4 Beweegprogramma In dit onderdeel wordt het beweegprogramma gepresenteerd. Binnen het programma worden eerst doelstellingen gevormd die gelden op lange en korte termijn. Vervolgens wordt de introductie beschreven dit is de voorbereiding op het beweegprogramma. Hierop volgen gedetailleerd de eerste tien weken van het beweegprogramma. Vervolgens wordt er globaal het vervolg van het programma gepresenteerd. Als laatste worden er tips gegeven voor thuis die ervoor moeten zorgen dat leven met reumatische artritis prettiger wordt. 4.1 Voorbereiding Voordat de deelnemers kunnen deelnemen aan het programma worden er testen en een anamnese afgenomen. De anamnese is van belang om de problematiek van de patiënt in kaart te brengen. Verder worden verwachtingen van de patiënt ten opzichte van het beweegprogramma opgenomen en kunnen eventuele eerdere ervaringen met oefentherapie worden geïnventariseerd. Naast de anamnese wordt er ook de patiënt specifieke klachtenlijst (PSK) ingevuld. Deze lijst moet meer inzicht geven over de activiteiten waar de patiënt moeite mee heeft. De PSK en de anamnese zijn terug te vinden in bijlage 1. De volgende testen worden uitgevoerd voor aanvang van het programma: HAQ (health assesment questionnarie), fietsergometer test, zit en staan test, knijpkracht en de sit and reach test. 4.1.1 HAQ De HAQ oftewel de vragenlijst voor dagelijks functioneren (VDF) meet de moeilijkheden bij het uitvoeren van activiteiten in het dagelijks leven. De vragenlijst is speciaal ontwikkeld voor mensen met artritis (JF Fries ea 1982). Aan de hand van acht onderdelen geeft de patiënt per vraag een score aan die ligt tussen de nul en drie. Nul houdt in dat de patiënt geen last heeft met uitvoeren en drie geeft aan dat het onmogelijk is om uit te voeren. De HAQ test gebruiken wij omdat wij trainen op het verbeteren van de functionaliteit van de deelnemer. Door aan het begin en aan het eind deze test af te nemen ontstaat er een beeld of de patiënt beter kan functioneren in het dagelijks leven. 4.1.2 fietsergometer Op de fietsergometer wordt de Astrand submaximale test uitgevoerd deze test geeft inzicht over het uithoudingsvermogen van de patiënt(T. Takken 2004). Gedurende zes minuten fiets de patiënt op een bepaalde belasting. Aan het eind van de test moet de hartslag tussen de 130 – 170 slagen per minuut liggen en de
belasting geven met behulp van de Åstrand-Ryhming-nomogram (zie figuur 1 in bijlage 2). Hierdoor kan er een redelijke schatting worden gemaakt van de VO2 max.
De waarden van de nomogram moeten gecorrigeerd worden naar de
leeftijd van de patiënt. Wel kan er een afwijking van circa 10% zijn, vergeleken met de werkelijke waarde (KNFG-richtlijn 2005). De Astrand op de fiets is geschikter voor patiënten met reumatische artritis dan een submaximale test op een loopband. De belasting op het kniegewricht tijdens het fietsen is minder dan tijdens het lopen. 4.1.3 zit en staan test De zit en staan test is om de kracht van onderste extremiteit te meten. De patiënt staat tien maal op vanuit de stoel zonder gebruik te maken van de bovenste extremiteit (M. Csuka, D.J. Simple 1985). Aan de hand van de gemeten tijd kan er aan het begin en aan het eind van programma gezien worden of de patiënt progressie heeft gemaakt. (zie tabel 1 in bijlage 2 voor de randvoorwaarden) 4.1.4 knijpkracht test Met de statische handknijp krachttest wordt de spierkracht van de onderarmen gemeten. De onderarmkracht is vooral van belang voor het grijpvermogen. Er wordt geprobeerd om een objectieve waarde te verkrijgen van de knijpkracht van de hand (RJO Ploeg, HJGH Oosterhuis 2001). De uitkomst is de knijpkracht uitgeoefend op het handvat van de handdynamometer, gemeten op 1 kilogram nauwkeurig. (zie tabel 2 bijlage 2 voor de randvoorwaarden) 4.1.5 sit and reach test De sit-and-reach test meet de algemene lenigheid. Stijfheid van de romp en benen kan een belemmering zijn tijdens het lopen. De sit-and-reach test, test de lenigheid in de onderrug en bovenbenen. Er wordt gebruik gemaakt van de sit en reach box. Men gaat hierbij met de voeten tegen de rand van de box zitten. Met de benen gestrekt buig men de romp zo ver mogelijk naar voren en met gestrekte vingers duwt men het plankje dat in de kast gemonteerd is, vooruit (Williams, Wilkins 2006). (zie tabel 3 bijlage 2 voor de randvoorwaarden) 4.2 Startprogramma De eerste tien weken worden onderverdeeld in vier delen waarbij de nadruk ligt op het kennis en wijs maken van het programma. Voor het programma zijn er leerdoelen opgesteld voor de eerste tien weken en voor het vervolg van het programma.
4.2.1 leerdoelen Het algemene doel van de eerste tien weken is zorgen voor gewenning aan regelmatig intensief bewegen, informatie/ instructies geven en een lichte opbouw van de belastbaarheid van de patiënt. Op het korte termijn worden de volgende doelen opgesteld:
•
Het voorlichten van de patiënt over het doel van de oefeningen
•
Het instrueren van de patiënten, gezamenlijk en individueel, ten aanzien van de uitvoering van oefeningen.
•
Het verhogen van de algehele belastbaarheid.
•
De patiënten laten wennen in/aan de groep.
•
De patiënten laten wennen aan het intensief oefenen.
•
Het laten toenemen van de intensiteit van laag aan het begin en subintensief na tien weken
Leerdoelen op het lange termijn zijn:
•
Opbouwen van de intensiteit van het individu tot maximale intensiteit (week 10-20)
•
Intensieve training op het individuele maximale aerobe intensiteit en doorstroming naar reguliere sport en beweeg activiteiten. (week 20 – 50)
4.2.2 tien weken programma Aan het begin van de eerste tien weken wordt er voorlichting en informatie verstrekt. Het is belangrijk dat de patiënt leert zijn individuele grenzen op te zoeken en verleggen. Men wordt geleerd om, om te gaan met de verminderde belastbaarheid van het lichaam. Ook wordt ingegaan op het relateren van pijn aan activiteiten. Inspelen op napijn is hierbij essentieel. Naast deze voorlichting over het omgaan met de ziekte wordt ook voorlichting gegeven over basale patiëntgerichte trainingsprincipes. Er wordt dit ingegaan op het verbeteren van conditie in relatie tot de hartfrequentie, de Borgschaal en het verbeteren van ADL vaardigheden door functionele therapie.
4.2.2.1 fysieke training Het programma is opgebouwd uit vier onderdelen warming-up van 10 minuten (i), conditietraining 15-25 minuten (ii), krachttraining/ functionele oefeningen 20 minuten (iii) en een cooling down 10 minuten (iv). De duur van de krachttraining en conditie training nemen in het verloop van het programma toe. Maar deze onderdelen worden voor elk individu afgestemd. 4.2.2.2 warming-up De warming-up vind plaats op een fietsergometer in tien minuten wordt er tussen de 40-50% Hfz gefietst. (E.L. Fox e.a. 2004) De borgscore moet circa tussen de 10 en de 11 liggen. (RAPIT, beweegprogramma 23-3-2009) 4.2.2.3 conditietraining De training vind plaats op een crosstrainer en de duur wordt opgebouwd tot circa 15 minuten continue belasting met een Hfz van 60% (E.L. Fox e.a. 2004). De borgscore
voor
de
conditietraining
ligt
tussen
de
13-14.
(RAPIT,
beweegprogramma 23-3-2009) 4.2.2.4 Circuit De krachtoefeningen en de ROM oefeningen worden in de eerste tien weken in een circuit aangeboden. Tussen elke oefening wordt een minuut rust gehouden. In het verloop van het programma neemt de rust af. De borgscore voor de circuit training ligt tussen de 11-12. De krachtoefeningen worden op 75% van de RM uitgevoerd. De bovenstaande onderdelen zijn verwerkt in een tabel voor de eerste tien weken. In tabel 4 en 5 zijn de oefeningen terug te vinden. 4.3 Vervolgprogramma Het vervolg van het programma wordt verdeeld in week 10-20 en week 20-50. In week 10-20 ligt de nadruk op het uitbouwen van de trainingsintensiteit richting het individuele maximum. Voorlichting zal een integraal onderdeel vormen van het oefenprogramma en er wordt een begin gemaakt met voorlichting over sport- en bewegingsmogelijkheden in de woonplaats/regio.
4.3.1 fysieke training 10-20 weken 1. Warming-up 10 minuten 2. Crosstrainer 20 minuten (3 minuten wennen -15 minuten trainen- 2 minuten afkoelen) 3. Circuittraining 25 minuten (toename herhalingen en afname rust) 4 Cooling-down 10 minuten Conditietraining De intensiteit wordt in de loop van de tijd verder uitgebreid tot 20 minuten continu met een maximale hfz 70% of een borgschaal 14-15. 4.3.2 fysieke training 20-50 weken 1. Warming-up 10 minuten 2. Crosstrainer 30 minuten (5 minuten wennen -20 minuten trainen- 5 minuten afkoelen) 3. Circuittraining 25 minuten (toename herhalingen en afname rust) 4 Cooling-down 10 minuten Conditietraining De intensiteit wordt in de loop van de tijd verder uitgebreid tot 20 minuten continu met een maximale hfz 80% of een borgschaal 15-16. 4.4 Tips voor thuis Mensen met reumatische artritis hebben vaak te maken met vermoeidheid, pijn en stijfheid. Deze effecten van de aandoening kunnen het dagelijks leven erg belemmeren. De ontstekingen die optreden kunnen bloedarmoede veroorzaken hierdoor treedt vermoeidheid op (reumatische artritis, wat merk ik van de ziekte? 2008). 4.4.1 Ergotherapie Ergotherapie heeft tot doel zo zelfstandig mogelijk te functioneren in het dagelijks leven te behouden dan wel te bereiken (Reumatische artritis, ergotherapie 2008). Wanneer gewrichten in een goede stand staan, worden ze minder belast, is de druk erop minder en is het lichaam beter in staat schokken op te vangen. Een goede houding kan veel lichamelijke problemen voorkomen (J. Fries, K. Lorig 2004). Hieronder zijn een aantal tips die lichamelijk ongemak kunnen voorkomen:
1. Breng de lichamelijk belasting over naar (een) een sterker(e) gewricht(en) en/of naar een groter oppervlak Het verminderen van druk op de gewrichten en voorkomen van gewrichtspijn door het verleden van het gewricht van voorwerpen die men tilt, duwt of trekt. Voorkom hard grijpen of knijpen zodat de vingergewrichten minder worden belast. 2. Voorkom dat gewrichten te lang in dezelfde positie blijven Op deze manier wordt de gewrichtsstijfheid verminderd en wordt druk op de gewrichten voorkomen. 3. Neem een goede lichaamshouding aan Gebruik spieren en gewrichten efficiënt. Een goede lichaamshouding tijdens het staan, lopen, zitten, tillen en van positie veranderen kunnen hiervoor zorgen. 4.4.2 Hulpmiddelen Goede hulpmiddelen kunnen het makkelijk maken voor patiënten met reumatische artritis. Door het gebruik van hulpmiddelen kan men de gewrichten beschermen, goede houding aannemen en bespaart de patiënt (lichamelijke) energie (J. Fries, K. Lorig 2004). De hulpmiddelen zijn meestal verkrijgbaar in een doe-het-zelfzaak. 4.4.3 bewegelijkheidoefeningen In het beweegprogramma zijn ook bewegelijkheidoefeningen verwerkt. Deze oefeningen worden zowel tijdens training uitgevoerd maar de deelnemer kan deze ook thuis uitvoeren. Geadviseerd wordt om de oefeningen ’s ochtends en ’s avonds uit te voeren. Per lichaamsdeel is er een oefening gemaakt.