Les 4 Wat zie ik? In deze les leer je: • • • • •
over over over over over
pictogrammen en symbolen waarschuwingsborden en reddingsborden gebodsborden en verbodsborden persoonlijke beschermingsmiddelen ontruimingsinstructies
91
4.1 Pictogrammen en symbolen Op plaatsen waar bijvoorbeeld met elektriciteit gewerkt wordt, waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn of waar ernstige geluidshinder is, worden allerlei veiligheidsmaatregelen getroffen. Op de plaatsen waar het gevaar kan ontstaan, moet een waarschuwingsbord zijn. Zo’n bord moet iedereen natuurlijk direct kunnen begrijpen, ook mensen die de taal van het land niet begrijpen of spreken. Daarom gebruiken ze op deze borden geen teksten maar eenvoudige, begrijpelijke symbolen en pictogrammen. Pictogrammen zijn eenvoudige, gemakkelijk herkenbare afbeeldingen, die eenvoudig te leren en goed te onthouden zijn. Ze bevatten informatie die ook met taal gezegd kan worden. Als voordeel boven taal hebben ze, dat ze weinig ruimte nodig hebben, taalonafhankelijk zijn en snel geïdentificeerd kunnen worden. Men heeft geen tijd nodig om te lezen, te analyseren of te vertalen. Zo waarschuwen de borden snel voor een bepaald gevaar. Er zijn ook borden die aangeven welke gedragsregels je moet volgen voor je eigen veiligheid en de veiligheid van anderen. Kijk maar eens naar de volgende symbolen. Ze staan hier niet op een bepaald bord in een bepaalde kleur, maar toch zul je kunnen raden wat het symbool betekent:
De Europese Unie heeft de standaard voor deze borden bepaald. In Nederland zijn de symbolen op de borden vastgelegd in de Arboregeling. Er zijn verschillende soorten borden: - verbodsborden - gebodsborden - waarschuwingsborden - reddingsborden - borden voor brandbestrijdingsmateriaal Vocabulaire aanwezig ………………………………….. afwezig; Het team is compleet, iedereen is aanwezig. ernstig ………………………………….. De automobilist was ernstig gewond. Hij is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. de geluidshinder ………………………………….. Wij wonen dicht bij Schiphol. Als we in de zomer in de tuin zitten, hebben we veel geluidshinder.
92
maatregelen treffen ………………………………….. (trof, getroffen) Er zijn in die fabriek al drie ongelukken gebeurd. De directie zal nieuwe maatregelen moeten treffen. eenvoudig ………………………………….. simpel; Het is heel eenvoudig om een nieuwe gloeilamp in de lamp te doen. begrijpelijk ………………………………….. goed te begrijpen; Het is heel begrijpelijk dat je liever niet ’s nachts werkt. de afbeelding ………………………………….. plaatje; In het boek staan afbeeldingen van gereedschap dat we tijdens ons werk moeten gebruiken. onthouden ………………………………….. (onthield, onthouden) vergeten; Zoveel nieuwe woorden kan ik nooit onthouden. het voordeel ………………………………….. nadeel; Het voordeel van een pictogram is dat iedereen het kan begrijpen zonder de taal van het land te spreken. vertalen ………………………………….. Ik begrijp dit woord niet. Kun je het voor me vertalen in het Engels? de gedragsregel ………………………………….. Op kantoor zijn een paar gedragsregels. We mogen bijvoorbeeld niet aan ons bureau eten. bepalen ………………………………….. beslissen; Wie heeft bepaald dat de brancard hier moet staan? vastleggen ………………………………….. We leggen de afspraken vast in een contract. Oefening 1 Geef antwoord op de vragen en gebruik daarbij het woord tussen haakjes. Werk in tweetallen. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Je woont aan een drukke weg. Heb je daar last van? (geluidshinder) Is het moeilijk om de stroomsterkte te meten? (eenvoudig) Weet je wat je moet doen voor je eigen veiligheid en de veiligheid van anderen? (gedragsregel) Was het druk op de vergadering? (aanwezig) Doet de gemeente iets aan de geluidshinder door de snelweg? (maatregelen treffen) Niet vergeten hè, dat volgende week de cursus meet- en regeltechniek begint. (onthouden)
Oefening 2 Spreekoefening, werk in tweetallen, 1. 2. 3. 4.
Welke pictogrammen/symbolen kom je tegen op het station of op het vliegveld? Welke pictogrammen/symbolen zie je op je werklocatie? Is er een groot verschil tussen een kantoor en een fabriek, denk je? Welke specifieke pictogrammen of symbolen gebruik je in jouw beroep?
Oefening 3 Vul de juiste prepositie of prefix in. 1. Wordt u gek ……………. het lawaai? 2. Dat kan ……………. een land als Nederland, waar nog weinig plekken ……………. vinden zijn waar het écht stil is. 3. Ook in de discussie ……………. luchthaven Schiphol komt regelmatig het woord “geluidshinder” voor. 4. Maar wat is geluidshinder precies? 5. Wie heeft er last …………….? 6. En welke maatregelen kunnen we ……………. geluidshinder treffen? 7. Geluidshinder is een verzamelnaam ……………. diverse negatieve effecten van geluid.
93
8. Het is een ongewenst geluid in de omgeving dat kan leiden ……………. irritatie of boosheid. 9. Het kan zelfs gevolgen hebben ……………. je gezondheid, bijvoorbeeld als je door lawaai niet goed kunt slapen. 10. Een ongewenst geluid verandert in geluidshinder als mensen ……………. dat ongewenste geluid klagen. 11. De ene persoon heeft wel last ……………. een vliegtuig en de andere persoon niet. 12. “Geluidshinder is dus een subjectieve ervaring”, legt Johan Kramer van de Nederlandse Stichting Geluidshinder …………….. 13. ……………. hun werkplek kunnen werknemers ook te maken hebben ……………. geluidshinder. 14. De werknemers moeten zich ……………. deze geluidshinder beschermen door het dragen ……………. gehoorbescherming. 15. Het is natuurlijk moeilijk ……………. thuis ook de hele dag met gehoorbescherming ……………. lopen als je dichtbij Schiphol woont, bijvoorbeeld. 16. De politiek praat daarom ……………. maatregelen die tegen de geluidshinder van de luchthaven genomen kunnen worden. 17. Ze doen onderzoek ……………. het effect van glijvluchten. 18. Glijvluchten zorgen niet alleen ……………. een vermindering van geluidshinder, maar ook ……………. brandstofbesparing bij het landen. 19. Er komen meer meetpunten die het werkelijk aantal decibellen meet dat ……………. een bepaalde plaats te horen is. Oefening 4 Maak zinnen met vaste combinaties. In de vorige oefening staat een aantal vaste combinaties: beschermen …………………… zorgen …………………… gek …………………… last hebben …………………… leiden …………………… praten …………………… onderzoek doen …………………… 1. ………………………………………………………………………………………………………………… 2. ………………………………………………………………………………………………………………… 3. ………………………………………………………………………………………………………………… 4. ………………………………………………………………………………………………………………… 5. ………………………………………………………………………………………………………………… 6. ………………………………………………………………………………………………………………… 7. …………………………………………………………………………………………………………………
94
Tekst – Veiligheidregels Let op • Op deze projectlocatie geldt een aantal belangrijke veiligheidsregels.
1. Verplicht is
2. Verboden is
3. In het geval van een ongeval Bel alarmnummer
: 555
4. In het geval van een brand Bel alarmnummer
555
5. In geval van alarm Op aanwijzing van BHV- personeel, ga naar het verzamelpunt.
6. Alarm test d.d.
Oproep brandweer
Ontruimingsalarm
95
Attentie signaal
Oefening 1 Welke persoonlijke beschermingsmiddelen zijn verplicht?
……………………………….
……………………………….
……………………………….
……………………………….
……………………………….
Oefening 2 Welke “activiteiten” zijn verboden?
……………………………….
……………………………….
……………………………….
……………………………….
……………………………….
……………………………….
Oefening 3 Spreekoefening. Leg uit wat verplicht en verboden is. Werk in tweetallen: de eerste persoon stelt een vraag en de tweede persoon beantwoordt deze vraag en gebruikt in het antwoord de constructie om te + infinitief. Voorbeeld: 1: Mag je naar muziek luisteren op het werk? 2: Nee, het is verboden om naar muziek te luisteren op het werk. 1: Moet je veiligheidshandschoenen dragen op deze locatie? 2: Ja, het is verplicht om veiligheidshandschoenen te dragen op deze locatie. Oefening 4 Beantwoord de volgende vragen: a. Wat moet je doen bij een ongeval? b. Wat moet je doen bij een brand? c. Wat moet je doen bij alarm?
96
Oefening 5 Spreekoefening. Wat zeg je in de volgende situaties? a. Er vindt een ongeval plaats op jouw werklocatie en je belt het alarmnummer. Wat zeg je? Denk aan: - naam van de melder - plaats en oorzaak van het ongeval - wat er gebeurd is - aantal slachtoffers - (geschatte) leeftijd van slachtoffer als het een kind is - wat het slachtoffer mankeert b. Er is brand uitgebroken op jouw werklocatie en je belt het alarmnummer. Wat zeg je? Denk aan: - naam van de melder - wat brandt en waar - telefoonnummer - zijn er slachtoffers - zijn er vermisten - zijn er gevaarlijke stoffen Oefening 6 Extra spreekoefening. Wat zeg je in de volgende situaties? Ieder bedenkt twee situaties waarbij het alarmnummer (alarm, brand, ongeval) gebeld moet worden. Schrijf de details op. Werk in tweetallen A. - Leg de situaties uit aan elkaar. - Bel het alarmnummer en geef de noodzakelijke informatie. B. - Geef je blaadjes met de details van jullie situaties aan het tweetal naast jullie. - Je krijgt zelf ook twee nieuwe situaties. - Leg de situaties aan elkaar uit. - Bel het alarmnummer en geef de noodzakelijke informatie.
97