DC
7
Epilepsie
1 Inleiding In dit thema komen aan de orde: 2 Wat is epilepsie? 3 Leven met epilepsie 4 Epilepsie-aanvallen
1
SAW DC 7 Epilepsie
1
2 Wat is epilepsie? Een epileptische aanval is een plotselinge kortsluiting of storing in de hersenen. Er is tijdelijk iets mis in de verbindingen tussen de hersencellen. Door die storing is het functioneren tijdelijk verstoord. De aanvallen kunnen heel verschillend zijn. De een raakt door deze storing alleen een tijd afwezig; dat noemen we een absence. Een ander krijgt een heftige aanval, valt op de grond en krijgt schuim op de mond. Wat voor soort aanval iemand krijgt, wordt bepaald door de plaats in de hersenen waar de storing begint, hoe de storing zich verspreid en hoe snel dit gaat. Eén op de 150 mensen heeft epilepsie. De ziekte komt evenveel bij mannen als bij vrouwen voor. Iedereen kan wel eens een epileptische aanval krijgen. Als je die een paar keer hebt gehad, heb je echter nog geen epilepsie. Iemand heeft pas epilepsie als hij regelmatig een aanval heeft. De oorzaak van epilepsie is niet altijd duidelijk en niet altijd goed vast te stellen. Er is soms sprake van erfelijke aanleg waardoor iemand meer kans maakt op epilepsie. Maar het kan ook ontstaan door hersenletsel bij de geboorte, na een zware hersenschudding of hersenvliesontsteking. Oudere mensen krijgen het wel eens na een hersenbloeding of -tumor.
3 Leven met epilepsie Epilepsie is over het algemeen geen belemmering om gewoon te participeren en functioneren in de samenleving. Tussen de aanvallen door, functioneren de hersenen normaal. Over het algemeen kunnen mensen met epilepsie ook gewoon kinderen krijgen. De kans dat die epilepsie krijgen is niet groter dan bij ieder ander. Alleen als beide ouders epileptisch zijn, is deze kans wel groter. Dit neemt niet weg dat epilepsie een grote invloed heeft op iemands leven. Sommigen mensen kunnen tijdelijk of levenslang niet meer autorijden of bergbeklimmen. Of zij kunnen bepaalde beroepen niet uitoefenen. Mensen met epilepsie moeten ook altijd rekening houden met zogenaamde uitlokkende factoren, als alcohol, te weinig slaap of lichtflitsen. Sommige patiënten voelen een aanval goed aankomen door hoofdpijn, duizeligheid, prikkelbaarheid of een vreemd gevoel in de maag. Andere voelen een aanval helemaal niet aankomen. Of iemand epilepsie heeft, kan onderzocht worden. Daarbij worden alle mogelijke oorzaken onderzocht en er kan een EEG-onderzoek gedaan worden. Daarbij wordt de activiteit van de hersenen gemeten. Een storing in die activiteit kán wijzen op epilepsie.
2
SAW Digitale Content
Er zijn medicijnen die de epilepsie kunnen stabiliseren, onderdrukken of de aanvallen kunnen verminderen. Er is soms veel onderzoek nodig vóór de juiste medicijnen voor iemand gevonden worden. Mensen met epilepsie kunnen in speciale klinieken onderzocht en behandeld worden. Als medicijnen niet meer helpen, kunnen zij soms geopereerd worden. Ongeveer 70% van de mensen is na verloop van tijd door de medicijnen vrij van aanvallen. Epilepsie bij kinderen kan ook weer overgaan. Bij volwassenen is genezing niet meer mogelijk.
4 Epilepsie-aanvallen Er zijn aanvallen die op één plaats in de hersenen beginnen. Dat noemen we een partiële of partieel beginnende aanval. En er zijn aanvallen die in alle hersencellen tegelijk beginnen. Dat noemen we een gegeneraliseerde aanval. We behandelen hieronder de meest voorkomende aanvalsvormen.
De meest voorkomende aanvalsvormen: • gegeneraliseerde aanvallen: - kleine aanval: absence of korte afwezigheid - grote aanval: gegeneraliseerd tonisch-clonisch insult • partiële aanvallen: - eenvoudige partiële aanval - complexe partiële aanval 2
Absence of afwezigheid
Bij een absence raken mensen even buiten bewustzijn. De ogen kunnen wegdraaien, iemand hoort je niet, reageert niet of staart wat voor zich uit. De absence duurt meestal niet langer dan 30 seconden. Daardoor wordt hij vaak ook niet opgemerkt. Absences komen vaak meerdere keren op een dag voor en soms heel vaak. Iemand weet op het moment zelf niet dat hij een absence heeft. Hij merkt het achteraf doordat hij bijvoorbeeld de draad van een verhaal kwijt is. Bij een kind lijkt het alsof hij niet geluisterd heeft. Dit kan tot problemen leiden in de opvoeding of het onderwijs. Om deze en andere redenen is het belangrijk dat de diagnose gesteld wordt en de opvoeders en onderwijzers geïnformeerd worden en instructies krijgen.
SAW DC 7 Epilepsie
3
Wat je kunt doen bij een aanval: • de aanval zijn beloop laten, je kunt die niet beïnvloeden, want hij reageert niet op zijn omgeving; • blijf bij de patiënt; • zorg dat de patiënt tijdens zijn absence zichzelf niet in gevaar brengt of verwondt. De grote aanval
Grote aanvallen spelen zich gelijktijdig in grote gebieden van de hersenen af. Ze worden ook wel gegeneraliseerde of tonisch-clonische aanvallen genoemd. Bij een grote aanval is iemand geheel buiten bewustzijn en valt. Vroeger werd epilepsie daarom ook wel ‘vallende ziekte’ genoemd. Iemand krijgt bij een grote aanval eerst spierkramp en verstijft. Dit is de tonische fase. Daarna valt hij op de grond. Hij haalt geen adem meer en wordt langzaam blauw. Na ongeveer 10 à 20 seconden gaat hij schokken met armen, benen en hoofd. Dat kan enkele minuten duren. Soms krijgt hij schuim op de mond. Als iemand tijdens de aanval op zijn tong bijt, kan dit schuim rood worden. Dit is de clonische fase. Na het schokken wordt hij slap en trekt wit weg. De ademhaling komt weer op gang en hij krijgt langzaam het bewustzijn terug. De patiënt kan verschillende reacties hebben na de aanval. Sommigen kunnen vrij snel weer opstaan. Anderen zijn niet direct aanspreekbaar. En weer anderen vallen in een diepe slaap. Wat je kunt doen bij een grote aanval: • leg iemand zo neer dat hij nergens tegen kan slaan of schuren, of zich anders kan verwonden; • zorg dat de ademhaling zo min mogelijk gehinderd wordt; • leg iets zachts onder het hoofd en neem een bril af; • probeer bij te houden hoe lang de aanval duurt; • stop geen harde voorwerpen tussen de tanden; • kijk of iemand een S.O.S.-talisman of plaatje met telefoonnummer draagt, of een medische informatiekaart bij zich heeft. Daarop staan instructies; • een arts waarschuwen als de aanval langer dan 5 minuten duurt of als er meerdere aanvallen kort na elkaar volgen, zonder dat de persoon in de tussentijd bij bewustzijn komt. Er kunnen dan medicijnen worden toegediend die de aanval stoppen of die voorkomen dat er meer aanvallen komen; • als je niet zeker bent of het om een epileptische aanval gaat, iemand gewond is geraakt of water heeft binnengekregen, moet je ook de arts waarschuwen
4
SAW Digitale Content
Ná een grote aanval kun je: • iemand als hij weer slap wordt op zijn zij in een stabiele ligging leggen, zodat de tong de luchtweg niet kan blokkeren en speeksel en bloed uit de mond kan lopen; • controleren of er geen lossen voorwerpen in de mond zitten, zoals een kunstgebit; • hem de tijd geven om bij te komen; • soms moet een patiënt braken of laat de urine lopen, wat vervelend is voor de patiënt. Stel hem dan gerust. • geef geen eten of drinken voordat de patiënt weer helemaal bij is, sprenkel geen water in het gezicht en probeer niet op hem in te praten;. Eenvoudige partiële aanval
Een eenvoudige plaatselijke aanval heeft meestal een heel kort en licht verloop. Het bewustzijn wordt niet verloren. De omgeving merkt er meestal niets van. Soms maakt een patiënt plotselinge bewegingen of hij ruikt iets, heeft een vreemde smaak in de mond of voelt tintelingen. Soms horen of zien zij even dingen die anderen niet horen of zien. Al deze verschijnselen worden een aura genoemd. Wat je kunt doen: • laat de aanval zijn beloop hebben en blijf in de buurt; • er kan niets gedaan worden om de aanval tegen te houden; • bescherm de patiënt tegen letsel. Complexe partiële aanvallen
Bij een complexe partiële aanval gebeuren er meer dingen tegelijk. In het begin maakt iemand de aanval nog bewust mee. Hij krijgt dan dezelfde symptomen als bij de eenvoudige partiële aanval. Ze duren een paar seconden. Zet de aanval door dan maakt iemand vaak doelloze bewegingen: slikken, kauwen, rondlopen, wrijven, enzovoort. Iemand krijgt een rood of juist bleek gezicht. Deze fase duurt enkele minuten. Daarna komt hij weer langzaam bij bewustzijn. Hij weet dan vaak niet waar hij is en wat er gebeurd is. Wat je kunt doen: • laat de aanval op zijn beloop en blijf in de buurt; • als er gevaar dreigt, leidt de patiënt dan met een rustige stem af, pak hem niet beet want dat kan verkeerd uitgelegd worden; • vertel achteraf waar hij is en wat er gebeurd is; • let op dat de patiënt zich niet verwond.
SAW DC 7 Epilepsie
5