Hoofdstuk 6
Cost Accounting
Open vragen 1.
Wat zijn constante kosten?
2.
Wat is de meest voorkomende indeling van de variabele kosten?
3.
Wat zijn de kenmerken van proportioneel variabele kosten?
4.
Wat is het kenmerk van directe kosten?
5.
Hoe kunnen indirecte kosten doorberekent worden in de kostprijs van een product?
6.
Wat wordt er verstaan onder het bezettingsresultaat?
7.
Wat is het kenmerkende verschil tussen absorption costing en direct costing?
8.
Hoe wordt het verkoopresultaat berekend?
9.
Hoe ontstaat het verschil in winst tussen absorption costing en direct costing?
10.
Wat verstaan we onder de break-even-afzet?
11.
Wat is het verschil tussen de bruto-verkoopprijs en de netto-verkoopprijs?
12.
Wat is het verschil tussen brutowinstmarge en brutowinstopslag?
13.
Wat wordt er verstaan onder het masterbudget?
14.
Welke drie hoofdprocessen zijn er te onderscheiden bij een productieonderneming?
15.
Waarom is het verkoopbudget over het algemeen het uitgangspunt voor alle andere budgetten?
Meerkeuzevragen 1.
Algemene kosten zijn: A. constante kosten B. indirecte kosten C. bijzondere kosten D. kosten die nog verbijzonderd moeten worden
2.
Van een onderneming zijn de volgende gegevens bekend: - normale bezetting 100.000 eenheden product - variabele kosten € 617.500,= - bezettingsgraad 95% - constante kosten € 450.000,= De standaard kostprijs per eenheid product is: A. € 11,24 B. € 10,= C. € 11,= D. € 10,68
3.
In een bepaalde periode produceert en verkoopt een bepaalde onderneming 30.000 eenheden product Dexia en 40.000 producten Aegi. De variabele kosten per eenheid product Dexia is € 40,= en voor Aegi € 50,=. De verkoopprijs van een Dexia is € 75,= en voor Aegi € 95,=. De constante kosten zijn in deze periode € 2.300.000,=. De contributiemarge (dekkingsmarge0 voor beide producten is: A. € 1.850.000,= B. € 2.850.000,= C. € 3.800.000,= D. € 1.800.000,=
4.
Het verkoopresultaat per eenheid product bestaat uit: A. de verkoopprijs min de fabricagekostprijs B. de verkoopprijs min de commerciële kostprijs C. de verkoopprijs min de fabricage – min de commerciële kostprijs D. de verkoopprijs min de toegevoegde waarde
5.
Een onderneming brengt een nieuw product op de markt. De resultaten van een marktonderzoek leveren de volgende gegevens op: Prijs € 180,= € 165,= € 150,= € 135,=
2.500 3.100 3.750 5.000
Mogelijke afzet eenheden eenheden eenheden eenheden
De variabele kosten per eenheid product zijn € 90,=. De constante kosten zijn bij een normale bezetting van 6.000 eenheden product € 180.000,=. Als de onderneming streeft naar maximale winst, welke verkoopprijs per eenheid wordt dan aangehouden? A. € 135,= B. € 180,= C. € 165,= D. € 150,= 6.
De leiding van een fabriek in sportartikelen overweegt een nieuwe schoen op de markt te brengen tegen een verkoopprijs van € 118,= per paar. De variabele productie- en verkoopkosten zijn € 45,= per paar. De constante kosten die ten laste van deze productie komen zijn € 2.482.000,= per periode. De verwachte afzet bij deze verkoopprijs is 40.000 paar per periode. De break-even-afzet in aantal paren is: A. 34.500 paar B. 34.000 paar C. 30.600 paar D. 36.000 paar
7.
De productiecapaciteit van een onderneming is 150.000 eenheden product per periode. De normale bezetting is 125.000 eenheden per periode. De afzet is eveneens 125.000 eenheden product. De kostprijs per eenheid product is € 15,=, waarvan 60% vaste kosten en de rest proportioneel variabele kosten. Men krijgt de kans een eenmalige order af te sluiten van 20.000 eenheden product. Tegen een verkoopprijs van € 13,= per product. De normale verkoopprijs is € 20,= per eenheid. Bovendien brengt deze eenmalige order extra variabele kosten met zich mee van € 4,= per eenheid product. Als men deze eenmalige order accepteert, wordt de totale winst in deze periode: A. € 685.000,= B. € 585.000,= C. € 625.000,= D. € 645.000,=
8.
Een ondernemer wil een nieuw product op de markt brengen. De break-even-afzet wordt geschat op 150.000 exemplaren. De verkoopprijs is € 12,= per exemplaar, De vaste kosten zijn € 600.000,= per periode. De proportioneel variabele kosten per exemplaar zijn: A. € 4,= B. € 8,= C. € 6,= D. € 10,=
9.
Een fabrikant produceert I-pods. Voor 2008 bedraagt de totale markt 400.000 stuks, zijn marktaandeel bedraagt 10%. Er is € 2.800.000,= geïnvesteerd in de productielijn. De onderneming heeft een rendementsdoelstelling van 10%. De kostprijs van de I-pod bedraagt € 25,=. Wat zal de af-fabrieksprijs moeten zijn in 2008 om de doelstelling te bereiken? A. € 32,= B. € 26,= C. € 28,= D. € 36,=
10.
Een onderneming overweegt een nieuw product op de markt te brengen. De begrote vaste kosten zijn € 1.200.000,= per periode. De afzet in stuks wordt geschat op 200.000 stuks per periode bij een verkoopprijs (ex. Btw) van € 10,= per stuk. Hoeveel mogen de variabele kosten maximaal bedragen om in ieder geval het break-even-punt te bereiken? A. € 2,= B. € 4,= C. € 6,= D. € 8,=
11.
Een onderneming wil een product gaan produceren waarvoor de vaste kosten € 1.600.000,= per periode worden geschat. Men denkt 400.000 stuks te kunnen afzetten. Men eist een winst per periode van € 400.000,=. De verkoopprijs zal € 15,= per stuk bedragen. Hoeveel mogen de proportioneel variabele kosten per product zijn? A. € 8,= B, € 12,= C. € 10,= D. € 6,=
12.
Een slotenfabriek produceert een type slot, de variabele kosten per stuk zijn € 5,=. Voor de constante kosten heeft de onderneming het navolgende overzicht samen gesteld: Productieomvang in stuks 0 20.000 20.001 65.000 65.001 90.000 90.001 100.000
Constante kosten € 160.000,= € 190.000,= € 210.000,= € 250.000,=
De huidige productie en afzet is 50.000 stuks. De huidige verkoopprijs is € 8,30 per stuk. Op de buitenlandse markt kan incidenteel tegen € 7,= per stuk worden verkocht. Hoeveel producten moet men daar verkopen om een totale winst van € 10.000,= te behalen? A. € 12.000 stuks B. € 27.500 stuks C. € 15.000 stuks D. € 32.500 stuks 13.
Een onderneming verkoopt een product voor € 3,50 per stuk. De productiekosten zijn: fabricagekosten € 1,= per stuk Direct loon € 0,50 per stuk verpakking € 0,50 per stuk Vaste kosten (exclusief afschrijving) € 700.000,= Afschrijving € 300.000,= De verkoopkosten zijn; variabel € 0,50 constante kosten € 2.000.000,= Wat wordt de winst bij een afzet van 15.000.000 stuks bij gelijkblijvende kostenstructuren: A. € 12.700.000,= B. € 12.000.000,= C. € 12.300.000,= D. € 13.000.000,=
14.
Een detaillist beschouwt de inkoopprijs van een product in feite als A. variabele kosten B. indirecte kosten C. vaste kosten D. integrale kosten
15.
Een winkelier heeft voor 2007 het volgende resultatenoverzicht gemaakt: - omzet € 1.200.000,= - inkoopprijs van de omzet € 900.000,= - variabele exploitatiekosten € 60.000,= - constante exploitatiekosten € 200.000,= Bij welke omzet zal er een winst gerealiseerd worden van € 100.000,= A. € 1.250.000,= B. € 1.500.000,= C. € 900.000,= D. € 1.400.000,=
16.
Van een onderneming zijn de volgende gegevens bekend:
De verkoopprijs van een product is € 5,= De fabricagekosten zijn als volgt verdeeld: grondstoffen € 1,50 per eenheid directe lonen € 0,75 per eenheid verpakking € 0,75 per eenheid constante kosten € 1.000.000,= per periode De verkoopkosten zijn: variabel € 0,75 per eenheid constant € 2.500.000,= Wat is de winst (resultaat) bij een afzet van 12.500.000 stuks? A. € 12.125.000,= B. € 15.000.000,= C. € 12.000.000,= d. € 16.500.000,= 17.
Een onderneming overweegt een nieuw product op de markt te brengen. De vaste kosten worden begroot op € 3.600.000,= per periode. De verwachte afzet bedraagt 400.000 per periode bij een verkoopprijs van € 30,- per stuk. Hoeveel mogen de variabele kosten maximaal bedragen per eenheid product om het break-even-punt te bereiken? A. € 39,= B. € 21,= C. € 18,= D. € 9,=
18.
Voorbeelden van indirecte kosten zijn: A. verwarmingskosten, afschrijvingskosten, administratiekosten B. kosten die we direct aan het product kunnen toerekenen C. grondstoffen en arbeidsuren D. productiekosten die rechtstreeks toerekenbaar aan het product zijn
19.
Constante kosten zijn: A. Kosten die je altijd hebt binnen een bepaalde productieomvang B. Kosten die je nooit hebt C. Kosten die je soms hebt D. Kosten die variëren met de productieomvang
20.
D reizen wil nieuwe folders met reisaanbiedingen laten drukken voor zijn organisatie. De volgende gegevens zijn bekend: De totale constante kosten zijn €120.000 De normale productie in een week is 60.000 stuks De werkelijke productie in de betreffende week is 150.000 stuks De variabele kosten voor inkt, papier etc zijn € 300.000 Bereken de standaardkostprijs voor een folder: A. 2 B. 1 C. 4 D. 2,8
21.
Directe kosten zijn: A. kosten die altijd doorgaan B. rechtstreeks toerekenbaar aan het product zijn C. niet rechtstreeks toerekenbaar zijn aan het product D. kosten die men maakt wanneer men produceert
22.
De kostprijs is: A. Alle kosten die een reisbureau maakt. B. De prijs die men aan een klant minimaal moet berekenen om alle gemaakte kosten terug te verdienen. C. De kosten van een vliegticket D. De prijs van alle kosten
23.
Als de bezetting van een hotel stijgt, dan: A. Nemen de constante kosten toe, maar blijven de variabele kosten in totaal gelijk. B. Nemen de constante kosten af, maar blijven de variabele kosten in totaal gelijk. C. Blijven de constante kosten gelijk, maar nemen de variabele kosten in totaal af. D. Blijven de constante kosten gelijk, maar nemen de variabele kosten in totaal toe.
24.
Een reisbureau heeft een eigen minibus om vakantiegangers, die bij hen een reis hebben geboekt, tegen kostprijs naar Schiphol te brengen. Daartoe hebben ze een chauffeur in dienst genomen. De verzekeringskosten van deze minibus zijn: A. vaste kosten B. variabele kosten C. provisiekosten D. gemengde kosten
24.
Een reisbureau in Hoofddorp heeft een overzicht opgesteld van zijn kosten: Constante kosten € 200.000,= Normaal aantal verkochte reizen 20.000 Variabele kosten € 512.500,= Werkelijk aantal verkochte reizen 20.500 De kostprijs van een geboekte reis is: A. € 35,= B. € 35,63 C € 34,76 D. € 25,=
25.
Een touringcar onderneming heeft de volgende informatie tot zijn beschikking: Totale constante kosten van een bus per jaar: € 200.000,= Variabele kosten van een bus per jaar: € 80.000,= Normale aantal kilometers per jaar 100.000 Werkelijk aantal kilometers in 2007 80.000 Wat is de kostprijs van een gereden kilometer? A. € 2,= B. € 3,= C. € 1,= D. € 3,75
26.
Salaris directie, afschrijvingen, huurkosten en rentekosten zijn voorbeelden van: A. Indirecte kosten B. Directe kosten C. De kostprijs D. Gemengde kosten
27.
De totale directe kosten van een reisbureau bedragen € 75.000,= en de indirecte kosten € 225.000,=. De gemiddelde directe kosten van een geboekte reis bedragen € 20,=.
Wat is de gemiddelde kostprijs van een geboekte reis? A. € 30,= B. € 300.000,= C. € 60,= D. € 80,=
28. Een luchtvaartmaatschappij heeft voor € 2.000.000,= per jaar aan directe kosten. De indirecte kosten bedragen voor deze maatschappij € 500.000,=. Voor de vliegreis van Amsterdam naar Antalya bedragen de directe kosten € 10.000,=. Hoeveel bedraagt de kostprijs van deze vliegreis? A. € 50.000,= B. € 12.500,= C. € 2.510.000,= D. € 510.000,= 29.
De consumentenprijs van een product is inclusief 19% btw € 214,20. De winkelier berekent een brutowinstmarge van 50% van zijn verkoopprijs (exclusief btw). Zijn inkoopprijs is dan: A. € 107,10 B. € 120,= C. € 90,= D. € 86,40
30.
Een fles whisky kost bij de slijter € 23,80. De winstmarge voor de slijter bedraagt 17,5% over de verkoopprijs (exclusief btw). De winstmarge voor de importeur bedraagt 10% over de inkoopprijs (exclusief btw). Hoeveel bedraagt de inkoopprijs van de importeur? A. € 15,= B. € 17,85 C. € 14,85 D. € 20,=
31.
Een producent die direct aan de detailhandel levert, heeft een gemiddelde brutowinstmarge van de fabrieksverkoopprijs (exclusief btw) van 32%. De kosten voor het verkrijgen en verwerken van de order zijn: vertegenwoordigerkosten per order € 7,50 transport, facturering en incasso € 7,50 plus 2% van de verkoopprijs (exclusief btw) Hoe groot dient de order te zijn (exclsusief btw, waarbij de brutowinst gelijk is aan de kosten/ A. € 22,50 B. € 50,= C. € 45,= D. € 25,=
32.
Welke opslag van de inkoopprijs is gelijk aan een marge van 25% van de verkoopprijs? A. 40,67% B. 20,33% C. 33,33% D. 34,33%
33.
Een noten, kaas en wijnwinkel begint een nieuwe vestiging in een nieuwe wijk. De vaste kosten per maand zijn: personeel € 4.000,= huur € 3.000,= diversen € 3.000,= De gemiddelde omzet per klant wordt begroot op € 80,= per maand. De brutowinstmarge is 40% en de variabele kosten bedragen 15% van de omzet. Bij hoeveel klanten per maand wordt het break-even-punt bereikt? A. 250 B. 313 C. 500 D. 4.000
34.
Wat wordt verstaan onder het begrip `vaste kosten'? A. Kosten die onveranderlijk vastliggen. B. Kosten die bij ieder capaciteitsniveau dezelfde hoogte hebben. C. Kosten die per eenheid product proportioneel afnemen. D. Kosten die niet reageren op een verandering in de bedrijfsbezetting.
35.
Welke kosten zijn binnen de bestaande capaciteit constant per eenheid product? A. Vaste kosten. B. Trapsgewijs variabele kosten. C. Proportioneel variabele kosten. D. Progressief variabele kosten.
36.
Van welk kostengedrag is sprake als een zogenaamd 'leereffect' optreedt? A. Van degressief variabele kosten. B. Van progressief variabele kosten. C. Van trapsgewijs variabele kosten. D. Van proportioneel variabele kosten.
37.
Van welk kostengedrag is vaak sprake als de productie de capaciteitsgrens nadert? A. Van proportioneel variabele kosten. B. Van progressief variabele kosten. C. Van trapsgewijs variabele kosten. D. Van degressief variabele kosten.
38.
Wanneer een productiebedrijf uitzendkrachten voor hele dagen moet aannemen, hoe gedragen de arbeidskosten zich dan? A. Vast binnen het relevante productie-interval. B. Proportioneel variabel. C. Trapsgewijs variabel. D. Progressief variabel.
39.
Welke verandering leidt niet tot een aanpassing van de vaste kosten? A. Capaciteitsuitbreiding. B. Vermindering van het personeelsbestand in hogere regionen van de organisatie. C. Verhoging van de rente op lopende schulden. D. Toename van de bezettingsgraad.
40.
De telefoonrekening bestaat uit abonnements- en gesprekskosten. Onder welke categorie vallen de telefoonkosten? A. Gemengde kosten. B. Degressief variabele kosten. C. Trapsgewijs variabele kosten. D. Proportioneel variabele kosten.
41.
Wanneer is sprake van progressief variabele kosten? A. Wanneer bij topproductie een extra machine geleast moet worden. B. Wanneer bij topproductie in overuren of met uitzendkrachten gewerkt moet worden. C. Wanneer bij topproductie meer onderhoudskosten gemaakt moeten worden dan bij de normale bezetting. D. Wanneer grondstoffen bij inkoop in grote hoeveelheden tegen kwantumkorting verkregen kunnen worden.
42. Welke kosten vallen geheel of gedeeltelijk onder de variabele kosten van het autogebruik? A. Afschrijving, benzine en technisch onderhoud B. Afschrijving, benzine, technische onderhoud en verzekering. C. Afschrijving en benzine D. Benzine en technisch onderhoud
43. “De Vriendelijke Koe”l is een vleesverwerkend bedrijf met aanzienlijke uitschieters in de productie. Afgelopen maand bereikte de productie een dieptepunt met 21.000 kilogram verwerkt vlees. Vier maanden geleden nog lag de productie op een toppunt van 39.000 kilogram verwerkt vlees. De kosten bij deze productiecijfers bedroegen respectievelijk € 127.380,= en € 195.420,=. Maak indien mogelijk een berekening van de kostenstructuur. A. De vaste kosten bedragen € 48.000 per maand en de variabele kosten bedragen € 3,78 per kilogram. B. De gemiddelde kosten per kilogram bedragen ongeveer € 5,54. C. Naarmate de productie toeneemt, dalen de gemiddelde kosten van ongeveer € 6,07 tot ongeveer € 5,01. D. Er zijn te weinig gegevens om de kostenstructuur te berekenen. 44.
In de maand december bedroeg de productie 7.500 stuks waarbij de totale kosten overeenkomstig het budget uitkwamen op € 24.000,=. In de maand januari lag de productie lager, op 5.000 stuks en bedroegen de totale kosten € 19.000,=, opnieuw overeenkomstig het budget. De variabele kosten zijn recht evenredig aan de productieomvang. “De Kast” gaat voor het betreffende type uit van een normale maandproductie van 6.000 stuks. Bereken de integrale kostprijs. A. € 3,20 B. € 3,44 C. € 3,50 D. € 3,80
(Variabele kosten per kast: (€ 24.000,= - € 19.000,=)/(7.500-5.000) = € 2,= Vaste kosten per maand: € 24.000,= - 7.500 x € 2,= = € 9.000,= Vaste kosten per kast: € 9.000,=/6.000 = € 1,50 Integrale kostprijs per haak: € 2,= + € 1,50 = € 3,50)
45.
Wat wordt verstaan onder het begrip 'integrale kostprijs'? A. De gemiddelde vaste kosten per eenheid product. B. De vaste en de variabele kosten per eenheid product. C. De fabricagekosten en de verkoopkosten per eenheid product. D. De directe en de indirecte kosten per eenheid product.
46.
In welke situatie is het mogelijk de verwachte variabele kosten bij de berekening van de kostprijs te delen door de verwachte productie? A. Indien de variabele kosten trapsgewijs variabel zijn. B. Indien de variabele kosten progressief variabel zijn. C. Indien de variabele kosten degressief variabel zijn. D. Indien de variabele kosten proportioneel variabel zijn.
47.
Wat wordt verstaan onder het begrip 'normale bezetting'? A. De gemiddelde benutting van de capaciteit die voor de eerstkomende jaren wordt verwacht en die gebruikt wordt voor de toerekening van met name de vaste kosten aan de producten. B. De gemiddelde benutting van de capaciteit van de afgelopen vijf jaren die gebruikt wordt voor de toerekening van met name de vaste kosten aan de producten. C. De gemiddelde benutting van de capaciteit die voor de eerstkomende jaren wordt verwacht en die gebruikt wordt voor de toerekening van met name de variabele kosten aan de producten. D. De gemiddelde benutting van de capaciteit van de afgelopen vijf jaren die gebruikt wordt voor de toerekening van met name de variabele kosten aan de producten.
48.
Hoe wordt het in een standaardkostprijs opgenomen tarief voor de constante kosten per prestatie-eenheid bepaald? A. De werkelijke constante kosten worden gedeeld door het normale aantal prestaties. B. De normale constante kosten worden gedeeld door het werkelijke aantal prestaties. C. De begrote constante kosten worden gedeeld door het normale aantal prestaties. D. De begrote constante kosten worden gedeeld door het aantal werkelijk verwachte prestaties.
49.
Afvalverwerkingsbedrijf “De Groot” heeft door een heao-er de volgende gegevens laten uitzoeken over het afgelopen kwartaal: Werkelijk aantal tonnen verwerkt afval afgelopen (vierde) kwartaal: 24.000. Verwacht aantal tonnen afval over het afgelopen (vierde) kwartaal: 27.500. Normaal aantal tonnen afval over het hele jaar: 100.000. Verwachte kosten over het afgelopen (vierde) kwartaal: € 5.653.125,=, te weten € 3.295.000,= vaste en € 2.358.125,= variabele kosten. Werkelijke kosten over het afgelopen (vierde) kwartaal: € 5.347.287,=, te weten € 3.292.123,= vaste en € 2.055.164,= variabele kosten. Bereken op basis van deze gegevens de standaardkostprijs per ton verwerkt afval. A. € 205,57 B. € 217,32 C. € 217,55 D. € 222,80
50.
Onderneming “Ligstoel” vervaardigt een massaproduct, te weten strandstoelen die in elke gewenste stand neergezet kunnen worden. Vanwege het uitzicht op een schitterende zomer is de vraag vanuit de groothandel en de detailhandel zo enorm dat er nauwelijks aan voldaan kan worden. Machines draaien vrijwel dag en nacht, personeel moet overuren maken en er moeten uitzendkrachten worden ingezet. Vorig jaar bedroegen de totale kosten (waarvan exact 50% vast) € 8.855.000,= bij een productie van 253.000 stoelen. Dit was een normaal jaar te noemen. Als het echter zo doorgaat als dit voorseizoen, verwacht “Ligstoel” voor dit jaar uit te komen op 350.000 stoelen tegen een totaal kostenbedrag van € 13.650.000,=. Bereken voor Traploos de kostprijs per strandstoel. A. € 35,= B. € 39,= C. € 43,85 D. € 49,43
51. Een fabrikant heeft een machine staan waarvan de vaste kosten € 42.000,= per jaar bedragen. De productie vindt plaats gedurende 50 weken per jaar. Voor de bediening zijn twee werknemers nodig, met een uurloon van € 25,=. De overige arbeidskosten bedragen 55% van de loonkosten per uur. De overige kosten bedragen € 12,= per machine-uur. Zowel arbeidskosten als overige kosten zijn variabel. De normale productie is 12.000 kilogram per week. Een eenheid product weegt 2,5 kilogram. De technische capaciteit van de machine bedraagt 160 producten per uur. Het maximale aantal machine-uren per week is 35. Bereken de kostprijs per machine-uur. A. € 100,70 B. € 113,50 C. € 117,50 D. € 132,42
52.
De onderneming “Hoofdpijn” produceert aspirines. De normale productie is 1.000.000 stuks per maand. Van de verkoopafdeling heeft de directie vernomen dat men de komende maand 1.100.000 aspirines denkt af te zetten. Tevens vindt de directie de huidige voorraad 100.000 stuks te laag; deze moet de komende maand op peil worden gebracht. Aan de hand van deze gegevens worden de variabele kosten voor de komende maand geschat op € 125.000,=. De vaste kosten bedragen € 150.000,= per maand. De verkoopprijs per doosje aspirines van 10 stuks is gesteld op € 4,95 Bereken de kostprijs voor een doosje aspirines. A. € 2,29 B. € 2,54 C. € 2,63 D. € 2,75
53.
Wat wordt verstaan onder een negatief bezettingsresultaat? A. Het verschil tussen begrote en werkelijke vaste kosten als gevolg van een hogere bedrijfsbezetting. B. Het verschil tussen begrote en werkelijke totale kosten als gevolg van een hogere bedrijfsbezetting. C. Het deel der vaste kosten dat niet gedekt of doorberekend is, omdat de werkelijke bezetting afwijkt van de normale bezetting. D. Het deel der vaste kosten dat niet gedekt of doorberekend is, omdat de werkelijke bezetting afwijkt van de verwachte bezetting.
54.
In een grote stad staan een hotel en een ziekenhuis. Het hotel heeft 200 kamers met 2 bedden per kamer. Het ziekenhuis heeft 80 zalen met gemiddeld 6 bedden per zaal. In een warme zomer is de bezettingsgraad van het hotel 90%, waarvan 2/3 deel verhuurd is aan 1 persoon. Diezelfde zomer is de bezettingsgraad van het ziekenhuis 60%. Welke stelling is juist? A. Er is geen enkele vergelijking mogelijk tussen de bezettingsgraad van hotel en de bezettingsgraad van het ziekenhuis. B. Het hotel heeft dezelfde bedbezettingsgraad als het ziekenhuis. C. Het hotel heeft een hogere bedbezettingsgraad dan het ziekenhuis. D. Het hotel heeft een lagere bedbezettingsgraad dan het ziekenhuis.
55.
Onderneming “De Lier BV” vervaardigt luxe riemen en verkoopt ze tegen een vaste prijs van € 18,=. De normale productie en afzet liggen op 180.000 stukss per jaar. Vanwege de grote voorraden wordt de productie voor komend jaar begroot op 150.000stuks. Samen met de verwachte afzet betekent dit dat de voorraad met 40.000 stuks zal afnemen. De verkorte exploitatiebegroting ziet er als volgt uit: Omzet Kostprijs van de omzet Verkoopresultaat Bezettingsverlies productie Bedrijfswinst
€ 3.420.000,= € 2.660.000,= __________ € 760.000,= € 195.000,= __________ € 565.000,=
Bereken de variabele kosten per riem. A. € 7,50 B. € 7,84 C. € 8,86 D. € 11,23
56.
Voor een touringcarbedrijf zijn per touringcar voor de reizen op Italië de volgende gegevens bekend: Normaal aantal kilometers: 50.000 per jaar Verwacht voor het komende jaar: 40.000 kilometer. Constante kosten: € 150.000,= per jaar Variabele kosten voor het komende jaar: € 24.000,= Een bus heeft 50 zitplaatsen, die normaal voor 80 % zijn bezet. Bereken de kostprijs per reizigerskilometer voor de reizen op Italië (afronden op tienden van eurocenten). A. 7,0 eurocent B. 8,7 eurocent C. 9,0 eurocent D. 10,9 eurocent
57.
Een bus heeft 40 zitplaatsen, die normaal voor 75% zijn bezet maar voor volgend jaar wordt een bezetting van 85% verwacht. De kostprijs per reizigerskilometer is berekend op 11 eurocent, waarvan 8 eurocent vast en 3 eurocent variabel. Overigens zijn de variabele kosten alleen variabel naar het aantal kilometers, niet naar de bezetting van de zitplaatsen. Bereken het totale bezettingsresultaat voor komend jaar van de reizen op Zwitserland. A. € 35.600=,= B. € 44.600,= C. € 48.800,= D. € 60.000,
58.
Knuffels hebben bij “Het Kind” de volgende kostprijsopbouw: - Directe grondstofkosten: € 0,40 - Directe arbeidskosten: € 0,20 - Indirect variabel: € 0,10 - Indirect vast: € 0,15 De kosten van directe arbeid moeten voor 75% als vast beschouwd worden. Het gaat hier om arbeiders in vaste loondienst. Voor de overige 25% maakt men gebruik van oproepkrachten. Dit is volledig aanpasbaar aan de productie. De kostprijs is gebaseerd op een normale productie van 75.000 knuffels per maand. Afgelopen maand heeft men tegen alle verwachtingen in 80.000 knuffels gefabriceerd. Aan het begin van de maand dacht men wegens tekort aan arbeidskrachten niet verder te komen dan 65.000 knuffels. De verkoop kwam uit op 70.000 knuffels. De verkoopprijs per knuffel bedraagt € 3,25. Bereken het werkelijk behaalde bedrijfsresultaat. A. € 165.000,= B. € 166.500,= C. € 169.500,= D. € 171.000,=
59.
Welke toepassingsmogelijkheden kent het begrip 'differentiële kosten'? A, Met name langetermijnbeslissingen. B. Alleen het wel of niet accepteren van incidentele orders. C. Met name kortetermijnbeslissingen. D. Zowel korte- als langetermijnbeslissingen.
60.
Welke stelling met betrekking tot differentiële kosten is juist? A. Differentiële kosten bestaan uit louter variabele kosten. B. Differentiële kosten kunnen bestaan uit variabele én vaste kosten. C. Differentiële kosten omvatten automatisch alle variabele kosten die gemaakt worden en mogelijk nog vaste kosten. D. De variabele kosten die onder differentiële kosten vallen, zijn degressief variabel.
61.
Een onderneming produceert bonbon, die uitsluitend verkocht worden op de Europese markt. De bonbons worden per 25 stuks in dozen verpakt. De normale bezetting is 400.000 dozen per jaar. Dat is 75% van de maximale bezetting. Voor volgend jaar zijn de volgende gegevens begroot: - Productie en afzet: 395.000 dozen - Variabele kosten: € 3.752.500,=
- Vaste kosten: € 2.800.000,= De dozen worden geleverd aan de groothandel voor € 20,= per stuk. In juni accepteert de onderneming een eenmalige order uit de Verenigde Staten, voor de levering van 20.000 dozen voor € 15,= per stuk. Aan deze order zijn extra transportkosten verbonden van € 40.000.,= Bereken het resultaat op de extra order. A. € 70.000,= verlies B. € 30.000,= verlies C. € 70.000,= winst D. € 110.000,= winst
62.
Waarom gaat het bij gelijktijdige kostenverbijzondering? A. Om het toerekenen van de directe en indirecte kosten aan de juiste periode. B. Om het toerekenen van de directe en indirecte kosten aan een product of order. C. Om het toerekenen van de variabele en constante kosten aan de juiste periode. D. Om het toerekenen van de variabele en constante kosten aan een product of order.
63.
Welke kostensoort is meestal direct? A. Kosten van grondstoffen. B. Kosten van arbeid. C. Kosten van duurzame productiemiddelen. D. Kosten van grond.
64.
Wat wordt verstaan onder directe kosten? A. Directe kosten zijn kosten die rechtstreeks aan een afdeling toegerekend kunnen worden. B. Directe kosten zijn kosten die rechtstreeks aan een product kunnen worden toegewezen. C. Directe kosten zijn kosten die voor wat betreft de variabele kosten rechtstreeks aan de productie worden toegerekend en voor wat betreft de vaste kosten rechtstreeks ten laste van de resultatenrekening worden gebracht. D. Directe kosten zijn kosten die rechtstreeks naar de resultatenrekening worden overgeboekt.
65.
Welke van onderstaande verbijzonderingmethoden kan men uitsluitend toepassen bij de fabricage van gelijksoortige producten? A. De equivalentiecijfermethode. B. De enkelvoudige opslagmethode. C. De meervoudige opslagmethode. D. De kostenplaatsenmethode.
66.
Welke van onderstaande methoden is met name geschikt voor kostprijsberekening bij heterogene productie? A. De equivalentiecijfermethode. B. De productiecentramethode. C. Deelcalculatie. D. Process costing.
67.
Een suikerfabriek maakt slechts één product. Het zal u niet verbazen dat dit product suiker is. Deze wordt verpakt in verpakkingen van 1 kilogram, 5 kilogram en 10 kilogram. Welke methode voor het berekenen van kostprijzen zal men hier hoogst waarschijnlijk hanteren ? A. De equivalentiecijfermethode. B. De enkelvoudige opslagmethode. C. De meervoudige opslagmethode. D. De productiecentramethode.
68.
Wat is het verschil tussen deelcalculatie en de equivalentiecijfermethode? A. Deelcalculatie veronderstelt homogene massaproductie en de equivalentiecijfermethode heterogene productie. B. Deelcalculatie veronderstelt homogene massaproductie en de equivalentiecijfermethode gelijksoortige productie. C. Deelcalculatie veronderstelt gelijksoortige productie en de equivalentiecijfermethode heterogene productie. D. Deelcalculatie veronderstelt gelijksoortige productie en de equivalentiecijfermethode homogene productie.
69.
Van welke veronderstelling gaat de equivalentiecijfermethode uit? A. Er is een relatie tussen omvang van de productie en indirecte kosten. B. Er is een relatie tussen omvang van de directe kosten en indirecte kosten. C. Er is een relatie tussen omvang van de producten en indirecte kosten. D. Er is een relatie tussen omvang van de afdelingen en indirecte kosten.
70.
Wat houdt kostprijscalculatie door middel van de opslagmethode in? A. Dit houdt in dat de indirecte kosten worden verhoogd met een opslag voor variabele kosten. B. Dit houdt in dat de variabele kosten worden verhoogd met een opslag voor vaste kosten. C. Dit houdt in dat de directe kosten worden verhoogd met een opslag voor vaste kosten. D. Dit houdt in dat de directe kosten worden verhoogd met een opslag voor indirecte kosten.
71.
Van welke veronderstelling gaat de opslagmethode uit? A. Er is een relatie tussen omvang van de productie en indirecte kosten. B. Er is een relatie tussen omvang van de directe kosten en indirecte kosten. C. Er is een relatie tussen omvang van de producten en indirecte kosten. D. Er is een relatie tussen omvang van de afdelingen en indirecte kosten.
72.
Welke opslagmethode heeft de voorkeur? A. Een opslagmethode op grond van de normale productie. B. Een opslagmethode op grond van de begrote productie. C. Een opslagmethode op grond van de werkelijke productie. D. Een opslagmethode op grond van de maximale productie.
73.
Wat is het voordeel van de verfijnde boven de primitieve opslagmethode? A. De verfijnde opslagmethode is goedkoper. B. De verfijnde opslagmethode geeft periodiek minder fluctuaties in de kostprijs. C. De verfijnde opslagmethode houdt meer rekening met de samenhang tussen kosten in het productieproces. D. De verfijnde opslagmethode leidt over het algemeen tot een hogere winst.
74.
Welke opslagmethode heeft de voorkeur? A. Een opslagmethode op grond van de werkelijke arbeidskosten. B. Een opslagmethode op grond van de standaard arbeidskosten. C. Een opslagmethode op grond van de werkelijke arbeidsuren. D. Een opslagmethode op grond van de standaard arbeidsuren.
75.
Kees Schuitema is eigenaar van een kleine scheepswerf. Hij krijgt opdracht tot het maken van een houten schouw. Hij koopt hiervoor hout en ander direct materiaal in van in totaal € 10.710,= (inclusief 19% btw). Hij maakt dit scheepje helemaal zelf; zijn loonkosten schat hij op € 7.200,=. De opslag voor indirecte kosten is 25% van de totale directe kosten. Bereken de kostprijs van Kees' schouwtje. A. € 18.450,= B. € 19.843,88 C. € 20.250,= D. € 22.387,50
76.
Een bierliefhebber heeft een eigen café. Zijn jaaromzet bedraagt € 92.000,=. Zijn indirecte kosten bedragen € 23.000,=. Zijn brutowinstmarge is 55% van de omzet. Een klein pilsje wordt verkocht voor € 1,50. Bereken de winstmarge van een pilsje in euro's. A. € 0,16 B. € 0,30 C. € 0,40 D. € 0,45
77. Dekbeddenproducent “Het Zachte Dekbed” ' verwacht dat zijn productie komend jaar zal uitkomen op 115% van de normale productie. 'Voor komend jaar worden de volgende kosten begroot: - Direct materiaal, voor 100% variabel: € 2.359.800,= - Directe arbeid, voor 20% variabel: € 1.230.500,= - Indirecte kosten, voor 15% variabel: € 3.450.000,= De indirecte kosten hangen voor 30% samen met direct materiaal en voor 70% met directe arbeid. Voor de kostprijsberekening van haar producten wordt uitgegaan van de kosten onder de normale productie. Een dekbed van het type 'Ouderdons' vergt € 27,= aan direct materiaal en € 21,50 aan directe arbeid. Bereken, uitgaande van de normale productie, de kostprijs van een dekbed van het type 'Ouderdons' op basis van de meervoudige opslagmethode. A. € 71,65 B. € 102,54 C. € 104,33 D. € 112,48
78.
Met welke term wordt variabele kostencalculatie ook wel aangeduid? A. Direct costing. B. Absorption costing. C. Integralekostencalculatie. D. Process costing.
79.
Welke manier van kostenbehandeling is specifiek voor variabele kostencalculatie? A. De directe kosten worden rechtstreeks aan de producten toegerekend. B. De directe kosten worden rechtstreeks op de resultatenrekening gezet. C. De vaste kosten worden rechtstreeks aan de producten toegerekend. D. De vaste kosten worden rechtstreeks op de resultatenrekening gezet.
80.
Welke doel heeft men voorgehad met het systeem van direct costing? A. Het opvijzelen van bedrijfswinsten. B. Het opzetten van een juiste voorraadwaardering. C. Het nemen van beslissingen op korte termijn. D. Het nemen van beslissingen op lange termijn.
81.
Welke stelling is juist? A. Bij direct costing worden alleen variabele kosten aangeduid als period costs. B. Bij direct costing worden alleen vaste kosten aangeduid als period costs. C. Bij direct costing worden vaste noch variabele kosten aangeduid als period costs. D. Bij direct costing worden zowel vaste als variabele kosten aangeduid als period costs.
82. Welke kosten komen bij het systeem van direct costing ten laste van de resultatenrekening van een bepaalde periode? A. Alle constante kosten in die periode, ook die van de nog niet verkochte producten. B. Alle directe kosten in die periode, ook die van de nog niet verkochte producten. C. Alle variabele kosten in die periode inclusief die van de nog niet verkochte producten. D. Uitsluitend de kosten van de producten die verkocht zijn.
83.
Waardoor ontstaat een verschil tussen de winst volgens direct costing en de winst volgens absorption costing (integrale calculatie)? A. Door de afwezigheid van een bezettingsresultaat bij direct costing. B. Door de volgorde waarin kosten van de omzet worden afgetrokken. C. Door een andere waardering van de voorraden, gecombineerd met een voorraadmutatie. D. Door een verschil in toerekeningmethode van kosten aan de producten.
84.
Welke stelling is juist? A. De winst is onder absorption costing alleen afhankelijk van de afzet. B. De winst is onder absorption costing alleen afhankelijk van de productie. C. De winst is onder direct costing alleen afhankelijk van de afzet. D. De winst is onder direct costing zowel afhankelijk van de productie als van de afzet.
85.
Welke stelling is juist? A. Bij voorraadafname worden volgens absorption costing, behalve vaste kosten van de huidige periode, ook vaste kosten uit voorgaande perioden op de resultatenrekening geplaatst waardoor de winst afneemt ten opzichte van direct costing. B. Bij voorraadafname worden volgens absorption costing de vaste kosten hoger, waardoor de winst afneemt ten opzichte van direct costing. C. Bij voorraadafname worden volgens absorption costing de vaste kosten van de huidige periode doorgeschoven naar toekomstige perioden, waardoor de winst toeneemt ten opzichte van direct costing. D. Bij voorraadafname wordt volgens absoption costing de winst via een negatief bezettingsresultaat lager dan de winst volgens direct costing.
86.
Wat wordt verstaan onder het 'activeren van kosten'? A. Het op de balans zetten van kosten. B. Het op de resultatenrekening zetten van kosten. C. Het van de balans afhalen van kosten. D. Het van de resultatenrekening schrappen van kosten.
87.
Welke stelling is juist? A. Product costs komen op de resultatenrekening zodra de producten gemaakt worden. B. Product costs komen op de resultatenrekening zodra de producten verkocht worden. C. Product costs komen op de resultatenrekening zodra ze geactiveerd worden. D. Product costs komen op de resultatenrekening zodra ze ontstaan.
88.
De Tuinmeubilair is een producent van houten tuinmeubilair. Voor de productie van houten tuinstoelens worden de volgende kostprijsgegevens verstrekt: Materialen: Variabele arbeidskosten: Ind. variabele kosten: Vaste fabricagekosten: Winst opslag: Variabele verkoopkosten: Verkoopprijs:
€ € € € € € €
80,= 35,= 7,= 18,= 15,= 15,= 170
Vorig jaar realiseerde men bij een productie van 110.000 stuks een bezettingsverlies van € 180.000,=. Voor dit jaar verwacht men 80.000 stuks te verkopen en 85.000 stuks te produceren. Bereken voor dit jaar de jaarwinst over de tuinparasols volgens direct costing. A. € 425.000,= B. € 480.000,= C. € 500.000,= D. € 570.000,=
89. Gerritsen, een fabrikant van tennisballen, heeft voor komend jaar de volgende gegevens begroot. Prijs: € 12,= Variabele kosten: € 4,= Normale bezetting: 150.000 stuks Beginvoorraad: 8.000 stuks Eindvoorraad: 11.000 stuks Productie: 156.000 stuks Vaste kosten: € 750.000,= Bereken het verschil in winst tussen absorption costing (AC)en direct costing (DC). A. € 15.000,= meer winst bij AC dan DC. B. € 15.000,= meer winst bij DC dan AC. C € 30.000,= meer winst bij AC dan DC. D. € 30.000 ,= meer winst bij DC dan AC.
90.
Het afgelopen jaar heeft onderneming Klooten, fabrikant van houten wijnrekjes, op basis van direct costing een winst behaald van € 80.000,= met de productie van twee typen, A en B. Aan het begin van dat jaar was er een voorraad van 13.000 stuks A en 14.000 stuks B. Aan het eind van dat jaar waren deze aantallen respectievelijk 12.000 stuks A en 15.000 stuks B. Bij de integrale calculatie zijn de vaste productiekosten € 3,= voor product A en € 4,= voor product B. Bereken de winst over dat jaar volgens de integrale calculatie. A. € 79.000,= B. € 80.000,= C. € 81.000,= D. € 87.000,=
91.
Texaco maakt twee typen rekenmachines, type mbo en type hbo. De kostprijzen zijn als volgt: 'type mbo' 'type hbo' Direct materiaal € 2,= € 3,= Directe arbeid (vast) € 3,= € 4,50 Indirecte kosten (vast) € 5,= € 7,50 Fabricagekostprijs € 10,= € 15=, Verkoopkosten (variabel) € 1,= € 1,= Verkoopkosten (vast) € 0,50 € 0,75 Commerciële kostprijs € 11,50 € 16,75 Onlangs werd een berekening gemaakt van de gebudgetteerde winst voor komend kwartaal volgens absorption costing. Die bedroeg € 27.400,=. Daarbij was uitgegaan van een productie van 13.000 'type mbo' rekenmachines en van 8.000 'type hbo' rekenmachines. De afzet was geraamd op respectievelijk 13.800 en 7.400 stuks. Bereken de winst volgens direct costing. A. € 26.400,= B. € 26.550,= C. € 26.600,= D. € 26.900,=
92.
Wanneer kunnen vaste kosten als product costs worden beschouwd? A. Als ze buiten de voorraadwaardering worden gehouden. B. Als ze in een oorzakelijk verband staan met de producten. C. Als ze niet beïnvloed worden door factoren buiten de onderneming. D. Als ze volledig onafhankelijk zijn van de bezetting.
93.
Wat is de zin van het onderscheid tussen directe en indirecte vaste kosten in het kader van direct costing? A. Dan ontstaat een deugdelijker voorraadwaardering. B. Dan ontstaat een zuiverder berekening van de winst van de onderneming. C. Dan wordt duidelijker wat de invloed is van een productiewijzing op de kosten. D. Dan wordt inzicht verkregen in de winstgevendheid van afdelingen of productgroepen.
94.
Omzet Kosten Winst
Bij de producent van groenten BIOkasvers zijn de afgelopen periode de volgende resultaten bekend geworden (bedragen * € 1000): Product Q 800 650 150
Product R 700 450 250
Product S 500 550 - 50
Totaal 2.000 1.650 350
Verder is nog gegeven: - De variabele kosten van Q, R en S zijn respectievelijk 40%, 35% en 55% van de omzet per product. - De totale vaste kosten bestaan voor 5/9 uit directe personeelskosten. - De indirecte vaste kosten zijn op basis van de omzetverhoudingen aan de producten toegerekend. Bereken de bijdrage van product S in de dekking van de indirecte vaste kosten. A. € 40.000,= B. € 50.000,= C. € 62.500,= D. € 225.000,= Wat is de betekenis van een positieve dekkingsbijdrage? A Dat de onderneming winst maakt. B. Dat de vaste kosten in ieder geval gedekt zijn. C. Dat de verkoopprijs voldoende hoog is. D. Dat de winst van de onderneming stijgt bij een stijging van de productie.
95.
Welke stelling is juist? A. Absorption costing is over het algemeen meer toepasbaar bij handelsondernemingen en direct costing meer bij industriële bedrijven. B. Bedrijven met relatief veel vaste kosten zullen meer gebaat zijn bij direct costing. C. De toepasbaarheid van direct costing is onafhankelijk van de kostenstructuur. D. Ook voor de keuze tussen absorption costing en direct costing geldt: 'different costs for different purposes'.
96.
Wat wordt verstaan onder het break-even-point? A. De afzet die nodig is om alle kosten precies te dekken door de omzet. B. De afzet die nodig is om alle variabele kosten precies te dekken. C. De afzet die nodig is om alle vaste kosten precies door te kunnen berekenen aan de klanten. D. De afzet die nodig is om een minimale winsteis te realiseren.
97.
Welke kostenindeling is van belang bij een break-evenanalyse? A. De indeling in directe en indirecte kosten. B. De indeling in kostensoorten. C. De indeling in productkosten en periodekosten. D. De indeling in vaste en variabele kosten.
98.
Wat zou een uitgever kunnen verstaan onder 'kritische oplage'? A. Het aantal boeken dat achter elkaar gedrukt kan worden om de prijs niet te laten dalen. B. Het aantal boeken dat achter elkaar gedrukt moet worden om aan de vraag te kunnen voldoen. C. Het aantal boeken dat achter elkaar gedrukt moet worden om de kosten die aan de titel verbonden zijn, te dekken uit de omzet. D. Het aantal boeken dat achter elkaar gedrukt moet worden om geen bezettingsverlies te hebben.
99.
Welke stelling is juist? A. Break-evencalculaties worden in het algemeen gemaakt in het kader van absorption costing; B. Het break-even-point dient onafhankelijk te zijn van de kostenstructuur. C. In het break-even-point is de dekkingsbijdrage gelijk aan de vaste kosten. D. In het break-even-point is het verkoopresultaat gelijk aan nul.
100.
Welke stelling is juist? A. Break-evenanalyse heeft meer betrekking op de lange dan op de korte termijn. B. Break-evenanalyse is een belangrijk onderdeel van de winstbepaling. C. Break-evenanalyse is niet bruikbaar voor het onderzoeken van consequenties van een andere productiemethode. D. Break-evenanalyse kan ook gebruikt worden voor de verkoopprijsstrategie.
101.
Voor welke bedrijfstak geldt in het algemeen dat de break-even-omzet van belang is in plaats van de break-even-afzet? A. Voor agrarische bedrijven. B. Voor detaillisten. C. Voor industriële bedrijven. D. Voor transportbedrijven.
102.
Racefiets is bidonnproducent en verwacht komend jaar een productie en afzet van 74.000 bidons. De begrote variabele kosten bedragen € 48.100,= en de begrote vaste kosten bedragen € 38.400,=. De normale productie en afzet is 80.000 bidons. De winst wordt begroot op € 28.200,=. Bereken de break-even afzet. A. 42.667 bidons B. 42.968 bidons C. 49.226 bidons D. 55.806 bidons
103. Een patatzaak (plaatselijk bekend als Onur patat) verkoopt patat voor € 1,50 per zak. Hij verwacht dit jaar een winst van € 28.000,= bij een omzet van € 120.000,=. De variabele kosten die hij maakt bedragen € 64.000,=. Hoeveel zakjes patat moet hij jaarlijks verkopen om precies quitte te spelen? A. 40.000 zakken B. 60.000 zakken C. 62.667 zakken D. 80.000 zakken 104.
In een bepaald jaar gelden voor een grote pizzabakker de volgende gegevens: Omzet: € 600.000,= Variabele kosten: Constante kosten: Winst:
€ 300.000,= € 200.000,= € 500.000,= € 100.000,=
Een nieuwe productiemethode heeft tot gevolg dat voor eenzelfde omzet de variabele kosten met 5% zullen stijgen en de constante kosten met 10% zullen dalen. Bereken met hoeveel procent de break-evenomzet verandert ten opzichte van de huidige break-evenomzet. A. 0% B. -2,5% C. -5% D. -5,3% 105.
Snelkook, een fabrikant van zeefjes, heeft de normale productie gesteld op 1.500.000 stuks per jaar. De constante kosten bedragen € 1.275.000,=. De variabele kosten zijn € 0,75. De verkoopprijs is € 2,=. De vennootschapsbelasting bedraagt 25%. Wat moet de afzet zijn, wil het bedrijf € 300.000,= winst na belasting maken? A. 750.000 stuks B. 1.250.000 stuks C. 1.260.000 stuks D. 1.680.000 stuks
106.
Snelschuur is fabrikant van machinale polijstvellen. De kostprijs van een pak van vijf vellen is als volgt opgebouwd: Materiaal: Directe arbeid (variabel): Indirecte kosten (vast): Fabricagekostprijs: Verkoopkosten (vast): Commerciële kostprijs:
€ € € € € €
0,55 0,35 0,40 1,30 0,15 1,45
De verkoopprijs is vastgesteld op € 1,75. De normale bezetting ligt op 170.000 pakken van vijf vellen per jaar. Bereken het break-even-point in pakken van vijf vellen schuurpapier per jaar. A. 80.000 pakken B. 110.000 pakken C. 123.636 pakken D. 170.000 pakken
107.
Welke elementen van de winstberekening zijn in het break-even-point precies gelijk aan elkaar? A. Bezettingsresultaat en variabele kosten. B. Dekkingsbijdrage en bezettingsresultaat. C. Dekkingsbijdrage en vaste kosten. D. Doorberekende kosten en feitelijke kosten.
108.
Welke gelijkheid geldt in het break-even-point? A. Bezettingsresultaat = - verkoopresultaat. B. Doorberekende kosten = feitelijke kosten. C. Doorberekende kosten = omzet. D. Verkoopresultaat = 0.
Antw: A 109.
Welke stelling is juist? A. Het break-even-point ligt net zo vaak boven als onder de normale bezetting. B. Het break-even-point ligt vrijwel altijd boven de normale bezetting. C. Het break-even-point ligt vrijwel altijd onder de normale bezetting. D. Het break-even-point valt vrijwel altijd samen met de normale bezetting.
110.
Jan Stereo, een detaillist in geluidsapparatuur, heeft voor komend jaar de volgende begrote resultatenrekening opgesteld. Omzet: Inkoopwaarde omzet: Brutowinst : Variabele bedrijfskosten: Vaste bedrijfskosten: Winst:
€ 25.500,= € 51.000,=
€ 340.000,= € 202.300,= € 137.700,= € €
76.500,= 61.200,=
Pieter wenst minimaal een winst na belasting te realiseren van € 22.750,=. Het belastingpercentage is 35%. Bereken de minimaal te behalen omzet over komend jaar. A. € 212.346,= B. € 223.485,= C. € 260.606,= D. € 275.309,=
111. De Snelle Bezorger een bedrijf in parketvervoer, had afgelopen jaar een brutowinstmarge van € 23.625,= en een bezettingsresultaat van € 6.000,= positief. De normale bezetting ligt op 30.000 kilometer per jaar terwijl de vaste kosten op € 120.000,= per jaar liggen. Bereken het break-even-point in kilometers. A. 25.065 km B. 25.263 km C. 30.000 km D. 31.500 km 112.
Welke van onderstaande omschrijvingen is een juiste omschrijving van het begrip veiligheidsmarge? A. De procentuele daling van de normale productie voordat er verlies zal worden gemaakt. B. De procentuele daling van de verwachte productie voordat er verlies zal worden gemaakt. C . De procentuele stijging van de normale productie voordat de capaciteitsgrens bereikt wordt. D. De procentuele stijging van de verwachte productie voordat de capaciteitsgrens bereikt wordt.
113.
Het Valse Bontkledinghuis, een fabrikant van kunstbont, heeft de volgende gegevens verzameld: Verkoopprijs per pak van 50 kg = € 1.250,= Variabele kosten per pak van 50 kg = € 50,= Constante kosten per jaar = € 900.000,= Normale bezetting = 1.600 pakken per jaar Bereken de veiligheidsmarge bij een verwachte productie en afzet voor volgend jaar van 1.500 pakken. A. 20% B. 25% C. € 225.000,= D. € 300.000,=
114. Accentn is een groot schoonmaakbedrijf dat een grote investering in nieuwe schoonmaakapparatuur overweegt. De huidige winst bedraagt € 130.000,= bij een omzet van € 1.600.000,=. De vaste kosten bedragen € 470.000,=. Wanneer tot de investering wordt besloten stijgen de vaste kosten naar € 620.000,= en dalen de variabele kosten per euro omzet met 20 cent. Bereken de veiligheidsmarge in de nieuwe situatie, uitgaande van de gegeven omzet. A. 8,1% B. 8,8% C. 22,5% D. 32,6% 115.
Onderneming Wimpie produceert shampoos met de volgende integrale kostprijs. Vaste fabricagekosten: Variabele fabricagekosten: Variabele verkoopkosten: Commerciële kostprijs:
€ € € €
2,40 0,40 0,40 3,20
Bij een normale productie en afzet van 360.000 stuks wenst het bedrijf een veiligheidsmarge van 20%. Bereken de verkoopprijs waarbij de geëiste veiligheidsmarge wordt gehaald. A. € 3,20 B. € 3,40 C. € 3.80 D. € 3,84 116.
Wat wordt verstaan onder een indifferentiepunt? A. Het punt waarbij de keuze voor een andere productiemethode geen invloed heeft op de winst. B. Het punt waarbij de winst nul is. C. Het punt waarbij een toename van de bezetting geen invloed heeft op de winst. D. Het punt waarbij een toename van de capaciteit geen invloed heeft op de winst.
117. Welke van onderstaande veronderstellingen ligt ten grondslag aan de breakevenanalyse? A. De variabele kosten per eenheid product stijgen proportioneel met de productie. B. De voorraadvorming die plaatsvindt, is constant. C. Er is sprake van één enkel product of van een vaste mix van producten. D. Kosten zijn gelijk aan uitgaven en opbrengsten zijn gelijk aan ontvangsten.
118. Welke voorwaarde(n) is/zijn noodzakelijk wil bij een assortiment van meerdere producten toch break-evenanalyse mogelijk zijn? A. De producten worden in een vaste verhouding geproduceerd en afgezet. B. De producten worden in een vaste verhouding geproduceerd en afgezet én elk product heeft dezelfde verhouding tussen verkoopprijs en variabele kosten. C. De producten worden in een vaste verhouding geproduceerd en afgezet óf elk product heeft dezelfde verhouding tussen verkoopprijs en variabele kosten. D. Elk product heeft dezelfde verhouding tussen verkoopprijs en variabele kosten.
119.
In welke van onderstaande systemen van winstberekening is break-evenanalyse gemakkelijk toepasbaar? A. Bij absorption costing. B. Bij absorption costing en bij direct costing. C . Bij direct costing. D. Bij direct costing onder de voorwaarde van constante voorraden.
120.
In welke van onderstaande situaties is break-evenanalyse zonder meer mogelijk? A. De bezettingsgraad heeft een positieve invloed op de variabele kosten per eenheid product. B. De variabele kosten zijn progressief variabel. C. De vaste kosten zijn alleen constant binnen bepaalde capaciteitsgrenzen. D. Er kan een afzetstijging gerealiseerd worden zonder dalende verkoopprijzen.
121.
Hoe belangrijk zijn de veronderstellingen van de break-evenanalyse voor de uitvoerbaarheid ervan? A. Break-evenanalyse is alleen toepasbaar als aan alle veronderstellingen is voldaan. B. Break-evenanalyse is alleen toepasbaar als de onderneming één enkel product voert. C. Break-evenanalyse is toepasbaar als niet aan alle veronderstellingen is voldaan mits een globaal beeld van korte termijninvloeden op de winst voldoet. D. Break-evenanalyse is toepasbaar als niet aan alle veronderstellingen is voldaan mits voorraadmutaties niet al te groot zijn.
122.
Ria de Boer heeft een ambachtelijk jamfabriekje. Zij vervaardigen drie soorten jam: appel-, aardbeien- en abrikozenjam. De verkoopprijzen en de variabele kosten staan in onderstaande tabel:
Prijs Variabele kosten
Appeljam
Aardbeienjam
Abrikozenjam
€ 1,40 € 0,98
€ 1,80 € 1,26
€ 1,60 € 1,12
De vaste kosten van de fabriek bedragen € 246.000,= per jaar. Welke stelling omtrent de break-evensituatie is juist? A. Break-evenafzet noch break-evenomzet zijn te berekenen bij een bedrijf met meer dan één product. B. Break-evenafzet noch break-evenomzet zijn te berekenen omdat er geen vaste productieverhouding gegeven is. C. De break-evenafzet ligt op 170.833 potten per jamsoort per jaar. D. De break-evenomzet ligt op € 820.000 per jaar.
123.
Restaurant Chungheeft drie verschillende menu's op de spijskaart staan. Hieronder volgt een overzicht. Prijs Ingrediënten Normale aantal per .week
Kip € 15,= € 6,= 70
Varkens € 20,= € 10,= 90
Vis € 25,= € 14,= 50
De vaste kosten van het restaurant bedragen € 175.000,= op jaarbasis. Bereken de breakevenomzet. A. € 283.333,= B. € 344.933,= C. € 350.000,= D. € 397.727,=
Casus Casus 1 Twee vriendinnen, net afgestudeerd aan de modeacademie, besluiten samen een ambachtelijk bedrijf te beginnen in het vervaardigen van bustehouders (BH.s) op maat. Volgens hen is daar een grote vraag naar. De confectie BH’s zitten volgens de dames vaak net niet perfect. Ze besluiten een pandje te gaan huren in de binnenstad van Amsterdam en kopen een aantal speciale machines aan. Op 1 januari 2007 zijn de dames begonnen en nu blijkt het een groot succes te zijn. Ze zijn vooraf uitgegaan van een normale productie en afzet van 1.200 stuks per periode. De constante kosten waren begroot op € 24.000,= per periode. Achteraf blijkt de productie en afzet 1.500 te zijn geweest. De variabele kosten waren € 22.500,=. De gehanteerde brutowinstopslag bedraagt 80% van de standaard kostprijs. Gevraagd: 1. 2. 3. 4. 5.
De standaard kostprijs van een BH? De verkoopprijs, inclusief btw, van een BH? Het bezettingsresultaat? Het bedrijfsresultaat? De break-even-afzet?
De dames vragen zich nu af of de gekozen kostenverdeling (constant / variabel) een juiste keuze is geweest. Zou het niet beter zijn om voor een verdeling in directe – en indirecte kosten te kiezen? . Als ze een overzicht opstellen over het afgelopen jaar komen zij tot de navolgende verdeling: • Materiaal € 6.000,= • Direct loon € 8.000,= • Indirecte kosten € 32.500,= ; waarvan € 900,= indirecte materiaal kosten, € 30.600,= indirecte loonkosten en € 1.400,= overige indirecte kosten . De overige indirecte kosten worden genomen in procenten van de totale indirecte kosten. 6.
De drie opslagpercentages voor indirecte kosten?
Voor de productie van een BH is het volgende nodig: • Stof € 4,= • Direct loon € 10,= 7.
De kostprijs van een BH?
Casus 2 De industriële onderneming OneWay produceert en verkoopt verkeersborden. De onderneming verwacht het komende jaar een werkelijke productie en afzet van 80% van de normale productie en afzet. Voor het komende jaar heeft de onderneming de navolgende begroting gemaakt: Constante kosten: • Afschrijving € 120.000,= • Onderhoud € 40.000,= • Loonkosten directie € 200.000,= Variabele kosten: • Grondstoffen € 250.000,= • Loonkosten productiepersoneel € 70.000,= De normale productie en afzet bedraagt 100.000 eenheden per jaar. De verkoopprijs per product is € 10,= Gevraagd: 1. De standaard (integrale) kostprijs. 2. Het verwachte bezettingsverschil 3. Het verwachte verkoopresultaat 4. Het verwachte bedrijfsresultaat 5. De break-even-afzet en break-even-omzet. Deze ondernemer heeft na afloop van het betreffende jaar het navolgende overzicht tot zijn beschikking: 1e helft jaar 48.000 Productie Afzet 6. 7.
45.000
Wat is het bedrijfsresultaat volgens Absorpion costing en direct costing in het 1e helft van het jaar? Verklaar de verschillen tussen Absorption – en direct costing. (geen berekening)
Onze ondernemer overweegt over te gaan op een verdeling in directe en indirecte kosten. Daarvoor stelt hij het navolgende overzicht op: Indirecte kosten: • Afschrijving en onderhoud € 160.000,= • Loonkosten directie € 200.000,= Directe kosten: • Grondstoffen € 250.000,= • Loonkosten productiepersoneel € 70.000,= Er wordt verondersteld dat de afschrijving- en onderhoudskosten gerelateerd is aan de grondstofkosten en dat de loonkosten directie gerelateerd is aan de loonkosten productiepersoneel. 8.
Bereken de beide opslagpercentages voor indirecte kosten.
Voor de productie van een verkeersbord is het volgende nodig: • Grondstof € 2,= • Loonkosten productiepersoneel € 1,= 9. Bereken de kostprijs. 10. Bereken, uitgaande van de kostprijs in vraag 9. de winst bij een afzet van 91.000 stuks.
Casus 3 Fabrikant Kleinhagen produceert gereedschap en meubels, onder andere hamers met de merknaam Soho. Uit zijn administratie ontlenen we de volgende gegevens over hamers: De normale productie en afzet van hamers is 40.000 stuks per jaar. In 2006 was echter de feitelijke afzet 38.000 stuks en de feitelijke productie 45.000 stuks. De verkoopprijs was € 21,= . De variabele productiekosten bedroegen in 2006 € 180.000,= en de variabele verkoopkosten € 114.000,=. De constante kosten waren in 2006 gelijk aan € 360.000, =, waarvan 2/3 voor de productie en 1/3 voor de verkoop. Gevraagd: 1. 2. 3. 4. 5.
De fabricagekostprijs van een hamer. Noem 3 functies van de kostprijs en licht uw antwoorden zeer kort, doch helder toe. Het verkoopresultaat. De nettowinst volgens de methode Absorption Costing (AC). De nettowinst volgens de methode Direct Costing (DC).
Kleinhagen fabriceert ook bureaus en levert die op bestelling. Hij moet een offerte uitbrengen voor één bureau en heeft de volgende gegevens verzameld over de directe kosten: -Benodigd hout en bijkomende materialen: € 110,= -Arbeidstijd : € 130,= De opslagen voor indirecte kosten worden berekend op basis van cijfers uit het verleden. In het verleden waren de standaardbedragen per jaar: -Verbruik van directe materialen: € 35.000,= -Kosten van directe arbeid: € 10.000,= -Indirecte kosten: € 22.000,= Verder hanteert het bedrijf een winstmarge die 30% van de verkoopprijs bedraagt. Met BTW hoeft u geen rekening te houden. Het bedrijf hanteert de verfijnde opslagmethode; ze koppelt 40% van de indirecte kosten aan de directe materiaalkosten, 20% van de indirecte kosten aan het directe loon en de resterende 40% aan de totale directe kosten. 6. 7.
De opslagpercentage(s) voor de indirecte kosten. Afronden op hele procenten. De verkoopprijs van één bureau.
Casus 4 Een productieonderneming produceert product X. De normale productie en afzet van product X bedraagt 40.000 eenheden per jaar. De constante productiekosten bedragen € 600.000,= per jaar en de constante verkoopkosten € 200.000,= per jaar. De standaard kosten van product X zijn als volgt: -
variabele productie kosten constante productie kosten Standaard fabricage kostprijs variabele verkoopkosten constante verkoopkosten
€ 35,= € 15,= € 10,= € 5,=
Commerciële kostprijs
€ 50,=
€ 65,=
€ 15,=
De producten X worden verkocht voor € 115,= per stuk. Over het eerste half jaar van 2008 heeft de ondernemer de navolgende gegevens tot zijn beschikking: Productie Afzet
22.000 eenheden 21.000 eenheden
Gevraagd: 1. Wat is het bedrijfsresultaat volgens absorption costing (product matching) over het eerste half jaar? 2. Wat is het bedrijfsresultaat volgens direct costing (period matching) over het eerste half jaar? 3. De beak-even-afzet.
Casus 5 Een ondernemer heeft zich gespecialiseerd in het bouwen van opbergkasten op maat voor de particuliere markt. Over het afgelopen jaar heeft hij de navolgende gegevens tot zijn beschikking: -
materiaal Directe loonkosten Indirecte materialen Indirect loon
€ 125.000,= € 100.000,= € 12.500,= € 50.000,=
Gevraagd: 1. Bereken de twee opslagpercentages voor indirecte kosten. De ondernemer krijgt een aanvraag voor een offerte voor het maken van een inbouwkast. Hij schat dat hij daarvoor het volgende nodig heeft: -
materiaal Directe loonkosten
€ 10.000,= € 2.000,=
2.
Bereken de kostprijs van deze inbouwkast.
De ondernemer werkt met een winstopslag van 40%. 3.
Wat wordt de offerteprijs van deze inbouwkast (exclusief btw)?
Casus 6 Een ondernemer produceert een product Axa. De standaard kostprijs van dit product is als volgt samengesteld: Variabele fabricagekosten Constante fabricagekosten Standaard fabricagekostprijs Variabele verkoopkosten Constante verkoopkosten
€ 10,= € 5,= € 3,= € 2,=
Commerciele kostprijs
€ 15,=
€ 20,=
€
5,=
Het product wordt verkocht voor € 30,=, exclusief btw. De normale productie en afzet bedraagt 100.000 stuks per jaar. In het tweede halfjaar bedroeg de: -
productie afzet
52.000 stuks 50.000 stuks
Gevraagd: a. Hoeveel bedroeg het bedrijfsresultaat volgens de methode van absorption costing (= product matching)? b. Hoeveel bedroeg het bedrijfsresultaat volgens de methode van direct costing (= periode matching)? c. Hoe groot is de break-even-afzet per jaar?
Casus 7 Twee dames houden zich bezig met de productie van make-up tafeltjes op maat voor de consumentenmarkt. Over het afgelopen jaar hebben zij de navolgende informatie tot hun beschikking: -
Materiaalverbruik Directe loonkosten Indirect materiaalverbruik Indirect loon
€ € € €
80.000,= 40.000,= 12.000,= 80.000,=
De dames ontvangen een aanvraag om een offerte samen te stellen voor het maken van twee make-up tafeltjes. Zij denken hiervoor het volgende nodig te hebben: -
Materiaal Directe loonkosten
€ 5.000,= € 800,=
De dames werken met een winstopslag van 50%. Gevraagd: a. b. c.
Bereken de twee opslagpercentages voor indirecte kosten? Bereken de kostprijs van de gevraagde offerte? Wat wordt de offerteprijs inclusief btw?