I
I I
rijkswaterstaat dienat g«tlj<*ewatergn bibliotheek grenadiers weg 31 4338 PG middeibufg '
Advies waterkwaliteitsbeheer van het Oostvoornse Meer ,
NOTA:
•
!
GWWS-87.411
Al
M
Middelburg, oktober 1987 ing. J. Stronkhorst 3/6
I
I
t I I I I I I 1 1 I I i i i i i i i i i
ministerie van verkeer en waterstaat
rijkswaterstaat behoort bU:
GWWS-87.411
n o t a
datum:
augustus 1987
bladnr;
1
njkswaterètaat dienst g»tlj<*ewateren bibliotheek grenadiers weg 31 4338 PG middelburg
INHOUD
1. INLEIDING 2. HET OOSTV00RNSE MEER 2.1. Algemeen 2.1.1. Waterhuishouding 2.1.2. Functies 2.1.3. Doelstellingen 2.2. Huidig beheer t.a.v. de waterhuishouding
3. WATER- EN BODEMKWALITEIT 3.1. Waterkwaliteit 3.1.1. Chloridegehalte, temperatuur en zuurstofgehalte 3.1.2. Nutriënten, doorzicht en chlorofyl-a 3.1.3. Bacteriologische kwaliteit 3.1.4. Zware metalen 3.2. Bodemkwaliteit
4. OVERWEGINGEN T.A.V. HET WATERBEHEER 5. AANBEVELINGEN WATERKWALITEITSMETINGEN 6. LITERATUUR
1
t
I I I f I I
I I I I I 1
I I I I I I I
rijkswaterstaat
ministerie van verkeer en waterstaat
behoort bij: n o t a
1.
datum:
augustus
bladnr:
2
GWWS-87.411 1987
inleiding
In 1988 draagt Rijkswaterstaat het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer • van het oostvoornse meer over aan resp. het waterschap De Brielse Dijkkring en het zuiveringsschap Zuidhollandse eilanden en Waarden. In deze notitie wordt de visie van Rijkswaterstaat t.a.v. het toekomstig kwaliteitsbeheer gegeven. 2.
Het Oostvoornse meer
2.1.
Algemeen
2.1.1. Waterhuishouding Het Oostvoornse meer (zie figuur 1) is ontstaan door de afdamming van een deel van het Brielse Gat in 1966 en de daarop volgende zandwinning (tot 1969) voor de aanleg van de Maasvlakte. In tabel 1 zijn enkele basisgegevens vermeld. Tabel 1. Basisgegevens van het Oostvoornse meer. - oppervlak
: 230 ha
- volume
: 48,5 miljoen m 3
- peil
: 0,3 - 0,5 m +NAP
- diepte gemiddeld: 21 m maximaal : 43 m
Het Oostvoornse meer is een diep meer roet relatief steile oevers: 50% van het oppervlak ligt onder 20 m -NAP en slechts 8% ligt boven 5 m -NAP. Aanvoer van water vindt uitsluitend plaats met regenwater en via zoet grondwater uit de Voornse duinen. De oevers zijn in 1980 beschermd door de aanleg van grinddamtnen (op 1,5 m -NAP tot ca. 0,8 m +NAP; ze vormen tevens een barrière tussen de oever langs het badstrand en het erachter gelegen steile talud. 2.1.2. Functies Het Oostvoornse meer vervult een recreatie- en natuurfunctie. Er wordt geen afvalwater op het bekken geloosd.
1
t I I I I I I I I I I I I t I 1 I I I I
ministerie van verkeer en waterstaat
rijkswaterstaat behoort by: n o t a datum: augustus 1987 bladnr;
GWWS-87.411
3
Recreatie: Langs de oevers aan de noordzijde van het meer is een badstrand dat op zomerse dagen zeer druk bezocht wordt. Middels een gemeentelijke verordening is het gebruik van motorvaartuigen verboden. De hengelsport is geconcentreerd aan de oostzijde. De sportvisserij is van meer dan regionale betekenis, mede als gevolg van het feit dat jaarlijks salmoniden in het meer worden uitgezet. Aan de noord-westzijde van het meer bevindt zich een duikschool. Natuur; Aan de zuid- en de noordwest oevers liggen natuurgebieden. Ze hebben een botanische waarde en dienen als hoogwatervluchtplaats voor
wad-
vogels die voor de kust fourageren. Het bekken zelf is een brakwatersysteem ca.
(gemiddelde
chloridegehalte
7,5 g/l Cl") en wordt daarmee gekenmerkt door een lage soortendi-
versiteit. Desondanks is het vanuit hydrobiologisch oogpunt een waardevol bekken, omdat het water onbelast en helder is (lit. 1 ) . Het fytoplankton bestaat uit kiezel- en gezelwier. Het water is visrijk. Er zit vooral zeevis, die zich aan de zoetere omstandigheden heeft aangepast. Ook komen nog enkele kleine mosselvelden voor (lit. 2 ) . Er worden vele vogelsoorten, met name in de winter, aangetroffen zoals zeeduikers, futen, eenden, ganzen, meeuwen, sterns en steltlopers.
2,1.3. In de provinciale nota
"Openluchtrecreatie in Zuid Holland"
(1976)
wordt aan het Oostvoornse meer een recreatie- en natuurwetenschappelijke functie toegekend. In het streekplan Rijnmond (1986) is t.a.v. de waterkwaliteit het bekken aangeduid als natuurgebied met hoge aquatische waarde. In de jaren 70 is onderzoek verricht naar de mogelijkheid om baggerspecie uit het Rotterdamse havenroondgebied in het Oostvoornse meer te storten (lit. 3, 4, 5}. In 1982 is het beleidsplan Berging Baggerspecie uitgebracht waarin de mogelijkheid is opgenomen om het Oostvoornse meer als locatie voor berging van baggerspecie te gebruiken. De Raad van Rijnmond heeft zich daarop echter uitgesproken tegen slibberging.
ministerie van verkeer en waterstaat
t I I I I I
I I
I I I I I I I I
rijkswaterstaat
behoort b(J:
nota
datum:
augustus 1987
bladnr:
4
GWWS-87.411
De baggerspecie zal nu, vanaf 1987 r in een grootschalige locatie onder de Maasvlakte (de Slufterdam) gestort worden, . In het Waterkwaliteitsplan voor de Rijkswateren (1986) worden t.a.v. de toegekende functies de volgende doelstellingen vermeld: eisenstellende functie: zwemwater en recreatie; - ecologische doelstellingen: laagste en middelste niveau. De functies viswater en specieberging zijn niet toegekend. 2.2.
Huidig beheer t.a.v. de waterhuishouding Het beheer is in handen van Dienstkring Hoek van Holland en bestaat uit het peilbeheer en waterkwaliteitbemonstering. In de zomer wordt een peil van 0,3 +NAP nagestreefd, in de winter van 0,5 -fNAP. Hiermee wordt bewerkstelligd dat er een evenwicht blijft be staan tussen het zoete en het zoute grondwater in het aangrenzende natuurgebied "de Oostvoornse duinen". Peilregeling gebeurt met 2 pompen (capaciteit 20 nT3/min.) die via een leiding in verbinding staan met het Hartelkanaal. Deze pompen zijn in het botenhuis opgesteld (zie figuur 1 ) . In de praktijk wordt uitsluitend na veel regenval water weggepompt om te voorkomen dat het peil boven de 0,5 m +NAP komt. De waterkwaliteitmetingen bestaan uit maandelijkse oppervlakte bemonstering bij boei BG 3 voor de analyse op: orthofosfaat, pH, zuurstof, silicium, nitraat, ammonium, chloride, temperatuur, doorzicht, Kjeldahl-stikstof, totaalfosfaat, zwevende stof, gloeirest, chlorofyl, olie, kleur en geur. In de zomermaanden wordt bacteriologisch onderzoek uitgevoerd (analyse E-coli en faecale streptococcen). De analyses worden verricht door het DBW/RIZA.
3' Water- en bodemkwaliteit 3.1. Waterkwaliteit 3.1.1. Chloridegehalte, temperatuur en zuurstofgehalte A. Seizoenvariaties; Voor de beschrijving van de variaties in chloride- en zuurstofgehalte en temperatuur door het jaar is gebruik gemaakt van de routi-
I
T 1 1 I I I 1 I 1 I 1 1 1 1 I I
I I I I
ministerie van verkeer en waterstaat
rijkswaterstaat behoort bij: nota datum:
augustus 1987
bladnr;
5
GWWS-87.411
nematige waterkwaliteitsmetingen over de periode 1980-1986 op meetpunt BG 3 (zie figuur 1) die door Rijkswaterstaat zijn uitgevoerd (WAKWAL programma). Het gaat hierbij om oppervlaktemonsters. Het verloop in de maandgemiddelde watertemperatuur (figuur 2) laat zien dat de hoogste temperatuur (ca. 19"C) in juli en augustus wordt waargenomen terwijl de laagste temperatuur (ca. 4'C) in februari voorkomt. Het chloridegehalte vertoont geen variaties door het jaar. Wel is er sprake van een geleidelijke verzoeting (zie pagina 6 ) . Het zuurstofgehalte, uitgedrukt als zuurstofverzadigingspercentage (figuur 3 ) , variërt weinig van 100%; alleen in april bij aanwezigheid van relatief veel fytoplankton, stijgt het percentage tot boven de zuurstofverzadigingswaarde (ca. 110%). B. Stratificatie: De verticale verdeling van het chloridegehalte, de temperatuur en het zuurstofgehalte is van 1969 tot 1975 op diverse punten in het Oostvoornse meer gemeten (lit. 6 ) . Figuur 4 illustreert het verloop over de verticaal op meetpunt BG 3. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat: - temperatuurstratificatie optreedt, met een spronglaag op ca. 15 m -NAP; - geen chloridegelaagdheid aanwezig is; - het zuurstofgehalte beneden de spronglaag in de loop van de zomer tot ca, 2 mg/l kan dalen. Door de ligging van het Oostvoornse meer aan de kust is de menging door wind voldoende groot om de spronglaag niet tot boven 15 m -NAP te laten komen. Het zuurstofarme hypolimnion beslaat 2/3 van het totale oppervlak. Om een actueel beeld te krijgen is door DGW op 28 juli 1987 een verticaalmeting op BG 3 uitgevoerd waarvan de resultaten in figuur 5 zijn weergegeven. Ook nu kan geconcludeerd worden dat er geen chloridegelaagdheid is en dat er een temperatuurspronglaag op ca. 15 m diepte aanwezig is. De sterke wind één dag voor de meting (windkracht 6 Beaufort), heeft er vermoedelijk voor gezorgd dat relatief zuurstofrijk water uit de bovenlaag in de onderlaag (20-35 meter) is gemengd.
ministerie van verkeer en waterstaat
rijkswaterstaat
I
I I 1
behoort bij:
n o t a
datum;
augustus 1987
bladnr:
6
GWWS- 8 7 . 4 1 1
C. Verzoeting Het chloridegehalte in het meer daalt in de loop van de jaren o.i.v. de zoetwateraanvoer via grondwater en neerslag (figuur 6 ) . Het hoogste gehalte, 11,5 g/l Cl", kwam voor in 1973 door een eenmalig inlaten van water uit het Beerkanaal (1,2 milj.m3 m.b.v. een zuiger en persleiding), omdat het waterpeil op het Oostvoornse meer te laag was. Het jaargemiddelde chloridegehalte is tussen 1973 en 1986 gedaald van 11,50 g/l Cl" tot 7,9 g/ Cl-, dit is gemiddeld 257 mg/1 Cl~ per jaar. In principe laat de verzoeting van het bekken zich op een eenvoudige wijze beschrijven met een "ideale menger" model: Ct - (Co - Ci) * exp
(-QA).t + Ci
(1)
waarin Ct = chloridegehalte op tijdstip t, Ci = chloridegehalte van het ingelaten water, Co = chloridegehalte van het begin van de n e periode, Q >= ingelaten hoeveelheid water per tijdseenheid en V =
I
volume van het meer. In de studie naar de verontdieping van het Oostvoornse meer (lit. 5) werd uitgegaan van een aanvoer van zoetwater van gemiddeld 304.000 m 3 per jaar (= neerslagoverschot 110.000 mVjaar + 194.000
I
mVjaar via zoet grondwater uit de Voornse duinen) i de verzoeting werd berekend op ca. 55 mg/l Cl" per jaar. De verzoeting is tot op heden nagenoeg lineair verlopen en sneller dat op basis van de zoetwaterbelastinggegevens te verwachten was. Mogelijk is de bijdrage van de zoete kwel en/of de afstroming van oeverlanden te laag ingeschat. Het zoetwaterdebiet Q kan op grond van een gemiddelde afname van 257 mg/1 Cl~, geschat worden op
I I I I I I
1,1.106 a 1,5.106 mVjaar, In juli 1987 (figuur 3) was het chloridegehalte reeds gedaald tot 7,2 g/l Cl".
3.1.2. Nutriënteni_doorzicht_en_chlorofyl-a Het verloop in de gehalten ortho-fosfaat, minerale stikstof {= NH4 + NO3) en opgelost silicium is weergegeven in resp. figuur 7, 8 en 9 (bron WAKWAL).
I
t I I I I I I I I I 1 I I
t I I I I I I
ministerie van verkeer en waterstaat
rijkswaterstaat behoort bij: n o t a datum: augustus 1987 bladnr; 7
GWWS-87.411
Het ortho-fosfaat vertoont in de periode 1980-1986 een lichte stijging, vermoedelijk als gevolg van nalevering van ortho-fosfaat door de bodem, in het voorjaar neemt het gehalte enigszins af als gevolg van de fytoplanktongroei. Het gehalte minerale stikstof en opgeloste silicium neemt eveneens door fytoplanktongroei in het voorjaar af en stijgt weer in de zomer en najaar als gevolg van mineralisatie. Het Oostvoornse meer is zeer helder zoals uit de gegevens van de doorzicht blijkt (figuur 10). De laagste maandgemiddelde waarde (ca. 3 meter) in april valt samen met de piek in de concentratie aan fytoplankton (zie figuur 11), terwijl de hoogste waarden (ca. 7 meter) in december worden waargenomen. Het chlorofyl-a gehalte, een maat voor de concentratie fytoplankton, is het hoogst in april met maxima van ca. 20 ug/1 (zie figuur 11). In tabel 2 zijn de zomergemiddelde waarden van chlorofyl-a, doorzicht en stikstof (NO2 en NO3) in 1986, getoetst aan de IMP normen voor zoete wateren. Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan de basiskwaliteit. Uit de gegevens blijkt dat zich in het Oostvoornse meer geen eutrofiëringsproblemen voordoen. Tabel 2 Vergelijking tussen de IMP nonnen voor de basiskwaliteit voor zoete wateren en de zomergemiddelde waarden in het Oostvoornse meer (BG 3) in 1986 voor enkele waterkwaliteitsparameters. Parameter
eenheid IMP norm Oostvoornse meer
doorzicht m NOg + NO3 mg/l chlorofyl-a ug/1
0,5 10 100
4,0 0,02 6,2
3.1 .3. Bacteriologische kwaliteit Het bacteriologisch onderzoek bestaat uit de analyses op thermotolerante bacteriën van de E-coli groep en faecale streptococcen. Rapportage over 1983 en 1982-1985 (lit. 7, 8) tonen aan dat de toestand voldoet aan de zwemwaternormen. 3.1 .4. Zware metalen Recente gegevens van de gehalten aan microverontreinigingen in het Oostvoornse meer zijn niet beschikbaar. Uit oude data blijkt (lit. 4,
1 ministerie van verkeer en waterstaat
t I I I I
I I I 1 I I I I 1 I 1 I I I I
rijkswaterstaat behoort b(j i nota datum: augustus 1987 bladnr: 8
GWWS- 87.411
a) dat de gehalten aan zware metalen laag zijn en voldoen aan de baslskwaliteitsnormen. Aangezien er geen (effluent) lozingen op het • Oostvoornse meer plaats vinden is er geen reden om aan te nemen dat de concentraties gewijzigd zijn. 3.2.
Bodemkwaliteit De waterbodem van het Oostvoornse meer bevat een hoog slibgehalte (figuur 12). In 1978 zijn voor wat betreft zware metalen bodemkwaliteitsanalyses op 20 punten (figuur 13) uitgevoerd (lit. 3 ) . Van 10 monsterpunten zijn in het studierapport (lit. 3) de ruwe gegevens terug te vinden. Ter indentificatie zijn de gegevens bewerkt volgens de methode die recent (september 1987) is opgesteld door DGMH (vermeld in MPV88, Bodemkwaliteit). Hierbij worden de gemeten concentratie genormaliseerd naar een standaard bodem met 10% organische stof en 25% lutum (« fractie kleiner dan 2 urn): zie tabel 3. De referentiewaarden van de standaardbodem (tabel 3) gelden voor de zogenaamde multifunctionele bodem. Voor het handhaven van een optimale waterbodemkwaliteit/ecosysteem dienen deze normen niet te worden overschreden. Uit de tabel blijkt dat in vele gevallen niet aan de referentiewaarden voldaan wordt. Met name in het oostelijk deel (de meetpunten 1 t/m 32) hebben verhoogde gehalten aan zware metalen die mogelijk veroorzaakt zijn door sedimentatie van verontreinigd slib vóór de afsluiting van het Brielse gat in 1969.
1
rijkswaterstaat
ministerie van verkeer en waterstaat
t I
I I I I I I I I I I I I I I I 1 I I
behoort bu: nota
GWWS-8 7.411
datum;
augustus 1987
bladnr:
9
Tabel 3 Gehalten aan organische stof, lutumfractie en de genormeerde concentraties aan zink, koper, chroom, nikkel, lood en cadmium in het sediment van het oostvoornse meer in 1978 (lit. 3 ) .
Punt *
org. stof
% lutum
%
berekend **
genormeerde gehalten ug/g
Zn
Cu
Cr
Ni
Pb
ca
1
1
6,2
26,5
534
74
167 30,7
142
3,2
16
2,3
9,3
346
39
95 26,8
69
1/4
18
5,8
23,5
474
61
143 30,6
114
2,6
26
3,5
15,7
345
46
100 27,6
86
U8
27
4,1
18,3
395
47
113 28,4
92
2,0
32
5,7
27,7
362
52
139 30,4
75
3,1
13,5
296
35
95 27,1
73
1,1
84
5,4
25,6
326
36
97 28,7
82
1,4
96
5,8
29,2
242
34
83 29,7
71
157
4,2
18,5
303
34
102 31,6
75
1,3
140
36
100
85
0,8
Referentiewaarde standaard-
35
108 2,0
bodem
*)
zie figuur 12
**) berekend door de gemeten fractie kleiner dan 16 urn te vermenigvuldigen met 2/3.
1
t I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
ministerie van verkeer en waterstaat
rijkswaterstaat behoort biji nota datum: augustus 1987 bladnr: 10
GWWS-87.411
Overwegingen t.a.v. het waterbeheer Het peilregime. Zoals gezegd is het peilregime afgestemd op het grondwaterpeil in de Oostvoornse duinen. Volgens de beheerder van deze duinen, het zuidhollandse Landschap, voldoet het peilbeheer op het Oostvoornse meer goed en is er geen aanleiding om dit te wijzigen. De beheerder van het Oostvoornse meer, Rijkswaterstaat (Dienstkring Hoek van Holland) constateert dat bij een peil boven. 0,5 m +NAP en. harde wind schade aan de grinddammen kan ontstaan zodat voorkomen moet worden dat het peil boven dit niveau stijgt. De invloed van de (beperkte) peilfluctuaties op de waterkwaliteit wordt gering geacht en is daarom buiten beschouwing gelaten. pe verzoeting, wanneer wordt uitgegaan van een zoetwatertoevoer van 1,3.106 mVjaar en een chloridegehalte in het meer van 7,2 g/l Cl" in 1987 {zie paragraaf 3.1.1. C.) mag bij een verdere exponentiële afname volgens vergelijking (1) verwacht worden dat het chloridegehalte tot 1 g/l Cl" gedaald is omstreeks het jaar 2060. De vraag doet zich voor of optimalisatie van het beheer t.a.v. het zoutgehalte wenselijk en mogelijk is. De mogelijkheden om het Oostvoornse meer geforceerd te verzoeten of juist het zoutgehalte te verhogen wordt achtereenvolgens in het kort aangegegeven. Het doorspoelen met zoetwater kan in principe met water uit bijv, het Brlelse meer of het Hartelkanaal. Dit heeft echter als bezwaar dat de belasting met eutrofiërende stoffen sterk toeneemt. Het verhogen van het zoutgehalte door aanvoer van zoutwater uit de Noordzee kan uitgevoerd worden door het instellen van een continu debiet heeft grote financiële consequenties zal hebben. Een andere mogelijkheid is het eenmalig aanvoeren van een grote hoeveelheid zout water, zoals dat in 1973 ook is gedaan. Vanuit ecologisch oogpunt is het brakwatersysteem als soortenarm te omschrijven. Daartegenover staat dat het meer als brakwatersysteem, gelegen naast zoute wateren (Grevelingen en Noordzee) en zoete wateren (o.a. Brielse meer), een bijzondere plaats inneemt. Volgens de visrechthebbende, de hengelsportfederatie Randstad, voldoet het huidige zoutgehalte, aangezien het uitzetten van salmoniden mogelijk is.
I ministerie van verkeer en waterstaat
t I I I I I 1 I I I I I I I I I I I I I
rijkswaterstaat behoort bij: n o t a datum:
a u g u s t u s 1987
bladnr:
11
GWWS-87.411
Verandering van het zoutgehalte lijkt ook vanuit de overige recreatie niet aan een behoefte te voldoen.
Vooralsnog lijkt het Oostvoornse meer onder de huidige omstandigheden goed te functioneren en is er geen aanleiding om alternatieven t.a.v. het waterhuishoudkundig beheer te bestuderen.
Aanbevelingen waterkwaliteitsmetingen Uit het voorgaande blijkt dat het toekomstig waterkwaliteitsbeheer uitsluitend betrekking hoeft te hebben op een monitoring van de waterkwaliteit i.v.m. 1. controle van de toegekende functies en het toetsen aan de gestelde normen, 2. het bepalen van eventuele trends. Volgens de AMvB "Kwaliteitsdoelstellingen en metingen oppervlaktewater"
is de waterkwaliteitsbeheerder verplicht (routinematig) metingen
te verrichten, waarbij gelet moet worden op - de oogmerken van het routine onderzoek; - de bemonsteringslocatie; - het parameterpakket en de frequentie. OogmerkÏ voor het Oostvoornse meer zijn, gezien de functies die het bekken vervult, metingen t.a.v. bacteriologische kwaliteit en de algemene waterkwaliteit noodzakelijk. Locatie; - Algemene waterkwaliteit: de bemonstering kan gecontinueerd worden bij boei BG 3. - Bacteriologisch: voor de bacteriologische kwaliteit dient de bemonstering uitgevoerd te worden in de strook tussen het badstrand en de kiezeldam. Parameters: de relevante parameters zijn: - algemene waterkwaliteit: ortho-fosfaat, opgelost silicium, nitraat, nitriet, ammonium, temperatuur, doorzicht, chlorofyl-a, zuurstof en chloride; - bacteriologisch: thermotolerante coli en faecale streptococcen.
I
1 I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
ministerie van verkeer en waterstaat
rijkswaterstaat behoort bij: n o t a datum:
augustus 1987
bladnr:
12
GWWS-87.411
Frequentie; - algemene waterkwaliteit: uit de meetresultaten van de afgelopen jaren blijkt het seizoensverloop nagenoeg constant te zijn en dat de meest relevante gegevens in het zomerhalfjaar worden verkregen. De algemene waterkwaliteitsparameters kunnen daarom in de toekomst uitsluitend van maart (piek chlorofyl-a) t/m september bepaald worden; - bacteriologisch: maandelijks van april t/m september.
Kosten* De jaarlijkse kosten van de waterkwaliteismetingen worden geschat op: - bemonstering: 4 m.d.
f. 2.000,«
- analyses: nutriënten
a f, 25,=
per stuk
f. 875,=
chlorofyl-a a f. 31,«
per stuk
f. 217,=
a f . 50,= per stuk
f. 700,=
bacteriën
f. 1.792,= - rapportage: 2 ra.d.
f. 1.000,= f. 4.792,=
I T I I I I I I I I I 1 I I I I I I I I I
rijkswaterstaat
ministerie van verkeer en waterstaat
behoort b(J:
nota
datum:
augustus
bladnr:
13
GWWS-87.411 1987
Literatuur >. openbaar
Lichaam
Rijnmond,
1978. Basisplan
Oostvoornse
meer
en
Sluftergebied (interimrapportage). 2. Leewis, R.J,, 1978. Dierlijk en plantaardig leven in het Oostvoornse meer, DDMI-78.312.
3. Waterloopkundig Laboratorium, 1980. Milieuchemische aspecten van het storten van baggerspecie uit de Maasmond, de Botlek- en de Waalhaven in het ovm. M1501/Ml 549.
4. Waterloopkundig Laboratorium, 1981. Waterkwaliteitsaspecten tijdens en na het storten van baggerspecie uit de Maasmond, de Botlek- en de Waalshaven in het Oostvoornse meer, M1501/M1549.
5. Rijkswaterstaat, 1978. Aspecten van verontdieping van het Oostvoornse meer met onderhoudsbaggerspecie. 6. Rijkwaterstaat, Directie Waterhuishouding en Waterbeweging, district zuidwest, 1982. Resultaten van chloride-, temperatuur- en zuurstofmetingen in het Oostvoornse meer. Nota 71.012.01.
7. Rijkswaterstaat, RIZA, 1983. Bacteriologisch onderzoek in het Noordelijk Deltabekken in 1983. Nota 83-077. 8. Rijkswaterstaat, 1986. Zwemwateronderzoek in de rijkswateren in de jaren 1982 t/m 1985.
444
g u.
443
442
441
Rijksnaterstaat Dienst Getij detmteren Middelburg
fifl- 2 Temperatuur (°C), 1980-1986
20. 3E
3K
31
3E
15. 3 E
'
3E
10.
IE ]E
5.
3E
m
1! E
0. 1
J
'
F
' «
'
A
Tijdas
"
M
in maanden
" j
1
A
' S
1
0
1
Af
1
,0
fig.3
Rijkswaterstaat Dienst Getljdewateren Middelburg
Zuurstofverzadigingspercentage (%), 1980-1986
1
120. •M
T
1 90.
JE
r
_
1
I l
3 !
iE
i
1
ï
-
ï
l
•
60.
30.
0. F
'
M
'
A
'
M
'
Tijdas in maanden
J
'
J
'
1
s
1
0
'
N
'
D
I i
0
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
M j
o
1
1
1
-r
IJ
t
_io
i i i
10
10
'
e ao
» f
i
t
ao
30
90
i •
40
l!
40
16-1 - 73 o
40
W«K/ 8-5-73
13-6* 73 1
1
!
r * *
X
•
1
10
10
f
in
/
f
]
t
(
t t
£
t
20
«o
f
1
1
/
t
30
30
•
*o
5?
4-7- 73
\
40
40
4-9*'73
w?'
6• 1 1 ' '73
Figuur 4: Verloop in temperatuur { ) (*C), chloridegehalte (g Cl"/D (—) en zuurstofgehalte {mg 0 2 /l) {+ — +) over de verticaal ( l i t . 6).
I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
— --temperatuur *C
2
3
4
10
12
5
6
14
16
1fl
e
G
zuurstofgehalte m g / l chloridegehalte g / l
figuur 5« verloop in temperatuur,chloride- en zuurstofgehalte op 3G3, d.d. 28 juli 1987.
FIG.6
OOSTVOQRNSE MEER jaar gemiddeld
r-Rijkswaterstaat Glanst Getijdauataran Hlddalöurg
chloridegehalte
" "\
1
i 1
198B JAAR
1990
F1G.7 Rijkswaterstaat Dienst Setijdewateren Middelburg
0P04-P
0.50^
0.40.
0.30.
0.20.
r 0.10. 0.00. 80
81
82 Tijdas in jaren
83
84
85
86
FIG. 8 Rijkswaterstaa t Dienst Getijdewateren Middelburg
N MINERAAL
BG3
0.50,
0.40.
0.30,
0.00,
80
81
82 Tijdas in jaren
83
84
85
86
FIG. 9 Rijkswaterstaat Dienst Getij dewateren Middelburg
QPG.SI 3G3
i.20.
0.90.
0.00.
80
8i
82 Tijdas in jaren
83
84
85
86
fjg.10
Rijkswaterstaat Dienst Getijóewateren Middelburg
Doorzicht (dm), 1980-1986
96.
72.
3!
48.
3!
\
n
if
ii
)
3f
'
ii
ï'
1
l
m
24.
0.
J1
.
r .
'
w
'
Ü
'
«
'
J
Tijdas in maanden
'
j
' ^
' s
' o
'
*
>
0
FIG.11
Rijkswaterstaat Dienst Gatijt/enateren Middelburg BG3
80.
15.
10.
5.
0. —
80
86 Tijdas in jaren
I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
20
0 < •', < 16 UW < 20
40
20 < V. < '6 «m < 40
60
40 < •(. < 16 «m < 60
70
60 < */. < 16 >*m < 7O
Figuur 12: Gebieden met gelijke gehalten aan s l i b (% kleiner dan 16 \m) ' U i t . 3)
Figuur 13s Monsterpunten bodemkwaliteit, ( l i t . 3)