5.20 Plaatwerk 5.20.1 Algemeen Onder plaatwerk vallen zowel de constructies in bewerkte aluminium platen als de samengestelde platen. Bij deze samengestelde platen, ook wel sandwichpanelen genoemd, gaan we uit van een opbouw bestaande uit een eventueel bewerkte aluminium plaat waartegen een thermische isolatie wordt geplaatst (al dan niet verlijmd) met aan de binnenzijde een dampscherm dat in de meeste gevallen bestaat uit een aluminium of stalen plaat. In de meeste gevallen wordt er uitgegaan van de legering 1050A (moffelkwaliteit) of 5005 (anodiseerkwaliteit). Beide kwaliteiten zijn goed te plooien en te lassen. 5.20.2 Productie en plaatsing De maximale afwijking van vlakheid in onbelaste toestand en gemeten in het vlak van het paneel mag niet meer bedragen dan +/- 5mm/m met een absoluut maximum van +/- 10 mm. De maximale afwijking van vlakheid over een beperkt oppervlak mag over een afstand van 100 mm niet meer bedragen dan +/- 1mm en over een afstand van 500 mm niet meer dan +/- 2 mm. Een paneel mag na montage niet meer dan 5 mm scheluw zijn. 5.20.3 Aandachtspunten • Cassettegevels worden beschouwd als constructies die aan welbepaalde esthetische en mechanische eisen (meestal windlasten) dienen te voldoen. De dichtheid van deze gevels beperkt zich tot slagregendicht waarbij men steeds moet zorgen dat de achterliggende constructie (meestal lot ruwbouw) luchtdicht is. • Indien de samengestelde platen in de sponning der aluminium profielen worden geplaatst dient men erop te letten dat de aandrukking der dichtingen voldoende blijft. Dit kan men realiseren door de uitvulling in een voldoende drukvast materiaal te voorzien.
6. Glasplaatsing 6.1. Algemeen Het plaatsen van het glas gebeurt meestal op de bouwplaats na de montage van de ramen in de ruwbouw. In functie van de afmetingen en het geveltype kan men overwegen om het glas in het atelier te plaatsen. Aandachtspunt hierbij is het correct plaatsen van de glassteunen opdat het glas nooit verschuift door het transport naar en op de bouwplaats. Men onderscheidt 2 plaatsingssystemen namelijk: a) Plaatsing met dichtingsprofielen ook droge beglazing genaamd Hierbij moeten de hoeken goed dicht zijn en de rubbers moeten een druk op het glas uitoefenen tussen de 0,5 en 1,5 kN per meter. b) Beglazing met elastische kit. De plaatsing van het glas dient in overeenstemming te zijn met de technische voorlichting TV 221: plaatsing van glas in sponningen van het WTCB.
6.2. Opbouw sponning De dubbele en gelaagde beglazing dient steeds geplaatst te worden in gedraineerde sponningen. De minimale oppervlakte bedraagt 50 mm2 per opening, hetzij een ronde opening van minimum 8 mm diameter, hetzij een sleuf van 5 mm bij 15 mm. Elk raam dient minimaal voorzien te zijn van: • 2 openingen, tot 1000 mm glasbreedte. • 1 bijkomende opening per 500 mm supplementaire raambreedte. De minimale sponninghoogte en -breedte dienen te voldoen aan TV 221. Bij bijzondere glassoorten, bv. inbraakvertragende, kogel- of brandwerende beglazing, dienen de eisen van de glasfabrikant ten aanzien van de benodigde sponningvorm te worden gevolgd. Onder in de sponning dienen de verschillende groeven in het profiel door uitfrezen met elkaar verbonden te worden om de afvoer van het condensatiewater mogelijk te maken.
aluminium center belgium 2008
79
6.3. Glasondersteuning De beglazingsblokjes dienen te voldoen aan onderstaande tabel: ( zie ook TV 221)
Functie
Vorm
Steunblokjes Stelblokjes Spatieblokjes of rugvulling Het gewicht van de beglazing dragen en Iedere verschuiv- Iedere beweging loodrecht op het beglazingsvlak verhinderen. een correcte plaatsing toelaten. ing in het vlak van het raam verhinderen. Goed vlak in beide bladen dragend.
Materiaal Geïmpregneerd hardhout of synthetische rubber met 75A shorehardheid of kunststof. Voor gelaagd glas uitsluitend synthetisch materiaal . Moet compatibel zijn met de kitten van de dubbele beglazing. Voor beglazing met siliconen rugvulling is het gebruik van blokjes van siliconen noodzakelijk. Plaats Bij vaste ramen de blokjes op 1/5 à 1/10 van de breedte uit de glashoeken plaatsen. Voor de overige raamtypen zie overzicht.
80
Dikte
Gelijk aan de omtrekspeling.
Breedte
Gelijk aan de dikte van de beglazing + 2 mm.
Lengte
Voor veiligheidsbeglazing volgens de instructies van de glasproducent.
aluminium center belgium 2008
Vlak en goed gepositioneerd t.o.v. het glas. EPDM 75A shorehardheid.
Rugvulling: voegvormend bandmateriaal met gesloten cellen, hetzij beglazingsprofielen. Blokjes: EPDM of gelijkwaardig met 60A Shorehardheid. Rugvulling: ononderbroken banden in polyethyleenschuim met gesloten cellen. Beglazingsprofielen: in EPDM of siliconenmateriaal.
Verdeeld over de omtrekspeling op de plaats, aangegevenin het overzicht. Gelijk aan de omrekspeling.
Blokjes op de plaats aangegeven in het overzicht, en aan weerszijden van het glas ononderbroken band en/of voorgevormd beglazingsprofiel aan weerszijden van de beglazing. Blokjes gelijk aan de zijspeling. Bij voorgevormd afdichtingmateriaal mag de druk op de glasranden niet meer zijn dan 1,5 KN per strekkende meter. 8 à 10 mm.
Gelijk aan de dikte van de beglazing+ 2mm. Minimaal 5 cm/ Blokjes 5 cm. Bij voorgevormd afdichtingmateriaal gelijk aan de omtrek van het raam.
Kwaliteitseisen & Aanbevelingen - september 2000
aluminium center belgium 2008
81
Kwaliteitseisen & Aanbevelingen – september 2000
82
aluminium center belgium 2008
7. Transport en opslag 7.1. In de werkhuizen 7.1.1. Extrusie Het te behandelen aluminium moet zodanig worden opgeslagen en vervoerd dat vochtvorming op het aluminium, als gevolg van condens of regen, wordt voorkomen. 7.1.2. Systeemleveranciers - oppervlaktebehandelaars – constructeurs Door de spontane vorming van zijn beschermende oxidatielaag, wordt aluminium terecht beschouwd als een van nature niet-corrosief materiaal. Aluminium is echter wel onderhevig aan incidentele corrosie. Teneinde beschadigingen te voorkomen, dienen volgende voorzorgsmaatregelen getroffen te worden: • Stockeer de profielen in een droge en condensvrije ruimte. • Vermijd elk mogelijk contact met staal door bescherming met hout of kunststof. • Stockeer de profielen horizontaal op een dusdanige wijze dat ze niet over elkaar schuiven bij het uithalen en in de lengte voldoende ondersteund zijn teneinde vervorming tijdens de opslag te voorkomen. • Stockeer de profielen steeds in verpakte vorm (zoals bijvoorbeeld in chemisch neutraal papier, karton of plasticfolie). • Brute, geanodiseerde of gemoffelde profielen dienen met evenveel zorg en voorzichtigheid te worden behandeld. • Stockeer indien mogelijk per soort. • Verwijder de verpakking juist voor het gebruik. • Gebruik bij het verwerken steeds een zuivere ondergrond. De afgewerkte elementen moeten afzonderlijk en met zorg gestapeld en eventueel verpakt worden. Hiervoor kunnen beschermfolies gebruikt worden. Bovendien kan gebruik gemaakt worden van hoekbeschermers (kunststof ). Bij toepassing van beschermfolies of zelfklevende tapes mogen enkel producten gebruikt worden die geschikt zijn voor deze toepassing (UV-bestendig). De beschermproducten mogen max. 6 maanden aangebracht blijven en moeten verwijderd kunnen worden zonder lijmresten na te laten.
7.2. Op de bouwplaats 7.2.1. Algemeen Evenals andere bouwonderdelen vereisen aluminium gevelelementen een eigen behandelingswijze op de bouwplaats. Het in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen zal bijdragen tot een goed afgewerkt eindproduct. 7.2.2. Transport van de fabriek naar de bouwplaats Het transport gebeurt bij voorkeur met een vrachtwagen voorzien van luchtvering waarbij de gevelelementen op een zodanige wijze gestapeld en beschermd zijn dat beschadigingen en vervuiling voorkomen worden. Op de bouwplaats kan de folie het aluminium blijven beschermen tijdens de verdere uitvoering van de bouwwerken (b.v. tegen cement, pleisterwerk of verf ). 7.2.3. Controle op de bouwplaats Bij aflevering van de elementen op de bouwplaats dient men deze te controleren op zichtbare gebreken door het transport. Verder dient men na te kijken of de elementen vervaardigd zijn conform de overeenkomst. 7.2.4. Transport op de bouwplaats Lossen, horizontaal en verticaal transport op de bouwplaats moet met de nodige voorzichtigheid geschieden. Tijdens deze transporten mogen er geen belastingen voorkomen die de gevelelementen kunnen vervormen of beschadigen. Hierbij vestigen we de aandacht op het feit dat de hijsbanden, bij verticaal transport, niet rechtstreeks in contact mogen komen met de vulelementen van het schrijnwerk. 7.2.5. Opslag op de bouwplaats De opslagplaatsen dienen vanaf de openbare weg goed bereikbaar te zijn voor normale transportmiddelen. Veel beschadigingen kunnen worden voorkomen door de gevelelementen deugdelijk in een droge ruimte op te slaan.
aluminium center belgium 2008
83
Als opslagruimte op de bouwplaats komt in aanmerking: • Een aparte loods. • Een (zee)container. • Een aparte ruimte op de vloer van het in aanbouw zijnde gebouw. Buitenopslag is alleen verantwoord indien ervoor wordt gezorgd dat de materialen voldoende vrij van de grond staan en voldoende zijn afgedekt (beschermd) en belucht. Dit laatste is van belang om schade (bv. vlekvorming op profielen t.g.v. condensvorming te voorkomen. Het verdient aanbeveling de opslag op de bouwplaats tot een zo kort mogelijke periode te beperken. 7.2.6. Voorzorgen tegen beschadiging op de bouwplaats De voorzorgsmaatregelen tegen beschadigingen worden mede bepaald door de methode van bouwen, de organisatie van de bouw en vooral door het tijdstip van de montage. Het is in elk geval wenselijk dat de opdrachtgever met de opdrachtnemer vroegtijdig overleg pleegt op welke wijze beschadigingen zijn te voorkomen ( best al in contractfase te bespreken). Dit is van groot belang, omdat sommige beschadigingen (bijvoorbeeld veroorzaakt door staalslijpsel, boorsel, lassen e.d.) vrijwel niet te herstellen zijn. Het moet worden benadrukt dat het voorkomen van beschadigingen door het kiezen van een juiste werkmethode of organisatie van de bouw altijd effectiever is dan welke bescherming ook. Het verdient daarom aanbeveling het schrijnwerk pas te plaatsen na de ruwbouw. Meermaals wordt vastgesteld dat beton - of mortelresten op het aluminium en het glas tot onherstelbare schade leiden aangezien deze niet onmiddellijk verwijderd werden. De opdrachtgever dient mede, tijdens de bouwperiode, te voorkomen dat de elementen door de overige bouwwerkzaamheden beschadigd worden.
8. Plaatsing van aluminium schrijnwerk 8.1. Algemeen Als leidraad voor het plaatsen van een schrijnwerkelement kan TV 188 “Plaatsing van buitenschrijnwerk” geadviseerd worden. De plaatsing gebeurt op basis van de door de opdrachtgever goedgekeurde tekeningen. Het verdient aanbeveling pas met de plaatsing van de gevelelementen in de bouw te starten wanneer, in opdracht van de opdrachtgever, is vastgesteld dat de maatafwijkingen van de volledige bouwkundige constructie binnen de overeengekomen toleranties ten opzichte van de as- en stramienlijn alsmede peilmaten liggen. Voor het goed functioneren van gevelelementen is de correcte plaatsing van groot belang. Gevelelementen mogen na aflevering niet door onjuiste behandeling en/of plaatsing aan kwaliteit inboeten. Hiervoor is het noodzakelijk dat de plaatsing steeds door of onder begeleiding van ervaren mensen wordt uitgevoerd. Als algemene regel dient men ervan uit te gaan dat aanpassingen aan de ruwbouw steeds door de opdrachtgever worden uigevoerd. Ook dient er vooraf afgesproken te worden wie het verticaal transport voor zijn rekening neemt. De ruwbouw dient een vlakke, haakse en scheluwvrije aansluiting van de gevelelementen mogelijk te maken. De opdrachtgever dient de nodige peilen en aslijnen tijdig te laten uitzetten.
8.2. Verankeringen Alle verankeringen, voor zover niet vervaardigd uit roestvrij staal of aluminium, dienen afdoende tegen corrosie te zijn beschermd en mogen zelf ook geen aantasting aan het aluminium gevelelement veroorzaken. Het aantal, de plaats en de wijze van verankering moeten zodanig zijn gekozen dat de krachten, die op het gevelelement worden uitgeoefend, op de bouwkundige constructie worden overgedragen. De plaats en de uitvoering van de ankers of andere bevestigingsmiddelen dienen zodanig te zijn gekozen dat het gevelelement niet door de bouwkundige constructie kan worden belast en dat het element niet door het monteren wordt vervormd.
84
aluminium center belgium 2008
Lengteveranderingen, veroorzaakt door temperatuurswisselingen, moeten ongehinderd kunnen plaatsvinden. De grootte van de te voorziene lengteverandering kan bepaald worden door berekening. De lengteverandering L wordt door volgende formule bepaald: Δ L = α x Δ t x L Δ t = t - t0 α: de lineaire uitzettingscoëfficiënt van het materiaal t: de uiterste temperatuur (max. of min. ) (° C) t0: de temperatuur bij fabricage (° C) L: de proeflengte in mm bij temperatuur to In onderstaande tabel zijn enkele lineaire uitzettingscoëfficiënten van bouwmaterialen opgenomen: MATERIAAL ALUMINIUM ROESTVRIJ STAAL STAAL KOPER ZINK GLAS METSELWERK GEWAPEND BETON HARD PVC HOUT
UITZETTINGSCOEFFICIENT IN MM per ° C PER MM x 10-6 23 – 24 17 12 17 27 8 – 10 7 11 – 14 60 – 80 5–8
Rekenvoorbeeld: · Aluminium profiel: L = 3 000 mm · Fabricagetemperatuur to = 20° C · Wintertemperatuur tmin = - 20° C · Zomertemperatuur: tmaxi = + 60° C Δ L = +/- 0,000023 x 40 x 3000 Δ L = +/- 2,76 mm N.B. In onze streken mag men de te verwachten lengtevariatie op ± 1 mm/m aluminium profiel begroten. Ramen en deuren Als algemene regel wordt gesteld de ankers te plaatsen met een tussenafstand van maximum 750 mm en ongeveer 200 mm afstand van elke hoek of stijlen van het vaste kader. Bij beweegbare raam- of deurdelen is het aan te bevelen om de verankering te plaatsen in de onmiddellijke nabijheid van de draai-, scharnier- en sluitpunten. Gevels Hier dient het type van verankering (vast, dilaterend, enz .) evenals het aantal bepaald te worden in functie van het soort gevel en de aard van de ruwbouw. In de meeste gevallen zal dit het onderwerp zijn van een aparte studie. Aandachtspunt bij het ontwerp van een gevel is wel ervoor te zorgen dat de gewichtsankers der stijlen op hetzelfde niveau worden voorzien en dit om eventuele glasbreuken door verschil in uitzetting der stijlen te voorkomen.
aluminium center belgium 2008
85
8.3. Uitzetvoegen Bij de plaatsing van het schrijnwerk dient men enerzijds rekening te houden met de aanwezigheid van eventuele bewegingsvoegen in de ruwbouw als anderzijds met de uitzetmogelijkheid van het aluminium schrijnwerk zelf. Uitzet- of zettingsvoegen in de ruwbouw Het bestaan van deze voegen dient van bij de studie van het schrijnwerk gekend te zijn. Dit houdt in dat deze voegen duidelijk op de architectuur - en ruwbouwplannen weergegeven zijn. Het schijnwerk dient ontdubbeld te worden ter hoogte van deze voegen aangezien de te verwachten bewegingen van de ruwbouw (+/- 20 mm) ongehinderd moeten kunnen plaatsvinden. Deze ontdubbelingen dienen ook voorzien te worden in al de afwerkbeplating die aansluit op dit schrijnwerk. De waterdichtheid ter hoogte van deze ontdubbelingen wordt in de meeste gevallen gerealiseerd d.m.v. epdm-slabben. Een thermische isolatie tussenbeide verhindert een eventuele koudebrug. Uitzetting van het schrijnwerk onder invloed van een temperatuursgradiënt De verankeringswijze van het schrijnwerk dient zodanig ontworpen te zijn dat de dilatatie van het aluminium ongehinderd kan plaatsvinden. In de praktijk komt dit erop neer dat voor stelsels van meer dan 4 meter lengte men werkt met gewichts- en windverankeringen. De gewichtsverankeringen nemen het gewicht van het schrijnwerk evenals de windlasten op terwijl de windankers zodanig ontworpen zijn dat deze enkel de windlasten opnemen en de vrije beweging van het alu toelaten. De eventuele koppelingen van de schrijnwerkgehelen dienen op zich ook de uitzetting van de profielen toe te laten waarbij de dichtheid tussenbeide verzekerd blijft. In de meeste gevallen voorzien de systeemleveranciers hiervoor aangepaste dichtingsstukken.
8.4. Bouwfysische aspecten 8.4.1 Dichtheid De raamaansluitingen dienen van een dubbele afdichting te zijn voorzien: een waterkering aan de buitenzijde en een tochtdichting aan de binnenzijde. Dichtingsvoegen die aan de buitenzijde zijn toegepast worden geacht onder regenbelasting op den duur water door te laten, o.a. door de pompwerking van het gevelelement. In de constructie dienen voorzieningen te zijn aangebracht om dit water naar buiten af te voeren. Het gebruik van EPDM-slabben is soms aangewezen om de dichting rondom het schrijnwerk te verzekeren. Dit is ondermeer aangewezen indien de ramen niet achter de neg van het metselwerk wordt geplaatst of bij gevels. Boven de ramen dient ook steeds een waterkering te zitten die in de meeste gevallen verwerkt is in de ruwbouwfase. 8.4.2 Isolatie De thermische isolatie dient ervoor te zorgen dat er zich geen koudebruggen vormen rondom het schrijnwerk. Aandachtspunten hierbij zijn het vermijden van rechtstreeks contact met het buitenspouwblad (vochtdoorslag voorkomen) en anderzijds het correct plaatsen van de isolatie bij gebruik van slabben (voorkomen van condenstatie tegen de slabben). De thermische isolatie kan ook bijdragen tot de akoestische prestaties van het schrijnwerk, op voorwaarde dat zijn volumemassa voldoende is, maar indien de eisen m.b.t. akoestiek vrij streng zijn zal dit niet volstaan en zal men bijkomende maatregelen moeten treffen. Dit kan o.a. door het voorzien van een stalen omkasting rondom het schrijnwerk.
86
aluminium center belgium 2008
In onderstaande tekeningen is een overzicht van de diverse principeaansluitingen weergegeven: Ramen:
aluminium center belgium 2008
87
Gevels:
8.5. Controle van geplaatste gevelelementen Na de plaatsing dient te worden gecontroleerd of: • De beweegbare delen en het hang- en sluitwerk goed en soepel functioneren. • Het oppervlak vrij van beschadigingen is, met inachtneming van : Voor binnen geldt een beoordelingsafstand van 3 meter. Voor buiten geldt: beoordeling vanaf maaiveld binnen een ooghoek van 45° (horizontaal/ verticaal) en op een afstand van ten minste 5 meter voor het oppervlak van de gevel. (in alle gevallen vindt de beoordeling plaats met het ongewapend oog). • De beglazing onbeschadigd is. • De bouwkundige aansluitingen (bijvoorbeeld kitvoegen) correct zijn uitgevoerd. Na plaatsing zal het schrijnwerk “fabrieksschoon” worden opgeleverd. Hieronder wordt verstaan het eenmaal verwijderen van kitresten, kitvlekken, raammerken en stickers op het glas. Het verwijderen van bouwvuil, stof, het wassen en zemen van de ruiten valt hier niet onder. Wij dringen erop aan de oplevering zo snel mogelijk na de plaatsing te laten doorgaan.
88
aluminium center belgium 2008
8.6 Maatafwijkingen van de constructie Er moet zodanig geconstrueerd worden dat beperkte maatafwijkingen zonder schade kunnen worden opgenomen. Het gaat hier om maatafwijkingen die een gevolg zijn van: • Toleranties op eigen werk. • Temperatuurswisselingen. • Toleranties en gebruikelijke beweging van het bouwkundig werk. Het is noodzakelijk de te verwachten ruwbouwtoleranties ten opzichte van de aslijnen alsmede de bewegingsveranderingen ter hoogte van de uitzetvoegen voor het desbetreffende bouwkundige werk voor aanvang van de studie te ontvangen van de opdrachtgever. Wat betreft toleranties op geplaatste ramen zijn volgende afwijkingen aanvaardbaar: • Afwijking op de verticaliteit: <= 2mm/m • Afwijking op de horizontaliteit: <= 2mm/m de maximale absolute afwijking mag slechts 5mm bedragen. Voor verdere informatie verwijzen we naar de TV 188 “Plaatsing van buitenschrijnwerk”.
8.7 Herstellen van beschadigingen op de bouwplaats Tijdens de assemblage in de fabriek, het transport en de montage op de bouwplaats en vanaf het tijdstip van montage tot aan de oplevering, kunnen lichte beschadigingen aan de oppervlaktebehandeling van de gevelconstructie, zoals krasjes en dergelijke, optreden. In het algemeen zijn deze beschadigingen niet schadelijk voor de constructie, maar kunnen ze om esthetische redenen worden bijgewerkt. Hierbij moet opgemerkt worden dat het niet of nauwelijks mogelijk is de beschadigingen onzichtbaar te herstellen, o.a. als gevolg van de optredende dikteverschillen van de afwerklaag. Het beste resultaat wordt verkregen door de beschadigingen te reinigen, te ontvetten en te schilderen. Onderdelen die op diverse plaatsen beschadigd zijn, dienen na het reinigen en ontvetten in zijn geheel overschilderd te worden. De toe te passen lak dient in overleg met het lakapplicatiebedrijf te worden gekozen. Beschadigingen aan geanodiseerde oppervlakken kunnen niet hersteld worden.
9. Afdichtingstechnieken 9.1. Algemeen Bij de aansluitingsvoegen tussen het schrijnwerk en bouwkundig werk moeten de voegvorm, de voegafmetingen en het gekozen afdichtingsmateriaal goed op elkaar worden afgestemd. Bovendien wordt de kwaliteit van de afdichting mede bepaald door de uitvoerder. Het is daarom van groot belang dat duidelijke en schriftelijke afspraken worden gemaakt ten aanzien van de toelaatbare toleranties en de maximaal toegestane beweging van de bouwdelen. Indien hiermee in het ontwerpstadium onvoldoende rekening is gehouden, kunnen de voegafmetingen zo gering worden dat het toegepaste afdichtingsmateriaal een te grote beweging op moet nemen.
9.2. Afdichtingsmaterialen Onderstaande producten hebben in de loop van de jaren hun geschiktheid bewezen voor het afdichten van de naden tussen het vast kader en de bouwkundige constructie en tussen de kozijnen onderling. • Kitten: polysulfide, neutrale siliconen, polyurethaan, oplosmiddelhoudend acrylaat en kunstrubbers. • Voorgevormde kitlinten: macro-polybuteenband, polyisobutyleen-butylband en butylband. • Schuimbanden: polyethyleen (gesloten cellen) schuimstrip, polyether (open cellen) schuimband, geïmpregneerde ’groeiband’ (géén bitumen) en neopreen schuimband. • Profielen: siliconen, neopreen en EPDM. • Folies: op basis van butyl en EPDM.
9.3. Uitvoering De plaatser wint bij de fabrikant van de kit informatie in over de compatibiliteit van de gekozen kit met de aangrenzende materialen in functie van: • De aard en de poreusheid van de ondergrond. • De oppervlaktebehandeling van de aangrenzende materialen. • De voegbodem. Het plaatsen van een geschikte voegbodem als drager voor de kitvoegen is absoluut noodzakelijk. Kitten van het type G zijn geschikt voor het opvoegen van beglazing. Kitten van het type F zijn geschikt voor bouwvoegen. Voor verdere informatie verwijzen wij naar de STS 56.1.
aluminium center belgium 2008
89
Klasse 25 20 12,5 7,5
Amplitudefactor (k)% 25 20 12,5 7,5
Kitsoort G/F G/F F F
.
10. Reiniging en onderhoud 10.1. Algemeen Aluminium gevelelementen die zijn voorzien van een degelijke oppervlaktebehandeling volgens de voorschriften vermeld in Hoofdstuk 4, staan onder normale omstandigheden en bij een correcte reiniging en onderhoud borg voor een zeer lange levensduur. De wijze en frequentie van het reinigen bepalen voor een groot deel de levensduur van de oppervlaktebehandeling. Hieronder wordt met name ingegaan op de reiniging en het onderhoud van de aluminium gevelelementen voor een gebouw dat in gebruik is. Tijdens de bouwfase kunnen er evenwel situaties ontstaan die de profielen en het glas ernstig kunnen aantasten. De invloed van beton - en mortelspecie, cementwater e.d. is uitermate schadelijk. Dergelijke verontreiniging dient door de vervuiler onmiddellijk met veel zuiver water afgespoeld te worden. Ook is het noodzakelijk om in ontwerpfase reeds rekening te houden met later uit te voeren reinigings - en onderhoudswerken aan de gevels. Hierbij is de toegangelijkheid en vervangbaarheid van het geveldeel een niet uit het oog te verliezen aspect. 10.1.1. Uiterlijk Het uiterlijk van een vuil gebouw verliest zijn glans en is als dusdanig minder representatief. Vuilconcentraties, vooral streepvorming op de gevels, versterken dit beeld. Uiteraard geldt dit ook voor het glas. Vuile ruiten belemmeren bovendien een goed doorzicht. Periodieke reiniging is dan ook essentieel voor de representativiteit van een gebouw. 10.1.2. Beperking van de veroudering van de beschermlaag Door periodiek de verontreiniging te verwijderen, wordt voorkomen dat de hierin aanwezige chemische stoffen op de beschermlaag inwerken. Beschermlagen zijn gevoelig voor zuren, zouten en andere agressieve stoffen en verouderen hierdoor sneller. Daarnaast kunnen dikke vuillagen meer vocht opnemen en vasthouden, hetgeen de agressiviteit op de ondergrond vergroot. 10.1.3. Levensduur van de oppervlaktebehandeling De praktijk heeft uitgewezen dat een goed aangebrachte lak - of anodisatielaag, indien periodiek gereinigd, tientallen jaren zijn beschermende en esthetische eigenschappen behoudt. Het is een garantievoorwaarde dat de gevel correct en tijdig wordt gereinigd. Hiervoor raden wij aan een beroep te doen op gespecialiceerde bedrijven en een onderhoudscontract met hen af te sluiten.
90
aluminium center belgium 2008
10.2. Reinigingsfrequentie De reinigingsfrequentie wordt enerzijds bepaald door de aard van de vervuiling en de vervuilingsgraad en anderzijds door het concept van de gevel. Vervuilingsfactoren zijn o.a.: • • • • •
Spoorverkeer (tram en/of trein). Chloride neerslag nabij de zee (een kuststrook tot ca. 10km landinwaarts). Stedelijk en/of industrieel gebied. Naburige werven. Nauwelijks of niet beregende geveldelen.
Indien sprake is van één of meerdere van deze vervuilingsfactoren, spreken wij van een verhoogde belastingsfactor, in alle andere gevallen spreken wij van een normale belastingsfactor. Naast de vuilbelastende factoren speelt de mate van beregening van de gevel een belangrijke rol. Het is bekend dat gevels, bijvoorbeeld onder overstekken, luifels, ... gevoeliger zijn voor aantasting dan gevels die regelmatig beregend worden. Om een indicatie te geven met welke reinigingsfrequentie in eerste instantie rekening moet worden gehouden, is hieronder een reinigingsfrequentietabel opgenomen. Indicatie gevelreinigingsfrequentie voor aluminium gevelelementen
Belastingsfactor Binnenland Kuststrook
Vlakke beregende gevels
Geprofileerde en/of niet beregende gevels
Verhoogd 2x per jaar 3x per jaar
Verhoogd 3x per jaar 4x per jaar
Normaal 1x per jaar 2x per jaar
Normaal 2x per jaar 3x per jaar
Voor een definitieve vaststelling is het raadzaam na één of twee reinigingsbeurten de gevel te inspecteren. Bij deze inspectie moet met name gekeken worden naar de graad en de aard van de vervuiling en naar de plaatselijke vervuilingsinvloeden. Ondanks een zorgvuldige reiniging met de juiste frequentie zal een laklaag verouderen. Vooral die geveldelen die door de zon worden beschenen gaan op de duur verweren en kunnen daardoor een deel van hun glans en kleur verliezen. Om esthetische redenen kan eventueel een behandeling, na reiniging, met een conserverende was een nuttig effect hebben. Als indicatie voor de frequentie van een dergelijke behandeling geldt een termijn van één maal per jaar, doch dit is geheel afhankelijk van het gebruikte product, van de kwaliteit van de ondergrond en van de ligging van het gebouw. Ook een anodiseerlaag kan door de jaren heen iets van zijn oorspronkelijke glans verliezen. Behandeling met een conserverende was kan ook hier een oplossing bieden.
10.3. Reinigingsmethode De reinigingsmethode is afhankelijk van o.a. • De bereikbaarheid. • De opbouw en detaillering van de gevel. • De mate van vervuiling. Het is de taak van het (gevel)reinigingsbedrijf voor deze situaties de juiste methode(n) aan te wenden. Voor het overgrote deel staat de werkmethode van een normale reiniging vast. De volgende behandeling is gebruikelijk, waarbij het reinigen van boven naar beneden moet gebeuren: • Het afspuiten van een geveldeel met koud leidingwater, om het grove losse vuil, bijvoorbeeld opgewaaid zand, te verwijderen • Het aanbrengen van een al dan niet verdund neutraal reinigingsproduct (pH tussen 6 en 8). • Na voldoende inwerktijd, conform de productinformatie, het product verwijderen. • Het zo behandelde geveldeel overvloedig met leidingwater afspoelen
10.4. Eisen aan reiniging- en conserveringsmiddelen Voor al de te gebruiken reinigings- en conserveringsmiddelen geldt dat deze de toegepaste materialen in de gevel niet mogen aantasten. Alleen het gebruik van neutrale middelen, met een pH tussen 6 en 8, zijn toegestaan. Daarnaast mogen deze middelen het oppervlak niet krassen. Het reinigen met gebruikmaking van staalwol, schuurpapier e.d. is uiteraard eveneens niet toegestaan. Soms is het aangewezen van vooraf testen te laten uitvoeren die aantonen dat het voorgestelde product compatibel is met de toegepaste materialen zoals daar zijn de profielen, het glas, de dichtingsrubbers en de kitvoegen.
aluminium center belgium 2008
91
10.5. Onderhoud 10.5.1. Hang- en sluitwerk Hang- en sluitwerk van ramen en deuren dient regelmatig onderhouden te worden. Ten minste eenmaal per jaar dient hang-en sluitwerk gecontroleerd en gesmeerd te worden. Mechanische aandrijvingen zoals vloerpotten, deurdrangers, automatische schuifdeuren en tourniquets moeten bij veelvuldig gebruik met hogere frequentie worden onderhouden. De leveranciers van deze materialen beschikken over onderhoudsfiches die duidelijk opgeven hoe het onderhoud moet geschieden. Het is aan te bevelen om voor het onderhoud van hang- en sluitwerk en mechanische aandrijvingen met de opdrachtnemer een onderhoudscontract af te sluiten voor een blijvende optimale werking van deze producten. 10.5.2. Kitvoegen tussen schrijnwerk en ruwbouw Door de werking van de gevel als gevolg van temperatuurverschillen alsmede door de invloed van UV-straling, wordt een kitvoeg voortdurend belast. Ter voorkoming van eventuele lekkage is het noodzakelijk kitvoegen periodiek (eenmaal per ca. 3 jaar) te inspecteren en waar nodig plaatselijk te herstellen. 10.5.3. Dichtingsrubbers Een periodieke controle van de beglazingsrubbers en van de middendichtingen der opengaande vleugels is wenselijk, met name de kwaliteit van de hoekverbindingen dient gecontroleerd te worden. Een tweejaarlijkse controle van de dichtingsrubbers is aangewezen. 10.5.4. Gevels voorzien van structurele verlijmde beglazing De structurele voegen van deze gevels dienen onderworpen te worden aan een peridiek onderhoud. Normaal gezien gaat men uit van een tweejaarlijks onderhoud dat moet uitgevoerd worden door de gevelbouwer of door een gespecialiseerd onderhoudsbedrijf. De bevindingen van dit onderhoud dienen overgemaakt te worden aan de gevelbouwer en aan de eigenaar van het gebouw. Aandachtspunten bij het onderhoud zijn: • Kleurverschillen van de voegen, kan oorzaak zijn van compatibiliteitsproblemen tussen materialen. • Lokale onthechting van de voegen. • Lucht - en waterlekken, kan veroorzaakt worden door hechtingsproblemen van de voegen.
92
aluminium center belgium 2008