Inhoudstafel : 1. inleiding…………………………………………………………………………………p.1 2. Opzet en Methodologie………………………………………………………………….p.1 2.1. Eigenheid van de groepen…………………………………………………………p.1 2.1.1. Historische context van jeugdcriminaliteit als allochtoon probleem…….. ...p.2 2.1.2. Historische context van racisme als een probleem van het Vlaams Belang ..p.4 2.2. Opzet, methodologie en data……………………………………………………...p.5 3. Situatieschets van beide voorvallen……………………………………………………..p.6 3.1. De roofmoord in Brussel…………………………………………………………..p.6 3.1.1. Chronologie………………………………………………………………….p.6 3.1.2. Politieke gevolgen………………………………………………………… p.8 3.1.3. Achtergrond………………………………………………………………….p.8 3.2. Racistische moorden in Antwerpen………………………………………………..p.8 3.2.1. Chronologie…………………………………………………………………. p.8 3.2.2. Politieke gevolgen……………………………………………………………p.9 3.2.3. Achtergrond………………………………………………………………….p.9 3.3. Waar gaan we naar op zoek ?……………………………………………………..p.10 4. De Roofmoord in Brussel-Centraal op 12 april 2006…………………………..……....p.10 4.1. Identiteitsconstructie daders………………………………………………………p.10 4.1.1. Voor de arrestatie van Mariusz O…………………………………………..p.10 4.1.2. Na de arrestatie van Mariusz O……………………………………………. p.13 4.2. Groepsconstructies en de indeling van de samenleving in groepen……………...p.17 4.2.1. Groepsindeling : allochtoon vs. autochtoon……………………………….p.18 4.2.2. De daders,hun Motief en de link met een groter Maatschappelijk Probleem……. ……………………………………………………………..p.20 4.2.3. Constructie van de dadergroep : dé allochtone gemeenschap en hun maatschappelijke verantwoordelijkheid…………………………………….p.28 Agressiviteit………………………………………………………………...p.28 Opvoeding…………………………………………………………………..p.30 Gebrek aan integratie……………………………………………………….p.34 Excuses, gebrek aanzelfkritiek, en sterke interne solidariteit………………p.35 Concreet signaal…………………………………………………………….p.40 5. De Racistische moorden in Antwerpen op 11mei 2006………………………………...p.43 5.1. Identiteitsconstrucitie dader……………………………………………………....p.51 5.2. De dader, zijn motief en de link met een groter maatschappelijk probleem……...p.51 5.3. Groepsindeling : het Vlaams Belang en de rest van de samenleving…………....p.65 5.3.1. constructie van de dadergroep : het Vlaams Belang en haar maatschappelijke verantwoordelijkheid……………………………………………………….p.65 extreem rechts………………………………………………………………p.65 racisme en het aanzetten tot racisme………………………………………..p.69 geweld en aanzetten tot geweld……………………………………………..p.70 opvoeding…………………………………………………………………...p71 de onwil om te integreren…………………………………………………...p75 slachtofferrol, gebrek aan zelfkritiek en interne solidariteit…………….....p.78 oplossingen voor het probleem vs. de macht van het Vlaams Belang……...p.83 6. de vergelijking…………………………………………………………………………..p.86 6.1. de link met een groter maatschappelijk probleem en de constructie van dadergroep………………………………………………………………………………p.87 6.2. oplossing voor het maatschappelijk probleem……………………………………p.91
1. Inleiding : België, voorjaar 2006. Binnen de tijdspanne van één maand vinden er twee moordpartijen plaats die enorm veel media-aandacht krijgen en het ganse land in opschudding brengen. Op zich vertonen deze twee incidenten weinig overeenkomsten. In Brussel wordt op 12 april 2006 een jongen brutaal doodgestoken omdat hij zijn mp3-speler niet onmiddellijk wil afgeven aan twee straatdieven. In Antwerpen worden op 11 mei 2006 twee vrouwen en een kindje afgeschoten uit racistische motieven. Eén vrouw overleeft de aanslag, maar de andere vrouw en het kindje zijn op slag dood. Een roofmoord en een racistische raid, dus. Er zijn echter wel enkele overeenkomsten. Zo gebeurden de beiden incidenten op zeer publieke plaatsen. De roofmoord gebeurde tijdens het spitsuur in een bomvol Centraal Station in Brussel. De racistische moordenaar hield zijn raid hartje Antwerpen. Dit is waarschijnlijk ook de reden van de enorme media-belangstelling en de massale opschudding onder de bevolking. Een tweede belangrijke overeenkomst is dat de moorden beide onmiddellijk worden bestempeld als een illustratie van een dieperliggend maatschappelijk probleem. Het eerste maatschappelijk probleem is dat van „steaming‟ in de grote steden en criminaliteit gepleegd door allochtone jongerenbendes, het tweede maatschappelijke probleem noemt men „het racistisch klimaat dat in onze samenleving hangt‟. En een derde belangrijke overeenkomst is dat etniciteit een belangrijke rol speelt (of krijgt toebedeeld) in beide gebeurtenissen. Een logish gevolg van de erkenning van een probleem op maatschappelijk niveau is dat men gaat zoeken naar oorzaken en verklaringen, en belangrijker, verantwoordelijkheid op maatschappelijk niveau. Wie of wat wordt verantwoordelijk gehouden voor deze maatschappelijke problemen ? Hoe en waarom wordt dit gedaan en wat zijn de verwachtingen t.o.v. deze verantwoordelijken ? Er wordt eigenlijk gekeken naar de constructie van iets wat ik een „dadergroep‟ zal noemen, daar tegenover staat de constructie van een „slachtoffergroep‟. Wat vooral belangrijk is voor deze casestudy is hoe etniciteit een rol gaat spelen in dit hele proces. En wat die rol ons kan vertellen over het „wij-zij denken‟ in onze samenleving als het gaat over de indeling „allochtoon-autochtoon‟. 1. Opzet en Methodologie : 2.1. Eigenheid van de groepen. Het uiteindelijke doel van dit onderzoek is een soort reconstructie van hoe er wordt omgegaan met maatschappelijke verantwoordelijkheid in verband met bepaalde maatschappelijke problemen. Wanneer men spreekt over een maatschappelijk probleem, impliceert dit automatisch dat er zich een probleem voordoet waar heel de maatschappij het slachtoffer van is enr tegelijkertijd ook een verantwoordelijkheid voor draagt. Waar we hier gaan naar kijken is echter niet de verantwoordelijkheid die men aan de maatschappij in het geheel toekent (op vlak van bestuur, beleid,…), wij gaan op zoek naar de „groep‟ waarbij men de oorzaak van dit probleem gaat zoeken en op welke manier deze groep een meer specifieke verantwoordelijkheid krijgt toebedeeld in de het hele maatschappelijke debat. Vandaar dat we dus gaan zoeken naar de constructie van de „dadergroep‟ omtrent een bepaald maatschappelijk probleem. We gaan ook kijken hoe deze „dadergroep‟ zich verhoudt tegenover de rest van de samenleving, die we zullen bestempelen als de „slachtoffergroep‟.
2
Deze verhouding van de dadergroep tegenover de slachtoffergroep geeft ons een beeld over de groepsrelaties binnen de samenleving in het kader van een maatschappelijke problematiek. En zoals Blommaert en Verschueren het stellen : groeprelaties hangen natuurlijk in de eerste plaats af van groepsidentiteiten (Blommaert en Verschueren : 1992). De maatchappelijke problemen waar we hier mee te maken krijgen zijn de problematiek van „allochtone crimaniliteit‟ en „de sfeer van racisme in de samenleving die de aanleiding kan gevent voor racistisch geweld‟. De groep waarbinnen de oorzaken worden gezocht voor het bestaan van „allochtone criminaliteit‟ is „dé allochtone gemeenschap‟ in de samenlving, de groep die wordt beschuldigd voor het veroorzaken van „een racistische sfeer in de samenleving‟ is „het Vlaams Belang‟. Het komt er op neer dat men oorzaken gaat zoeken in de „eigenheid‟ van deze groepen, die het bestaan van een maatschappelijk probleem zouden kunnen verklaren. Opvallend is dat we hier enerzijds te maken hebben met een zogenaamde „natuurlijke groep‟, namelijk „de allochtone gemeenschap‟, en anderzijds met een groep die een werkelijke groepsorganisatie kent die gebaseerd is op bepaalde, vastgelegde overeenkomsten, afspraken, regels en een bepaald gemeenschappelijk wereldbeeld 2.1.1. Historische context van jeugdcriminaliteit als allochtoon probleem. Over „natuurlijke groepen‟ weet Blommaert en Verschueren (1992) ons het volgende te vertellen : Er zijn inderdaad ontelbare parameters om groepen van elkaar te onderscheiden, maar er blijken nauwelijks objectieve criteria te bestaan om „natuurlijke groepen‟ te identificeren. De rol die elke individuele parameter speelt bij het bepalen van een groepsidentiteit hangt volledig af van historisch en socio-cultureel gevormde groepsinterne en –externe percepties en conceptualiseringen. (…) Er zijn dus geen objectieve (d.w.z. „constante‟ of „natuurlijke‟) criteria voor het identificeren van groepen. Elke parameter kan in de ene context domineren en in een andere volledig genegeerd worden, afhankelijk van de relevantie die eraan wordt toegekend. Met andere woorden, groepsrelaties en groepsidentiteiten zijn cognitieve gegevens op een intersubjectief gemeenschapsniveau. (Blommaert en Verschueren 1992, p.22-23) De allochtone gemeenschap is dus een groep waarvan de definitie afhankelijk is van de context waarin ze wordt opgevoerd. In dit geval wil dat dus zeggen dat de eigenheid of de definitie die men aan „de allochtone gemeenschap‟ in het kader van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in verband met „allochtone jeugdcriminaliteit‟ toekent, enkel een betekenis heeft binnen deze specifieke context van het debat rond „allochtone criminaliteit‟. Met andere woorden : men gaat hier op zoek naar een link tussen een maatschappelijk probleem en een bepaalde groep, maar deze groep wordt eigenlijk geconstrueerd vanuit de manier waarop men dit maatschappelijk probleem benaderd. In dit geval zou de aanleg voor agressie, geweld en criminaliteit een eigenschap zijn van dé allochtone gemeenschap. In het geval van „allochtone jeugdcriminaliteit‟ zit men in de eerste plaats met een probleem van jeugdcriminaliteit. Door echter deze criminaliteit te klasseren volgens de „etnische afkomst‟ van de daders, gaat men zich in de eerste plaats concentreren op deze „etnishe afkomst‟ om oorzaken en verklaringen te zoeken voor dit probleem. Alle andere oorzaken en verklaringen worden ondergeschikt gemaakt aan deze tweede „belangrijke‟ determinant van het probleem. Het gaat niet zomaar over jeugdcriminaliteit, het gaat om allochtone
3
jeugdcriminaliteit. Dit houdt natuurlijk in dat men ervan uitgaat dat er andere verklaringen en oorzaken zijn voor „autochtone jeugdcriminaliteit‟ en „allochtone jeugdcriminaliteit‟. Wanneer men de onderverdeling „allochtoon-autochtoon‟ één van de belangrijkste criteria gaat maken om soorten criminaliteit onder te verdelen, is de redenering natuurlijk snel gemaakt dat ook de verklaringen en oorzaken voor die criminaliteit moeten worden gezocht volgens de indeling „allochtoon-autochtoon‟. Met andere woorden het probleem van jeugdcriminaliteit wordt geculturaliseerd. „Allochtone jeugdcriminaliteit‟ wordt gezien als een illustratie van het verondersteld problematische karakter van culturele diversiteit binnen een samenleving. Met andere woorden : allochtone jeugdcriminaliteit wordt beschouwd als een onderdeel van de migratenproblematiek, en daarin kunnen we een verklaring vinden waarom men dit probleem van jeugdcriminaliteit gaat toeschrijven aan bepaalde eigenschappen van dé allochtone gemeenschap in ons land. Men gaat oorzaken zoeken voor dit probleem in wat men ziet als de „abnormaliteit‟ van allochtonen, in dat wat hen „anders‟ maakt dan de „autochtoon‟ die volgens redenering eigenlijk wordt bekeken als het prototype van een „normaal‟ persoon. De vreemdeling is een fenomeen waarvoor ons denken slecht gewapend is. Het lijkt alsof we niet weggeraken uit een vrij onproductieve denkpiste : die van het homogeneïsme, waarbinnen afwijkingen van een voorgestelde norm sowieso als gevaarvol, en als een bron van conflicten worden beschouwd. (Blommaert en Verschueren 1992, p.231) Door het probleem van jeugdcriminaliteit een onderdeel te maken van de problematiek die voortkomt uit de culturele diversiteit in onze samenleving, wordt de zoektocht naar oplossingen, zoals hierboven vermeld staat, inderdaad een vrij onproductief aangezien er enkel rekening wordt gehouden met oorzaken die in verband staan met een veronderstelde cultuurkloof tussen allochtonen en autochtonen in de samenleving. Met andere woorden, de oorzaken voor het probleem worden gezocht met een beeld in het achterhoofd als zou de aanwezigheid van allochtonen gevaarlijk zijn en een bron van conflicten. Volgens Blommaert en Verschueren (1992) wordt de « problematiek van migranten zeer vaak geformuleerd als een problematiek van de cultuurkloof, vaak nog versterkt door een toestand van sociaaleconomische achterstelling ». De beschrijving van de problematiek waarbinnen het probleem van jeugdcriminaliteit hier wordt gekaderd wordt dus opgebouwd rond twee factoren : cultuurverschil en achterstelling. Over die cultuurverschillen en achterstelling in combinatie met het negatieve beeld van allochtonen wordt het volgende gezegd : Cultuurverschillen vormen niet de oorzaak van het negatieve beeld. Zij vervullen eerder een rol als argument, als verantwoording voor wat in de kern een wijdverspreid, en een steeds respectabeler wordend racisme is binnen onze samenleving. Het is dit racistisch culturele argument dat eenvoudige, op zichzelf onschuldige alledaagse fait divers opblaast tot irriterende cultuurkenmerken van de andere. Het is dit racisme dat de andere steeds abnormaler doet lijken, steeds meer in strijd met allerlei normen, gewoonten en wetten. (…) Een globale sociaal-economische achterstelling zou wel een een gevolg kunnen zijn van negatieve beeldvorming, van de niet-aanvaarding van het anders zijn van migranten. Zolang beleid en onderzoek zich blijven wentelen in een pluralistische eigenwaan en in de ontkenning van fundamenteel racisme, kan deze mogelijkheid niet eens ernstig worden onderzocht. Het is natuurlijk gemakkelijker een vaag gedefinieerde „inpassing‟ te eisen en ongeïntegreerdheid voor te stellen als de belangrijkste factor voor het socio-
4
economisch profiel van de migrant. In dit opzicht wordt de verantwoordelijkheid volledig naar de migrant doorgeschoven. (Blommaert en Verschueren 1992, p. 232) Dat „dé allochtone gemeenschap‟ als groep verondersteld wordt een verantwoordelijkheid te hebben in het probleem van jeugdcriminaliteit heeft te maken met een diepgeworteld geloof in de samenleving dat het samengaan van verschillende culturen in één samenleving per definitie voor een conflictsituatie zorgt. Het fenomeen van „allochtone jeugdcriminaliteit‟ wordt op die manier gezien als een illustratie van die conflictsituatie. Als gevolg daarvan wordt het een bijna automatische reflex om bij een groter probleem waar allochtonen een rol in spelen, dé allochtonen een soort hoofdrol toe te bedelen als het op de verklaring van dat probleem aankomt. Men gaat verklaringen zoeken voor dit fenomeen aan de hand van twee factoren : cultuur en achterstelling. 2.1.2. Historische context van racisme als een probleem van Het Vlaams Belang. Een probleem dat nauwe banden heeft met de problematiek van allochtonen in de samenleving, is racisme. Zoals we hierboven hebben gezien ligt racisme volgens Blommaert en Verschueren aan de basis van de focus op cultuurverschillen wanneer het aankomt op problemen waar allochtonen bij betrokken zijn. Met andere woorden : racisme ligt aan de basis van de indeling „allochtoon-autochtoon‟ voor de verklaring van bepaalde maatschappelijke problemen. Het volgende maatschappelijke probleem dat hier aan bod komt is dan ook racisme, of beter gezegd : het probleem van de racistische sfeer in de samenleving die leidt tot het banaliseren van racisme en tot racistich geweld. Dit maatschappelijk probleem wordt echter niet bepaald bekeken zoals hierboven door Blommaert en Verschueren (1992). De oorzaak van het racisme-probleem in onze samenleving wordt gezocht in de prominente aanwezigheid van extreem-rechts in onze samenleving in de vorm van het Vlaams Belang. De „dadergroep‟ in dit verband is dus een reëel bestaande groep, wat een groot verschil is tegenover dé allochtone gemeenschap. Deel uitmaken van het Vlaams Belang (men doelt hier niet enkel op de partij alleen, maar op alle leden en kiezers) is gebaseerd op de keuze voor een bepaalde ideologie en bepaalde standpunten en houdt in dat men zich kan vinden in uitspraken en praktijken van deze groep. Ook bij het Vlaams belang gaat men de oorzaken voor het maatschappelijke probleem in verband met racisme zoeken in de eigenheid van het Vlaams Belang. Aangezien het Vlaams Belang al lang beschouwd wordt als een racistische partij en in 2004 zelfs veroordeeld werd aan de hand van de wet van 30 juli 1981 tegen racisme en xenofobie1, bestaat er geen twijfel over de link tussen deze groep en het probleem van een racistische sfeer in de samenleving. Het Vlaams Belang wordt verantwoordelijk gehouden voor het aanwakkeren van die sfeer. De vraag is natuurlijk of het wel degelijk zo is, dat het Vlaams Belang de oorzaak is van een racistische sfeer in de samenleving en niet eerder een gevolg? Racisme bestaat in officiële versie haast uitsluitend in de vorm van vrij aanvaardbare xenofobe gevoelens, die door kwaadwillige agitatoren (in eerste instantie wordt hiermee 1
Het Vlaams Blok werd toen eigenlijk niet zelf veroordeeld, maar wel drie VZW‟s van de partij. De voorzitter van het Vlaams Blok was echter tevens voorzitter van deze VZW‟s en ook de boekhouding ervan zat bij het Vlaams Blok. De VZW‟s werden veroordeeld voor het aanzetten tot haat en het aanzetten tot discriminatie. Het Vlaams Blok deed echter gewoon verder zoals het bezig was. Enkel hun naam veranderde in Vlaams Belang en ze pasten hun standpunten zo aan dat veroordeling door justitie niet meer mogelijk was. Hun politieke ideologie is sindsdien niet veranderd.
5
het Vlaams Blok bedoeld) worden aangewakkerd. (…) Het electoraat wordt hier vrijgepleit van alle schuld, en racisme wordt volledig in de schoenen geschoven van de politici die inspelen op het ongemak, de misvattingen, de vooroordelen of de angst voor het nieuwe bij bepaalde Belgen. De migrantenproblematiek krijgt hier een impliciete partijpolitieke dimensie: het is duidelijk dat men kamp kiest tegen het Vlaams Blok en andere extreem-rechtse politieke bewegingen, en dat men daarbij de onschuldige kiezer zo min mogelijk voor het hoofd wenst te stoten. Men drukt door deze eliminatie van racisme immers uit dat het Vlaams Blok niet de enige hoop op redding is voor het gefrustreerde electoraat. (Blommaert en Verschueren 1992, p. 155) Door de oorzaak van racisme in de schoenen van het Vlaams Belang te schuiven hoeft voor de rest niemand anders aan enige zelfreflectie te doen op dit punt. Men plaatst de Belgische bevolking compleet buiten schot wat betreft eventuele schuld aan racisme. 2.2.
Opzet, methodologie en gebruikte data.
Aan de hand van de verslaggeving in enkele Vlaams kranten naar aanleiding van de roofmoord van 12 april 2006 enerzijds, en de racistische moorden van 11 mei 2006 anderzijds gaan we in de eerste plaats op zoek naar de constructie van de dadergroep in beide gevallen. We gaan ook kijken hoe deze dadergroep gesitueerd wordt ten opzichte van de rest van de samenleving (groepsrelaties). Om dit te doen gaan we op zoek naar het „beeld‟ dat in de verslaggeving wordt meegegeven over maatschappelijke problemen, maatschappelijke verantwoordelijkheid en de groepen die verantwoordelijk worden gehouden. Om die „beelden‟ te kunnen reconstrueren gaan we kijken naar het discours dat gebruikt wordt en wat het resultaat daarvan is. Waar we ook nieuwsgierig naar zijn, zijn de achterliggende redenen waarom situaties worden voorgesteld zoals ze worden voorgesteld. Met andere woorden: we gaan op zoek naar wát het discours vertelt en waaróm het dat vertelt. Om dit uit te zoeken maken we gebruik van de methode van “Linguistic Pragmatics”. Dit wordt gezien als een functioneel perspectief op taal, dat rekening houdt met de complexiteit van taal in zijn cognitief, sociaal en cultureel gebruik. Dit wil zeggen dat in de constructie van betekenis datgene wat expliciet gezegd wordt verbonden is met een geheel van impliciete veronderstellingen. Wanneer men deze impliciete veronderstellingen gaat recupereren uit het discours krijgen we dus een beeld van de visie op de wereld en de samenleving van waaruit men vertrekt om bepaalde zaken te vertellen en te verklaren. In verband met het discours over de maatschappelijke problemen dat we hier gaan bekijken zal dit ons dus een beeld opleveren van de veronderstellingen over de samenleving waarop de geopperde verklaringen voor maatschappelijke problemen zijn gebaseerd. Er wordt dus een discoursanalyse uitgevoerd en daarbij wordt gelet op de volgende elementen: * Woordpatronen en -strategieën: woorden en structuren zijn niet betekenisvol op zichzelf, de betekenis komt van de grammaticale en lexicale keuze in relatie met het onderwerp en de context. Zoals bijvoorbeeld het geval is bij de term “allochtone criminaliteit”. * Presupposities en implicaturen: informatie waarvan verondersteld wordt dat ze behoort tot de „algemene kennis‟ van (in dit geval) het publiek van de kranten. * Globale betekenisconstructies: de manier waarop (expliciete en impliciete) betekenissen worden gecombineerd in argumentatiepatronen. Coherentie en recursiviteit creëren betekenisnetwerken, waarin sociale patronen van betekenisgeving zijn ingebed.
6
We zoeken dus naar wat verondersteld wordt de „realiteit van onze samenleving‟ te zijn. Dit gaan we na door te kijken naar het impliciete beeld van de samenleving dat wordt meegegeven via het discours. Dit impliciete beeld kan worden gehaald uit betekenissen die systematisch en herhaaldelijk terug te vinden zijn in het discours. Er wordt ook gekeken naar betekenissen die systematisch en herhaaldelijk niet terug te vinden zijn in het discours. De data die hier worden gebruikt komen uit enkele Vlaamse kranten. Met name De Morgen (DM), De Standaard (DS), Het Volk (HV), Het Laatste Nieuws (HLN) en De Gazet Van Antwerpen (GVA). De artikels naar aanleiding van de roofmoord verschenen allemaal in een tijdspanne van twee maanden na 12 april 2006, de artikels naar aanleiding van de racistische moorden in Antwerpen deden dit in een tijdspanne van twee maanden na 11 mei 2006. Er werd zowel gekeken naar verslagen als opiniestukken, lezersbrieven werden genegeerd.
2. Situatieschets van beide voorvallen. 3.1. De roofmoord in Brussel. 3.1.1. Chronologie. Op 12 april 2006 zijn Mariusz O. (16) en Adam Giza (17) op strooptocht in Het Brusselse Centraal Station. Hun plan is om iemand te beroven. Na een tijdje te hebben rondgekeken valt hun oog op Joe Van Holsbeeck, die samen met zijn vriend naar zijn mp3-speler aan het luisteren is. Zij staan te wachten op een vriendin die gaat aankomen met de trein. Mariusz O. en Adam Giza stappen op de jongens af en vragen hen de weg naar de Nieuwstraat. Mariusz O. grijpt al gauw naar de mp3-speler van Joe Van Holsbeeck. Deze laat dit echter niet zomaar gebeuren en verzet zich. Hierop krijgt hij van Adam Giza vijf messteken in de hartstreek. De twee dieven zetten het op een lopen richting Grote Markt. Er wordt nog geprobeerd om Joe Van Holsbeeck te reanimeren, maar tevergeefs. Hij wordt overgebracht naar het Brusselse Sint-Pietersziekenhuis waar hij enkele uren later overlijdt. De daders konden ontsnappen, maar aangezien het volop spitsuur is in het Centraal Station zijn er zowel de beelden van de bewakingscamera‟s als vershillende ooggetuigen. De volgende dag houdt de politie dan ook een grote zoekactie naar getuigen. Aan vele pendelaars in het Centraal-Station wordt gevraagd of ze de dag ervoor iets hebben gezien. Beide daders hebben een nogal donker uiterlijk en dat deed verschillende mensen getuigen dat het om jongeren van „het Noord-Afrikaanse type‟ ging. Vanaf dat deze vaststelling door het parket wereldkundig wordt gemaakt twijfelt niemand nog aan het feit dat het om twee jongeren van Noord-Afrikaanse origine gaat. Ondertussen is er in heel het land veel verontwaardiging over de omstandigheden van deze roofmoord. Het publiek is geschokt om het feit dat iemand tijdens de spits, ten overstaan van verschillende getuigen, kan worden vermoord voor zoiets „onnozel‟ als een mp3-speler. Kardinaal Danneels heeft het over de moord in zijn paashomilie en premier Verhofstadt schrijft een brief naar de ouders waarin hij zegt dat het vinden van de moordenaars een absolute topprioriteit is van de politie. Op 17 april starten klasgenoten en vrienden van Joe Van Holsbeeck een petitie die een oproep is tegen geweld en voor een dialoog met delinquente jongeren. Ze moeten honderden keren benadrukken dat hun petitie zeker niet racistisch getint is. Die dag komt er ook een oproep van Fouad Ahidar, Brussels parlementslid voor spirit. Hij wil een stille mars houden
7
ter nagedachtenis van Joe Van Holsbeeck en tegen zinloos geweld. Hij vindt het de taak van „de allochtone gemeenschap‟ om daar massaal aanwezig te zijn en zo te laten zien dat ook zij genoeg hebben van het zinloze geweld in de grote steden. Ondertussen is de plaats van de moord in het Centraal Station uit gegroeid tot een soort bedevaartsoord waar verchillende mensen bloemen komen neerleggen. Op 19 april 2006 geeft het parket de beelden van de bewakingscamera‟s uit het Centraal Station vrij waarop de daders zijn te zien. De politie hoopt dat er tips vanuit de allochtone gemeenschap komen die kunnen leiden tot de identificatie van de daders. Dezelfde dag houdt de vzw Interpôle, de jeugdwerking van de Anneessenswijk in Brussel een stille mars uit medeleven met de familie van het slachtoffer en om duidelijk te maken dat niet alle allochtonen slecht zijn2. 20 april 2006, Joe Van Holsbeeck wordt begraven in de kerk van Haren. Op verzoek van de ouders wordt het een intieme plechtigheid. Ook politici blijven weg op het verzoek van de ouders. De moeder van het slachtoffer doet via de pers een oproep om niet alle Noord-Afrikanen te beschuldigen. Ze wil niet dat alle Noord-Afrikaanse jongeren het slachtoffer worden van wat er met haar zoon is gebeurd. 21 april 2006, parket geeft nieuwe beelden vrij waarop de daders te zien zijn. De politie doet opnieuw een oproep aan de allochtone gemeenschap om de daders aan te geven. En ook de Brusselse imams roepen op om de daders aan de politie uit te leveren. De Stille Mars waar Fouad Ahidar als eerste toe had opgeroepen komt er op 23 april 2006. Omdat de ouders geen inmenging van de politiek wilden wordt het een apolitieke mars. De mars is er ter nagedachtenis van Joe Van Holsbeeck en tegen zinloos geweld. Het is daarnaast ook een uiting van intolerantie tegenover criminaliteit en een oproep voor de voortzetting van de interculturele en interreligieuze dialoog en de dialoog over openbare veiligheid. Volgens de politie zijn er 80 000 deelnemers afgezakt naar Brussel. Er wordt opgemerkt dat er mensen van verschillende origine mee opstappen. Wat vooral opvallend wordt gevonden zijn de deelnemers van Noord-Afrikaanse origine. Een dag later, op 24 april 2006, krijgen leerkrachten uit Brusselse scholen nieuwe, scherpere beelden van de daders te zien. Eén van de daders wordt herkend door een leerkracht. Mariusz O. (16) wordt nog dezelfde dag na schooltijd aangehouden . Hij blijkt niet van Noord-Afrikaanse afkomst te zijn, maar hij is een Pool die illegaal in ons land verblijft. Hij bekent dat hij bij de feiten betrokken was, hij was degene die de mp3-speler van Joe afpakte. Mariusz O. wordt opgesloten in de gesloten instelling van Kasteelbrakel. Wanneer de volgende dag het nieuws bekend raakt dat één van de daders is opgepakt en dat het om een Poolse jongen gaat, wordt iedereen geconfronteerd met de vooroordelen die in onze samenleving leven. Later specifiëert men wel nog. De daders zijn namelijk niet zomaar Polen, maar Poolse Roma-zigeuners. De politie vermoedt dat de eigenlijke moordenaar, Adam Giza, naar Polen is gevlucht. Zijn identiteit is nu bekend en het Poolse gerecht wordt ingeschakeld. Op 27 april wordt Adam Giza (17) opgepakt in Polen. Aangezien de men in Polen meerderjarig is vanaf 17 jaar en de moordenaar de Poolse nationaliteit heeft, zal hij voor een 2
Zie Het Volk, 19 april 2006, pagina 4.
8
volwassene rechtbank kunnen worden veroordeeld. Op 2 augustus 2006 zal hij worden uitgeleverd aan België. 3.1.2. Politieke gevolgen Deze roofmoord had een aantal gevolgen voor de politiek in België. Zo werd de verscherping van het jeugdsanctierecht met spoed afgehandeld. Men was hier wel al een tijdje mee bezig, maar voor dit incident raakte men er niet over eens. Toenmalig federaal minister voor Binnenlandse Zaken Patrick Dewael deed een voorstel om een tweede jeugdgevangenis te gaan bouwen. Door moord wakkerde ook het debat over illegalen en de toelating van Poolse werknemers tot België weer aan. 3.1.3. Achtergrond Zowel Mariusz O. als Adam Giza hadden al een geschiedenis als „straatboefje‟ in ons land. Adam Giza, die eigenlijk in Polen woonde, kwam geregeld op bezoek bij zijn broer in België. Telkens als hij hier was pleegde diefstallen. Zijn favoriete buit was elektronica-apparatuur, die hij vervolgens in Polen verkocht. Hij werd al twee keer eerder opgepakt in Brussel en heeft hier in België ook een tijdje in een jeugdinstelling gezeten. Mariusz O. werd al vier keer betrapt op diefstal. Hij had geen papieren en gaf telkens een andere naam op. Op die manier werd er telkens een nieuw dossier geopend, en werd er geen link gelegd met zijn vorige arrestaties. Hij kon dus na verhoor telkens weer gewoon vertrekken. De twee daders waren ook die bewuste twaalfde april op rooftocht in Brussel. Het feit dat die rooftocht is geëindigd in een brute roofmoord, wijdt men aan het feit dat de jongens al heel de dag vruchteloos op rooftocht waren en dat Adam Giza daardoor gefrustreerd is geraakt. Mariusz O. verklaart dat hij niet eens wist dat zijn kompaan een mes bij had.
3.2. de racistische moorden in Antwerpen. 3.2.1.Chronologie Hans Van Themsche ontbijt op 11 mei 2006 zoals elke morgen in het internaat in Roeselare waar hij naar school ging. In plaats van naar de lessen te gaan, neemt hij echter de trein naar Antwerpen. In Antwerpen gaat hij eerst langs de kapper waar hij zijn haar laat afscheren, op een staartje op zijn achterhoofd na. Vervolgens loopt hij de zaak van een wapenhandelaar binnen en koopt daar een jachtgeweer en munitie. Nu is hij helemaal klaar voor zijn gruwelijke missie. Aan de Pottersbrug vindt hij zijn eerste slachtoffer. Songül Koç, een vrouw met een hoofddoek, zit op een bankje een boek te lezen. Vanwege die hoofddoek schiet Hans Van Themsche haar neer en wandelt daarna rustig verder. Gelukkig overleeft de vrouw de aanslag. In de Zwartzustersstraat wandelt de zwangere Oulematou Niangadou samen met Luna Drowart, het kleutertje waar ze op past. Hans Van Themsche de vrouw neer omdat ze zwart is, het kindje omdat ze een zwarte oppas heeft (volgens de moordenaar omdat hij niet wilde dat het kindje met een trauma moest verder leven). Uiteindelijk de moordenaar gestopt in de Lange Doornikstraat door een agent die door ooggetuigen werd gewaarschuwd. Hij vraagt Hans Van Themsche verscheidene malen om
9
zijn wapen neer te leggen. De schutter antwoord hierop dat de agent hem moet doodschieten. De agent schiet hem in de buik, maar Hans Van Themsche is niet levensgevaarlijk gewond. Hij wordt overgebracht naar het ziekenhuis, maar is er te erg aan toe om verhoord te worden. Wel worden er in zijn kleren stickers en speldjes gevonden die wijzen op extreem-rechtse en Vlaams-nationalistische sympathieën. De volgende dagen zal blijken uit documenten gevonden tijdens een huiszoeking bij de moordenaar dat hij de moorden op voorhand zou hebben gepland. Ook wanneer hij verhoord wordt geeft Hans Van Themsche toe dat hij doelbewust vreemdelingen uitkoos als zijn slachtoffers. Zijn doel was om uiteindelijk door de politie te worden doodgeschoten, maar eerst zo veel mogelijk vreemdelingen mee de dood in te nemen. Naar aanleiding van deze moorden betogen op 14 mei 2006 in het centrum van Brussel ongeveer 1500 mensen tegen racisme en tegen het Vlaams Belang. Luna Drowart wordt op 17 mei 2006 begraven. De dienst wordt in de Antwerpse SintPauluskerk gehouden. Op 19 mei 2006 wordt Oulematou Niangadou begraven in Bamako, de hoofdstad van Mali. Ze was daarvoor opgebaard geweest in een Antwerpse Moskee. De Belgische regering betaalde de repatriëring van het lichaam. De volgende dagen worden er verschillende kleine initiatieven voor meer verdraagzaamheid gehouden. Zo worden er op 23 mei 2006 witte ballonnen opgelaten door de leerlingen van de basisschool De Notelaar in Boutersem. In de buurt waar Oulematou Niangadou en Luna Drowart werden vermoord zetten de bewoners op 24 mei 2006 een stoel op straat als een symbool dat iedereen welkom is in hun buurt en om op te roepen voor meer verdraagzaamheid. In dezelfde dagen nemen enkele leerlingen van het Koninklijk Atheneum in Sint-Niklaas een singeltje op met de titel „Luna On My Mind‟. Zij willen hiermee de boodschap uitdragen dat er geen plaats is voor racisme in onze samenleving. Op 26 mei 2006 trekt er een mars door Antwerpen met de slogan „Het verdriet is van A‟ en „Stop racisme. Diversiteit is een realiteit.‟. Aanvankelijk was de mars gepland ter nagdachtenis van Mohammed Bouazza, een jongen die in de nacht van 30 april op 1mei verdween en 10 dagen later dood uit de schelde werd gevist. Niemand weet hoe hij in het water is terechtgekomen, maar vermoed wordt dat hij er is ingedreven door een bende discotheekgangers die hem viseerden omdat hij een „vreemdeling‟ was. Naar alle waarschijnlijkheid dus ook een dodelijk slachtoffer van racisme. Nadat Hans Van Themsche zijn racistische moorden had gepleegd, werd deze mars een groter initiatief. 3.2.2. Politieke gevolgen De Belgische wapenwet wordt met spoed verstrengd. goedgekeurd in het parlement.
De nieuwe wet wordt unaniem
3.2.3. Achtergrond Hans Van Themsche was voordien nog nooit in aanraking gekomen met het gerecht. Hij had dus geen crimineel of gewelddadig verleden. Wel getuigen sommige van zijn klasgenoten dat
10
hij het wel eens had gehad over een gewelddadige zelfmoord, gecombineerd met een massamoord onder vreemdelingen zodat hij toch nog iets goed zou hebben gedaan. Dit idee werd echter door niemand serieus genomen. Zijn familie had wel banden met extreem-rechts en Vlaams nationalisme. 3.3 Waar gaan we naar op zoek? Groepsidentiteiten en groepsrelaties. Omdat deze twee voorvallen beiden werden beschouwd als een illustratie van een groter maatschappelijk probleem, is er natuurlijk ook sprake van een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Er wordt dus nagegaan bij wie die maatschappelijke verantwoordelijkheid wordt gelegd en wat die precies inhoudt. Zijn er overeenkomsten en verschillen in dit proces tussen de twee moorden en zo ja, wat zijn die? Wat zegt dit over groepsidentiteiten en groepsrelatie in ons land die gebaseerd zijn op etnische afkomst? Wat zegt dit over racisme? In hoeverre hebben de verschillen tussen deze twee zaken (de verslaggeving en daarmee gepaard gaande beeldvorming) te maken met etnische verschillen tussen de betrokkenen? Worden er dezelfde verwachtingen gesteld aan de „allochtone gemeenschap‟ als aan de „autochtone gemeenschap‟ of wegen wij met twee maten en twee gewichten?
4. De roofmoord in Brussel-Centraal op 12 april 2006. 4.1. identiteitsconstructie daders 4.1.1. Vóór de arrestatie van Mariusz O. (12 april 2006 – 24 april 2006). Een dag eerder was Joe Van Holsbeeck, een jongen van 17 uit de Brusselse deelgemeente Haren, op dezelfde plek neergestoken door twee Noord-Afrikaanse jongens die op zijn mp3-speler uit waren. (…) De actie gisteren leverde ongeveer vijftien nuttige tips op. De speurders hopen vooral een zo correct mogelijke persoonsbeschrijving te kunnen opstellen van de voortvluchtige daders. De beelden van de bewakingscamera‟s in het station werden gisteren al geanalyseerd , maar waren niet erg duidelijk. (HV, 14 april 2006, verslag) Twee jongeren van Noord-Afrikaanse afkomst hadden het gemunt op zijn mp3-speler. (HV, 14 april 2006, verslag) Gisteravond hadden de speurders nog niets concreets. Er is een robotfoto, maar die blijkt te onbetrouwbaar om nu al te verspreiden. De beelden van de bewakingcamera‟s zijn voorlopig waardeloos: de twee daders zijn gefilmd, maar de beelden zijn veel te vaag. (…) Dankzij getuigenissen hebben de speurders de moord haarfijn kunnen reconstrueren. (…) De jongens zagen twee Noord-Afrikanen op hen afkomen. (…)
11
Voorlopig is enkel bekend dat het om twee Noord-Afrikaanse jongeren gaat. Leeftijd van de criminelen: tussen de 16 en de 20 jaar. (HLN, 15 april 2006, verslag) Dit zijn enkele zinnen uit de eerste berichten na de roofmoord in de kranten. Ze komen na verklaringen die het parket heeft gedaan op basis van ooggetuigenverslagen. Opvallend hier is het gemak waarmee men er vanuit gaat dat het om Noord-Afrikanen gaat. Zelfs de wetenschap dat er amper een fatsoenlijke persoonsbeschrijving van de daders voor handen is kan het geloof in dit feit niet doen wankelen. Vanaf het moment van de eerste berichtgeving over de daders, tot het moment dat de eerste dader wordt gearresteerd, wordt deze veronderstelling beschouwd als een absolute zekerheid. Vanuit deze veronderstelling worden nog twee andere, op het eerste gezicht logische conclusies getrokken. Ten eerste worden er op basis van de veronderstelling dat het om Noord-Afrikaanse daders gaat en de aard van hun misdaad, bijna onmiddellijk uitspraken gedaan die deze roofmoord deel moeten maken van een grotere problematiek. Aan de hand van de veronderstelde inhoud van deze problematiek, wordt er een soort algemeen profiel geconstrueerd van de onbekende daders. De daders zijn haast uitsluitend allochtoon en de politie onderscheidt drie types. De Afrikaanse bendes zijn weer in opmars en dreigen met hamers of plooizagen. Marokkaanse groepjes zijn minder georganiseerd, ontstaan op school of in de wijk en gebruiken bij voorkeur kleine knipmessen. Tenslotte zijn er rondtrekkende bendes actief, vaak Algerijnenen, die met de snelheidstrein Europa rondreizen om in de verschillende metronetten diefstallen te plegen. Die bendes zijn internationaal goed georganiseerd, maar moeilijk te identificeren omdat de daders nooit papieren op zak hebben. (DS, 22 april, verslag) De misdaad waar hier over wordt gesproken is afpersing, ook wel „steaming‟ genoemd, wat dus overeenkomt met wat er die bewuste 12 april in het Centraal Station is gebeurd. Er wordt letterlijk gezegd dat het haast uitsluitend een allochtoon probleem is, aangezien de daders haast uitsluitend allochtoon zijn. In dit stukje zit een implicatie die twee kanten op gaat. In combinatie met wat er al (verondersteld) geweten is over de roofmoord ( dat het om afpersing ging die geëindigd is in een moord en dat de daders Noord-Afrikanen zijn) impliceert dit enerzijds dat het niet om een alleenstaand feit gaat, maar om een gekend probleem. Anderzijds is het ook een impliciete bevestiging dat het om allochtone en meer bepaald Noord-Afrikaanse jongeren gaat. “Ik wil nu geen dure sociologische of psychologische uitleg horen om dit gedrag van kansarme allochtone jongeren te kaderen”, aldus een opmerkelijk kordate Verhofstadt. (HLN, 18 april 2006, verslag) Zeggen dat men nu geen uitleg wil horen om dit gedrag van kansarme allochtone jongeren te kaderen impliceert dat er zich in het verleden gelijkaardige voorvallen met kansarme allochtone jongeren hebben voorgedaan die wel werden gekaderd aan de hand van een sociologische en psychologische uitleg3. 3
Let ook op het feit dat er wordt gezegd dat men geen sociologische of psychologische uitleg voor dit gedrag wil horen, maar dat het begrip „kansarme allochtone jongeren‟ impliceert dat men die uitleg wel kent en dat men er
12
Deze roofmoord wordt ook hier dus niet gezien als een op zich staand incident, maar als een voorval dat past in een groter geheel. De combinatie van de veronderstelling dat het om Noord-Afrikaanse daders gaat en de aard van hun misdaad leidt er toe dat deze misdaad wordt gekaderd binnen een problematiek van kansarme allochtone jongeren. Dit zorgt ervoor dat de daders nu ook een plaats krijgen op de sociale ladder. Ze zijn niet enkel Noord-Afrikaans, maar ook kansarm. Aan de hand van dezelfde redenering (kaderen binnen een grotere problematiek) weten we ook waar we de daders moeten situeren. De moord op Joe was dan ook geen geïsoleerd incident maar de meest extreme uiting van een alsmaar explosiever probleem in delen van vooral Brussel en Antwerpen. Hele wijken ontsnappen er aan elke soort politiecontrole en zijn overgeleverd aan het schrikbewind van jonge allochtone criminelen. (HLN, 15 april 2006, opinie) De link tussen de problematiek die hier wordt aangehaald en de roofmoord impliceert dat men veronderstelt dat de daders behoren tot die groep jonge allochtone criminelen die een schrikbewind voeren in bepaalde wijken van Brussel en Antwerpen. De daders van deze roofmoord worden dus bijna onmiddellijk beschouwd als „NoordAfrikaanse probleemjongeren‟ die een steeds groter probleem worden in onze grote steden. Het zijn jonge allochtone criminelen van het soort dat bepaalde wijken in de grote steden terroriseert en ze zijn bovendien kansarm. Ten tweede leidt de veronderstelling dat de daders Noord-Afrikanen zouden zijn zo goed als automatisch tot de veronderstelling dat het islamieten zijn. Iedereen heeft gehoord van de oproep van de Brusselse imams om de jonge daders aan te geven bij het Brusselse gerecht. Bovendien heeft de imam van het jubelpark de diefstal van de mp3-speler en de daaropvolgende moord nog eens duidelijk veroordeeld. (HV, 22 april 2006, verslag) Het lijkt zo logisch dat de daders islamieten zijn, dat het nooit expliciet wordt gezegd. Daar wordt gewoon automatisch vanuit gegaan. Het feit alleen al dat er journalisten aanwezig zijn in of om de moskee op het moment van het vrijdaggebed naar aanleiding van een roofmoord vertelt ons dat er wordt verondersteld dat de daders islamieten zijn.4 De nieuwswaarde van het feit dat een geestelijke, in dit geval een imam, een misdaad veroordeelt en oproept tot het opnemen van verantwoordelijkheid, bestaat eruit dat het een bevestiging inhoudt van deze veronderstelling. Het impliceert immers dat ook de imams in de veronderstelling verkeren dat de daders islamieten zouden zijn. Zowel de daders als hun misdaad worden dus niet gezien als geïsoleerde gevallen. De daders worden ingeschreven in een grotere „groep‟ mensen, namelijk „Noord-Afrikanen‟. Wanneer ook hun misdaad mee in rekening wordt genomen, concludeert men daaruit dat het gaat om typische gevallen van allochtone probleemjongeren die bepaalde wijken van de grote steden terroriseren met hun crimineel gedrag. De veronderstelling dat het om Noord-Afrikaanse ook wel in gelooft. Het is vanuit de voorkennis van een dergelijke uitleg dat men hier concludeert dat het om kansarmen gaat. 4 Een stuk uit een interview met enkele moskeegangers verderop in het artikel wijst erop dat de journalisten wel degelijk aan de moskee stonden opgesteld.
13
jongeren gaat impliceert bovendien ook automatisch de veronderstelling dat de daders islamieten zijn. Heel deze „identiteitsconstructie‟ is gebaseerd op verklaringen van ooggetuigen die later niet bleken te kloppen.
4.1.2. Na de arrestatie van Mariusz. O op 24 april 2006.
Het Brusselse parket weigerde gisteravond laat commentaar te geven op de arrestatie. Vast staat dat de federale politie in de loop van de avond de mededader, de kerel die op de videobeelden te zien was met het blauwe jasje met Nike-opschrift, heeft gearresteerd. Het gaat om een Pool. Hij heeft bekend. Ook zijn kompaan, die nog niet is opgepakt, heeft de Poolse nationaliteit. Hij is degene die op 12 april in de namiddag Joe Van Holsbeeck in het Brusselse Centraal Station doodde met vijf messteken. (GVA, 25 april 2006, verslag) De jacht op de moordenaars van Joe Van Holsbeeck raakt in een stroomversnelling. Bijna twee weken na de feiten is gisteren een van de twee daders opgepakt. Het gaat om een 16jarige Pool en niet, zoals aanvankelijk gedacht, om iemand van Noord-Afrikaanse afkomst. Vandaag worden nieuwe, scherpere beelden van de moordenaars verspreid. (HV, 25 april 200, verslag)
BRUSSEL Het gerecht heeft maandagnamiddag één van de daders van de moord op Joe Van Holsbeeck gevat. Het gaat om een 16-jarige Pool uit het Brusselse. Zijn ouders waren op de hoogte van de feiten, maar hadden hun zoon niet aangegeven. De jongen werd gepakt na een «gouden tip» van zijn school. Het gaat om de mededader van de moord: de jongen met de opvallende Nike-trui. Hij heeft volledige bekentenissen afgelegd. De speurders kennen ondertussen ook de identiteit van zijn kompaan die de fatale messteken toebracht. Het zou ook om een Pool gaan. Hij is nog steeds op de vlucht. (HLN, 25 april 2006, verslag) Pool (16) bekent moord Joe De daders van de moord op tiener Joe Van Holsbeeck (17), die in het Centraal Station van Brussel gedood werd omdat hij zijn mp3-speler niet wilde afgeven, zijn geïdentificeerd. Een van hen is opgepakt. Een 16- jarige Pool bekende dat hij mededader was. BRUSSEL l Volgens gerechtelijke bronnen werd hij op basis van de metro-videobeelden geïdentificeerd. Het gerecht is op grond van die bekentenis ook de waarschijnlijke moordenaar op het spoor. De man met de Nike-trui heeft tijdens de ondervraging de naam van zijn kompaan vrijgegeven. Bij het ter perse gaan was de politie nog koortsachtig naar hem op zoek. Ook hij is van Poolse afkomst. (…) Uit de eerste verklaring bleek dat de ouders van de gearresteerde al langer op de hoogte waren van de feiten, maar bleven zwijgen. Op de beelden leken de daders veel ouder, maarde speurders waren al voor de bekentenis zo goed als zeker dat het om twee minderjarigen ging. Maar het gaat dus niet om jongeren van Noord-Afrikaanse origine. (DM, 25 april 2006, verslag)
14
Op 24 april wordt de mededader van de roofmoord opgepakt. Wanneer dit nieuws de volgende dag in de kranten verschijnt, blijkt wederom dat de afkomst van de daders wordt beschouwd als één van de belangrijkste stukjes informatie die men het publiek kan meegeven. Natuurlijk is dit niet helemaal verwonderlijk, gezien nu blijkt dat alles wat men de afgelopen dagen had geconcludeerd in verband met Noord-Afrikanen en jeugdcriminaliteit, gebaseerd was op foute waarnemingen en vooroordelen. Als dit echter de reden is waarom de nationaliteit van de daders een zeer belangrijk stukje informatie is, is het vrij opvallend dat er slechts in twee krantenartikels5 naar deze vergissing wordt verwezen. In de andere krantenartikels lijkt het alsof dit het eerste is wat er ooit over de nationaliteit of afkomst van de daders is gezegd. Naarmate er in de volgende dagen meer informatie over de identiteit van de daders bekend raakt hervalt men al gauw in hetzelfde stramien om de daders in een bepaalde „groep‟ van mensen te plaatsen. Er is natuurlijk geweten dat de daders de Poolse nationaliteit hebben, maar hun „groepsidentiteit‟ wordt verder gespecificeerd. Buiten hun jonge leeftijd en het feit dat ze de Poolse nationaliteit hebben zijn er nog twee andere zaken die een belangrijke rol gaan spelen bij de constructie van hun identiteit. “Het waren bijzondere moeilijke dagen, maar we zijn zeer gelukkig dat we al een dader konden arresteren”, glunderden Glenn Audenaert en parketwoordvoerder Jos Colpin gisterenmorgen. “Mariusz is 16,5 jaar en verbleef al geruime tijd illegaal in ons land, samen met zijn ouders. De ouders wonen in de Poolse wijk in Sint-Gillis. Ze zijn al vijf jaar illegaal in België, maar wonen bij een familielid dat wel legaal in België verblijft. (HLN, 26 april 2006, verslag) Ten eerste lijkt het erop dat het in het geval van deze roofmoord relevant is dat één van de daders illegaal in ons land verblijft. Dit blijft dan ook niet onbesproken. We komen ook te weten waarom dit als relevante informatie wordt beschouwd. Marius en zijn ouders blijken al sinds 2000 illegaal in ons land te verblijven in de gemeente Sint-Gillis. Moeder en vader zouden in het zwart werken. Of zij op de hoogte waren van wat hun zoon gedaan heeft, staat nog niet vast. Als ze het wisten, stonden ze wellicht voor een dilemma. Want als ze hun zoon aangaven, werden ze betrapt en moesten ze allicht ook het land verlaten. (DS, 26 april 2006, verslag) Marius bekende maandag dat hij de mp3-speler van Joe meegriste, nadat zijn kompaan Joe met vijf messteken had doodgestoken. Marius en zijn ouders verblijven al sinds 2000 illegaal in ons land. Als zij hun zoon aangaven, moesten de ouders allicht ook het land verlaten. (HV, 26 april 2006, verslag) Men gaat hier uit van de veronderstelling dat de illegaliteit van het gezin verklaart waarom de ouders hun zoon niet hebben aangegeven bij de politie. Dit impliceert de veronderstelling dat indien de ouders legaal in ons land hadden verbleven, ze hun zoon misschien al veel eerder hadden aangegeven. Dat is echter niet de enige reden waarom het relevant zou zijn.
5
In opiniestukken in dezelfde kranten wordt wel verwezen naar deze vergissing, maar niet in de verslaggeving van de feiten.
15
Groot was de verbijstering toen de politie tijdens het verhoor vernam dat de illegaal al vier keer een misdrijf pleegde. Hij werd telkens opgepakt, steeds onder een valse naam. Het jeugdparket kreeg de informatie, maar achtte de feiten onvoldoende zwaar om hem voor de jeugdrechter te brengen. De gevallen waarin hij betrapt werd bij diefstal brachten evenmin aan het licht dat de jongen illegaal in ons land verbleef. Zijn dossier werd dus niet doorgespeeld aan Vreemdelingenzaken. Zo bleef de kerel ongestoord. (HLN, 26 april 2006, verslag) BRUSSEL - Mariusz O. (16), de minderjarige zigeunerjongen die maandag werd opgepakt na de moord op Joe Van Holsbeeck (17), werd eerder al vier keer betrapt op diefstal. Hij had geen papieren, gaf telkens een andere naam op en kon na verhoor weer vertrekken. Dat ook de dienst Vreemdelingenzaken niets ondernam, is volgens Freddy Roosemont niet zo verwonderlijk. "Aangezien we zelf de volledige identiteit van de politie niet krijgen, kunnen we het bewuste dossier niet opzoeken. Als er al een dossier is. Wij baseren ons op de gegevens die politie en gerecht ons doorspelen. Pleegt dezelfde dader vier overvallen onder verschillende namen en wordt de naam die hij bij zijn arrestatie geeft in het procesverbaal opgenomen, openen wij telkens een nieuw dossier wanneer er nog geen bestaat onder die identiteit. De kans dat wij ontdekken dat het telkens om dezelfde dader gaat, is klein." (GVA, 27 april 2006, verslag) De illegaliteit van Mariusz O. levert ook een verklaring voor het feit dat hij een onbekende leek te zijn bij justitie en Vreemdelingenzaken. Dit impliceert dat Mariusz O. mede dankzij het feit dat hij illegaal was, ongestoord diefstallen kon plegen. Er wordt immers vanuit gegaan dat hij valse namen opgaf omdat hij illegaal in ons land verbleef (hij had geen papieren,…). Het begrip „illegaliteit‟ is dus een relevant onderdeel van de identiteit van de dader omdat men twee zaken in verband met deze misdaad kan linken of verklaren aan de hand van dat begrip. Ten eerste impliceert het feit dat hij onbekend was bij justitie en Vreemdelingenzaken omdat hij illegaal is, dat hij ongestoord diefstallen kon plegen in ons land. Ten tweede wordt er vanuit gegaan dat zijn ouders hem niet eerder hebben aangegeven bij de politie omdat ze bang zouden zijn voor uitwijzing. Men vindt hier dus de impliciete veronderstelling dat illegaliteit problematisch is voor de misdaadbestrijding in ons land. In bovenstaand artikel (GVA, 27 april 2006) vinden we bovendien ook een tweede onderdeel van de identiteit van de daders dat relevant wordt gevonden in verband met de roofmoord en eerdere misdaden die de daders in ons land hebben gepleegd. Het gaat namelijk niet „zomaar‟ over Poolse jongeren, het zijn Roma-zigeuners.
Volgens Mariusz O. gaat het ook om een zigeunerjongen die enkel naar ons land kwam om te stelen. (GVA, 27 april 2006)
SUWALKI «Beroepsdieven. Hun hele leven bestond uit stelen en smokkelen.» In Suwalki in het troosteloze, arme noordoosten van Polen laten buren van de zigeunerfamilie Giza niet twijfelen aan hun mening over de moordenaar van Joe Van Holsbeeck. «We wisten eerst niet wat dat leger agenten hier plots kwam doen. Het leek wel oorlog. Alles ging zéér
16
snel. Nadien vertelde de radio dat er een moordenaar was gepakt. Een vuile dief. Het verbaast ons niks. Van dat soort moet je niks anders verwachten. Van dat soort lopen er hier veel te veel rond.» Suwalki, gisteravond. 68.000 inwoners. De overgrote meerderheid «echte» Polen (zo noemen zij zichzelf het liefst), de minderheid ooit ingeweken Roma-zigeuners. Het noordoosten van Polen, vlakbij de desolate grens met Litouwen en Rusland. (HLN, 18 april 2006, verslag) Zigeuners en diefstal, twee dingen die al eeuwen in één adem worden genoemd. In de GVA wordt er enkel impliciet naar verwezen, door „zigeunerjongen‟ te specificeren aan de hand van de bijzin „die enkel naar ons land kwam om te stelen‟. In HLN hierboven wordt de link zelfs expliciet gelegd, hoewel de auteur zijn handen in onschuld kan wassen omdat hij gebruik maakt van citaten. Hij legt de woorden dus in andermans mond, maar het hoge woord is er wel uit: “van dat soort moet je niets anders verwachten”. Buiten het feit dat het om „jongeren‟ gaat en „Polen‟ zijn, zijn „illegaliteit‟ en „zigeuners‟ dus belangrijke begrippen in de identiteitsconstructie van de daders. Dit omdat ze een impliciete verklaring blijken in te houden voor het „waarom‟ van deze roofmoord. Zowel het begrip „illegaliteit‟ als het begrip „zigeuner‟ hebben een impliciete link met criminaliteit. Naast deze link van de daders met een grotere „groep‟ mensen komen we maar weinig persoonlijke informatie te weten over de daders. Over Mariusz O. wordt nog enkele keren vermeld dat hij al vier keer eerder in aanraking kwam met het gerecht in verband met diefstal (cfr. Supra). In DS van 26 april 2006 wordt nog vermeld dat hij een opleiding als garagist volgde in het atheneum van Anderlecht en dat hij volgens zijn leraren een goede leerling was. Over Adam Giza vermelden zowel DS als HLN van 27 april 2006 dat hij regelmatig op strooptocht was in België, op zoek naar buit die hij dan in Polen verkocht. Hij zou in België ook bekend zijn bij het jeugdparket. Verder weet HLN van 29 april 2006 ons nog te vertellen dat de familie Giza er volgens hun buren in Polen warmpjes bijzat en dat Adam Giza dus zeker niet op rooftocht moest om te overleven. Zowel vóór als na de vaststelling van de eigenlijke identiteit van de daders, worden zij gelinkt aan een grotere „groep‟ mensen. Ze worden dus niet benaderd als individuen die een misdaad hebben gepleegd, maar als leden van een bepaalde „groep mensen‟ die een misdaad hebben gepleegd. Hierdoor wordt er dus een link gelegd tussen hun misdaad en die bepaalde „groepen mensen‟. De begrippen die de „groepen mensen‟ definiëren waarover het hier gaat zijn de volgende: „Noord-Afrikanen‟ of „Noord-Afrikaanse jongeren‟, „allochtone (probleem)jongeren‟, „islamieten‟, „Polen‟, „illegalen‟, en „Roma-zigeuners‟. Opvallend aan deze determinatoren is dat ze de daders allemaal definiëren als vreemdelingen in onze samenleving. Om meer inzicht te krijgen in het hoe en waarom de daders op die manier worden voorgesteld, wordt er in het volgend hoofdstuk op zoek gegaan naar de groepsdefinities en de daaruit voortkomende groepsrelaties die in de verslaggeving rond deze roofmoord ontstaan en worden geconstrueerd, worden beschreven en verklaard. Er wordt gekeken naar de constructie van een „in-groep‟ en een „uit-groep‟. Aangezien deze constructie samenhangt met het toedelen van een soort morele verantwoordelijkheid aan de „uit-groep‟, zullen we gemakshalve spreken over een „dader-groep‟ (de groep waarin de daders worden gesitueerd) en een „slachtoffer-groep‟ (de groep waarin het slachtoffer wordt gesitueerd).
17
4.2. Groepsconstructies en indeling van de samenleving in groepen. Voor we aan dit hoofdstuk beginnen is het belangrijk dat er vermeld wordt dat in de verslaggeving rond de roofmoord in het Brusselse Centraal Station op 12 april 2006 de volgende begrippen door elkaar worden gebruikt: „Noord-Afrikanen‟, „migranten‟, „Marokkanen‟, „islamieten‟, „Maghrebijnen‟ en „allochtonen‟. Het begrip „allochtonen‟ wordt soms ook gebruikt in een iets bredere betekenis, namelijk die van „vreemdelingen‟ of „nietautochtonen‟. Wanneer dit het geval is wordt dat meestal wel duidelijk aan de hand van de context, soms wordt er zelfs expliciet op gewezen. Dat ook de federatie van Marokkaanse Verenigingen zich achter een apolitieke, stille mars schaart, geeft eveneens aan dat de steun voor het project van Fouad Ahidar onder de allochtone gemeenschap een breed draagvlak heeft. (DM, 18 april 2006, verslag) Dit impliceert dat de federatie van Marokkaanse Verenigingen een relevante vertegenwoordiging zou zijn voor „de‟ allochtone gemeenschap. Als de federatie van Marokkaanse Verenigingen een gemeenschap in ons land vertegenwoordigt is het redelijk logisch om te stellen dat ze dat doet voor de Marokkaanse gemeenschap, en niet voor bijvoorbeeld de Kosovaarse of de Congolese. Wat dus wil zeggen dat de allochtone gemeenschap in België hier gelijk wordt gesteld aan de Marokkaanse gemeenschap in België. Niettemin krijgt Fouad Ahidar vanuit een deel van de moslimgemeenschap de wind van voren. « Vooral vanuit Franstalige hoek word ik afgeschilderd als iemand die het Vlaams Belang achterna loopt, maar het kan me niet schelen. Ik ben zogezegd de verrader van de eigen gemeenschap omdat ik de harde boodschap breng en mijn eigen gemeenschap stigmatiseer, maar sommige dingen kunnen niet en zijn niet te vergoelijken. Of het nu een blanke of een Marokkaan is die iemand vermoordt, doet totaal niet ter zake. De boodschap is duidelijk : dit kan niet. » (DM, 18 april 2006, verslag) Fouad Ahidar vertelt hier onrechtstreeks dat zijn „eigen gemeenschap‟ de Marokkaanse gemeenschap is, door te verwijzen naar „een Marokkaan‟. De auteur van dit stukje voegt daar op zijn beurt impliciet aan toe dat de „eigen gemeenschap‟ van Fouad Ahidar „de moslimgemeenschap‟ is. De Marokkaanse gemeenschap en de moslimgemeenschap worden hier dus als één en dezelfde beschouwd. En zeker bij de eerste generatie Belgische moslims zitten veel allochtonen die vinden dat de Belgische overheid veel te laks optreedt tegen allochtone jeugdcriminaliteit. « Vliegtuig op en terug naar Marokko, waar ze hun lesje wel zullen leren », is daar regelmatig de opmerking. (DS, 25 april 2006, opinie) Dit artikel gaat over „moslims die niet willen opdraaien voor allochtone criminaliteit‟. In die context kunnen we er dus van uitgaan dat „Belgische moslims‟ en „veel allochtonen‟ hier gebruikt worden om dezelfde „groep‟ te benoemen. Aangezien dit atrikel te maken heeft met „moslims‟ en „criminaliteit‟ en niet over een ander „soort‟ allochtonen, wordt hier hetzelfde
18
bedoeld als „onder de eerste generatie Belgische moslims zijn er veel die…‟. De uitspraak „Terug naar Marokko‟ impliceert dan weer dat zowel de „de eerste generatie Belgische moslims‟ als de jonge „allochtone‟ criminelen waar hier naar wordt verwezen, oorspronkelijk van Marokko afkomstig zijn. Met andere woorden de termen „moslim‟, „allochtoon‟en „Marokkaan‟ verwijzen naar dezelfde „groep‟ mensen. Het was het Brussels Spirit-parlementslid Fouad Ahidar die tot de mars opriep en hij respecteert die vraag zeker. « Maar we mogen niet te lang wachten, want het signaal moet warm en krachtig blijven », zegt Ahidar. « Ik kreeg veel reacties op mijn oproep. De Vlaamse gemeenschap reageerde opgelucht, blij dat een allochtoon openlijk toegeeft dat er een probleem is met een aantal allochtone jongeren. Ook veel allochtonen reageerden positief en zullen zeker meedoen aan de mars door Brussel. Op voorwaarde dat iedereen meestapt, alle allochtonen, ook Afrikanen én autochtonen. » (Het Volk, 18 april 2006) De uitdrukking „alle allochtonen, ook Afrikanen‟ impliceert dat men er vanuit gaat dat als men enkel „allochtonen‟ had gezegd dat dit (samen met de voorkennis van „NoordAfrikaanse daders‟) geïnterpreteerd zou kunnen worden als „Marokkanen‟, „Noord-Afrikanen‟ of „islamieten‟. In de rest van dit hoofdstuk zullen deze begrippen dus als synoniemen beschouwd worden, tenzij anders is aangegeven. Zoals bij de identiteitsconstructie van de daders, kunnen we de constructie van de groepsidentiteiten ook verdelen over twee periodes, namelijk de periode van 12 april 2006 tot 24 april 2006 toen de daders nog voortvluchtig waren en de periode vanaf 24 april 2006 toen Mariusz O. werd gearresteerd. Wij zijn echter enkel geïnteresseerd in de periode ervoor, omdat we dieper willen ingaan op de link tussen een groter maatschappelijk probleem, grotere maatschappelijke verantwoordelijkheid en groepsdefinities die daarmee te maken hebben. Natuurlijk gebeurde heel dit proces ook nadat de daders van de roofmoord bekend raakten, maar toch in mindere mate. Het belangrijkste daarover staat trouwens al beschreven in dit hoofdstuk.
4.2.1. Groepsindeling : Allochtoon vs. Autochtoon. Het Vlaams Belang heeft deze week likkebaardend toegekeken: Antwerpse apothekers die genoeg hebben van de overvallen, Patrick Dewael die de schijn wekt dat diefstallen straffeloos kunnen worden geklasseerd, en twee Noord-Afrikanen die een onschuldige Belg doodsteken voor een gadget van 200 euro. (HLN, 18 april 2006, interview met Guy Verhofstadt) Even een korte beschrijving van de gebeurtenissen op 12 april 2006 in het Centraal Station te Brussel: „twee Noord-Afrikanen die een onschuldige Belg doodsteken voor een gadget van 200 euro‟. Deze beschrijving vertelt ons wat men belangrijke factoren vindt , hoe de daders en het slachtoffer worden gecategoriseerd. Volgens hun etnische afkomst, dus. Men zou evengoed kunnen stellen dat het een interculturele roofmoord was. Dat wordt dan ook de hele inzet van het debat over deze roofmoord.
19
Of het nu een blanke of een Marokkaan is die iemand vermoordt, doet totaal niet terzake. De boodschap is duidelijk: dit kan niet. (DM, 18 april 2006, citaat van Fouad Ahidar) Overigens mogen we er niet aan denken wat er zou zijn gebeurd indien twee autochtone boeven een weerloze allochtoon met vijf messteken hadden afgemaakt, dit toch even terzijde. (HV, 20 april 2006, opinie) Dat het totaal niet terzake doet of het nu „een blanke of een Marokkaan‟ is die iemand vermoordt, is natuurlijk op zich een waarheid als een koe. Het slachtoffer zal er even dood van gaan. Het feit dat deze opmerking wordt gemaakt impliceert echter de veronderstelling dat niet iedereen daar van op de hoogte is, of niet iedereen die mening deelt. Het impliceert dat men ervan overtuigd is dat er wel degelijk mensen zijn die vinden dat het uitmaakt. Dit is ook duidelijk te merken aan de opmerking in HV. De roofmoord wordt gezien als meer dan „twee jongeren die een derde brutaal vermoorden omwille van een mp3-speler‟. De verwijzing naar de omgekeerde situatie is wederom volledig gebaseerd op afkomst van daders en slachtoffer. We spreken hier niet meer over een roofmoord (dat wordt zelfs niet meer vermeld), maar over een aanslag van allochtonen op een autochtoon. De toon is gezet, de rollen zijn verdeeld. Dit is geen roofmoord, maar een illustratie van de clash tussen culturen. Verhofstadt zegt “geen olie op het vuur” te willen gooien. “De vijandigheid aanwakkeren, dient nergens toe Ik verkies een kordate maar beheerste reactie. (…)” (HLN, 18 april 2006, verslag) Er is dus vijandigheid, en het wordt niet slim gevonden om die aan te wakkeren. De woordkeuze impliceert dat men hier uitgaat van wrevel tussen bevolkingsgroepen. Er wordt niet gezegd „boosheid‟ of „woede‟, maar „vijandigheid‟. Dat woord impliceert het bestaan van „een vijand‟, het heeft een connotatie met oorlog en oorlog speelt zich af tussen verschillende bevolkingsgroepen. „Vijandigheid‟ is ook een woord dat wordt gebruikt wanneer men negatieve gevoelens tegenover iemand koestert omwille van wie hij is, niet omwille van wat hij heeft gedaan. Vijandigheid gaat dieper dan woede of boosheid. Er wordt hier dus op gewezen hoe de zaken ervoor staan na de roofmoord: er heerst vijandigheid, in dit geval tussen de autochtone en allochtone bevolking. Dit impliceert dat men de roofmoord beschouwd als een aanslag van allochtonen op autochtonen. Met andere woorden, men heeft de roofmoord geculturaliseerd en op die manier ingeschreven in een grotere problematiek, namelijk die van de multiculturele maatschappij. Ook de multiculturele factor van het drama maakt deze zaak politiek en maatschappelijk potentieel explosiever. Dutroux was een Belg die geweld pleegde op Belgen. Méér, allochtonen waren mee het slachtoffer door de moord op Loubna Benaïssa door Patrick Derochette, een zaak die niet juridisch, maar wel maatschappelijk gelinkt werd aan de affaire-Dutroux. “We zijn allemaal Belgen in de rouw”, klonk het toen. Dehaene meende zelfs, in een zeldzaam overmoedige bui, dat de Wetstraat en de Dorpstraat rijp waren voor migrantenstemrecht. Vandaag zitten „de‟ allochtonen in de hoek van de daders, al blijven er voldoende verantwoordelijke stemmen die waarschuwen voor veralgemeningen. Dat doet ook de moeder van Joe Van Holsbeeck in Het Laatste Nieuws: “Dat men mij nu niet komt vertellen dat ik alle Arabieren moet haten.” (DM, 21 april 2006, verslag)
20
Men gaat hier uit van de veronderstelling dat de multiculturele factor van het drama een feit is. Terwijl die multiculturele factor achteraf pas aan dat drama is gegeven doordat men zich volledig heeft geconcentreerd op de afkomst van dader en slachtoffer. Het feit dat de afkomst van daders en slachtoffer zo‟n belangrijke factoren vormen in de zoektocht naar verklaringen, is omdat men ze belangrijk heeft gemaakt. Hierboven zien we hoe dit invloed heeft op de groepsconstructies en –relaties. „De‟ allochtonen zitten in de hoek van de daders. Met andere woorden, door de afkomst van dader en slachtoffer als belangrijke factoren te beschouwen werd de roofmoord ingeschreven in de problematiek van de multiculturele maatschappij. In dit geval betekent uitgaan van deze problematiek, uitgaan van het feit dat deze roofmoord iets te maken heeft met de aanwezigheid van allochtonen in de samenleving. Uitgaan van de problematiek van de multiculturele samenleving, is immers uitgaan van het feit dat de aanwezigheid van verschillende culturen in één samenleving problematisch is. De roofmoord wordt gezien als de aanslag van allochtonen op een autochtoon. Dit gecombineerd met kadering binnen een groter maatschappelijk probleem zorgt voor de constructie van een „dadergroep‟ en een „slachtoffergroep‟. En zoals hierboven haast letterlijk wordt gezegd, „de‟ allochtonen zitten in de „dadergroep‟ en „de‟ autochtonen in de „slachtoffergroep‟. De kadering van de roofmoord van 12 april 2006 in de problematiek van de multiculturele samenleving gebeurt echter niet alleen op basis van de afkomst van de daders. Het motief van de moord kan men namelijk verklaren door het te beschouwen als een typische illustratie van „allochtone criminaliteit‟. Natuurlijk impliceert ook de term „allochtone criminaliteit‟ dat afkomst van de daders als een belangrijke factor wordt beschouwd voor het definiëren en categoriseren van criminaliteit. Door de roofmoord te categoriseren onder „allochtone criminaliteit‟ creëert men een perfect alibi om „de‟ allochtone gemeenschap te viseren in verband met de roofmoord in het Centraal Station. 4. 2.2. De Daders, hun Motief en de link met een Groter Maatschappelijk Probleem. Om na te gaan hoe de „allochtone gemeenschap‟ een rol in dit alles krijgt toebedeeld moeten we eerst nagaan hoe de roofmoord van 12 april 2006 wordt gelinkt aan een „groter maatschappelijk probleem‟. De roofmoord wordt niet beschouwd als een geïsoleerd geval, maar als een illustratie van een „problematisch‟ soort criminaliteit dat men al langer kent. De link met dit „groter maatschappelijk probleem‟ is enerzijds gebaseerd op de overtuiging dat de daders van Noord-Afrikaanse afkomst zijn, anderzijds is er het motief (het bemachtigen van de mp3-speler van Joe Van Holsbeeck). De volkswoede in Vlaanderen en Brussel was gisteren hoorbaar, bijna tastbaar. De moord op Joe was dan ook geen geïsoleerd incident maar de meest extreme uiting van een alsmaar explosiever probleem in delen van vooral Brussel en Antwerpen. Hele wijken ontsnappen er aan elke politiecontrole en zijn overgeleverd aan het schrikbewind van jonge allochtone criminelen. Wie het niet horen wil uit de mond van Filip Dewinter, Gerolf Annemans of zelfs Jean-Marie Dedecker kan het hiernaast vernemen van een parlementslid dat in tegenstelling tot de andere een terreindeskundige is. Fouad Ahidar (Spirit) weet en voelt wat er broeit en zégt het ook, in tegenstelling tot zijn autochtone partijgenoten. Waarvoor lof. Helaas is het bij grote partijen niet anders. Heeft u ze gisteren gehoord, onze ministers ? Hebben ze massaal hun mening en hun afgrijzen geuit ? Gaat het over allochtonen en criminaliteit, over de uitwassen van onze
21
multiculturele samenleving dan lijden onze Vlaamse toppolitici aan misplaatste schroom en onbegrijpelijke pudeur. (HLN, 15 april 2006, opinie) In het eerste hoofdstuk hebben we al gezien hoe de daders van deze roofmoord worden „ingeschreven‟ in deze „groep‟ „jonge allochtone criminelen‟ die een „schrikbewind‟ voeren in de grote steden. Dit soort criminaliteit wordt hier beschouwd als onderdeel van de problematiek van de multiculturele samenleving, en meer bepaald het probleem van allochtone criminaliteit. De roofmoord beschouwen als een illustratie van deze problematiek impliceert de overtuiging dat ze niet zou zijn gebeurd indien er geen sprake was van een multiculturele samenleving. Men verklaart het „waarom‟ van dit incident dus vanuit de aanwezigheid van „vreemdelingen‟ in de samenleving. De overtuiging van het bestaan van „allochtone criminaliteit‟, of de link tussen „allochtonen en criminaliteit‟ blijkt uit het gemak waarmee deze term wordt gebruikt. „Allochtone criminalteit‟ is een realiteit waar niemand nog aan twijfelt. Veel mensen vragen zich af waarom Vlaamse politici op het Vlaams Belang en JeanMarieDedecker na zo oorverdovend stil blijven als het om allochtone criminaliteit gaat. Vanwaar die schroom ? « Stoere verklaringen afleggen is niet moeilijk. Worden daders daarmee sneller gevat en gestraft ? » Neen, maar het zou veel mensen, ook niet VBstemmers, opluchten om het probleem eens te horen erkennen « Ik ontken ook helemaal niet dat er een probleem is, maar het is wijzer om geen olie op het vuur te gieten. Nu hard roepen en de vijandigheid aanwakkeren, dient nergens toe. (HLN, 18 april 2006, interview met Guy Verhofstadt) De moslims in België willen niet voor de allochtone criminaliteit opdraaien. (DS, 25 april 2006, titel van opiniestuk) De artikels waarin deze verkondigingen worden gedaan zijn verschenen naar aanleiding van de roofmoord van 12 april 2006. Dat impliceert dat die roofmoord dus onder de noemer „allochtone criminaliteit‟ wordt geklasseerd. Dat er een soort criminaliteit bestaat die gedetermineerd wordt aan de hand van het adjectief „allochtone‟ wijst dan weer op de veronderstelling dat er zonder de aanwezigheid van allochtonen in onze samenleving geen sprake zou zijn van dit soort criminaliteit. De roofmoord kan op die manier dus op de rekening geschreven worden van die aanwezigheid van allochtonen. Al in de eerste dagen na de moord (cfr. supra) werd de roofmoord dus beschouwd als een illustratie van „allochtone criminaliteit‟. Dit werd echter niet gedaan zonder dat ook te verklaren (of toch niet altijd). Het feit dat men ervan uitgaat dat de daders van NoordAfrikaanse afkomst zijn, ligt zeker aan de basis van de veronderstelling dat we hier te maken hebben met allochtone criminaliteit, maar ook de plaats en het motief van de roofmoord zijn belangrijk voor deze categorisering. Veel mensen vragen zich af waarom Vlaamse politici, op het Vlaams Belang en JeanMarieDedecker na, zo oorverdovend stil blijven als het om allochtone criminaliteit gaat. Vanwaarn die schroom ? « Stoere verklaringen afleggen is niet moeilijk. Worden daders daarmee sneller gevat en gestraft ? » Neen, maar het zou veel mensen, ook niet VBstemmers,
22
opluchten om het probleem eens te horen erkennen. « Ik ontken ook helemaal niet dat er een probleem is, maar het is wijzer om geen olie op het vuur te gieten. Nu hard roepen en de vijandigheid aanwakkeren, dient nergens toe. (…) « In alle grote steden, ook bij ons, is „steaming‟ een plaag aan het worden : jongeren, vaak allochtonen, die leeftijdsgenoten bedreigen en hun geld, hun gsm of hun mp3-speler afpersen. We mogen hen nooit de indruk geven dat afpersing, geweld of zelfs moord de snelste weg naar luxe zijn. » (HLN, 18 april 2006, interview met Guy Verhofstadt) In het tweede deel zien we hoe impliciet de link wordt gelegd tussen de roofmoord en „een probleem dat een plaag aan het worden‟ is. „Steaming‟ wordt gedefinieerd aan de hand van drie eigenschappen. Die eigenschappen zijn alle drie ook van toepassing op de roofmoord. Ten eerste is het een probleem dat zich situeert in de grote steden. De roofmoord gebeurde in hartje Brussel. Ten tweede zijn de daders jongeren en „vaak allochtonen‟. De daders van de roofmoord worden verondersteld van Noord-Afrikaanse origine te zijn. En tenslotte gaat het om afpersing met als motief het bemachtigen van iemands geld, GSM of mp3-speler. En zie, ook de roofmoord begon met het afpersen van Joe Van Holsbeeck met als doel zijn mp3speler te pakken te krijgen. De roofmoord is dus een uit de hand gelopen geval van „steaming‟. De link tussen „steaming‟ en „allochtone criminaliteit‟ wordt subtieler gemaakt. De daders worden niet expliciet „allochtone jongeren‟ genoemd, maar „jongeren, vaak allochtonen‟. Natuurlijk wordt er hier hetzelfde bedoeld, als dat niet zo was zou de opmerking „vaak allochtonen‟ totaal zinloos zijn. Als we kijken naar wat er voorafgaand gezegd is tijdens dit interview, krijgt men ook inzicht in de strategie die achter deze woordkeuze schuilt. « Ik ontken ook helemaal niet dat er een probleem is, maar het is wijzer om geen olie op het vuur te gieten. Nu hard roepen en de vijandigheid aanwakkeren, dient nergens toe. » Uit de vragen van de interviewer is duidelijk op te maken dat het probleem dat hier „niet wordt ontkent‟ „allochtone criminaliteit‟ is. Dat deze problematiek rechtstreeks te linken is aan „allochtonen‟ wordt dus niet ontkent. Men suggereert enkel dat dit al te expliciet zeggen „een gevaar‟ inhoudt. Dat „steaming‟ een misdrijf is dat typisch is voor allochtonen wordt trouwens ook wel explicieter gesteld. De daders zijn haast uitsluitend allochtoon en de politie onderscheidt drie types. De Afrikaanse bendes zijn weer in opmars en dreigen met hamers of plooizagen. Marokkaanse groepjes zijn minder georganiseerd, ontstaan op school of in de wijk en gebruiken bij voorkeur kleine knipmessen. Ten slotte zijn er rondtrekkende bendes actief, vaak Algerijnen, die met de snelheidstrein Europa rondreizen om in de verschillende metronetten diefstallen te plegen. Die bendes zijn internationaal goed georganiseerd, maar moeilijk te identificeren omdat de daders nooit papieren op zak hebben. (DS, 22 april) De vermelding dat „de daders haast uitsluitend allochtoon zijn‟ impliceert dat de afkomst van de daders belangrijk is voor de definitie van „steaming‟. Het aanhalen van de politie is dan weer een impliciete bevestiging dat deze veronderstelling een feit is. Ten eerste spreekt politie met de stem van een specialist als het over criminaliteit gaat, waardoor men er toch wel kan van uitgaan dat hun conclusies op feiten berusten. Ten tweede, als er werkelijk een verband kan worden gelegd tussen een bepaalde „modus operandi‟ in geval van steaming en
23
een bepaalde afkomst van de daders wordt er bevestigd dat „afkomst‟ wel degelijk een significant onderdeel is van de definitie van steaming. Om te kunnen spreken van een „groter maatschappelijk probleem‟ is het natuurlijk niet genoeg om een „definitie‟ te kunnen geven van dit „soort‟ criminaliteit. Men moet ook een bepaalde frequentie kunnen vaststellen waarmee dit soort voorvallen voorkomt. De volkswoede in Vlaanderen en Brussel was gisteren hoorbaar, bijna tastbaar. De moord op Joe was dan ook geen geïsoleerd incident maar de meest extreme uiting van een alsmaar explosiever probleem in delen van vooral Brussel en Antwerpen. (HLN, 15 april 2006, opinie) « In alle grote steden, ook bij ons, is „steaming‟ een plaag aan het worden… » (HLN, 18 april 2006, interview met Guy Verhofstadt) Het blijkt een algemene trend in West-Europa : minder diefstal en inbraken, meer gewelddelicten. « De verliezers proberen zich niet meer schadeloos te stellen, ze koelen hun woede op de samenleving », schreef de Franse socioloog Sébastien Roché, drie jaar voor het grote oproer in de banlieues. En heel vaak gebeurt dat ten koste van andere arme donders. Op 22 januari werd er in Molenbeek een jonge Nigeriaan van zestien met een messteek in de keel omgebracht. Hij had het op straat aan de stok gekregen met een groepje Noord-Afrikaanse jongeren. Het bericht haalde zelfs de meeste Vlaamse kranten niet. (DS, 22 april 2006, verslag) „Geen geïsoleerd incident maar de meest extreme uiting van een alsmaar explosiever probleem‟, „een plaag‟, „een trend‟. Dit vertelt ons dat er duidelijk niet wordt getwijfeld aan het feit dat het hier om een frequent voorkomend probleem gaat. Deze veronderstelling wordt, zoals ook in bovenstaand artikel uit DS, bevestigd door verschillende verwijzingen naar gelijkaardige voorvallen. Amper twee dagen na de moord op Joe Van Holsbeeck was Kevin (18) in het metrostation Stockel in de Brusselse rand het slachtoffer van een bende van zes jongeren van NoordAfrikaanse afkomst die het eveneens op zijn mp3-speler hadden gemunt. Vijf van de zes zijn opgepakt . De oudste is 16. (HV, 20 april 2006) De moord op Joe Van Holsbeeck veroorzaakt ook woede en ongeloof bij de 16-jarige Frederik De Keersmaker en zijn vriend Rafaël Bos. De twee jongens uit Brussegem werden enkele weken geleden het slachtoffer van een bijna identiek incident, deze keer op de EmielBockstaellaan in Laken. Een man van Afrikaanse origine wilde er met de mp3speler van Rafaël vandoor. Toen de jongens zich niet lieten doen, kreeg Frederik drie steken met een bot mes. De jongens raakten gelukkig niet gewond en kwamen er met de schrik van af. (…) « Ik moet eerlijk zijn : na de moord in het Centraal Station, heb ik niet goed geslapen », vertelt Rafaël. « Die moord heeft me bij de keel gegrepen. En als ik naar school ga, en ik zie een vreemdeling dan let ik heel goed op. Ik voel me niet veilig meer. Gelukkig trekken we elke dag met een groep van 15 jongeren vanuit Merchtem en Wemmel naar Brussel. Dat is een hele geruststelling. »
24
(HLN, 22 april 2006) «Begin februari ontsnapte hier nog een jongen aan de dood, toen twee jongeren van vreemde origine zijn mp3- speler probeerden te stelen», vertellen Inge en Christel Vanderhulst, twee zussen die de cafetaria in het station van Genk uitbaten. «De twee daders probeerden de jongen te wurgen voor een mp3-speler. Zelf stellen we vast dat het geweld in en rond het station toeneemt, zeker de jongste tijd. We merken ook veel meer vechtpartijen dan vroeger. We voelen ons niet meer veilig. Nochtans zien we meer blauw in het station. We overwegen alleszins om in de cafetaria een camera te plaatsen.» (HLN, 4 mei 2006, verslag) Er is dus niet alleen sprake van de veronderstelling dat we hier spreken over een misdaad die frequent voorkomt, er worden ook voorbeelden aangehaald om dit te bewijzen. De twee overeenkomsten die terug te vinden zijn in alle bovenstaande gevallen zijn het motief (het bemachtigen van een mp3-speler) en het feit dat de daders „vreemdelingen‟ zijn. Twee van de bovenstaande incidenten vonden plaats in Brussel (een grote stad, dus) en één in Genk (wat ik niet direct een gróte stad zou durven noemen, maar het is toch een stad). Er wordt dus in alle drie de gevallen voldaan aan de definitie van ons probleem. In twee van de bovenstaande artikels wordt ook expliciet een link gelegd met de roofmoord van 12 april 2006, wat een impliciete aanwijzing is dat deze incidenten wel degelijk een deel van hun nieuwswaarde hebben verkregen, omdat ermee kan worden aangetoond dat de roofmoord geen geïsoleerd geval was. Plus ook hier wordt er op gewezen dat het inderdaad om „allochtone criminaliteit‟ gaat. Als het enkel ging om te bewijzen dat „steaming‟ frequent voorkomt, zou het niet nodig geweest zijn om er telkens bij te vertellen dat het om „vreemdelingen‟ ging. De afkomst van de daders van deze misdrijven vormt een heel belangrijke determinant voor ons „groter maatschappelijk probleem‟. De eerste link met „een groter maatschappelijk probleem‟ wordt dus gelegd door de roofmoord onder de noemer „steaming‟ te plaatsen. Een misdaad waarvan men kan aantonen dat ze frequent voorkomt, en waarvan wordt verondersteld dat de daders zo goed als uitsluitend allochtone jongeren zijn. Dit laatste heeft dan weer tot gevolg dat „steaming‟ onder de noemer „allochtone criminaliteit‟ wordt geplaatst. Een soort criminaliteit die wordt geweten aan de aanwezigheid van allochtonen in onze maatschappij (cfr. supra). Er wordt dus verondersteld dat deze roofmoord een illustratie is van de problematiek van de multiculturele samenleving, waarvan „allochtone criminaliteit‟ natuurlijk een onderdeel is. Deze veronderstelling blijkt echter niet enkel uit het geloof dat deze roofmoord een uit de hand gelopen geval van steaming was, een misdaad die enkel door allochtone criminelen wordt gepleegd. Ook die „allochtone criminaliteit‟ wordt in een bredere context geplaatst. Zo wordt er enkele keren een link gelegd tussen de roofmoord en de situatie in de Parijse banlieues6. Deze link wordt gebruikt om te verwijzen naar geweld dat „typisch‟ zou zijn voor allochtone jongeren die opgroeien in de grote steden. Men verkeert dus in de veronderstelling dat de roofmoord een gelijkaardige „diepere‟ oorzaak zou kennen net zoals bij de rellen in Parijs het jaar voordien.
6
In het najaar van 2005 braken er in de buitenwijken van Parijs (waar een overgroot deel van de inwoners „allochtonen‟ zijn) zware rellen uit nadat twee jongeren werden geëlektrocuteerd toen ze op de vlucht waren voor de politie. Het geweld hield nachten op rij aan en breidde zich ook uit naar andere Franse steden. Duizenden auto‟s gingen in vlammen op. Naar aanleiding van deze rellen werd er gevreesd dat er ook in Brussel en Antwerpen rellen zouden uitbreken met „allochtone jongeren‟, wat echter niet gebeurde.
25
U vreest niet dat de daders onderduiken in pakweg Molenbeek, wijken waar de politie het liefst wegblijft? « Ik geloof niet dat er in Brussel of Antwerpen hele buurten zijn waarin de politie zich niet meer waagt, zoals dat het geval is in de voorsteden van Parijs. Ik beweer niet dat wij immuun zijn voor het geweld zoals dat in Frankrijk is losgebarsten, maar hier heb je dus niet de gesloten getto‟s die je in de Parijse voorsteden hebt. Naar aanleiding van de moord op Joe bestuderen we maatregelen om het spoor en de stations veiliger te maken : meer camera‟s, meer spoorwegpolitie.. Maar we moeten realistisch zijn : dat voorkomt niet noodzakelijk drama‟s als dit, en bovendien was de stationshal een toevallige locatie. Zoiets kan zich overál afspelen. Je moet dus ook andere maatregelen nemen, die er op gericht zijn allochtone probleemjongeren niet hun eigen agressieve logica achter te laten. We moeten blijven investeren in ons netwerk van straathoekwerkers. Die zijn vaak nog de enige link van die risicogroep met onze wetten en normen. Die band moeten we versterken. » (HLN, 18 april 2006 interview met Guy Verhofstadt) De rellen in Parijs als rampscenario voor wat er zou kunnen gebeuren indien er geen maatregelen worden genomen „die erop gericht zijn allochtone jongeren niet hun eigen agressieve logica achter te laten‟. De reden waarom het in Brussel niet zo erg is als in Parijs is, volgens Guy Verhofstadt, dat de structurele situatie verschillend is. De reden waarom de vergelijking wél kan worden gemaakt, het punt van overeenkomst tussen pakweg Molenbeek en de Parijse banlieues, is het „soort mensen‟ dat er woont. De impliciete reden waarom „wij‟ niet „immuun‟ zouden „zijn voor geweld zoals dat in Frankrijk is losgebarsten‟, is dat we misschien niet de gesloten getto‟s hebben zoals in de Parijse voorsteden, maar we hebben wél hetzelfde „soort‟ mensen. Met andere woorden de rellen in Parijs staan symbool voor „geweld van allochtone jongeren in de grote steden‟. Er wordt vanuit gegaan dat geweld eigen is aan deze „risicogroep‟. Zonder hulp van buitenaf geraken die „allochtone probleemjongeren‟ immers niet uit „hun eigen agressieve logica‟. We spreken dus over een risicogroep die zich buiten onze samenleving situeert, aangezien er geen echte link is tussen deze groep jongeren en onze wetten en normen. Hier vindt men de constructie van een „uitgroep‟. De daders van het soort geweld waar men hier over spreekt komen allemaal uit deze groep, men construeert m.a.w. een soort „dadergroep‟. Dat men de rellen in Parijs aanhaalt in een interview naar aanleiding van de roofmoord van 12 april 2006, impliceert dat ook dit incident wordt beschouwd als een gevolg van de „eigen agressieve logica‟ van „allochtone probleemjongeren‟. Men vertrekt dus vanuit de veronderstelling dat de daders van Noord-Afrikaanse afkomst zijn om daarna de verklaring voor deze roofmoord te zoeken binnen deze „risicogroep‟. Men gebruikt het woord „risicogroep‟, wat impliceert dat er al een link wordt gelegd tussen geweld en criminaliteit en een bepaalde groep mensen, eer die mensen iets misdaan hebben. Het geweld in Parijs en het geweld waarmee deze roofmoord is gebeurd, wordt dus verondersteld hetzelfde „soort‟ geweld te zijn, omdat het werd veroorzaakt door hetzelfde „soort‟ mensen, namelijk allochtone jongeren. Het blijkt een algemene trend in West-Europa : minder diefstal en inbraken, meer gewelddelicten. « De verliezers proberen zich niet meer schadeloos te stellen, ze koelen hun woede op de samenleving », schreef de Franse socioloog Sébastien Roché, drie jaar voor het grote oproer in de banlieues. En heel vaak gebeurt dat ten koste van andere arme donders. (DS, 22 april 2006, verslag)
26
Laten we de zaken ook niet dramatiseren naar aanleiding van de moord op Joe: België is Frankrijk niet. Frankrijk is tien keer erger. Daar heeft men alle illegalen en allochtonen samengeperst in de voorsteden. Dat is vragen om explosies. Toch is het dat waar Vlaams Belang voor pleit: apartheid. Als het van het Blok afhing, moesten alle moskeeën weg uit de stadskernen, verbannen naar de buitenwijken. Vervang 'moskee' door 'synagoge' en je zit in de jaren '30. De multiculturaliteit die het VB bestrijdt, volstaat zelfs niet. Het kan één generatie duren, misschien twee, maar we zullen moéten leren om niet met verschillende culturen nààst elkaar te leven, maar samen te leven. Anders steven je naar Frans voorbeeld onvermijdelijk af op een clash van de beschavingen. Dat moeten wij vermijden en dat zal veel tijd kosten, veel geduld, veel begrip, veel geld en vooral: veel oogcontact.» (HLN, 29 april 2006, opinie) Heel West-Europa zit dus met een stijging van gewelddelicten. De link die gemaakt wordt tussen deze stijging en de „grote oproer in de banlieues‟ impliceert een suggestie van het soort geweld dat we ons hierbij moeten voorstellen. In dit stukje wordt wel uitgegaan van de idee dat dit soort geweld het gevolg is van sociale ongelijkheid. We hebben in het vorige hoofdstuk echter al gezien hoe men tegenover dit „detail‟ in het hele verhaal staat. “Ik wil nu geen dure sociologische of psychologische uitleg horen om dit gedrag van kansarme allochtone jongeren te kaderen”, aldus een opmerkelijk kordate Guy Verhofstadt. (HLN, 18 april 2006). Men weet dus wel dat sociale ongelijkheid er voor iets tussen zit, maar men is er niet in geïnteresseerd. Men beschrijft dit dan ook niet als „gedrag van kansarme jongeren‟, maar als gedrag van „kansarme allochtone jongeren‟. Dus de sociale ongelijkheid is een verklaring die op de tweede plaats komt, in de eerste plaats wordt de verklaring gezocht in het „allochtone‟ van deze jongeren. Ook uit bovenstaand opiniestuk blijkt hoeveel belang men hecht aan het feit dat het geweld in Parijs werd veroorzaakt door „allochtone‟ jongeren. Dit wordt geïmpliceerd door de rellen in Parijs te beschouwen als een „clash van beschavingen‟, het gevolg van het „met verschillende culturen nààst elkaar te leven‟. De roofmoord en de rellen in Parijs worden dus beiden beschouwd als een uiting van eenzelfde soort probleem. Deze incidenten zouden beiden te wijten zijn aan de problematische situatie die ontstaat wanneer er vreemdelingen aanwezig zijn in een samenleving. Het feit dat er in heel West-Europa problemen zijn met allochtone jongeren, geweld en criminaliteit, bevestigt de veronderstelling dat de verklaring van dit probleem te vinden is in het „allochtoon-zijn‟ van deze jongeren. Dat „allochtoon‟ is immers de rode draad in het hele verhaal. Er is dus meer aan de hand dan „steaming‟, dat is maar een onderdeel van een groter probleem. We zitten met een probleem van agressie en geweld van allochtone jongeren in onze grote steden. Dat was echter al langer dan vandaag geweten. Ik kreeg veel reacties op mijn oproep. De Vlaamse gemeenschap reageerde opgelucht, blij dat een allochtoon openlijk toegeeft dat er een probleem is met een aantal allochtone jongeren. (HV, 18 april 2006, citaat van Fouad Ahidar) De verklaring hiervoor wordt gezocht in de aanwezigheid van verschillende culturen in één samenleving. Let op hoe men er hier vanuit gaat dat „allochtonen‟ ook wel op de hoogte zijn van dit probleem, maar het niet openlijk toegeven.
27
De stille mars kan wel en moet ook een kantelmoment zijn. We moeten voortaan man en paard durven te noemen wanneer we het over de multi-etnische, grootstedelijke realiteit hebben. Het onbevangen realisme waarmee jonge mensen daar tegenaan kijken, contrasteert scherp met de omfloerste angst waarmee sommige beleidsmensen maar blijven om de hete brij heen draaien. ,,Wij moeten elke dag de jungle in'', laat een padvinder optekenen. ,,Mijn kinderen moeten ogen op hun rug hebben'', zegt Brusselaar, wereldburger, zanger en nachtraaf Arno. (HV, 25 april 2006, verslag) De onveiligheid in Brussel is het gevolg van de multi-etnische, grootstedelijke realiteit. Onveiligheid, geweld en criminaliteit zouden dus een gevolg zijn van de aanwezigheid van vreemdelingen in onze maatschappij. Met andere woorden het grotere maatschappelijke probleem waar de roofmoord van 12 april 2006 als een illustratie van wordt beschouwd, is een gevolg van de problemen die voortkomen uit de aanwezigheid van vreemdelingen. De cirkel is dus rond, in de eerste verklaringen die voor de roofmoord worden gegeven vertrekt men vanuit deze veronderstelling en door voort te bouwen op deze veronderstelling worden er linken gelegd met andere voorvallen (andere gevallen van steaming en de rellen in Parijs) die deze veronderstelling bevestigen. Dat impliceert natuurlijk het geloof in het feit dat er problemen bestaan die louter het gevolg zijn van de aanwezigheid van vreemdelingen, zoals bijvoorbeeld het probleem van „steaming‟. Het gevolg van die redenering is dat er ergens de overtuiging moet bestaan dat Joe Van Holsbeeck nog had geleefd indien er geen vreemdelingen in onze maatschappij aanwezig zouden zijn. In HLN van 29 april 2006 (cfr supra) wordt deze redenering echter een beetje genuanceerd. Het probleem zit hem niet zozeer in de aanwezigheid van vreemdelingen zelf, maar de manier waarop die aanwezig zijn. Er zou een gebrek zijn aan samenleven in onze maatschappij, de verschillende gemeenschappen leven te veel naast elkaar. De mensen uit de verschillende gemeenschappen zijn dus te veel „vreemden‟ voor elkaar. En dat brengt ons dan bij het vraagstuk van de morele verantwoordelijkheid. Het logische gevolg van een maatschappelijk probleem, is dat er ook een grotere morele verantwoordelijkheid aan vast hangt. Nu de roofmoord in een groter maatschappelijk kader is geplaatst, moet er ook gezocht worden naar een „grotere verantwoordelijke‟. Wanneer de roofmoord niet als een geïsoleerd voorval beschouwd wordt kan de verantwoordelijkheid natuurlijk niet enkel bij de twee roofmoordenaars worden gelegd. We hebben gezien dat de link tussen de roofmoord en het grotere maatschappelijke probleem in de eerste plaats wordt verklaard vanuit het „allochtoon-zijn‟ van de daders. Dat is een gevolg van de veronderstelling dat er een link bestaat tussen „allochtoon-zijn‟ en een bepaalde soort criminaliteit. In het volgende hoofdstuk gaan we kijken hoe dat „allochtoon-zijn‟ een rol gaat spelen in de zoektocht naar de grotere morele verantwoordelijkheid. We gaan met andere woorden op zoek naar de creatie van een „dadergroep.‟ Aangezien we het hier over een maatschappelijk probleem hebben, komt die „dadergroep‟ overeen met een „uit-groep‟, en de „slachtoffergroep‟ met een „in-groep‟. Een maatschappelijk probleem is immers een probleem dat een gevaar vormt voor een hele samenleving, de groep die hiervoor verantwoordelijk wordt gehouden, wordt dus tot op een bepaald niveau „schuldig‟ bevonden aan dit maatschappelijk probleem, terwijl de rest van de samenleving er het „slachtoffer‟ van zou zijn, zij vormen dus de „slachtoffergroep‟.
28
4.2.3. Constructie van de „Dader-groep‟: dé Maatschappelijke Verantwoordelijkheid.
Allochtone
Gemeenschap
en
hun
De basis waarop het debat over de grotere maatschappelijke verantwoordelijkheid in deze zaak rust is de veronderstelling dat allochtonen agressief en gewelddadig zouden zijn. Zoals we al hebben aangetoond wordt de roofmoord gekaderd binnen het groter maatschappelijke probleem van „allochtone criminaliteit‟. Er zijn echter ook meer verdoken verwijzingen naar het feit dat „allochtonen‟ lichtgeraakt zijn en gemakkelijk rel schoppen.
Agressiviteit Fouad mobiliseerde de Brusselse migrantengemeenschap gisteren al volop met e-mails: “Die steunmars voor Joe moét er komen. Als het een migrant zou overkomen zijn, of zelfs als hij maar enkele klappen krijgt van de politie, komt half Brussel direct op straat om hun steun te betuigen aan het „slachtoffer‟. Dan zou het schandalig zijn mocht dat nu niet gebeuren.” (HLN, 15 april 2006, verslag, citaat van Fouad Ahidar) Hier wordt er impliciet van uitgegaan dat „allochtonen‟ lichtgeraakt zijn. Ten eerste laat de woordkeuze „komt half Brussel direct op straat‟ er weinig twijfel over bestaan over hoe half Brussel dan direct op straat zou komen. Het klinkt niet meteen kalm of sereen. Ten tweede wordt er vanuit gegaan dat half Brussel niet veel nodig heeft om direct op straat te komen („of zelfs als hij maar...‟). De auteur van dit artikel doet daar nog een schepje bovenop door „slachtoffer‟ tussen aanhalingstekens te plaatsen. Op die manier distantieert hij zich van de stelling dat het hier werkelijk om een slachtoffer zou gaan. Maar het wordt niet altijd zo impliciet gesteld. Soms wordt het gewoon vermeld, alsof het een algemeen geweten feit is dat allochtonen gewelddadig zijn. Het meest verontrustende is dat het veelplegen van geweld al lang niet meer beperkt blijft tot kaalgeschoren skinheads, dolgedraaide nachtbrakers, en andere cultuurdragers. (HV, 9 mei 2006, opinie) Hier wordt gesteld dat er een tijd bestond dat het veelplegen van geweld beperkt bleef tot kaalgeschoren skinheads, dolgedraaide nachtbrakers en andere cultuurdragers. Één van de drie „soorten‟ mensen waar het veelplegen van geweld normaal gedrag voor is, zijn dus mensen met een andere cultuur. Met andere woorden „geweld‟ is iets dat eigen is aan allochtonen. Let ook op de adjectieven die de twee andere „soorten‟ veelplegers van geweld meekrijgen. Buiten het feit dat het nogal onnozel is om van een skinhead te zeggen dat hij kaalgeschoren is (tenzij men misschien het onderscheid wil maken met skinheads die van nature kaal zijn), worden die adjectieven gebruikt om deze „soorten‟ mensen zoveel mogelijk te abnormaliseren. Het veelplegen van geweld is (of liever: was) geen bezigheid van „normale‟ mensen. Bij „andere cultuurdragers‟ is het duidelijk niet nodig om dat nog eens te benadrukken met een sappig adjectief, die zijn al „anders‟ genoeg. Men vindt hier dus de veronderstelling dat het veelplegen van geweld eigen is aan „andere cultuurdragers‟. Alsof van een „andere cultuur‟ zijn automatisch de aanleg voor het plegen van geweld met zich meebrengt. De petitie roept op voor een betere wereld. Voor meer veiligheid in stations en openbare plaatsen en ook voor een dialoog met allochtone jongeren zodat die zich zonder geweld
29
zouden kunnen integreren. (DS, 19 april 2006, verslag) Ook hier wordt geweld beschouwd als typisch gedrag voor „allochtone jongeren‟. Er wordt immers niet eens de term „probleemjongeren‟ gebruikt, maar gewoon „jongeren‟ in het algemeen. Deze link tussen allochtonen, agressie en criminaliteit is de basis waarop het hele debat rond de roofmoord en een groter maatschappelijk probleem is gebaseerd (cfr.supra). De volgende stap is de zoektocht naar wie of wat verantwoordelijk kan worden gehouden voor dit maatschappelijk probleem. Men gaat met andere woorden op zoek naar verklaringen voor het criminele en gewelddadige gedrag dat verondersteld wordt eigen te zijn aan „allochtone jongeren‟. Waarom zijn het altijd Marokkanen? (…) Autochtonen bezondigen zich het meest aan winkeldiefstal en drugsdealen, ze dragen ook vaker wapens. In vandalisme en zwartrijden zijn autochtonen en allochtonen elkaar waard. Allochtonen delinquenten blinken dan weer uit in autodiefstallen, inbraken en afpersing. Besluit: niet alle jeugddelinquenten zijn allochtonen, maar allochtonen lopen het meest in de kijker, omdat ze tekenen voor de zwaarste misdrijven. Hoe komt dat? Heeft het allemaal te maken met sociale uitsluiting en kansarmoede, zoals de „linkse school‟ van Walgrave en Spaey betoogt? Maar waarom hebben jongeren van Turkse origine dan zoveel minder problemen met criminaliteit dan Marokkanen? Heeft jeugdcriminaliteit dan toch iets te maken met cultuur en etnie, zoals nieuwbakken rechtse sociologen als Marion Van San beweren? Het is het grote debat dat dezer dagen ook in de buurlanden woedt. Je kunt per slot van rekening niet eeuwig alle schuld van eigen falen op de maatschappij blijven schuiven. (DS, 22 april 2006, opinie) Zoals de titel ons al vertelt, wordt er in dit artikel vertrokken vanuit de veronderstelling dat het „altijd Marokkanen‟ zijn. Het is een artikel dat op zoek gaat naar een verklaring voor jeugdcriminaliteit. Men komt tot het besluit dat „niet alle jeugddelinquenten allochtonen zijn‟. Dankzij de opvatting dat „autodiefstallen, inbraken en afpersing‟ zwaardere misdrijven zijn dan „winkeldiefstal en drugsdealen‟ en „vaker gewapend rondlopen‟, houdt de stelling dat „het altijd Marokkanen zijn‟ blijkbaar stand. Marokkanen lopen daardoor immers meer in de kijker met hun criminaliteit en daarom zou „hun‟ criminaliteit groter probleem voor de samenleving zijn. Men is dus nog steeds van plan om dat zo te verklaren. Dit impliceert natuurlijk dat men uitgaat van de idee dat er verschillende verklaringen zijn voor het bestaan van jeugdcriminaliteit van „autochtonen‟ aan de éne kant en jeugdcriminaliteit van „allochtonen‟ aan de andere kant. Er zouden twee mogelijkheden zijn om een verklaring te vinden voor „allochtone jeugdcriminalteit‟. De eerste mogelijkheid bestaat eruit dat jonge allochtone criminelen ontspoord zijn omdat ze zo vaak in aanraking komen met racisme en sociale uitsluiting. Er worden echter twee bezwaren aangevoerd tegen deze mogelijkheid. Ten eerste zouden jongeren van Turkse origine veel minder problemen met criminaliteit hebben dan Marokkanen. Hier wordt natuurlijk impliciet uitgegaan van de idee dat mensen van Turkse en Marokkaanse origine evenveel last hebben van sociale uitsluiting en racisme.7 Wanneer dit 7
Merk ook hoe men spreekt over „jongeren van Turkse origine‟ enerzijds en „Marokkanen‟ anderzijds. De „groep‟ die verondersteld wordt minder problemen te hebben met criminaliteit wordt minder geabnormaliseerd .
30
inderdaad zo is, zouden jongeren van Turkse origine dus evenveel problemen moeten hebben met criminaliteit en men stelt dat dit niet zo is. Ten tweede wordt de stelling naar voren geschoven dat „je‟ niet eeuwig de schuld van eigen falen op de maatschappij kunt blijven schuiven. Dus sociale uitsluiting en racisme zijn misschien ooit goede verklaringen geweest, maar ze verliezen na verloop van tijd hun waarde. Het is met andere woorden tijd om eens in eigen boezem te kijken. Dat brengt ons bij de tweede mogelijke verklaring voor „allochtone jeugdcriminaliteit‟ die hier wordt aangevoerd. Wiens „eigen boezem‟ wordt hier mee bedoeld? „Heeft jeugdcriminaliteit dan toch iets te maken met cultuur en etnie?‟ vraagt de auteur van dit artikel zich af. Let op het gebruik van de woorden „dan toch‟. Die impliceren twee dingen. Enerzijds dat dit een stelling is die al eerder is geopperd, maar dan weer werd verworpen. Anderzijds volgt deze zin op een zin die moet aantonen dat racisme en sociale uitsluiting geen verklaring zouden zijn voor „allochtone jeugdcriminaliteit. Samen met de uitdrukking „dan toch‟ impliceert dat de idee dat er maar twee mogelijkheden zijn, namelijk dat „allochtone jeugdcriminaliteit‟ ofwél te verklaren zou zijn aan de hand van sociale uitsluiting en racisme, ofwél eigen moet zijn aan een cultuur of etnie. Die „eigen boezem‟ situeert zich dus niet op het individuele niveau, maar op het niveau van een hele „culturele of etnische gemeenschap‟. De twee mogelijke verklaringen voor „allochtone jeugdcriminaliteit‟ worden dus gezocht in „het allochtoon-zijn‟ van de daders, daar lijkt geen twijfel over te bestaan. Het verschil zit hem in de vraag bij wie de verantwoordelijkheid kan worden gelegd. Ook hier wordt de samenleving nogmaals ingedeeld in twee groepen. Als de verklaring kan worden gezocht in sociale uitsluiting en racisme tegenover allochtonen, impliceert dit dat de verantwoordelijkheid bij „de‟ autochtonen kan worden gelegd. Immers, uit welke hoek zou die sociale uitsluiting en dat racisme anders komen? Hier wordt dat „de maatschappij‟ genoemd („je kunt per slot van rekening niet eeuwig alle schuld van eigen falen op de maatschappij blijven schuiven‟). Daartegenover staat dat wanneer men de verklaring gaat zoeken in de cultuur en etnie van de daders, dan impliceert dat dat de verantwoordelijkheid bij „de‟ allochtonen (hier: „de‟ Marokkanen) kan worden gelegd. Daar komt nog bij dat dit laatste als het waarschijnlijkst naar voren wordt geschoven, want daarvoor worden geen tegenargumenten aangebracht.8 In de rest van dit artikel wordt dan ook dieper ingegaan op die laatste mogelijkheid. Men zoekt een verklaring voor het bestaan van „allochtone criminaliteit‟ binnen „de‟ allochtone gemeenschap. Opvoeding Is achterstelling een smoes? Sociale uitsluiting verklaart veel, maar niet alles. Anders zouden er alleen maar kutMarokkanen rondlopen. Zelfs de linkse school erkent dat. Het risico van delinquentie stijgt als jongeren spijbelen, van school gestuurd worden, doelloos rondhangen op straat en thuis geen leiding krijgen, heeft onderzoeker Walgrave vastgesteld. En al die zaken hebben maar weinig te maken met achterstelling en racisme. Als er al een Marokkaans probleem is dan heeft dat te maken met falende opvoeding. De emigratie heeft de gemeenschap totaal ontwricht, de cultuurkloof loopt dwars door de gezinnen heen. Het is geen toeval dat delinquentie een probleem van de tweede en de derde generatie is. Vaders hebben niets meer aan hun zonen te vertellen. Die zijn in België geboren, voelen zich Belg in plaats van Marokkaan en vinden hem maar een loser. Aan het eind van de
8
Let ook op hoe de twee mogelijke verklaringen elk worden verbonden aan de naam van een socioloog, een specialist dus. Op die manier wordt er gezorgd dat niemand zou denken dat deze verklaringen zomaar uit de lucht zouden zijn gegrepen, ze hebben namelijk beiden een wetenschappelijke basis.
31
rit zijn ze nergens thuis. Hun enige uitweg bij mislukking is het slachtoffer spelen en het racisme in de Belgische samenleving de schuld geven. Dat is ook de grote ziekte van de Marokkaanse gemeenschap, vindt parlementslid Fouad Ahidar, die jaren als straathoekwerker aan de slag was in Molenbeek. Na de moord op Joe Van Holsbeeck riep hij op tot een stille solidariteitsmars van Marokkaanse burgers: “Ook wij zijn het slachtoffer van de criminaliteit in onze wijken. Het wordt hoog tijd dat wij als gemeenschap onze verantwoordelijkheid opnemen.” Op de jongerenzender Studio Brussel laakte Ahidar deze week scherp de passiviteit in de vele Marokkaanse gettogezinnen. “Pa is werkloos en is nooit thuis. Ma durft niets te zeggen als haar jongste zoon thuiskomt met een paar nike-sloffen die hij onmogelijk zelf kan betalen. Het wordt tijd dat we ophouden met onze kop in het zand steken. Het wordt tijd dat we stoppen met klagen en de confrontatie met onze problemen aangaan. Racisme en werkloosheid zullen niet vanzelf verdwijnen. Daar moeten we zelf voor zorgen.” (DS, 22 april 2006, opinie) Sociale achteruitstelling verklaart niet alles, want anders zouden er alleen maar „kutMarokkanen‟ rondlopen. Men vertrekt dus vanuit de veronderstelling dat alle mensen van Marokkaanse origine in ons land sociaal achteruitgesteld zijn. Het risico van jeugddelinquentie stijgt volgens onderzoeker Walgrave, specialist van dienst, wanneer jongeren zowel thuis als op school geen leiding krijgen en doelloos rondhangen. Impliciet weet men ons hier dus te vertellen dat er uit (wetenschappelijk) onderzoek blijkt dat er een verband bestaat tussen opvoeding en jeugddelinquentie. De auteur van dit artikel voegt daarbij de stelling dat een falende opvoeding weinig te maken heeft met sociale achteruitstelling en racisme9. De verklaring is dus simpel: „als er al een Marokkaans probleem is dan heeft dat te maken met falende opvoeding‟.10 Met andere woorden, Marokkanen kunnen hun kinderen niet opvoeden. Hoe déze stelling dan verklaart dat er niet enkel „kut-Marokkanen‟ zijn is een raadsel. Waarschijnlijk bestaan er Marokkanen die al volledig opgevoed geboren worden. Één van de redenen waarom Marokkanen problemen hebben met het opvoeden van hun kinderen ligt aan het feit dat ze geëmigreerd zijn en nu hun kinderen moeten opvoeden in een vreemde cultuur. Er wordt verondersteld dat dat moeilijkheden met zich meebrengt. Hun zonen voelen zich namelijk meer Belg dan Marokkaan en vinden hun vader daarom maar een loser. Marokkaanse jongeren, en meer bepaald de „zonen‟ (over vrouwen wordt zoals altijd gezwegen), hebben dus geen thuis omdat ze overal „de vreemdeling‟ zijn. De onderliggende reden van het opvoedingsprobleem wordt wederom gevonden in de problematiek van een vreemdeling te zijn in een samenleving. De verwijzing naar de emigratie als oorzaak van opvoedingsproblemen, impliceert namelijk dat wanneer deze mensen braaf gebleven waren waar ze thuishoorden, ze nu niet te maken zouden hebben met deze moeilijkheden. Het impliceert natuurlijk ook dat het niet echt een „Marokkaans‟ probleem is, maar een probleem van „Marokkanen in „onze‟ cultuur‟. Een tweede reden voor het opvoedingsprobleem wordt gezocht in de passiviteit om iets aan „hun‟ situatie te veranderen. „Ze‟ spelen het slachtoffer en doen verder niets en een gevolg daarvan is dat ze hun kinderen verwaarlozen. Ook ter ondersteuning van dit standpunt wordt er 9
Let ook op hoe „sociale achteruitstelling‟ en „racisme‟ telkens samen worden genomen. Alsof het éne niet kan voorkomen zonder het andere. Op die manier wordt hier ook „sociale achteruitstelling‟ op de rekening van het „allochtoon-zijn‟ geschreven. 10 Dat men eerder in dit artikel heeft vastgesteld dat er ook „autochtone jeugddelinquentie‟ bestaat is men blijkbaar vergeten. Jeugddelinquentie zou een gevolg zijn van falende opvoeding en daaruit wordt geconcludeerd dat dit een „Marokkaans‟ probleem is. Wil men dan zeggen dat enkel „allochtone jeugdcriminaliteit‟ een gevolg is van falende opvoeding? Als falende opvoeding weinig te maken heeft met racisme, zijn „autochtonen dan ook niet vatbaar voor dit probleem? Dit is nogmaals een aanwijzing van de gretigheid waarmee men verklaringen wil vinden binnen de allochtone gemeenschap.
32
beroep gedaan op een specialist. Men citeert namelijk Fouad Ahidar, iemand die jaren ervaring heeft als straathoekwerker. Zijn woorden worden hier ook zo geciteerd alsof de verantwoordelijkheid voor het oplossen van racisme en werkloosheid enkel de verantwoordelijkheid zou zijn van „de‟ allochtone gemeenschap. Dus als „sociale achteruitstelling‟ al een reden zou zijn, dan is ook die „hun‟ eigen schuld en niet die van „de samenleving‟. Met andere woorden, het probleem dat Marokkanen zouden hebben met het opvoeden van hun kinderen is enerzijds het gevolg van het feit dat zij „vreemdelingen‟ zijn in de Belgische cultuur en anderzijds dat ze het slachtoffer van die Belgische cultuur spelen. Dat crimineel gedrag van jongeren in de hand wordt gewerkt door een slechte opvoeding is een mening die wel vaker naar voren komt. Bart Somers, VLD-voorzitter en burgemeester van Mechelen: “Tieners kunnen zeker nog veilig de straat op. Er kan altijd wel iets gebeuren, maar bij feiten zoals in Brussel is het erg belangrijk dat het gerecht en de politie kordaat reageren. Ook denk ik dat ouders een cruciale rol spelen, zij staan in voor de opvoeding van hun kinderen.” (DS, 15 april 2006, verslag) Hij legt de verantwoordelijkheid bij het gezin eerder dan bij de school. “Dat jongeren zich crimineel gedragen, heeft meestal met een gebrek aan toezicht in het gezin te maken. Vaak gaat het om ouders die zich geen vragen stellen wanneer hun kinderen met dure spulletjes thuiskomen.” (DS, 18 april 2006, verslag, citaat van Juliaan Van Acker, pedagoog) Haar enige wens, zo getuigt Françoise, is dat de dood van Joe een klein beetje verandering kan brengen. “Dat de ouders van dit soort jongeren inzien dat liefde geven aan je kind een bijdrage is aan een goede opvoeding. Het geeft ze de kans om zich te ontwikkelen en het vermijdt dat ze afglijden in de criminaliteit. Verschrikkelijk belangrijk is dat.” (HLN, 20 april 2006, verslag, citaat van de moeder van het slachtoffer) Er wordt dus wel degelijk geloofd in een link tussen opvoeding en jeugdcriminaliteit. Op zich is er natuurlijk helemaal niets mis met ouders verantwoordelijkheid te geven in verband met het gedrag van hun minderjarige kinderen. En in de artikels hierboven wordt dit ook heel algemeen gesteld. Er zijn echter wel aanwijzingen dat er vanuit wordt gegaan dat opvoeden een moeilijkere taak is voor „allochtone ouders‟ dan voor andere ouders. Hermans legt de verantwoordelijkheid bij de ouders van de daders. “Je moet goed nadenken voor je kinderen op de wereld zet”, zegt ze. “Ouders moeten afwegen of hun kinderen genoeg kansen zullen krijgen. Bovendien heb je als allochtoon de bijkomende handicap dat er veel racisme is op de werkvloer. Die jongeren moeten dus extra begeleid worden zodat ze niet ontsporen.” (DS, 19 april 2006, verslag, citaat van een toevallige passante) De uitspraak „bovendien heb je als allochtoon…‟ wijst erop dat men al de hele tijd over „allochtonen‟ aan het spreken is. Impliciet wordt hier gesteld dat mensen die laag op de sociale ladder staan beter geen kinderen zouden krijgen. Hier wordt verondersteld dat de daders van de roofmoord van 12 april 2006 uit een kansarm gezin komen, waarbij men al voordat de kinderen geboren waren kon veronderstellen dat ze een groot risico zouden lopen om te ontsporen. Als allochtoon zou je ook nog eens extra moeten nadenken of je wel
33
kinderen op de wereld zou zetten omdat je „de bijkomende handicap hebt dat er veel racisme is op de werkvloer‟. Er wordt dus verondersteld dat aan dat racisme toch niets valt te doen, dat het een normaal verschijnsel is, dus iets waar je maar beter rekening mee houdt als je als allochtoon kinderen op de wereld wilt zetten. Men gaat er vanuit dat het voor allochtonen moeilijker is om kinderen op te voeden, omdat die moeten leren leven met racisme. Ze moeten om die reden immers „extra begeleid worden‟. De verantwoordelijkheid hiervoor wordt bij de ouders gelegd aangezien „dat je goed moet nadenken voor je kinderen op de wereld zet‟ . Met andere woorden de ouders van de daders van de roofmoord in het Centraal Station zijn nalatig geweest omdat ze als „kansarme allochtonen‟ niet goed genoeg zouden hebben nagedacht over het krijgen van kinderen. Een nog implicieter voorbeeld van de veronderstelling dat „allochtonen‟ een groter probleem zouden hebben met de opvoeding van hun kinderen is terug te vinden in het volgende artikel: “We zullen allemaal onze verantwoordelijkheid moeten opnemen”, vindt ook Saïd. De jonge vader komt om 15 uur zijn kinderen ophalen bij de school aan de moskee in het jubelpark. Hij staat met zijn handen vol boekentassen. “Kinderen opvoeden is deze dagen niet gemakkelijk”, zucht hij. “Er zijn zoveel verlokkingen. De ouders van de jongens die deze moord hebben gepleegd, hebben duidelijk gefaald. Vraag mij niet hoe we die jongens ooit nog op het rechte pad krijgen. Ik weet het niet. Hun mentaliteit is zo verziekt. Ze hebben nergens nog respect voor. En justitie treedt meestal niet hard genoeg op. Ik kan alleen mijn uiterste best doen om het beter te doen met mijn kinderen.” (HV, 22 april 2006, verslag) Zoals ook in bovenstaande artikels het geval was, wordt er iemand geciteerd wanneer hij zijn mening geeft over opvoeding. In de vorige artikels wordt er echter niet persoonlijk op ingegaan, mensen geven hun mening over hoe „anderen‟ hun kinderen opvoeden of over opvoeding in het algemeen. Saïd daarentegen wordt geciteerd wanneer hij het over de opvoeding van zijn eigen kinderen heeft. Het is alsof hij toegeeft dat kinderen opvoeden in deze dagen niet gemakkelijk is. Het is alsof hij belooft om zijn uiterste best te doen, om het beter te doen met zijn eigen kinderen. Dit contrast tussen de manier waarop Saïd zijn mening over opvoeden aan bod komt en de manier waarop de anderen hun mening aan bod komt is opvallend. Terwijl deze anderen allemaal een mening hebben over opvoeden in het algemeen of opvoeding in een bepaald soort milieu, betrekt Saïd zijn mening over opvoeden op zichzelf. Wanneer er in deze kwestie over opvoeden wordt gesproken, hebben we het dan ook over opvoeden in „allochtone‟ gezinnen. Saïd belooft dan ook zijn best te doen. Met andere woorden „de‟ allochtone gemeenschap wordt verondersteld een probleem te hebben met de opvoeding van hun kinderen, waardoor die een groter risico lopen om af te glijden in de jeugdcriminaliteit. Net als criminaliteit wordt opvoeding dus apart bekeken voor autochtonen en allochtonen. Immers, in het artikel van DS op 22 april 2006, wordt er vastgesteld dat er niet enkel allochtone jeugdcriminaliteit bestaat, maar ook autochtone. Dat het risico op jeugdcriminaliteit groter wordt door een slechte „ouderlijke begeleiding‟ is blijkbaar enkel een verklaring wat betreft „allochtone jeugdcriminaliteit‟.
34
Gebrek aan integratie Een tweede verklaring voor het bestaan van „allochtone jeugdcriminaliteit‟ wordt gezocht in het gebrek aan „integratie‟. Dus ook deze verklaring vindt zijn oorsprong in de problematiek van de multiculturele maatschappij. De petitie roept op voor een betere wereld. Voor meer veiligheid in stations en openbare plaatsen en ook voor een dialoog met allochtone jongeren zodat die zich zonder geweld zouden kunnen integreren. (DS, 19 april 2006, verslag) „…zouden kunnen integreren‟ impliceert de idee dat deze jongeren niet geïntegreerd zijn. Eigenlijk lijkt het hier alsof „allochtone jongeren‟ zich nu proberen te integreren met geweld en dat hen moet worden uitgelegd dat het ook anders kan. Impliciet wordt er hier op gewezen dat deze allochtone jongeren niet geïntegreerd zijn zolang ze geweld blijven gebruiken. Met andere woorden „allochtone probleemjongeren‟ zijn niet geïntegreerd in onze maatschappij. Eenmaal geïntegreerd zal er volgens deze redenering geen sprake meer zijn van geweld. Spirit-politicus Fouad Ahidar, publicist Tarik Fraihi en anderen hebben gelijk wanneer ze stellen dat ook de allochtonen moeten ophouden hun te gemakkelijke discours over achterstelling, onderdrukking en discriminatie te pas en te onpas boven te halen om een stuk van de harde werkelijkheid te verdoezelen. De waarheid is deze: een weliswaar relatief beperkt aantal jongelui van allochtone komaf wijst onze samenleving, onze gemeenschap en de kansen die hen worden geboden resoluut af. Op het thuisfront worden deze ongeleide projectieltjes niet of nauwelijks gecorrigeerd. Geestelijke leiders hebben de voorbije jaren ook onvoldoende benadrukt dat deze samenleving een kansensamenleving voor iedereen kan zijn maar dat elke uitgestoken hand ook enthousiast moet worden begroet. (HV, 20 april 2006, opinie) Met andere woorden „dé waarheid‟ is deze: er bestaat onwil om te integreren bij „een weliswaar relatief beperkt aantal jongelui‟. Ze wijzen immers „ónze‟ samenleving en „ónze‟ gemeenschap af. De schuld voor deze afwijzing blijft echter niet beperkt tot dit „relatief beperkt aantal jongelui‟, ook hun ouders en zelfs „geestelijke leiders‟ zijn hierin tekort geschoten. We kunnen er hier gerust van uitgaan dat met „geestelijke leiders‟ geen katholieke dorpspastoors worden bedoeld. De verantwoordelijkheid van het afwijzen van „onze‟ samenleving kan men met andere woorden op de rekening schrijven van zowat heel „de‟ allochtone gemeenschap, zowel jongelui van allochtone komaf als hun ouders en hun geestelijke leiders hebben schuld aan het gebrek aan integratie van dit „relatief beperkt aantal jongelui van allochtone komaf‟. Indien ze „ónze‟ samenleving, „ónze‟ gemeenschap en de kansen die daarmee gepaard gaan „enthousiast hadden begroet‟ was de kans kleiner geweest dat ze waren afgegleden in de criminaliteit. Opvallend hier is dat ook deze keer weer vanuit twee mogelijkheden wordt vertrokken (cfr. supra). Opnieuw wordt de eerste mogelijke verklaring voor „allochtone jeugdcriminaliteit‟ gezocht binnen „achterstelling, onderdrukking en discriminatie‟ en ook deze keer wordt dat nadien van de hand gewezen. In plaats daarvan wordt deze keer niet „slechte opvoeding‟ als alternatieve verklaring aangedragen, maar wel „de onwil om te integreren‟. Opnieuw is de achterliggende idee dus de vraag in welk kamp we de verantwoordelijkheid moeten gaan zoeken. „Achterstelling, onderdrukking en discriminatie kunnen we immers op de rekening
35
van de „autochtone gemeenschap‟ schrijven, terwijl de schuld in geval van „onwil om te integreren‟ bij „de‟ allochtone gemeenschap‟ kan worden gelegd.
Er wordt dus gezocht naar verklaringen voor het bestaan van „allochtone criminaliteit‟. Daarvoor oppert men twee mogelijkheden. Ten eerste zou het een gevolg kunnen zijn van sociale achteruitstelling, racisme en discriminatie. Deze verklaring zou de verantwoordelijkheid bij „de‟ autochtone gemeenschap leggen, wie zou er immers anders achter dat racisme en die discriminatie zitten? De tweede mogelijkheid is een verklaring die zich binnen „de‟ allochtone gemeenschap situeert. Die verklaring zou eruit bestaan dat allochtonen een probleem hebben met het opvoeden van hun kinderen plus dat er bij sommige allochtone jongeren de onwil is om te integreren en dat ze daar te weinig worden toe aangezet door hun ouders en geestelijke leiders. We hebben hier- boven gezien dat de tweede mogelijkheid de favoriete is. Excuses, gebrek aan zelfkritiek en sterke interne solidariteit Dat men in deze zaak verwacht dat „de‟ allochtone gemeenschap haar verantwoordelijkheid opneemt is ook af te leiden uit het feit dat men het beu is dat „de‟ allochtonen zich telkens achter „excuses‟ zouden verbergen om het gedrag van „allochtone probleemjongeren‟ te vergoelijken. Ahidar haalt keihard uit naar de daders: “Geen excuses. Dit is gewoon crapuul.” (HLN, 15 april 2006, verslag) Fouad Ahidar gaat op die manier in tegen een significante groep die vastzit in het slachtofferdenken, maar geweld kun je niet verschonen. (DM, 18 april 2006, verslag, woorden van Tarik Fraihi) Men gaat er na de roofmoord van 12 april 2006 duidelijk vanuit dat er wel eens mensen zouden zijn die „excuses‟ zouden aanvoeren voor wat de daders hebben gedaan. Men stelt namelijk dat er een „significante groep vastzit in het slachtofferdenken‟ en vanuit dat slachtofferdenken vergoelijken ze dan het geweld en de criminaliteit van „allochtone probleemjongeren‟. In de nasleep van deze zaak wordt het duidelijk dat men dat slachtofferdenken beu is. „De‟ allochtone gemeenschap moet stoppen met excuses te maken voor „hun‟ ontspoorde jongeren. “Voor de roofmoord op Joe mag niemand ook maar enig begrip opbrengen. Ik wil geen enkele dure sociologische of psychologische uitleg horen om dit gedrag van kansarme allochtone jongeren te kaderen”, aldus een opmerkelijk kordate Verhofstadt. (HLN, 18 april 2006)
Spirit-politicus Fouad Ahidar, publicist Tarik Fraihi en anderen hebben gelijk wanneer ze stellen dat ook de allochtonen moeten ophouden hun te gemakkelijke discours over achterstelling, onderdrukking en discriminatie te pas en te onpas boven te halen om een stuk harde werkelijkheid te verdoezelen. (HV, 20 april 2006, opinie)
36
„De allochtonen‟ verbergen zich dus achter een „te gemakkelijk discours over achterstelling, onderdrukking en discriminatie‟ om „hun‟ problemen mee te verklaren. Ook de woorden „dit gedrag van kansarme allochtone jongeren‟ impliceren deze redenering. Met andere woorden men is de excuses en het slachtofferdenken van „de‟ allochtone gemeenschap beu. Men vindt het tijd dat „ze‟ hun verantwoordelijkheid eens gaan opnemen in verband met „allochtone jeugdcriminaliteit‟. In de nasleep van 12 april 2006 gaan een paar verwachtingen ontstaan ten opzichte van „de‟ allochtone gemeenschap. Deze impliceren dat men van hen een verandering van houding verwacht. Die verwachtingen zijn dus gebaseerd op het beeld dat men heeft van „de‟ allochtone gemeenschap. We hebben hierboven al gezien dat men het beu is dat „de‟ allochtonen zich verstoppen achter excuses van racisme en discriminatie. Dat impliceert dus de veronderstelling dat „de‟ allochtonen zich verstoppen achter excuses en dat men verwacht dat „ze‟ daarmee stoppen. Daar moet dringend iets aan gebeuren, maar allochtonen zijn ook oververtegenwoordigd als het gaat om zware criminele feiten. Daar moet evengoed iets aan gebeuren. Wie zoiets zegt stigmatiseert de eigen gemeenschap niet, integendeel. Het zijn net diegenen die criminele feiten stellen die de eigen gemeenschap stigmatiseren. Niet de twee NoordAfrikanen zijn het slachtoffer, de jongen en zijn nabestaanden zijn de slachtoffers. Door dat duidelijk te zeggen maakt Fouad Ahidar zich niet meteen populair bij zijn kiespubliek, maar het is wel belangrijk dat iemand het aandurft om tegen de haren in te strijken en de discussie tot de essentie terug te brengen. (DM, 18 april 2006, verslag, woorden van Tarik Fraihi) Men veronderstelt hier dat het kiespubliek van Fouad Ahidar uit Brusselaars van NoordAfrikaanse afkomst bestaat en dat zij de daders wel eens een slachtofferrol zouden kunnen toebedelen. Die houding moet echter eens gedaan zijn, er moet gestopt worden met zich blind te staren op racisme en discriminatie en men moet de discussie tot zijn essentie terugbrengen. De essentie bestaat eruit dat we met een probleem van „allochtone criminaliteit‟ zitten (allochtonen zijn ook oververtegenwoordigd als het gaat om zware criminele feiten) en daar moet iets aan gebeuren. Er wordt dus van de allochtone gemeenschap verwacht dat ze haar maatschappelijke verantwoordelijkheid opneemt in verband met de roofmoord van 12 april 2006 en het groter probleem van „allochtone jeugdcriminaliteit‟. Hiervoor wordt „ze‟ verondersteld een aantal mentaliteitswijzingen te ondergaan. Één van die verwachtingen komt duidelijk naar voren in de reacties op de oproep van Fouad Ahidar om een stille mars te houden ter nagedachtenis van Joe Van Holsbeeck. De Vlaamse gemeenschap reageerde opgelucht, blij dat een allochtoon openlijk toegeeft dat er een probleem is met een aantal allochtone jongeren. (HV, 18 april 2006, verslag woorden van Fouad Ahidar) De Vlaamse gemeenschap reageerde opgelucht. We zijn zo blij dat een allochtoon toegeeft dat er een probleem is met een aantal allochtone jongeren, zeiden ze. (DS, 18 april 2006, verslag, woorden van Fouad Ahidar) „De Vlaamse gemeenschap‟ is dus opgelucht omdat „een allochtoon‟ openlijk toegeeft dat er een probleem is met een aantal „allochtone jongeren‟. Het woord „opgelucht‟ impliceert dat men vage hoop voor iets koesterde en dat het dan toch „eindelijk‟ gebeurd is. Het vertelt ons
37
dus dat er een bepaalde verwachting bestond bij de Vlaamse gemeenschap. Men hoopte dat vanuit de allochtone gemeenschap zou worden erkend dat er een probleem is met een aantal allochtone jongeren. Met andere woorden, in verband met het probleem van „allochtone jeugdcriminaliteit‟ verwacht men zelfkritiek van „de‟ allochtone gemeenschap. Men gaat er echter vanuit dat dit niet iets is dat „eigen‟ is aan „de‟ allochtonen. Er leeft de veronderstelling dat „allochtonen‟ niet aan zelfkritiek doen. Eigenlijk is dit al gebleken uit de veronderstelling dat „de‟ allochtonen zich achter „excuses‟ verstoppen in plaats van verantwoordelijkheid voor „hun‟ problemen op zich te nemen. Deze veronderstelling is echter nog uit andere zaken af te leiden. Ahidar zei vrijdag „als een Belg een allochtoon had neergestoken, was half Brussel al op straat gekomen om zijn afkeuring te laten blijken.‟ “Dat was een moedige verklaring van hem, zeker als politicus van allochtone origine. (HLN, 18 april 2006, interview met Guy Verhofstadt) Door de verrassende, maar moedige stellingname van parlementslid Fouad Ahidar, die als eerste opriep tot een stille mars, is vermeden dat dit een gevaarlijke beweging zou worden van „wij‟ tegen „zij‟. (DM, 18 april 2006, verslag) De oproep van Fouad Ahidar om een stille mars te houden wordt dus verondersteld „verrassend‟ en „moedig‟ te zijn. Het woord „verrassende‟ impliceert dat men dit niet van hem had verwacht. Kritiek op de eigen gemeenschap is iets dat men niet gewoon is van „een allochtoon‟, dus wordt dit teken van zelfkritiek „verrasssend‟ gevonden. Dat het een „moedige verklaring‟ van hem wordt gevonden, „zeker als politicus van allochtone origine‟, impliceert dat men veronderstelt dat deze verklaring niet door iedereen in dank zal worden afgenomen. Zelfkritiek is niet de gewoonte van „de‟ allochtonen, plus men gaat er vanuit dat „ze‟ het ook niet appreciëren. Dit brengt ons meteen bij een tweede eigenschap die aan „de‟ allochtone gemeenschap wordt toegeschreven en die nauw samenhangt met het veronderstelde gebrek aan zelfkritiek. Men gaat er ook vanuit dat er een enorme solidariteit heerst binnen „de‟ allochtone gemeenschap. We vinden in de krantenartikels dan ook de bevestiging van de veronderstelling dat deze zelfkritiek wordt beschouwd als een aanval op de interne solidariteit. Niettemin krijgt Fouad Ahidar vanuit een deel van de moslimgemeenschap de wind van voren. “Vooral vanuit Franstalige hoek word ik afgeschilderd als iemand die het Vlaams Belang achterna loopt, maar het kan me niet schelen. Ik ben zogezegd de verrader van de eigen gemeenschap omdat ik de harde boodschap breng en mijn eigen gemeenschap stigmatiseer, maar sommige dingen kunnen niet en zijn niet te vergoelijken. Of het nu een blanke of een Marokkaan is die iemand vermoordt, doet totaal niet terzake. De boodschap is duidelijk: dit kan niet. (DM, 18 april 2006, verslag) In bovenstaand artikel vinden we dus de bevestiging terug van de veronderstelling dat de oproep voor een stille mars een „moedige‟ daad was van Fouad Ahidar. Hij wordt nu immers door een deel van „zijn‟ gemeenschap als een verrader beschouwd. Natuurlijk impliceert dit dat we het kunnen beschouwen als de bevestiging van de veronderstelling dat „de‟ allochtone gemeenschap geen zelfkritiek kent, maar wel een enorme interne solidariteit.
38
Iedereen heeft gehoord over de oproep van de Brusselse imams om de jonge daders aan te geven bij het Brusselse gerecht. Bovendien heeft de imam van het jubelpark de diefstal van de mp3-speler en de daaropvolgende moord nog eens duidelijk veroordeeld. “Maar dat is toch niet meer dan logisch”, vinden de drie vrienden. “Natuurlijk wordt die moord niet goedgepraat in de migrantengemeenschap. Natuurlijk vinden ook wij dat gerechtigheid moet geschieden en dat die jongens overgeleverd moeten worden aan justitie.” (HV, 22 april 2006, verslag) Dit artikel vertrekt helemaal vanuit het uitgangspunt dat „de‟ allochtone gemeenschap geen zelfkritiek kent, maar wel een grote interne solidariteit. Het feit dat deze oproep van de imams zo opmerkelijk wordt gevonden dat zelfs de moskeegangers er door journalisten worden op aangesproken, zegt genoeg. De oproep om de daders aan te geven wordt hier beschouwd als het doorbreken van die veronderstelde „interne solidariteit‟, de veroordeling van de diefstal en de moord wordt gezien als zelfkritiek, die verondersteld wordt niet te bestaan binnen „de‟ allochtone gemeenschap. De manier waarop „de drie vrienden‟ worden geciteerd impliceert dat wat zij zeggen helemaal niet zo „logisch‟ wordt gevonden, er moet namelijk duidelijk worden gemaakt dat het „natuurlijk‟ is, dat deze moord niet wordt goedgepraat binnen de migrantengemeenschap. Het feit dat die mannen hier worden opgevoerd als woordvoerder voor heel „hun‟ gemeenschap om te vertellen dat „ze‟ een brute roofmoord niet goedpraten, impliceert dat men op dit soort uitspraken zit te wachten. Er wordt van „allochtonen‟ verwacht dat ze zich distantiëren van de daders, maar men gaat er vanuit dat het niet vanzelfsprekend is dat dit gebeurt. Men verwacht tekenen van zelfkritiek vanuit de allochtone gemeenschap en het doorbreken van die veronderstelde sterke interne solidariteit. De idee dat de interne solidariteit van „de‟ allochtone gemeenschap moet worden doorbroken, impliceert natuurlijk dat er solidariteit naar buiten toe moet komen. Met andere woorden men gaat ervan uit dat „allochtonen‟ zich niet betrokken voelen met zaken van „autochtonen‟ en zich dus ook niet solidair met hen voelen. Men verwacht nu tekenen van „externe solidariteit‟ vanuit de allochtone gemeenschap. De man die in het bovenstaand artikel wordt geciteerd voldoet dus door zijn uitspraken aan deze verwachting. Het impliceert de idee dat „allochtonen‟ deze moord wel eens niet zouden veroordelen omdat ze enkel betrokkenheid voelen met de daders en niet met het slachtoffer. “Als een migrant dit zou overkomen, of zelfs als hij nog maar enkele klappen krijgt van de politie, komt half Brussel direct op straat om hun steun te betuigen aan het „slachtoffer‟. Dan zou het schandalig zijn mocht dat nu niet gebeuren.” (HLN, 15 april 2006, verslag, woorden van Fouad Ahidar) We hebben ook hier duidelijk de veronderstelling dat er een grote solidariteit heerst tussen allochtonen onderling. Dat wordt geïmpliceerd doordat men er met zekerheid vanuit gaat dat “als een migrant dit zou overkomen‟ er direct enorm protest zou komen. „Dan zou het schandalig zijn mocht het nu niet gebeuren‟ impliceert de verwachting van externe solidariteit en de idee dat het niet zeker is dat die verwachting zal worden ingelost. Als men er zeker van was dat er aan deze verwachting zou worden voldaan zou het nogal zinloos zijn om dit te zeggen. Men gaat er dus vanuit dat solidariteit tussen allochtonen onderling een feit is, maar dat solidariteit van allochtonen naar autochtonen toe helemaal niet zo vanzelfsprekend is.
39
„Jammer, maar het kan gebeuren‟, hoorde ik twee jonge allochtonen reageren na de moord, laconiek bijna. Broeit er iets heel explosiefs, vreest u? “Ik krijg vanuit de allochtone hoek ook heel andere signalen. Een meerderheid keurt wat er is gebeurd radicaal af en eist dat de daders zo snel mogelijk gevat worden. We hebben er extra speurders op gezet. Ik reken op deburgerzin van de allochtone gemeenschap om ons te helpen bij het opsporen van de moordenaars.” (HLN, 18 april2006, interview met Guy Verhofstadt) Het is natuurlijk waar dat een roofmoord „jammer‟ is maar dat „het kan gebeuren‟. Zodra er iets te roven valt bestaat de kans op roofmoord. De woorden van deze twee jongens worden hier echter niet op hun inhoud beoordeeld. Door dit te zeggen voldoen ze namelijk niet aan de verwachting van zelfkritiek, ze distantiëren zich niet expliciet van de roofmoord. Men interpreteert de woorden van deze jongens als een soort goedkeuring (of toch zeker geen afkeuring) van wat er is gebeurd in plaats van als een waarheid als een koe. Dat blijkt ook uit het antwoord van premier Verhofstadt. Hij krijgt namelijk „vanuit allochtone hoek ook heel andere signalen‟. Hij meent te kunnen stellen dat een meerderheid van de allochtonen radicaal afkeurt wat er is gebeurd en eist dat de daders zo snel mogelijk worden gevat. Dit is dus zogezegd een ander signaal dan wat gegeven wordt door die twee jongens. Men stelt dus met andere woorden aan de hand van deze uitspraak van de twee jongens dat zij tot „een minderheid‟ behoren die de roofmoord niet radicaal afkeuren. Dat er over wordt gesproken of „allochtonen‟ deze roofmoord al dan niet afkeuren, impliceert dat men het niet vanzelfsprekend vindt dat „die‟ mensen deze roofmoord afkeuren. Deze idee komt voort uit de veronderstelling van de grote interne solidariteit onder allochtonen. Dat wordt nog eens bevestigd door op de „burgerzin van de allochtone gemeenschap‟ te rekenen „om óns te helpen bij het opsporen van de moordenaars‟. Men veronderstelt dus eigenlijk een gebrek aan burgerzin bij „de‟ allochtonen. Dat gebrek aan burgerzin zou komen omdat de interne solidariteit boven de morele en wettelijke plicht zou worden geplaatst om de daders aan te geven. Men gaat er dus vanuit dat het best wel eens zou kunnen dat de reden waarom de daders nog door niemand zijn aangegeven te maken heeft met de grote interne solidariteit binnen de allochtone gemeenschap. Deze veronderstelling wordt meermaals teruggevonden. Ondertussen is bekend geraakt dat de eerste zorgen aan Joe zijn toegediend door iemand van Noord-Afrikaanse afkomst. De daders zijn wel nog altijd spoorloos. (DS, 18 april 2006, verslag) Wat er zo belangrijk is aan het nieuws dat de eerste zorgen aan Joe Van Holsbeeck zijn toegediend door iemand van Noord-Afrikaanse afkomst blijkt uit de opeenvolging van de twee bovenstaande zinnen. De eerste zin is een bewijs dat allochtonen wel degelijk solidair kunnen zijn met autochtonen. Als er voor hun neus een autochtoon ligt dood te bloeden bieden ze wel degelijk hulp. Echter, niet te vroeg gejuicht, want „de daders zijn wel nog altijd spoorloos‟. Hun interne solidariteit is dus nog steeds sterker dan hun solidariteit tegenover de rest van de samenleving. Men vindt hier dus opnieuw de verwachting dat de interne solidariteit van de allochtone gemeenschap moet worden doorbroken en moet worden vervangen door een algemene solidariteit met iedereen in de samenleving. Men wil dus dat allochtonen stoppen met zich enkel betrokken te voelen bij „de‟ allochtone gemeenschap, maar dat ze betrokkenheid gaan tonen met de hele samenleving, ook met „de‟ autochtonen.
40
Concreet signaal Men gaat er dus vanuit dat de verklaringen voor „allochtone criminaliteit‟ kunnen worden gezocht binnen de „eigenheid‟ van „de‟ allochtonen. Verklaringen die hier worden aangegeven zijn problemen met het opvoeden van hun kinderen en de onwil om te integreren. Aangezien de problemen die ze verondersteld zijn te hebben met het opvoeden van hun kinderen worden toegeschreven aan hun „vreemdeling-zijn‟ in de samenleving, worden beide verklaringen dus gezocht in de problematiek van de multiculturele maatschappij. De reden waarom deze problemen blijven bestaan is omdat er wordt van uitgegaan dat allochtonen hun verantwoordelijkheid in deze zaken niet erkennen en niet opnemen. Ze zouden zich verbergen achter excuses van racisme en discriminatie en kennen geen zelfkritiek. Daar komt nog eens bij dat ze een grote interne solidariteit kennen, maar geen solidariteit naar de rest van de samenleving toe. Het bewijs dat daarvoor wordt gegeven is het feit ze het nalaten om de daders aan te geven aan de politie. Hun intern solidariteitsgevoel zou zo sterk zijn dat ze meer sympathie hebben voor de daders van deze moord dan voor het slachtoffer. Het impliceert ook dat ze „hun eigen gemeenschap‟ belangrijker vinden dat onze ganse samenleving. Hun onderling solidariteitsgevoel wordt namelijk hoger ingeschat dan hun burgerzin. We zouden dit dus ook kunnen interpreteren als de veronderstelling dat „ze‟ te weinig geïntegreerd zijn, hun „eigen‟ gemeenschap komt immers zogezegd vóór de gezamenlijke gemeenschap van allochtonen en autochtonen die ons land zou moeten zijn. Laten we met dit in ons achterhoofd dan even terugkeren naar de stille mars ter nagedachtenis van Joe Van Holsbeeck. Migranten moeten op straat voor Joe. (HLN, 15 april 2006, titel van verslag) Migranten beloven massaal aanwezig te zijn op11 (HV, 22 april 2006, titel van verslag) Het is duidelijk dat er verwacht wordt dat „de‟ allochtone gemeenschap een signaal geeft aan de rest van de samenleving door aanwezig te zijn op de stille mars. Het wordt niet zomaar verwacht, het is een soort maatschappelijke plicht die ze hebben. De tweede titel vertelt ons ook dat „de‟ allochtonen hun plicht tegenover de samenleving erkennen en bereid zijn eraan te voldoen. Ze „beloven‟ het immers. Uit dat woordgebruik kan ook worden afgeleid dat dit een plicht is die ze tegenover de rest van de samenleving hebben. Aan wie zouden ze het anders beloven? Dat ze daar worden verwacht in verband met de roofmoord en het probleem van „allochtone jeugdcriminaliteit‟ is duidelijk. Maar wat moeten ze daar eigenlijk precies komen doen? Wat is de betekenis van de aanwezigheid van „de‟ allochtone gemeenschap op de stille mars ter nagedachtenis van Joe Van Holsbeeck? Misschien kan de stille mars van zondag een impasse doorbreken. Hopelijk daagt de allochtone gemeenschap in grote getale op. Geen racist zal dan achteraf nog kunnen insinueren dat ze collectief verantwoordelijk zijn voor ieder geboefte in hun midden. De mp3-moordenaar aan de politie uitleveren zou uiteraard nog een veel sterker signaal zijn. (DS, 22 april 2006, opinie)
11
Deze data zijn verkregen via Mediargus, de rest van deze zin ontbrak, maar dat maakt hier niet echt uit. Aangezien het wel duidelijk is dat het hier over de stille mars ter nagedachtenis van Joe Van Holsbeeck gaat.
41
Met andere woorden „de‟ allochtonen komen om hun onschuld te bewijzen. Dit doen ze door aanwezig te zijn op de stille mars en op die manier te laten zien dat ook zij bereid zijn om iets te doen aan het probleem van „allochtone jeugdcriminaliteit‟. Ze moeten tonen dat ze solidair zijn met iedereen in onze samenleving, dus ook met de autochtone bevolking. Met andere woorden ze moeten laten zien dat ze bereid zijn hun burgerplicht als inwoner van België op zich te nemen en tevens bereid zijn om samen te werken met de autochtone bevolking aan een samenleving waar het aangenaam wonen is voor iedereen. Hun veronderstelde „schuld‟ in heel deze zaak, komt er dus op neer dat men vindt dat ze te weinig betrokkenheid tonen in verband met het „samenleven van iedereen‟ in onze maatschappij. Ze nemen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid niet op en zijn niet solidair met de rest van de samenleving. Op de stille mars moeten ze komen bewijzen dat ze wel degelijk „geven‟ om de Belgische samenleving en dat ze er hun best voor willen doen. De manier waarop men verslag uitbrengt over deze stille mars maakt dat verder duidelijk. Ook Fatiha (49) is er in de eerste plaats als moeder, dan pas als vrouw met Marokkaanse roots. Ze duwt een kinderwagen waarin achterin twee boeketten tulpen zitten, voor straks aan het Centraal Station. “Ik heb gelezen dat Joe van kleuren houdt.” Fatiha heeft tranen in de ogen als ze uitlegt waarom ze vandaag opstapt. “Het is een beetje alsof ik zelf een kind verloren heb. En ik ben gewoon geraakt door de kalmte van de ouders, hun moed, het feit dat ze expliciet hebben opgeroepen om niet alle migranten over één kam te scheren”. Over haar eigen zoon van 21 waakt Fatiha als een kloekhen. “Onlangs is hij zelf nog overvallen in de metro. Zijn geluk is dat hij snel kan lopen.” (DM, 24 april 2006, verslag) Fatiha is er pas in de tweede plaats als vrouw met Marokkaanse roots. In de eerste plaats is ze er als moeder. Ze voldoet aan de verwachting van „externe solidariteit‟, wat haar onmiddellijk de rol oplevert van „mens zoals ieder ander‟. Ze heeft haar plicht vervuld en wordt dus voor een deel gedeculturaliseerd. Haar afkomst wordt wel vermeld, maar dat is eerder om te bewijzen dat ook vrouwen met Marokkaanse roots, gewoon moeder kunnen zijn. Ze wordt zelfs mee in de „slachtoffergroep‟ geplaatst. Ook haar zoon heeft al te maken gehad met geweld in de metro. Fatiha wordt niet meer bij „de‟ allochtone gemeenschap gerekend zoals we die hierboven hebben gereconstrueerd als „dader-groep‟. Ze heeft haar maatschappelijke plicht vervuld. Ze heeft zich solidair getoond met de rest van de samenleving, ze heeft laten zien dat de Belgische samenleving haar iets kan schelen. Ze is dus in de eerste plaats een moeder en een medeslachtoffer van de problematiek van „allochtone jeugdcriminaliteit‟ in Brussel. Het is hem trouwens opgevallen dat tijdens de optocht opvallend veel allochtonen hem de hand kwamen schudden. “Ze kwamen ons een hart onder de riem steken. Of zeggen dat ook zij al slachtoffer waren geweest van criminaliteit. Bijna de hele tocht lang liep er een zwarte mevrouw naast ons, wiens zoon ook doodgestoken was.” (DS, 24 april 2006, interview met de vader van Joe Van Holsbeeck) Ook hier wordt weer opgemerkt dat ook allochtonen soms slachtoffer worden van criminaliteit. Het feit dat dit het opmerken waard is, impliceert de veronderstelling dat „zij‟ geen last zouden hebben van dit soort criminaliteit. „Zij‟ zaten immers in de hoek van de daders. Op deze stille mars zijn we echter allen mensen die eenzelfde probleem in onze samenleving aanklagen. De stille mars wordt een mars die staat voor onderlinge solidariteit en de erkenning dat we met zijn allen het „slachtoffer‟ zijn van het criminaliteitsprobleem in onze samenleving.
42
De betogers kwamen van overal en uit alle lagen van de samenleving: allereerst veel mensen uit het Brusselse, vaak nog onthutst over zo ‟n kille misdaad in hun stad, en verder Walen, Vlamingen, migranten, vrouwen met hoofddoeken, gezinnen met kleine kinderen, senioren, jongeren, leden van jeugdbewegingen en ook onopvallend, enkele politici. (GVA, 24 april 2006, verslag) Let op hoe er zowel „migranten‟ als „vrouwen met hoofddoeken‟ wordt gebruikt in de opsomming. Op die manier wordt er minder expliciet op gewezen dat er allochtonen mee stapten in de optocht. Zo gaat de term „migrant‟ een beetje beter op in de rest van de opsomming. De manier waarop deze opsomming wordt gemaakt impliceert dat men wil bedoelen dat iedereen er samen was die dag. Het waren allemaal mensen onder elkaar die met zijn allen pleitten voor een veiligere samenleving. Zodra allochtonen aanwezig waren op de stille mars voldeden ze aan de verwachting van betrokkenheid bij de samenleving. Ze gaven aan dat ze hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de samenleving erkenden en werden plots „medemensen‟. Door mee te stappen in de stille mars bewezen ze volwaardige burgers van onze samenleving te zijn.
4.3 Concusie. De roofmoord in Brussel Centraal op 12 april 2006 wordt gezien als een illustratie van een groter maatschappelijk probleem. Het zou namelijk een brutale uiting van „allochtone jeugdcriminaliteit‟ zijn, wat een onderdeel is van de problematiek van de multiculturele samenleving. In de zoektocht naar verklaringen voor dit probleem krijgt men de constructie van een „dader-groep‟, die in dit geval onder de noemer „de allochtone gemeenschap‟ valt. Er werden verklaringen gezocht in de veronderstelde eigenheid van „de‟ allochtone gemeenschap. Zo zouden „allochtonen‟ een probleem hebben met het opvoeden van hun kinderen en zou er onwil bestaan bij een aantal jongeren om te integreren. Deze twee zaken zouden aan de basis liggen van het probleem van „allochtone jeugdcriminaliteit‟. Omdat men op die manier een „maatschappelijke verantwoordelijkheid‟ kan leggen bij „de‟ allochtone gemeenschap in verband met „allochtone jeugdcriminaliteit‟ gaat men ook van „hen‟ verwachten dat ze die verantwoordelijkheid op zich nemen. Deze verantwoordelijkheid bestaat uit een mentaliteitsverandering. Men verwijt „de‟ allochtone gemeenschap een bepaalde mentaliteit en verwacht dat „ze‟ die in het licht van „hun‟ maatschappelijke verantwoordelijkheid wijzigen. Op die manier wordt natuurlijk ook duidelijk wat er eigenlijk begrepen wordt onder „de‟ allochtone gemeenschap. Wat haar imago is. In de eerste plaats wordt er vanuit gegaan dat „allochtonen‟ zich achter excuses van racisme en discriminatie verschuilen om de misdaden van „hun‟ jongeren te vergoelijken. Ze spelen een slachtofferrol zodat ze hun eigen verantwoordelijkheid niet onder ogen moeten zien. Na de roofmoord wordt er verwacht dat ze die excuses achterwege laten en hun verantwoordelijkheid opnemen. Met andere woorden men vindt het tijd dat allochtonen eens aan zelfkritiek beginnen doen. Men gaat dus uit van de veronderstelling dat „allochtonen‟ geen zelfkritiek kennen en dat dit één van de redenen is waarom „allochtone jeugdcriminaliteit‟ kan blijven bestaan. Ten tweede zouden „allochtonen‟ zich ook enkel betrokken voelen bij „de‟ allochtone gemeenschap en niet bij onze samenleving in het algemeen. Er wordt hen zo ‟n sterke interne solidariteit toegeschreven dat men ervan uitgaat dat ze meer betrokkenheid bij de daders
43
zouden voelen dan bij het slachtoffer. Dit komt vooral naar voren in de idee dat „de‟ allochtone gemeenschap de daders niet uitlevert aan de politie, maar ook in het feit dat het niet vanzelfsprekend wordt gevonden dat „de‟ allochtone gemeenschap deze roofmoord afkeurt. Men verwijt „de‟ allochtone gemeenschap dus dat „hun‟ interne solidariteit boven het algemeen belang van onze samenleving wordt gesteld. Men verwacht dus dat „ze‟ die veronderstelde bijna onvoorwaardelijke interne solidariteit doorbreken en ook solidariteit tonen tegenover de rest van de samenleving, „de‟ autochtonen dus. Eigenlijk wordt er hen een tekort aan betrokkenheid bij onze maatschappij verweten. De maatschappelijke verantwoordelijkheid van „de‟ allochtone gemeenschap bestaat er dus uit dat ze aan zelfkritiek moeten beginnen doen en in plaats van enkel solidair te zijn met „hun eigen mensen‟, die solidariteit moeten opentrekken naar de ganse samenleving. Wat eigenlijk inhoudt dat ze in dit „conflict‟ de kant van het slachtoffer moeten kiezen in plaats van die van de daders. Er wordt ook verwacht dat ze een concreet signaal geven dat ze bereid zijn om deze verantwoordelijkheid op te nemen. Dat concreet signaal bestaat erin om aanwezig te zijn op de stille mars ter nagedachtenis van Joe Van Holsbeeck.
5 de Racistische Moorden in Antwerpen op 11 mei 2006. 5.1. Identiteitsconstructie dader. Het grote verschil in de identiteitsconstructie van de dader van de racistische moorden in Antwerpen op 11 mei 2006 en die van de daders van de roofmoord in Brussel op 12 april 2006 zit hem in het feit dat de dader van de racistische moorden onmiddellijk is aangehouden. Iedereen was dus dadelijk op de hoogte van zijn identiteit. Er bestaan echter wel overeenkomsten in de manier waarop men in de kranten een beeld van de dader tracht te schetsen. Zo speelt uiterlijk ook in deze zaak een grote rol. In de zaak van de roofmoord in Brussel werd er op basis van uiterlijk geconcludeerd dat de daders van Noord-Afrikaanse afkomst zouden zijn. Dit leidde tot identificatie van de daders met een grotere „groep‟, kadering van de misdaad binnen een groter maatschappelijk probleem en uiteindelijk verklaringen voor het „waarom‟ van de misdaad. Hoe gemakkelijk het ook ging bij de daders van de roofmoord (men vond dat men genoeg informatie had aan hun afkomst), bij Hans Van Themsche ligt het blijkbaar wat ingewikkelder. Zijn etnische afkomst speelt geen enkele rol, maar ook bij hem lijkt de nood te bestaan om hem aan een grotere „groep‟ te linken. Tegelijkertijd echter bestaat er ook de tegengestelde beweging die probeert om van hem in zijn rol als moordenaar een totaal geïsoleerde persoon te maken. Getuigen beschrijven dat het leek alsof Van Themsche tijdens zijn moordende tocht recht uit de film The Matrix kwam gestapt. Hij was in het zwart gekleed, droeg combatshoes en een legerbroek en deed geen moeite om zijn jachtgeweer te verbergen terwijl hij door de drukke Antwerpse binnenstad stapte. (DS, 12 mei 2006, verslag) Hij schoot de voor de gelegenheid kaalgeschoren en in het zwart geklede jongeman een kogel in de buik. (DS, 22 mei 2006, verslag)
44
Het beeld dat van hem wordt geschetst, laat ons duidelijk zien dat het uiterlijk van de dader als belangrijke informatie in de berichtgeving wordt beschouwd. Ook deze keer geeft men de dader op basis van zijn uiterlijk een plaats binnen een „grotere groep‟. Volgens de parketwoordvoerster vertoont de dader «de uiterlijke kenmerken van een skinhead ». Maar sommige getuigen zeggen dat het om een „gothic‟ gaat. De dader had een heel opvallend uiterlijk. Dat bevestigt ook de parketwoordvoerster : « Ik ken al die subculturen waar jongeren mee bezig zijn niet uit elkaar. Zijn haar was helemaal weggeschoren, behalve op zijn achterhoofd. Hij droeg een lange zwartleren jas, een legerbroek en zware combatschoenen. Op de mouw van zijn jas zaten onder meer Vlaams-nationalistische kentekens die erop wijzen dat hij van een extreem rechtse strekking is. » (DM, 12 mei 2006, verslag) De verwijzing naar „subculturen‟ wijst op de neiging om een „label‟ op de dader te kunnen plakken en dat gebeurt in de eerste plaats via zijn uiterlijk. Men is hier echter duidelijk nog niet zeker over welke subcultuur we het precies hebben. Hij vertoont namelijk uiterlijke kenmerken van een „skinhead‟, maar er zijn ook getuigen die vinden dat hij er eerder als een „gothic‟ uitziet. Er is dus discussie, alsof het de situatie totaal anders zou maken indien de dader het één of het ander „is‟. De „maar‟ hier impliceert dat men nog niet in één bepaalde richting kan beginnen denken wat betreft een verklaring voor het „waarom‟ van de moord. Men is immers nog niet zeker van de „groepsidentiteit‟ van de dader. Men legt hier impliciet wel al de link tussen de moorden en een bestaande ideologie. Men kan immers aan zijn uiterlijk, meer bepaald aan de kentekens op zijn mouw, afleiden dat hij van „extreem-rechtse strekking is‟. Er bestaat echter weinig eensgezindheid over het feit of Hans Van Themsche nu een „skinhead‟, een „gothic‟ of geen van beiden is. Het voordeel in dit geval is natuurlijk dat de dader gekend is en dat men in zijn naaste omgeving kan nagaan hoe het nu juist zit. « Ik ken Hans helemaal niet als een skinhead », zegt Christof, die jarenlang trainer is geweest van Van Themsche. Kendo was zijn sport, Japans zwaardvechten. « Toen ik de beschrijving op de radio hoorde, leek die in niets op de Hans die ik ken. Ik kan mij echt niet inbeelden dat hij een radicale racist zou zijn die genadeloos op allochtonen jaagt. Ik ben zelf getrouwd met een Aziatische vrouw en hij kon het goed met haar vinden. Uiterlijke kenmerken van rechtse ideeën ? Wat zijn dat dan ? Tatoeages ? Ik heb verschillende keren met die jongen onder de douche gestaan, en tatoeages heb ik nog nooit gezien. » Christophe ziet in Hans Van Themsche eerder een jongen zoals die tieners die in het Amerikaanse Columbine een bloedbad hebben aangericht. « Hij is eerder een jongen uit de gothic-scène. Hij kleedde zich vaak in donkere kleuren. Maar een kortgeschoren kapsel had hij niet. Eerder een wat uitgegroeide carré, aan de zijkanten een beetje weggeschoren. (HV, 12 mei 2006, verslag) Hier krijgen we het hele plaatje. De reden waarom men geïnteresseerd is in het kapsel en de kleren van de moordenaar is omdat het men hem op die manier binnen een „grotere groep‟ kan plaatsen. Wanneer hij een skinhead zou zijn, zou hij kunnen worden geklasseerd als een „radicale racist‟. Als „goth‟ echter zou hij blijkbaar onder dezelfde noemer kunnen worden geplaatst als de Amerikaanse tieners die in 1999 een bloedbad aanrichtten in hun school in
45
Littleton (Colorado).12 Men zoekt dus naar verklaringen voor de moord door het uiterlijk van de dader te linken met enerzijds skinheads, die bekend staan voor hun racisme en hun agressiviteit (en de combinatie daarvan), anderzijds ziet men het verband met de daders van Columbine die ook een dodelijke raid hielden en achteraf zelfmoord pleegden (wat ook het plan van Hans Van Themsche was). Dus indien Hans Van Themsche een skinhead zou zijn, kan men hem op basis van zijn uiterlijk klasseren als lid van een radicale racistische „groep‟. Wanneer hij eerder een goth zou zijn, zou men hem tot gestoorde massamoordenaar kunnen uitroepen. Men gaat er hier immers impliciet vanuit dat de Columbine-moordenaars „goths‟ waren. Let ook op hoe men de man die men inteviewde gericht naar uitelijke kenmerken van rechtse ideeën heeft gevraagd. Alhoewel de vragen van de journalist hier zijn weggelaten, valt het op dat men er echt heeft naar zitten vissen. Waarom men die nood heeft om daders aan de hand van hun uiterlijk te klasseren onder een „meer algemene noemer‟ kunnen we niet met zekerheid aantonen, maar volgende artikels geven ons wel een vermoeden. « Ze zeggen nu dat hij een skinhead is. Maar hij was er dan toch een die het niet al te serieus meende. Hij heeft zijn haar pas drie dagen geleden afgeschoren. Of hij een goth is, ook nooit iets van gemerkt. Hij droeg wel eens een zwarte jas, maar dat was het dan ook. Nooit iets gemerkt van extreem-rechtse symbolen. Hij liep er eigenlijk niet zo anders bij als de meeste jongens van zijn leeftijd. Kom, misschien een klein beetje. Een freak was hij echter zeker niet. » (DM, 12 mei 2006, verslag, woorden van een buur van de dader) Op zijn school wordt verbijsterd gereageerd. « Hans is een goedlachse jongen die niet opviel. Hij zit in de schoolraad en speelt toneel hier op school. », zegt dircteur Luc Deprez. « Hij is ook helemaal geen skinhead. Zijn haar was op een staart. Hij moet het geschoren hebben voor hij hier vertrok. » (DS, 12 mei 2006, verslag) Zijn klasgenoten omschrijven hem als een toffe en sympathieke gast die graag grappen maakt en leuk is in de omgang. Zeker geen skinhead of uitgesproken aanhanger van gothic muziek. Eerder een gewone jongen die meestal in het zwart was gekleed en combatlaarzen droeg. (DM, 13 mei 2006, verslag) Volgens mensen die hij heeft gekend was hij dus geen skinhead en geen goth. Hij was daarentegen „eigenlijk niet zo anders dan de meeste jongens van zijn leeftijd‟. Hij speelde toneel op school en zat in de schoolraad en was „eerder een gewone jongen‟. Met andere woorden als hij een skinhead of een goth was geweest, dan was hij „anders‟ geweest. Skinheads en goths zijn „niet van het normale soort‟ en Hans Van Themsche is dat wel, althans volgens zijn buren, schoolkameraden en andere kennissen. Men heeft dus de neiging om de dader te „abnormaliseren‟. Iemand die zoiets gedaan heeft, daar is moeilijk van te geloven dat het een normaal mens is (of was, voor zijn misdaad).
12
Op 20 april 2006 werden er in de Columbine High School in Littleton 13 mensen vermoord en 24 gewond door 2 leerlingen van de school die systematisch mensen in de school neerschoten. De daders pleegden achteraf zelfmoord. Ze droegen lange zwarte jassen, waren dol op gewelddadige films, computerspelletjes en wapens.
46
Op verklaringen voor zijn schietpartij hoeven de mensen echter niet lang te wachten. Zodra hij daar toe in staat is,13 bekent Hans Van Themsche zelf immers dat hij doelbewust vreemdelingen uitkoos om af te schieten. De dader schoot dus op deze mensen vanuit racistische motieven. Hij was van plan om zelfmoord te plegen, maar eerst zoveel mogelijk vreemdelingen te vermoorden. Men heeft stickers en speldjes op zijn lichaam aangtroffen die wijzen op extreem-rechtse en Vlaams-nationalistische sympathieën en uit documenten die op zijn kamer zijn aangetroffen bleek dat hij de schietpartij op voorhand had gepland en dat het wel degelijk zijn bedoeling was om meerdere mensen te vermoorden. Bovendien zou zijn tante een parlementslid zijn voor het Vlaams Belang en was zijn grootvader een oostfronter. Hans Van Themsche is een neef van Frieda Van Themsche, kamerlid uit West-Vlaanderen voor Vlaams Belang. Hij woont in Wilrijk, maar volgt secundaire landbouwschool in Roeselare. Hij zit er op internaat en volgt de richting dierenverzorging. (DS, 12 mei 2006, verslag) Op het eerste zicht een onschuldige opsomming van feiten die ons een beter beeld van de dader zouden moeten geven. De verwijzing via zijn tante naar het Vlaams Belang is echter niet zo onschuldig. In combinatie met de voorkennis dat de moordenaar vanuit een racistisch motief handelde, impliceert dit een link tussen de dader, zijn misdaad en het Vlaams Belang. Schutter is neef van Vlaams Belang-Kamerlid Frieda Van Themsche (HV, 12 mei 2006, ondertitel) Ook hier wordt duidelijk dat dit als belangrijke informatie over de dader wordt beschouwd. Dit is de ondertitel van een artikel waarin men een beeld schept van Hans Van Themsche. Men vraagt zich in dit artikel af hoe de dader tot het uitvoeren van deze gruwelijke daad is gekomen. Men vertelt eigenlijk vooral hoe verbaasd iedereen is. Nergens wordt rechtstreeks naar het Vlaams Belang verwezen. Als men ergens terloops zijn tante citeert vertelt men er wel bij dat ze Kamerlid is voor het Vlaams Belang. Het feit echter dat bovenstaande zin als ondertitel wordt gebruikt, impliceert dat men wel degelijk een link ziet met het Vlaams Belang. Hans Van Themsche is de neef van Frieda Van Themsche, Kamerlid voor het Vlaams Belang. Speurders bevestigen dat in zijn jas stickers en insignes met extreem-rechtse inslag, mogelijk van het VB, teruggevonden werden. Kamerlid Van Themsche reageerde tegenover De Morgen totaal verrast op het nieuws. « Onze familie heeft radicale roots, » geeft ze toe. « Maar nooit was er sprake van geweld. » De familie Van Themsche behoort tot de harde kern van het Vlaams rechts- extremisme, met wortels in de oostfrontbeweging en banden met de radicale VB-satelliet Voorpost. (DM, 12 mei 2006, verslag) Men trekt dus niet enkel conclusies uit zijn uiterlijk. Ook de banden die hij via zijn familie had met extreem-rechts worden beschouwd als een belangrijk element van zijn identiteit. De uitspraak van zijn tante dat er „nooit sprake was van geweld‟, maakt hier duidelijk niet veel indruk op de journalist van dienst. Die vertelt er immers bij dat de familie Van Themsche deel uitmaakte van „de harde kern‟ van het Vlaams rechts-extremisme en de „radicale‟ VBsatelliet Voorpost. Door te verwijzen naar de oostfrontbeweging krijgt dat rechts-extremisme 13
Hans Van Themsche werd in de buik geschoten om hem te stoppen. Vandaar dat hij niet onmiddellijk kon worden verhoord na zijn arrestatie.
47
zelfs een geschiedenis over generaties heen. De dader wordt dus gelinkt met de „grotere groep‟ Vlaamse rechts-extremisten en meer bepaald het Vlaams Belang. De jonge man is geen bekende bij het parket, maar hij had wel extreem-rechtse sympathieën. (DS, 12 mei 2006, verslag) De band met extreem-rechts wordt hier impliciet als verklaring voor zijn geweld aangevoerd. Hij was immers niet gekend als een crimineel, maar hij had wel extreem-rechtse sympathieën. Dat hij niet gekend was bij het parket wil dus niet zeggen dat er voorheen niets „mis‟ was met de dader. De opmerking dat de dader extreem-rechtse sympathieën zou hebben is dus allesbehalve een onschuldig weetje over de jongen in kwestie, het linkt hem met een „grotere groep‟ mensen die een bepaalde ideologie aanhangen en de ideologie van die „groep‟ wordt impliciet aan de moorden gelinkt. Over het feit of die sympathieën werkelijk iets te maken hebben met zijn daad, kan echter gediscussieerd worden. Men is het duidelijk niet eens of deze informatie in verband met de dader wel degelijk relevant is in verband met de moorden die hij heeft gepleegd. Het debat dat daarrond ontstaat gaat de berichtgeving in de nasleep van deze racistische moorden overheersen. Maar daarover later meer. In het geval van Hans Van Themsche is er ook een totaal tegengestelde beweging. Er bestaat ook de nood om hem als een volledig geïsoleerd persoon te beschouwen. De „abnormalisering‟ wordt dus nog wat verder doorgetrokken. De dader wordt op die manier beschouwd als een persoon die met niets of niemand valt te linken, eigenlijk een totaal „uniek‟ wezen en zijn daad valt op die manier te verklaren. Met andere woorden de dader moet wel compleet „gestoord‟ zijn, want geen enkel normaal mens is tot zoiets in staat. Hier is geen enkele verontschuldiging voor mogelijk. Het gaat om een gevaarlijke gek die mensen in de rug neerschiet. Voor zoiets is enkel de strengst mogelijke straf op zijn plaats. (DM, 12 mei 2006, verslag, woorden van Frank Vanhecke (VB)) Ik ben over geen enkele tekst of uitspraak beschaamd. En wie denkt dat wij nu gaan zwijgen omdat we in één adem genoemd worden met een dolgedraaide moordenaar heeft het verkeerd voor. We zetten geen enkele stap achteruit : Vlaanderen éérst. (HLN, 15 mei 2006, verslag, woorden van Filip De Winter (VB)) Hier wordt er natuurlijk wel heel expliciet gesteld dat de dader een „gevaarlijke gek‟ en „een dolgedraaide moordenaar‟ is. Aangezien het hier tweemaal gaat om citaten van Vlaams Belangers is dit ook niet zo verbazend. Het Vlaams Belang staat echter niet alleen in zijn idee dat het hier om een strikt persoonlijke handeling gaat van een geïsoleerd persoon. „Geen algemene conclusies trekken uit individueel extreem geweld‟ (DM, 12 mei 2006, titel, woorden van Johan Vande Lanotte) Het geweld dat de dader heeft gebruikt is „individueel geweld‟. Natuurlijk, hij handelde wel degelijk op zijn eentje. Dat is hier duidelijk genoeg om ook te veronderstellen dat men er geen algemene conclusies uit kan trekken, dat deze daad moet worden beschouwd als een daad die helemaal op zichzelf staat. Zo worden er dan ook verschillende verklaringen gezocht
48
in zijn „persoon‟, zonder dat er ook maar een of andere link met iets buiten de dader zelf kan worden gemaakt. Frieda Van Themsche, Harelbeeks kamerlid voor het Vlaams Belang en tante van de schutter, begrijpt erook niets van. « Hij is goed opgevoed, in een sfeer van anti-geweld. Hij kreeg niet eens een speelgoedgeweertje. » Excuses voor de schietpartij heeft ze niet. « Hans is wel hoogbegaafd, daardoor voelde hij zich niet altijd goed in zijn vel. Maar zoiets dat kan ik niet geloven. » (HV, 12 mei 2006, verslag) In de eerste plaats is er hier een duidelijk verschil tussen wat Frieda Van Themsche meedeelt over haar neef en wat de journalist impliciet meedeelt. De journalist gebruikt de tante van de dader om impliciet een link met het Vlaams Belang te suggereren. De tante is zelfs in de eerste plaats kamerlid voor het Vlaams Belang en dan pas tante van de dader, terwijl het laatste toch eigenlijk de hoofdreden zou moeten zijn (of moeten lijken) om deze vrouw in verband met de racistische moorden te interviewen. Wat de tante te zeggen heeft is echter ook interessant. Alhoewel ze geen enkel excuus heeft voor de dader, vertelt ze ons wel dat hij hoogbegaafd is en zich daardoor niet goed in zijn vel voelde. Met andere woorden, de dader was geen mens zoals de gemiddelde persoon, hij is „anders‟. En dat anders zijn situeert zich in dit geval niet op het groepsniveau (zoals het geval was met „skinhead‟ of „goth‟), maar op het puur persoonlijke niveau. Naast de link van de dader met een „grotere groep‟ krijgen we hier dus ook enorm veel persoonlijke informatie over Hans Van Themsche en zijn gezin. Dit staat enorm in contrast met wat we te weten zijn gekomen over Mariusz O. en Adam Giza (daders van de roofmoord in Brussel). We hebben hierboven al gezien dat zijn naaste omgeving de dader helemaal niet kent als een skinhead of een goth. Het enige wat men over zijn uiterlijk kon bevestigen is dat hij wel degelijk vaak zwarte kleren droeg. Verklaringen vanuit zijn omgeving vertellen ons dan ook enkel hoe „normaal‟ Hans Van Themsche wel was. Hij was een rustige, vriendelijke jongen die dierenarts wilde worden. Hij had een passie voor gevechtssporten en blonk daar dan ook in uit, maar voor de rest was het een kalme jongen. Van Themsche was volgens de buren een goede student. « Hij wilde dierenarts worden, dat was zijn grote droom. Iedereen was ervan overuigd dat hij die ook ging waarmaken. » De dolle schutter was een rustige jongen. Hij was een crack in gevechtssporten, maar naast de mat was hij een bedaarde kerel. « Hij was de kalmste van de vier broers. » (DM, 12 mei 2006, verslag) Hij woont in Wilrijk, maar volgt de secundaire landbouwschool in Roeselare. Hij zat er op internaat en volgt de richting dierenverzorging. Gisterochtend verdween hij uit het internaat zonder tegen iemand een woord te zeggen. In Antwerpen kocht hij vervolgens een jachtgeweer. Op zijn school wordt er verbijsterd gereageerd. « Hans is een goedlachse jongen die niet opviel. Hij zit in de schoolraad en speelt hier toneel op school. », zegt directeurLuc Deprez. (DS, 12 mei 2006, verslag) Hans Van Themsche was een beetje gezet, in zichzelfgekeerd, wat last van astma, niet meteen de meest afgetrainde atleet van de Club. Maar wel een trouw lid, van bij de jeugd
49
al. De jongste tijd mocht hij zich ook een beetje bekommeren om de jongste leden, net omdat hij aangeschreven stond als zachtaardig en vlot in de omgang met kinderen. (HV, 12 mei 2006, verslag) Met andere woorden de jongen die een bloedbad aanrichtte in hartje Antwerpen was eigenlijk een onopvallende, rustige jongen, die dierenarts wilde worden, trouw lid was van zijn sportclub en goed met kinderen kon omgaan. Of de dader nu al dan niet racistisch was komen we niet met zekerheid te weten. Daarover zijn de meningen nogal verdeeld. « Een extreme racist ? Neen, zo kenden wij hem niet. Hij is niet de meest sociale, maar kwaadaardig is hij zeker niet. » Christof was jarenlang Kendo-trainer van Hans Van Themsche (18), de jongeman die gisteren als een koele moordenaar door Antwerpen trok. (…) « Toen ik de beschrijving op de radio hoorde, leek die in niets op de Hans die ik ken. Ik kan mij echt niet inbeelden dat hij een radicale racist zou zijn die genadeloos op allochtonen jaagt. Ik ben zelf getrouwd met een Aziatische vrouw en hij kon het goed met haar vinden. (HV, 12 mei 2006, verslag) Let op hoe hier de termen „extreme racist‟ en „radicale racist‟ worden gebruikt. Dat de dader al dan niet racistisch is, doet blijkbaar niet echt ter zake. Het is de mate waarin hij racistisch is die bepalend is, racisme wordt dus blijkbaar pas problematisch in geval dat het „extreem‟ of „radicaal‟ is. Hans liet zich wel eens overhalen tot een racistisch mopje, zonder dat zijn klasgenoten daar iets vreemd aan vonden. Een tijd geleden had hij ook, al grappend, gezegd dat hij „ze wel zou vinden‟. Met „ze‟ bedoelde hij anders gekleurde medemensen. « Zijn klasgenoten namen daar zeker geen aanstoot aan. Je moet ook de context kennen van dat soort uitspraken. Tieners onder elkaar die half lachend zulke dingen zeggen. Dat hij het ook zou doen, had niemand vermoed. (DM, 13 mei 2006, verslag) De dader was dus wel degelijk racistisch, maar niet op een „vreemde‟ manier. Hij was racistisch zoals „tieners onder elkaar die half lachend zulke dingen zeggen‟. Wat wil dat zeggen „half lachend‟ ? Dat tieners die zulke dingen onder elkaar zeggen dat ook half gemeend zeggen en dat dat de normale gang van zake is ? Omdat dat dus blijkbaar de normale gang van zake is, heeft niemand ooit vermoed dat Hans Van Themsche werkelijk ging doen wat hij „als tieners onder elkaar half lachend had gezegd‟. Er wordt dus duidelijk een onderscheid gemaakt in niveaus van racisme. Tot op een bepaald niveau is racisme „normaal‟, racisme is pas problematisch als het „extreem‟ of „radicaal‟ wordt. In ieder geval had geen van de kennissen dit zien aankomen. Niemand heeft ooit iets gemerkt van extreem-rechtse sympathieën of radicaal racisme bij Hans Van Themsche. Wat de dader gedaan heeft kwam als een totale verrassing. Er wordt echter wel nergens ontkend dat de dader een racist was, men is enkel van mening dat hij geen „extreme racist‟ was, of in ieder geval dat zijn racisme geen „buitensporige proporties‟ aannam. Ook aan zijn familie was namelijk niets „vreemd‟ te merken.
50
Dat het om de neef van Kamerlid Frieda Van Themsche gaat, maakt het voor haar heel moeilijk. Haar broer en schoonzus zijn heel vredelievende mensen. Hun kinderen mochten niet eens met speelgoedgeweertjes spelen. (DM, 12 mei 2006, verslag verklaringen politici, woorden van Frank Vanhecke (VB)) « Toen ik hoorde dat mijn neefje de dader was, kon ik het niet geloven. Ik kan niet begrijpen dat hij hiertoe in staat is. Hij is opgevoed in een sfeer van anti-geweld. Hij kreeg niet eens een speelgoedgeweertje, mijn schoonzus was daar erg tegen gekant. Ik heb hem als kind nog eens een enorm plezier gedaan door hem pijl en boog cadeau te doen. » (DS, 12 mei 2006, interview met Frieda Van Themsche) Frieda Van Themsche, Harelbeeks Kamerlid voor het Vlaams Belang en tante van de schutter, begrijpt er ook niets van. « Hij is opgevoed in een sfeer van anti-geweld. Hij kreeg niet eens een speelgoedgeweertje. » (HV, 12 mei 2006, verslag) De dader komt dus niet uit een familie waar geweld gepromoot wordt. Zijn ouders zijn vredelievende mensen, die hun kinderen ook in die sfeer hebben opgevoed. De banden die de familie heeft met extreem-rechts en het Vlaams Belang zijn echter wel gekend en kunnen moeilijk ontkend worden. De vraag is echter of de familie al dan niet racistisch was. Ik lees nu overal dat hij uit een Vlaams Belangnest komt. Ik ken die familie al jaren en kwam er vaak over de vloer. Van racisme heb ik nooit wat gemerkt. Zijn mama was een goede vriendin, ze is heel beschermend tegenover haar kinderen. Nooit heb ik die mensen zelfs maar een mop over vreemdelingen horen vertellen. Of er nu Turken of Marokkanen of Koreanen meereden in de auto naar de sportles, dat leek hen niets uit te maken. (GVA, 16 mei 2006, verslag, woorden van Son Trappeniers, ex-sportcoach van de dader) Dus niet enkel bij de dader was niets te merken van (extreem) racisme, ook op zijn familie was op dat vlak niets aan te merken. De kennissen en buren zijn in ieder geval overtuigd van de onschuld van het gezin. « Ons hart is bij de families van de slachtoffers, maar ook bij de ouders van Hans », zegt de buurvrouw. « Ook voor hen moet dit ondraaglijk zijn. Hen treft geen enkele schuld, ze hadden dit niet kunnen voorkomen. Eén mens op een miljoen zal wel voorbestemd zijn om zo‟n gruweldaad te plegen, zeker ? Weet ik veel er kan gewoon geen andere verklaring voor zijn. (DM, 12 mei 2006, verslag) Het feit dat de dader deze misdaad heeft gepleegd heeft totaal niets met zijn opvoeding te maken. Er wordt wel gesuggereerd dat het iets met lotsbestemming heeft te maken. „Een mens op een miljoen zal wel zijn voorbestemd om zo‟n gruweldaad te plegen, zeker ?‟ Met andere woorden de dader was een kalme, zachtaardige jongen die goed met kinderen omkon en later dierenarts wilde worden. Zijn gezin heeft misschien wel banden met extreem rechts en het Vlaams Belang, maar hij is opgevoed in een sfeer van anti-geweld en van racisme was in het gezin niets te merken.
51
Buiten deze algemene informatie over de dader komen we ook te weten dat hij de laatste maanden met wat persoonlijke problemen kampte. Ook die worden aangehaald om het beeld van een „gewone jongen‟ die plots verandert in een koelbloedige racistische moordenaar te verklaren. Zo hebben we hierboven al gezien dat hij zich de laatste tijd niet goed in zijn vel voelde omdat hij hoogbegaafd is (HV van 12 mei 2006). En er zijn inderdaad nog getuigenissen van mensen die beweren dat er de laatste tijd iets niet helemaal goed ging met de dader. « Maar de jongste maanden heb ik hem niet meer gezien », zegt Christophe. « Vlak voor de paasvakantie had hij laten weten dat hij niet meer naar de club ging komen. Het verraste ons, maar we dachten dat het gewoon was omdat hij zo ver van Antwerpen school liep. Misschien was er wel een andere reden ? (HV, 12 mei 2006, verslag) De vraag waarmee „Christophes‟ citaat hier wordt beëindigd is nogal suggestief. Het volgende stukje is dan ook wel degelijk het stukje waarin zijn tante vertelt dat hij hoogbegaafd is. Er wordt ook gewag gemaakt over problemen op school. Dat de regels streng zijn, ondervond ook Van Themsche. Toen hij woensdagnacht betrapt werd met een sigaret in de mond, kreeg hij een uitbrander. De sanctie was hem nog niet meegedeeld, maar volgens directeur Luc Deprez weet elke leerling wat het betekent. « Op roken op de kamer staat uitzetting », legt hij uit. « Geen uitzetting uit de school, wel uit het internaat. » Maar in vele gevallen betekent het wel het einde van de studie. Wie buitengegooid wordt uit het internaat kan elke dag op en af rijden van thuis, in dit geval Wilrijk. Of een kamer huren in Roeselare, wat financieel een probleem kan zijn voor de ouders. Ook de klasgenoten van Hans vermoeden dat daarin een verklaring moet worden gezocht. De jongeman hield namelijk bijzonder veel van dieren en maakte er nooit een geheim van dierenarts te worden. Hij werkte dan ook bijzonder hard op school en was de primus van de klas. « Het kan zijn dat hij zijn droom in duigen zag vallen en daardoor is beginnen flippen. Dat is althans wat een aantal van zijn klasgenoten denkt », zegt Ciska Casier van slachtofferbejegening. (DM, 13 mei 2006, verslag) De aanleiding tot de racistische moorden zou dus eventueel kunnen zitten in de mogelijkheid dat hij van school zou worden gestuurd voor het roken van een sigaret. Áls hij van school zou worden gestuurd zou het immers kunnen dat hij zijn studies niet kon afmaken. We komen wel heel veel over de dader te weten. Ook dat hij volgens sommigen al langer rondliep met de idee om zelfmoord te plegen en tegelijkertijd vreemdelingen mee de dood in te nemen. Volgens sommige klasgenoten flirtte de jongen wel degelijk met een gewelddadige zelflmoord en hintte hij zelfs op een massamoord onder vreemdelingen. « Dan zou ik toch nog iets goed gedaan hebben », zou hij eraan toegevoegd hebben. (DM, 13 mei 2006, verslag) We komen dus, in tegenstelling tot de roofmoord in Brussel een maand voordien, enorm veel te weten over de „persoon‟ Hans Van Themsche. Ten eerste vinden we informatie terug die hem moet linken aan een grotere groep, meer bepaald extreem-rechts en het Vlaams Belang. Daarnaast komen we ook te weten dat hij een goedaardige jongen was die dierenarts wilde worden en goed met kinderen kon omgaan. Hij zou echter de laatste maanden met een paar persoonlijke problemen hebben gezeten en de kans was groot dat hij van school zou worden
52
gestuurd. Hij is opgegroeid in een gezin dat weliswaar extreem-rechtse en Vlaamsnationalistische sympathieën heeft, maar aan de andere kant hun kinderen opvoeden in een sfeer van anti-geweld. Hans Van Themsche kreeg zelfs geen speelgoedgeweertje toen hij klein was. In ieder geval weten we dat hij zelfmoord wilde plegen, maar eerst nog vreemdelingen mee de dood in wilde nemen. In het volgende hoofdstuk gaan we kijken hoe zijn misdaad in een groter „maatschappelijk geheel‟ wordt geplaatst, of juist helemaal niet. In tegenstelling tot de roofmoord in Brussel raakt men het deze keer niet zo vlot eens over hoe men deze moorden nu juist moet kaderen.
5.2. De Dader, zijn Motief en de link met een Groter Maatschappelijk Probleem. Nieuwe elementen over de motieven van de tiener zijn nog niet bekend geraakt. Duidelijk is dat hij zelfmoord wilde plegen en er mogelijk op uit was zich door de politie te laten doodschieten maar eerst enkele mensen van buitenlandse origine de dood wilde injagen. Van Themsche werd door zijn geschokte omgeving omschreven als een wat stille maar intelligente en vriendelijke jongeman, maar na de moordpartij werd duidelijk dat hij de laatste maanden was veranderd en in stilte duistere interesses koesterde. (DM, 15 mei 2006, verslag) Over wat er gebeurd is en wie de dader is, bestaat weinig discussie. Ook al omdat Van Themsche vanaf dag één bekentenissen heeft afgelegd. In een notendop komt het hierop neer : Van Themsche wilde zelfmoord plegen, maar niet zonder eerst een aantal vreemdelingen mee de dood in te hebben genomen. Want Van Themsche had een hekel aan vreemdelingen. Een moord uit racistische motieven, dus. Gecombineerd met een aantal psychologische factoren waar experts klaarheid moeten in proberen te brengen. (DS, 22 juni 2006, verslag) Bovenstaande artikels geven ons een korte uiteenzetting van wat de belangrijkste elementen zijn in de zaak van de racistische moorden in Antwerpen. Twee elementen zijn vooral belangrijk. Ten eerste wilde de dader zelfmoord plegen. Ten tweede wilde hij vooraf zoveel mogelijk vreemdelingen de dood injagen. De combinatie van heel deze opzet laat vermoeden dat het niet zo goed was (of is) gesteld met de geestelijke gezondheid van de dader. Dat wordt in De Morgen impliciet gesteld door te zeggen dat de dader bekend stond als een „stille maar intelligente en vriendelijke jongeman‟ die „de laatste maanden was veranderd en duistere interesses koesterde‟. Het koesteren van duistere interesses is iets wat men van „normale, geestelijk gezonde mensen‟ niet verwacht. DS wijst hierop door de moord te beschouwen als een moord die is gepleegd „uit racistische motieven gecombineerd met een aantal „psychologische factoren waar experts klaarheid in moeten brengen‟. Tegelijkertijd wijst deze uitspraak er op dat men ervan uitgaat dat nog niet alles duidelijk is in verband met dit incident. Ook in De Morgen deelt men die mening, immers „nieuwe elementen over de motieven van de tiener zijn nog niet bekend geraakt‟. Men wacht dus op meer uitleg. Er wordt geen genoegen genomen met de verklaring dat de dader zelfmoord wilde plegen en daarbij zoveel mogelijk vreemdelingen mee de dood in wilde nemen. Er moet wel meer achter zitten. Deze twee elementen worden belangrijk wanneer men naar verdere verklaringen gaat zoeken voor wat hier is gebeurd. Er wordt hier echter niet telkens van hetzelfde uitgangspunt vertrokken. Wanneer men de zelfmoord als uitgangspunt neemt ligt de nadruk op het feit dat we hier met een labiele persoonlijkheid hebben te maken. De moorden worden op die manier verklaard vanuit de labiliteit van de moordenaar. In dit geval wordt het incident soms
53
vergeleken met de moorden op de Columbine Highschool in Litlleton in de VS (cfr. supra). Maar meestal wordt de specifieke keuze voor allochtone slachtoffers als uitgangspunt genomen om het incident te verklaren. Hier wordt de zelfmoordpoging naar de achtergrond geschoven. Eigenlijk worden er dus verklaringen op twee niveaus gezocht : enerzijds op het niveau van het hele opzet van de dader, anderzijds op het niveau van de keuze van zijn slachtoffers. Het zijn de verklaringen op dit laatste niveau die algauw de overhand gaan halen. Het zijn immers ook deze verklaringen die de massamoord binnen een „groter maatschappelijk‟ probleem kaderen, namelijk racisme. Deze verklaringen „op twee niveaus‟ sluiten elkaar natuurlijk niet noodzakelijk uit. Het verstrekken ervan gebeurt gelijktijdig, door elkaar heen en tegen elkaar op, waardoor het geheel nogal verwarrend overkomt. In principe kunnen ze niet echt los van elkaar worden gekoppeld, maar om het hier een beetje overzichtelijker te maken zullen we de verklaringen per niveau afzonderlijk bekijken. Dat men er vanuit gaat dat Hans Van Themsche zich niet geheel als een normaal mens heeft gedragen, zelfs niet als een „normale crimineel of moordenaar‟ blijkt al uit de enorme interesse die er is voor zijn persoon. Uit de verschillende interviews en artikels die zijn verschenen over wie Hans Van Themsche nu precies was, waar zijn interesses lagen en wat er de laatste maanden, weken en dagen allemaal gebeurd is in zijn leven, blijkt dat men op zoek is gegaan naar het stukje informatie waaruit zou blijken dat de dader geen „normaal‟ persoon is. Men wil weten wat er nu precies is mis gelopen in het leven van deze jongeman en daar zijn blijkbaar niet onmiddellijk pasklare antwoorden voor. Achter die hele reconstructie van wie Hans Van Themsche nu precies is en was schuilt de impliciete veronderstelling „een normaal mens doet zoiets niet‟. Wat brengt een jongen van 18 ertoe om ‟s morgens met een wapen de straat op te trekken, op zoek naar allochtone slachtoffers? Psychiaters en psychologen zullen zich de komende maanden in de zaak vastbijten, maar één ding staat nu al vast: “Dit was géén bevlieging”, zegt gerechtspsychiater Hans Hellebuyck. (…) “Deze moorden zijn zo ongewoon, dat ik een „opvlieging‟ uitsluit. Ik kan mij voorstellen dat de racistische omgeving waarin de dader zich blijkbaar thuisvoelde, hem beïnvloed heeft. Je ziet het vaker, dat zwakke figuren in verkeerde milieus opgejut worden, tot ze uiteindelijk doen wat anderen willen.” Hellebuyck vermoedt dat de dader een „meeloper‟ was. “In zijn beleving was de moordpartij waarschijnlijk een „heldendaad‟. Mogelijk zette hij de extreme ideeën van zichzelf en zijn vrienden in de praktijk om, in de hoop dat hij daardoor wat meer aanzien en respect zou genieten.” (HLN, 12 mei 2006, verslag) Uit de eerste zin en de verwijzing naar psychiaters en psychologen kan men al afleiden dat het gedrag van de dader als extreem abnormaal wordt beschouwd. Men haalt er dan ook een specialist inzake psychiatrie bij om het gedrag van de jongeman te verklaren. Hij doet een paar opmerkelijke veronderstellingen. Zo vermoedt hij dat dit niet de idee is van één persoon, alleszins niet wat de theorie betreft. Hij zou ideeën van een hele groep in praktijk omzetten. Deze redenering is vermoedelijk gebaseerd op de veronderstelling dat de dader een skinhead is, want dit artikel verscheen al daags na de moorden en toen was de skinhead-theorie nog in omloop. Wat nog opmerkelijk is, is het feit dat hij niet betwist dat er racisme in het spel was, maar dat dat niet geacht wordt het ware motief achter de moorden te zijn. De dader zou de moorden hebben gepleegd om „wat meer aanzien en respect‟ te krijgen. Van één ding is de gerechtspsychiater vrij zeker : deze moorden zijn op voorhand gepland, het wordt uitgesloten
54
dat het in een opvlieging zou zijn gebeurd. Het artikel gaat nog verder met de mening van een andere specialist: Ook Rudy Verelst, docent psychopathologie en criminaliteit aan de KULeuven en als forensisch psychiater vertrouwd met daderprofielen, verwacht dat de politie snel bewijzen zal vinden dat de moordpartij gepland was. “Iémand zal hem over dat plan hebben horen praten: zijn vrienden, zijn familie… Wellicht maakte hij in de weken vooraf ook aantekeningen. Het feit dat hij zijn plan ten uitvoer heeft gebracht, wijst volgens mij op een ernstige geestesstoornis.” Verelst sluit niet uit dat de gebeurtenissen van de voorbije dagen een trigger-effect hadden. “Dit weekend was er de aanslag door skinheads op een zwarte jongen. Vond deze man het tijd om het rijtje aan te vullen?” (HLN, 12 mei 2006, verslag) Opnieuw wordt er met grote stelligheid van uitgegaan dat de dader zijn hele opzet op voorhand heeft gepland. Terwijl men hierboven de idee achter de moorden linkte aan een grotere groep, wordt hier de daad zelf gelinkt aan een gelijkaardig geval. Men gaat er dus beide keren vanuit dat het incident op één of andere manier in een groter geheel past, zij het op een ander „niveau‟. In deze twee „eventuele‟ verklaringen gaat men er uiteraard wel vanuit dat de dader niet echt het prototype van een normaal persoon is. Hij wordt één keer voorgesteld als het toppunt van een zwak en zielig persoon, die over lijken gaat voor „wat aanzien en respect van zijn vrienden‟ , en één keer als iemand met een „ernstige geestesstoornis‟. Opnieuw wordt er een element toegevoegd aan zijn motief om te moorden. Er wordt vanuit gegaan dat „racisme‟ alleen niet genoeg is om de stap tot moord te zetten. Men gaat ervan uit dat iemand die racistische moordplannen in praktijk omzet, geestesgestoord moet zijn. Jong, kwaad en gewapend. Waarom gaan schoolgaande tieners plots aan het moorden? Computergames, geweldfilms, radicale ideologieën en toegang tot wapens geven het laatste duwtje, maar het zijn hun ontwikkelende hersenen die verwarde pubers tot moorden kunnen brengen, zoals in Antwerpen. Hoe hou je ze tegen? (…) Feit is dat de achttienjarige scholier Hans Van Themsche een jachtgeweer kocht en drie mensen neerschoot. Van Themsche komt uit een nest van extreem-rechts, met een tante die voor het Vlaams Belang in het parlement zit en een opa die als vrijwilliger met de Duitsers aan het Oostfront vocht. Hans verklaarde na zijn daad dat hij vijf jaar geleden is gepest door een allochtoon. Duidelijker kan het niet, zo lijkt het: een racistische moord. “Er is al snel een conclusie getrokken over de oorzaken”, zegt Robert Vermeiren, bijzonder hoogleraar forensische psychiatrie. “Maar zulke oorzaken reflecteren zelden wat eraan vooraf ging. Er zitten altijd hele verhalen achter.” Dat geldt ook voor de moordende puber in Antwerpen, en dat geldt ook voor eerdere vergelijkbare gevallen, zoals het drama in de Columbine High School in 1999. (…) De risicofactoren zijn overal, en iedereen wordt een keer puber. Juist dat is een explosieve combinatie. Pubers neigen naar absolute waarheden, zegt Breeuwsma. Ze zijn voor het eerst in staat om logische redeneringen te voltrekken, en kunnen daarin heel rechtlijnig zijn. “Als je altijd maar dingen over buitenlanders, vrouwen of leraren denkt en zegt, dan zegt de almachtige logica dat je daarmee ook iets moet dóen. Het besef dat hun ideeën betrekkelijk zijn, komt pas later, als pubers volwassenen worden. Bovendien
55
besluiten volwassenen vaker om het bij woorden te laten, omdat ze de gevolgen van hun daden beter kunnen overzien. Pubers zijn daar nog niet goed toe in staat. Hun hersenen zijn daartoe nog niet goed ontwikkeld. Het logisch denken zonder echter oog voor de gevolgen te hebben, maakt dat een tiener met een ijzeren logica kan beredeneren waarom die ene extreme oplossing de enige juiste is. (…) Een psychotherapeut die een potentiële moord signaleert, zal daarom de familie en anderen inschakelen om een netwerk rond zo‟n jongen te vormen, zodat die de periode ongeschonden doorkomt. Zo‟n netwerk moet tegenwicht bieden, afremmen. Een extremistische omgeving doet juist het omgekeerde. De ideologie kanaliseert de dadendrang en zorgt voor een doelwit. Al is het extremisme dus geen oorzaak, het kan wel de ontbrekende duw leveren om te gaan moorden. (DM, 26 mei 2006, verslag) De dader wordt hier dus eerder geïdentificeerd met massamoordenaars - zoals de jongens uit Litlleton die in ‟99 een bloedbad aanrichtten in hun middelbare school - dan met skinheads en gebruikers van racistisch geweld. Dat is ook de reden dat men vindt dat er te snel is geconcludeerd dat het om een racistische moord ging. Opmerkelijk aan de hier opgevoerde redenering over hoe men dit tot een racistische moord heeft verklaard, is dat men wel zegt dat de dader verklaarde gepest te zijn geweest door allochtonen, maar dat men nalaat te vermelden dat hij ook onmiddellijk zelf verklaarde dat hij „racistische moorden‟ pleegde. Hier wordt de geestesgesteldheid van de dader duidelijk op de eerste plaats gezet om het „waarom‟ van deze moorden te verklaren, het motief dat achter de keuze van zijn slachtoffers zat komt pas op de tweede plaats. Het probleem van Hans Van Themsche is simpel: hij is een „verwarde puber‟ die „met een ijzeren logica kan redeneren waarom een extreme oplossing de enige juiste is‟. Bovendien had hij nog eens de pech om op te groeien in een extremistische omgeving, wat volgens ontwikkelingspsycholoog Breeuwsma niet echt een ideale combinatie is. Dus hoewel men in de eerste plaats uitgaat dat de oorzaak van het hele incident zit in het feit dat de dader zijn hersenen nog niet helemaal ontwikkeld waren op het moment van de feiten, ziet men „extremisme‟ hier toch een rol in spelen. De opmerking over de „extremistische omgeving‟ komt duidelijk voort uit de veronderstelling dat de dader van de racistische moorden in Antwerpen in een „extremistische omgeving‟ vertoefde. Men legt dus opnieuw niet de hele oorzaak van het probleem in de persoon van Hans Van Themsche alleen, men vermoedt dat het feit dat hij in een extremistische omgeving vertoefde wel eens mee kan hebben gespeeld. De verklaring voor de moorden wordt hier dus gezocht in de combinatie van puberlogica, bepaalde ideeën over buitenlanders („Als je altijd dingen over buitenlanders, vrouwen of leraren denkt en zegt, …) en het vertoeven in een extremistische omgeving. Opnieuw wordt geoordeeld dat iemand niet uit racisme alleen kan moorden, er moet meer aan de hand zijn. Deze keer is de dader niet geestesgestoord, maar een verwarde puber in een extremistische omgeving. In alle bovenstaande „eventuele‟ verklaringen voor het gedrag van de dader wordt in min- of meerdere mate rekening gehouden met het racistische motief dat achter de keuze van de slachtoffers zat. Niettemin wordt de dader wel net iets complexer voorgesteld dan simpelweg een „racistische moordenaar‟.14 Men gebruikt de veronderstelling dat het om een 14
Opmerkelijk in dit verband is dan ook dat er in de krantenartikels die als data dienen in deze casestudy wel vaak naar de moorden wordt verwezen als „racistische moorden‟, maar dat de dader slechts één enkele keer expliciet een „racistische moordenaar‟ wordt genoemd, in een artikel in Het Laatste Nieuws van 16 mei 2006. Er zijn natuurlijk wel veel verwijzingen naar het extreem-rechtse en racistische gedachtegoed van de dader, maar de specifieke term „racistische moordenaar‟ komt dus eigenlijk zo goed als nooit voor.
56
geestesgestoorde dader of een massamoordenaar in de geest van Columbine gaat, soms ook om het racisme dat ten grondslag lag aan de moorden te relativeren.
Johan Vande Lanotte (sp.a) wil niet zo ver gaan, maar geeft wel aan dat het VB jarenlang haat gezaaid heeft. “Maar met deze individuele daad heeft dat weinig te maken”, zegt hij aan De Morgen. “Racisme leidt tot ongelijkheid en discriminatie, niet tot moordpartijen.” Voor de sp.a-voorzitter is het feit dat het om allochtone slachtoffers gaat niet zo relevant. “Zou het dan minder erg geweest zijn, had hij kinderen of ouderen doodgeschoten?” (DM, 15 mei 2006, verslag) Men gaat hier uit van de veronderstelling dat het niet relevant is dat het om allochtone slachtoffers gaat. De redenering die hier achter steekt is duidelijk gebaseerd op de veronderstelling dat de dader in de eerste plaats als massamoordenaar wordt geklasseerd. Dat hij zijn slachtoffers uitkoos op basis van hun afkomst wordt hier als een bijkomstig, eerder toevallig feit beschouwd. Er wordt van uitgegaan dat het racisme van de dader niet de reden is dat hij heeft gemoord. Racisme leidt immers niet tot moordpartijen volgens Johan Vande Lanotte.15 Vandaar dat men het dan ook niet relevant vindt dat de dader er nu juist allochtonen uitpikte. Dus de reden dat Hans Van Themsche heeft gemoord heeft niets met zijn racistische ideeën te maken, maar eerder met het feit dat hij gestoord is. Niet dat dit expliciet wordt gezegd, maar wanneer men de reden enkel en alleen gaat toeschrijven aan het individu Hans Van Themsche („deze individuele daad‟ impliceert dat deze daad er is gekomen zonder enige link van de dader naar de buitenwereld toe), blijven er weinig andere opties over dan ervan uitgaan dat Hans Van Themsche niet meteen de meest geestelijk gezonde persoon is. Zijn afwijkende gedrag kan immers niet worden gelinkt aan iets buiten zijn persoon. Natuurlijk lost dit de vraag niet op „waarom‟ de dader nu juist „allochtonen‟ wilde doodschieten. Men veegt die vraag hier gewoon van tafel. Men sluit hier expliciet uit dat een moord kan gebeuren uit racisme. Uit het begin van dit stukje wordt natuurlijk duidelijk wat de bedoeling is van deze nogal kwakkelige redenering. Men wil vermijden dat er een „grotere verantwoordelijkheid‟ wordt uitgedeeld in verband met deze moorden. Opmerkelijk is wel dat, om het Vlaams Belang hier vrij te pleiten van die verantwoordelijkheid, het blijkbaar noodzakelijk is om het racistisch element van deze moorden irrelevant te verklaren. Wat natuurlijk impliceert dat men ervan uitgaat dat als racisme wel relevant zou zijn in deze zaak, het Vlaams Belang niet zo gemakkelijk vrijgepleit zou worden van enige medeverantwoordelijkheid. Daarover echter later meer. Er wordt hier dus verondersteld dat de dader zoiets „totaal onbegrijpelijk‟ heeft gedaan dat het zinloos is om te speculeren over het motief. Burgemeester Janssens (SP.A) reageerde zwaar geschokt op de dodelijke schietpartij. “Dat zoiets op klaarlichte dag in een stad als Antwerpen gebeurt, kun je gewoon niet aannemen. Erger dan dit kan niet. De dader koos zijn slachtoffers zorgvuldig op basis van hun afkomst.” (…) De burgemeester noemt de gruweldaad een individueel geval. “De politie kan zoveel informatie over een bepaalde groep (skinheads, red.) inwinnen als ze wil, als iemand zo‟n 15
Deze redenering kan dan wel als argument dienen voor het punt dat deze man wil maken, maar ze is op zich nogal grof. Men is hier duidelijk vergeten wat er pakweg gebeurd is in de Tweede Wereldoorlog, met de kukluxclan en tijdens de genocide in Rwanda.
57
moordpartij in zijn hoofd haalt, sta je machteloos. (HLN, 12 mei 2006, verslag) Zoals in alle voorgaande artikels wordt ook hier het feit dat de dader effectief is gaan moorden als iets totaal onbegrijpelijk en onverwacht beschouwd. Impliciet wordt racisme hier losgekoppeld van het geweld dat de dader gebruikte. Men gaat er dan misschien wel vanuit dat racisme achter de keuze van de slachtoffers kan hebben gezeten, maar de keuze om geweld te gebruiken wordt verondersteld een andere oorzaak te hebben. Daar wordt ook hier van uitgegaan. Men kan immers zoveel mogelijk informatie inwinnen over skinheads (en men gaat hier uit van de veronderstelling dat racisme eigen is aan skinheads), maar dat zulke mensen hun racistische gevoelens omzetten in moord, is iets dat absoluut niet valt te voorspellen. Wanneer men het incident op deze manier gaar verklaren, beschouwt men het racisme van de dader en het geweld dat hij heeft gebruikt als twee totaal van elkaar losstaande elementen. De dader wordt in de eerste plaats beschouwd als een gestoorde geweldenaar en pas in de tweede plaats als een racist. Daarop is dan ook de verklaring gebaseerd dat dit incident een totaal geïsoleerd voorval is. Dat loskoppelen van geweld en racisme, is iets dat men niet doet wanneer men vertrekt vanuit de keuze van de slachtoffers om dit incident te gaan verklaren. In geval van dit soort verklaringen geeft men deze moorden een plaats binnen het grotere kader van „racistisch geweld‟. “Eerst die skinheads in Brugge, dan die brandstichting bij dat Marokkaanse gezin, nu zelfs een dubbele moord. Waar moet dit eindigen?”, vraagt Georges Kamanayo zich af. De filmregisseur van Rwandese afkomst is voorzitter van de allochtone overlegraad in Antwerpen. “Ik besef dat de schutter een alleenstaand geval is, en ik besef dat die harde kern van extreem-rechtse fundamentalisten een kleine minderheid vormt. Maar die minderheid wordt wel gevoed. Ze kan al jaren haar gang gaan zonder dat de overheid ingrijpt. Ik hoop dat er nu snel en heel hard wordt opgetreden tegen de geweldenaars en de haatzaaiers.” (DM, 12 mei 2006, verslag) De racistische moorden in Antwerpen worden hier toegevoegd aan een hele reeks gewelddadige racistische incidenten. Men kadert ze dus duidelijk in een groter probleem van „racistisch geweld‟. Opvallend is dat de redenering die achter de voorgaande verklaringen stak nu wordt omgedraaid. De schutter wordt hier ook wel als een alleenstaand geval beschouwd, maar deze keer wordt dit element ondergeschikt gemaakt aan het feit dat hij racistisch geweld gebruikte. De oproep aan de overheid om op te treden tegen „geweldenaars en haatzaaiers‟ impliceert ten eerste dat we met een probleem zitten dat heel de samenleving aangaat. Ten tweede dat dit probleem zich niet enkel situeert op het niveau van effectieve geweldpleging, maar ook op het niveau waar de voedingsbodem voor dit soort geweld zich situeert. Dat impliceert dat het probleem van racistisch geweld zich uitbreidt tot een probleem van rechts-extremisme, racisme en het aanzetten tot haat. Racistisch geweld wordt gezien als een gevolg hiervan . Men heeft dus een harde kern van extreem-rechtse fundamentalisten, maar die situeren zich op hun beurt binnen een grotere groep „haatzaaiers‟ die mee verantwoordelijk zouden zijn voor het „grotere geheel‟ van dit maatschappelijke probleem. Mohamed Bouiziani en Edwin Verdoolaege, voorzitter en woordvoerder VZW Initiatief Marokkaanse Netwerken: “Men kan uitingen van zwaar racistisch geweld blijven
58
klasseren als puur individueel, afwijkend, gestoord gedrag. Maar, alhoewel deze gewelddadige feiten in de eerste plaats de strikte verantwoordelijkheid zijn van de daders, voelt iedere waarnemer dat er een tendens is tot separatie tussen de verschillende gemeenschappen in ons land. Extreem-rechts meent dat culturen slechts in hun eigen territorium tot ontplooiing kunnen komen en stuurt daarmee aan tot een verregaande “balkanisering” – opsluiting en afsluiting – van de verschillende gemeenschappen in ons land. Dit vormt een fundamentele bedreiging voor de maatschappelijke vrede in ons land. (…)” (DS, 13 mei 2006, opinie) Aangezien dit artikel is verschenen n.a.v. de moorden in Antwerpen, kunnen we stellen dat men er hier van uitgaat dat deze moorden kunnen worden geklasseerd onder de noemer „racistisch geweld‟. Men stelt ook duidelijk dat het tijd wordt om het grotere geheel van dit soort geweld te gaan bekijken. Men beschouwt racistisch geweld hier als een gevolg van de separatie van de verschillende gemeenschappen in ons land, en dat zou een „fundamentele bedreiging voor de maatschappelijke vrede in ons land‟ vormen. Met andere woorden de moorden worden beschouwd als een illustratie van een groter maatschappelijk probleem. Er wordt ook van uitgegaan dat de oorzaak van dit maatschappelijk probleem is te zoeken in de ideologie van extreem-rechts (extreem-rechts meent dat…). Dus, zoals in het vorige artikel ook al werd gesuggereerd, de oorzaak van dit „grotere maatschappelijke probleem‟ ligt besloten in extreem-rechts gedachtegoed. Het individuele aspect van de racistische moorden wordt wel erkend („dat gewelddadige feiten in de eerste plaats de strikte verantwoordelijkheid zijn van de daders‟), maar het wordt op de achtergrond geschoven. Men vindt het „groter maatschappelijke kader‟ waarbinnen dit incident kan worden geplaatst zeker maatschappelijk relevant. Men impliceert ook dat dit probleem van extreem-rechts en racistisch geweld een probleem is dat tot nu toe niet werd erkend en dat het dringend tijd wordt om dat wel te doen. Geert Lambert, voorzitter van Spirit, steekt een beschuldigende vinger uit naar het Vlaams Belang: “Het groeiende, door het Vlaams Belang aangewakkerde racisme leidt rechtstreeks tot racistisch geweld. Voor de stap van woorden naar daden is maar één enkele gek nodig. De hele reeks racistische incidenten van de laatste weken en jaren maakt het steeds moeilijker om ze af te doen als geïsoleerde gevallen. Het lijkt steeds meer op een maatschappelijke trend.” (HV, 12 mei 2006, opinie) Ook hier wordt er geïmpliceerd dat gevallen van racistische geweld tot nu toe beschouwd werden als geïsoleerde voorvallen en dat dit onhoudbaar wordt. „Het lijkt steeds meer op een maatschappelijke trend.‟ , wijst op het feit dat men racistische geweld vanaf nu wil erkennen als deel van een „groter maatschappelijk probleem‟. Ook hier wordt de schuld bij extreemrechts gelegd, maar men doet dit iets specifieker. Extreem-rechts krijgt hier een naam en gezicht, namelijk het Vlaams Belang. Het staat hier buiten discussie dat het Vlaams Belang racisme aanwakkert, daar wordt gewoon vanuit gegaan. En daarom wordt deze partij „rechtstreeks‟ mee verantwoordelijk gehouden voor racistisch geweld in onze samenleving. We hebben in onze samenleving dus een racisme-probleem dat zich uit in frequente voorvallen van racistisch geweld. De oorzaak van dat racisme-probleem zou men moeten gaan zoeken in de ideologie van extreem-rechts. Er wordt geen moment aan getwijfeld wie in onze maatschappij verantwoordelijk is voor de verspreiding van deze ideologie, namelijk het Vlaams Belang. In dit artikel wordt het Vlaams Belang dan ook verantwoordelijk gehouden
59
voor het aanwakkeren van racisme. Racisme wordt beschouwd als een logisch onderdeel van extreem-rechts gedachtegoed. In Brussel hebben enkele duizenden mensen betoogd tegen het Vlaams Belang. Volgens de manifestanten bewijst de recente schietpartij in Antwerpen eens te meer dat die partij een sfeer van haat en racisme creëert, en dus geen recht heeft op overheidsdotatie. (…) “Wij zeggen neen tegen het Vlaams Belang”, scandeerde Riet D‟hondt van de Partij van de Arbeid (PvdA). “Wat er in Antwerpen gebeurd is, bewijst nog maar eens dat de politiek van extreem-rechts gevaarlijk is. De partij zet aan tot racisme. Wij vragen dan ook uitdrukkelijk de partijfinanciering van het VB in te trekken.” (…) “Kijk het VB is niet rechtstreeks verantwoordelijk voor de racistische moorden”, verduidelijkt Farid Kessis (cdH), OCMW-raadslid in Sint-Joost-ten-Node. “Maar ze zijn wel verantwoordelijk voor de vijandige sfeer in de samenleving. Wij zijn dat beu.” Aicha Diallo, die net als de vermoorde au pair uit Mali komt, viel hem bij. “Racisme is ontoelaatbaar. We moeten werken aan een verdraagzame samenleving.” (DM, 15 mei 2006, verslag) Vlaams Belang is „de politiek van extreem-rechts‟. Er wordt weeral geen moment geaarzeld om te zeggen dat deze partij aanzet tot racisme. Er wordt van uitgegaan dat dit algemeen geweten is. Juist daarom wordt het Vlaams Belang gelinkt aan de racistische moorden in Antwerpen. Natuurlijk is dit ook allemaal gebaseerd op het feit dat men de dader via zijn familie kon linken aan het Vlaams Belang. Hier wordt echter niet enkel de dader aan de parij gelinkt, maar ook zijn motief. Dat men betoogt tegen het Vlaams Belang impliceert dat men het niet enkel als een probleem beschouwt dat het Vlaams Belang racisme zou aanwakkeren, maar dat men het Vlaams Belang zélf ook als een probleem beschouwt. Het „grotere maatschappelijk probleem‟ waarbinnen de Antwerpse racistische moorden worden gekaderd, is het volgende : racistisch geweld dat een gevolg is van de extreem-rechtse ideologie die door het Vlaams Belang wordt uitgedragen. Racisme wordt beschouwd als een onderdeel van extreem-rechts. Het Vlaams Belang wordt dus in verband met deze massamoord met de vinger gewezen omdat het verantwoordelijk zou zijn voor het creëren van een sfeer die leidt tot racistisch geweld in onze samenleving. Wat natuurlijk impliceert dat er zo‟n sfeer in de samenleving hangt. (…) in een samenleving die steeds meer racisme gedoogd, scheldt de min of meer gewone burger aan de toog van het café de allochtone medemens uit voor rotte vis, maar de extremist pleegt een moord. Extreem gedrag is nu eenmaal de karikatuur van gewoon gedrag, en in het geval van de Antwerpse racistische moorden hebben we duidelijk te maken met een buitengewoon lelijke karikatuur. Het komt er dus werkelijk heel erg op aan wat een samenleving gewoon vindt. (DM, 13 mei 2006, opinie) Hier wordt het probleem op heel de samenleving betrokken. Racistische moorden zijn het gevolg van het banaliseren van racisme in de samenleving. Er wordt van uitgegaan dat we in een samenleving leven waar verbaal racisme heel gewoon is. Impliciet vertelt men dat wanneer verbaal racisme wordt genormaliseerd, de stap naar gewelddadig racisme voor sommige onder ons niet zo groot meer is.
60
“We oogsten nu wat we jarenlang gezaaid hebben”, zegt Mohammed Chakkar van de Federatie van Marokkaanse Verenigingen. “Het ontbrak de politici altijd aan moed om het Vlaams Belang aan te pakken. Racisme werd altijd maar gebanaliseerd. De moorden zijn het resultaat van die laksheid. De racistische denkbeelden van die moordenaar zijn erin gestampt door het Vlaams Belang. Hopelijk zijn andere partijen nu eindelijk wakker geschud en durven ze korte metten maken met extreem-rechts. Voor eens en altijd. Voor er nog meer slachtoffers vallen. (DM, 12 mei 2006, opinie) Eigenlijk zitten we in een vicieuze cirkel. De sfeer in de samenleving wordt racistischer door de prominente aanwezigheid van het Vlaams Belang. Wat natuurlijk impliceert dat racisme steeds normaler wordt gevonden. Racisme wordt dus gebanaliseerd en het gevolg daarvan is dat ook het bestaan van het Vlaams Belang en haar racistisch discours steeds normaler wordt. Het Vlaams Belang wordt hierboven echter ook rechtstreeks verantwoordelijk gehouden voor het racisme van de dader. Merk op dat er hier vanuit wordt gegaan dat „extreem-rechts‟ en „Vlaams Belang‟ twee termen zijn die dezelfde lading dekken. Men beschouwt het bestaan van het Vlaams Belang zelf als een maatschappelijk probleem. Men impliceert hier de idee dat als het Vlaams Belang niet had bestaan, de dader misschien helemaal geen last had gehad van racistische denkbeelden. Het feit dat er korte metten met extreem-rechts moeten worden gemaakt voor er nog meer slachtoffers vallen, impliceert de veronderstelling dat de slachtoffers van de racistische moorden slachtoffers van extreem-rechts zijn. Het Vlaams Belang is dus niet enkel verantwoordelijk voor een racistische sfeer in de samenleving, maar ook meer specifiek voor het racisme van de dader zelf. De aanwezigheid van het Vlaams Belang in onze samenleving wordt dus geproblematiseerd. Men tracht hier de cirkel te doorbreken door het Vlaams Belang zelf als maatschappelijk probleem uit te roepen. Men ziet deze moorden hier als een soort aanslag van extreem-rechts ten gevolge van de indoctrinatie van het Vlaams Belang. Op die manier wordt hier wel degelijk een dadergroep gecreëerd. Opvallend is dat er nergens een aanwijzing is te vinden over hoe de slachtoffergroep er precies uitziet. Dat valt natuurlijk wel af te leiden uit het gebruik van de woorden „racisme‟ en „racistische denkbeelden‟, maar er zijn geen expliciete verwijzingen naar wie er nu precies in die slachtoffergroep zou kunnen zitten. We hebben eerder al gesteld dat er vaak een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds het geweld van de dader en anderzijds de racistishe inslag. Racisme zou niet aan de basis liggen van zijn keuze om geweld te gebruiken. Dit argument wordt dan ook vaak gebruikt om het Vlaams Belang vrij te pleiten van enige verantwoordelijkheid in deze zaak. Dat is al gebleken uit de mening van Johan Vande Lanotte in De Morgen: Johan Vande Lanotte (sp.a) wil niet zo ver gaan, maar geeft wel aan dat het VB jarenlang haat gezaaid heeft. “Maar met deze individuele daad heeft dat weinig te maken”, zegt hij aan De Morgen. “Racisme leidt tot ongelijkheid en discriminatie, niet tot moordpartijen.” Voor de sp.a-voorzitter is het feit dat het om allochtone slachtoffers gaat niet zo relevant. “Zou het dan minder erg geweest zijn, had hij kinderen of ouderen doodgeschoten?” (DM, 15 mei 2006, verslag) Er wordt dus nergens betwist dat het Vlaams Belang verantwoordelijk is voor een „sfeer van racisme‟, hij geeft immers aan dat deze partij jarenlang haat heeft gezaaid. De reden waarom dit niets te maken zou hebben met de moordpartij in Antwerpen, zit hem in het geweld van de
61
dader. Er wordt niet ontkend dat er mogelijk een verband is tussen het Vlaams Belang en de racistische ideeën die de dader koesterde, maar dat wordt hier gewoon niet relevant gevonden. Men gaat er hier impliciet vanuit dat het Vlaams Belang, met haar racisme, verantwoordelijk gehouden kan worden voor ongelijkheid en discriminatie. Het racisme dat deze partij verspreidt, wordt echter verondersteld niét tot moordpartijen te leiden. Deze redenering dat racisme en extreem-rechts gedachtegoed op zich niets met geweld hebben te maken en daarom ook niets met de Antwerpse racistische moorden komt wel vaker voor. Kamerlid Frieda Van Themsche reageerde tegenover De Morgen totaal verrast op het nieuws. “Onze familie heeft radicale roots”, geeft ze toe. “maar nooit was er sprake van geweld.” (DM, 12 mei 2006, verslag) Hier gaat het natuurlijk over de familiale achtergrond van de dader zelf. Er wordt echter ook hier een onderscheid gemaakt tussen extremistisch gedachtegoed (want dat is natuurlijk wat er wordt bedoeld met „radicale roots‟) en geweld. Het zou dus goed mogelijk zijn dat de dader rechts-extremistisch was ingesteld, maar dat zou niets te maken hebben met geweld. Dit punt wordt ook vaak specifiek gemaakt in verband met het Vlaams Belang. Het feit dat het Vlaams Belang niets met geweld zou hebben te maken is een van de belangrijkste argumenten om de partij vrij te pleiten van enige verantwoordelijkheid in verband met deze moorden. Dat de dader VB-stickers op zak gehad zou hebben, mag er niet toe leiden dat onze partij gestigmatiseerd wordt. Als voorzitter wil ik niet dat al onze leden over dezelfde kam geschoren worden. „Eigen volk eerst‟ is iets anders dan oproepen tot geweld en haat.” (DM, 12 mei 2006, verslag, woorden van Frank Vanhecke (VB)) De reden waarom het Vlaams Belang niet met deze moorden mag worden gelinkt is omdat ze niet zouden oproepen tot „geweld en haat‟. Natuurlijk komt deze bewering vanuit de partijtop van het Vlaams Belang en die is duidelijk niet van plan om de verantwoordelijkheid die haar wordt toegeschreven op zich te nemen. . De volgorde van „geweld en haat‟ is echter wel opmerkelijk. Logischerwijs zou dit omgekeerd staan, aangezien geweld in de regel een gevolg is van haat en niet omgekeerd (als de bron van beiden dezelfde is toch). Men legt dus de nadruk op het feit dat gewéld en haat dingen zijn waar het Vlaams Belang niets mee te maken heeft. Het Vlaams Belang zou dus niet oproepen of aanzetten tot geweld en daarom zeker niets te maken hebben met de racistische moorden in Antwerpen. Deze theorie wordt echter niet door iedereen geloofd. Er zijn beschuldigingen aan het adres van deze partij voor het aanwakkeren van racisme en het creëren van een racistische sfeer in de samenleving. Tevens wordt ze er soms van beschuldigd rechtstreeks verantwoordelijk te zijn voor het racistisch gedachtegoed van de dader. Maar soms wordt de partij nóg directer in verband gebracht met de racistische moorden. Zo worden er ook verklaringen geopperd die de racistische moorden zien als een onrechtstreeks gevolg van de roofmoord in Brussel-Centraal de maand voordien. “De gruwelijke gebeurtenissen lijken in een lange rij te passen. Eerst was er de moord op een Afrikaan. Afgelopen weekend waren er de skinheads die in Brugge twee mensen zwaar toetakelden en nu gebeurt dit. Het lijkt op een escalatie, maar of de zaken
62
samenhangen is onduidelijk. Ik hoop alleszins dat dit geen verkeerde reactie is na de moord op Joe Van Holsbeeck. De hele verrechtste sfeer die de maatschappij verziekt en die gevoed wordt door extreem-rechts, moet dringend gekeerd worden. (DM, 12 mei 2006, verslag, woorden van Vera Dua (Groen!)) Eerst en vooral wordt er ook hier onmiddellijk uitgegaan van de veronderstelling dat deze moorden iets te maken hebben met „de hele verrechtste sfeer die de samenleving verziekt en die gevoed wordt door extreem-rechts‟. Met andere woorden de samenleving zit met een probleem en dat probleem wordt onderhouden door extreem-rechts. Dat impliceert dat extreem-rechts wordt beschouwd als een probleem voor onze samenleving. De racistische moorden worden hier echter ook binnen een meer specifiek kader geplaatst, namelijk als deel van een reeks gewelddadige racistische incidenten waarvan men suggereert dat ze wel eens iets met de Brusselse roofmoord zouden te maken kunnen hebben. Het is vanuit deze veronderstelling dat men het Vlaams Belang op een nog rechtstreeksere manier verantwoordelijk houdt voor wat er in Antwerpen is gebeurd. Politici vermogen weinig tegen mensen die door het lint gaan, zeggen ze na de feiten. Ze hebben gelijk. De buren van Hans getuigen: hij was een rustige jongen, hij wilde dierenverzorger worden. Hij was geen vechtersbaas, ook niet toen hij in de wapenhandel binnenstapte. Niet zichtbaar, althans. Ook juridisch nog niet, want er was nog altijd de mogelijkheid dat hij het geweer als sierobject zou gebruiken. Of om te jagen, want dat doe je met een jachtgeweer. Een maand geleden verklaarde een Vlaamse partij het jachtseizoen geopend. Op een meeting zei het boegbeeld: “We hebben er genoeg van om als autochtoon opgejaagd wild te fungeren. In plaats van als angsthazen door het leven te gaan kunnen we beter boswachter worden.” Daar bepleitte de partij ook een minder strenge wapenwet, want Antwerpen moest veiliger worden. Het was de partij die eerder voor racisme veroordeeld was. Meteen na de moorden betuigde ze haar medeleven aan de families van de slachtoffers. Ze had het over zinloos geweld en over lafheid en dat de dader streng gestraft moest worden. Klinkt altijd goed: streng straffen. Gerechtigheid moet geschieden. (DS, 15 mei 2006, opinie) „Een maand geleden…‟ impliceert dat men het hier heeft over de reactie van het Vlaams Belang op de roofmoord in Brussel-Centraal de maand voor de racistische moorden in Antwerpen. Hier wordt ervan uitgegaan dat de partij toch niet zo onschuldig is als het op „geweld‟ aankomt. Men suggereert hier immers impliciet dat ze tot geweld tegen allochtonen zou hebben opgeroepen door te zeggen dat we als autochtoon beter boswachter worden dan te fungeren als opgejaagd wild. Ook de verwijzing naar hun pleidooi voor een minder strenge wapenwet om mensen voor hun eigen veiligheid te kunnen laten instaan wordt hier gezien als een impliciet bewijs dat het Vlaams Belang toch niet zo afkerig staat tegenover geweld als ze zelf beweren. Het argument dat het Vlaams Belang niets met de moorden heeft te maken omdat ze afkerig zouden staan ten opzichte van geweld wordt hier dus van tafel geveegd. Men impliceert hier zelfs dat de racistische moorden wel eens het resultaat zouden kunnen zijn van iemand die van plan was om de woorden van het Vlaams Belang in praktijk om te zetten. Het Vlaams Belang wordt hier dus niet enkel beschuldigd van racisme (het was de partij die eerder voor racisme veroordeeld was), maar ook van het, al dan niet rechtstreeks, aanzetten tot geweld. De plaats waar de zin „Meteen na de moorden betuigde ze haar medeleven aan de slachtoffers‟ in dit hele betoog wordt geplaatst, laat uitschijnen dat de slachtoffers van de
63
racistische moorden ook slachtoffers zijn van het Vlaams Belang. Dit opiniestuk gaat dus wel degelijk uit van de veronderstelling dat het Vlaams Belang enige verantwoordelijkheid heeft in de racistische moorden. De partij wordt hier niet enkel beschuldigd van het creëren van een racistische sfeer in de samenleving. Hoewel er met geen woord wordt gerept over de verantwoordelijkheid voor het racistisch gedachtegoed van de dader, impliceert men hier toch dat het Vlaams Belang een rol heeft gespeeld in de moorden, zowel wat betreft het geweld als wat betreft het racistisch motief. Er wordt hier zelfs geen onderscheid meer gemaakt tussen beiden. Met andere woorden men acht het Vlaams Belang hier mee verantwoordelijk voor de racistische moorden. De veronderstelde verantwoordelijkheid zit hem dus niet enkel meer in het aanwakkeren van racisme, het creëren van een sfeer die kan leiden tot racistisch geweld. Het Vlaams Belang wordt hier simpelweg verantwoordelijk gehouden voor het aanzetten tot racistisch geweld. “Ik denk niet dat Vlaanderen racistischer is dan vroeger, maar de uitingen van racisme en extremisme worden steeds driester en gewelddadiger. Moet ons dat verbazen? Al jaren wordt de bevolking ingeprent dat al wat verkeerd loopt per definitie de schuld is van de vreemdelingen. Maar extreem-rechts is de jongste weken nog een stap verder gegaan. Té ver. Mensen aanpraten dat ze het recht in eigen handen moeten nemen, desnoods gewapenderhand, dat is levensgevaarlijk. Dan krijg je een jungle waarin de brave burger zelf het eerste slachtoffer wordt. Ik citeer letterlijk wat Paul Beliën, de man van VB-parlementslid Alexandra Colen, na de moord op Joe heeft geschreven: „Geef ons wapens. De roofdieren hebben messen. Van kleinsaf hebben ze bij het offerfeest geleerd hoe ze warmbloedige kuddedieren moeten kelen. Zij zijn getraind, zij zijn gewapend. Besef dat niemand ons zal verdedigen als wij het zelf niet doen.‟ Dat is, in het licht van wat nu in Antwerpen is gebeurd toch hallucinant? Iedereen moet zich dringend bezinnen tot welke drama‟s zo‟n standpunten kunnen leiden.” (HLN, 15 mei 2006, interview met Guy Verhofstadt) Men gaat uit van het feit dat het Vlaams Belang al jaren bezig is met het criminaliseren en demoniseren van vreemdelingen in de samenleving. Dit wordt als verklaring gegeven voor het alsmaar driester en gewelddadiger worden van het racisme in onze maatschappij. Dat impliceert natuurlijk de veronderstelling dat het racisme alsmaar driester en gewelddadiger wordt. Men veronderstelt in ieder geval dat er in de samenleving iéts fout aan het gaan is in verband met racisme : ofwel is er meer racisme dan vroeger, ofwel is het grover dan vroeger. Dat het Vlaams Belang al jaren fout bezig is, blijkt uit de zin „maar extreem-rechts is de jongste weken nog een stap verder gegaan. Té Ver.‟. Alsof ze nu werkelijk de grens van het aanvaardbare hebben bereikt. De bevolking inprenten dat alles wat verkeerd loopt per definitie de schuld is van de vreemdelingen, was misschien een beetje op het randje, maar het kon blijkbaar nog net door de beugel. Men veronderstelt hier dat de oproep van het Vlaams Belang om het recht in eigen handen te nemen, sowieso bijna gelijkstond aan het oproepen tot moord of doodslag en de racistische moorden zouden daar het bewijs van zijn. Men suggereert hier dat de racistische moorden wel eens het rechtstreekse gevolg zouden kunnen zijn van het opiniestuk van Paul Beliën in verband met het offerfeest. 16 Er wordt met andere 16
Naar aanleiding van de roofmoord in Brussel verscheen volgende opiniestuk van de hand van Paul Beliën op de website van The Brussel Journal: "Geef Ons Wapens. De roofdieren hebben tanden en klauwen. De roofdieren hebben messen. Van kleinsaf hebben zij tijdens het jaarlijkse offerfeest geleerd hoe ze warmbloedige kuddedieren moeten kelen. Wij worden misselijk als we bloed zien, maar zij niet. Zij zijn getraind, zij zijn gewapend. Wij mogen niet eens een pepperspray op zak hebben. Zij hebben knipmessen en slagersmessen en ze weten hoe ze die moeten gebruiken. Nood breekt wet. Bekijk de videobeelden van de roofdieren die op de loer liggen in Brussel-Centraal en besef dat niemand ons zal verdedigen als wij het zelf niet doen." Het werd een tijdje later weggehaald onder druk van het Centrum voor Gelijke Kansen en Racisme Bestrijding.
64
woorden niet veel waarde gehecht aan de stelling dat Vlaams Belang niet zou oproepen tot geweld. Het groeiende, door het Vlaams Belang aangewakkerde racisme leidt rechtstreeks tot racistische geweld. Voor de stap van woorden naar daden is maar één enkele gek nodig. (HV, 12 mei 2006, verslag, woorden van Geert Lambert (Spirit)) Het Vlaams Belang wordt mee verantwoordelijk gehouden voor de moorden omwille van haar „woorden‟. Men gaat er hier nog steeds vanuit dat Hans Van Themsche een gek is. Het is echter omdat er ook „gekken‟ onder ons zijn dat het Vlaams Belang eigenlijk een beetje op haar woorden moeten letten. Er zijn dus verschillende verklaringen in omloop voor de racistische moorden in Antwerpen van 11 mei 2006. Enerzijds wordt de daad soms gezien als de „totaal gestoorde‟ zelfmoordpoging van een verwarde jongeman. Hans Van Themsche wordt dan vergeleken met de twee jongens uit Litlleton in de VS die in ‟99 een bloedbad aanrichtten in hun middelbare school, de Columbine High School. In een deel van deze theorieën wordt er wel rekening gehouden met het racisme van de moordenaar, maar er wordt vanuit gegaan dat het eigenlijk ondergeschikt is aan het geweld dat hij gebruikte. Men veronderstelt dat hij inderdaad racistisch was, maar dat er achter zijn keuze om racistische moorden te plegen een ander motief moet schuilgaan. Vaak wordt de oorzaak van het geweld hier gezocht in een labiele persoonlijkheid of een geestesstoornis en beperkt het racisme zich tot de oorzaak van de keuze van de slachtoffers. Een ander deel van die theorieën schrijft het voorval compleet toe aan een geestesstoornis of een labiele persoonlijkheid en meent daarom te kunnen stellen dat het niet relevant is dat de dader specifiek op zoek ging naar allochtone slachtoffers. Deze verklaringen beschouwen de moorden in Antwerpen dus als een geïsoleerd voorval, gepleegd door een niet bepaald labiel persoon. Er wordt van uitgegaan dat men dit niet kan kaderen in een groter geheel van gelijkaardige voorvallen. Het racisme van de dader wordt dan ondergeschikt verklaard aan zijn geestelijke gezondheid. Anderzijds wordt soms het racisme bij de keuze van zijn slachtoffers als uitgangspunt genomen om de moorden te verklaren. Deze verklaringen plaatsen de moorden in een breder kader van „racistische geweld‟ in onze samenleving, ze worden beschouwd als een illustratie van een „groter‟ probleem van racisme in de maatschappij. Onze maatschappij wordt gezien als een samenleving die racisme banaliseert en tolereert. Oorzaak hiervan zou de aanwezigheid van extreem-rechts zijn, en meer bepaald van het Vlaams Belang. Enerzijds wordt deze partij verantwoordelijk gesteld voor het creëren van een sfeer in de samenleving waarin „racistisch geweld‟ geen uitzondering meer is. Het Vlaams Belang zou racisme aanwakkeren en het voorkomen van „racistisch geweld‟ zou daar een (on)rechtstreeks gevolg van zijn. Anderzijds wordt het Vlaams Belang rechtstreeks verantwoordelijk gesteld voor de racistische denkbeelden van de dader. Dit laatste is natuurlijk gebaseerd op de wetenschap dat de familie Van Themsche nauwe banden heeft met de partij. Deze beschuldigingen van medeverantwoordelijkheid aan het adres van het Vlaams Belang worden niet algemeen aanvaard. Enerzijds worden de racistische moorden natuurlijk beschouwd als een geïsoleerd geval, wat impliceert dat niemand buiten de dader ook maar enige verantwoordelijkheid heeft in deze zaak. Anderzijds worden de beschuldigingen aan het adres van Vlaams Belang ontkend door te stellen dat de partij niets te maken heeft met geweld. Het racisme wordt dan genegeerd en men kijkt enkel naar het geweld dat de dader heeft gebruikt. Dat impliceert dat de moorden niet worden gezien als „racistisch geweld‟,
65
maar als een misdaad waar in de eerste plaats sprake was van geweld en in de tweede plaats van racisme. De stelling dat het Vlaams Belang niets zou te maken hebben met geweld wordt echter niet door iedereen aangehangen. Men beschouwt deze racistische moorden soms impliciet als een gevolg van de reactie van het Vlaams Belang op de roofmoord in Brussel-Centraal op 12 april 2006. Op die manier wordt het Vlaams Belang dus niet alleen beschuldigd van het aanwakkeren van racisme, maar ook van het aanzetten tot racistisch geweld. Het maatschappelijk probleem waar deze racistische moorden worden binnen gekaderd heeft dus te maken met de veronderstelling dat er een racistisch klimaat heerst in onze samenleving dat het gevolg is van de aanwezigheid van het Vlaams Belang. Dit zou tot gevolg hebben dat racisme wordt gebanaliseerd, waardoor de stap naar racistisch geweld kleiner zou worden. Niet alleen het racisme in de samenleving wordt dus geproblematiseerd, maar ook het bestaan van het Vlaams Belang. De „dadergroep‟ die we dus krijgen in verband met de racistische moorden in Antwerpen van 11 mei 2006 is extreem-rechts en meer bepaald „het Vlaams Belang‟. 5.3. Groepsindeling : het Vlaams Belang vs. de rest van de Samenleving. 5.3.1 Constructie van de dadergroep: verantwoordelijkheid.
Het Vlaams Belang en haar maatschappelijke
Dat het Vlaams Belang een maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft in deze kwestie is gebaseerd op drie veronderstelde eigenschappen van deze partij. Ten eerste zou het Vlaams Belang een extreem-rechtse partij zijn en dus ook extremisten in haar rangen hebben en dulden. Ten tweede gaat men ervan uit dat het Vlaams Belang verantwoordelijk is voor het aanwakkeren van racisme in de samenleving. Men gelooft dat zonder het Vlaams Belang, de samenleving een stuk minder racistisch zou zijn. En tenslotte zou het Vlaams Belang (on)rechtstreeks aanzetten tot geweld. Extreem-rechts, racisme en geweld zijn ook drie belangrijke elementen van de identiteitsconstructie van de dader van de racistische moorden in Antwerpen. Hij had banden met extreem-rechts via zijn familie en hij droeg aanwijzingen van extreem-rechtse sympathieën bij zich op het moment van zijn arrestatie. En natuurlijk pleegde hij racistische moorden (wat dus zowel racisme als geweld inhoudt). Extreem-rechts. Dat het Vlaams Belang een extreem-rechtse partij is daar wordt geen moment aan getwijfeld. Meer nog, men refereert regelmatig naar de partij zelf door middel van de term extreemrechts. “Het ontbrak de politici altijd aan moed om het Vlaams Belang aan te pakken. Racisme werd altijd maar gebanaliseerd. (…) Hopelijk zijn de andere partijen nu eindelijk wakker geschud en durven ze korte metten te maken met extreem-rechts. Voor eens en altijd. Voor er nog meer slachtoffers vallen. (DM, 12 mei 2006, opinie van Mohammed Chakkar (Federatie van Marokkaanse gemeenschappen) Men gaat er hier impliciet van uit dat het Vlaams Belang aanpakken hetzelfde is als korte metten maken met extreem-rechts. Het enige verschil dat wordt gemaakt is dat het Vlaams
66
Belang „moet worden aangepakt‟ en er met extreem-rechts „korte metten moet worden gemaakt‟. Korte metten met iets maken, komt erop neer dat men zich van iets ontdoet. Zover gaat men niet met het Vlaams Belang zelf. Het is echter duidelijk dat men veronderstelt dat om zich te ontdoen van extreem-rechts het nodig is om het Vlaams Belang aan te pakken. Een iets genuanceerder beeld van de veronderstelde relatie van het Vlaams Belang met extreem-rechts vinden we in het volgende artikel: “Wij zeggen neen tegen het Vlaams Belang”, scandeerde Riet D‟hondt van de Patij van de Arbeid (PvdA). “Wat er in Antwerpen gebeurd is, bewijst dat de politiek van extreemrechts gevaarlijk is. De partij zet aan tot racisme. Wij vragen dan ook uitdrukkelijk de partijfinanciering van het VB in te trekken.” (DM, 15 mei 2006, verslag) Vlaams Belang staat voor de politiek van extreem-rechts. In tegenstelling met het vorige artikel is men hier wel expliciet van mening dat dit genoeg is om zich te ontdoen van deze partij. Niet enkel tegenstanders van de partij beschouwen het Vlaams Belang als de verpersoonlijking van extreem-rechts in de samenleving. Uit reacties van de partij meent men te kunnen afleiden dat ook het Vlaams Belang zelf zich identificeert met deze term. Alhoewel dit nooit expliciet uit die hoek komt. De kopstukken van de partij gingen zelfs in de tegenaanval tegen iedereen die hen enige verantwoordelijkheid voor een klimaat van racisme probeert aan te wrijven. Vooral premier Verhofstadt was kop van Jut. (…) “De premier wil niet reageren op scheldwoorden”, klonk het bij de woordvoerder van Vehofstadt. “Hij had het over de gevolgen van extreem-rechts. Het VB heeft hij niet eens vermeld, maar blijkbaar voelen ze zich aangesproken.” (DM, 15 mei 2006, verslag) Natuurlijk twijfelt niemand eraan dat premier Verhofstadt impliciet naar het Vlaams Belang verwees wanneer hij het had „over de gevolgen van extreem-rechts‟. Zeker niet omdat hij sprak vanuit de hoedanigheid van politicus. Als het Vlaams Belang echter had willen ontkennen dat zij een extreem-rechtse partij zouden zijn, dan hebben ze toch wat te snel gereageerd. De reactie van de partij vertelt ons in ieder geval iets over het zelfbeeld van het Vlaams Belang. Waar wel een heleboel discussie over is, is de aanwezigheid van extremisme, en dus ook extremisten, in de partij. Het zou gemakkelijk geweest zijn als deze discussie was gebaseerd op een duidelijke definitie van de term extremisten, maar dat is ze dus niet. Maar dat belet niet dat het VB zich niet op de borst moet kloppen. Het is een simpele vaststelling dat extremisten, hooligans en andere skinheads zich graag proberen vast te klitten aan die partij. Dat is omdat ze zich doordrenkt met een negatieve, antipolitieke sfeer waarin een duidelijk vijandbeeld wordt gecreëerd. Wie zegt dat „islamieten als roofdieren door de straten sluipen op zoek naar een blanke prooi‟ of dat een „allochtoon bij de politie te vergelijken is met een brandstichter bij de brandweer‟, die moet niet verbaasd zijn als dat allerlei geboefte aantrekt.
67
(HLN, 15 mei 2006, opinie) Uit de uitdrukking „extremisten, hooligans en andere skinheads‟ kan worden afgeleid dat de definitie van extremisten hier inhoudt dat extremisten een „soort‟ skinheads zijn. Uit de laatste zin blijkt ook dat ze kunnen worden geklasseerd onder „allerlei geboefte‟. Er wordt van uitgegaan dat het Vlaams Belang misschien wel een beetje schuldig is aan het feit dat al deze soorten skinheads zich „graag proberen vast te klitten aan de partij‟, maar dat dit zeker niet de bedoeling van deze partij is. Dat ze zich proberen vast te klitten aan de partij impliceert ook de veronderstelling dat hen dat niet lukt en dat ze dus eigenlijk niet echt deel uitmaken van de partij. Men zou kunnen zeggen dat extremisten dus als vliegen op stront afkomen op het Vlaams Belang. Men kan nu eenmaal de stront niet beschuldigen van vliegen aan te trekken, dat heeft te maken met zijn eigenheid. Wat natuurlijk impliceert dat er iets grondig mis is met de eigenheid van het Vlaams Belang zelf. Ze trekken nu eenmaal geboefte aan omwille van de identiteit die ze zichzelf aanmeten. Niet enkel obscure aanhangers, maar ook prominentere leden van het Vlaams Belang worden soms als „extremist‟ bestempeld. “Dat signaal is allang gegeven”, zei voorzitter Vanhecke. “We hebben altijd al gezegd dat er voor extremisten geen plaats is in onze partij.” Ook niet voor mensen als Paul Beliën die openlijk oproept tot een gewapende revolte tegen „de adders‟ van de samenleving, tegen de islamitische „roofdieren‟, meneer Vanhecke? De titel van zijn column was: „Geef ons wapens.‟ Dat zegt toch álles? (HLN, 15 mei 2006, verslag) Het is duidelijk dat de journalist niet gelooft in de stelling van Vanhecke dat er „voor extremisten geen plaats is‟ binnen het Vlaams Belang. Uit wat hier wordt gezegd valt duidelijk op te maken dat de journalist, in tegenstelling tot wat de Vlaams Belang-voorzitter zegt, er wel degelijk van overtuigd is dat er plaats is voor extremisten binnen deze partij. Er wordt zelfs een voorbeeld gegeven van zo‟n veronderstelde extremist, plus men geeft aan waarom men hem beschouwt als een extremist. Ook bij het Vlaams Belang zelf zijn er mensen die er wel degelijk vanuit gaan dat er zich extremisten binnen (of toch er rond) de partij bevinden. U eist dat alle neonazi‟s, skinheads en parasieten uit de partij vertrekken. Gelooft u het antwoord van Dewinter? “Wie het schoentje past trekke het aan. Het gaat over de extreme elementen. Wel zij die zich aangesproken voelen, weten waarover het gaat. Zij moeten beseffen dat ze zich niet langer in de buurt van de partij kunnen verschuilen.” (HV, 27 mei 2006, interview met Jürgen Verstrepen) Dus ook binnen de partij wordt er wel degelijk erkend dat er zich „extreme elementen‟ in de buurt van de partij verschuilen en men geeft hier de indruk dat men zich daar ook wil van ontdoen. Het Vlaams Belang wordt dus wel degelijk beschouwd als een extreem-rechtse partij. Daar is zowat een algemene consensus over. Men is er ook redelijk van overtuigd dat er extremisten deel uitmaken van de partij. Hier wordt echter niet altijd uitgegaan van dezelfde definitie van „extremisten‟. Volgens sommige beperkt dat zich tot obscuurdere „soorten‟ mensen zoals bijvoorbeeld skinheads. Volgens andere bevinden er zich ook extremisten onder de meer
68
prominente leden van het Vlaams Belang. Opvallend is wel dat wanneer er over extremisten wordt gesproken er telkens één of andere link is met racisme én geweld. Dat er racisme aan te pas komt wordt in de twee artikels uit Het Laatste Nieuws telkens geïmpliceerd aan de hand van bepaalde uitspraken die men wel degelijk als „racistisch‟ kan klasseren. In het eerste artikel zijn de extremisten degenen die zich hierdoor aangesproken voelen, in het tweede degene die de uitspraken doet. Het geweld wordt in het eerste artikel geïmpliceerd door de termen „extremisten, hooligans en andere skinheads‟. In het tweede artikel door te stellen dat de „veronderstelde extremist van dienst‟ heeft opgeroepen tot „een gewapende revolte‟. Met andere woorden er wordt verondersteld dat extremisme in dit geval te maken heeft met racisme én geweld, of het nu het aanzetten tot is of het effectief omzetten in praktijk. Dat zijn dan ook meteen de twee volgende eigenschappen die verondersteld worden eigen te zijn aan het Vlaams Belang. Racisme en het aanzetten tot racisme. De volgende veronderstelling over de eigenheid van het Vlaams Belang bestaat eruit dat deze partij verantwoordelijk wordt gehouden voor het aanwakkeren van racisme en voor het creëren van een racistische sfeer in de samenleving. Deze veronderstelling is gebaseerd op de idee dat racisme een onderdeel is van extreem-rechts. “De regering veroordeelt scherp de racistische moorden in Antwerpen. Ik ben diep geschokt. Deze afschuwelijke, laffe moorden zijn een vorm van extreem racisme. Het moet nu voor iedereen duidelijk zijn waartoe extreem-rechts kan leiden. (DM, 12 mei 2006, opinie van Guy Verhofstadt (premier)) De moorden zijn „een vorm van extreem racisme‟ en dat leidt hier tot de conclusie dat ze een gevolg zijn van extreem-rechts. Zoals hierboven al is aangetoond wordt het Vlaams Belang gezien als een soort verpersoonlijking van extreem-rechts in onze samenleving. Men impliceert hier dus dat de moorden een gevolg zijn van de denkbeelden die door het Vlaams Belang worden verspreid. De link met het Vlaams Belang wordt ook wel rechtstreekser gemaakt. Geert Lambert, voorzitter van Spirit, steekt een beschuldigende vinger uit naar het Vlaams Belang: “Het groeiende, door het Vlaams Belang aangewakkerde racisme leidt rechtstreeks tot racistisch geweld. Voor de stap van woorden naar daden is maar één enkele gek nodig. De hele reeks racistische incidenten van de jongste weken en jaren maakt het steeds moeilijker om ze af te doen als geïsoleerde gevallen. Het lijkt steeds meer op een maatschappelijke trend.” (HV, 12 mei 2006, verslag) Er is hier dus de erkenning van een maatschappelijk probleem van groeiend racisme en een daarmee samenhangende „trend‟ van racistisch geweld. De schuld van dit alles wordt onrechtstreeks bij het Vlaams Belang gelegd. Men geeft de partij niet expliciet de schuld van het voorkomen van racisme, maar wel van het aan te wakkeren. Het racisme in Vlaanderen wordt ook wel gewoon rechtstreeks aan het Vlaams Belang toegeschreven, zonder meer. “En het is zover gekomen omdat wij het Vlaams Belang blijven tolereren. Dat is een puur racistische partij die Vlaanderen met zijn racisme heeft geïndoctrineerd. Het Belang is een partij die om verschillende redenen, morele én christelijke, blijvend moet worden bestreden.”
69
(…) Let wel, het Vlaamse volk is niet racistisch. We zijn een vreedzaam, verdraagzaam, braaf volkje. Maar het Vlaamse volk is inderdaad geïndoctrineerd door een handjevol racisten. Veel racisten zijn er niet nodig om een samenleving te vergiftigen met hun verwerpelijke gedachtegoed. Het racisme is gemeengoed geworden. Zelfs in zogeheten betere kringen. (HV, 12 mei 2006, opinie) Er bestaat wel degelijk een algemene schuld inzake racisme in de samenleving. Echter geen rechtstreekse. Vlaanderen is namelijk geïndoctrineerd met racisme door het Vlaams Belang. De enige schuld die Vlaanderen zelf treft zou bestaan uit het tolereren van dat Vlaams Belang. Deze opinie impliceert dus de veronderstelling dat zonder het Vlaams Belang er helemaal geen racisme zou bestaan in Vlaanderen. Het Vlaams belang wordt hier dus niet enkel mee verantwoordelijk gehouden voor het racisme-probleem in Vlaanderen, het ís het probleem zelf. In ieder geval heerst er een overtuiging dat het Vlaams Belang in mindere of meerdere maten verantwoordelijk is voor een groter maatschappelijk probleem van racisme. Aangezien al deze artikels gepubliceerd zijn in verband met de racistische moorden in Antwerpen, worden deze racistische moorden dus wel degelijk binnen dit probleem gekaderd. Maar wat opvallend is aan dit bovenstaand opiniestuk is dat hier expliciet wordt verklaard dat het Vlaams Belang een „puur racistische partij‟ is. Op één of andere manier wordt deze partij wel voortdurend verantwoordelijk gehouden voor het aanwakkeren en creëren van een racistische sfeer, en voor het inplanten van racistisch ideeëngoed bij mensen (waaronder Hans Van Themsche), maar wordt ze zelden expliciet een „racistische partij‟ genoemd. Het komt voor, maar bijna nooit. Nochtans wordt daar wel over het algemeen van uitgegaan. „Ik heb weinig consideratie voor de kiezers van het Vlaams Belang. Wie tot de jaren van verstand is gekomen en op die partij stemt, wéét dat die partij racistisch is.‟ (DM, 23 mei 2006, verslag) Er wordt verondersteld dat het feit dat het Vlaams Belang racistisch is een onderdeel is van de algemene kennis van de gemiddelde Vlaming. Die redenering is niet op lucht gebaseerd. In 2004 werd het Vlaams Belang, toen het Vlaams Blok, nu eenmaal veroordeeld wegens racisme.17 De partij heef toen een of andere kunstgreep toegepast, is van naam veranderd en kon blijkbaar gewoon verder doen met wat ze bezig was. Sindsdien wordt ervan uitgegaan dat iedereen wel weet dat het Vlaams Belang een racistische partij is.
Geweld en aanzetten tot geweld. De beschuldiging van het aanzetten tot geweld heeft vooral betrekking op de reacties vanuit het Vlaams Belang na de roofmoord in Brussel-Centraal van de maand voordien. De details hiervan zijn terug te vinden in het vorige hoofdstuk. Er bestaat ook wel degelijk het geloof dat het Vlaams Belang (of toch een deel van zijn leden) niet vies zijn van geweld. Iets waar Filip Dewinter niet de minste moeite mee had: “We distantiëren ons van iedereen die onze beweging misbruikt. Skinheads, hooligans en neonazi‟s zijn niet en nooit thuis in onze partij.” 17
Racisme is in België strafbaar sinds de invoering van de antiracismewet in 1981.
70
Hij oogstte er stormachtig applaus mee, maar hoe cosmetisch die ingreep was, bleek alleen as uit de eerste rij VB-kopstukken, met onder meer veiligheidsexpert Bart Debie, wie wegens onderzoek naar martelpraktijken geschorst werd als politieman, en exVMO‟er en vechtersbaas maar vandaag kamerlid Francis Van den Eynde. Voorzitter Frank Vanhecke nam de laatste twijfel weg: “Wij zetten geen stap achteruit, we desolidariseren ons niet van om het even welk boegbeeld.” (DM, 15 mei 2006, verslag) Het blijkt dat Filip Dewinter een heel duidelijk beeld heeft van welke „soort‟ mensen nu juist zijn beweging „misbruikt‟. Dat zijn namelijk skinheads, hooligans en neonazi‟s. Drie soortnamen die allemaal een connotatie met geweld hebben. De journalist veronderstelt echter dat dit een lege geste is. Hij gaat ervan uit dat zelfs onder de kopstukken daar aanwezig mannen zitten die bewezen hebben helemaal niet vies te zijn van geweld. Een er van kan men zelfs linken aan de Vlaamse Miltanten Orde, een organisatie die eind jaren ‟70 en begin jaren ‟80 berucht was voor geweld tegen gastarbeiders en Walen. Men is dus van mening dat er wel degelijk een link is tussen het Vlaams Belang en geweld. Maar men haalt ook, naast het opiniestik van Paul Beliën, uitspraken aan van kopstukken van de partij, waaruit moet blijken welke mening ze heeft over geweld. Enkele weken terug organiseerde het VB niettemin nog een omstreden veiligheidsmeeting in Antwerpen waar Dewinter zelf nog stelde dat „een verkrachter niet op mededogen van de rechtbank moet kunnen rekenen wanneer hij een paar van zijn edele delen mist wanneer hij door de vader van het verkrachte meisje wordt aangepakt‟. Een uitspraak die als een boomerrang in het gezicht van de partij terugkeerde toen voorzitter Vanhecke na de racistische moordpartij stelde dat het VB elke vorm van geweld afkeurt. (DM, 27 mei 2006, verslag) Men hecht duidelijk geen geloof aan de bewering dat de partij afkerig staat tegenover geweld. Men toont dit aan aan de hand van uitspraken waaruit blijkt dat het Vlaams Belang wel degelijk bepaalde vormen van geweld zou goedkeuren. Dat er geen link bestaat tussen het Vlaams Belang en geweld is dus duidelijk iets wat niet wordt geloofd. De veronderstelde link tussen Vlaams Belang en geweld is gebaseerd op het gewelddadige verleden van enkele van haar kopstukken en op uitspraken waaruit moet blijken dat er wel degelijk vormen van geweld zijn die zouden worden goedgekeurd door leden van de partij.
Opvoeding Omdat Hans Van Themsche uit een familie komt met extreem-rechtse sympathieën en nogal radicale roots, wordt er eigenlijk vanaf het eerste moment een link geïmpliceerd tussen zijn opvoeding (of toch de omgeving waarin hij is opgevoed) en wat hij die bewuste elfde mei heeft uitgevoerd in Antwerpen. Hans Van Themsche is de neef van Frieda Van Themsche, Kamerlid voor het Vlaams Belang. Speurders bevestigen dat in zijn jas stickers en insignes met extreem-rechtse inslag, mogelijk van het VB, teruggevonden werden. Kamerlid Van Theemsche
71
reageerde tegenover De Morgen totaal verrast op het nieuws. “Onze familie heeft radicale roots”, geeft ze toe, “maar nooit was er sprake van geweld.” De familie Van Themsche behoort tot de harde kern van het Vlaams rechts-extremisme, met wortels in de oostfrontbeweging en banden met de radicale VB-satelliet Voorpost18. (DM, 12 mei 2006, verslag) Let hier op de opbouw van dit hele stukje. Eerst wordt er verteld dat de dader de neef is van een Vlaams Belang kamerlid, en dan bevestigen speurders inderdaad dat er insignes en stickers met een rechtse inslag, mogelijk van het VB, zijn teruggevonden in zijn jas. Wanneer ze de tante van de dader dan bevragen in verband met de daden van haar neef reageert die totaal verrast, hoewel ze zelf toegeeft dat hun familie radicale roots heeft. Dat er nooit sprake was van geweld, staat dan weer in contrast met het feit dat de familie behoort tot de harde kern van het Vlaams rechts- extremisme, met wortels in de oostfrontbeweging en banden met de radicale VB-satelliet Voorpost. Uit heel dit stukje lijkt het alsof de verklaring voor de daden van Hans Van Themsche niet ver moeten worden gezocht. Wanneer kinderen groot worden in zo‟n familie moet er ook niet verbaasd worden gereageerd wanneer het compleet misloopt. Groot worden in een Vlaams Belang nest of een extreem-rechts nest, was één van de eerste verklaringen voor de racistische moorden die werd opgevoerd. Op deze theorie is eigenlijk heel de discussie rond de schuld van het Vlaams Belang in deze gebaseerd. Men stelt de dader voor als iemand die eigenlijk al vanaf zijn geboorte was gedoemd om een rechts-extremist te worden. Wat was hij anders geworden, in zo‟n familie? “Aan de keuze van de slachtoffers kan je het motief afleiden. Massamoordenaars zijn doorgaans narcisten, die de schuld bij een ander leggen. De een trekt naar zijn werk en doodt zijn collega‟s of baas. Achteraf verneem je dat hij ontslagen was. Een ander trekt naar de bank en dan blijkt dat hij een foute belegging heeft gedaan. Minderjarigen richten zich vaak tegen hun school, waar ze zich buiten gesloten voelen. Was de haat van Hans Van Themsche niet gefocust op vreemdelingen, dan was hij misschien naar zijn school getrokken. Maar het is precies de selectieve keuze van zijn slachtoffers die laat uitschijnen dat zijn haat tegen vreemdelingen gericht is, mensen met een andere huidskleur. Een Turkse vrouw, een Malinese kinderoppas en het blanke kind aan haar hand, zij moesten sterven. Dit is geen spree killer, iemand die iedereen die passeert in het wilde weg neerknalt, die alle mensen als zijn vijanden ziet. Als ik daarenboven verneem in welk ideologisch milieu de dader is opgevoed, dan wordt het alleen maar duidelijker. Als raadsman wil ik uiteraard het dossier afwachten, maar de vergelijking met vele andere massamoorden geeft toch al een duidelijk indicatie.” (DM, 20 mei 2006, interview met advocaat van de ouders van Luna Drowart) De opvoeding van de dader wordt hier gebruikt om de massamoordenaar-theorie te onderstrepen. Die theorie bestaat eruit dat massamoordenaars ergens mee zitten, de schuld op iemand anders steken, beginnen te haten en tenslotte aan het moorden slaan. Het motief zou dus af te leiden zijn uit de keuze van de slachtoffers. De dader wordt hier beschouwd als zo „n massamoordenaar en zou dus haat koesteren tegenover vreemdelingen. Een sterke aanwijzing voor dit laatste meent men te kunnen terugvinden in het ideologisch milieu waar de dader is in opgevoed. Met andere woorden Hans Van Themsche heeft zijn
18
Voorpost is een vereniging met afdelingen in Nederland, Vlaanderen en Zuid-Afrika, die de vereniging van Vlaanderen en Nederland in een Dietse Volksstaat nastreeft. Deze organisatie onderhoudt nauwe banden met het Vlaams Belang en wordt ook vaak bestempeld als extreem-rechts.
72
vreemdelingenhaat hoogstwaarschijnlijk met de paplepel binnengekregen omdat hij is opgevoed in een extreem-rechts milieu. Niet enkel het racisme van de dader wordt met zijn opvoeding in verband gebracht, maar ook de extreme manier waarop hij zijn vreemdelingenhaat op 11 mei 2006 heeft geuit. Een psychotherapeut die een potentiële moord signaleert, zal daarom de familie en anderen inschakelen om een netwerk om zo‟n jongen te vormen, zodat die de periode ongeschonden doorkomt. Zo‟n netwerk moet tegenwicht bieden, afremmen. Een extremistische omgeving doet juist het omgekeerde. De ideologie kanaliseert de dadendrang en zorgt voor een doelwit. Al is het extremisme dus geen oorzaak, het kan wel de ontbrekende duw geven om te gaan moorden. (DM, 26 mei 2006, verslag) Dat men het hier impliciet over Hans Van Themsche heeft, is logisch aangezien dit artikel zonder hem nooit was verschenen. De dader zou dus niet enkel zijn vreemdelingenhaat vanuit zijn extremistische omgeving mee hebben gekregen, maar ook de drang om er iets mee te doen zou op die manier zijn aangewakkerd, in plaats van getemperd of in toom gehouden zoals in een „normaal‟ gezin. In een „normaal‟ geval schakelt men immers de familie en anderen in om te zorgen dat er geen ongelukken gebeuren, maar in een extremistische omgeving is dit blijkbaar onmogelijk of toch moeilijker. Men stelt dus wel dat er een probleem in de persoonlijkheid van de dader zelf moet zitten waardoor hij de drang voelde om dit soort geweld te gebruiken. Men impliceert echter ook dat wanneer de dader in een „normale‟ familie was groot geworden in plaats van in een „extremistische‟, de kans kleiner was geweest dat hij ook effectief gehoor had gegeven aan die drang. Dus niet enkel de kans op vreemdelingenhaat is groter bij iemand die opgroeit in een extreem-rechtse familie, maar ook de kans dat er wordt gehandeld naar die vreemdelingenhaat. Er bestaan echter niet enkel theorieën in verband met opvoeding in extremistische milieus. In De Standaard van 16 mei 2006 verschijnt een opiniestuk dat de theorie in verband zou moeten brengen met de praktijk. Alles had echter een totaal andere wending kunnen nemen als ik met een minder kritiscshe geest door het leven zou gemoeten hebben en als onderwijs en vrienden niet dezelfde emancipatorische kracht gehad zou hebben. Hans Van Themsche zal wel geestelijke problemen gehad hebben en meer dan waarschijnlijk zou zijn agressieve inborst zich sowieso wel gemanifesteerd hebben, maar de duidelijk racistisch geïnspireerde manier waarop deze persoonlijkheidskarakteristieken zich afgelopen week gekanaliseerd hebben, kan niet anders dan ingegeven zijn door de extreem-rechtse omgeving van Van Themsche. Een kind wordt immers niet als een hardnekkige racist geboren. Misschien hebben eerdere negatieve ervaringen met migranten meegespeeld bij het uitdenken van de moorden, maar ik ben er van overtuigd dat de oorzaak ligt bij de wijzij-houding waar Van Themsche door zijn familie is ingerold. Als ik zwakzinnig en agressief was geweest, dan had de Vlaams Belang-indoctrinatie, waar ik tijdens mijn jeugd aan ben blootgesteld, mij ook kunnen laten moorden. Want het Vlaams Belang predikt haat en niets dan haat. En dat, gecombineerd met zwakzinnigheid en agressiviteit, leidt tot moord. (DS, 16 mei 2006, opinie)
73
Het geweld dat de dader heeft gebruikt wordt hier toegeschreven aan zijn persoonlijkheid. Zijn racisme zou echter een rechtstreeks gevolg zijn van zijn opvoeding in een extreemrechtse omgeving. Het wereldbeeld dat de dader van thuis uit zou hebben meegekregen wordt verondersteld helemaal „geconstrueerd‟ te zijn door het Vlaams-Belang. Extreem-rechtse families stellen hun kinderen immers bloot aan Vlaams Belang-indoctrinatie. Met andere woorden kinderen opvoeden met extreem-rechts gedachtegoed kan gevaarlijk zijn. Natuurlijk is de ervaringsdeskundige van dienst het levende bewijs van het feit dat dit niet noodzakelijk zo hoeft te zijn. In bovenstaand stukje wordt niet enkel opvoeding in een extreem-rechtse omgeving geproblematiseerd, er wordt ook een link met het Vlaams Belang gelegd. De boodschap die het Vlaams Belang verspreidt wordt dus volgens deze opinie met gretigheid binnengehaald in extreem-rechtse gezinnen en zo doorgegeven aan hun kinderen. Bij deze theorieën wordt de verantwoordelijkheid eigenlijk gelegd bij alle rechts-extremisten en Vlaams Belang aanhangers die kinderen opvoeden. Kinderen die in een extreem-rechtse omgeving opgroeien maken volgens deze theorie immers een grotere kans op het gebruik van racistisch geweld dan kinderen die in een „normale‟ omgeving opgroeien. Er wordt echter wel altijd op gewezen dat het hier gaat om een dader met een labiele persoonlijkheid, wat impliceert dat niet alle kinderen in extreem-rechtse gezinnen potentiële moordenaars zijn. Dat opvoeding in een extreem-rechts gezin problematisch zou kunnen zijn, daar is men het echter niet altijd mee eens. De tante van de dader Hans Van Themsche zetelt in de Kamer voor het VB. Zelf groeide de jongen op in een militant Vlaams-nationalistisch gezin. “We gaan toch niet stellen dat elke kleinzoon van een Oostfronter voorbestemd is om vroeg of laat te ontsporen? Neen, aan de opvoeding of afkomst van de dader mag je deze moordpartijen niet toeschrijven”, zegt Brice De Ruyver. “Ik hoor dat die jongen normaal is opgevoed en geen probleemleerling was. Wél weten we dat hij onder invloed stond van een extreem-rechts gedachtegoed. Op meetings hoor ik het Vlaams-Belang pleiten voor een gewapende burger die het recht in eigen hand neemt, die verkrachters zelfs castreert en zijn eigendom een bussel wortelen of een etalage vol juwelen met de karabijn verdedigt. (…) (HLN, 13 mei 2006, interview met veiligheidsadviseur van de premier) Hans Van Themsche stond onder invloed van extreem-rechts gedachtegoed. Zijn tante is een vooraanstaand lid van het Vlaams Belang en hij groeide op in een militant Vlaamsnationalistisch gezin. Maar deze twee dingen hebben absolúút niets met elkaar te maken. Dat is natuurlijk een onzinnige redenering. Wanneer men de invloed van extreem-rechts gedachtegoed mee aan de basis legt van wie Hans Van Themsche is geworden en wat hij uiteindelijk heeft gedaan, kan men onmogelijk zijn opvoeding uitsluiten. Alsof mensen met een extreem-rechts gedachtegoed er in slagen om hun kind er op geen enkele manier mee te beïnvloeden. De invloed van extreem-rechts gedachtegoed en de opvoeding van Hans Van Themsche zijn wel degelijk twee dingen die samenhangen. Wanneer men een oorzaak wil zoeken in die invloed, kan men zijn opvoeding niet negeren. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat die invloed noodzakelijk iets te maken heeft met wat er is gebeurd. Er zit echter een bepaalde strategie achter deze kwakkelige redenering. Men wil de partij Vlaams Belang hier een verantwoordelijkheid toekennen in het hele gebeuren, maar men wil tegelijkertijd haar entourage niet criminaliseren of gewoon niet op de tenen trappen. Dit wordt duidelijk uit de zin „We gaan toch niet stellen dat elke kleinzoon van een Oostfronter voorbestemd is om vroeg of laat te ontsporen?‟. Alsof toegeven dat ouders met een extreemrechtse ideologie hun kinderen hiermee beïnvloeden hetzelfde is als zeggen dat al deze
74
kinderen gedoemd zijn om vroeg of laat geweld te gebruiken tegen vreemdelingen. Er wordt met geen woord gerept over de labiele persoonlijkheid van de dader. Men probeert hier op het vlak van het Vlaams Belang dus een onderscheid te maken tussen de partij en de mensen. Enkel de partij kan iets worden verweten. De „gewone‟ mensen zijn onschuldig‟.
De onwil om te integreren. „Het verdriet is van A‟ en „Diversiteit is een realiteit‟ waren de belangrijke slogans op de Witte Mars van 26 mei 2006. Oorspronkelijk was dit een herdenkingsmars voor Mohammed Bouazza, een jongen die op 10 mei dood uit de Schelde werd gevist. Hoogstwaarschijnlijk ook een dodelijk slachtoffer van racisme.19 Na de racistische schietpartij op 11 mei waarbij Songul Koç zwaargewond raakte en Oulematou Niangadou en Luna Drowart om het leven kwamen, werd het een ruimer gebeuren waarop al deze slachtoffers van racistisch geweld herdacht werden. Het was een oproep voor meer verdraagzaamheid en tegen racisme. Met de eerste slogan wilde men aantonen dat heel Antwerpen in de rouw is. Maar vooral de tweede slogan is interessant. „Diversiteit is een realiteit‟ gaat uit van de veronderstelling dat de samenleving divers ís. Wie niet gelooft in diversiteit maakt zichzelf iets wijs. Het feit dat men dit als slogan gebruikt impliceert dat er mensen zijn bij wie dit nog niet echt is doorgedrongen. Men probeert die mensen dat duidelijk te maken. Het wordt tijd dat dit eens door iedereen begrepen en aanvaard wordt. Het feit dat dit een slogan is op een manifestatie tegen racisme, impliceert dat die mensen die men hier wil aanspreken in mindere of meerdere maten racistisch zijn. Men gaat er impliciet van uit dat als iedereen de diversiteit van de samenleving eens zou erkennen en aanvaarden, er geen (of toch minder) racisme zou zijn in de samenleving. Met andere woorden racisme in onze samenleving wordt gezien als een symptoom van mensen die onze samenleving niet kunnen aanvaarden zoals ze is. Racisme zou een symptoom zijn van mensen die de realiteit van de samenleving niet onder ogen zien. Omdat we het hier gaan hebben over integratie en omdat dat gewoonlijk enkel wordt betrokken op „allochtonen‟, gaan we vanaf nu uit van de strikte verklaring die Van Dale geeft voor de termen „integratie‟ en „integreren‟: Integratie: het maken tot een hamonisch geheel of het opnemen in een geheel Integreren: 1. in een eenheid opgaan 2. in een geheel doen opgaan Het werkwoord „integreren‟ alleen al is eigenlijk prachtig. Aangezien men integratie tegelijkertijd actief kan doen als passief kan ondergaan. Maar actief of passief het einddoel 19
In de nacht van 30 april op 1mei 2006 wordt er een man woedend omdat volgens hem „ne makak‟ het ruitje van zijn auto heeft gebroken. Zijn oog valt op Mohammed Bouazza. Die legt uit dat hij daar niets me te maken heeft. Waarop de man volgens getuigen antwoord: “Het kan me allemaal niet schelen! Gij zijt ne makak, ik ga vanavond ne makak vermoorden! Als Mohammed Bouazza een tijdje later op zijn eentje geld gaat afhalen wordt hij achtervolgd door een auto met dezelfde man van eerder achter het stuur. Mohammed Bouazza vlucht richtong Scheldekaaien. Een getuige ziet hoe hij ingesloten raakt terwijl zijn belager met een mes staat te zwaaien. De getuige hoort beide mannen op een ponton springen en belt de politie. Tegen de tijd dat de politie arriveert is er niets meer aan de hand. De belager van Mohammed Bouazza wordt later die nacht nog gespot terwijl hij aan ‟t trakteren is en luid opschept dat hij „ne makak‟ heeft vermoord.
75
van „integratie‟ bestaat uit het verkrijgen van een harmonisch geheel. Nergens enige aanwijzing dat de onderdelen van dit harmonisch geheel niet divers mogen zijn. Ze moeten gewoon in harmonie samengaan. Wanneer men het dus over de samenleving heeft, is het einddoel van „integratie‟ een harmonische samenleving. Wanneer we dat dan gaan betrekken op de slogan „het verdriet is van A‟ kunnen we stellen dat we ons geheel hebben. Hier wordt specifiek Antwerpen bedoeld. Aangezien het er echter vooral om draait dat men hier het geheel van alle Antwerpenaren in welke kleur ook bedoelt, kunnen we dit net zogoed uitbreiden tot de samenleving. De idee is immers dat van verbondenheid tussen iedereen. De tweede slogan sluit daarbij aan. Hiermee wordt gezegd dat het geheel bestaat uit diverse elementen. Impliciet wordt er gezegd dat om harmonie te krijgen in het geheel, het belangrijk is om de realiteit ervan onder ogen te zien, namelijk de diversiteit binnen het geheel. Met andere woorden eigenlijk kunnen we stellen dat mensen die deze diversiteit niet aanvaarden, de elementen van onze samenleving niet willen integreren tot een harmonieus geheel. De elementen zijn natuurlijk de mensen. Racisten en extreem-rechtse mensen hebben dus de neiging om zichzelf en anderen niet te willen integreren in de samenleving. Dat gebeurt omdat ze de realiteit van de samenleving waar we in leven niet aanvaarden. Hoewel men dit al dan niet aanvaarden van onze diverse, of beter gezegd „multiculturele‟ samenleving nooit in verband brengt met de term „integreren‟, wordt er impliciet toch wel van uitgegaan dat we ons met zijn allen dringend moeten integreren in onze samenleving. Het leren samenleven in een multiculturele maatschappij is niet eenvoudig en vergt inspanning, zodat iedereen zijn plaats kan vinden zonder onderscheid of uitsluiting. (DS, 13 mei 2006, opinie) Wanneer men naar een definitie van harmonie vraagt zou „samenleven in een multiculturele maatschappij zodat iedereen zijn plaats kan vinden zonder onderscheid of uitsluiting‟ een mooi antwoord kunnen zijn. Er blijkt dus uit deze uitdrukking dat men streeft naar harmonie. Wat is er nodig om harmonie te krijgen? Juist ja, integratie. Er wordt hier wel van uitgegaan dat integratie niet zo gemakkelijk is. Leren samenleven is immers niet eenvoudig en vergt inspanning. Oppositiepartij Groen! vindt dat de Vlaamse regering meer inspanningen moet doen tegen het toenemende racisme en geweld. “In plaats van de problemen uit te vergroten, moeten we ze oplossen”, vindt de partij. “Onze jongeren, die opgroeien en oud worden in een multiculturele samenleving, moeten van jongsaf leren omgaan met verschillen.” (HLN, 16 mei 2006, verslag) „Leren omgaan met verschillen‟ kunnen we beschouwen als diversiteit leren zien als de realiteit. Met andere woorden we moeten onze jongeren integreren in de samenleving. Integratie is dus geen taak voor „allochtonen‟ alleen. Het is ook niet zo dat „allochtonen‟ zichzelf zouden moeten integreren, en „autochtonen‟ „allochtonen‟. Iedereen in een samenleving moet zichzelf en anderen (waar mogelijk) integreren in de samenleving om een harmonieus geheel te krijgen. Ann Ceurvels zegt dat er moet worden gestopt met mensen in groepen onder te verdelen. “Daarmee werk je racisme en discriminatie in de hand. Pas op, dit is geen pleidooi om problemen onder de mat te vegen. Samenlevingsproblemen moeten besproken en
76
opgelost worden. Maar met respect voor elkaar. En dat is een zwaard dat langs twee kanten snijdt. Ik denk dat dit geen probleem is, want de meerderheid van de mensen, autochtoon én allochtoon, wil een harmonieuze samenleving. (GVA, 20 mei 2006, opinie) Voor een harmonieuze samenleving is het dus noodzakelijk om het groepsdenken te laten vallen en met iedereen samen problemen op te lossen. Respect voor elkaar is immers een zwaard dat langs twee kanten snijdt, met andere woorden van iedereen in de samenleving worden de dezelfde inspanningen verwacht. In een harmonieuze samenleving leven de mensen samen volgens de wetten, de normen en de waarden van deze samenleving. Precies zoals iedereen altijd zo luid roept. In de beleidsnota voor de periode 2004-2009 ingediend door Marino Keulen, Vlaams Minister voor Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering op 22 oktober 2004 is dan ook het volgende terug te vinden: “De Vlaamse samenleving getuigt alsmaar meer van diversiteit. Er bestaat een waaier aan levenswijzen, geloofsovertuigingen, opinies , normen, waarden en gebruiken. Maar om een samenleving leefbaar te houden, zijn er enkele principes en waarden die elke burger moet (er)kennen, aanvaarden en respecteren. Een fundamenteel uitgangspunt is dat àlle burgers, autochtone en allochtone Vlamingen, zich houden aan de gangbare waarden en normen en de regels van onze democratische rechtsstaat (de scheiding van kerk en staat, de gelijkwaardigheid van man en vrouw, de vrije partnerkeuze, de bescherming van de fysieke integriteit, het recht op een andere seksuele geaardheid, ….). Alle Vlamingen, oud of nieuw, dienen immers deze uitgangspunten te aanvaarden, zonder hun recht op het hebben van een eigen culturele diversiteit te moeten opgeven. (Marino Keulen, 2004, p.10)” We kunnen wel stellen dat wanneer we over een samenleving spreken dat „inburgering‟ zowat op hetzelfde neerkomt als „integratie‟. Burgers zijn in een samenleving immers de elementen die het geheel vormen. En men zegt het, een fundamenteel uitgangspunt om een samenleving leefbaar te maken is dat àlle burgers, autochtone en allochtone Vlamingen, zich houden aan de gangbare waarden en normen en de regels van onze democratische rechtsstaat. Dat brengt ons al op een eerste problematisch punt in verband met het Vlaams Belang en haar entourage. Zoals we al gezien hebben wordt deze partij immers beschouwd als een racistische partij en is racisme én het aanzetten tot racisme in België strafbaar. De partij is daar in 2004 dan ook al voor veroordeeld. In de beleidsnota van minister Keulen staat impliciet dat iemand die goed is ingeburgerd in onze samenleving zich houdt aan de „gangbare waarden en normen en de regels van onze democratische rechtsstaat‟. Laten we er logischerwijs van uitgaan dat de Belgische Grondwet valt onder die „regels van onze democratische rechtsstaat‟. De Grondwet overtreden getuigt dus, volgens de minister, niet bepaald van goede inburgering. Sinds 30 juli 1981 is racisme en het aanzetten tot racisme strafbaar in ons land.20 Aangezien heel deze zaak draait rond het „racisme waar het Vlaams Belang toe aanzet‟, kunnen we dus concluderen dat mensen die achter de ideeën van deze 20
Op 30 juli 1981 werd in België een wet tegen racisme en xenofobie ingevoerd. Deze wet onderging wijzingen in 1993, 1994, 1999 en 2003. De laatste wijziging werd doorgevoerd in 2007 en was dus nog niet van kracht op het moment van deze feiten. De beschermde criteria zijn volgens deze wet nationaliteit, een zogenaamd ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afkomst. Volgens deze wet is het verboden om te discrimineren wegens één of meerdere van deze criteria. Onder discriminatie wordt verstaan: directe discriminatie, indirecte discriminatie, opdracht tot discriminatie en intimidatie.
77
partij staan niet goed zijn ingeburgerd. Impliciet beschouwt men Vlaams Belangers, door ze te beschuldigen van racisme, als niet geïntegreerd in onze samenleving. Maar ja, het Vlaams Belang heeft wel jarenlang een systematische haatcampagne gevoerd tegen een bepaald deel van de bevolking en dat kan niet zonder gevolgen blijven. Als democraat én politicus kan je daar maar één iets tegenover stellen: duidelijkheid. Duidelijke taal tegen racisme, voor democratie. Ook ons uitgangspunt nog eens definiëren. Compromisloos. Racisme hoort niet thuis in een democratie: die etter moet eruit. (DS, 27 mei 2006, opinie) Racisme is dus niet enkel een teken van slechte integratie omdat er in België een antiracismewet bestaat. Het wordt verondersteld simpelweg niet democratisch te zijn. Hier wordt geïmpliceerd dat racisme haaks staat op democratie. Duidelijke taal tegen racisme, wordt immers beschouwd als duidelijke taal vóór democratie. In een democratie is geen plaats voor racisme. Aangezien „democratie‟ één van de basistermen is waarmee de Belgische (en ook de Vlaamse) maatschappij mee wordt gedefinieerd, kunnen we ervan uitgaan dat racisme een teken is van slechte integratie. De onwil tot integratie wordt vaak beschouwd als de onwil om zich aan te passen aan de samenleving. Het Vlaams Belang wordt er regelmatig op gewezen dat het niet mee wil veranderen met de samenleving, met andere woorden zich niet wil aanpassen aan een veranderende samenleving. “Antwerpen is in het hart getroffen, vooral omdat een stad niet anders kan en moet zijn dan divers. Racisme is dom, diversiteit is vooruitgang. Alleen in Bokrijk en Pompei zal nooit iets veranderen. De migranten bewijzen gewoon dat Antwerpen en Vlaanderen aantrekkelijk zijn.” (DS, 27 mei 2006, verslag, woorden van de burgemeester van Antwerpen) Een stad kan en moet niet anders zijn dan divers, impliceert dat wie het omgekeerde wil het onmogelijke wil en geen oog heeft voor de realiteit. De verwijzing naar Bokrijk en Pompei impliceren ook dat verandering in de samenleving de normale gang van zaken is. Om de samenleving leefbaar te houden, moet men dus kunnen meegaan met die verandering. Met andere woorden, de diversiteit in onze samenleving moet aanvaard worden, anders geraken we nergens. „Racisme is dom‟ impliceert dit ook. Men zal zich wel moeten aanpassen aan het leven in een diverse samenleving. Men kan immers niet ontsnappen aan de realiteit. Bokrijk is dan ook een openluchtmuseum, geen bestaande maatschappij. Men beschouwt racisme dus als onaangepast gedrag. Racisten zijn mensen die de samenleving niet aanvaarden zoals ze is. Ze overtreden de wet, zijn niet democratisch en zijn „dom‟ omdat ze elke vorm van vooruitgang tegenhouden. Onze samenleving is divers en dat moet simpelweg aanvaard worden. De slogan „diversiteit is een realiteit‟ kan dan ook worden gezien als een oproep om te stoppen met het problematiseren van diversiteit. Men moet stoppen met zich te focussen op verschillende groepen om de samenlevingsproblemen aan te pakken en aan iedereen dezelfde eisen stellen. Met andere woorden racisten zijn niet „geïntegreerd‟ in onze samenleving zoals ze is. Dat wil dus ook zeggen dat men dit vindt van Vlaams Belangers, aangezien men die klasseert als racisten. Slachtofferrol, gebrek aan zelfkritiek en interne solidariteit.
78
Er zou een racisme-probleem bestaan in onze samenleving dat mede door het Vlaams Belang wordt veroorzaakt. De reden waaróm dit probleem bestaat wordt deels gezocht in de eigenheid van deze partij. Men gaat ervan uit dat zolang men binnen het Vlaams Belang niet aan een bepaalde mentaliteitswijziging gaat doen, het probleem van racisme zal blijven bestaan. In de eerste plaats beschouwt men het Vlaams Belang als een groep die geen zelfkritiek kent. De partij (en haar entourage) wordt beschouwd als een groepering die rotsvast is overtuigd van haar eigen groot gelijk en de rechtvaardigheid van haar daden. Men veronderstelt dat iedere kritiek die op deze groep wordt gegeven automatisch door het Vlaams Belang wordt genegeerd of vlakaf ontkend. Vlaams Belang wast handen in onschuld (…) Het VB hield in Mechelen het verkiezingscongres Veilig, Vlaams en Leefbaar. Het VB distantieerde er zich in de krachtigste bewoordingen van „psychopaat‟ en „geïsoleerde gek‟ Hans Van Themsche. En ging meteen in de tegenaanval tegen iedereen die het VB mee verantwoordelijk stelde voor een klimaat van agressief racisme. (DM, 15 mei 2006, verslag) Men komt hier tot de vaststelling dat het Vlaams Belang niet van plan is om aan enige zelfkritiek te doen. Meer nog ze zouden expliciet ontkennen ook maar iets met de racistische moorden of een agressief racistisch klimaat te maken te hebben. Dit doen ze door Hans Van Themsche een „geïsoleerde gek‟ te noemen en een tegenaanval in te zetten tegen iedereen die hen een bepaalde verantwoordelijkheid toedicht in deze zaak. „Geïsoleerd‟ betekent immers „los van alles en iedereen‟. De journalist van dit artikel gelooft duidelijk niet in de complete onschuld van het Vlaams Belang. Door aanhalingstekens te zetten rond de woorden „psychopaat‟ en „geïsoleerde gek‟, geeft hij impliciet te kennen dat hij, in tegenstelling met het Vlaams Belang, wel degelijk een link ziet tussen de racistische moordenaar en de partij. Ook uit de titel van dit stuk kunnen we twee impliciete veronderstellingen afleiden. Dat heeft vooral te maken met de uitdrukking „de handen in onschuld wassen‟. Van iemand die zijn handen in onschuld wast wordt immers verondersteld dat hij (overtuigd) vasthoudt aan zijn eigen onschuld, maar dat men eigenlijk vermoedt dat die persoon helemaal niet zo onschuldig is. Dus de titel vertelt ons ten eerste dat het Vlaams Belang beweert onschuldig te zijn en ten tweede dat men niet echt geloof hecht aan die bewering van onschuld. Het mocht iets meer zijn. “Heeft het Vlaams Belang schuld aan deze weerzinwekkende moord? Neen. Het neemt niet weg dat de partij een duidelijk signaal kan en moet geven. Samen met de andere democratische partijen moeten we nu stellen dat de buitengrens bereikt is. Ik verwacht morgen dat de partij een signaal geeft en de extreme elementen van zich afstoot. Ik verwacht een statement. Dat schreef Jürgen Verstrepen op zaterdag, op de vooravond van het congres van het Vlaams Belang in Mechelen, op zijn website. Heeft de VB-topman gekregen wat hij vroeg? Hmhmhm. Niet echt. Er was inderdaad een passage over de skinheads, de hooligans en neo-nazi‟s in de speech van Filip Dewinter waarin hij dergelijke extremisten uitdrukkelijk afwees. Toch hadden we iets meer verwacht. Het is namelijk heel duidelijk dat de partij geen enkele verantwoordelijkheid aanvaardt voor wat in Antwerpen verleden week donderdag gebeurde. Ja, natuurlijk werd door een paar
79
sprekers gesteld hoe erg zij de schietpartij wel vinden, hoe zeer zij de feiten betreuren en veroordelen. De verkiezingsmeeting werd zelfs begonnen met een minuut stilte voor àlle slachtoffers van geweld. En toch ontbrak er iets. Wanneer dergelijke gruwelijke feiten gebeuren, de voorbije weken herhaaldelijk zelfs, dan moet de politiek, dan moeten àlle politieke partijen in eigen boezem kijken. (…) Zoals het Vlaams Blok, nu het Vlaams Belang. Het zou daarom ook uitgerekend voor dié partij gepast zijn een deel(tje) van de verantwoordelijkheid op zich te nemen, om in de spiegel te kijken. Dat is geen partijpolitiek, dat is ethiek. (GVA, 15 mei 2006, opinie) Uit het geheel van dit artikel kunnen we afleiden dat er een bepaalde verwachting bestaat tegenover het Vlaams Belang. Men vindt dat deze partij een deel van de verantwoordelijkheid voor het racistische geweld (men breidt de moorden uit naar alle racistische incidenten die in die weken voorvielen) in de samenleving op zich zou moeten nemen. Uit de uitdrukkingen „in eigen boezem kijken‟ en „in de spiegel kijken‟ kunnen we afleiden dat er in verband met racistische geweld enige zelfkritiek wordt verwacht vanuit het Vlaams Belang. Uit het eerste deel van dit artikel komt duidelijk naar voren dat men vindt dat het Vlaams Belang helemaal niet aan de verwachtingen voldoet. Men haalt Jürgen Verstrepen aan, die een poging doet tot zelfkritiek. Het feit dat hij vindt dat de extremisten uit de partij moeten worden gezet impliceert immers dat hij van mening is dat er wel degelijk extremisten in de partij zitten. Daarbij komt ook dat hij dit vindt naar aanleiding van de racistische moorden in Antwerpen, wat impliceert dat hij daar toch wel ergens een link bespeurt. Vanuit de partij wordt er echter, volgens de auteur van het stuk, niet of onvoldoende ingegaan op de oproep van deze man. De veronderstelde verantwoordelijkheid van de partij wordt ook op een subtiele wijze onderstreept door de termen „skinheads‟ en „hooligans‟ een bepaald lidwoord mee te geven. Op die manier gaat het niet meer om een vage omschrijving van marginale groeperingen. Deze groepen worden hier geconcretiseerd. Wat impliceert dat men ze wel degelijk als een vast onderdeel van de „brede‟ partij beschouwd. Door aan te halen dat de partij een minuut stilte hield voor „àlle‟ slachtoffers van zinloos geweld, wijst men impliciet nogmaals op het gebrek aan zelfkritiek bij de partij. Op die manier wordt er immers genegeerd dat het in feite gaat over slachtoffers van racistisch geweld. Let ook op de zin „Zoals het Vlaams Blok, nu het Vlaams Belang‟. Door de naamsverandering van de partij aan te halen wordt er impliciet op gewezen dat de partij wel degelijk is veroordeeld voor racisme, waardoor enige zelfkritiek niet meer dan gepast zou zijn. Buiten de uitingen die van de partijtop komen gaat men hier en daar ook op zoek naar „de gewone man‟ onder de Vlaams Belangers. Men wil dan ook hun mening horen in verband met de verantwoordelijkheid van het Vlaams belang. Qua zelfkritiek is er op dat vlak eigenlijk maar één enkel voorval dat even de aandacht van enkele journalisten heeft getrokken. Namelijk een opiniestuk in De Standaard van 16 mei 2006 van de hand van een student. Die getuigde in dat stuk over zijn jeugd in een „Vlaams Belang nest‟ en hoe hij tot zijn vijftiende zelf , onder invloed van zijn familie en het Vlaams Belang, een fervent racist was. Hij beweert dat men wel degelijk moet uitkijken met extreem-rechts gedachtegoed bij de opvoeding van kinderen. “Het Vlaams Belang is zonder meer aansprakelijk te stellen voor de racistische moorden van vorige week. De perceptie van migranten als criminelen, jobdieven en luiaards tegelijk, die de extreem-rechtse partij sinds jaar en dag met succes propageert,
80
kon niet anders dan leiden tot racistisch geweld.” In de hele discussie rond de verantwoordelijkheid van de partij bij de recente moorden in Antwerpen, neemt Stijn Baert (21, student burgerlijk ingenieur aan de universiteit Gent) een moedig en verrassend standpunt in. Baert weet waarover hij praat: zijn tante, Lena Van Boven, is gemeenteraadslid voor het Vlaams Belang in Lokeren. (HLN, 17 mei 2006, verslag) We zouden dit kunnen beschouwen als een vorm van zelfkritiek, ook al komt de jongen ermee naar buiten juist omdat hij Vlaams Belang-af is. Dit stukje brengt ons naadloos bij een volgende eigenschap waaraan alle Vlaams Belangers zouden voldoen. Ze zouden namelijk een ongelooflijk sterke interne solidariteit kennen. Men gaat ervan uit dat niemand iets slechts over de groep zegt, men verraadt de eigen partij niet. Dat dit „eigen‟ wordt gevonden aan Vlaams Belangers is in bovenstaand artikel te merken aan de mening die men heeft over deze jongeman zijn standpunten. Men vindt wat hij te zeggen heeft „moedig en verrassend‟21, wat impliceert dat men het niet had verwacht en dat omdat men ervan uitgaat dat er moed voor nodig is om kritiek te hebben om de eigen groep. Stijn Baert doorbreekt hier de veronderstelde interne solidariteit. Zelfverklaard verruimer Jürgen Verstrepen gooide nog voor aanvang een knuppel(tje) in het hoenderhok: het VB moet nu maar eens het signaal geven dat skinheads en aanverwanten niet welkom zijn. Iets waar Filip Dewinter niet de minste moeite mee had: “We distantiëren ons van iedereen die onze beweging misbruikt. Skinheads, hooligans en neo-nazi‟s zijn niet en nooit thuis bij onze partij.” Hij oogstte er een stormachtig applaus mee, maar hoe cosmetisch die ingreep was, bleek alleen al uit de eerste rij VB-kopstukken, met onder meer veiligheidsexpert Bart Debie, die wegens onderzoek naar martelpraktijken geschorst werd als politieman, en exVMO‟er en vechtersbaas maar vandaag kamerlid Francis Van den Eynde. Voorzitter Frank Vanhecke nam de laatste twijfel weg: “Wij zetten geen stap achteruit, we desolidariseren ons niet van om het even welk boegbeeld.” Het lukte Vanhecke zelfs niet om zich te distantiëren van het opiniestuk van Paul Beliën, de echtgenoot van VB‟ster Alexandra Colen. “Hij is geen lid van onze partij, maar ik heb zijn stuk nog eens gelezen en hij zegt enkel dat ouders hun kinderen maar beter een pepperspray kunnen meegeven.” (DM, 15 mei 2006, verslag) Er wordt duidelijk vanuit gegaan dat de interne solidariteit binnen de top van het Vlaams Belang niet in het gedrang komt. Natuurlijk is er ook reden om daar vanuit te gaan, het wordt letterlijk gezegd door Frank Vanhecke. Dat men zich zou distantiëren van skinheads, hooligans en neonazi‟s wordt ook niet echt geloofd („hoe cosmetisch die ingreep was, bleek alleen al…‟). Men neemt dus aan dat het Vlaams Belang enkel de schijn wil hooghouden dat men zich van extremisten binnen de partij wil ontdoen. Men meent daar aanwijzingen voor terug te kunnen vinden aan de hand van de aanwezigen op de meeting en in de woorden van Vanhecke. Wat echter belangrijker wordt gevonden op het vlak van interne solidariteit is de reactie van de kiezers van het Vlaams Belang in verband met de eventuele verantwoordelijkheid van hun partij voor racistisch geweld. 21
Dit zijn de exact zelfde woorden die men gebruikt heeft in verband met de oproep van Fouad Ahidar toen hij opriep tot een stille mars ter nagedachtenis van Joe Van Holsbeeck.
81
Wie denkt dat de gebeurtenissen een soort van Saulus-Pauluseffect zullen sorteren op de Vlaams belangaanhang, zal teleurgesteld uitkomen. Wie eenmaal doordrenkt is van angst en haat heeft meer nodig dan een schietpartij om tot andere inzichten te komen. (DM, 19 mei 2006, verslag) Het Vlaams Belang heeft in de woeligste politieke periode sinds een jaar helemaal geen verlies geleden. Integendeel, de extreem-rechtse partij wint er een pak nieuwe kiezers bij. (…) Wie verwacht had dat het Vlaams Belang door de kiezer zou afgewezen worden als verantwoordelijke voor een klimaat van haat, komt bedrogen uit. (HLN, 29 mei 2006, verslag) Uit beide bovenstaande stukjes blijkt duidelijk dat er een soort verwachting bestond dat de kiezers van het Vlaams Belang tot bezinning zouden komen en hun partij in de steek zouden laten. Een verwachting waar volgens beide kranten niet aan wordt voldaan. De Vlaams Belangers blijven trouw aan hun partij. Het vertrouwen van de gewone Vlaams-Belang-kiezer in zijn partij lijkt niet te wankelen. Dat blijkt uit reacties van klanten in verschillende Antwerpse cafés. (GVA, 16 mei 2006, verslag) De reden waarom het Vlaams Belang ondanks deze hele heisa nog zo‟n succes heeft bij de mensen wordt gezocht in de manier waarop de partij zich een slachtofferrol aanmeet. Hét taboe vandaag is het VB. Wie iets zegt over de partij duwt haar meteen in een slachtofferrol en daar wordt ze alleen maar groter van. Die redenering is niet nieuw. (DM, 20 mei 2007, verslag) Men gaat dus uit van de veronderstelling dat het Vlaams Belang bij elke kritiek de rol van slachtoffer op zich neemt, waardoor kritiek op de partij a-priori afgewezen wordt. Plus deze slachtofferrol zou er ook voor zorgen dat mensen voor de partij blijven stemmen. Men gaat er dus vanuit dat het Vlaams Belang het zo draait dat zij van iedere situatie als het slachtoffer uit de bus komen. Zij zijn de parij van de ontevreden mensen en zo‟n mensen vinden zichzelf nogal vaak het slachtoffer. De slachtofferrol zou dus een band scheppen tussen de partij en haar kiezers. Er worden dan ook talloze bewijzen van deze slachtofferrol aangehaald in de kranten.
Dat de dader VB-stickers op zak gehad zou hebben, mag er niet toe leiden dat onze partij gestigmatiseerd wordt. Als voorzitter wil ik niet dat al onze leden over dezelfde kam geschoren worden. (DM, 12 mei 2006, verslag, woorden van Frank Vanhecke (VB)) Dat onze kiezers niet welkom zijn, daarvan nemen we akte. (HV, 26 mei 2006, verslag, woorden van Filip Dewinter) “Ook andere partijen dragen daar een verantwoordelijkheid. Zij hebben er alle belang bij onze kiezers in het verdomhoekje te duwen. Dat bewees Karel De Gucht vorige week
82
nog. Het negatieve imago van het Vlaams Belang wordt gecultiveerd. Niemand wil dat we veranderen. Het stemt me droevig. Die strijd kan ik nooit winnen.” (HV, 26 mei 2006, interview met Jürgen Verstrepen (VB)) Het Vlaams Belang hangt dus niet enkel het slachtoffer uit als politieke partij. Het zijn de leden en de kiezers die het grote slachtoffer zouden zijn van elke kritiek naar de partij toe. Voor deze slachtofferrol van het Vlaams Belang lijkt men ook bang te zijn. In plaats van de partij expliciet op haar verantwoordelijkheid aan te spreken, zou men eerder proberen te vermijden dat ze zich in die slachtofferrol kan plaatsen. VLD-fractieleider in de Kamer, Fons Borginon, vreest dat Vlaams Belang op deze manier “meer publiciteit” zal krijgen en zich bovendien in een slachtofferrol kan wentelen. (DS, 19 mei 2006, verslag) VLD en CD&V steunen de klacht niet. Zij vinden allebei dat het VB bekampt moet worden met “politieke middelen”. Ze vrezen ook dat het VB zich nu opnieuw in een slachtofferrol kan wentelen. Iets wat Vanhecke duidelijk van plan is: “We kunnen niets anders doen dan de slagen tellen.” Met andere woorden men zou moeten zorgen dat het Vlaams Belang niet het slachtoffer kan uithangen, want dat is gevaarlijk. Het Vlaams Belang speelt het spelletje duidelijk mee, volgens deze journalist. Men wil deze klacht (cfr. infra) niet steunen omdat het Vlaams Belang dan de gelegenheid zou krijgen om in de slachtofferrol te kruipen. De auteur van het artikel citeert Vanhecke om aan te tonen dat dit ook effectief het geval is.
Het Vlaams Belang is dus een groepering die geen zelfkritiek zou kennen, zou getuigen van een sterke interne solidariteit en zich bij elke kritiek onmiddellijk in een slachtofferrol zou wentelen. Ergens heeft men wel de verwachtingen dat het Vlaams Belang zich een beetje zou aanpassen in het licht van de gebeurtenissen van racistisch geweld die worden aangeklaagd. Al was het alleen al uit fatsoen. Men is echter absoluut niet verbaasd over het feit dat de partij geen krimp geeft. Al de eigenschappen die haar werden toegeschreven blijken ook effectief te kloppen. Na de racistische moorden is er geen blijk van zelfkritiek of solidariteit naar de rest van de samenleving te bespeuren. En ze komen er net als altijd mee weg, wanneer ze het slachtoffer uithangen. De reden waarom het Vlaams Belang niet voldoet aan de verwachtingen van zelfkritiek en het doorbreken van interne solidariteit, de reden waarom ze het slachtoffer kunnen spelen in plaats van hun verantwoordelijkheid op te nemen, zit hem in een eigenschap die niét van toepassing was op „de allochtone gemeenschap‟ als „dadergroep‟. Het Vlaams Belang heeft namelijk macht.
Oplossingen voor het probleem vs. machtspositie van het Vlaams Belang. Ja, er rust een taboe op de Vlaamse samenlevingskritiek. Alleen is dat in de afgelopen jaren grondig verschoven. Het VB blijft herhalen dat het de enige partij is die de problemen durft aankaarten. Het wordt danig gretig gesteund door de Jean-Marie Dedeckers van dit wingewest, want hun unieke selling point is nu eenmaal dat ze de enige niet-VB‟ers zijn die het ook durven zeggen.
83
Alleen klopt dat al lang niet meer. In het rechten- en plichtenverhaal worden de plichten steeds vetter onderstreept. Geen politicus wil zich nog een pamperpolitiek laten aanwrijven, de VB-kiezer spookt altijd wel ergens in het achterhoofd van de beleidsmakers. Sommige waarnemers in de allochtone gemeenschap vragen zich stilaan terecht af of de slinger niet te ver in de andere richting aan het doorslaan is, wanneer onder het motto “het mag toch gezegd worden” ook de karikaturen eindeloos herhaald worden. Even terecht merken ze op dat het VB er sinds de ommezwaai bij de media en de politiek niet bepaald kleiner op geworden is. Sinds 1991 is er veel veranderd. Het minste wat we kunnen doen is toch onze analyses aanpassen. Hét taboe vandaag is het VB. Wie iets zegt over de partij duwt haar meteen in een slachtofferrol en daar wordt ze alleen groter van. Die redenering is niet nieuw. Geboren uit onmacht tegen het stijgende succes van de partij is het intussen een consequent volgehouden tactiek van de democratische partijen. Zeker van alles wat enigszins als links bekendstaat en het VB-etiket van de linkse, politiek-correcte kerk wil afschudden. Ergens zijn we ervan overtuigd geraakt dat oprechte verontwaardiging een tactische blunder is. En dan valt stilzwijgen plots goed te praten. (DM, 20 mei 2006, opinie) Het uitgangspunt van dit opiniestuk bestaat eruit dat men bang is van het Vlaams Belang. Dankzij de slachtofferrol waar de partij zich telkens in wentelt zou ze ongestoord de ganse politiek in Vlaanderen kunnen beïnvloeden. Het Vlaams Belang beslist wat een samenlevingsprobleem is en wat niet. Of beter gezegd welke samenlevingsproblemen bestreden moeten worden en welke niet. Want de angst die men voor de partij koestert en de verontwaardiging over veel van haar praktijken en standpunten, zorgt ervoor dat de partij zelf altijd buiten schot blijft. De macht die zij uitoefent is de macht van het getal. We hebben hierboven al gezien hoe zij haar eigen kiezers telkens bombardeert tot slachtoffer van de kritiek die op de partij wordt gegeven. “Ook de kiezers van het Vlaams Belang zijn verantwoordelijk voor het klimaat waarin de moorden in Antwerpen zich hebben afgespeeld. Je kunt niet vrijblijvend voor het Vlaams Belang stemmen. Als je daar voor stemt ben je mee verantwoordelijk voor wat die partij aanricht in de samenleving.” Die stelling nam minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht (VLD) vrijdagavond in „Morgen Beter‟ op Canvas in. (…) N-VA-voorzitter Bart De Wever reageerde ondertussen scherp: “Met dit soort groteske uitspraken wint het Belang net weer aan vertrouwen. Had men dit serener aangepakt, dan had het voor die partij veel vervelender kunnen uitdraaien.” “Een zoveelste tactische blunder van Karel De Gucht”, schreef CD&V-parlementslid Eric Van Rompuy op zijn website. (HV, 22 mei 2006, verslag) Nergens wordt er ook maar ontkend dat de Vlaams Belang-kiezers mee verantwoordelijk zouden zijn voor de sfeer van racisme in de samenleving. Het enige waar men zich zorgen over maakt is, dat dit tactisch gezien wel eens niet goed zou kunnen uitpakken. Met andere woorden kiezers van het Vlaams Belang zijn onaantastbaar. Ook al zijn ze verantwoordelijk, zoiets zegt men niet over deze mensen. Wie al dan niet verantwoordelijk moet of mag worden gehouden voor het racisme in onze samenleving is dus een kwestie van politieke strategie. Dat men daarvan overtuigd is blijkt ook uit het volgende stukje:
84
Hoezeer die slachtoffercultuur een nummertje geworden is, blijkt niet alleen uit de vaststelling van dissident VB-adviseur Luc Lamine, die met eigen ogen zag hoe de partij aanstuurde op een veroordeling. Het bleek ook overduidelijk uit de reactie op de moordpartij in Antwerpen. Het wat ongelukkige debat op De Zevende Dag zondag sprak boekdelen. Gevraagd naar commentaar ter afsluiting keerden drie van de vier gesprekspartners terug naar de essentie: de gruwel van de racistische raid. Alleen VBvoorzitter Frank Vanhecke had nog een groter onrecht ontdekt voor zijn slotcommentaar: de diabolisering van het VB door anderen. (DM, 20 mei 2006, opinie) Uit de toon van dit opiniestuk is duidelijk op te maken dat men die slachtofferrol van het Vlaams Belang beu is. Het wordt beschouwd als een wat smakeloze strategie om greep te houden op de bepaling van wat belangrijk is in deze maatschappij. Dat dit een tactiek is, wordt dan ook nergens ontkend. Dewinter niet verbaasd dat de racistische moorden VB geen stemmen kosten. Als je één Vlaamse kiezer op de vier de schuld geeft, heeft dat natuurlijk een averechts effect. Dat gebrek aan tactisch inzicht bij onze tegenstanders, daar sta ik van te kijken, ja. (HLN, 30 mei 2006, verslag) Met andere woorden, of er nu verantwoordelijkheid inzake racisme is of niet, dit gaat eigenlijk enkel en alleen om stemmen. Dankzij haar overwicht kan Vlaams Belang er voor zorgen dat ze niet moet veranderen en dankzij haar slachtofferrol behoudt ze haar overwicht. Racisme kan in België dus worden aangeklaagd zoveel als iedereen wil, er bestaat in ons land een minderheid met macht die bepaalt dat het allemaal wel kan, wat de rest van de samenleving er ook van vindt. Het Vlaams Belang (als politieke partij) is niet enkel de oorzaak van een samenlevingsprobleem, het ìs een samenlevingsprobleem. Dat het Vlaams Belang wordt beschouwd als een samenlevingsprobleem blijkt ook uit de manier waarop men het „grotere‟ probleem van racisme in onze samenleving probeert op te lossen. Is Vlaams Belang strafrechterlijk medeverantwoordelijk voor de racistische schietpartij in Antwerpen en moet het daarom door het gerecht geschrapt worden als een politieke partij? Spirit zal het onderzoeken en overweegt een initiatief tot schrapping van de extremistische partij. (DS, 15 mei 2006, verslag) Het feit dat men wil uitzoeken of het Vlaams Belang strafrechterlijk medeverantwoordelijk is voor de schietpartij impliceert dat er geen moment aan wordt getwijfeld dat de partij moreel medeverantwoordelijk is voor wat er is gebeurd. Men wil het racisme-probleem in België oplossen (of toch een stap zetten in de richting van een oplossing) door het Vlaams Belang proberen te verbieden als politieke partij. Dit impliceert ook dat het Vlaams Belang zonder racisme niet meer zou bestaan. Men gaat er immers vanuit dat men de partij niet zou kunnen aanzetten tot het laten vallen van hun racistische uitspraken en standpunten. Wat nogmaals bewijst dat men de partij zélf als een maatschappelijk probleem ziet.
85
Vijf partijen legden gisteren een klacht neer bij de Raad van State tegen het Vlaams Belang. De klacht komt er niet op basis van de zogenaamde droogleggingswet. Die wet bepaalt dat een partij tot maximaal een jaar haar federale overheidsdotatie kan verspelen wanneer ze vijandig staat tegenover de rechten en vrijheden die het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens garandeert. Over de klacht is maanden gepalaverd. De organisaties Mrax en KifKif bereidden al in november een bezwaar voor. Maar de legistieke vertaling door de partijen (en op kosten van de partijen) bleef maandenlang aanslepen. Ook wilden een aantal politici vermijden dat de Raad van State net voor de gemeenteraadsverkiezingen een uitspraak zou doen. Het dossier kwam vorige week in een stroomversnelling na de racistische moorden in Antwerpen, al wordt dit door de initiatiefnemers “toeval” genoemd. (…) In tegenstelling tot Spirit wil SP.A de Raad van State gewoon de kans geven om zich ten gronde over de zaak uit te spreken. VLD en CD&V steunen de klacht niet. Zij vinden een rechtscollege ongeschikt om politieke discussies te beslechten. VLD-fractieleider Fons Borginon, vreest dat Vlaams Belang op deze manier “meer publiciteit” zal krijgen en zich bovendien in een slachtofferrol kan wentelen. Hij vindt de procedure ook maar “weinig efficiënt” omdat Vlaams Belang hoogstens financieel kan worden geschaad. Vlaams Belang reageert intussen woedend op de klacht. Volgens de partij maken de indieners “misbruik van de vreselijke gebeurtenissen in Antwerpen”. Voorzitter Frank Vanhecke: “We kunnen niets anders doen dan de slagen tellen.” (DS, 19 mei 2006, verslag) Men wil klacht neerleggen tegen het Vlaams Belang als politieke partij wegens racisme en het aanzetten tot racisme. Met andere woorden men wil zich ontdoen van het Vlaams Belang. Opvallend is ook dat er mensen zijn die van mening zijn dat dit een politieke discussie is. Zij willen niet dat het Vlaams Belang zich in een slachtofferrol kan wentelen, dus blijven ze gewoon voortdoen zoals anders: ze gaan in discussie. En het Vlaams Belang hangt inderdaad het slachtoffer uit. Dus, dankzij de slachtofferrol die het Vlaams Belang zichzelf en haar kiezers toebedeelt zouden ze zichzelf verzekeren van een grote en trouwe achterban en dankzij die trouwe achterban behouden ze een machtspositie. Hierdoor wordt een soort vicieuze cirkel gecreëerd. Elke kritiek die op het Vlaams Belang wordt gegeven wordt door de partij vertaald als een soort rechtstreekse aanval op haar en haar kiezers. Hierdoor voelen haar kiezers zich het slachtoffer van de rest van de samenleving met enkel nog het Vlaams Belang dat voor hen opkomt. Op die manier verzekert de partij zich van een groot aantal kiezers, wat haar een machtspositie geeft. En dankzij die machtspositie hoeft ze zich niets aan te trekken van kritiek. De Vlaams Belang-kiezer wordt op die manier een Vlaming die eigenlijk enorm veel in de pap te brokken heeft. Voor de meerderheid in ons land is racisme een verwerpelijke houding tegenover medemensen, voor een minderheid is het een kwestie van vrije keuze. Deze minderheid heeft blijkbaar veel macht.
6. De vergelijking
86
Het maatschappelijk debat de na de racistische moorden in Antwerpen ontstond vertoont opvallend veel overeenkomsten met dat na de roofmoord in Brussel. Beiden voorvallen werden op basis van de (vermoedelijke) identiteit van de dader(s) en hun motief bijna onmiddellijk gekaderd binnen een groter maatschappelijk probleem. De verantwoordelijkheid voor deze maatschappelijke problemen werd dan weer onmiddellijk bij een bepaalde „groep‟ in de samenleving gezocht. Maar ook de manier waarop dit hele proces twee keer verliep vertoont enkele opvallende overeenkomsten.
6.1. De link met een groter maatschappelijk probleem en de constructie van de „dadergroepen‟. De link met een groter maatschappelijk probleem was tweemaal op dezelfde elementen gebaseerd : datgene wat men veronderstelde te weten over de identiteit van de daders en hun motief. In het geval van de roomoord in Brussel zorgde de combinatie van de veronderstelling dat de daders jongeren van Noord-Afrikaanse origine waren en het feit dat er op uit waren een mp3-speler te stelen ervoor dat men het voorval klasseerde als „allochtone jeugdcriminaliteit‟. In het geval van de racistische moorden in Antwerpen was het de combinatie van aanwijzingen (via zijn uiterlijk en zijn familie) voor extreem-rechtse sympathieën bij de dader en de specifieke keuze om „vreemdelingen‟ te vermoorden die er voor zorgde dat het incident werd beschouwd als „racistisch geweld als gevolg van een racistische sfeer in de samenleving‟. Om deze twee misdrijven te kaderen binnen een groter maatschappelijk probleem moest er natuurlijk ook sprake zijn van een groter maatschappelijk probleem. In het geval van de roofmoord toonde men het bestaan van een groter maatschappelijk probleem aan, aan de hand van de combinatie van veronderstelde algemene kennis over typische problemen met allochtonen, geweld en criminaliteit en het aanbrengen van voorbeelden van gelijkaardige voorvallen die deze veronderstelling moest ondersteunen. Zo meende men een verband te kunnen vaststellen tussen deze roofmoord en de rellen in de Parijse buitenwijken in het najaar van 2005. De daders van de roofmoord werden verondersteld tot dezelfde „soort‟ mensen te behoren dan de jongeren die toen een paar nachten amok hebben gemaakt in de Franse hoofdstad, namelijk: jong, allochtoon en kansarm. Men veronderstelde dat de reden waarom de daders van de roofmoord geweld gebruikten om een mp3-speler te stelen dezelfde oorzaken kende als de reden waarom de stoppen bij die Parijse jongeren toen doorsloegen. Men kaderde de roofmoord ook binnen een specifieker probleem. Men zag dit als een geval van steaming, een misdaad die steeds meer een plaag zou worden in onze grote steden. Steaming komt neer op mensen dwingen om hun geld, GSM, mp3-speler, enz… af te geven door geweld te gebruiken. Afpersing met geweld dus. Van steaming wordt algemeen aangenomen dat het een misdrijf is dat bijna uitsluitend gebeurt door jonge daders van allochtone afkomst. In de kranten werd het bewijs geleverd dat steaming wel degelijk een plaag aan het worden was door talrijke vermeldingen van gelijkaardige voorvallen, namelijk afpersing met geweld door jonge allochtone daders. Op die manier werd de roofmoord beschouwd als een illustratie van een groter probleem van „allochtone jeugdcriminaliteit‟ in de grote stedes. Allochtone jeugdcriminaliteit zelf werd dan gekaderd binnen de problemen van de multiculturele samenleving. Het wordt met andere woorden beschouwd als een soort criminaliteit die het gevolg is van de aanwezigheid van „allochtonen‟ in onze samenleving. Er zal dan ook een grotere maatschappelijke
87
verantwoordelijkheid worden toebedeeld aan „de‟ allochtone gemeenschap in verband met het probleem van „allochtone‟ jeugdcriminaliteit. De racistische moorden werden via de dader, waarvan men aanvankelijk aannam dat het een „skinhead‟ was, geplaatst binnen een probleem van toegenomen racistisch geweld. In de eerste plaats ging het over een reeks gewelddadige racistische incidenten in de maand na de roofmoord in Brussel, maar men had het al gauw over racistisch geweld en racisme in het algemeen. Men beschouwt dit racistisch geweld als een gevolg van een verrechtsing van de sfeer in de samenleving en het toenemende racisme dat daarmee gepaard zou gaan. De oorzaak van deze „racistische sfeer‟ in de samenleving wordt gezocht in de prominente aanwezigheid van extreem-rechts in de vorm van het Vlaams Belang. Men ontdekte al gauw banden tussen de dader, extreem rechts en meer bepaald het Vlaams Belang. Zo had de dader op het moment van de feiten stickers en speldjes bij zich die wezen op extreem-rechtse sympathieën en verklaarde hijzelf dat hij een „skinhead‟ was die allochtonen wilde vermoorden. Hij bleek bovendien de neef te zijn van Frieda Van Themsche die toen kamerlid was voor het Vlaams Belang. De dader afkomstig zijn uit een familie met nauwe banden met extreem-rechts en het Vlaams Belang. Grootvader Van Themsche had nog aan het Oostfront gevochten samen met de Waffen SS van nazi-Duitsland. De combinatie van de familiegeschiedenis van de dader en de keuze van zijn slachtoffers maakte dat men al gauw in de richting van het Vlaams Belang ging kijken. Deze link met het Vlaams Belang werd nog eens bevestigd door dit incident te beschouwen als één in de rij racistische incidenten na de roofmoord in Brussel. Men vermoedt dat deze incidenten een soort „reactie‟ waren op deze moord van mensen die zich wilde wreken op allochtonen. Het Vlaams Belang wordt ervan beschuldigt mensen hiertoe te hebben aangezet. Vanuit het Vlaams Belang werden er toen nogal grove verklaringen gedaan in verband met allochtonen en criminaliteit en werd er opgeroepen voor het recht op het dragen van wapens om zichzelf tegen deze gevaarlijke vreemdelingen te kunnen verdedigen. Er wordt gesuggereerd dat het racistisch geweld in die paar weken wel eens een rechtstreeks gevolg zou kunnen zijn van deze verklaringen vanuit het Vlaams Belang. De racistische moorden in Antwerpen worden dus beschouwd als een grove illustratie van racistisch geweld dat op zijn beurt een gevolg zou zijn van de aanwezigheid van het Vlaams Belang in onze samenleving. In dit geval is het dus het Vlaams Belang (zowel de partij als de leden en de kiezers) die een maatschappelijke verantwoordelijkheid wordt aangeschreven in verband met racisme in onze samenleving en het racistisch geweld dat daar het gevolg van is. Het verschil tussen deze twee gevallen zit hem in het feit dat men in het geval van de roofmoorden in Antwerpen onmiddellijk wist wie de dader was. Men had bijna direct beschikking over een heleboel persoonlijke informatie. De link tussen het Vlaams Belang en de dader was dus een concreet feit waarover men kon beschikken. De vraag die overbleef was of die link nu wel of niet iets te maken had met de racistische moorden die de dader in Antwerpen pleegde. Het antwoord op die vraag werd enerzijds gezocht in de veronderstelling dat het Vlaams Belang verantwoordelijk is voor het aanwakkeren van racisme in de samenleving, anderzijds in de uitspraken van het Vlaams Belang omtrent allochtone criminaliteit en het recht op zelfverdediging naar aanleiding van de roofmoord in Brussel. Na de roofmoord in Brussel-Centraal had echter niemand enig idee over wie de daders waren. Blijkbaar maakte dat niet echt uit. Op basis van verklaringen van ooggetuigen ging men ervan uit dat het ging om twee Noord-Afrikaans jongeren en daar had men genoeg aan. Heel het debat over een maatschappelijk probleem was dus gebaseerd op een foute veronderstelling over de identiteit van de daders en die foute veronderstelling was op haar beurt enkel en alleen gebaseerd op vooroordelen. Het gotere maatschappelijke probleem waarbinnen de
88
roofmoord werd geplaatst en de veronderstelling over de etnische afkomst van de daders bevestigden op die manier elkaar. De veronderstelling dat de daders van Noord-Afrikaanse afkomst zouden zijn en hun motief zorgden ervoor dat de roofmoord werd beschouwd als een typisch geval van „allochtone jeugdcriminaliteit‟. Omgekeerd zorgde de kadering van de roofmoord binnen een probleem van „allochtone jeugdcriminaliteit ervoor dat er niet werd getwijfeld aan de verondersteld etnische afkomst van de daders. De constructie van de „dadergroepen‟ in deze twee kwesties is gebaseerd op deze kadering van de twee incidenten binnen een groter maatschappelijk probleem. Men gaat immers telkens een soort maatschappelijke verantwoordelijkheid in verband met deze problemen aan een bepaalde groep binnen de samenleving toekennen. Het Vlaams belang wordt geacht mee verantwoordelijk te zijn voor het racisme in onze samenleving. Er wordt ook gesuggereerd dat er een rechtstreeks verband zou zijn tussen de uitspraken van het Vlaams Belang (als politieke partij) en bepaalde gevallen van racistisch geweld. De allochtone gemeenschap, en hier doelt men in de eerste plaats op mensen met NoordAfrikaanse roots, zou als gemeenschap mee verantwoordelijk zijn voor het bestaan van allochtone jeugdcriminaliteit. Het grote verschil in deze dadergroepen zit hem in de samenstelling van deze groepen. Het Vlaams Belang ìs ook effectief een groep, mét een centrale organisatie en aanhangers. Zij hebben woordvoerders die dan ook effectief voor deze groep kunnen spreken en zij kennen intern overleg over hoe ze zaken aanpakken. De leden van deze groep zijn dan ook verbonden door middel van een zelfde ideologie en zij delen bepaalde maatschappelijke visies. Vlaams Belang heeft ook een heel concrete band met het maatschappelijk probleem waar het mee verantwoordelijk voor wordt gehouden. In 2004 werd het Vlaams Blok immers door het Gentse Hof van Beroep veroordeeld voor het overtreden van de wet van 30 juli 1981 in verband met daden die ingegeven zijn door racisme of xenofobie. De allochtone gemeenschap daarentegen kan men eigenlijk moeilijk een groep noemen. Het enige wat de mensen in deze „groep‟ gemeenschappelijk hebben is dat ze geen Belgische roots hebben en in dit geval dat ze worden veronderstelt islamieten te zijn. „De‟ allochtone gemeenschap die een rol zou spelen in de kwestie van de roofmoord in Brussel-Centraal is een groep die geconstrueerd is naar aanleiding van deze hele kwestie. Deze groep bestaat niét los van de rol die ze in deze zaak krijgt toebedeeld. Toch wordt ze in het hele debat behandeld als een reëel bestaande „entiteit‟ waaraan men bepaalde typische eigenschappen toeschrijft. Men zoekt ook naar een verklaring waaróm deze twee groepen nu juist verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het maatschappelijk probleem waar ze aan worden gelinkt. Opvallend is dat deze eigenschappen nogal gelijkaardig zijn. Het Vlaams Belang wordt veronderstelt mee verantwoordelijk te zijn voor racisme en racistisch geweld, de allochtone gemeenschap voor allochtone jeugdcriminaliteit. In het geval van de allochtone gemeenschap gaat men er vanuit dat allochtonen gewelddadig en agressief zijn. Dit wordt geargumenteerd door de gewelddadige aard van steaming en impliciet of expliciet te wijzen op het feit dat er een speciale band bestaat tussen allochtone jongeren en rellen. De oorzaak van dit geweld bij allochtone jongeren wordt enerzijds gezocht in de opvoeding in allochtone gezinnen. Allochtone ouders zouden het moeilijker hebben om hun kinderen op te voeden dan autochtone ouders omdat zij dit moeten presteren in en vreemde cultuur. Daar komt ook nog eens bij dat allochtone gezinnen vaak kansarme
89
gezinnen zijn en door hun uitzichtloze situatie nogal vaak de opvoeding van hun kinderen zouden verwaarlozen. Op die manier groeien allochtone kindjes dus vaak op zonder enig besef van normen en waarden mee te krijgen en resulteert dit dan in het fenomeen van allochtone probleemjongeren. Anderzijds wordt er een oorzaak gezocht in het feit dat ze niet goed geïntegreerd zijn in onze maatschappij en op die manier de kansen die onze samenleving te bieden heeft mislopen. Allochtone jeugdcriminaliteit wordt op die manier wel gezien als het resultaat van jongeren zonder toekomstperspectieven, maar de oorzaak van die slechte integratie wordt, niet altijd, maar regelmatig toegeschreven aan hun eigen onwil om dit te doen. De reden dat deze problemen binnen de allochtone gemeenschap niet geraken opgelost en blijven bestaan worden gezocht in de eigenheid van deze gemeenschap. De belangrijkste zaken die een oplossing van dit probleem in de weg staan zouden de volgende zijn: de allochtone gemeenschap doet niet aan zelfkritiek, ze kent een grote, bijna onvoorwaardelijke interne solidariteit en is amper solidair naar de rest van de samenleving toe én ze zou zich verschuilen achter excuses van racisme, discriminatie en sociale achteruitstelling om het gedrag van „allochtone probleemjongeren‟ te vergoelijken. Om tot een oplossing voor het probleem van „allochtone criminaliteit‟ te komen zou „de‟ allochtone gemeenschap dus een mentaliteitswijziging moeten ondergaan. Er wordt van hen verwacht dat ze hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in deze kwestie opnemen en daarvoor zou het noodzakelijk zijn dat ze zelfkritiek kunnen hebben, solidariteit tonen met de rest van de samenleving en stoppen met zich in een slachtofferrol te wentelen. Wanneer ze dit doen zal die worden beschouwd als een teken dat ze bereidt zijn hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in het probleem van „allochtone criminaliteit‟ op zich te nemen. Wat het Vlaams Belang betreft, vertrekt men van de veronderstelling dat Vlaams Belangers bijna per definitie racistisch zijn. Daar worden eigenlijk weinig argumenten voor aangedragen. Het racisme van het Vlaams Belang lijkt voor iedereen (buiten het Vlaams Belang zelf) een vaststaand feit te zijn. Dat heeft natuurlijk veel te maken met hun veroordeling in 2004, die ze gewoon naast zich neer kon leggen door van naam te veranderen. Ook geweld lijkt echter een eigenschap die men aan Vlaams Belangers toeschrijft. Dit gebeurt ten eerste omdat het Vlaams Belang banden heeft met verschillende radicale groeperingen waarvan de leden niet bepaald bekend staan als lieverdjes. Ook zouden veel leden van deze partij, zowel hoog als laag, bekend staan voor het gebruiken van geweld, nu of in het verleden. In de eerste plaats doelt men natuurlijk op mensen als skinheads, hooligans en neonazi‟s, maar in de partijtop zelf zitten ook mensen die er van verdacht worden in het verleden niet vies te zijn om geweld te gebruiken om hun standpunten door te drukken. Ten tweede wordt het Vlaams Belang ervan beschuldigd aan te zetten tot geweld door bepaalde uitspraken te doen en bepaalde standpunten in te nemen. De oorzaken van dit racisme en bij sommigen ook die agressiviteit wordt soms gezocht in de opvoeding. Dit heeft natuurlijk in de eerste plaats te maken met het feit dat Hans Van Themsche is opgegroeid in een gezin met sterke banden met het Vlaams Belang. Men gaat ervan uit dat binnen gezinnen met een radicale ideologie de kans groot is dat die wordt doorgegeven aan de kinderen. Kinderen van racistische ouders zouden met andere woorden veel meer kans hebben om zelf racistisch te worden. De extreem-rechtse ideologie en het daartoe behorende racisme van Vlaams Belangers zou op die manier dus van generatie op generatie worden doorgegeven. Een andere oorzaak voor racisme wordt toegeschreven aan het hardnekkig weigeren van onze samenleving te aanvaarden zoals ze in realiteit is. Men weigert zich neer te leggen bij de diversiteit van onze hedendaagse samenleving. Die weigering om diversiteit te aanvaarden resulteert dan in haat tegenover vreemdelingen (die de diversiteit veroorzaken). Dit komt dus
90
neer op onwil om zich aan te passen aan de samenleving, wat bij allochtonen over het algemeen wordt bestempeld als een gebrek aan integratie. We kunnen dus stellen dat men er impliciet van uitgaat dat Vlaams Belangers niet geïntegreerd zijn in de samenleving. De reden waarom dit probleem van racistisch geweld niet geraakt opgelost wordt toegeschreven aan het feit dat het Vlaams Belang zijn verantwoordelijkheid in deze kwestie weigert op te nemen. Als men deze kwestie wil oplossen wordt er van het Vlaams Belang veronderstelt dat het noodzakelijk zou zijn dat het Vlaams Belang aan zelfkritiek begint te doen, ze de interne solidariteit doorbreken en hun ontdoen van mensen die niet helemaal zuiver op de graat zijn en stoppen met het slachtoffer te spelen van elke kritiek die op deze groepering wordt geuit. Ook het Vlaams Belang wordt dus veronderstelt geen zelfkritiek te kennen, te getuigen van een heel sterke interne solidariteit en zich voortdurend in een slachtofferrol te wentelen in plaats van hun verantwoordelijkheid in de samenleving op te nemen. Met andere woorden in de kwestie van „allochtoon geweld‟ langs de éne kant en racistisch geweld langs de andere kant, is het opmerkelijk hoe men er impliciet en onbewust van overtuigd is dat de „dadergroepen‟ gelijkaardig zouden zijn. Wat echter wel een opvallend verschil is tussen de twee constructies van de dadergroepen is de algemene consensus over wat er nu precies aan de hand is met allochtone criminaliteit en het enorme gediscussieer in verband met de racisme-problematiek. Dit ligt vooral aan het feit dat het Vlaams Belang vanuit een machtspositie spreekt. Zij hoeft zich nergens voor te verantwoorden, omdat ze zich onaantastbaar voelen. In het geval van de verantwoordelijkheid van het Vlaams Belang in verband met racisme in de samenleving krijgen zij de kans om zich te verdedigen. Bij de kwestie van allochtone jeugdcriminaliteit ligt dat wel even anders. Er lijkt hier helemaal geen discussie te bestaan over wat er precies aan de hand is. Alle neuzen wijzen bij dit maatschappelijk probleem mooi in dezelfde richting. De meningen „vanuit‟ de allochtone gemeenschap die aan bod komen zijn dan ook enkel meningen die het scenario rond allochtone jeugdcriminaliteit dat hier wordt voorgesteld lijken te bevestigen. 6.2. Oplossing voor het maatschappelijk probleem ?
Zowel „de‟ allochtone gemeenschap als het Vlaams Belang worden beschouwd als een „groep‟ die het nalaat om zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid op te nemen omdat ze een gebrek aan zelfkritiek zouden hebben, heel solidair zouden zijn naar de rest van hun groep toe en te weinig naar de samenleving, en zich een slachtofferrol zouden aanmeten in plaats van hun verantwoordelijkheid op te nemen. Er is echter een heel groot verschil in de manier dat die eigenschappen in de krantenartikels naar aanleiding van deze twee incidenten worden gesugereerd. Deze eigenschappen worden eigenlijk op een omgekeerde manier aan de allochtone gemeenschap toegeschreven dan de manier waarop men ze toeschrijft aan het Vlaams Belang. In het geval van het Vlaams Belang blijkt uit al de verslagen en opinies, zowel van voor- als tegenstanders van het Vlaams Belang, dat het Vlaams Belang na de racistische moorden in Antwerpen inderdáád niet van plan is om aan enige zelfkritiek te doen en de interne solidariteit te verbreken. Ze zouden zichzelf ook inderdáád als het slachtoffer bestempelen van deze hele kwestie, in plaats van hun verantwoordelijkheid op te nemen.
91
Men is ook helemaal niet zo verontwaardigd over deze houding van het Vlaams Belang. Het lijkt er eerder op dat niemand iets anders van deze partij had verwacht. Dat blijkt ook uit de reacties op de oproep van Jürgen Verstrepen om de „extreme elementen‟ uit de partij te zetten. Dit was wel degelijk een teken van enige zelfkritiek en was toch een stap in de richting van het doorbreken van de interne solidariteit. Dit signaal wordt echter helemaal niet geloofd of toch niet al te serieus genomen. Dat er niet wordt geloofd dat er enige verbetering mogelijk is, wat het Vlaams Belang betreft wordt ook duidelijk aan de hand van de oplossingen die men voor het probleem oppert. Men beschouwt de aanwezigheid van het Vlaams Belang in onze samenleving als een oorzaak van het racisme-probleem en een deel van de betrokken partijen ziet de oplossing dan ook in het buitenspel zetten van het Vlaams Belang via gerechtelijke weg. Men dient namelijk een klacht in tegen de partij bij de Raad van State. Deze aanpak wordt echter niet door alle partijen gesteund. Er zijn bepaalde politieke partijen die van mening zijn dat het Vlaams Belang in de eerste plaats een politieke partij is en dus ook in de eerste plaats met politieke middelen moet worden bestreden. Men is bang dat de partij wanneer ze vervolgd wordt, ze dat kan gebruiken als publiciteit en stemmen kan winnen (of gewoon behouden) door zich voor te doen als het grote slachtoffer. De reden achter die laatste redenering is de macht die het Vlaams Belang heeft. Het Vlaams Belang is één van de grootste partijen in Vlaanderen, waardoor ze dan ook verzekerd is van de macht van het getal. Dit blijkt ook uit de reacties op de uitspraken van Karel De Gucht dat kiezers die stemmen voor een racistische partij evenzeer verantwoordelijk zijn voor het instandhouden van een racistische klimaat in de samenleving. Dit wordt eigenlijk nergens ontkent, men keert zich enkel tegen deze verklaring omdat het „tactisch verkeerd‟ zou zijn wanneer men het Vlaams Belang wil bestrijden. Men is bang dat de kiezers van het Vlaams Belang zich in hun gat gebeten zullen voelen door deze uitspraken en op die manier zeker niet van gedachte zullen veranderen over de partij die ze steunen. Het schrijnende hieraan is dat dit ook expliciet zo wordt gesteld. Men vindt de uitspraken van De Gucht inhoudelijk misschien wel helemaal kloppen, maar men gaat er niet op in omdat het tactisch geen goede zet zou zijn. De angst van de andere politieke partijen zorgt er voor dat de gewone mensen niet gewezen worden op hun verantwoordelijkheid in de racisme-problematiek. De oplossingen die worden voorgesteld, zowel het aanklagen van het Vlaams Belang als ze met politieke middelen bekampen, impliceren een soort overtuiging dat wanneer men het Vlaams Belang politiek buiten spel kan zetten, het allemaal wel goed komt met het racisme in de samenleving. Diezelfde eigenschappen worden echter aan „de‟ allochtone gemeenschap toegeschreven door te laten uitschijnen dat uitspraken en initiatieven vanuit „de‟ allochtone gemeenschap die juist getuigen van het tegendeel, te bestempelen als „verassend‟ en onverwacht. De veronderstelling van het gebrek aan zelfkritiek en het verschuilen achter excuses is gebaseerd op de veronderstelling dat allochtonen hun problemen zouden wijten aan hun situatie in een „vreemde‟ cultuur. Allochtonen zouden racisme, discriminatie en sociale achteruitstelling gebruiken om al hun problemen mee te verklaren. De veronderstelling dat ze grote interne solidariteit zouden kennen en een gebrek zouden hebben aan externe solidariteit, heeft te maken met het feit dat ze de oorzaak van problemen bìnnen „hun‟ groep zouden leggen bij mensen buíten „hun‟ groep of andere groepen in de samenleving. Deze sterke interne soldidariteit ligt natuurlijk ook aan de basis van het gebrek aan zelfkritiek In de krantenartikels zijn echter amper concrete aanwijzingen te vinden die zouden getuigen van één van deze eigenschappen. Het enige waar men zich nogal op fixeerd is dat „de‟ allochtone gemeenschap de daders zou weigeren uit te leveren. Dat is echter een stelling waar
92
ieder verstandig mens, als hij er even over nadenkt de absurditeit van kan inzien. Tenzij dat men natuurlijk gelooft dat „de‟ allochtone gemeenschap een georganiseerde groep is. We hebben helemaal in het begin al gesteld dat dit niet het geval is. De groep men hier heeft geconstrueerd en bepaalde eigenschappen heeft toegekend bestaat enkel binnen het discours van dit debat over allochtone jeugdcriminaliteit. Door deze groep te benoemen als dé allochtone gemeenschap wordt er gesuggereerd dat iedere „allochtoon‟ in België iets te maken zou hebben met de grootstedelijk jeugdcriminaliteit. Het absurde van de benaming van die groep, of van heel de allochtone gemeenschap een verantwoordelijkheid te geven in dit probleem, blijkt ook uit wat men als een soort „teken van goede wil‟ beschouwd vanuit de „dadergroep‟. Er werd van de allochtone gemeenschap een signaal verwacht waarmee ze zouden bewijzen dat ze wel degelijk van plan zijn om een soort mentaliteitswissel te ondergaan en van plan zijn zelf iets te doen aan „dit probleem binnen hun gemeenschap‟. Door aanwezig te zijn op de stille mars zouden ze dit signaal geven. Wat blijkt nu uit de verslaggeving rond die stille mars ? Ook allochtonen zelf zijn het slachtoffer van dit soort criminaliteit! Dus zodra dat „allochtonen‟ voldeden aan de verwachtingen die aan hen werden gesteld, werden ze uit de dadergroep gehaald en in de slachtoffergroep geplaatst. Wat wil dat zeggen, dat men de allochtonen op die op de stille mars aanwezig waren niet langer als „allochtoon‟ beschouwd ? Dat ze de volgende keer wanneer ze geweigerd worden voor een job uit racisme, dat ze kunnen zeggen : « Ja maar, ik was wel op de stille mars ter nagedachtenis van Joe Van Holsbeeck. » en dat de werkgever dan van idee gaat veranderen omdat hij te maken heeft met iemand die bewezen heeft volkomen geïntegreerd te zijn ? Op geen enkel moment vóór deze mars werd nog maar het idee geopperd dat allochtonen zelf wel eens het slachtoffer van dit soort criminaliteit konden zijn. De roofmoord was immers een soor clash tussen culturen. De allochtonen op de stille mars werden dan ook voorgesteld als een soort bekeerlingen, mensen die tot inzicht waren gekomen. Mensen die lieten zien dat ze een volwaardige burger van ons land zijn. Dat vertelt ons ook hoeveel tijd er met dit hele debat eigenlijk is verspild. Want er is wel degelijk een probleem met jongeren in bepaalde wijken van Brussel. Er is veel criminaliteit, uitzichtloosheid en sociale miserie op die plaatsen. Door de fixatie op dé allochtone gemeenschap als „dadergroep‟ werd het echter nagelaten om een wat correcter beeld te scheppen over deze problematiek. Men is dit debat begonnen met te zeggen wat men dacht dat de mensen wilden horen. Men heeft bevestigd wat iedereen al lang vermoedde : allochtonen hebben iets met criminaliteit. De Vlaamse gemeenschap reageerde dan ook opgelucht toen dat ook eens werd gezegd door een allochtoon.
7. Conclusie. 7.1.
de absurditeit van de groepsindeling.
Aangezien beide „dadergroepen‟ veronderstelt worden dezelfde eigenschappen te bezitten die de eventuele oplossing van het desbetreffende maatschappelijk probleem in de wege zouden staan, kunnen we ervan uitgaan dat dit typische eigenschappen zijn voor „groepen‟ die veronderstelt worden enige verantwoordelijkheid dragen voor een maatschappelijk probleem, maar dat niet willen erkennen. Het zijn dus geen eigenschappen die uitsluitend van toepassing zouden „de‟ allochtone gemeenschap of het Vlaams Belang. Dat deze eigenschappen zo mooi bewaarheid werden in geval van het Vlaams Belang mag ons dan ook niet verbazen. Het is immers helemaal niet absurd om deze partij een
93
verantwoordelijkheid toe te schrijven wat betreft racisme in de samenleving. De partij werd in 2004 immers veroordeeld wegens racisme en is, ondanks het kunstje dat ze heeft uitgehaald met haar naam, helemaal niet van koers veranderd wat betreft haar discours over allochtonen, criminaliteit en onveiligheid. Het bestaan van het Vlaams Belang maakt racisme in België tot een politieke keuze, ook al is het strafbaar. Op die manier is een beschuldiging aan het adres van deze partij in verband met het aanwakkeren van racisme niet zo ver gezocht. Lid zijn van deze groep is ook gebaseerd op een keuze. Men kiest voor deze groep omdat ze een bepaalde ideologie aanhangt en het maatschappelijk probleem waar we het hier over hebben is er één dat nauw verweven is met deze ideologie. Mensen die zich binnen de groep van het Vlaams Belang plaatsen doen dit uit eigen vrije wil en geven hiermee dus te kennen dat ze ofwel zelf racistisch zijn ofwel geen probleem hebben met racisme.22 Dat houdt natuurlijk impliciet in dat deze mensen „racisme‟ helemaal niet als een probleem in de samenleving beschouwen, wat ons dan weer brengt tot het gebrek aan zelfkritiek. Interne solidariteit en het aannemen van een slachtofferrol zijn zaken die gedaan worden wanneer een groep geconfronteerd wordt met een „aanval van buitenaf‟. Dat is in dit geval gebeurd door het Vlaams Belang verantwoordelijk te stellen voor het aanwakkeren van racisme in de samenleving en het aanzetten (al dan niet rechtstreeks) tot racistisch geweld. Het Vlaams Belang was duidelijk niet van plan om toe te geven aan deze beschuldigingen en heeft gedaan wat een groep die in de verdediging wordt gedrukt, maar geen toegevingen wil doen (gebrek aan zelfkritiek), doet : namelijk de rangen sluiten (interne solidariteit) en zichzelf beschouwen als slachtoffer van deze aanval. In hoeverre dat het relevant is om het Vlaams Belang verantwoordelijk te houden voor racisme en niet gewoon iedereen is natuurlijk een andere kwestie.
Maar terwijl racisme wel degelijk deel uitmaakt van de eigenheid van het Vlaams Belang (daar hoeven we niet flauw over te doen), is dat moeilijker te argumenteren voor jeugdcriminaliteit en „de‟ allochtone gemeenschap. De belangrijkste reden daarvoor is, dat „de‟ allochtone gemeenschap niet eens echt een bestaande „groep‟ is. Het is een groep die geconstrueerd is om bepaalde samenlevingsproblemen te kunnen verklaren. Het kan wel zijn dat een bepaald soort criminaliteit vaker wordt gepleegd door jongeren met een bepaalde soort etnische afkomst, maar dat wil niet zeggen dat er binnen die etnische groep een ideologie bestaat waar nu juist dat soort criminaliteit een gevolg van is. Plus deel uitmaken van „de‟ allochtone gemeenschap doet men op basis van zijn etnische afkomst, niet wegens de keuze voor een bepaalde visie op de samenleving. Het is niet zo dat „de‟ allochtone gemeenschap bestaat uit mensen die jeugdcriminaliteit plegen of gewoon banaliseren en vinden dat het geen probleem is dat jongeren elkaar afpersen met geweld. Het hele probleem met het maatschappelijke probleem van allochtone jeugdcriminaliteit zit hem in het woordje „allochtone‟. Hierdoor wordt dit soort criminaliteit ingeschreven in de problematiek van de multiculturele maatschappij en gezien als een illustratie van de „vreemdelingenproblematiek‟. De „dadergroep‟ wordt de allochtone gemeenschap, terwijl dat dit geen georganiseerde groep is met eenzelfde soort wereldbeeld en terwijk de meeste allochtone niets te maken hebben met dit probleem buiten dat ze er misschien zelf het slachtoffer van worden. Het gevaarlijke van deze aanpak is niet enkel dat men totaal onschuldige mensen gaat criminaliseren en demoniseren, maar ook dat men op die manier niets nuttig doet om dit probleem aan te pakken. Niemand ontkent immers dat er een probleem is met jeugdcriminaliteit in onze grote steden, maar de oorzaak gaan zoeken binnen „de‟ allochtone gemeenschap brengt ons geen stap dichter bij een oplossing voor dit probleem. Op die manier wordt er immers totaal voorbij gegaan aan andere oorzaken die aan de basis van dit 22
Of hier een verschil tussen bestaat of niet daar spreken we ons nu niet over uit.
94
probleem zouden kunnen liggen. Als dit echt een probleem was van „de‟ allochtone gemeenschap is het wel heel toevallig dat het probleem zich hoofdzakelijk afspeelt in de armere wijken van onze grote steden, waar er een enorm werkloosheidsprobleem is. Natuurlijk wordt ook dit op zijn beurt weer teruggeschoven op de „vreemdelingenproblematiek‟. Men gaat ervan uit dat ze door het slachtoffer te spelen van racisme en discriminatie niet genoeg inspanning leveren om iets te bereiken in hun leven, zoals pakweg het hebben van een job. Racisme en discriminatie wordt gezien als het excuus dat allochtonen gebruiken om het gedrag van allochtone probleemjongeren te vergoelijken. Nog een opmerkelijk verschil tussen de twee kwesties is dan ook de inhoud van de slachtofferrol die wordt toegeschreven aan de twee „dadergroepen‟. De allochtone gemeenschap wordt verweten dat ze zich verschuilen achter excuses van racisme en discriminatie om de allochtone jeugdcriminaliteit te vergoelijken. Men verwacht dat ze daar nu eens mee ophouden. Ook in deze slachtofferrol wordt de allochtone gemeenschap dus tegenover de autochtone geplaatst. De slachofferrol die zo vervelend wordt gevonden aan het Vlaams Belang daarentegen heeft op zich niets te maken met het probleem van racisme zelf, maar met het feit dat men om die reden beschuldigingen aan het adres uit die hen verantwoordelijk stellen voor dat probleem. Het maatschappelijk probleem van racisme in onze maatschappij is met andere woorden het excuus van de allochtone gemeenschap waarmee ze het probleem van allochtone jeugdcriminaliteit proberen te vergoelijken. Men bespeurt hier dus een band tussen de twee grote problemen waar het hier allemaal om draait. Het enige verschil is dat racisme door de allochtone gemeenschap als excuus zou worden gebruikt en dat ze daarmee moeten ophouden. Omgekeerd echter wordt allochtone jeugdcriminaliteit echter wel gezien als een volwaardige oorzaak van racisme. Er bestaat nergens de beschuldiging dat men deze criminaliteit zou gebruiken als het excuus voor racisme. Terwijl men het Vlaams Belang wel hun discours in zake allochtonen en criminaliteit verwijt. Het is dus enkel de manier waarop het Vlaams Belang omgaat met allochtone criminaliteit waarin hun verantwoordelijkheid in verband met racisme zou zitten. Dus terwijl allochtone jeugdcriminaliteit wel degelijk wordt beschouwd als een soort geldige reden voor racisme, wordt omgekeerd gevonden dat racisme als verklaring voor sociale achterstelling en uiteindelijk jeugdcriminaliteit eerder een excuus is dan geldige reden voor jeugdcriminaliteit. Laten we hierbij nooit vergeten dat volgens onze grondwet racisme ook een vorm van criminaliteit is. Met andere woorden, terwijl de oorzaak voor jeugdcriminaliteit enkel binnen de allochtone gemeenschap mag worden gezocht en racisme als een excuus moet worden beschouwd, is het wel zo dat allochtone jeugdcriminaliteit wordt beschouwd als een oorzaak van racisme en dat de verantwoordelijkheid van het Vlaams Belang in verband met racisme eruit zou bestaan in de manier waarop zij omgaan met deze oorzaak. Eigenlijk wordt dus de ware, dieper liggende oorzaak van racisme ook op de rekening geschreven van de allochtone gemeenschap. Zij zijn immers verantwoordelijk voor de allochtone jeugdcriminaliteit en die criminaliteit is op zijn beurt de oorzaak van racisme. Men weet wel dat het racisme dat het Vlaams Belang verspreidt of aanwakkert is gebaseerd op de link van allochtonen en criminaliteit, maar men verwijt de partij enkel de manier waarop zij met dit onderwerp omgaat. Nergens wordt ook maar het idee geopperd dat dit een excuus zou zijn voor racisme. Deze vasstelling maakt het feit dat men criminaliteit gepleegd door allochtone daders toeschrijft aan de allochtone gemeenschap eigenlijk nog schrijnender. Het impliceert namelijk dat er algemeen aanvaardt wordt dat hun aanwezigheid in onze samenleving inderdaad problematisch is en dat het probleem bij hèn ligt en niet op het niveau van de ganse
95
samenleving. Wat natuurlijk impliceert dat men gelijk heeft wanneer men stelt dat onze samenleving met een serieus racisme-probleem zit. En tenslotte is er nog een laatste verschil tussen de twee dadergroepen. Het Vlaams Belang heeft macht en dat stelt haar in de positie om te zeggen wat ze zelf wil. Wanneer deze partij zegt dat ze geen verantwoordelijkheid heeft in dit probleem dan moet de rest van de samenleving het er maar mee doen. Ondanks de verschillende klachten die al tegen deze partij zijn ingediend bestaat ze nog steeds. Andere politieke partijen houden steeds maar rekening met de kiezers van het Vlaams Belang. Deze partij kan zeggen en doen wat ze wil, zonder met een ander rekening te moeten houden. De allochtone gemeenschap daarentegen heeft amper een stem gehad in deze kwestie. In het geval van de roofmoord kwamen er van deze groep enkel mensen aan bod die precies te zeggen hadden wat ervan hen werd verwacht. Dus hoewel zij degene zijn die worden overladen met de zonden van de wereld, zijn zij ook degene die zomaar alles dat over hun gemeenschap wordt gezegd moeten slikken en het met overtuiging beamen. In het geval van de problematiek met racisme hadden allochtonen zo goed als geen stem, hoewel zij in onze samenleving toch het voornaamste slachtoffer zijn van racisme. Nergens werd er naar verwezen naar hoe dit voelt voor hen, wat hun iedeeën en ervaringen zijn. Dat staat in scherp contrast met de talloze voorvallen van steaming die werden aangehaald naar aanleiding van de Brusselse roofmoord. Het racisme-debat is net zoals het debat over jeugdcriminaliteit een debat dat over de hoofden van een hele gemeenschap heen wordt gevoerd. En dat terwijl ze in het éne debat de hoofdrol krijgen toebedeeld (weliswaar zonder al te veel van het script te mogen afwijken), maar er eigenlijk niets mee te maken hebben (toch niet als groep), en terwijl ze in het andere in het andere debat wel degelijk betrokken zijn als groep, maar slecht af en toe mogen figureren als eenzaam slachtoffer. Dit geeft ons natuurlijk te denken over hoe heftig dit debat was geweest als Luna Drowart niet was vermoord. Laat ons hopen dat dit geen rol heeft gespeeld, want dat zou betekenen dat men niet wakker ligt van vermoorde „vreemdelingen‟ en er eerst een klein bond meisje met blauwe ogen moest sterven vooraleer men snapte dat racisme wel degelijk misdadig is. En eigenlijk heeft men het toen nog niet gesnapt.
7.2. Besluit : Wat we kunnen concluderen uit deze twee maatschappelijke debatten in de kranten is dat de Belgische samenleving (en dan in de eerste plaats de autochtone bevolking) een gebrek aan zelfkritiek heeft, een grote interne solidariteit kent onder wat er doorgaat voor „de normale burger‟23, maar weinig op heeft met „vreemdelingen die zich niet gedragen‟ en dat ze zich verbergt achter excuses zoals het Vlaams Belang om niet te moeten toegeven dat ze racistisch is. Die grote interne solidariteit en het gebrek aan solidariteit naar „allochtonen‟ toe in de gemeenschap blijkt uit de manier hoe sommige samenlevingsproblemen nog steeds aan dé allochtone gemeenschap worden toegeschreven, hoewel daar geen enkel zinnig argument voor is. Wanneer er in Belgische gemeenschap solidariteit bestond tussen alle mensen, zou er geen sprake zijn van „allochtone‟ jeugdcriminaliteit en „allochtone‟ probleemjongeren. Dan zaten we gewoon met een probleem van jeugdcriminaliteit en rotpubers. 23
Over het algemeen is er een redelijke solidariteit te bespeuren onder iedereen, „allochtonen‟ hebben echter meer te bewijzen om bij de groep „normale burgers‟ te behoren dan „autochtonen‟.
96
Wanneer de Belgische samenleving zelfkritiek zou kennen zou men iedereen de schuld geven van een sfeer van racisme. Zou er moeten erkend worden dat we de angst voor het Vlaams Belang en het idee dat allochtonen en criminaliteit hand in hand gaan, niet langer als excuus voor racisme kunnen gebruiken. De Belgische samenleving zou moeten stoppen met zich voor te doen als het slachtoffer van de „vreemdelingenproblematiek‟ langs de éne kant en het Vlaams Belang langs de andere kant. Door te stoppen met samenlevingproblemen die toevallig betrekking hebben op allochtonen (zoals hier criminaliteit, maar ook bijvoorbeeld onderwijs, werkloosheid, ….) altijd als een probleem van „allchtonen in de samenleving‟ te beschouwen, zou men misschien al veel wind uit de vleugels van het Vlaams Belang kunnen halen. Ze zouden een veel marginalere rol spelen als zij werkelijk alleen stonden met hun standpunten. De Belgische (Vlaamse ?) samenleving lijkt echter veel te gehecht te zijn aan haar racistische vooroordelen.
97
Bibliografie Blommaert, Jan en Jef Verschueren, 1992. Het Belgisch migrantendebat. International
Pragmatics Association (IPrA) v.z.w. Antwerpen Blommaert, Jan en Jef Verschueren, 1994. Antiracisme. Hadewijch Antwerpen-Baarn Maly, Ico, 2001. Over racisme en beeldvorming in het Israëlisch-Palestijns conflict. Licentieverhandeling Vergelijkende Cultuurwetenschappen, Unversiteit Gent. Meeuwis, Michael, 1993. Journal of Pragmatics 20 : 217-237 Verschueren, Jef , Jan-Ola Östman en Jan Blommaert, 1995. Handbook of pragmatics. Wodak, Ruth en Michael Meyer, 2001. Methods of Critical Discourse Analysis. Sage, London. www.blokwatch.be www.forum.politics.be www.flwi.ugent.be www.KifKif.be www.mediargus.be www.vandale.be www.vlaamsparlement.be www.voem.vzw.be
nl.wikipedia.org
98