 14 meisjes en 15 jongens. 4. Zeven moeders noemen alleen de ABW-uitkering, zes noemen naast de uitkering bijverdiensten als oppas, schoonmaken, een bijdrage van ex-partner of ouders e.d. 5. De vraag waarmee het gedeelte over ‘opvoedingsspanningen’ werd ingezet luidde: De opvoeding van alledag is niet altijd even makkelijk. Er zijn veel alledaagse situaties die tot kleine of grote spanningen of conflicten kunnen leiden. Dat kan van alles zijn: problemen over eten, slapen, kleding, huiswerk, vriendjes, school. Hoe is dat in úw gezin? Wat zijn in úw gezin de lastige situaties? Wat bezorgt u wel eens ergernis of hoofdbrekens? Zijn er vaak zulke voorvallen? Wat doet u dan? 6. Hier kan (ook) sprake zijn van enige vertekening ten gevolge van: (1) een selectieve groep, (2) selectieve waarneming, en (3) terughoudendheid over ‘echte’ problemen. Opmerkelijk is in dit verband dat de meeste moeders in hun directe omgeving wèl een problematische opvoedingssituatie konden noemen. Verder moet benadrukt worden dat geen vergelijking met een controle-groep (‘gewone opvoedingssituaties’) mogelijk is. 7. Het hoge aandeel één-kind-gezinnen in onze onderzoeksgroep (ruim eenderde) is in overeenstemming met de percentages in de populatie van moedergezinnen: 40% van alle eenoudergezinnen en 35% van de gescheiden gezinnen heeft één kind In de tweeoudergezinnen is dit 25% (bron: Van Delft, SCP-bewerking op Woning Behoeften Onderzoek 1989; ongepubliceerd. Zie ook Van Gelder 1984). 8. Daarbij zijn twee vaders die na een tweede echtscheiding van moeder, ook voor de kinderen uit moeder’s eerdere huwelijk de vaderrol blijven vervullen. 9. Gerris, Vermulst en Siebenheller beschrijven in hun bijdrage over ‘overeenstemming tussen ouders’ (1990) het onderzoek van Block, Block en Morrison (1981). In deze longitudinale studie werd de mate van ouderlijke opvoedingsovereenstemming in 100 gezinnen vastgesteld toen de kinderen 3 1/2 jaar oud waren. In de eerste rapportage bleek dat de gebruikte overeenstemmingsmaat een goede voorspeller was voor de mate van gezinsharmonie. Tien jaar nadien bleek er een significant verschil te bestaan in overeenstemming tussen inmiddels gescheiden tegenover niet-gescheiden ouders (p. 148). 10. Recentelijk vonden ook Wielers, Tuinstra en Bosman dat van de bijstandsmoeders in hun onderzoek meer dan de helft onmiddellijk aan het werk zou willen (1993).
187
11. De codering van beroepsniveau is als volgt: 1 ongeschoolde en laaggeschoolde arbeid; 2 geschoolde arbeid, middelbare employees; 3 hogere functies, academische beroepen. 12. Hoe belangrijk ook, ook zonder financiële beperkingen is ‘vakantie’ voor een moedergezin niet zonder problemen. Verschillende moeders voelen zich, alleen met de kinderen op vakantie, sterk afwijkend en afwijzend bejegend door alle tweeoudergezinnen om hen heen. ‘Het lijkt wel of ik alléén als alleenstaande ouder op vakantie ben’. Ook dan zoeken de moeders vooral andere moedergezinnen op. Een enkele moeder vraagt bewust een vriendin mee. 13. Weeda (1983) spreekt van de theorie van de unieke situatie die personen in staat stelt het stelsel van waarden te laten dissoneren met de eigen ervaringen en om te gaan met de discrepantie tussen beide. ‘Het eenoudergezin is beroerd, zegt men, maar door van alles en nog wat - zeer verschillende redenen worden dan aangevoerd - heeft die persoon het toevallig wel prettig in deze leefvorm’ (p. 123).
188