25003977
50e VERJAARDAG VAN AR-CO ONTWERPEN EN BOUWEN VOOR HET ALGEMEEN WELZIJN Jean-Pierre VERGAUWE
[email protected]
DE BETROKKENHEID VAN DE ARCHITECT
Voorbereidende vergadering van 27 september 2012
De verschillende gunningssystemen voor overheidsopdrachten en de recente evolutie ervan werpen diverse essentiële vragen op voor de architect, met name over zijn statuut, zijn beroepspraktijk en de doelstellingen die aan de basis liggen van zijn wettelijk optreden.
1.
Het statuut
a)
De wet van 20 februari 1939 voorzag een dubbel monopolie voor de architect: het eerste betreft het voeren van de titel en het tweede de uitoefening van het beroep (artikel 4). Het gaat niet om een gunst aan de architecten, maar voor de wetgever in 1939 was dat monopolie erop gericht het algemeen belang te dienen door de architect borg te laten staan voor de kwaliteit van het bouwwerk. Als tegenprestatie voor het monopolie is het de architect verboden om het beroep van publieke of privé-aannemer uit te oefenen (artikel 6), wat wordt gerechtvaardigd door het feit dat de toeziende architect kan worden gelijkgesteld of verward met de gecontroleerde aannemer. Bovendien laten de rechtspraak en rechtsleer op constante en unanieme wijze zien dat de onafhankelijkheid van de architect een fundamentele voorwaarde is voor zijn beroepsuitoefening in alle omstandigheden. Die onafhankelijkheidsplicht wordt overvloedig bevestigd door het reglement van beroepsplichten dat goedgekeurd werd bij Koninklijk Besluit van 18 april 1985.
2
Het Hof van Cassatie herhaalde onlangs dat zowel de wet van 1939 als het reglement van beroepsplichten een openbaar karakter hebben, wat voor gevolg heeft dat elke overeenkomst die deze normen zou schenden, volkomen nietig is.
b)
Het statuut van architect wordt sterk afgezwakt of zelfs aangetast door de praktijken inzake overheidsopdrachten, maar ook inzake private opdrachten. 1.
De projectontwikkeling heeft de klassieke driehoek op losse schroeven gezet.
2.
De veelheid van betrokkenen in het bouwproces, met inbegrip van het ontwerp van de projecten, heeft het monopolie ingesteld door artikel 4 van de wet van 20 februari 1939 in vraag gesteld. De architect is lang niet meer de enige ontwerper, maar wordt omringd en bijgestaan door specialisten (structuur, speciale technieken en sinds kort ook veiligheidscoördinatie en EPB-verantwoordelijke). In zijn arrest van 3 maart 1978 bekrachtigde het Hof van Cassatie die afvaardiging van opdracht en dus van verantwoordelijkheid, weliswaar onder bepaalde voorwaarden: de architect blijft de leidsman en algemene coördinator, en in die hoedanigheid blijft hij verantwoordelijk voor de juiste keuze van de vereiste specialisten. Overigens behoudt hij een restverantwoordelijkheid voor alles wat niet formeel afgevaardigd is of voor elke fout of nalatigheid die de architect had moeten ontdekken en rechtzetten in functie van zijn persoonlijke technische kennis.
3.
De min of meer geïntegreerde partnershipformules tussen architecten en aannemers in het kader van design and build-projecten werpen de vraag op van de naleving van de onverenigbaarheid tussen die twee beroepen opgelegd door artikel 6 van de wet van 1939, maar ook van de onafhankelijkheid van de architect in meer algemene zin. Tot dusver werd geen concreet en duidelijk antwoord op die vraag geformuleerd. Dat hoeft niet te verbazen zolang de wet van 1939 niet grondig is herzien. Momenteel opereert de architect op dat vlak dus in een soort niemandsland. ---------------
2.
De beroepspraktijk
a)
De traditionele opsplitsing tussen het beroep van architect en aannemer werd klaarblijkelijk opgeheven, ook al blijft die onverenigbaarheid officieel en traditioneel de regel.
3
Hoewel er geen sprake is van een simpele vervanging van de aannemer door de architect en andersom, is er een sterkere samenwerking tussen beide beroepen merkbaar. Tot op welke hoogte zal men de feitelijke vereniging tussen architect en aannemer kunnen dulden zonder dat ze als een aanslag op de scheiding tussen beide beroepen en op de onafhankelijkheid van de architect kan worden beschouwd? Bovendien suggereert de promotor als professioneel bouwheer architectuurkeuzes, of legt ze zelfs op, die vooral worden ingegeven door financiële en economische vereisten, met name in termen van budgetten en termijnen, maar zijn invloed blijkt ook uit de arbitrage tussen enerzijds kwaliteit (duurzaamheid) en anderzijds de noodwendigheden van de markt (onmiddellijke rentabiliteit).
b)
Overheidsopdrachten worden geconfronteerd met een gebrek aan dialoog en overleg tussen architect en bouwheer, wat nochtans een waarborg is voor de nodige creativiteit.
c)
De gevolgen van de betrokkenheid van de architect in het kader van overheidsopdrachten moeten in het kader van de verantwoordelijkheden worden onderzocht. Artikel 93 § 1 van het Koninklijk Besluit van 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en de concessies voor openbare werken bepaalt immers dat: “Wanneer de inschrijver een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid is die opgericht is door verscheidene natuurlijke of rechtspersonen, wordt de offerte ondertekend door ieder van hen. Zij verbinden zich hoofdelijk en wijzen aan wie van hen ermee belast zal zijn de vereniging ten overstaan van de aanbestedende overheid te vertegenwoordigen.”
Zo ook bepaalt artikel 51 § 2 van het Koninklijk Besluit van 15 juli 2011 betreffende de plaatsing van overheidsopdrachten in klassieke sectoren dat: “De offerte wordt ondertekend door de persoon of personen die bevoegd of gemachtigd zijn om de inschrijver te verbinden. Dit voorschrift geldt voor alle deelnemers als de offerte wordt ingediend door een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid. Die deelnemers zijn hoofdelijk verbonden en verplicht de deelnemer aan te duiden die de combinatie zal vertegenwoordigen tegenover de aanbestedende overheid.”
4
Zoals reeds gezegd, loopt tegen deze bepaling momenteel een beroepsprocedure bij de Raad van State.
In het rapport aan de Koning staat vermeld dat deze paragraaf 2 artikel 89 en 93 § 1 van het Koninklijk Besluit van 8 januari 1996 gedeeltelijk overneemt en uitbreidt tot alle gunningsprocedures met uitzondering van de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking. De solidariteit ten aanzien van de bouwheer van de leden van de combinatie of van de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid is dus de regel voor overheidsopdrachten. Het betreft de verplichting tot schuld, dat wil zeggen de relatie tussen de bouwers enerzijds en de bouwheer anderzijds, als schuldeiser van de verplichting. In hun onderlinge betrekkingen (bijdrage in de schuld) kunnen de leden van de combinatie of de tijdelijke handelsvennootschap hun verantwoordelijkheden echter naar eigen goeddunken verdelen. Verder bepaalt artikel 53 van het Wetboek van Vennootschappen: “De vennoten in een tijdelijke handelsvennootschap zijn hoofdelijk gehouden jegens de derden met wie zij hebben gehandeld. Zij worden rechtstreeks en persoonlijk gedagvaard.”
Dat betekent concreet dat bij een uitvoeringsfout die aan de aannemer is toe te schrijven, de bouwheer zowel hem als de architect hoofdelijk kan dagvaarden. Die situatie moet uiteraard ter kennis worden gebracht van de verzekeraar van de architect vóór elke verbintenis, om zijn voorafgaande instemming te vragen.
d)
Er moet worden herinnerd aan het feit dat elk ontwerp van statuten en associatiecontract normaal gezien vooraf ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan de bevoegde Provinciale Raad van de Orde (artikel 7.1 van de aanbeveling van 28 november 1997 betreffende de uitoefening van het beroep van architect in het kader van een vennootschap of een associatie).
--------------3.
De doelstellingen
Men heeft herinnerd aan de ratio legis van de wet van 20 februari 1939: “Heden ten dage heeft het vak van architect nauwe banden met de ernstige problemen op het vlak van algemene economie, hygiëne en esthetiek. Het is
5
onontbeerlijk dat we beschikken over een beleid van de architectuur op basis van regels en principes met betrekking tot de keuze, het gebruik van materialen, de beste en minst kostelijke bouwmethodes; de architect moet een economist zijn. Het vak van de bouwer moet zich inspireren op de onontbeerlijke afhankelijkheid van de hygiëneverplichtingen – of die zelfs ondergaan; in dit opzicht volstaat het niet dat hij zonder meer voldoet aan de reglementen van de overheid. De architect moet een hygiënist zijn. Ten slotte mag niemand het recht hebben om te bouwen zonder oog te hebben voor het kunstige, om onze steden en ons platteland te ontsieren. De architect moet kunstenaarscapaciteiten hebben. Het is nodig om zich te ontdoen van waardeloosheid en zich te verzetten tegen degenen die menen de titel van architect te mogen voeren omdat ze enige noties van tekenen hebben, en voor de rest geen enkel benul hebben van alle andere wetenschappen. De regering heeft geoordeeld gevolg te moeten geven aan de reeds lang bestaande eisen van architecten die aanspraak maken op de bescherming van de titel en het beroep. Die bescherming kan hoofdzakelijk worden ingegeven door de noodwendigheden die zich voordoen: 1° de veiligheid van de bewoners; 2° de hygiëne van de woningen; 3° de zorg om de esthetiek van de bouwwerken; 4° de bijdrage aan het behoud van het artistiek erfgoed van het land; 5° de bescherming van de kapitalen geïnvesteerd in de bouwwerken door de bouwheer. Het lijkt dringend noodzakelijk om de uitoefening van dit beroep wettelijk te beschermen om het hoofd te kunnen bieden aan de rampzalige gevolgen van de huidige situatie op de vastgoedmarkt.” (verklaring in het Parlement van de toenmalige Minister van Openbaar Onderwijs, de heer J. HOSTE).
Die verklaring blijft globaal gezien volledig actueel en aangepast aan de huidige vereisten.
De PPS’en en DBFM’en vermengen ontwerp, financiering, realisatie, onderhoud en zelfs uitbating van het project; architecturale kwaliteit en kwaliteit zonder meer zijn niet noodzakelijk de belangrijkste doelstelling van dit soort ontwikkeling. Voor het overige doet zich een bevoegdheidsverlies voor, niet alleen uit hoofde van de architect, maar ook van de aanbestedende overheid. Die “privatisering” dient dus niet noodzakelijk het algemeen belang.