ESE 420/430 Handleiding 50454699 11.08
11.04 -
H
F
Voorwoord
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
F
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.
M Z
Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting.
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden. Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting.
t Duidt op de standaarduitvoering.
t Duidt op de standaarduitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Auteursrecht
Auteursrecht
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
www.jungheinrich.com
www.jungheinrich.com
0108.NL
0108.NL
M Z
Voorwoord
0108.NL
0108.NL
A
Reglementair gebruik
A
Reglementair gebruik
B
Beschrijving van de heftruck
B
Beschrijving van de heftruck
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1
Beschrijving van de toepassing ........................................................... B 1 Beschrijving van modules en functies ................................................ B 2 Heftruck ............................................................................................... B 3 Technische gegevens van de standaarduitvoering ............................. B 5 Prestaties ............................................................................................ B 5 Afmetingen .......................................................................................... B 6 EN-normen .......................................................................................... B 7 Gebruiksomstandigheden ................................................................... B 7 Technische beschrijving: lastopnamemiddel ....................................... B 8 Kentekenplaatsen en typeplaatjes ...................................................... B 8 Typeplaatje, heftruck ........................................................................... B 9
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1
Beschrijving van de toepassing ........................................................... B 1 Beschrijving van modules en functies ................................................ B 2 Heftruck ............................................................................................... B 3 Technische gegevens van de standaarduitvoering ............................. B 5 Prestaties ............................................................................................ B 5 Afmetingen .......................................................................................... B 6 EN-normen .......................................................................................... B 7 Gebruiksomstandigheden ................................................................... B 7 Technische beschrijving: lastopnamemiddel ....................................... B 8 Kentekenplaatsen en typeplaatjes ...................................................... B 8 Typeplaatje, heftruck ........................................................................... B 9
C
Transport en eerste inbedrijfstelling
C
Transport en eerste inbedrijfstelling
1 2 3
Laden met een kraan .......................................................................... C 1 Transportbeveiliging parkeerrem ........................................................ C 2 Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C 3
1 2 3
Laden met een kraan .......................................................................... C 1 Transportbeveiliging parkeerrem ........................................................ C 2 Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C 3
D
Batterij: onderhoud, opladen, vervangen
D
Batterij: onderhoud, opladen, vervangen
1 2 3 4 5 6
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen .................. D 1 Batterijtypen ........................................................................................ D 2 Batterij vrijmaken ................................................................................. D 2 De batterij laden .................................................................................. D 3 De batterij uit- en inbouwen ................................................................ D 4 Bestuurdersvenster ............................................................................. D 5
1 2 3 4 5 6
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen .................. D 1 Batterijtypen ........................................................................................ D 2 Batterij vrijmaken ................................................................................. D 2 De batterij laden .................................................................................. D 3 De batterij uit- en inbouwen ................................................................ D 4 Bestuurdersvenster ............................................................................. D 5
0708.NL
Inhoudsopgave
0708.NL
Inhoudsopgave
I1
I1
E
Bediening
E
Bediening
1 2 3 3.1 4 4.1 4.2 4.3 4.4 5 6 6.1 6.2 7 7.1 7.2 7.3 8 9
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel E 1 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen ........................... E 2 Heftruck in gebruik nemen .................................................................. E 4 NOODSTOP-inrichting ........................................................................ E 6 Werken met het interne transportmiddel ............................................. E 7 Veiligheidsregels voor het rijden ......................................................... E 7 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 8 Het opnemen en wegzetten van lasten ............................................... E 10 De heftruck veilig plaatsen .................................................................. E 10 De heftruck bergen bij uitvallen van de elektrische stuurinrichting ..... E 11 Indicatie-elementen ............................................................................. E 12 Bestuurdersvenster (t) ...................................................................... E 12 Verlichte vlakken van het bestuurdersvenster .................................... E 15 Bedieningspaneel (CANCODE) (o) .................................................... E 17 Codeslot .............................................................................................. E 17 Parameter ........................................................................................... E 18 Parameterinstellingen ......................................................................... E 19 Heftruckparameters veranderen ......................................................... E 22 Storingshulp ........................................................................................ E 23
1 2 3 3.1 4 4.1 4.2 4.3 4.4 5 6 6.1 6.2 7 7.1 7.2 7.3 8 9
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel E 1 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen ........................... E 2 Heftruck in gebruik nemen .................................................................. E 4 NOODSTOP-inrichting ........................................................................ E 6 Werken met het interne transportmiddel ............................................. E 7 Veiligheidsregels voor het rijden ......................................................... E 7 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 8 Het opnemen en wegzetten van lasten ............................................... E 10 De heftruck veilig plaatsen .................................................................. E 10 De heftruck bergen bij uitvallen van de elektrische stuurinrichting ..... E 11 Indicatie-elementen ............................................................................. E 12 Bestuurdersvenster (t) ...................................................................... E 12 Verlichte vlakken van het bestuurdersvenster .................................... E 15 Bedieningspaneel (CANCODE) (o) .................................................... E 17 Codeslot .............................................................................................. E 17 Parameter ........................................................................................... E 18 Parameterinstellingen ......................................................................... E 19 Heftruckparameters veranderen ......................................................... E 22 Storingshulp ........................................................................................ E 23
F
Onderhoud van het interne transportmiddel
F
Onderhoud van het interne transportmiddel
1 2 3 4 5 5.1 6 6.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud ...................................... F 1 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 3 Onderhoudscontrolelijst ESE 420/430 ............................................... F 4 Smeerplan ESE 420/430 ..................................................................... F 6 Gebruiksmiddelen ............................................................................... F 7 Aanwijzingen voor onderhoud ............................................................. F 8 De heftruck voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden ............................................................... F 8 De bestuurdersdeur openen o ........................................................... F 8 Het balkon omhoogklappen ................................................................ F 9 De elektrische zekeringen controleren ................................................ F 10 Weer in gebruik nemen ....................................................................... F 11 Het interne transportmiddel stilleggen ................................................. F 11 Maatregelen vóór de stillegging .......................................................... F 11 Maatregelen tijdens de stillegging ....................................................... F 11 De batterij na de stillegging weer in gebruik nemen ........................... F 12 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen .......... F 13 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 13
1 2 3 4 5 5.1 6 6.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud ...................................... F 1 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 3 Onderhoudscontrolelijst ESE 420/430 ............................................... F 4 Smeerplan ESE 420/430 ..................................................................... F 6 Gebruiksmiddelen ............................................................................... F 7 Aanwijzingen voor onderhoud ............................................................. F 8 De heftruck voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden ............................................................... F 8 De bestuurdersdeur openen o ........................................................... F 8 Het balkon omhoogklappen ................................................................ F 9 De elektrische zekeringen controleren ................................................ F 10 Weer in gebruik nemen ....................................................................... F 11 Het interne transportmiddel stilleggen ................................................. F 11 Maatregelen vóór de stillegging .......................................................... F 11 Maatregelen tijdens de stillegging ....................................................... F 11 De batterij na de stillegging weer in gebruik nemen ........................... F 12 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen .......... F 13 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 13
I2
0708.NL
6.2 6.3 6.4 6.5 7 7.1 7.2 7.3 8 9
0708.NL
6.2 6.3 6.4 6.5 7 7.1 7.2 7.3 8 9
I2
Bijlage
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij Z
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Z
Bijlage
1
1
2 2 0605.NL
0605.NL
A Reglementair gebruik
A Reglementair gebruik
Z
Z
M
De leveromvang van dit apparaat omvat de “richtlijn voor correct gebruik van interne transportmiddelen“ (VDMA). Deze richtlijn is bestanddeel van deze handleiding en moet beslist worden nageleefd. Nationale voorschriften gelden onbeperkt.
De leveromvang van dit apparaat omvat de “richtlijn voor correct gebruik van interne transportmiddelen“ (VDMA). Deze richtlijn is bestanddeel van deze handleiding en moet beslist worden nageleefd. Nationale voorschriften gelden onbeperkt.
De heftruck in deze handleiding is een intern transportmiddel, dat is bedoeld voor het heffen en transporteren van lasten. Gebruik, bedien en onderhoud de heftruck volgens de gegevens in deze handleiding. Een andere toepassing is niet reglementair en kan leiden tot persoonlijk letsel en tot schade aan de heftruck of voorwerpen van waarde. Vermijd in de eerste plaats overbelasting of belasting door eenzijdig opgenomen lasten. Het typeplaatje of het lastdiagram dat op de heftruck is aangebracht, is bindend voor de maximaal op te nemen last. U mag het interne transportmiddel noch in vuurgevaarlijke of explosiegevaarlijke omgevingen noch in corrosie veroorzakende of sterk stofhoudende omgevingen gebruiken.
De heftruck in deze handleiding is een intern transportmiddel, dat is bedoeld voor het heffen en transporteren van lasten. Gebruik, bedien en onderhoud de heftruck volgens de gegevens in deze handleiding. Een andere toepassing is niet reglementair en kan leiden tot persoonlijk letsel en tot schade aan de heftruck of voorwerpen van waarde. Vermijd in de eerste plaats overbelasting of belasting door eenzijdig opgenomen lasten. Het typeplaatje of het lastdiagram dat op de heftruck is aangebracht, is bindend voor de maximaal op te nemen last. U mag het interne transportmiddel noch in vuurgevaarlijke of explosiegevaarlijke omgevingen noch in corrosie veroorzakende of sterk stofhoudende omgevingen gebruiken.
Verplichtingen voor de exploitant: exploitant in de context van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere gevallen (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die overeenkomstig de bestaande contractovereenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde bedrijfsplichten moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat de heftruck uitsluitend reglementair wordt gebruikt, en dat allerlei soorten gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van veiligheidsvoorschriften, overige veiligheidstechnische regels en de bedrijfs- en onderhoudsrichtlijnen bewaken. De exploitant moet ervoor zorgen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.
Verplichtingen voor de exploitant: exploitant in de context van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere gevallen (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die overeenkomstig de bestaande contractovereenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde bedrijfsplichten moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat de heftruck uitsluitend reglementair wordt gebruikt, en dat allerlei soorten gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van veiligheidsvoorschriften, overige veiligheidstechnische regels en de bedrijfs- en onderhoudsrichtlijnen bewaken. De exploitant moet ervoor zorgen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.
M
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer zonder toestemming van de klantendienst van de producent, de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het object verrichten.
Aanbouwen van toebehoren: de aan- of inbouw van extra inrichtingen, die de functies van het interne transportmiddel beïnvloeden of uitbreiden, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
1104.NL
1104.NL
Aanbouwen van toebehoren: de aan- of inbouw van extra inrichtingen, die de functies van het interne transportmiddel beïnvloeden of uitbreiden, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer zonder toestemming van de klantendienst van de producent, de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het object verrichten.
A1
A1
A2 A2 1104.NL
1104.NL
B Beschrijving van de heftruck
B Beschrijving van de heftruck
1
1
Beschrijving van de toepassing
Beschrijving van de toepassing
De heftruck is een vierwielige elektro-pallettruck met overdwars geplaatste stoel, een aandrijfeenheid en elektrische besturing met een stuurmotor. De vorkheftruck is bedoeld voor gebruik op een effen vloer, voor transport van goederen. U kunt pallets met open bodemsteunen of met dwarslatten buiten het bereik van de lastwielen, of rolwagens opnemen. De hefcapaciteit is aangegeven op het typeplaatje of op het hefcapaciteitplaatje Qmax. De afmeting van de vork is ontworpen voor het type en aantal pallets of rolwagens die moeten worden opgenomen. Er is veel aandacht besteed aan de ergonomische vormgeving van de bestuurdersplaats en werkveiligheid. De bedienelementen zijn duidelijk waarneembaar en overzichtelijk geplaatst en afgestemd op de transporttaak.
De heftruck is een vierwielige elektro-pallettruck met overdwars geplaatste stoel, een aandrijfeenheid en elektrische besturing met een stuurmotor. De vorkheftruck is bedoeld voor gebruik op een effen vloer, voor transport van goederen. U kunt pallets met open bodemsteunen of met dwarslatten buiten het bereik van de lastwielen, of rolwagens opnemen. De hefcapaciteit is aangegeven op het typeplaatje of op het hefcapaciteitplaatje Qmax. De afmeting van de vork is ontworpen voor het type en aantal pallets of rolwagens die moeten worden opgenomen. Er is veel aandacht besteed aan de ergonomische vormgeving van de bestuurdersplaats en werkveiligheid. De bedienelementen zijn duidelijk waarneembaar en overzichtelijk geplaatst en afgestemd op de transporttaak.
Heftrucktypen en hefcapaciteit
Heftrucktypen en hefcapaciteit Type
Hefcapaciteit
2000kg
ESE 420
2000kg
ESE 430
3000kg
ESE 430
3000kg
1108.NL
Hefcapaciteit
1108.NL
Type ESE 420
B1
B1
Beschrijving van modules en functies 1
2
2
3
4
Beschrijving van modules en functies 1
5
10 6
7
8
2
3
4
5
10 6
9
7
8
9
11
11
15
15
14
14 13
13 12
1 2 3 4 5 6 7 8
Omschrijving t t t t t
Bestuurdersvenster Hydrauliek-regelknop Parkeerrem Contactslot Hoofdschakelaar (NOODSTOP) o Bestuurdersdeur t Dodemansknop t Rempedaal t = Standaard
B2
Pos.
Omschrijving
Pos.
Rijpedaal Stoel Hefinrichting Aandrijfwielen Steunwiel
1 2 3 4 5
9 10 11 12 13
t t t t t
14 15
o Schakelaar noodstuurinrichting o Veiligheidsgordel
o = Optie
6 7 8
1108.NL
Pos.
12 Omschrijving t t t t t
Bestuurdersvenster Hydrauliek-regelknop Parkeerrem Contactslot Hoofdschakelaar (NOODSTOP) o Bestuurdersdeur t Dodemansknop t Rempedaal t = Standaard
B2
Pos.
Omschrijving
9 10 11 12 13
t t t t t
14 15
o Schakelaar noodstuurinrichting o Veiligheidsgordel
Rijpedaal Stoel Hefinrichting Aandrijfwielen Steunwiel
o = Optie
1108.NL
2
Heftruck
2.1
Heftruck Veiligheidsvoorzieningen: gesloten, gladde heftruckcontour. De wielen (12/13) zijn omgeven door een stabiele botsbescherming. Deze beschermt de last bij botsingen. Met het contactslot (4) of de hoofdschakelaar (NOODSTOP, 5) kunt u ingeval van gevaren alle elektrische functies buiten bedrijf stellen. Wanneer de bestuurdersdeur niet is gesloten, wordt de rijfunctie onderbroken.
Opbouw: de heftruck is een vierwielige heftruck met een gestuurd aandrijfwiel (12) en een steunwiel (13). Gemakkelijk te openen balkon met geïntegreerde armaturen, afdekking van de aandrijfruimte en de afneembare klep bieden de servicemonteurs goede toegang tot alle aggregaten. De bedienelementen zijn ergonomisch geplaatst.
Opbouw: de heftruck is een vierwielige heftruck met een gestuurd aandrijfwiel (12) en een steunwiel (13). Gemakkelijk te openen balkon met geïntegreerde armaturen, afdekking van de aandrijfruimte en de afneembare klep bieden de servicemonteurs goede toegang tot alle aggregaten. De bedienelementen zijn ergonomisch geplaatst.
Rij-aandrijving: de complete aandrijfeenheid is in het frame van de heftruck geschroefd. Een vaststaande draaistroommotor met een vermogen van 6 kW drijft via een kopse kegelwieloverbrenging het aandrijfwiel (12) aan. De elektronische rijstroomregelingen zorgen voor traploze toerentalverandering van de rijmotoren en daarmee voor een gelijkmatig, schokvrij optrekken, krachtig accelereren en elektronisch geregeld afremmen met energieterugwinning. U kunt de mate van energieterugwinning instellen via de LISA.
Rij-aandrijving: de complete aandrijfeenheid is in het frame van de heftruck geschroefd. Een vaststaande draaistroommotor met een vermogen van 6 kW drijft via een kopse kegelwieloverbrenging het aandrijfwiel (12) aan. De elektronische rijstroomregelingen zorgen voor traploze toerentalverandering van de rijmotoren en daarmee voor een gelijkmatig, schokvrij optrekken, krachtig accelereren en elektronisch geregeld afremmen met energieterugwinning. U kunt de mate van energieterugwinning instellen via de LISA.
Sturen: stuurinrichting met rechte tandwielen, stuuraandrijving, en standaard volledig elektronische regeling. De draaibaar gelagerde overbrenging kan 90° draaien naar beide zijden.
Sturen: stuurinrichting met rechte tandwielen, stuuraandrijving, en standaard volledig elektronische regeling. De draaibaar gelagerde overbrenging kan 90° draaien naar beide zijden.
Bedien- en indicatie-elementen: bedienelementen en indicatie-instrumenten zijn overzichtelijk op de bestuurdersplaats aangebracht. De hydraulische regelknop (2) biedt de mogelijkheid tot een eenhands bediening van de functies Rijrichting, Heffen / dalen en Claxon. Verder dient hij in combinatie met het rijpedaal voor het diagonaal rijden. Bestuurdersvenster (1) met groot LCD-scherm, geïntegreerde werkurenteller en batterijverbruik-indicator met hefuitschakelfunctie.
Bedien- en indicatie-elementen: bedienelementen en indicatie-instrumenten zijn overzichtelijk op de bestuurdersplaats aangebracht. De hydraulische regelknop (2) biedt de mogelijkheid tot een eenhands bediening van de functies Rijrichting, Heffen / dalen en Claxon. Verder dient hij in combinatie met het rijpedaal voor het diagonaal rijden. Bestuurdersvenster (1) met groot LCD-scherm, geïntegreerde werkurenteller en batterijverbruik-indicator met hefuitschakelfunctie.
Hydraulische installatie: u start de functies Heffen en dalen met de hydraulische regelknop. Door het inschakelen van de functie Heffen start de pompmotor, en pompt hydrauliekolie uit de olietank naar de hefcilinder.
Hydraulische installatie: u start de functies Heffen en dalen met de hydraulische regelknop. Door het inschakelen van de functie Heffen start de pompmotor, en pompt hydrauliekolie uit de olietank naar de hefcilinder.
Elektrische installatie: 48 Volt-installatie als gescheiden systeem. Een traploze elektronische rijstroomregeling en een elektrische stuurregeling zijn standaard.
Elektrische installatie: 48 Volt-installatie als gescheiden systeem. Een traploze elektronische rijstroomregeling en een elektrische stuurregeling zijn standaard.
Reminrichting: het elektrische remsysteem bestaat uit twee onafhankelijke remsystemen. Bij bediening van het rempedaal wordt de rijmotor in tegenstroom geremd. Een parkeerrem wordt elektrisch bediend en werkt mechanisch (drukveer) op een magneetrem die op de aandrijving is gemonteerd. Deze rem wordt ook gebruikt om in noodgevallen te remmen. Een waarschuwingslamp brandt wanneer de parkeerrem is aangetrokken. Storingen in het stuur- en remsysteem worden weergegeven op het bestuurdersvenster.
Reminrichting: het elektrische remsysteem bestaat uit twee onafhankelijke remsystemen. Bij bediening van het rempedaal wordt de rijmotor in tegenstroom geremd. Een parkeerrem wordt elektrisch bediend en werkt mechanisch (drukveer) op een magneetrem die op de aandrijving is gemonteerd. Deze rem wordt ook gebruikt om in noodgevallen te remmen. Een waarschuwingslamp brandt wanneer de parkeerrem is aangetrokken. Storingen in het stuur- en remsysteem worden weergegeven op het bestuurdersvenster.
1108.NL
Veiligheidsvoorzieningen: gesloten, gladde heftruckcontour. De wielen (12/13) zijn omgeven door een stabiele botsbescherming. Deze beschermt de last bij botsingen. Met het contactslot (4) of de hoofdschakelaar (NOODSTOP, 5) kunt u ingeval van gevaren alle elektrische functies buiten bedrijf stellen. Wanneer de bestuurdersdeur niet is gesloten, wordt de rijfunctie onderbroken.
1108.NL
2.1
B3
B3
B4
1108.NL
NOODSTOP-veiligheidsconcept: de remregeling regelt de NOODSTOP. De stuurregeling zendt een systeemstatus-signaal uit, dat wordt gecontroleerd door de remregeling. Wanneer het signaal uitblijft of wanneer storingen worden waargenomen, wordt de heftruck automatisch afgeremd tot het stilstaat. Controleindicaties op het bestuurdersvenster geven de NOODSTOP weer. Na het inschakelen van de heftruck voert het systeem altijd een zelfdiagnose uit, die de parkeerrem (= NOODSTOP) uitsluitend vrijgeeft, wanneer de controle van de bedrijfsgereedheid positief verliep.
1108.NL
NOODSTOP-veiligheidsconcept: de remregeling regelt de NOODSTOP. De stuurregeling zendt een systeemstatus-signaal uit, dat wordt gecontroleerd door de remregeling. Wanneer het signaal uitblijft of wanneer storingen worden waargenomen, wordt de heftruck automatisch afgeremd tot het stilstaat. Controleindicaties op het bestuurdersvenster geven de NOODSTOP weer. Na het inschakelen van de heftruck voert het systeem altijd een zelfdiagnose uit, die de parkeerrem (= NOODSTOP) uitsluitend vrijgeeft, wanneer de controle van de bedrijfsgereedheid positief verliep.
B4
3
Technische gegevens van de standaarduitvoering
3
Technische gegevens van de standaarduitvoering
Z
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
Z
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
3.1
Prestaties
3.1
Prestaties
ESE 420
ESE 430
2000
3000
ESE 430
2000
3000
kg
Lastzwaartepunt-afstand bij standaard vorklengte *)
1200
1200
mm
km/h
Rijsnelheid met / zonder nominale last
14,0/14,0 13,0**)/13,0**)
14,0/14,0 13,0**)/13,0**)
km/h
5,6/6,0
cm/s
Hefsnelheid met / zonder nominale last
5,6/6,0
5,6/6,0
cm/s
5,2 / 5,0
cm/s
Daalsnelheid met / zonder nominale last
5,2 / 5,0
5,2 / 5,0
cm/s
Lastzwaartepunt-afstand bij standaard vorklengte *)
1200
1200
mm
Rijsnelheid met / zonder nominale last
14,0/14,0 13,0**)/13,0**)
14,0/14,0 13,0**)/13,0**)
Hefsnelheid met / zonder nominale last
5,6/6,0
Daalsnelheid met / zonder nominale last
5,2 / 5,0
Q Nominale hefcapaciteit c
*) Gelijkmatige belasting over de gehele vorklengte. **) Vorkoversteek > 560
*) Gelijkmatige belasting over de gehele vorklengte. **) Vorkoversteek > 560
l
l
272
y
L1
L1 l
l
Q
L1 445
105
105 a _ 2
1108.NL
a _ 2
Wa
b5
975
b2 b10
b5
b11
975
e
445
1108.NL
Q
y
272 L1
a _ 2
h3
784
1730
l2
y
b2 b10
Q
Q
m2
m2
l2 272
1200
Q
750 kg 750 kg 750 kg 750 kg
h13
Q
h3
784
Q
1495
x
750 kg 750 kg 750 kg 750 kg 1200
1730
1495
x
Q
h13
m2
l2
y
h3
784
1200
1730 h3
m2
l2
Q
h13
Q
272
1495
x
784
1200
1730
1495
x
e
c
kg
ESE 420
h13
Q Nominale hefcapaciteit
Omschrijving
b11
Omschrijving
Ast
B5
a _ 2
Wa
Ast
B5
3.2
Afmetingen
3.2
(alle maten in mm) Omschrijving h3
Hef
h7
Zithoogte
h13
Hoogte van de lastvork in gedaalde toestand
l1
(alle maten in mm) ESE 420
ESE 430
Omschrijving
115
115
h3
Hef
1200
1200
h7
Zithoogte
90
95
h13
Hoogte van de lastvork in gedaalde toestand
Totaallengte
4825
4825
l1
l2
Lengte voorbouw
1225
1225
b2
Heftruckbreedte
1000
1000
b5
Buitenafstand vork
520/560
b10
Spoorbreedte, aandrijving
604
ESE 420
ESE 430
115
115
1200
1200
90
95
Totaallengte
4825
4825
l2
Lengte voorbouw
1225
1225
b2
Heftruckbreedte
1000
1000
580
b5
Buitenafstand vork
520/560
580
604
b10
Spoorbreedte, aandrijving
604
604
b11
Spoorbreedte, lastgedeelte
380
380
b11
Spoorbreedte, lastgedeelte
380
380
Wa
Draaicirkel
2760
2760
Wa
Draaicirkel
2760
2760
Ast
Werkgangbreedte bij pallet 800 x 1200 in lengterichting
3870
3870
Ast
Werkgangbreedte bij pallet 800 x 1200 in lengterichting
3870
3870
a
Veiligheidsafstand
200
200
a
Veiligheidsafstand
200
200
Eigengewicht
Zie typeplaatje van de heftruck
1108.NL
Zie typeplaatje van de heftruck
1108.NL
Eigengewicht
B6
Afmetingen
B6
3.3
EN-normen
3.3
Gemiddeld geluidsdrukniveau: 68 dB(A)
EN-normen Gemiddeld geluidsdrukniveau: 68 dB(A)
volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871
Z
volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871
Z
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald aan de hand van de normgegevens, en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en bij het stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de bestuurder.
Trilling:
0,96 m/s2
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald aan de hand van de normgegevens, en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en bij het stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de bestuurder.
Trilling:
volgens EN 13059.
Z
0,96 m/s2 volgens EN 13059.
Z
De slingeracceleratie die op het lichaam in zijn bedienpositie werkt, is volgens de normgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Ze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels. Elektromagnetische verdraaglijkheid (EMV)
De slingeracceleratie die op het lichaam in zijn bedienpositie werkt, is volgens de normgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Ze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels. Elektromagnetische verdraaglijkheid (EMV)
De producent bevestigt het naleven van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
De producent bevestigt het naleven van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
Z
Elektrische of elektronische onderdelen en hun plaats mag u uitsluitend veranderen met schriftelijke toestemming van de producent.
Z
Elektrische of elektronische onderdelen en hun plaats mag u uitsluitend veranderen met schriftelijke toestemming van de producent.
3.4
Gebruiksomstandigheden
3.4
Gebruiksomstandigheden
Omgevingstemperatuur
Omgevingstemperatuur in bedrijf 5°C tot 40°C
Z
Bij continu gebruik onder extreme verandering van temperatuur of luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toestemming vereist.
1108.NL
Bij continu gebruik onder extreme verandering van temperatuur of luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toestemming vereist.
1108.NL
Z
in bedrijf 5°C tot 40°C
B7
B7
Technische beschrijving: lastopnamemiddel
3.5
Hefinstallatie: de hefinrichting (11) met de lastvork is via de hefcilinder en het hefstangenstelsel verbonden met het frame. De vork wordt geheven door het uitschuiven van de hefcilinder bij het gelijktijdig draaien van de lastwiel-houder door het hefstangensstelsel. 4
Technische beschrijving: lastopnamemiddel Hefinstallatie: de hefinrichting (11) met de lastvork is via de hefcilinder en het hefstangenstelsel verbonden met het frame. De vork wordt geheven door het uitschuiven van de hefcilinder bij het gelijktijdig draaien van de lastwiel-houder door het hefstangensstelsel.
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
4
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
Qmax 3000kg 15
Qmax 3000kg 15
16
16
17
17 17
17
19
19 18
18
17
17 17
B8
Omschrijving Typeplaatje, heftruck Hefcapaciteit Qmax Bevestigingspunt voor laden met een kraan Bordje ”Beknellinggevaar” Beproevingsmerk (o)
Pos. 15 16 17 18 19
1108.NL
Pos. 15 16 17 18 19
17
B8
Omschrijving Typeplaatje, heftruck Hefcapaciteit Qmax Bevestigingspunt voor laden met een kraan Bordje ”Beknellinggevaar” Beproevingsmerk (o)
1108.NL
3.5
4.1
Typeplaatje, heftruck
4.1
Typeplaatje, heftruck
20
31 30
20
31 30
21
29
21
29
22
28
22
28
23
27
23
27
24
24
26
25 Pos. 20 21 22 23 24 25
Pos. 26 27 28 29 30 31
Omschrijving Logo van de producent Batterijgewicht min/max in kg Aandrijfvermogen in kW Lastzwaartepunt-afstand in mm Bouwjaar Optie
Pos. 20 21 22 23 24 25
Z
Omschrijving Type Serienummer Nominale hefcapaciteit in kg Batterijspanning in Volt Leeg gewicht zonder batterij Producent
Pos. 26 27 28 29 30 31
Omschrijving Logo van de producent Batterijgewicht min/max in kg Aandrijfvermogen in kW Lastzwaartepunt-afstand in mm Bouwjaar Optie
Vermeld bij vragen over de heftruck of bij het bestellen van onderdelen het serienummer (vakje 21).
1108.NL
Vermeld bij vragen over de heftruck of bij het bestellen van onderdelen het serienummer (vakje 21).
1108.NL
Z
Omschrijving Type Serienummer Nominale hefcapaciteit in kg Batterijspanning in Volt Leeg gewicht zonder batterij Producent
26
25
B9
B9
B 10 B 10 1108.NL
1108.NL
C Transport en eerste inbedrijfstelling
C Transport en eerste inbedrijfstelling
1
Laden met een kraan
1
Laden met een kraan
M
Gebruik uitsluitend hefhulpmiddelen met voldoende draagcapaciteit (voor laadgewicht zie het typeplaatje van de heftruck).
M
Gebruik uitsluitend hefhulpmiddelen met voldoende draagcapaciteit (voor laadgewicht zie het typeplaatje van de heftruck).
– Verwijder de blinde stop aan het lastgedeelte en draai de twee ringbouten (1) in. – Voor het verladen van de heftruck met kraanhulpmiddelen, hangt u de lasthaak aan beide zijden in de oogbouten (1) en in de hefinrichting (2). – Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Beveilig de heftruck met behulp van wiggen tegen abusievelijk wegrollen!
M
– Verwijder de blinde stop aan het lastgedeelte en draai de twee ringbouten (1) in. – Voor het verladen van de heftruck met kraanhulpmiddelen, hangt u de lasthaak aan beide zijden in de oogbouten (1) en in de hefinrichting (2). – Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Beveilig de heftruck met behulp van wiggen tegen abusievelijk wegrollen!
M
Bevestig de kraanhulpmiddelen zodanig aan de bevestigingspunten dat ze niet kunnen wegglijden, en ze bij het optillen de aanbouwonderdelen niet raken.
Bevestig de kraanhulpmiddelen zodanig aan de bevestigingspunten dat ze niet kunnen wegglijden, en ze bij het optillen de aanbouwonderdelen niet raken.
1
1
1104.NL
2
1104.NL
2
C1
C1
2
Transportbeveiliging parkeerrem
2
Transportbeveiliging parkeerrem
F
Wanneer een heftruck zonder batterij of met een niet geladen batterij wordt geleverd, moet u vóór de inbedrijfstelling van de heftruck de transportbeveiliging (2 x M5) verwijderen. De transportbeveiliging dient voor het vergrendelen van de drukveer, die de parkeerrem bedient, zodat de heftruck in stroomloze toestand ongeremd is. De veiligheid bestaat uit twee bouten, die in de magneetrem (op de rijmotor) zijn geschroefd. Dit verhindert dat de drukveer de rem activeert.
F
Wanneer een heftruck zonder batterij of met een niet geladen batterij wordt geleverd, moet u vóór de inbedrijfstelling van de heftruck de transportbeveiliging (2 x M5) verwijderen. De transportbeveiliging dient voor het vergrendelen van de drukveer, die de parkeerrem bedient, zodat de heftruck in stroomloze toestand ongeremd is. De veiligheid bestaat uit twee bouten, die in de magneetrem (op de rijmotor) zijn geschroefd. Dit verhindert dat de drukveer de rem activeert.
De transportbeveiligingen verwijderen
De transportbeveiligingen verwijderen
– Schuif de stoel in de richting van het stuurwiel uit de geleiding. – Maak de stekker voor de ventilator op de zit-overkapping los. – Verwijder de zit-overkapping (zie hoofdstuk F). – Maak de tweepolige stekker aan de magneetrem los. – Schroef de bouten voor het deactiveren van de rem uit de magneetrem en schroef ze in de boringen van de aandrijfplaat.
– Schuif de stoel in de richting van het stuurwiel uit de geleiding. – Maak de stekker voor de ventilator op de zit-overkapping los. – Verwijder de zit-overkapping (zie hoofdstuk F). – Maak de tweepolige stekker aan de magneetrem los. – Schroef de bouten voor het deactiveren van de rem uit de magneetrem en schroef ze in de boringen van de aandrijfplaat.
De rem is nu stroomloos bediend. De heftruck kan zonder batterij niet meer worden verplaatst.
De rem is nu stroomloos bediend. De heftruck kan zonder batterij niet meer worden verplaatst.
– – – – – –
– – – – – –
Sluit de tweepolige stekker aan op de magneetrem. Monteer de zit-overkapping. Bevestig de stekker voor de ventilator op de zit-overkapping. Plaats de stoel in de geleiding. Monteer de batterij en sluit hem aan. Schakel de hoofdschakelaar en het contactslot in.
C2
1104.NL
De heftruck is nu bedrijfsklaar.
1104.NL
De heftruck is nu bedrijfsklaar.
Sluit de tweepolige stekker aan op de magneetrem. Monteer de zit-overkapping. Bevestig de stekker voor de ventilator op de zit-overkapping. Plaats de stoel in de geleiding. Monteer de batterij en sluit hem aan. Schakel de hoofdschakelaar en het contactslot in.
C2
De heftruck zonder batterij verplaatsen
De heftruck zonder batterij verplaatsen
– – – – – –
– – – – – –
Trek de batterijstekker er uit. Schuif de stoel in de richting van het stuurwiel uit de geleiding. Maak de stekker voor de ventilator op de zit-overkapping los. Verwijder de zit-overkapping (zie hoofdstuk F). Maak de tweepolige stekker aan de magneetrem los. Schroef de bouten voor het deactiveren van de rem uit de aandrijfplaat en schroef ze in de boringen van de magneetrem.
Z
De rem is nu stroomloos ontlucht. U kunt de heftruck zonder batterij slepen of verplaatsen.
Z
De rem is nu stroomloos ontlucht. U kunt de heftruck zonder batterij slepen of verplaatsen.
M
Verwijder na het slepen of verplaatsen de bouten voor het deactiveren van de rem weer.
M
Verwijder na het slepen of verplaatsen de bouten voor het deactiveren van de rem weer.
– Schroef de bouten voor het deactiveren van de rem uit de magneetrem en schroef ze in de boringen van de aandrijfplaat. – Sluit de tweepolige stekker aan op de magneetrem. – Monteer de zit-overkapping. – Bevestig de stekker voor de ventilator op de zit-overkapping. – Plaats de stoel in de geleiding. – Sluit de batterijstekker aan. – Schakel de NOODSTOPschakelaar en het contactslot in.
– Schroef de bouten voor het deactiveren van de rem uit de magneetrem en schroef ze in de boringen van de aandrijfplaat. – Sluit de tweepolige stekker aan op de magneetrem. – Monteer de zit-overkapping. – Bevestig de stekker voor de ventilator op de zit-overkapping. – Plaats de stoel in de geleiding. – Sluit de batterijstekker aan. – Schakel de NOODSTOPschakelaar en het contactslot in.
Z
De heftruck is nu bedrijfsklaar.
Z
De heftruck is nu bedrijfsklaar.
3
Eerste inbedrijfstelling
3
Eerste inbedrijfstelling
F
Zorg er vóór de inbedrijfstelling van de heftruck voor dat het hefframe op de juiste wijze is gemonteerd en de hydraulische leidingen aan de aansluiting basistoestel / hefframe zijn aangesloten.
F
Zorg er vóór de inbedrijfstelling van de heftruck voor dat het hefframe op de juiste wijze is gemonteerd en de hydraulische leidingen aan de aansluiting basistoestel / hefframe zijn aangesloten.
M
Rijd de heftruck uitsluitend met batterijstroom! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (losse aansluitkabels) moeten korter zijn dan 6 meter.
M
Rijd de heftruck uitsluitend met batterijstroom! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (losse aansluitkabels) moeten korter zijn dan 6 meter.
Voer de volgende werkzaamheden uit om de heftruck na de aflevering of na een transport bedrijfsgereedheid te maken.
Voer de volgende werkzaamheden uit om de heftruck na de aflevering of na een transport bedrijfsgereedheid te maken.
– – – –
– – – –
Plaats eventueel de batterij; beschadig de batterijkabel niet. Laad de batterij (zie hoofdstuk D). Verwijder eventueel de transportbeveiliging van de parkeerrem. Neem de heftruck in gebruik volgens de voorschriften (zie hoofdstuk E).
Plaats eventueel de batterij; beschadig de batterijkabel niet. Laad de batterij (zie hoofdstuk D). Verwijder eventueel de transportbeveiliging van de parkeerrem. Neem de heftruck in gebruik volgens de voorschriften (zie hoofdstuk E).
Z
Bij levering zonder batterij kunt u de heftruck uitsluitend sturen met behulp van de stuurslinger (zie hoofdstuk E, paragraaf “Heftruckberging“).
Z
Bij levering zonder batterij kunt u de heftruck uitsluitend sturen met behulp van de stuurslinger (zie hoofdstuk E, paragraaf “Heftruckberging“).
Z
Na de eerste inbedrijfstelling kunnen lichte schuurgeluiden aan de rem optreden.
Z
Na de eerste inbedrijfstelling kunnen lichte schuurgeluiden aan de rem optreden.
1104.NL
1104.NL
Trek de batterijstekker er uit. Schuif de stoel in de richting van het stuurwiel uit de geleiding. Maak de stekker voor de ventilator op de zit-overkapping los. Verwijder de zit-overkapping (zie hoofdstuk F). Maak de tweepolige stekker aan de magneetrem los. Schroef de bouten voor het deactiveren van de rem uit de aandrijfplaat en schroef ze in de boringen van de magneetrem.
C3
C3
C4 C4 1104.NL
1104.NL
D Batterij: onderhoud, opladen, vervangen
D Batterij: onderhoud, opladen, vervangen
1
1
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen
Plaats, voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterij, de heftruck veilig (zie hoofdstuk E).
Plaats, voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterij, de heftruck veilig (zie hoofdstuk E).
Onderhoudspersoneel: uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen opladen, onderhouden en vervangen. Leef bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation na.
Onderhoudspersoneel: uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen opladen, onderhouden en vervangen. Leef bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation na.
Brandpreventiemaatregelen: rook niet wanneer u met de batterijen omgaat en gebruik geen open vuur. In het bereik van de heftruck die moet worden opgeladen, mogen zich in een afstand van minimaal 2 meter geen brandbare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet zijn geventileerd. Zet brandblusmiddelen gereed.
Brandpreventiemaatregelen: rook niet wanneer u met de batterijen omgaat en gebruik geen open vuur. In het bereik van de heftruck die moet worden opgeladen, mogen zich in een afstand van minimaal 2 meter geen brandbare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet zijn geventileerd. Zet brandblusmiddelen gereed.
Onderhoud van de batterij: houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet, en stevig vastgeschroefd zijn. Dek batterijen met niet-geïsoleerde polen af met een slipvaste isoleermat.
Onderhoud van de batterij: houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet, en stevig vastgeschroefd zijn. Dek batterijen met niet-geïsoleerde polen af met een slipvaste isoleermat.
De batterij verwijderen: de verwijdering van batterijen is uitsluitend toegestaan onder naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over verwijdering.
De batterij verwijderen: de verwijdering van batterijen is uitsluitend toegestaan onder naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over verwijdering.
M
Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor, dat de batterijkabel niet kan worden beschadigd.
M
Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor, dat de batterijkabel niet kan worden beschadigd.
F
De batterijen bevatten opgelost zuur dat giftig en bijtend is. Draag daarom bij alle werkzaamheden aan de batterijen beschermende kleding en oogbescherming. Vermijd beslist contact met batterijzuur. Wanneer kleding, huid of ogen toch in contact komen met batterijzuur, moet u de betreffende partijen onmiddellijk afspoelen met ruim voldoende, schoon water. Raadpleeg bij huid- en oogcontact bovendien een arts. Neutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk.
F
De batterijen bevatten opgelost zuur dat giftig en bijtend is. Draag daarom bij alle werkzaamheden aan de batterijen beschermende kleding en oogbescherming. Vermijd beslist contact met batterijzuur. Wanneer kleding, huid of ogen toch in contact komen met batterijzuur, moet u de betreffende partijen onmiddellijk afspoelen met ruim voldoende, schoon water. Raadpleeg bij huid- en oogcontact bovendien een arts. Neutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk.
M F
Gebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog.
M F
Gebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog. Gewicht en afmetingen van de batterijen hebben een aanzienlijke invloed op de bedrijfsveiligheid van de heftruck. U mag de batterijgarnituur uitsluitend vervangen met toestemming van de fabrikant.
1104.NL
1104.NL
Gewicht en afmetingen van de batterijen hebben een aanzienlijke invloed op de bedrijfsveiligheid van de heftruck. U mag de batterijgarnituur uitsluitend vervangen met toestemming van de fabrikant.
D1
D1
2
Batterijtypen
2
Batterijtypen
Afhankelijk van de toepassing wordt de heftruck uitgerust met verschillende batterijtypen. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinaties als standaard zijn voorzien.
Afhankelijk van de toepassing wordt de heftruck uitgerust met verschillende batterijtypen. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinaties als standaard zijn voorzien.
48V - PzS – batterij, onderhoudsarm
560 Ah
48V - PzS – batterij, onderhoudsarm
560 Ah
48V - PzS – batterij, onderhoudsvrij
560 Ah
48V - PzS – batterij, onderhoudsvrij
560 Ah
U leest de batterijgewichten af op het typeplaatje van de batterij. Dek batterijen met niet-geïsoleerde polen af met een slipvaste isoleermat.
U leest de batterijgewichten af op het typeplaatje van de batterij. Dek batterijen met niet-geïsoleerde polen af met een slipvaste isoleermat.
F
Het gewicht en de afmeting van de batterijen hebben een aanzienlijke invloed op de stabiliteit van de heftruck. U mag de batterijgarnituur uitsluitend vervangen met toestemming van de fabrikant.
F
Het gewicht en de afmeting van de batterijen hebben een aanzienlijke invloed op de stabiliteit van de heftruck. U mag de batterijgarnituur uitsluitend vervangen met toestemming van de fabrikant.
3
Batterij vrijmaken
3
Batterij vrijmaken
F
Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E).
F
Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E).
U mag de batterijstekker en contrastekker uitsluitend aansluiten en loshalen bij uitgeschakelde heftruck en lader. – Open eventueel de deur. – Verwijder de inbusbout (1). – Klap het balkon (2) omhoog.
– Open eventueel de deur. – Verwijder de inbusbout (1). – Klap het balkon (2) omhoog.
1
1 2
3
1104.NL
3
1104.NL
2
D2
U mag de batterijstekker en contrastekker uitsluitend aansluiten en loshalen bij uitgeschakelde heftruck en lader.
D2
4
De batterij laden
4
– Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E).
F
– Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E).
F
Bij het laden van de onderhoudsarme batterij moeten de oppervlakken van de batterijcellen vrij liggen, teneinde voldoende ventilatie te garanderen. Bij de onderhoudsvrije uitvoering is dit niet nodig. Leg geen metalen voorwerpen op de batterij. Controleer vóór het laden alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schaden. – Verbind de laadkabel (4) van het batterijlaadstation met de batterijstekker (3), en schakel de lader in. – Laad de batterij volgens de voorschriften van de producenten van de batterij en het laadstation.
F
De batterij laden
Bij het laden van de onderhoudsarme batterij moeten de oppervlakken van de batterijcellen vrij liggen, teneinde voldoende ventilatie te garanderen. Bij de onderhoudsvrije uitvoering is dit niet nodig. Leg geen metalen voorwerpen op de batterij. Controleer vóór het laden alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schaden. – Verbind de laadkabel (4) van het batterijlaadstation met de batterijstekker (3), en schakel de lader in. – Laad de batterij volgens de voorschriften van de producenten van de batterij en het laadstation.
F
Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van batterij en laadstation na.
3
Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van batterij en laadstation na.
3
4
4
1104.NL
3
1104.NL
3
D3
D3
5
De batterij uit- en inbouwen
5
– Maak de batterij vrij (zie paragraaf 3).
F
– Maak de batterij vrij (zie paragraaf 3).
F
Dek batterijen met open polen of connectoren af met een rubber mat, teneinde kortsluitingen te vermijden. Wanneer u de batterij vervangt met kraanhulpmiddelen, moet u letten op de maximale hefcapaciteit (zie batterijgewicht op het batterijtypeplaatje aan de batterijtrog). De kraanhulpmiddelen moeten verticaal heffen, opdat de batterijtrog niet wordt samengedrukt. Breng de haken zodanig aan, dat ze bij ontspannen kraanhulpmiddelen niet op de batterijcellen kunnen vallen. – Bevestig de kraanhulpmiddelen (5). – Hef de batterij eruit.
F
F
Plaats bij het vervangen van de batterij uitsluitend dezelfde uitvoering. U mag extra gewichten niet verwijderen of verplaatsen.
Plaats bij het vervangen van de batterij uitsluitend dezelfde uitvoering. U mag extra gewichten niet verwijderen of verplaatsen. Het inbouwen vindt in omgekeerde volgorde plaats.
5
Controleer na het plaatsen alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schaden.
5
1104.NL
F
Controleer na het plaatsen alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schaden.
1104.NL
D4
Dek batterijen met open polen of connectoren af met een rubber mat, teneinde kortsluitingen te vermijden. Wanneer u de batterij vervangt met kraanhulpmiddelen, moet u letten op de maximale hefcapaciteit (zie batterijgewicht op het batterijtypeplaatje aan de batterijtrog). De kraanhulpmiddelen moeten verticaal heffen, opdat de batterijtrog niet wordt samengedrukt. Breng de haken zodanig aan, dat ze bij ontspannen kraanhulpmiddelen niet op de batterijcellen kunnen vallen. – Bevestig de kraanhulpmiddelen (5). – Hef de batterij eruit.
Het inbouwen vindt in omgekeerde volgorde plaats.
F
De batterij uit- en inbouwen
D4
6
Bestuurdersvenster
6
Batterijverbruik-indicator: het bestuurdersvenster toont de laadtoestand van de batterij (7).
M
Batterijverbruik-indicator: het bestuurdersvenster toont de laadtoestand van de batterij (7).
M
De standaard instelling van de batterijverbruik-indicator / batterijverbruik-bewaker vindt plaats op standaard batterijen.
7
8
Bestuurdersvenster
De standaard instelling van de batterijverbruik-indicator / batterijverbruik-bewaker vindt plaats op standaard batterijen.
7
9
8
9
10
10
11 Is een batterij tot aan de toelaatbare ontladingstoestand ontladen dan wordt het batterijsymbool als leeg weergegeven.
Is een batterij tot aan de toelaatbare ontladingstoestand ontladen dan wordt het batterijsymbool als leeg weergegeven.
Batterijverbruik-bewaker: wanneer de capaciteit lager wordt dan de restcapaciteit, wordt de heffunctie uitgeschakeld. De betreffende indicatie verschijnt op het venster.
Batterijverbruik-bewaker: wanneer de capaciteit lager wordt dan de restcapaciteit, wordt de heffunctie uitgeschakeld. De betreffende indicatie verschijnt op het venster.
Z
De functie heffen wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voor minstens 70% is geladen.
De functie heffen wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voor minstens 70% is geladen. Tijd: boven het batterijsymbool wordt de tijd (8) weergegeven.
Rijprogramma: het actueel gebruikte rijprogramma (10) wordt weergegeven in het rechter gedeelte van het venster.
Rijprogramma: het actueel gebruikte rijprogramma (10) wordt weergegeven in het rechter gedeelte van het venster.
Werkuren: de werkuren (11) die zijn gemaakt na de laatste maal terugstellen, worden weergegeven onder het batterijsymbool.
Werkuren: de werkuren (11) die zijn gemaakt na de laatste maal terugstellen, worden weergegeven onder het batterijsymbool.
1104.NL
Tijd: boven het batterijsymbool wordt de tijd (8) weergegeven.
1104.NL
Z
11
D5
D5
D6 D6 1104.NL
1104.NL
E Bediening
E Bediening
1
1
F
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel
Rijbewijs: uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het interne transportmiddel gebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de besturing van het interne transportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het besturen van het interne transportmiddel.
Rijbewijs: uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het interne transportmiddel gebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de besturing van het interne transportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het besturen van het interne transportmiddel.
Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder: de bestuurder moet onderricht hebben genoten in zijn rechten en plichten en in de bediening van het interne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen die in de meeloopmodus worden gebruik, moet u bij de bediening veiligheidsschoenen dragen.
Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder: de bestuurder moet onderricht hebben genoten in zijn rechten en plichten en in de bediening van het interne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen die in de meeloopmodus worden gebruik, moet u bij de bediening veiligheidsschoenen dragen.
Verbod op gebruik door onbevoegden: de bestuurder is tijdens de gebruikstijd verantwoordelijk voor het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. Hij mag geen personen meenemen of optillen.
Verbod op gebruik door onbevoegden: de bestuurder is tijdens de gebruikstijd verantwoordelijk voor het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. Hij mag geen personen meenemen of optillen.
Beschadigingen en gebreken: beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moet u onmiddellijk melden aan de toezichthouder. U mag bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) niet gebruiken voordat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften.
Beschadigingen en gebreken: beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moet u onmiddellijk melden aan de toezichthouder. U mag bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) niet gebruiken voordat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften.
Reparaties: de bestuurder mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. U mag het functioneren van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars in geen geval veranderen of blokkeren.
Reparaties: de bestuurder mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. U mag het functioneren van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars in geen geval veranderen of blokkeren.
Gevarenbereik: het gevarenbereik is het bereik, waarbinnen de rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, diens lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last een gevaar betekenen voor personen. Hiertoe behoort ook het bereik waar afvallende last of een dalende / afvallende werkinrichting kan terechtkomen.
Gevarenbereik: het gevarenbereik is het bereik, waarbinnen de rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, diens lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last een gevaar betekenen voor personen. Hiertoe behoort ook het bereik waar afvallende last of een dalende / afvallende werkinrichting kan terechtkomen.
F
U moet onbevoegden uit het gevarenbereik sturen. Bij gevaar voor personen moet u tijdig een waarschuwing geven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe het gevarenbereik niet verlaten, moet u het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen.
Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten: leef de hier beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen beslist na.
0706.NL
0706.NL
Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten: leef de hier beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen beslist na.
U moet onbevoegden uit het gevarenbereik sturen. Bij gevaar voor personen moet u tijdig een waarschuwing geven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe het gevarenbereik niet verlaten, moet u het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen.
E1
E1
Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen Pos. Bedien- en indicatie-element 1 Stuurwiel 2 Bestuurdersvenster
3
Schakelaar: stoelverwarming 4 Controlelampje “kruipgang” 5 Schakelaar “kruipgang” 6 Hydrauliek-regelknop 7 Knop “Waarschuwingssignaal“ 8 Rijrichtingschakelaar 9 Schakelaar parkeerrem 10 Contactslot
11 Hoofdschakelaar (NOODSTOP) 12 Controlelampje: noodstuurbedrijf 13 Controlelampje: stoelverwarming 14 Dodemansknop
15 16 17 18
Rijpedaal Rempedaal Stoel lengte-instelling Steun voor tussenwervelschijf 19 Instelling van de rugleuning 20 Stoel: stoelvering
Functie
E2
Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen Pos. Bedien- en indicatie-element 1 Stuurwiel 2 Bestuurdersvenster
t De heftruck in de gewenste richting sturen. t Indicatie van belangrijke rij- en hefparameters; waarschuwingsindicaties, aanwijzingen bij verkeerde bediening en service-indicaties (zie paragraaf 5). o De stoelverwarming in- en uitschakelen.
3
Schakelaar: stoelverwarming 4 Controlelampje “kruipgang” 5 Schakelaar “kruipgang” 6 Hydrauliek-regelknop 7 Knop “Waarschuwingssignaal“ 8 Rijrichtingschakelaar 9 Schakelaar parkeerrem 10 Contactslot
t Gaat branden wanneer de maximale rijsnelheid is gereduceerd. t Schakelt de kruipgang in en uit. t Heffen en dalen, schuiven en draaien. t Start bij bediening een waarschuwingssignaal. t Kiest de gewenste rijrichting. t Bedient of lost de parkeerrem. t Voor het in- en uitschakelen van de batterijspanning voor de heftruck. Rode sleutel (nummer 702): - voor de bediener Grijze sleutel (nummer 738): - voor technische dienst en werkplaats t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en de heftruck wordt geforceerd afgeremd. t Gaat branden wanneer de noodstuurinrichting is ingeschakeld. o Gaat branden wanneer de stoelverwarming is ingeschakeld. t – Dodemansknop ingedrukt: u kunt de heftruck nu rijden. – Dodemansknop vrijgegeven: heftruck remt af. t De rijsnelheid wordt traploos geregeld. t De heftruck wordt geremd. t Stel deze bij iedere rit goed in. t Individuele aanpassing van de rugleuning.
11 Hoofdschakelaar (NOODSTOP) 12 Controlelampje: noodstuurbedrijf 13 Controlelampje: stoelverwarming 14 Dodemansknop
15 16 17 18
Rijpedaal Rempedaal Stoel lengte-instelling Steun voor tussenwervelschijf 19 Instelling van de rugleuning 20 Stoel: stoelvering
t U kunt de rugleuning van de stoel instellen. t Instelling van het gewicht van de bestuurder voor een optimale vering van de stoel. Het ingestelde gewicht wordt weergegeven. o = Optie
t = Standaard 0706.NL
t = Standaard
2
Functie t De heftruck in de gewenste richting sturen. t Indicatie van belangrijke rij- en hefparameters; waarschuwingsindicaties, aanwijzingen bij verkeerde bediening en service-indicaties (zie paragraaf 5). o De stoelverwarming in- en uitschakelen. t Gaat branden wanneer de maximale rijsnelheid is gereduceerd. t Schakelt de kruipgang in en uit. t Heffen en dalen, schuiven en draaien. t Start bij bediening een waarschuwingssignaal. t Kiest de gewenste rijrichting. t Bedient of lost de parkeerrem. t Voor het in- en uitschakelen van de batterijspanning voor de heftruck. Rode sleutel (nummer 702): - voor de bediener Grijze sleutel (nummer 738): - voor technische dienst en werkplaats t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en de heftruck wordt geforceerd afgeremd. t Gaat branden wanneer de noodstuurinrichting is ingeschakeld. o Gaat branden wanneer de stoelverwarming is ingeschakeld. t – Dodemansknop ingedrukt: u kunt de heftruck nu rijden. – Dodemansknop vrijgegeven: heftruck remt af. t De rijsnelheid wordt traploos geregeld. t De heftruck wordt geremd. t Stel deze bij iedere rit goed in. t Individuele aanpassing van de rugleuning. t U kunt de rugleuning van de stoel instellen. t Instelling van het gewicht van de bestuurder voor een optimale vering van de stoel. Het ingestelde gewicht wordt weergegeven. o = Optie 0706.NL
2
E2
3
1
4
5
2
13
9
7
6
8
3
10 11
1
12
5
2
13
14 15 16
4
9
7
6
8
10 11
12
14 15 16 19
17
20
18
19
20
0706.NL
18
0706.NL
17
E3
E3
3
Heftruck in gebruik nemen
3
Heftruck in gebruik nemen
F
Voordat de bestuurder de heftruck in gebruik neemt, bedient of voordat hij een last heft, moet hij zich ervan overtuigen dat zich niemand in het gevarenbereik bevindt.
F
Voordat de bestuurder de heftruck in gebruik neemt, bedient of voordat hij een last heft, moet hij zich ervan overtuigen dat zich niemand in het gevarenbereik bevindt.
Z
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
– Controleer de gehele heftruck (met name wielen en lastopnamemiddelen) visueel op beschadigingen. – Controleer de bevestiging van de batterij en de kabelaansluitingen visueel.
– Controleer de gehele heftruck (met name wielen en lastopnamemiddelen) visueel op beschadigingen. – Controleer de bevestiging van de batterij en de kabelaansluitingen visueel.
De stoel instellen
De stoel instellen
20
17 18 22 19
Z
De stoel moet zijn ingesteld op het gewicht van de bestuurder om een optimale vering te bereiken. Stel het gewicht van de bestuurder in bij onbelaste stoel. – Klap de gewichtinstelhendel (20) naar voren uit, en stel het bestuurdersgewicht in (u leest het gewicht in het zichtvenster). – Breng de gewichtinstelhendel in de uitgangspositie. – Neem plaats op de stoel. – Trek de vergrendelhendel (17) naar boven, en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze voor- of achteruit te schuiven. – Laat de vergrendelhendel in de groef springen. – Draai het handwiel (18) naar links of rechts, zodat u de rugleuning individueel aanpast. – Trek aan de hendel (19) voor de instelling van de rugleuning. Breng de rugleuning in de juiste positie, en laat de hendel weer los. – Hef de stoel tot de gewenste hoogte en laat het vastzetelement in de groef springen.
20
17 18 22 19
De stoel moet zijn ingesteld op het gewicht van de bestuurder om een optimale vering te bereiken. Stel het gewicht van de bestuurder in bij onbelaste stoel. – Klap de gewichtinstelhendel (20) naar voren uit, en stel het bestuurdersgewicht in (u leest het gewicht in het zichtvenster). – Breng de gewichtinstelhendel in de uitgangspositie. – Neem plaats op de stoel. – Trek de vergrendelhendel (17) naar boven, en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze voor- of achteruit te schuiven. – Laat de vergrendelhendel in de groef springen. – Draai het handwiel (18) naar links of rechts, zodat u de rugleuning individueel aanpast. – Trek aan de hendel (19) voor de instelling van de rugleuning. Breng de rugleuning in de juiste positie, en laat de hendel weer los. – Hef de stoel tot de gewenste hoogte en laat het vastzetelement in de groef springen.
Z
Wanneer u de stoel over het laatste niveau (aanslag) heft, daalt de stoel in de onderste stand.
F
De stoelvergrendeling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden!
F
De stoelvergrendeling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden!
Z
De instelling van de stoel heeft betrekking op de standaard uitvoering. Voor uitvoeringen die hiervan afwijken gebruikt u de instelbeschrijving van de producent. Let er bij de instelling op, dat alle bedieningselementen goed zijn te bereiken.
Z
De instelling van de stoel heeft betrekking op de standaard uitvoering. Voor uitvoeringen die hiervan afwijken gebruikt u de instelbeschrijving van de producent. Let er bij de instelling op, dat alle bedieningselementen goed zijn te bereiken.
E4
0706.NL
Wanneer u de stoel over het laatste niveau (aanslag) heft, daalt de stoel in de onderste stand.
0706.NL
Z
E4
De veiligheidsgordel aandoen
F
De veiligheidsgordel aandoen
F
Doe de veiligheidsgordel (21) bij iedere rit aan! De sluiting moet bij het sluiten hoorbaar vastklikken. Leg de gordel (21) niet-verdraaid en strak over het bekken heen (leg hem niet over harde of breekbare voorwerpen in de zakken van de kleding heen). De gordel (21) moet zo strak mogelijk over het bekken heenliggen.
Doe de veiligheidsgordel (21) bij iedere rit aan! De sluiting moet bij het sluiten hoorbaar vastklikken. Leg de gordel (21) niet-verdraaid en strak over het bekken heen (leg hem niet over harde of breekbare voorwerpen in de zakken van de kleding heen). De gordel (21) moet zo strak mogelijk over het bekken heenliggen.
De veiligheidsgordel afdoen
De veiligheidsgordel afdoen
– Druk op de rode knop in het slotdeel.
– Druk op de rode knop in het slotdeel.
F
U mag de gordel (21) niet inklemmen of over scherpe randen heenleggen.
Z
Na het plaatsen kunnen de loopvlakken van de banden afplattingen vertonen. Deze verdwijnen na een tijdje rijden weer.
De heftruck inschakelen
F
U mag de gordel (21) niet inklemmen of over scherpe randen heenleggen.
Z
Na het plaatsen kunnen de loopvlakken van de banden afplattingen vertonen. Deze verdwijnen na een tijdje rijden weer.
De heftruck inschakelen
– Trek de hoofdschakelaar (11) uit. – Steek de sleutel in het contactslot (10) en draai hem tot aan de aanslag naar rechts tot in de stand “I“. – Controleer de werking van het waarschuwingssignaal (7).
– Trek de hoofdschakelaar (11) uit. – Steek de sleutel in het contactslot (10) en draai hem tot aan de aanslag naar rechts tot in de stand “I“. – Controleer de werking van het waarschuwingssignaal (7).
De heftruck is nu bedrijfsklaar. Het bestuurdersvenster (2) toont de beschikbare batterijcapaciteit.
De heftruck is nu bedrijfsklaar. Het bestuurdersvenster (2) toont de beschikbare batterijcapaciteit.
– Controleer de werking van het rempedaal (15) en de parkeerrem (9, zie paragraaf 4.2). – Het bestuurdersvenster (2) toont de actuele stuurstand.
– Controleer de werking van het rempedaal (15) en de parkeerrem (9, zie paragraaf 4.2). – Het bestuurdersvenster (2) toont de actuele stuurstand.
2
7
2
9 8
10 11
7
9 8
0706.NL
15
0706.NL
15
10 11
E5
E5
3.1
NOODSTOP-inrichting
3.1
NOODSTOP-inrichting
Z
De truck is voorzien van een noodstopvoorziening. Na het inschakelen van de hoofdschakelaar (11) en het contactslot (10) vraagt de stuurregeling automatisch om bevestiging.
Z
De truck is voorzien van een noodstopvoorziening. Na het inschakelen van de hoofdschakelaar (11) en het contactslot (10) vraagt de stuurregeling automatisch om bevestiging. Activering van de NOODSTOP
Wanneer tijdens het rijden een storing optreedt in het stuursysteem die een gevaar betekent voor de bestuurder, wordt de heftruck automatisch gecontroleerd afgeremd tot stilstand.
Wanneer tijdens het rijden een storing optreedt in het stuursysteem die een gevaar betekent voor de bestuurder, wordt de heftruck automatisch gecontroleerd afgeremd tot stilstand.
NOODSTOP opheffen
NOODSTOP opheffen
– Schakel de hoofdschakelaar en de contactsleutel uit en weer in.
– Schakel de hoofdschakelaar en de contactsleutel uit en weer in.
E6
Wanneer de heftruck na het activeren van een NOODSTOP in een gevarenbereik of magazijnpad staat, kunt u hem omwille van de berging verrijden met behulp van de mechanische reservebesturing (zie paragraaf 6)!
0706.NL
m
Wanneer de heftruck na het activeren van een NOODSTOP in een gevarenbereik of magazijnpad staat, kunt u hem omwille van de berging verrijden met behulp van de mechanische reservebesturing (zie paragraaf 6)!
0706.NL
m
Activering van de NOODSTOP
E6
4
Werken met het interne transportmiddel
4
Werken met het interne transportmiddel
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden
Gedrag bij het rijden: u moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en in nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren, en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet steeds een veilige remafstand bewaren tot de heftrucks die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u moet het interne transportmiddel altijd onder controle hebben. Plotseling stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen.
Gedrag bij het rijden: u moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en in nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren, en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet steeds een veilige remafstand bewaren tot de heftrucks die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u moet het interne transportmiddel altijd onder controle hebben. Plotseling stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen.
Zichtverhoudingen bij het rijden: u moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als uitkijk vóór het interne transportmiddel uit lopen.
Zichtverhoudingen bij het rijden: u moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als uitkijk vóór het interne transportmiddel uit lopen.
Rijden op hellingen: u mag uitsluitend op glooiingen en hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn en veilig kunnen worden bereden volgens de technische heftruckspecificaties. De last moet zich altijd aan de hoogste zijde bevinden. U mag niet omkeren, niet schuin (dwars op de rijrichting gezien) rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op glooiingen en hellingen. Rijd op glooiingen en hellingen uitsluitend met lage snelheid, en wees altijd gereed om te remmen.
Rijden op hellingen: u mag uitsluitend op glooiingen en hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn en veilig kunnen worden bereden volgens de technische heftruckspecificaties. De last moet zich altijd aan de hoogste zijde bevinden. U mag niet omkeren, niet schuin (dwars op de rijrichting gezien) rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op glooiingen en hellingen. Rijd op glooiingen en hellingen uitsluitend met lage snelheid, en wees altijd gereed om te remmen.
In liften en op laadbruggen rijden: u mag uitsluitend in liften en op laadbruggen rijden, wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegeven om te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Rijd het interne transportmiddel met de last naar voren in de lift, en neem een positie in die contact met de schachtwanden uitsluit. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het interne transportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het interne transportmiddel.
In liften en op laadbruggen rijden: u mag uitsluitend in liften en op laadbruggen rijden, wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegeven om te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Rijd het interne transportmiddel met de last naar voren in de lift, en neem een positie in die contact met de schachtwanden uitsluit. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het interne transportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het interne transportmiddel.
Conditie van de te transporteren last: transporteer uitsluitend lasten die zijn vastgezet volgens de voorschriften. Transporteer nooit lasten die hoger zijn gestapeld dan de vorkdrager of de last-beschermtralie.
Conditie van de te transporteren last: transporteer uitsluitend lasten die zijn vastgezet volgens de voorschriften. Transporteer nooit lasten die hoger zijn gestapeld dan de vorkdrager of de last-beschermtralie.
Aanhangers trekken: overschrijd de voor het interne transportmiddel aangegeven maximale aanhangerbelasting ten aanzien van ongeremde of geremde aanhangers niet. De lading van de aanhanger moet ordentelijk zijn vastgezet en mag de afmetingen die zijn toegestaan voor de rijpaden niet overschrijden. U moet na het aankoppelen en vóór het begin van de reis controleren of de aanhangerkoppeling is geborgd tegen losgaan. Bedien de trekkende interne transportmiddelen zodanig dat een veilig rijden en afremmen van de trein bij alle rijbewegingen mogelijk is.
Aanhangers trekken: overschrijd de voor het interne transportmiddel aangegeven maximale aanhangerbelasting ten aanzien van ongeremde of geremde aanhangers niet. De lading van de aanhanger moet ordentelijk zijn vastgezet en mag de afmetingen die zijn toegestaan voor de rijpaden niet overschrijden. U moet na het aankoppelen en vóór het begin van de reis controleren of de aanhangerkoppeling is geborgd tegen losgaan. Bedien de trekkende interne transportmiddelen zodanig dat een veilig rijden en afremmen van de trein bij alle rijbewegingen mogelijk is. 0706.NL
Rijpaden en werkbereiken: rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden moeten wegblijven uit het werkbereik. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde plekken plaatsen.
0706.NL
Rijpaden en werkbereiken: rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden moeten wegblijven uit het werkbereik. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde plekken plaatsen.
E7
E7
4.2
F
Rijden, sturen, remmen
4.2
NOODSTOP
NOODSTOP
– Druk de hoofdschakelaar (11) naar beneden.
– Druk de hoofdschakelaar (11) naar beneden.
Alle elektrische functies worden uitgeschakeld.
Alle elektrische functies worden uitgeschakeld.
Deurcontactschakelaar
Deurcontactschakelaar
Voor alle bedienfuncties moet de deurcontactschakelaar bediend zijn (deur gesloten). Wanneer de deurcontactschakelaar niet wordt bediend, worden alle functies (met uitzondering van de batterijverbruik-indicator) buiten bedrijf gesteld.
Voor alle bedienfuncties moet de deurcontactschakelaar bediend zijn (deur gesloten). Wanneer de deurcontactschakelaar niet wordt bediend, worden alle functies (met uitzondering van de batterijverbruik-indicator) buiten bedrijf gesteld.
Rijden
Rijden
F
Sta tijdens het rijden niet op van de stoel. Rijd uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kap. – Neem de heftruck in bedrijf (zie paragraaf 3). – Los de knop “parkeerrem“ (9) door erop te drukken. – Zet de rijrichtingregelaar (8) in de gewenste rijrichting (vooruit (V) of achteruit (R)).
Z
Sta tijdens het rijden niet op van de stoel. Rijd uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kap. – Neem de heftruck in bedrijf (zie paragraaf 3). – Los de knop “parkeerrem“ (9) door erop te drukken. – Zet de rijrichtingregelaar (8) in de gewenste rijrichting (vooruit (V) of achteruit (R)).
Z
Het bestuurdersvenster (2) toont de actuele stuurstand. – Druk het rijpedaal (14) in. De heftruck gaat in de geselecteerde richting rijden.
Z F
Rijden, sturen, remmen
Het bestuurdersvenster (2) toont de actuele stuurstand. – Druk het rijpedaal (14) in. De heftruck gaat in de geselecteerde richting rijden.
Z F
U regelt de rijsnelheid met het rijpedaal (14). U mag in bochten uitsluitend met aangepaste (langzame) snelheid rijden (zie paragraaf 4.1)!
U regelt de rijsnelheid met het rijpedaal (14). U mag in bochten uitsluitend met aangepaste (langzame) snelheid rijden (zie paragraaf 4.1)!
Sturen
Sturen
– Draai het stuurwiel naar links of rechts.
– Draai het stuurwiel naar links of rechts.
2
8
2
9
8
9
11
11
R
R
V
V
R
R
16
16
E8
0706.NL
V
0706.NL
V
E8
Remmen
F
Z F
Remmen
F
Het remgedrag van de heftruck hangt in belangrijke mate af van de hoedanigheid van de rijweg. De bestuurder moet daar tijdens het rijden rekening mee houden.
Het remgedrag van de heftruck hangt in belangrijke mate af van de hoedanigheid van de rijweg. De bestuurder moet daar tijdens het rijden rekening mee houden.
U kunt de heftruck op twee manieren remmen.
U kunt de heftruck op twee manieren remmen.
– Met de bedrijfsrem – Met de omkeerrem
– Met de bedrijfsrem – Met de omkeerrem
Remmen met de bedrijfsrem:
Remmen met de bedrijfsrem:
– Druk het rempedaal (15) door.
– Druk het rempedaal (15) door.
Remmen met de omkeerrem:
Remmen met de omkeerrem:
– Schakel de rijrichtingschakelaar (8) tijdens het rijden in de tegenovergestelde rijrichting.
– Schakel de rijrichtingschakelaar (8) tijdens het rijden in de tegenovergestelde rijrichting.
De rijstroomregeling remt de heftruck, tot deze in tegenovergestelde richting gaat rijden.
De rijstroomregeling remt de heftruck, tot deze in tegenovergestelde richting gaat rijden.
Z F
U regelt de remwerking met het rijpedaal (16). In gevarensituaties mag u de heftruck uitsluitend remmen met de bedrijfsrem.
U regelt de remwerking met het rijpedaal (16). In gevarensituaties mag u de heftruck uitsluitend remmen met de bedrijfsrem.
8
8
15
Z
Het bestuurdersvenster (2) toont de actuele stuurstand.
0706.NL
Het bestuurdersvenster (2) toont de actuele stuurstand.
0706.NL
Z
15
E9
E9
4.3
Het opnemen en wegzetten van lasten
4.3
Het opnemen en wegzetten van lasten
F
De bestuurder moet, voordat hij een last opneemt, controleren of deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat de last de hefcapaciteit van de heftruck niet overschrijdt.
F
De bestuurder moet, voordat hij een last opneemt, controleren of deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat de last de hefcapaciteit van de heftruck niet overschrijdt.
Z
– Rijd de heftruck met de vorktanden zo ver mogelijk onder de last.
– Rijd de heftruck met de vorktanden zo ver mogelijk onder de last.
Heffen
Heffen
– Bedien de hydrauliek-regelknop “Vork heffen” (6), totdat de gewenste hoogte is bereikt.
– Bedien de hydrauliek-regelknop “Vork heffen” (6), totdat de gewenste hoogte is bereikt.
Dalen
Dalen
– Bedien de hydrauliek-regelknop “Vork dalen” (6), totdat de gewenste hoogte is bereikt.
– Bedien de hydrauliek-regelknop “Vork dalen” (6), totdat de gewenste hoogte is bereikt.
Z
U kunt de daalsnelheid niet regelen. Deze is vast ingesteld.
U kunt de daalsnelheid niet regelen. Deze is vast ingesteld.
6
4.4
6
De heftruck veilig plaatsen
4.4
Plaats de heftruck veilig wanneer u hem verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechts van korte duur is.
Plaats de heftruck veilig wanneer u hem verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechts van korte duur is.
– – – –
Bedien de schakelaar "parkeerrem" (9). Laat de vork dalen. Plaats de hoofdschakelaar (11) in de stand “Uit“ (indrukken). Schakel het contactslot (10) in de stand “0“ en trek de sleutel eruit.
E 10
Plaats de heftruck niet op hellingen! De last moet altijd geheel zijn gedaald. – – – –
Bedien de schakelaar "parkeerrem" (9). Laat de vork dalen. Plaats de hoofdschakelaar (11) in de stand “Uit“ (indrukken). Schakel het contactslot (10) in de stand “0“ en trek de sleutel eruit.
0706.NL
F
Plaats de heftruck niet op hellingen! De last moet altijd geheel zijn gedaald.
0706.NL
F
De heftruck veilig plaatsen
E 10
5
De heftruck bergen bij uitvallen van de elektrische stuurinrichting
5
De heftruck bergen bij uitvallen van de elektrische stuurinrichting
F
Uitsluitend een deskundige onderhoudsmonteur mag de berging verrichten, die is opgeleid in de behandeling.
F
Uitsluitend een deskundige onderhoudsmonteur mag de berging verrichten, die is opgeleid in de behandeling.
– Schakel de NOODSTOP schakelaar en het contactslot uit. – Beveilig de heftruck tegen wegrollen. – Schuif de stoel in de richting van het stuurwiel uit de geleiding. – Maak de stekkeraansluiting los. – Verwijder de zit-overkapping (u kunt de zit-overkapping er af nemen na het verwijderen van drie bevestigingsbouten).
– Schakel de NOODSTOP schakelaar en het contactslot uit. – Beveilig de heftruck tegen wegrollen. – Schuif de stoel in de richting van het stuurwiel uit de geleiding. – Maak de stekkeraansluiting los. – Verwijder de zit-overkapping (u kunt de zit-overkapping er af nemen na het verwijderen van drie bevestigingsbouten).
Doe het volgende om de magneetrem te ontluchten.
Doe het volgende om de magneetrem te ontluchten.
– Maak de tweepolige stekker aan de magneetrem los. – Schroef de bouten voor het deactiveren van de rem uit de aandrijfplaat en schroef ze in de boringen van de magneetrem. – Verwijder de afdekkap boven de centrale bout.
– Maak de tweepolige stekker aan de magneetrem los. – Schroef de bouten voor het deactiveren van de rem uit de aandrijfplaat en schroef ze in de boringen van de magneetrem. – Verwijder de afdekkap boven de centrale bout.
Z
Vóór de berging van de heftruck kunt u het aandrijfwiel boven de centrale bout van de stuurmotor met behulp van een stuurslinger in de gewenste stand brengen.
Z
Vóór de berging van de heftruck kunt u het aandrijfwiel boven de centrale bout van de stuurmotor met behulp van een stuurslinger in de gewenste stand brengen.
F
Bij het sturen in de stand wordt de band van het aandrijfwiel opgespannen. Hierdoor kan bij het loslaten van de slinger een nastelmoment optreden.
F
Bij het sturen in de stand wordt de band van het aandrijfwiel opgespannen. Hierdoor kan bij het loslaten van de slinger een nastelmoment optreden.
– Steek de stuurslinger (22) volgens de tabel Gereedschappakket in elkaar. – Steek de stuurslinger op de stuuraandrijving en draai het aandrijfwiel in de gewenste stuurstand.
– Steek de stuurslinger (22) volgens de tabel Gereedschappakket in elkaar. – Steek de stuurslinger op de stuuraandrijving en draai het aandrijfwiel in de gewenste stuurstand.
22
F
22
22
Breng op de plaats van bestemming de reminstallatie weer in bedrijfsgerede toestand! Zet de heftruck niet met ontluchte rem stil.
0706.NL
Breng op de plaats van bestemming de reminstallatie weer in bedrijfsgerede toestand! Zet de heftruck niet met ontluchte rem stil.
0706.NL
F
22
E 11
E 11
6
Indicatie-elementen
6
Indicatie-elementen
6.1
Bestuurdersvenster (t)
6.1
Bestuurdersvenster (t)
Het bestuurdersvenster vormt het gebruikerspaneel. Deze dient als indicatie- en bedieneenheid voor de bediener en de klantendienst-monteur.
Het bestuurdersvenster vormt het gebruikerspaneel. Deze dient als indicatie- en bedieneenheid voor de bediener en de klantendienst-monteur.
Door bediening van de vier knoppen met korte uitslag (37, 38, 39 en 40) wordt het bestuurdersvenster en daarmee de heftruck bediend. De LED’s van de 4 verlichte vlakken (23-26) kunnen drie toestanden weergeven: actief, knipperend of uit.
Door bediening van de vier knoppen met korte uitslag (37, 38, 39 en 40) wordt het bestuurdersvenster en daarmee de heftruck bediend. De LED’s van de 4 verlichte vlakken (23-26) kunnen drie toestanden weergeven: actief, knipperend of uit.
Alle indicaties worden in leesbare tekst of als symbool weergegeven. De betekenis van de afzonderlijke symbolen wordt toegelicht in paragraaf 6.2.
Alle indicaties worden in leesbare tekst of als symbool weergegeven. De betekenis van de afzonderlijke symbolen wordt toegelicht in paragraaf 6.2.
Het contrastrijke venster levert informatie over de rijrichting, de stuurhoek, de laadtoestand van de batterij en andere geselecteerde voertuigparameters.
Het contrastrijke venster levert informatie over de rijrichting, de stuurhoek, de laadtoestand van de batterij en andere geselecteerde voertuigparameters.
De tijd instellen
De tijd instellen
De indicatie (30) boven de batterij toont de actuele tijd.
De indicatie (30) boven de batterij toont de actuele tijd.
– Bedien de Shift-toets 8 seconden lang, tot het menu “tijd instellen“ wordt weergegeven. – Stel de uren in met behulp van de toetsen “Up“ (40) & “Down“ (39). – Bevestig uw keuze met behulp van de Shift-toets (38). – Stel de minuten in met behulp van de toetsen “Up“ (40) & “Down“ (39). – Bedien de Shift-toets (38) of de profiel-toets (37), teneinde terug te keren naar de normale modus.
– Bedien de Shift-toets 8 seconden lang, tot het menu “tijd instellen“ wordt weergegeven. – Stel de uren in met behulp van de toetsen “Up“ (40) & “Down“ (39). – Bevestig uw keuze met behulp van de Shift-toets (38). – Stel de minuten in met behulp van de toetsen “Up“ (40) & “Down“ (39). – Bedien de Shift-toets (38) of de profiel-toets (37), teneinde terug te keren naar de normale modus.
25
26
27
28
29 30 31 32
25
27
28
29 30 31 32
33
33
34
34
35
24
26
35
24
23
23 36
38
37
40
E 12
39
38
37
0706.NL
39
0706.NL
40
36
E 12
26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38
0706.NL
39 40
Omschrijving Overtemperatuur (rood symbool) Dodemansknop niet bediend (geel symbool) Langzaam rijden (groen symbool) Servicemodus is actief (geel sleutelsymbool), service-interval is afgelopen (symbool knippert) Stuurhoek in 30°-stappen als pijl Rijrichtingindicatie Zonder functie Tijd in indeling uren : minuten Ontlaadtoestand van de batterij Ontlaadindicatie Ingestelde snelheid (aandrijfrichting) van het actuele profiel (als balken 1 tot 5) Zonder functie Profielnummer (rijd-/hefprofiel 1, 2 of 3) Waarschuwings- en storingsmeldingen als tekst (14-segments-indicatie) en infomeldingen Profielknop voor het selecteren van de rijmodi Shift-toets (om over te schakelen van de indicatie en toegang naar de servicemodus) Zonder functie Langzaam rijden
Pos. 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40
Omschrijving Overtemperatuur (rood symbool) Dodemansknop niet bediend (geel symbool) Langzaam rijden (groen symbool) Servicemodus is actief (geel sleutelsymbool), service-interval is afgelopen (symbool knippert) Stuurhoek in 30°-stappen als pijl Rijrichtingindicatie Zonder functie Tijd in indeling uren : minuten Ontlaadtoestand van de batterij Ontlaadindicatie Ingestelde snelheid (aandrijfrichting) van het actuele profiel (als balken 1 tot 5) Zonder functie Profielnummer (rijd-/hefprofiel 1, 2 of 3) Waarschuwings- en storingsmeldingen als tekst (14-segments-indicatie) en infomeldingen Profielknop voor het selecteren van de rijmodi Shift-toets (om over te schakelen van de indicatie en toegang naar de servicemodus) Zonder functie Langzaam rijden
0706.NL
Pos. 23 24 25
E 13
E 13
Met behulp van de vier knoppen met korte uitslag kunt u:
Met behulp van de vier knoppen met korte uitslag kunt u:
– de rijsnelheid smoren (langzaam rijden-knop) – de indicatie op de service-modus (Shift-toets) omschakelen en – de rij- en hefmodi selecteren.
– de rijsnelheid smoren (langzaam rijden-knop) – de indicatie op de service-modus (Shift-toets) omschakelen en – de rij- en hefmodi selecteren.
Op het venster worden weergegeven:
Op het venster worden weergegeven:
– – – – –
– – – – –
– – – – –
de stuurhoek in 30°-stappen (als pijl) het rij-/hefprofiel (1, 2 of 3) de ingestelde snelheid (aandrijfrichting) van het actuele profiel (als balken 1 tot 5) de ontlaadtoestand van de batterij de ontlaad-waarschuwing van de batterij (knipperend batterijsymbool en zoemertoon) de werkuren (volle uren) de tijd (uren : minuten) de waarschuwings- en storingsmeldingen als tekst (14-segments-indicatie) de parameters (servicemodus) als diagnose (servicemodus)
– – – – –
De gekleurd verlichte vlakken geven aan:
De gekleurd verlichte vlakken geven aan:
– – – – –
– – – – –
langzaam rijden (groen symbool) dodemansknop niet bediend (geel symbool) servicemodus is actief (geel sleutelsymbool) service-interval is afgelopen (geel sleutelsymbool knippert) overtemperatuur (rood symbool)
0706.NL
langzaam rijden (groen symbool) dodemansknop niet bediend (geel symbool) servicemodus is actief (geel sleutelsymbool) service-interval is afgelopen (geel sleutelsymbool knippert) overtemperatuur (rood symbool)
0706.NL
E 14
de stuurhoek in 30°-stappen (als pijl) het rij-/hefprofiel (1, 2 of 3) de ingestelde snelheid (aandrijfrichting) van het actuele profiel (als balken 1 tot 5) de ontlaadtoestand van de batterij de ontlaad-waarschuwing van de batterij (knipperend batterijsymbool en zoemertoon) de werkuren (volle uren) de tijd (uren : minuten) de waarschuwings- en storingsmeldingen als tekst (14-segments-indicatie) de parameters (servicemodus) als diagnose (servicemodus)
E 14
6.2
Verlichte vlakken van het bestuurdersvenster
6.2
Verlichte vlakken van het bestuurdersvenster
SYMBOOL Langzaam rijden (groen symbool)
SYMBOOL Langzaam rijden (groen symbool)
SYMBOOL Dodemansknop niet bediend (geel symbool)
SYMBOOL Dodemansknop niet bediend (geel symbool)
SYMBOOL Servicemodus is actief (geel sleutelsymbool)
SYMBOOL Servicemodus is actief (geel sleutelsymbool)
SYMBOOL Overtemperatuur (rood symbool)
SYMBOOL Overtemperatuur (rood symbool)
Toetsen van het bestuurdersvenster
Toetsen van het bestuurdersvenster
De parkeerrem aantrekken en lossen (remmentest)
De parkeerrem aantrekken en lossen (remmentest)
Omschakeling van de indicatie op de servicemodus (Shift-toets)
Omschakeling van de indicatie op de servicemodus (Shift-toets)
Selectie van de rij- en hefmodi
Selectie van de rij- en hefmodi
0706.NL
De rijsnelheid wordt gesmoord (langzaam rijden-knop)
0706.NL
De rijsnelheid wordt gesmoord (langzaam rijden-knop)
E 15
E 15
Waarschuwingen bestuurdersvenster
25
26
27
28
Waarschuwingen bestuurdersvenster
29 30 31 32
25
27
28
29 30 31 32
33
33
34
34
35
24
26
35
24
23
23 36
40
Indicatie Verdere actie
39
38
36
37
40
Betekenis
Indicatie Verdere actie
38
37
Betekenis
LED 31 knippert Batterij leeg, hoofdhef uitgeschakeld
LED 31 knippert Batterij leeg, hoofdhef uitgeschakeld
LED 24 brandt
LED 24 brandt
Veiligheidsschakelaar niet bediend
Veiligheidsschakelaar niet bediend
INFO 07 LED 25 knippert
Minstens één bedieningselement bij de systeemstart niet in de ruststand
INFO 07 LED 25 knippert
Minstens één bedieningselement bij de systeemstart niet in de ruststand
INFO 09 LED 25 brandt
Langzaam rijden ingeschakeld, respectievelijk ingesteld door vergrendelingen
INFO 09 LED 25 brandt
Langzaam rijden ingeschakeld, respectievelijk ingesteld door vergrendelingen
INFO 10 LED 23 brandt
Overtemperatuur rijmotor
INFO 10 LED 23 brandt
Overtemperatuur rijmotor
INFO 11 LED 23 brandt
Overtemperatuur hefmotor
INFO 11 LED 23 brandt
Overtemperatuur hefmotor
INFO 12 LED 23 brandt
Overtemperatuur stuurmotor
INFO 12 LED 23 brandt
Overtemperatuur stuurmotor
INFO 25 LED 23 knippert Overtemperatuur rijregeling
INFO 26 LED 23 knippert Overtemperatuur hefregeling
INFO 26 LED 23 knippert Overtemperatuur hefregeling
INFO 27 LED 23 knippert Overtemperatuur stuurregeling
INFO 27 LED 23 knippert Overtemperatuur stuurregeling
0706.NL
INFO 25 LED 23 knippert Overtemperatuur rijregeling
0706.NL
E 16
39
E 16
7
Bedieningspaneel (CANCODE) (o) Het bedieningspaneel bestaat uit 10 cijfertoetsen, een Set-toets en een o-toets.
1
2
3
De o-toets toont de bedrijfstoestanden via een rood/groene-LED.
4
5
6
Deze heeft de volgende functies.
7
8
9
Set
0
– Codeslot-functie (de heftruck in bedrijf stellen).
7.1
7
Bedieningspaneel (CANCODE) (o) Het bedieningspaneel bestaat uit 10 cijfertoetsen, een Set-toets en een o-toets.
1
2
3
De o-toets toont de bedrijfstoestanden via een rood/groene-LED.
4
5
6
Deze heeft de volgende functies.
7
8
9
Set
0
– Codeslot-functie (de heftruck in bedrijf stellen).
Codeslot
7.1
Na invoer van de juiste code is de heftruck bedrijfsklaar. U kunt aan iedere heftruck, iedere bediener of ook een bedienergroep een individuele code toekennen.
Codeslot Na invoer van de juiste code is de heftruck bedrijfsklaar. U kunt aan iedere heftruck, iedere bediener of ook een bedienergroep een individuele code toekennen.
Z
In de levertoestand is de bedienercode bij het bestuurdersvenster en CANCODE (o) (fabrieksinstelling 2-5-8-0) gemarkeerd door een opgeplakte folie.
m
Verander bij de eerste inbedrijfstelling de master- en bedienercode!
m
Verander bij de eerste inbedrijfstelling de master- en bedienercode!
0706.NL
In de levertoestand is de bedienercode bij het bestuurdersvenster en CANCODE (o) (fabrieksinstelling 2-5-8-0) gemarkeerd door een opgeplakte folie.
0706.NL
Z
E 17
E 17
Inbedrijfstelling
Na het inschakelen van de hoofdschakelaar en eventueel het contactslot brandt de LED (41) rood.
Na het inschakelen van de hoofdschakelaar en eventueel het contactslot brandt de LED (41) rood.
Na invoer van de juiste bediencode brandt de LED (41) groen.
Na invoer van de juiste bediencode brandt de LED (41) groen.
Bij een verkeerde code knippert de LED (41) twee seconden rood. Daarna kunt u een nieuwe code invoeren.
Bij een verkeerde code knippert de LED (41) twee seconden rood. Daarna kunt u een nieuwe code invoeren.
Uitschakelen
43
U schakelt de heftruck uit door de o-toets (46) te bedienen.
Z
De uitschakeling kan automatisch plaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd. Hiertoe moet u de betreffende codeslot-parameter instellen. (zie paragraaf 7.3).
42 7.2
Z
De Set-knop (42) heeft geen functie in de bedienmodus.
44
Uitschakelen
45
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
Z
De uitschakeling kan automatisch plaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd. Hiertoe moet u de betreffende codeslot-parameter instellen. (zie paragraaf 7.3).
46
42 7.2
41
44
45
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
46
Parameter In de programmeermodus kunt u de codeslot-functies invoeren met behulp van het bedieningspaneel.
41
Parametergroepen
Parametergroepen
Het parameternummer bestaat uit drie cijfers. De eerste positie is de parametergroep volgens tabel 1. De tweede en derde positie vormen een volgnummer van 00 tot 99.
Het parameternummer bestaat uit drie cijfers. De eerste positie is de parametergroep volgens tabel 1. De tweede en derde positie vormen een volgnummer van 00 tot 99.
Num- Parametergroep mer 0xx Codeslot-instellingen (codes, vrijgave van het rijprogramma, automatische uitschakeling, et cetera)
Num- Parametergroep mer 0xx Codeslot-instellingen (codes, vrijgave van het rijprogramma, automatische uitschakeling, et cetera)
0706.NL
E 18
43
U schakelt de heftruck uit door de o-toets (46) te bedienen.
Parameter In de programmeermodus kunt u de codeslot-functies invoeren met behulp van het bedieningspaneel.
De Set-knop (42) heeft geen functie in de bedienmodus.
0706.NL
Z
Inbedrijfstelling
E 18
7.3
Parameterinstellingen
7.3
U moet de mastercode invoeren wanneer u de heftruckinstelling wilt veranderen.
Z m
Z
Parameterinstellingen U moet de mastercode invoeren wanneer u de heftruckinstelling wilt veranderen.
Z m
De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5. Verander de mastercode bij de eerste inbedrijfstelling.
De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5. Verander de mastercode bij de eerste inbedrijfstelling.
De mastercode invoeren
De mastercode invoeren
– Bedien de o-knop. – Voer de mastercode in.
– Bedien de o-knop. – Voer de mastercode in.
Codeslot-parameters
Codeslot-parameters
Instelprocedure voor heftrucks
Instelprocedure voor heftrucks
– Voer het driecijferig parameternummer in en bevestig uw keuze met de Set-knop (42). – Voer de instelwaarde volgens de parameterlijst in respectievelijk verander deze. Bevestig uw keuze met de Set-knop (42).
– Voer het driecijferig parameternummer in en bevestig uw keuze met de Set-knop (42). – Voer de instelwaarde volgens de parameterlijst in respectievelijk verander deze. Bevestig uw keuze met de Set-knop (42).
Z
Bij een verkeerde invoer knippert de LED (40) van de o-toets (46) rood. Na een nieuwe invoer van het parameternummer kunt u de instelwaarde invoeren of veranderen.
Herhaal het proces wanneer u meer parameters wilt invoeren. Druk ter afsluiting van de invoer op de o-knop (46).
0706.NL
0706.NL
Herhaal het proces wanneer u meer parameters wilt invoeren. Druk ter afsluiting van de invoer op de o-knop (46).
Bij een verkeerde invoer knippert de LED (40) van de o-toets (46) rood. Na een nieuwe invoer van het parameternummer kunt u de instelwaarde invoeren of veranderen.
E 19
E 19
U kunt de volgende parameters invoeren.
U kunt de volgende parameters invoeren.
Codeslot-parameterlijst
Codeslot-parameterlijst
Functie
Bereik instelwaarde
Codeslot 000 Mastercode veranderen 0000 - 9999 De lengte (vier- tot of zescijferig) van de 00000 - 99999 mastercode bepaalt ook of de lengte (vier- tot 000000 - 999999 zescijferig) van de bedienercode. Zolang de bedienercodes zijn geprogrammeerd, kunt u slechts een nieuwe code van gelijke lengte invoeren. Wanneer u de codelengte moet veranderen, moet u eerst alle bedienercodes wissen. 0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
7295
Opmerkingen werkvolgorde
Nr.
Bevestigen (Set) (LED 44 knippert) Invoer van een nieuwe code Bevestigen (Set) (LED 45 knippert) De nieuwe code herhalen
2580
E 20
Functie
Bereik instelwaarde
Codeslot 000 Mastercode veranderen 0000 - 9999 De lengte (vier- tot of zescijferig) van de 00000 - 99999 mastercode bepaalt ook of de lengte (vier- tot 000000 - 999999 zescijferig) van de bedienercode. Zolang de bedienercodes zijn geprogrammeerd, kunt u slechts een nieuwe code van gelijke lengte invoeren. Wanneer u de codelengte moet veranderen, moet u eerst alle bedienercodes wissen.
(LED 43 knippert) Invoer van de actuele code
Bevestigen (Set) (LED 44 knippert) Invoer van een code
001 Bedienercode toevoegen (maximaal 600)
Bevestigen (Set)
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
Standaard instelwaarde 7295
Opmerkingen werkvolgorde (LED 43 knippert) Invoer van de actuele code Bevestigen (Set) (LED 44 knippert) Invoer van een nieuwe code Bevestigen (Set) (LED 45 knippert) De nieuwe code herhalen
2580
Bevestigen (Set) (LED 44 knippert) Invoer van een code Bevestigen (Set)
(LED 45 knippert) Herhalen van de code-invoer
(LED 45 knippert) Herhalen van de code-invoer
Bevestigen (Set)
Bevestigen (Set)
0706.NL
001 Bedienercode toevoegen (maximaal 600)
Standaard instelwaarde
0706.NL
Nr.
E 20
Nr.
Functie
Codeslot 002 Bedienercode veranderen
003 Bedienercode wissen
Bereik instelwaarde
Standaard instelwaarde
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
Opmerkingen werkvolgorde
Nr.
Functie
Codeslot 002 Bedienercode veranderen
(LED 43 knippert) Invoer van de actuele code Bevestigen (Set)
Standaard instelwaarde
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
(LED 43 knippert) Invoer van de actuele code Bevestigen (Set) (LED 44 knippert) Invoer van een nieuwe code
Bevestigen (Set)
Bevestigen (Set)
(LED 45 knippert) Herhalen van de code-invoer
(LED 45 knippert) Herhalen van de code-invoer
003 Bedienercode wissen
Bevestigen (Set)
Bevestigen (LED 44 knippert) Invoer van een code
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
Bevestigen (Set)
(LED 45 knippert) Herhalen van de code-invoer
004 Codegeheugen wissen (wist alle gebruikercodes)
010 Automatische tijduitschakeling
00 - 31
(LED 45 knippert) Herhalen van de code-invoer
Bevestigen (Set) 3265 = wissen
3265
00
Opmerkingen werkvolgorde
(LED 44 knippert) Invoer van een nieuwe code
Bevestigen (LED 44 knippert) Invoer van een code
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
Bereik instelwaarde
004 Codegeheugen wissen (wist alle gebruikercodes)
Andere invoer = niet wissen 00 = geen uitschakeling
010 Automatische tijduitschakeling
Bevestigen (Set) 3265 = wissen
3265
00 - 31
00
Andere invoer = niet wissen 00 = geen uitschakeling
01 tot 30 = uitschakeltijd in minuten
01 tot 30 = uitschakeltijd in minuten
31 = uitschakeling na 10 seconden
31 = uitschakeling na 10 seconden
0706.NL
De LED’s 43-45 bevinden zich in de toetsenblokken 1-3 (zie paragraaf 7).
0706.NL
De LED’s 43-45 bevinden zich in de toetsenblokken 1-3 (zie paragraaf 7).
E 21
E 21
Storingsmeldingen van het bedieningspaneel
Storingsmeldingen van het bedieningspaneel
De volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van de LED (41).
De volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van de LED (41).
– – – –
– – – –
Nieuwe mastercode is reeds bedienercode. Nieuwe bedienercode is reeds mastercode. Er is geen bedienercode om te veranderen. De bedienercode moet worden veranderd in een andere bedienercode, die reeds aanwezig is. – Er is geen bedienercode om te wissen. – Codegeheugen is vol.
Nieuwe mastercode is reeds bedienercode. Nieuwe bedienercode is reeds mastercode. Er is geen bedienercode om te veranderen. De bedienercode moet worden veranderd in een andere bedienercode, die reeds aanwezig is. – Er is geen bedienercode om te wissen. – Codegeheugen is vol.
8
Heftruckparameters veranderen
8
Heftruckparameters veranderen
F
Door de heftruckparameter te veranderen, wordt het rijgedrag van de heftruck veranderd. Let daar op bij de inbedrijfstelling! U mag parameters uitsluitend bij stilstaande heftruck en zonder hefbeweging wijzigen.
F
Door de heftruckparameter te veranderen, wordt het rijgedrag van de heftruck veranderd. Let daar op bij de inbedrijfstelling! U mag parameters uitsluitend bij stilstaande heftruck en zonder hefbeweging wijzigen.
Met behulp van het bestuurdersvenster (t) kunt u ook een paar heftruckparameters (acceleratie, uitrolrem, omkeerrem, snelheid in aandrijfrichting, snelheid in vorkrichting en hefsnelheid) en daarmee het gedrag van de heftruck veranderen.
Met behulp van het bestuurdersvenster (t) kunt u ook een paar heftruckparameters (acceleratie, uitrolrem, omkeerrem, snelheid in aandrijfrichting, snelheid in vorkrichting en hefsnelheid) en daarmee het gedrag van de heftruck veranderen.
t Heftrucks met bestuurdersvenster en sleutelschakelaar
t Heftrucks met bestuurdersvenster en sleutelschakelaar
Gebruik bij heftrucks met sleutelschakelaar de grijze servicesleutel, om in de rij- en hefparameters te komen.
Gebruik bij heftrucks met sleutelschakelaar de grijze servicesleutel, om in de rij- en hefparameters te komen.
o Heftruck met bestuurdersvenster en CANCODE
E 22
Vóór het binnengaan van het SERVICEMENU / PARAMETERMENU wordt de pincode gevraagd. Standaard is bij heftrucks met CANCODE (o) PIN 2580 ingesteld.
Voer vóór het inschakelen van de heftruck de toegewezen pincode in. Vóór het binnengaan van het SERVICEMENU / PARAMETERMENU wordt de pincode niet meer gevraagd. De parameterinstellingen worden opgeslagen onder de PIN.
Voer vóór het inschakelen van de heftruck de toegewezen pincode in. Vóór het binnengaan van het SERVICEMENU / PARAMETERMENU wordt de pincode niet meer gevraagd. De parameterinstellingen worden opgeslagen onder de PIN.
Er zijn vijftien individueel programmeerbare parameterinstellingen (verandering van bestuurder of programma) mogelijk. Wanneer u andere parameterinstellingen wilt selecteren, moet u de heftruck af- en weer aanmelden of in- en weer uitschakelen. Voer de volgende pincode in.
Er zijn vijftien individueel programmeerbare parameterinstellingen (verandering van bestuurder of programma) mogelijk. Wanneer u andere parameterinstellingen wilt selecteren, moet u de heftruck af- en weer aanmelden of in- en weer uitschakelen. Voer de volgende pincode in.
m
Uitsluitend de bevoegde service van de fabrikant mag veranderingen aanbrengen in de servicemodus!
0706.NL
m
Z
Vóór het binnengaan van het SERVICEMENU / PARAMETERMENU wordt de pincode gevraagd. Standaard is bij heftrucks met CANCODE (o) PIN 2580 ingesteld.
Uitsluitend de bevoegde service van de fabrikant mag veranderingen aanbrengen in de servicemodus!
0706.NL
Z
o Heftruck met bestuurdersvenster en CANCODE
E 22
Storingshulp
9
Met behulp van dit hoofdstuk kan de gebruiker eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf lokaliseren en verhelpen. Bij het lokaliseren van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.
Met behulp van dit hoofdstuk kan de gebruiker eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf lokaliseren en verhelpen. Bij het lokaliseren van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.
Storing Mogelijke oorzaak De heftruck rijdt – De batterijstekker is er niet niet ingestoken. – De hoofdschakelaar (NOODSTOP) is ingedrukt. – Contactsleutel in de stand “0“
Storing Mogelijke oorzaak De heftruck rijdt – De batterijstekker is er niet niet ingestoken. – De hoofdschakelaar (NOODSTOP) is ingedrukt. – Contactsleutel in de stand “0“
– Batterijcapaciteit te gering. – Deurcontactschakelaar niet bediend. – Zekering defect. U kunt de last – De heftruck is niet niet heffen bedrijfsgereed. – Hydrauliekolieniveau te laag. – Zekering defect.
Maatregelen – Controleer de batterijstekker, steek hem eventueel in. – Ontgrendel de hoofdschakelaar (NOODSTOP). – Plaats de contactsleutel in de stand “I“. – Controleer de batterijcapaciteit, laad de batterij eventueel. – Sluit de bestuurdersdeur.
– Batterijcapaciteit te gering. – Deurcontactschakelaar niet bediend. – Zekering defect.
– Controleer zekeringen F1 en 1F1. – Realiseer alle maatregelen die worden genoemd onder de storing “Heftruck rijdt niet“. – Controleer het niveau van de hydraulische olie. – Controleer zekering 2F1.
U kunt de last – De heftruck is niet niet heffen bedrijfsgereed. – Hydrauliekolieniveau te laag. – Zekering defect.
Z
Wanneer de storing na het uitvoeren van de ”maatregelen” niet kon worden verholpen, neemt u contact op met de klantendienst van de heftruckproducent, omdat uitsluitend bijzonder geschoold en gekwalificeerd servicepersoneel de storingen verder kan verhelpen.
0706.NL
Z
Storingshulp
Maatregelen – Controleer de batterijstekker, steek hem eventueel in. – Ontgrendel de hoofdschakelaar (NOODSTOP). – Plaats de contactsleutel in de stand “I“. – Controleer de batterijcapaciteit, laad de batterij eventueel. – Sluit de bestuurdersdeur. – Controleer zekeringen F1 en 1F1. – Realiseer alle maatregelen die worden genoemd onder de storing “Heftruck rijdt niet“. – Controleer het niveau van de hydraulische olie. – Controleer zekering 2F1.
Wanneer de storing na het uitvoeren van de ”maatregelen” niet kon worden verholpen, neemt u contact op met de klantendienst van de heftruckproducent, omdat uitsluitend bijzonder geschoold en gekwalificeerd servicepersoneel de storingen verder kan verhelpen.
0706.NL
9
E 23
E 23
E 24 E 24 0706.NL
0706.NL
F Onderhoud van transportmiddel 1
het
interne
F Onderhoud van transportmiddel
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming
1
Verricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden vermeld, volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.
interne
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming Verricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden vermeld, volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.
F
Iedere verandering aan het interne transportmiddel (met name aan de veiligheidsvoorzieningen) is verboden. U mag de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval veranderen.
F
Iedere verandering aan het interne transportmiddel (met name aan de veiligheidsvoorzieningen) is verboden. U mag de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval veranderen.
M
Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig verwijderen volgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u ter beschikking voor het verversen van de olie.
M
Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig verwijderen volgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u ter beschikking voor het verversen van de olie.
Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de handelingen uit die worden beschreven in de paragraaf “Weer in gebruik nemen“ (zie hoofdstuk 6.5).
M
Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de handelingen uit die worden beschreven in de paragraaf “Weer in gebruik nemen“ (zie hoofdstuk 6.5).
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud
2
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud
Personeel voor het onderhoud: uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag de interne transportmiddelen onderhouden en repareren. De serviceorganisatie van de producent beschikt over buitendienstmonteurs die speciaal zijn opgeleid voor deze taken. Daarom adviseren we een onderhoudscontract af te sluiten met het betreffende servicesteunpunt van de producent.
Personeel voor het onderhoud: uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag de interne transportmiddelen onderhouden en repareren. De serviceorganisatie van de producent beschikt over buitendienstmonteurs die speciaal zijn opgeleid voor deze taken. Daarom adviseren we een onderhoudscontract af te sluiten met het betreffende servicesteunpunt van de producent.
Heffen en opvijzelen: bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. Sluit bij het opbokken uit dat de heftruck wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopname uitvoeren, wanneer deze is afgevangen met een voldoende sterke ketting.
Heffen en opvijzelen: bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. Sluit bij het opbokken uit dat de heftruck wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopname uitvoeren, wanneer deze is afgevangen met een voldoende sterke ketting.
Reinigingswerkzaamheden: reinig het interne transportmiddel niet met brandbare vloeistoffen. Vóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alle veiligheidsmaatregelen treffen die vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uitsluiten. Trek bij interne transportmiddelen met batterij de batterijstekker eruit. Reinig elektrische en elektronische modules met zwakke zuig- of perslucht en een niet-geleidende, antistatische kwast.
Reinigingswerkzaamheden: reinig het interne transportmiddel niet met brandbare vloeistoffen. Vóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alle veiligheidsmaatregelen treffen die vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uitsluiten. Trek bij interne transportmiddelen met batterij de batterijstekker eruit. Reinig elektrische en elektronische modules met zwakke zuig- of perslucht en een niet-geleidende, antistatische kwast.
M
Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan. Voer na de reiniging de werkzaamheden uit die zijn beschreven in de paragraaf “Weer in gebruik nemen“.
F1
0708.NL
2
0708.NL
het
Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan. Voer na de reiniging de werkzaamheden uit die zijn beschreven in de paragraaf “Weer in gebruik nemen“.
F1
Laswerkzaamheden: demonteer elektrische en elektronische onderdelen uit het interne transportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, teneinde schade aan deze onderdelen te vermijden.
Laswerkzaamheden: demonteer elektrische en elektronische onderdelen uit het interne transportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, teneinde schade aan deze onderdelen te vermijden.
Instelwaarden: bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische onderdelen moet u de heftruckafhankelijke instelwaarden handhaven.
Instelwaarden: bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische onderdelen moet u de heftruckafhankelijke instelwaarden handhaven.
Banden: de kwaliteit van de banden beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Gebruik bij het vervangen van de standaard banden uitsluitend originele onderdelen van de producent, omdat u anders de gegevens van het typeblad niet kunt naleven. Let er bij het vervangen van wielen of banden op dat het interne transportmiddel niet scheef komt te staan (vervang bijvoorbeeld de banden links en rechts gelijktijdig).
Banden: de kwaliteit van de banden beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Gebruik bij het vervangen van de standaard banden uitsluitend originele onderdelen van de producent, omdat u anders de gegevens van het typeblad niet kunt naleven. Let er bij het vervangen van wielen of banden op dat het interne transportmiddel niet scheef komt te staan (vervang bijvoorbeeld de banden links en rechts gelijktijdig).
Hefketting: de hefkettingen slijten snel bij onvoldoende smering. De intervallen die zijn aangegeven in de onderhoudscontrolelijst, gelden voor normaal gebruik. Smeer bij hogere belasting (stof, temperatuur) vaker. Gebruik de voorgeschreven kettingspray volgens de voorschriften. Met het uitwendig aanbrengen van vet bereikt u geen voldoende smering.
Hefketting: de hefkettingen slijten snel bij onvoldoende smering. De intervallen die zijn aangegeven in de onderhoudscontrolelijst, gelden voor normaal gebruik. Smeer bij hogere belasting (stof, temperatuur) vaker. Gebruik de voorgeschreven kettingspray volgens de voorschriften. Met het uitwendig aanbrengen van vet bereikt u geen voldoende smering.
Hydraulische slangleidingen: vervang de slangleidingen na een gebruiksduur van zes jaar. Vervang bij het vervangen van hydraulische onderdelen ook de slangleidingen in dit hydraulische systeem.
Hydraulische slangleidingen: vervang de slangleidingen na een gebruiksduur van zes jaar. Vervang bij het vervangen van hydraulische onderdelen ook de slangleidingen in dit hydraulische systeem.
F2
0708.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. Voorafgaand aan hun werkzaamheden moeten ze alle maatregelen treffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. Bij interne transportmiddelen met batterij maakt u de heftruck bovendien spanningsvrij door de batterijstekker er uit te trekken.
0708.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. Voorafgaand aan hun werkzaamheden moeten ze alle maatregelen treffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. Bij interne transportmiddelen met batterij maakt u de heftruck bovendien spanningsvrij door de batterijstekker er uit te trekken.
F2
3
Onderhoud en inspectie
3
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel, en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
M
De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen moet u de intervallen overeenkomstig verkorten.
De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen moet u de intervallen overeenkomstig verkorten.
De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moet verrichten en het tijdstip waarop u ze moet verrichten. De volgende onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd.
De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moet verrichten en het tijdstip waarop u ze moet verrichten. De volgende onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd.
W A B C
W A B C
= alle 50 werkuren, echter minstens eenmaal per week = alle 500 werkuren = alle 1000 werkuren, echter, tenminste 1 x per jaar = alle 2000 werkuren, echter, tenminste 1 x per jaar
Z
De exploitant moet de onderhoudsintervallen W doorvoeren. In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na een reparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren op vastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken.
0708.NL
Z
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel, en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
= alle 50 werkuren, echter minstens eenmaal per week = alle 500 werkuren = alle 1000 werkuren, echter, tenminste 1 x per jaar = alle 2000 werkuren, echter, tenminste 1 x per jaar
De exploitant moet de onderhoudsintervallen W doorvoeren. In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na een reparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren op vastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken.
0708.NL
M
Onderhoud en inspectie
F3
F3
Onderhoudscontrolelijst ESE 420/430
Frame / opbouw Aandrijving
Wielen Sturen
1.1 1.2 2.1 2.2 2.3 2.4 3.1 3.2 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Reminstallatie
5.1 5.2 5.3 5.4
Hydraulische installatie
6.1 6.2 6.3
F4
Onderhoudscontrolelijst ESE 420/430
C Frame / opbouw Aandrijving t Wielen Sturen
1.1 1.2 2.1 2.2 2.3 2.4 3.1 3.2 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Reminstallatie
5.1 5.2 5.3 5.4
Hydraulische installatie
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
t t
0708.NL
6.4 6.5 6.6
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B Koelhuis = k Controleer alle dragende elementen op beschadiging. t Controleer de schroefverbindingen. t Controleer de overbrenging op lawaai en lekkages. t Controleer het olieniveau van de overbrenging. t Ververs de olie van de overbrenging. l Controleer of de bouten en de draagplaat van de t aandrijving stevig zijn bevestigd. Controleer op slijtage en beschadiging. t Controleer lagers en bevestiging l t Controleer de vertanding van de stuurinrichting op t slijtage, en vet de vertanding in. Controleer de mechanische delen van de stuurkop t Controleer de werking van de stuurinrichting t Controleer tandwiel en tandriem op slijtage, en stel ze in. t Vervang de olie in de stuuroverbrenging uitsluitend bij reparatie. Controleer de werking en de instelling. t Controleer de slijtage van de remvoeringen. t Controleer het remmechanisme, stel het eventueel in. l t Controleer de gasdrukveer op dichtheid en t beschadiging Controleer de werking. k t Controleer de verbindingen en aansluitingen op k t dichtheid en schade Controleer de dichtheid en bevestiging van de k t hydraulische cilinders, en controleer op schade. Controleer het olieniveau. k t Vervang hydrauliekolie en filterpatronen t Controleer de werking van de k drukbegrenzingsventielen.
4
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B Koelhuis = k Controleer alle dragende elementen op beschadiging. t Controleer de schroefverbindingen. t Controleer de overbrenging op lawaai en lekkages. t Controleer het olieniveau van de overbrenging. t Ververs de olie van de overbrenging. l Controleer of de bouten en de draagplaat van de t aandrijving stevig zijn bevestigd. Controleer op slijtage en beschadiging. t Controleer lagers en bevestiging l t Controleer de vertanding van de stuurinrichting op t slijtage, en vet de vertanding in. Controleer de mechanische delen van de stuurkop t Controleer de werking van de stuurinrichting t Controleer tandwiel en tandriem op slijtage, en stel ze in. t Vervang de olie in de stuuroverbrenging uitsluitend bij reparatie. Controleer de werking en de instelling. t Controleer de slijtage van de remvoeringen. t Controleer het remmechanisme, stel het eventueel in. l t Controleer de gasdrukveer op dichtheid en t beschadiging Controleer de werking. k t Controleer de verbindingen en aansluitingen op k t dichtheid en schade Controleer de dichtheid en bevestiging van de k t hydraulische cilinders, en controleer op schade. Controleer het olieniveau. k t Vervang hydrauliekolie en filterpatronen t Controleer de werking van de k drukbegrenzingsventielen.
C
t
t t
0708.NL
4
F4
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6
Elektromotoren Batterij
8.1
l
t
l
t
l
t
l
t t t
l
t
l
t
l
t t t
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6
Elektromotoren Batterij
8.1
9.1 Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de celspanning. 9.2 Controleer of de aansluitklemmen goed vastzitten, en vet ze in met poolboutenvet. 9.3 Reinig de batterij-stekkerverbindingen, controleer of ze stevig zijn bevestigd. 9.4 Controleer de batterijkabel op schade; vervang de kabel eventueel. 9.5 Controleer de batterijvergrendeling. Hefinstallatie 10.1 Controleer de werking, slijtage en instelling. 10.2 Controleer de looprollen, glijstukken en aanslagen visueel. 10.3 Controleer de vorken en vorkdragers op slijtage en schade. Smeerdienst 11.1 Smeer de heftruck volgens het smeerschema. Algemene 12.1 Controleer de elektrische installatie op kortsluiting. metingen 12.2 Controleer de rijsnelheid en remweg. 12.3 Controleer de hef- en daalsnelheid. 12.4 Controleer de veiligheids- en uitschakelvoorzieningen. Demonstratie 13.1 Proefrit met nominale last. 13.2 Toon de heftruck na geslaagd onderhoud aan een bevoegd persoon.
t
t t t
0708.NL
9.1 Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de celspanning. 9.2 Controleer of de aansluitklemmen goed vastzitten, en vet ze in met poolboutenvet. 9.3 Reinig de batterij-stekkerverbindingen, controleer of ze stevig zijn bevestigd. 9.4 Controleer de batterijkabel op schade; vervang de kabel eventueel. 9.5 Controleer de batterijvergrendeling. Hefinstallatie 10.1 Controleer de werking, slijtage en instelling. 10.2 Controleer de looprollen, glijstukken en aanslagen visueel. 10.3 Controleer de vorken en vorkdragers op slijtage en schade. Smeerdienst 11.1 Smeer de heftruck volgens het smeerschema. Algemene 12.1 Controleer de elektrische installatie op kortsluiting. metingen 12.2 Controleer de rijsnelheid en remweg. 12.3 Controleer de hef- en daalsnelheid. 12.4 Controleer de veiligheids- en uitschakelvoorzieningen. Demonstratie 13.1 Proefrit met nominale last. 13.2 Toon de heftruck na geslaagd onderhoud aan een bevoegd persoon.
Elektrische installatie
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C Koelhuis = k Controleer de werking. t Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen en t controleer de kabels op schade. Controleer de waarde van de zekeringen. t Controleer schakelaars en schakelnokken op stevige t bevestiging en controleer of ze goed werken. Controleer de werking van de k t waarschuwingsinrichtingen en veiligheidsschakelingen. Controleer de contactgevers; vernieuw slijtdelen t eventueel. Controleer de motorbevestiging. t l
t
l
t
l
t t
l
t t t
l
t
l
t
l
t t t
t t t
0708.NL
Elektrische installatie
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C Koelhuis = k Controleer de werking. t Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen en t controleer de kabels op schade. Controleer de waarde van de zekeringen. t Controleer schakelaars en schakelnokken op stevige t bevestiging en controleer of ze goed werken. Controleer de werking van de k t waarschuwingsinrichtingen en veiligheidsschakelingen. Controleer de contactgevers; vernieuw slijtdelen t eventueel. Controleer de motorbevestiging. t
F5
F5
5
Smeerplan ESE 420/430
5
D 0,2 l
Smeerplan ESE 420/430
D 0,2 l
s g s E
1)
A
A+C
s g s
F
0,7 l
E
1)
A
A+C
E
F
0,7 l F
F
2,9 l B+C
2,9 l 1)
B
B+C
1)
B
195 -10 Nm
b a t
195 -10 Nm
g s
Glijvlakken Smeernippel Vuldop hydraulische olie Vuldop overbrengingolie Aftapbout overbrengingolie Gebruik in koelhuizen Vuldop remvloeistof
t
1) Mengverhouding
bij gebruik in koelhuis 1:1 0708.NL
1) Mengverhouding
b a
F6
Glijvlakken Smeernippel Vuldop hydraulische olie Vuldop overbrengingolie Aftapbout overbrengingolie Gebruik in koelhuizen Vuldop remvloeistof bij gebruik in koelhuis 1:1 0708.NL
g s
E
F6
5.1
Gebruiksmiddelen
5.1
Omgang met gebruiksmiddelen: u moet altijd vakkundig omgaan met gebruiksmiddelen, en de voorschriften van de producent naleven.
F
Gebruiksmiddelen Omgang met gebruiksmiddelen: u moet altijd vakkundig omgaan met gebruiksmiddelen, en de voorschriften van de producent naleven.
F
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar. Sla gebruiksmiddelen uitsluitend op in containers die voldoen aan de voorschriften. De gebruiksmiddelen kunnen brandbaar zijn; breng ze daarom niet in contact met hete onderdelen of open vuur.
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar. Sla gebruiksmiddelen uitsluitend op in containers die voldoen aan de voorschriften. De gebruiksmiddelen kunnen brandbaar zijn; breng ze daarom niet in contact met hete onderdelen of open vuur.
Gebruik bij het vullen van gebruiksmiddelen uitsluitend schone containers. U mag geen gebruiksmiddelen van verschillende kwaliteit mengen. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding.
Gebruik bij het vullen van gebruiksmiddelen uitsluitend schone containers. U mag geen gebruiksmiddelen van verschillende kwaliteit mengen. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding.
Vermijd morsen. Ruim gemorste vloeistof onmiddellijk op met geschikte bindmiddelen, en verwijder dit mengsel van gebruiks- en bindmiddel volgens de voorschriften.
Vermijd morsen. Ruim gemorste vloeistof onmiddellijk op met geschikte bindmiddelen, en verwijder dit mengsel van gebruiks- en bindmiddel volgens de voorschriften.
Code
Bestelnummer
Code
Bestelnummer
A
50 449 669
5,0 liter H-LP 46, DIN 51524
A
50 449 669
5,0 liter H-LP 46, DIN 51524
B
50 380 904
5,0 liter Fuchs Titan Cytrac Overbrenging HSY 75W-90
B
50 380 904
5,0 liter Fuchs Titan Cytrac Overbrenging HSY 75W-90
C
29 200 810
5,0 liter H-LP 10, DIN 51524
Hydraulische installatie
C
29 200 810
5,0 liter H-LP 10, DIN 51524
Hydraulische installatie
E
29 201 430
1,0 kg
Vet, DIN 51825
Smeerdienst
E
29 201 430
1,0 kg
Vet, DIN 51825
Smeerdienst
F
29 200 100
1,0 kg
Vet, TTF52
Smeerdienst
F
29 200 100
1,0 kg
Vet, TTF52
Smeerdienst
Leverhoeveelheid
Omschrijving
Toepassing Hydraulische installatie
Vet-richtwaarden Code Verzeeptype
Leverhoeveelheid
Omschrijving
Toepassing Hydraulische installatie
Vet-richtwaarden Druppelpunt Walkpenetratie NLG1-klasse Gebruiksbij 25 °C temperatuur °C °C
Code Verzeeptype
Druppelpunt Walkpenetratie NLG1-klasse Gebruiksbij 25 °C temperatuur °C °C
185
265-295
2
-35/+120
E
Lithium
185
265-295
2
-35/+120
F
--
--
310-340
1
-52/+100
F
--
--
310-340
1
-52/+100
0708.NL
Lithium
0708.NL
E
F7
F7
6
Aanwijzingen voor onderhoud
6
Aanwijzingen voor onderhoud
6.1
De heftruck voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden
6.1
De heftruck voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden
Tref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bij onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden.
Tref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bij onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden.
– Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Trek de batterijstekker uit het stopcontact en beveilig de heftruck op deze manier tegen abusievelijke inbedrijfstelling (zie hoofdstuk D).
– Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Trek de batterijstekker uit het stopcontact en beveilig de heftruck op deze manier tegen abusievelijke inbedrijfstelling (zie hoofdstuk D).
F
Bij werkzaamheden onder geheven lastvorken of geheven heftruck moeten deze zodanig worden beveiligd, dat dalen, kantelen of wegglijden is uitgesloten. Bij het opvijzelen van de heftruck moet u bovendien de voorschriften van het hoofdstuk “Transport en eerste inbedrijfstelling“ in acht nemen. Beveilig de heftruck tegen wegrollen wanneer u werkzaamheden aan de bedrijfs- / parkeerrem uitvoert.
F
Bij werkzaamheden onder geheven lastvorken of geheven heftruck moeten deze zodanig worden beveiligd, dat dalen, kantelen of wegglijden is uitgesloten. Bij het opvijzelen van de heftruck moet u bovendien de voorschriften van het hoofdstuk “Transport en eerste inbedrijfstelling“ in acht nemen. Beveilig de heftruck tegen wegrollen wanneer u werkzaamheden aan de bedrijfs- / parkeerrem uitvoert.
6.2
De bestuurdersdeur openen o
6.2
De bestuurdersdeur openen o
– Open de bestuurdersdeur (1).
– Open de bestuurdersdeur (1).
F8
0708.NL
1
0708.NL
1
F8
Z
Het balkon omhoogklappen
6.3
Het balkon omhoogklappen
– Open eventueel de bestuurdersdeur (1).
– Open eventueel de bestuurdersdeur (1).
– Schuif de stoel tot aan de voorste aanslag.
– Schuif de stoel tot aan de voorste aanslag.
– Draai de inbusbouten (2) eruit.
– Draai de inbusbouten (2) eruit.
– Klap het balkon (3) omhoog.
– Klap het balkon (3) omhoog.
Z
De batterij is toegankelijk voor servicedoeleinden.
3
2
4
0708.NL
2
De batterij is toegankelijk voor servicedoeleinden.
3
4
0708.NL
6.3
F9
F9
De elektrische zekeringen controleren
6.4
– Bereid de heftruck voor ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden (zie paragraaf 6.1). – Open de stuurregeling (zie paragraaf 6.4). – Controleer alle zekeringen op de juiste waarde volgens de tabel, vervang ze eventueel.
De elektrische zekeringen controleren – Bereid de heftruck voor ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden (zie paragraaf 6.1). – Open de stuurregeling (zie paragraaf 6.4). – Controleer alle zekeringen op de juiste waarde volgens de tabel, vervang ze eventueel.
10 11 12 13 14 15 16
10 11 12 13 14 15 16
17 18 19 20 21 22 23
17 18 19 20 21 22 23
24
24
25 26
25 27
26
28
F 10
Omschrijving Vrij 3F1 4F13 9F2 3F2 1F12 4F10 Vrij 1F13 4F12 2F17 5F7 4F11 F17 2F1 F8 3F1 F1 1F1
Beveiligd onderdeel
28
Waarde
Meting EA/BZ NOODSTOP Stoelverwarming Stuurregeling Rijregeling Ventilator stoelcompartiment
2A 5A 7,5 A 3A 2A 3A
Ventiel, pompbeveiliging, rijregeling Claxon Ventilator rijregeling Optie Diagnose Draadloze gegevenszender Pompmotor Hoofdzekering Stuurregeling Inschakelveiligheid Rijregeling
7,5 A 2A 2A 10 A 5A 7,5 A 160 A 355 A 50 A 30 A 250 A
Pos. 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
0708.NL
Pos. 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
27
F 10
Omschrijving Vrij 3F1 4F13 9F2 3F2 1F12 4F10 Vrij 1F13 4F12 2F17 5F7 4F11 F17 2F1 F8 3F1 F1 1F1
Beveiligd onderdeel
Waarde
Meting EA/BZ NOODSTOP Stoelverwarming Stuurregeling Rijregeling Ventilator stoelcompartiment
2A 5A 7,5 A 3A 2A 3A
Ventiel, pompbeveiliging, rijregeling Claxon Ventilator rijregeling Optie Diagnose Draadloze gegevenszender Pompmotor Hoofdzekering Stuurregeling Inschakelveiligheid Rijregeling
7,5 A 2A 2A 10 A 5A 7,5 A 160 A 355 A 50 A 30 A 250 A
0708.NL
6.4
6.5
7
Weer in gebruik nemen
6.5
U mag de heftruck na reiniging of onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruik nemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt uitgevoerd.
U mag de heftruck na reiniging of onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruik nemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt uitgevoerd.
– – – –
– – – –
Controleer de werking van de claxon. Controleer de werking van de hoofdschakelaar. Controleer de werking van de rem. Smeer de heftruck volgens het smeerschema.
Het interne transportmiddel stilleggen
7
Wanneer het interne transportmiddel langer dan twee maanden wordt stilgelegd (bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte parkeren en moet u de maatregelen vóór, tijdens en na de stillegging doorvoeren zoals beschreven.
M
M
Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat alle wielen vrij van de grond zijn. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd, dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd.
7.1
– – – –
Reinig het interne transportmiddel grondig. Controleer de remmen. Controleer het peil van de hydrauliekolie, vul eventueel bij (zie paragraaf 5). Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van een verflaag met een dunne olie- of vetfilm. – Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema (zie paragraaf 5). – Laad de batterij (zie hoofdstuk D). – Maak de batterijklemmen los, reinig de batterij, en vet de poolbouten in met poolvet.
Leef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na.
7.2
Maatregelen tijdens de stillegging
Maatregelen vóór de stillegging Reinig het interne transportmiddel grondig. Controleer de remmen. Controleer het peil van de hydrauliekolie, vul eventueel bij (zie paragraaf 5). Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van een verflaag met een dunne olie- of vetfilm. – Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema (zie paragraaf 5). – Laad de batterij (zie hoofdstuk D). – Maak de batterijklemmen los, reinig de batterij, en vet de poolbouten in met poolvet.
– Besproei alle vrij liggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.
Z
Leef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na.
7.2
Maatregelen tijdens de stillegging
– Besproei alle vrij liggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.
Alle twee maanden
– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).
– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).
Interne transportmiddelen met batterij U moet de batterij beslist regelmatig opladen, omdat de batterij anders door zelfontlading uitgeput zou raken. De hiermee gepaard gaande sulfatering zou de batterij vernielen. F 11
M 0708.NL
0708.NL
Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat alle wielen vrij van de grond zijn. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd, dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd.
– – – –
Alle twee maanden
M
Het interne transportmiddel stilleggen
Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de servicedienst van de producent.
Maatregelen vóór de stillegging
Z
Controleer de werking van de claxon. Controleer de werking van de hoofdschakelaar. Controleer de werking van de rem. Smeer de heftruck volgens het smeerschema.
Wanneer het interne transportmiddel langer dan twee maanden wordt stilgelegd (bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte parkeren en moet u de maatregelen vóór, tijdens en na de stillegging doorvoeren zoals beschreven.
Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de servicedienst van de producent.
7.1
Weer in gebruik nemen
Interne transportmiddelen met batterij U moet de batterij beslist regelmatig opladen, omdat de batterij anders door zelfontlading uitgeput zou raken. De hiermee gepaard gaande sulfatering zou de batterij vernielen. F 11
7.3
De batterij na de stillegging weer in gebruik nemen – – – – – – –
7.3
Reinig het interne transportmiddel grondig. Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema (zie paragraaf 5). Reinig de batterij, vet de poolbouten in met poolvet en bevestig de batterijklemmen. Laad de batterij (zie hoofdstuk D). Controleer de overbrengingolie op condenswater; vervang de olie eventueel. Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel. Neem het interne transportmiddel in gebruik (zie hoofdstuk E).
De batterij na de stillegging weer in gebruik nemen – – – – – – –
Reinig het interne transportmiddel grondig. Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema (zie paragraaf 5). Reinig de batterij, vet de poolbouten in met poolvet en bevestig de batterijklemmen. Laad de batterij (zie hoofdstuk D). Controleer de overbrengingolie op condenswater; vervang de olie eventueel. Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel. Neem het interne transportmiddel in gebruik (zie hoofdstuk E).
Z
Interne transportmiddelen met batterij Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrij liggende contacten besproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen.
F
Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen.
F
Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen.
F 12
0708.NL
Interne transportmiddelen met batterij Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrij liggende contacten besproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen.
0708.NL
Z
F 12
8
Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen
8
Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen
Z
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
Z
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
Z
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
9
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
9
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
Z
U moet het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellen respectievelijk verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.
Z
U moet het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellen respectievelijk verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.
0708.NL
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
0708.NL
Z
F 13
F 13
Gebruiksaanwijzing
Gebruiksaanwijzing
Jungheinrich Tractiebatterij
Jungheinrich Tractiebatterij
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
1
1
Jungheinrich Tractiebatterij met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7
Gebruiksaanwijzing
Gebruiksaanwijzing
water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12
water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12
Jungheinrich Tractiebatterij
2
Jungheinrich Tractiebatterij Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17
0506.NL
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17
0506.NL
2
Jungheinrich Tractiebatterij met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6
1
1
Jungheinrich Tractiebatterij
1
met buisjesplaat EPzS en EPzB
met buisjesplaat EPzS en EPzB
Nominale waarden
Nominale waarden
1. 2. 3. 4.
Nominale capaciteit C5: Ontlaad eindspanning: Nominale ontlaadstroom: Nominale elektrolyt dichtheid* Type EPzS: Type EPzB: Treinverlichting: 5. Nominale batterij temperatuur: 6. Nominale Elektrolytniveau:
zie type plaat 2,0 V x aantal cellen C5/5h
1. 2. 3. 4.
Nominale capaciteit C5: Ontlaad eindspanning: Nominale ontlaadstroom: Nominale elektrolyt dichtheid* Type EPzS: Type EPzB: Treinverlichting: 5. Nominale batterij temperatuur: 6. Nominale Elektrolytniveau:
1,29 kg/l 1,29 kg/l zie type plaat 30° C bis Elektrolytstandmarke „max.“
* zal binnen 10 cycli worden bereikt.
zie type plaat 2,0 V x aantal cellen C5/5h 1,29 kg/l 1,29 kg/l zie type plaat 30° C bis Elektrolytstandmarke „max.“
* zal binnen 10 cycli worden bereikt.
•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! •Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! •Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! •De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht nehmen! •Roken verboden! •Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar!
•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! •De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht nehmen! •Roken verboden! •Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar!
•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. •Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.
•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. •Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.
•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!
•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!
•Batterij nooit omkiepen! •Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
•Batterij nooit omkiepen! •Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
•Gevaarlijke elektrische spanning! •Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!
•Gevaarlijke elektrische spanning! •Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij! 0506.NL
2
Jungheinrich Tractiebatterij
0506.NL
1
2
Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele vervangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt (vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.
Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele vervangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt (vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.
Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (zie bijgevoegde verklaring).
Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (zie bijgevoegde verklaring).
1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een ongevulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.
1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een ongevulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.
De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juiste verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.
De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juiste verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.
Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de batterij en de lader beschadigd worden.
Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de batterij en de lader beschadigd worden.
Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:
Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:
M 10
Staal 23 ± 1 Nm
M 10
Staal 23 ± 1 Nm
De batterij opladen volgens punt 2.2
De batterij opladen volgens punt 2.2
2. In gebruikname
2. In gebruikname
Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».
Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».
2.1 Ontladen
2.1 Ontladen
Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.
Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.
Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroomloze toestand gebeuren.
Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroomloze toestand gebeuren.
Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).
Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).
Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen niet ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.
Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen niet ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.
2.2 Laden
2.2 Laden
Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen worden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpelstroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdragen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen toegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebruikt.
Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen worden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpelstroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdragen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen toegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebruikt.
0506.NL
Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, dan bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.
0506.NL
Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, dan bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.
3
3
Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° C is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan alleen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolyt dichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.
Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° C is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan alleen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolyt dichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.
Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijen worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngas of Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en nagassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ontstaan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet worden gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.
Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijen worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngas of Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en nagassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ontstaan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet worden gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.
2.3 Vereffeningslading
2.3 Vereffeningslading
Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of na onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normale lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.
Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of na onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normale lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.
et op de temperatuur!
et op de temperatuur!
2.4 Temperatuur
2.4 Temperatuur
Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C. Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturen reduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze is niet als gebruikstemperatuur toegestaan.
Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C. Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturen reduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze is niet als gebruikstemperatuur toegestaan.
2.5 Elektrolyt
2.5 Elektrolyt
De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale temperatuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogere temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De temperatuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).
De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale temperatuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogere temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De temperatuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).
Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.
Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.
4
0506.NL
In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschreden worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij deksel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven. Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, aan -).
0506.NL
In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschreden worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij deksel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven. Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, aan -).
4
3.1 Dagelijks
3.1 Dagelijks
De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand worden gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.
De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand worden gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.
3.2 Wekelijks
3.2 Wekelijks
Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).
Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).
3.3 Maandelijks
3.3 Maandelijks
Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingeschakeld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgeschakeld).
Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingeschakeld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgeschakeld).
Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vorige metingen.
Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vorige metingen.
3.4 Jaarlijks
3.4 Jaarlijks
De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3 en DIN EN 60 254-1.
De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3 en DIN EN 60 254-1.
De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Volt nominale spanning.
De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Volt nominale spanning.
Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.
Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.
4. Verzorging
4. Verzorging
De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.
De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.
Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.
Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.
0506.NL
3. Onderhoud
0506.NL
3. Onderhoud
5
5
5. Buiten gebruik stellen
5. Buiten gebruik stellen
Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moet één van de volgende methoden worden gebruikt:
Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moet één van de volgende methoden worden gebruikt:
1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3
1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3
2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De levensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periode vermindert.
2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De levensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periode vermindert.
6. Storingen
6. Storingen
Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren van een storing.
Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren van een storing.
Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen van fouten.
Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen van fouten.
Terug naar leverancier!
Terug naar leverancier!
Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.
Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.
Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
6
0506.NL
Technische wijzigingen voorbehouden.
0506.NL
Technische wijzigingen voorbehouden.
6
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij
2/3 4 10 12 7
1
2
Typ Type
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture
Serien-Nr. Serial-Nr.
3
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
Hersteller Manufacturer
4
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
8
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
2/3 4 10 12
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany Pb
7 1
Pb
9
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij 2
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
Hersteller Manufacturer
4
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
Pb
1
Pb
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
0506.NL
0506.NL
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany
9
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture 3
8
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
1
Typ Type Serien-Nr. Serial-Nr.
7
7
Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen met pantserplaatcellen EPzS en EPzB
Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen met pantserplaatcellen EPzS en EPzB
Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing
Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing Cellenseries* EPzS EPzB 2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 – 2/ 84 – 12/ 504 – 2/110 – 12/ 660 – 2/130 – 12/ 780 – 2/150 – 12/ 900 – 2/172 – 12/1032 – 2/200 – 12/1200 – 2/216 – 12/1296 2/180 – 10/900 – 2/210 – 10/1050 – 2/230 – 10/1150 – 2/250 – 10/1250 – 2/280 – 10/1400 – 2/310 – 10/1550 –
Aquamatic-vuldoptype (lengte) Frötek (geel) BFS (zwart) 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 72,0 mm 66,0 mm 72,0 mm 66,0 mm
Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening
Aquamatic-vuldop met diagnoseopening
lengte
slag
lengte
slag
lengte
Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van een cel luidt bijv. 2 EPzS 120.
slag
Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van een cel luidt bijv. 2 EPzS 120.
lengte
* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. kolom EPzS . 2/120 – 10/600.
slag
* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. kolom EPzS . 2/120 – 10/600.
Aquamatic-vuldop met diagnoseopening
8
Aquamatic-vuldoptype (lengte) Frötek (geel) BFS (zwart) 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 72,0 mm 66,0 mm 72,0 mm 66,0 mm
Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bij de elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garantie.
Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
0506.NL
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bij de elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garantie.
8
0506.NL
Cellenseries* EPzS EPzB 2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 – 2/ 84 – 12/ 504 – 2/110 – 12/ 660 – 2/130 – 12/ 780 – 2/150 – 12/ 900 – 2/172 – 12/1032 – 2/200 – 12/1200 – 2/216 – 12/1296 2/180 – 10/900 – 2/210 – 10/1050 – 2/230 – 10/1150 – 2/250 – 10/1250 – 2/280 – 10/1400 – 2/310 – 10/1550 –
Installatie voor water-bijvulsysteem
Installatie voor water-bijvulsysteem
1. Voorraadtank
1. Voorraadtank
2. Niveauschakelaar
2. Niveauschakelaar
3. Tappunt met kogelkraan
3. Tappunt met kogelkraan
4. Tappunt met magneetventiel
4. Tappunt met magneetventiel
5. Laadapparaat 6. Snelkoppeling
6. Snelkoppeling 7. Sluitnippel
8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en magneetventiel
8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en magneetventiel
9. Leidingwateraansluiting
9. Leidingwateraansluiting
10. Laadleiding
10. Laadleiding
1. Uitvoering
1. Uitvoering
De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de automatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bij het laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vuldoppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt. Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsysteem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/ BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.
De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de automatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bij het laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vuldoppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt. Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsysteem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/ BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.
2. Toepassing
2. Toepassing
Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatterijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem op een centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voor de slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast. De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken gestoken.
Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatterijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem op een centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voor de slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast. De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken gestoken.
3. Functie
3. Functie
Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen, stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamaticsysteem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de watertoevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door de vlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maximale niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de watertoevoer afgesloten.
Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen, stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamaticsysteem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de watertoevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door de vlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maximale niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de watertoevoer afgesloten.
9
0506.NL
0506.NL
7. Sluitnippel
5. Laadapparaat
minstens 3 m
Schematische weergave
minstens 3 m
Schematische weergave
9
Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigen van het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat het bijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in principe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.
Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigen van het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat het bijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in principe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.
5. Aansluitdruk
5. Aansluitdruk
De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bar tot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functioneren van de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.
De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bar tot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functioneren van de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.
5.1 Valwater
5.1 Valwater
Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtank te worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFSsysteem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.
Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtank te worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFSsysteem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.
5.2 Drukwater
5.2 Drukwater
Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar. BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.
Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar. BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.
5.3 Vulwagen (ServiceMobil)
5.3 Vulwagen (ServiceMobil)
De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor de nodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van de batterij geen hoogteverschil bestaan.
De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor de nodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van de batterij geen hoogteverschil bestaan.
6. Vulduur
6. Vulduur
De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu, van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijd bedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het handmatige vullen van de batterij te worden losgekoppeld.
De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu, van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijd bedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het handmatige vullen van de batterij te worden losgekoppeld.
7. Waterkwaliteit
7. Waterkwaliteit
Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt dat m.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraadtank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten die het correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoevoerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot 300 µm in te bouwen.
Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt dat m.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraadtank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten die het correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoevoerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot 300 µm in te bouwen.
10
0506.NL
4. Vullen (handmatig/automatisch)
0506.NL
4. Vullen (handmatig/automatisch)
10
Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwezige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet worden uitgevoerd.
Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwezige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet worden uitgevoerd.
9. Bedrijfstemperatuur
9. Bedrijfstemperatuur
De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Een overschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vulsystemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max. 55° C worden gebruikt.
De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Een overschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vulsystemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max. 55° C worden gebruikt.
ATTENTIE:
ATTENTIE:
Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend in ruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voor bevriezing van het systeem).
Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend in ruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voor bevriezing van het systeem).
9.1 Diagnoseopening
9.1 Diagnoseopening
Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken, beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mm Aquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.
Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken, beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mm Aquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.
9.2 Vlotter
9.2 Vlotter
Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.
Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.
9.3 Reiniging
9.3 Reiniging
De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevoerd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aanraking komen.
De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevoerd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aanraking komen.
10. Accessoires
10. Accessoires
10.1 Stromingsindicator
10.1 Stromingsindicator
Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer een stromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje door het doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltje tot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr. 50219542).
Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer een stromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje door het doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltje tot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr. 50219542).
10.2 Vuldoplichter
10.2 Vuldoplichter
Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende speciale gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vuldoppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met de grootste zorgvuldigheid te gebeuren.
Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende speciale gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vuldoppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met de grootste zorgvuldigheid te gebeuren.
0506.NL
8. Slangen op batterij aansluiten
0506.NL
8. Slangen op batterij aansluiten
11
11
10.2.1 Borgring-gereedschap
10.2.1 Borgring-gereedschap
Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slangen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weer worden losgemaakt.
Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slangen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weer worden losgemaakt.
10.3 Filterelement
10.3 Filterelement
In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwegingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelement heeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.
In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwegingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelement heeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.
10.4 Snelkoppeling
10.4 Snelkoppeling
De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via een centrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wateraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is een sluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerleiding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537) te worden gemonteerd.
De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via een centrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wateraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is een sluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerleiding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537) te worden gemonteerd.
11. Functiegegevens
11. Functiegegevens
PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar
PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar
BFS - systeem geen D
BFS - systeem geen
- Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 350ml/min
D
D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 2ml/min
D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 2ml/min
T
T
- Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C
- Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C
0506.NL
Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeem Werkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem
0506.NL
Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeem Werkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem
12
- Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 350ml/min
12