4 Archeologische inventarisatie Veluwe 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk is de archeologische inventarisatie die is gemaakt voor de kennisagenda voor de Veluwe opgenomen. Dit hoofdstuk begint met een korte beschrijving van de
paleogeografie van de Veluwe in paragraaf 4.2. In paragraaf 4.3 wordt een overzicht van de stand van archeologische kennis van de hele Veluwe weergegeven. Aansluitend wordt de
Veluwe in paragraaf 4.4 per Belvoirgebied behandeld, waarbij telkens per gebied dezelfde
aspecten aan de orde komen. In de eerste subparagraaf wordt steeds een overzicht gegeven van het archeologisch onderzoek dat in de geest van het Verdrag van Valetta – tijdens het interimbeleid – en na implementatie van het verdrag is verricht in de periode 1996-2010. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen onderzoeken uitgevoerd in de periode 1996-
2006,319 zoals verwoord in de Provinciale Archeologiebalans Gelderland 1996-2006, en de
daaropvolgende periode 2007-2010. In beide gevallen vormt de archeologische database
Archis2 de voornaamste bron. Aanvullend hierop worden de belangrijkste onderzoeken in het gebied genoemd. Deze zijn aangedragen door de provinciaal archeologen,
gemeentearcheologen en regioarcheologen van Gelderland en aangevuld met de informatie uit de interviews en literatuuronderzoek.
De onderzoeksresultaten leiden in de volgende subparagraaf tot een beschrijving van de stand van onderzoek en kennis met betrekking tot landschap en periode (vroege en late prehistorie, Romeinse tijd, vroege en late middeleeuwen en nieuwe tijd).320 Voor deze
319 Willemse/Haarhuis 2008.
perioden worden in dit hoofdstuk de volgende jaartallen gehanteerd:321
320 De Veluwe is tijdens de Tweede
Paleolithicum IJzertijd
Wereldoorlog het toneel van gevechtshandelingen geweest,
tot 300000 C14
VROEG van 800 tot 500 v.Chr.
VROEG
van 35000 tot 8800 v.Chr.
LAAT van 250 tot 12 v.Chr.
LAAT
van 300000 tot 35000 C14
met allerlei relicten hiervan tot gevolg. Archeologisch onderzoek naar het erfgoed
MIDDEN van 500 tot 250 v.Chr.
Mesolithicum Romeinse tijd
van de Tweede Wereldoorlog
van 8800 tot 7100 v.Chr.
VROEG van 12 v.Chr. tot 70 n.Chr.
VROEG
van 6450 tot 5300 v.Chr.
LAAT van 270 tot 450 n.Chr.
LAAT
van 7100 tot 6450 v.Chr.
heeft echter nog maar sporadisch plaatsgevonden, temeer daar het – gelet op
MIDDEN van 70 tot 270 n.Chr.
Neolithicum Middeleeuwen
het korte verleden – een nieuw
van 5300 tot 4200 v.Chr.
VROEG van 450 tot 1050 n.Chr.
van 2850 tot 2000 v.Chr.
LAAT
van 4200 tot 2850 v.Chr.
onderzoeksveld betreft voor de archeologische discipline. Om deze reden komt de
MIDDEN van 1050 tot 1500 n.Chr
Bronstijd Nieuwe tijd
Tweede Wereldoorlog wat
van 2000 tot 1800 v.Chr.
VROEG van 1500 n.Chr. tot heden
van 1100 tot 800 v.Chr.
LAAT
van 1800 tot 1100 v.Chr.
explicieter naar voren in de Kennisagenda. 321 Conform de hoofdindeling van het Archeologisch Basis
Register.
137
MIDDEN
Kennisagenda
MIDDEN
MIDDEN
VROEG LAAT
4.2 Paleogeografie Het gezichtsbepalende onderdeel van het landschap van de Veluwe wordt gevormd in het saalien (380.000-130.000 jaar geleden). Lobben schuivend landijs stuwen wallen op en vormen tegelijkertijd dalen. In termen van Belvoirgebieden vormt het Veluwemassief
de zone met stuwwallen en de Gelderse Vallei en de IJsselvallei zijn de dalen die gevormd zijn door het ijs. Na de vorming van de stuwwallen zijn ze mede door het ontbreken van vegetatie onderhevig aan erosieprocessen in de vorm van pingo’s, smeltwaterdalen,
uitspoelingwaaiers en smeltwaterpoorten. De waaiers en smeltwaterafzettingen ontstaan
aan de voet van de stuwwallen doordat de ontdooide en met water verzadigde toplaag langs de flanken van de stuwwallen naar beneden wordt afgevoerd. Door deze erosieprocessen
ontstaat een zeer gevarieerd reliëf. Nog tijdens het saalien raken de Gelderse Vallei en de IJsselvallei deels weer opgevuld met afzettingen.
Het eemien (130.000-120.000 jaar geleden) is een warmere periode waarin door dichtere
vegetatie de erosieprocessen minder invloed hebben op het landschap. Zowel de Gelderse
Vallei als de IJsselvallei worden tijdens deze periode verder opgevuld met afzettingen. In die
tijd stroomde de Rijn nog noordwaarts door de laatst genoemde vallei richting de Noordzee,
waarbij riviersedimenten worden afgezet. Tijdens het eemien hebben mensen in Nederland gewoond.
Tijdens het weichselien (120.000-11.800 jaar geleden) bereikt het landijs ons land niet.
Koude en warmere klimaatperioden wisselen elkaar af. Tijdens koude perioden met weinig vegetatie vindt weer erosie plaats. Tijdens de koudste periode is er een sterke reductie van
de vegetatie. In deze fase wordt op grote schaal dekzand afgezet in het hele gebied. Langs de rand van de stuwwallen zijn dit glooiende gordeldekzanden. De glooiing wordt veroorzaakt
door een afwisseling van dekzanden en regen- en smeltwaterdalen. In de lagere delen van het landschap gaat het om paraboolvormige, langgerekte dekzandruggen die oost-west gericht zijn en kleinere geïsoleerde dekzandkopjes. In de IJsselvallei ontstaan in deze periode ook rivierduinen.
De waterhuishouding in de Gelderse Vallei heeft een problematisch karakter door het
onregelmatige dekzandreliëf. Dit effect wordt versterkt doordat overtollig water van het Veluwemassief als kwelwater in de Gelderse Vallei aan de oppervlakte komt. Vanaf de
overgang laatweichselien naar holoceen vindt dan ook veenvorming plaats. Dit leidt aan
de noordzijde tot een uitgestrekt veenmoeras waarin later door invloeden vanuit zee meren
ontstaan die in de loop van de tijd aaneen groeiden tot wat we nu kennen als het IJsselmeer en voorheen als Flevo, Almere en Zuiderzee. Door winning, afwateren en erosie zijn grote stukken van het veen later weer aangetast.
Vanaf de middeleeuwen worden langs de noordzijde van de Veluwe en in de IJsselvallei kleipakketten afgezet. Langs de noordrand van de Veluwe gaat het om rivier- en
zeeafzettingen. In de IJsselvallei wordt vanuit de IJssel, die vanaf de 8e eeuw noordwaarts stroomt, rivierklei afgezet. Met de vorming van deze kleiafzettingen vindt erosie en afdekking van oudere landschappen plaats.
Na deze ingrijpende natuurlijke landschappelijke verandering zijn latere landschappelijke veranderingen vooral veroorzaakt door menselijk ingrijpen. Te denken valt hierbij
bijvoorbeeld aan activiteiten in het veen (ontginnen en afwateren, veenwinning), het
ontstaan van stuifzanden, ontbossing, afplaggen, bebossing, bedijking, ontginningen en ingrijpen in de waterhuishouding.
138
Kennisagenda
4.3 De Veluwe: een overzicht In deze paragraaf wordt een globaal beeld geschetst van de bewoningsgeschiedenis van de Veluwe. Dit beeld is mede bedoeld om de specifieke archeologische inventarisaties van de Belvoirgebieden (paragrafen 4.4.2 t/m 4.4.6) in een groter verband te kunnen plaatsen.
Voor het algemene beeld zoals dat hier is weergegeven, is met name gebruik gemaakt van
de toelichtingen op de verwachtingskaarten van de Veluwse gemeenten.322 Synthetiserend
onderzoek heeft nog maar weinig plaatsgevonden. Voor een groot deel zijn de algemene
beelden van de bewoningsgeschiedenis van de Veluwe nog tamelijk voorbarig en worden
ze beschouwd als onevenwichtig. Bovendien worden de algemene beelden van de Veluwe sterk bepaald door waarnemingseffecten. Te denken valt hierbij aan afdekking van oude landschappen, intensief onderzoek op bekende locaties en ontwikkelingslocaties rond
bebouwde kernen. Daarnaast kent de Veluwe vrij veel en ook grote gebieden waar juist
weinig ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden en archeologisch onderzoek spaarzaam of nooit wordt uitgevoerd. Veel van de kennis van de bewoningsgeschiedenis vanaf de
middeleeuwen is vooral gebaseerd op historische bronnen. Archeologische gegevens hebben hieraan nog weinig onderbouwing of aanvulling gegeven.
Vroege prehistorie
Enkele losse vondsten vormen een bewijs voor de aanwezigheid van mensen (Neanderthalers) op de Veluwe in het midden paleolithicum. De vele tientallen losse vondsten uit het laat
paleolithicum, mesolithicum en neolithicum wijzen op de wisselende aanwezigheid van
mensen in het gebied. Klimatologische omstandigheden – de afwisseling tussen koude en
warme perioden – bepalen aanvankelijk de aanwezigheid van mensen op de Veluwe. De aard van de bewoning is moeilijk vast te stellen. Naast de vele losse vondsten zijn haardkuilen
en vuursteenconcentraties de meest substantiële resten die te relateren zijn aan de vroege prehistorie. Te denken valt hierbij aan basiskampen en extractiekampen van jager-
verzamelaars. De schaarse bezittingen en de eenvoudige onderkomens van deze groepen,
zoals Federmesser-, Hamburg- en Ahrensburgcultuur, laten slechts spaarzaam sporen na in
de grond. Ook resten die mogelijk te maken hebben met de productie van pek en teer kunnen tot de vroegprehistorische vondsten gerekend worden.
Vanaf 9700 v.Chr. verandert het klimaat definitief, wat leidt tot een andere, dichtere
vegetatie. Van een open landschap met vooral naaldbomen ontstaat een veel dichter begroeid landschap. Het vooral kleinere wild dat in dit landschap leeft, zorgt voor een behoefte
aan andere jachtmethoden, wat is terug te zien in het gebruik van kleinere vuurstenen
werktuigen (microlieten). De prehistorische resten die gevonden worden op de Veluwe lijken erop te wijzen dat de jager-verzamelaars, afhankelijk van de seizoenen, telkens dezelfde gunstige locaties opzochten. Vaak zijn dit hoger gelegen plekken met open water in de
nabijheid. Veranderende natuurlijke omstandigheden, zoals veengroei en dichtere vegetatie, konden deze patronen doorbreken.
Met de komst van de eerste boeren rond 5300 v.Chr. in het zuiden van ons land begint het
leven van de nomadische jager-verzamelaars van de Veluwe langzaam maar fundamenteel
322 De verwachtingskaarten, voor
te veranderen. De gegevens die inzicht kunnen geven in het lange neolithiseringsproces,
zover beschikbaar, zijn onder
de overgang van jager-verzamelaars naar boeren, zijn erg gering en laten zich nog moeilijk
een aparte kop opgenomen in
lezen in de archeologische data van de Veluwe. De algemene gedachte is dat de bewoners van de Veluwe zeer geleidelijk gewoontes van de boeren uit het zuiden overnamen.
de literatuurlijst.
139
Kennisagenda
Rond 3400 v.Chr. is op de Veluwe sprake van mensen voor wie de jacht niet meer het
voornaamste middel van bestaan was. Ze worden gerekend tot de trechterbekercultuur.
Resten van deze boeren zijn aangetroffen bij het Uddelermeer en in Elspeet. Ze begroeven hun doden in grafkuilen, zogenaamde vlakgraven.
In een materiaalstudie worden de neolithische bijlen uit Gelderland geïnventariseerd.323 Hierbij komt ook uitgebreid de Veluwe aan bod, waarbij zowel verspreidingsbeelden als typologische aspecten worden behandeld.
Late prehistorie
Eén van de meest prominente en bekende structuren die in het laat neolithicum op de
Veluwe verschijnt, is de grafheuvel die aanvankelijk hoorde bij de enkelgrafcultuur (28002400 v.Chr.) maar tot in de ijzertijd gebruikt werd. In het laat neolithicum zien we een opeenvolging van bekerculturen: standvoetbekers, geheel versierde bekers, maritieme
klokbekers en Veluwse klokbekers. Veel grafheuvels zijn toe te schrijven aan de periode van de klokbekercultuur (2400-1900 v.Chr.). Prehistorische grafheuvels zijn al decennialang
object van onderzoek door vele archeologen. Holwerda onderzocht ze al in de jaren twintig van de vorige eeuw en na de Tweede Wereldoorlog werden grafheuvels systematisch
onderzocht door onder anderen Van Giffen, Glasbergen, Van der Waals, Waterbolk en
Modderman.324 Het gravende werk is inmiddels grotendeels gestopt, maar het onderzoek aan
grafheuvels gaat onverminderd voort.325 Tegenwoordig gaat het vooral om inventariseren,
herinterpreteren en opnieuw analyseren. Sinds 2008 vindt er via een samenwerkingsverband van de Universiteit Leiden, de gemeente Apeldoorn, het Rijksmuseum van Oudheden
en de RCE nieuw onderzoek plaats naar grafheuvels.326 In dit multidisciplinaire project
worden oude opgravingsgegevens,gravend onderzoek en nieuwe inzichten gecombineerd. Grafheuvels komen voor in alle vijf Belvoirgebieden.
In de late prehistorie is er waarschijnlijk sprake van kleine verspreide nederzettingen waar de mensen in woonstalboerderijen woonden. In deze periode ontwikkelde zich ook voor
het eerst een situatie waarbij activiteiten van de mens invloed hebben op de natuurlijke
omgeving; er ontstonden open plekken en door beakkering kon uitputting van de bodem
optreden, met heidegebieden en zandverstuivingen tot gevolg. De locatiekeuze van de boeren lijkt te zijn ingegeven door de mogelijkheid om akkers aan te leggen. Te zware begroeiing zoals die op de Veluwe ook voorkwam, zal hierbij vermeden zijn. Water in de directe nabijheid blijft een belangrijke voorwaarde.
De vroegst te dateren resten van boerderijen op de Veluwe zijn toe te schrijven aan de vroege
bronstijd, hoewel sporen uit deze periode nog gering zijn. Vanaf de midden bronstijd worden de gegevens over boerderijen en boerennederzettingen al wat talrijker. De mensen gaan in de bronstijd over van inhumatiegraven op crematiegraven. De resten worden nog steeds
bijgezet in (bestaande) grafheuvels. Daarnaast ontstaan in de laatste fase van de bronstijd
de zogenaamde urnenvelden: groepen van crematiegraven waarin de as los of in een urn is
bijgezet, vaak omgeven door randstructuren. Zeer recentelijk is een synthetiserende studie
323 Schut 1991.
verschenen die een overzicht en analyse geeft van de 42 urnenvelden van de Veluwe.327 Alleen
324 Verhagen et al. 2008.
in Belvoirgebied 5, het Randmeergebied, zijn tot dusver geen urnenvelden aangetroffen.
325 Zie ondermeer Klok 1982 en Klok 1988.
Bronzen voorwerpen uit de bronstijd zijn schaars en vooral te verwachten in rituele
326 Het project Ancestral Mounds,
contexten.
www.grafheuvels.nl.
De periode late bronstijd-vroege ijzertijd brengt nog een nieuw fenomeen met zich mee
327 Verlinde/Hulst 2010.
in het archeologische landschap van de Veluwe: de celtic fields, landbouwcomplexen van
140
Kennisagenda
kleine, omwalde akkertjes. Er wordt aangenomen dat in de ijzertijd op de Veluwe sprake is van een bevolkingstoename, weerspiegeld in het grote aantal vindplaatsen in de vorm van celtic fields en urnenvelden. Het beeld, bekend in andere regio’s, van zwervende erven die
in de loop van de ijzertijd plaatsvaster worden, kan voor de Veluwe nog nauwelijks bevestigd worden.
Romeinse tijd
Over de Romeinse tijd (12 v.Chr.-450 n.Chr.) op de Veluwe is het beeld nog erg onevenwichtig. Langs de zuidrand van het gebied ligt de Romeinse rijksgrens, de Limes. Informatie over bewoning uit de Romeinse tijd is dan ook vooral afkomstig uit deze zone. Vooral in de
omgeving van Ede en Wageningen is veel onderzoek verricht waarin de interactie met en de relatie tot het Romeinse rijk een centrale rol speelt. Meer noordelijk in het gebied, bij
Ermelo, ligt nog een opmerkelijk fenomeen in de vorm van een Romeins marskamp. Verder
noordelijk worden bij opgravingen wel resten van rurale nederzettingen aangetroffen, maar de gegevens zijn nog zo schaars dat het moeilijk is een beeld te vormen van de bewoning in deze periode. Over de 4e en 5e eeuw is nog weinig informatie beschikbaar. Het is een
periode waarin Germaanse stammen het gebied bevolkten. Een opmerkelijk verschijnsel uit deze periode zijn de zogenaamde goudschatten waarvan er bij Velp één is aangetroffen. De precieze reden van het begraven van deze schatten is nog onduidelijk, gedacht wordt aan oorlogsdreiging of offers. Middeleeuwen
De overgang van de laat-Romeinse tijd naar de vroege middeleeuwen, de Merovingische
periode (450-725 n.Chr.) zal aan de grens van het instortende Romeinse Rijk een onrustige periode zijn geweest, maar onttrekt zich in archeologische zin nog grotendeels aan
onze waarneming. Vanaf de 6e eeuw worden de gegevens in de vorm van grafvelden en
nederzettingsresten talrijker en lijkt de Veluwe dichter bevolkt te zijn geraakt. Ook van de
Karolingische periode (750-1050) zijn gegevens beschikbaar, met als belangrijkste exponent het onderzoek van de nederzetting in het Kootwijkerzand. Uit dit en ander onderzoek
blijkt dat de ijzerindustrie op grote schaal vanaf de vroege tot in de late middeleeuwen
een belangrijke rol speelde in de economie van de Veluwe. Het ijzer werd gewonnen uit
zogenaamde klapperstenen. Relicten van de ijzerindustrie bestaan uit ijzerwinkuilen en
ijzerslakkenhopen. Vooral in de omgeving van Apeldoorn heeft de ijzerindustrie zijn sporen
achtergelaten. Aardwerken – aarden versterkingen met een binnenterrein – hebben mogelijk een functie gehad in de ijzerindustrie.
Vanaf de 9e eeuw is informatie over de Veluwe in steeds grotere mate afkomstig uit
toponiemen en andere schriftelijke bronnen waaruit blijkt dat grote delen van de Veluwe reeds bewoond waren. Tot de gebieden die in ontginning worden gebracht horen ook
dekzand-, veen- en kleigebieden in de Gelderse Vallei, de IJsselvallei en het Randmeergebied. De archeologische aanwijzingen voor het gebruik van deze gronden zijn nog gering. Vanaf deze periode tot in de late middeleeuwen kan op basis van historische bronnen een beeld
geschetst worden van een systeem van hoven (centrale boerderijen) waar de goederen vanuit horige boerderijen worden verzameld om aan de grondeigenaar te worden overgedragen. Nederzettingen bestonden uit enkele bij elkaar liggende boerderijen met eromheen de akkerlanden. In de Karolingische periode zijn op basis van schriftelijke bronnen vermoedelijk ook de eerste kerken op de Veluwe te dateren.
Het toenemende bevolkingsaantal en de vraag naar voedsel noopten tot het steeds verder in cultuur brengen van nog onontgonnen woeste gebieden. Net als bij eerdere ontginningen
141
Kennisagenda
vond de uitgifte van grond plaats door landheren, religieuze instellingen of particulieren.
Nederzettingspatronen en verschuivingen van nederzettingen gedurende de middeleeuwen zijn nog moeilijk in de archeologische data terug te lezen. Grote delen van het landschap
waren vermoedelijk al vanaf de vroege middeleeuwen in gebruik maar door de toenemende behoefte aan voedsel werden in de loop der tijd steeds meer marginale, woeste gronden in cultuur gebracht. In de IJsselvallei zien we dat dit mogelijk is door een systeem van
waterhuishouding waarin de IJssel en weteringen een rol spelen. Aan de noordzijde van
de Veluwe zet het in cultuur brengen van het veenlandschap zich in de late middeleeuwen
voort door strokenontginning, hoewel het veengebied in de loop van de late middeleeuwen door het opdringende water wordt aangetast. Terpen in het noordelijke en westelijke deel
van de Veluwe zijn getuigen van de inspanningen van de mens om steeds nattere gronden te ontginnen. Overigens is het in het verlengde hiervan nog maar de vraag hoe leeg het Veluwemassief werkelijk was in de middeleeuwen. Recentelijk zijn er aanwijzingen gevonden dat er wel degelijk laatmiddeleeuwse nederzettingen aanwezig waren.
Het proces waarbij de invloed van de mens op het landschap zichtbaar is, ingezet in de late prehistorie, neemt in de middeleeuwen steeds sterkere vormen aan. De activiteiten van
de mens (houtkap, veenwinning, plaggen steken, overbeweiding, afbranden enz.) leiden tot uitputting van de grond en het op grote schaal ontstaan van zandverstuivingen. In
markegenootschappen verenigen boeren zich ter regulering van het gebruik van de woeste gronden die steeds schaarser worden, maar wel een belangrijke positie (plaggen, hout) hebben in het landbouwsysteem.
Een belangrijke ontwikkeling voor landbouw was het vruchtbaarder maken van uitgeputte
gronden door plaggenbemesting. Met schapen- of rundermest doordrenkte plaggen werden op de zandgronden opgebracht, waarbij door het meegevoerde zand het maaiveld hoger
kwam te liggen. In de middeleeuwen ontstaan hierdoor enken: uitgestrekte, aaneengesloten landbouwcomplexen, rondom en tussen nederzettingen (gehuchten, buur(t)schappen, flank-es-nederzettingen328) en infrastructuur, vaak met een opvallende begrenzing ten
opzichte van het omliggende landschap. Naast deze grote, open complexen bestaan ook individuele akkers in de vorm van eenmansessen en kampen.
In de middeleeuwen begint ook het proces van dorpsvorming. In de dorpen krijgt de kerk een prominentere plaats en er vestigen zich ook ambachtslieden en andere ondernemers. Door
deze ontwikkeling heeft de nederzetting steeds minder een agrarische functie. De brink, die
bij een agrarische nederzetting de verzamelplaats was van vee, krijgt in de dorpen de functie van centraal dorpsplein.
De kennis van de ontwikkeling van de steden (Arnhem, Elburg, Harderwijk, Hattem,
Wageningen en Nijkerk) in het gebied is grotendeels gebaseerd op historische bronnen.
Archeologisch onderzoek beperkt zich veelal tot kleinere observaties, die evenwel een blik
kunnen gunnen op details en zaken in het dagelijkse leven die niet in schriftelijke bronnen
zijn vastgelegd. Vier steden (Arnhem, Elburg, Harderwijk en Hattem) maakten deel uit van het Hanzeverbond: een samenwerkingsverband van Duitse steden waarbij zich later ook Nederlandse steden aansloten.
Wat voor de steden geldt, gaat ook voor de burchten en kastelen van de Veluwe op.
328 Nederzettingen waarbij de
Archeologisch gezien onttrekken ze zich grotendeels aan onze waarneming, maar historisch
boerderijen langs één zijde van
is over deze monumenten veel bekend.
de es zijn gebouwd.
142
Kennisagenda
Voor de hele Veluwe geldt dat informatie over de periode late middeleeuwen-nieuwe tijd
vooral afkomstig is uit (cultuur)historisch onderzoek en in mindere mate uit archeologisch onderzoek.
Nieuwe tijd
De nieuwe tijd op de Veluwe kenmerkt zich door landgoederen waarvan een deel mogelijk
zijn oorsprong al in de middeleeuwen had. Vooral verstikkende stedelijke omstandigheden en de daaruit voortkomende behoefte aan ruimte waren een aanleiding voor de stichting van landgoederen. Aanvankelijk was het Veluwemassief nog weidegrond voor schapen en runderen en een productiegebied van plaggen. Met de introductie van kunstmest
werd de noodzaak voor bemesting met plaggen weggenomen. Grote gebieden met heideen stuifgronden werden in de nieuwe tijd herbebost. Daarnaast werden delen van het Veluwemassief weer als agrarische grond in gebruik genomen.
In de late middeleeuwen is sprake van de eerste watermolens die een rol gaan spelen in de
industrie die langs de randen van het Veluwemassief in de nieuwe tijd zijn intensieve vorm krijgt. Langs beken en sprengen worden watermolens gebouwd die voornamelijk gebruikt
worden voor industriële activiteiten. Sprengen worden hiertoe op grote schaal kunstmatig gegraven en omgeleid om zo een maximaal rendement aan waterverval te krijgen. Tot de
oudste exemplaren behoren koren- en oliemolens, daarna zijn ze op grote schaal ingezet voor de papier- en koperindustrie en in een latere fase voor wasserijen.
Infrastructuur is een belangrijk aspect van het Veluwse erfgoed met als bekend voorbeeld
de hessenwegen. Deze wegen zijn soms nog te herkennen in het landschap en maken vaak
gebruik van oudere routes zoals de hanzewegen. Een ander en recenter bekend voorbeeld is het Apeldoorns kanaal dat in de 19e eeuw gegraven werd omdat de natuurlijke waterwegen moeilijk bevaarbaar waren.
Als laatste dient vermeld te worden dat de Veluwe in de geschiedenis meermalen het toneel is geweest van militaire activiteiten. Te denken valt hierbij aan de Tachtigjarige Oorlog, de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog. Deze activiteiten hebben archeologische
resten achtergelaten die gerekend kunnen worden tot het militaire erfgoed van de Veluwe.
Archeologisch gezien heeft nog weinig onderzoek plaatsgevonden, hoewel er een tendens is
om steeds meer aandacht aan deze resten te besteden. Vanwege deze tendens komt vooral de Tweede Wereldoorlog in de kennisagenda wat explicieter naar voren.
4.4 Archeologische inventarisatie van vijf subregio’s op de Veluwe
4.4.1 Inleiding Aanvankelijk was het de bedoeling dat de parels en ruwe diamanten het uitgangspunt voor de opzet van de kennisagenda zouden zijn en dat de agenda zich vooral op deze gebieden
zou richten. Uit uitgebreide discussie tijdens de discussiedag kwam echter naar voren dat dit vermoedelijk juist een beperkende factor voor de kennisagenda zou worden. De parels en ruwe diamanten zijn namelijk de meest kennisintensieve gebieden van de Veluwe,
waardoor een risico bestaat dat een vertekend beeld van het kennisniveau gaat ontstaan. De conclusie was dat de archeologische kennis van de parels en ruwe diamanten juist gebruikt
zou moeten worden om ook de archeologisch minder bekende gebieden op een weloverwogen
143
Kennisagenda
manier te benaderen. Met andere woorden, in plaats van specifiek aandacht te richten op
deze parels en ruwe diamanten, moeten ze het aanknopingspunt zijn om een evenwichtig en representatief beeld te krijgen van het hele deelgebied van de provincie Gelderland: de Veluwe.
Als zwaartepunt voor de opzet van de kennisagenda van deelgebied de Veluwe zijn daarom de Belvoirgebieden gekozen. Hiervoor zijn enkele belangrijke argumenten aan te dragen.
Ten eerste representeren de Belvoirgebieden het volledige oppervlak van het deelgebied de Veluwe. Het gaat om de Belvoirgebieden 1: het Veluwemassief, 2: de Veluwezoom, 3: de
IJsselvallei, 4: de Gelderse Vallei en 5: het Randmeergebied. Ten tweede sluit de indeling direct aan op de basis van het cultuurhistorische beleid van de provincie Gelderland
waarin de Belvoirgebieden en hun identiteiten een centrale rol spelen (zie par. 2.2).329
Ten derde liggen aan de Belvoirgebieden landschappelijke karakteristieken ten grondslag die ook binnen de archeologische beeldvorming een belangrijk aspect zijn. Ten vierde
sluit de indeling aan op het advies dat verwoord staat in hoofdstuk 20 van de Nationale
Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA). Daarin wordt bepleit om in een volgende versie
van de NOaA het Midden- en Oost-Nederlandse zandgebied verder op te delen in kleinere deelgebieden.330 De Gelderse Vallei en de Veluwe (het Veluwemassief) worden expliciet
als twee van deze gebieden genoemd. Door met de Gelderse provinciale archeologische
kennisagenda hierop in te haken en voort te borduren, is een logische aansluiting gevonden bij de NOaA.
4.4.2 Het Veluwemassief – Belvoirgebied 1 Archeologisch onderzoek – algemeen Archeologiebalans Gelderland 1996-2006
Uit het onderzoek Provinciale Archeologiebalans Gelderland van adviesbureau RAAP
bleek dat in de periode 1996-2006 het Veluwemassief het minst onderzochte Belvoirgebied
329 De Belvoir-identiteiten luiden
was.331 Slechts 46 onderzoeken werden aangemeld bij Archis 2, het merendeel daarvan
als volgt: 1. Veluwemassief:
niet-gravend vooronderzoek. In deze periode vonden slechts twee opgravingen plaats op
Stokoud boerenland;
het Veluwemassief. Een verklaring hiervoor is volgens RAAP dat het gebied omvangrijke
Wingewest; Functioneel
militaire oefenterreinen en natuurgebieden kent en minder bebouwde gebieden dan de
leeg; Doorgangsgebied:
rest van de provincie Gelderland. Door de geringe hoeveelheid bodemingrepen is er weinig
‘transit’. 2: Veluwezoom:
reden voor archeologisch onderzoek. De meeste informatiewinst zit in archeologische
Strategische ligging; Rijke
verwachtingen- en beleidskaarten en bijbehorende inventarisaties die gemeenten hebben
bewoningsgeschiedenis/
laten maken om hun beleid te ondersteunen.
parklandschap. 3. IJsselvallei: Watereconomie; Keuter, kerk
RAAP stelt vast dat het beeld van de archeologie van het Veluwemassief nog voornamelijk
en adel; Gave IJssel. 4. Gelderse
bepaald wordt door grafheuvels, celtic fields en het vroegmiddeleeuwse Kootwijk. Daarnaast
Vallei: Eigen erf tussen Gelre en
zijn de ijzerwinning uit klapperstenen, het Romeinse marskamp in Ermelo, het aardwerk de
Utrecht; Waterkering: extreem
Hunneschans bij het Uddelermeer en de karrensporen/infrastructuur steeds terugkerende
nat tussen Zuiderzee en Rijn.
hoogtepunten. Opvallend hierbij is het relatief grote aandeel van nog zichtbare relicten.
5. Randmeergebied: Pompen of verzuipen, Introvert en
De belangrijke archeologische thema’s voor het Veluwemassief die gepresenteerd worden,
extravert.
grijpen dan ook terug op voornoemde archeologische resten en behelzen het uitgestrekte
cultuurlandschap, de ijzerwinning en de (pre)historische wegen. Ook de cultuurhistorische
330 Groenewoudt/Groothedde/Van
identiteitsdragers van het Veluwemassief – stokoud boerenland, wingewest, functioneel leeg
der Velde 2006.
en doorgangsgebied/transit – sluiten hierbij aan.
311 Willemse/Haarhuis 2008, 30-33.
144
Kennisagenda
De periode 2007-2010
Ten opzichte van de voorgaande periode is de afgelopen drie jaar het aantal archeologische
onderzoeken aanzienlijk toegenomen. Waren het in de periode 1996-2006 46 onderzoeken, in de periode 1 januari 2007 tot en met 31 juli 2010 zijn in Belvoirgebied 1, het Veluwemassief, 109 archeologische onderzoeken bij Archis2 aangemeld. Deze zijn onder te verdelen in de
onderzoeksoorten bureauonderzoek, booronderzoek, proefsleuven, begeleiding, opgraving en overig (bijlagen map 2 kaart 3).332
Belvoirgebied 1 omvat 42% van het totale oppervlak van de vijf deelgebieden die in dit rapport worden behandeld. De 109 archeologische onderzoeken vormen echter maar 13% van het
totale archeologische onderzoek in de vijf Belvoirgebieden. Ondanks de toename van het
aantal onderzoeken blijft de situatie onveranderd dat in Belvoirgebied 1 het minste onderzoek plaatsvindt.
Op basis van de cijfers kunnen we veronderstellen dat de kenniswinst vanuit het veldwerk voor het Veluwemassief de laatste jaren vrij gering is geweest. Bovendien is naast het
onderzoek in het kader van de archeologische monumentenzorg ook het andere onderzoek
vrij minimaal geweest. Vaak betreft dit geen letterlijk archeologisch onderzoek, maar zijn de onderzoeken meer cultuurhistorisch of historisch-geografisch van aard.
niet gravend
ps
be
op
ov
tot
1996-2006
28
6
1
2
9
46
88
10
5
3
3
109
gemiddeld per jaar 2007-juli 2010
gemiddeld per jaar
vooronderzoek 2.8 25
0.6 2.86
0.1 1.43
0.2 0.86
0.9 0.86
4.6
31.1
Tabel 4.1: aantallen onderzoek in Belvoirgebied 1 in de periode 1996-2010.
ps=proefsleuf, be=begeleiding, op=opgraving, ov=overig of onbekend, tot=totaal Overzicht van belangrijke onderzoeken van het Veluwemassief
332 Bureauonderzoek en
In de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie maakt het Veluwemassief deel uit van de
verkennend booronderzoek
Archeoregio 2, het Utrechts-Gelders zandgebied. De vroege prehistorie wordt behandeld in hoofdstuk 11 van de NOaA.333 Meestal wordt in algemene termen gesproken over
worden steeds vaker
het zandgebied van Hoog-Nederland of de zandgebieden van Noord-, Midden- en Zuid-
gecombineerd uitgevoerd.
Nederland. Een enkele keer wordt het Midden-Nederlandse stuwwallengebied expliciet
333 Deeben et al. 2006.
genoemd. De late prehistorie komt aan bod in hoofdstuk 17 ‘De late prehistorie in Noord-,
334 Gerritsen/Jongste/Theunissen
Oost- en Zuid-Nederland en het rivierengebied’. 334 Ook in dit hoofdstuk wordt nauwelijks
2006.
specifiek ingegaan op het Veluwemassief. De periode vanaf de Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd wordt in hoofdstuk 20 van de NOaA behandeld.335 Hierin wordt de Veluwe al
335 Groenewoudt/Groothedde/
vaker als specifiek gebied genoemd. De auteurs doen de aanbeveling om in een nieuwe versie
Van der Velde 2006.
van de NOaA de archeoregio verder op te delen waarbij onder meer de Veluwe en Gelderse
336 Cichy 2009 met verwijzingen
Vallei als gebieden genoemd worden.
naar Bezaan/Popping 1932,
Voor de vroege prehistorie geldt het onderzoek in Elspeet als belangwekkend voor het
Butler 1933 en Popping 1931.
Veluwemassief. 336 Daarnaast komt het Veluwemassief in deze periode en de late prehistorie
337 Deeben et al. 2005; Louwe
aan bod in recente overzichtswerken.337 Wat betreft de Romeinse tijd heeft er weinig
Kooijmans et al. 2005.
onderzoek plaatsgevonden op het Veluwemassief, maar het onderzoek naar een Romeins
338 Hulst 2007; Hulst/Vredenberg
marskamp in de buurt van Ermelo is in Nederland uniek in zijn soort. Het marskamp is
2007.
uitgebreid beschreven in een wetenschappelijke en populairwetenschappelijke publicatie.338
145
Kennisagenda
Toonaangevend is het onderzoek dat Heidinga heeft verricht naar aanleiding van de
opgravingen van vroegmiddeleeuwse nederzettingen bij Kootwijk. Het onderzoek heeft
geleid tot meerdere publicaties en is tot op heden het grootste synthetiserende onderzoek
met een oorsprong op het Veluwemassief.339 In Kootwijk zijn ook resten uit de Romeinse tijd
aangetroffen. Uit het onderzoek in Kootwijk is verder onderzoek voortgekomen naar de meer technische aspecten van ijzerproductie op de Veluwe.340
Nieuw synthetiserend onderzoek, met een archeologische component, is Cultuurhistorie in beeld. Een multidisciplinair pilotproject naar verborgen cultuurhistorie op de (West-) Veluwe. Dit regionale onderzoeksprogramma met als doel de verborgen cultuurhistorie
van een stukje Veluwe in kaart te brengen veronderstelt het gebied van de stuwwal Ermelo-
Garderen als representatief voor de hele Veluwe.341 Voor het project zijn vanuit verschillende disciplines onderzoeksmethoden ontwikkeld, toegepast en getoetst. Het project heeft vele deelrapporten opgeleverd waaronder een eindrapportage over de landschapsgeschiedenis
van de stuwwal Ermelo-Garderen waarvoor ook uitgebreid Archis2 is geraadpleegd.342 Ook de mogelijkheden van het AHN (het Actueel Hoogtebestand Nederland), toponiemenonderzoek
339 Heidinga 1984; Heidinga 1987.
en een overzicht van pollenanalyses maakten deel uit van het project.
340 Joosten/Van Nie 1995; Joosten 2004.
Onderzoek aan de hand van het AHN is in algemene zin een belangrijk onderdeel geworden
341 Willemse/De Roode/Van der
van de onderzoekstechnieken. Zeker op het Veluwemassief, waar relatief veel archeologische
Heijden 2008 met een lijst van
resten (grafheuvels, celtic fields enz.) nog bovengronds herkenbaar zijn, speelt het AHN een
deelonderzoeken.
grote rol. 343
342 Neefjes 2006.
Recentelijk is gebleken dat het Veluwemassief in de late middeleeuwen minder leeg was dan
343 Zo is bijvoorbeeld de bekende
aanvankelijk werd verondersteld. Bij het plaggen van heide door Het Nationale Park de Hoge
hoeveelheid celtic fields door
Veluwe zijn resten van de voorloper van het huidige gehucht Oud-Reemst aangetroffen,
studie van het AHN de laatste
waarvan de ligging al vele jaren geleden door Heidinga was voorspeld. 344
jaren enorm toegenomen. De Boer/Laan 2005; Zuidhoff 2006;
Onderzoek per periode
Zuidhoff/De Boer 2007, Van der Zee/Zuidhoff/De Boer 2009.
Landschap 345
344 Heidinga 1987; Van
Het gebied van het Veluwemassief bestaat overwegend uit hoge stuwwallen die
Doesburg/ De Kort/Schreurs,
vanaf het saalien (ca. 150.000 jaar geleden) zijn ontstaan. Ze bestaan vooral uit
in prep.; Lezing Theo Spek,
opgestuwde rivierafzettingen van de Rijn en in mindere mate de Maas. Deze zijn vóór
Stuifzandsymposium 19 maart
de landijsbedekking in Nederland gevormd. Aan de noordzijde van de Veluwe ligt in het
2010.
glaciale bekken ter hoogte van de Leuvenumse beek een groot kame-terras dat ontstaan is
345 Berendsen 1997a; Berendsen
in de ruimte die ontstond tussen de stuwwallen en het smeltende landijs.346 In deze ruimte
1997b; De Mulder e.a. 2003.
ontstonden doodijsrandmeren waarin relatief vlakke smeltwaterafzettingen werden afgezet
346 Kame-terrassen zijn
op de meerbodem. In deze afzettingen zijn verschillende niveaus te onderscheiden. Aan de zuidzijde van de Veluwe bevindt zich een sandr.347
(gedeeltelijk) glaciofluviale (= fluvioglaciale) afzettingen,
Na de vorming van de stuwwallen ontstonden er door processen van erosie en afzetting
gevormd in beken die, in
allerlei landschappelijke elementen zoals pingo’s, smeltwaterdalen, uitspoelingwaaiers en
verband met de bolling van het
smeltwaterpoorten. Deze elementen zorgden voor een landschap met een gevarieerd reliëf.
gletsjeroppervlak , langs en
De glooiende randen van de stuwwal en delen van de stuwwal zelf zijn in het weichselien
over de zijranden van het ijs
weer afgedekt door een pakket dekzand.
liepen. 347 Sandrs zijn glaciofluviale
De enige beek van betekenis in het Veluwemassief is de Leuvenumse beek. De ontwatering
afzettingen die vaak in
van de Veluwe geschiedt namelijk vooral ondergronds. Het water dringt door in de
waaiervorm afgezet
ondergrond en komt als kwelwater aan de oppervlakte in aangrenzende gebieden zoals de
worden aan het uiteinde van
Gelderse Vallei en de IJsselvallei.
smeltwaterdalen.
146
Kennisagenda
Vroege prehistorie (bijlagen map 2 kaart 4)
Middenpaleolithische vondsten uit de periode vóór de landijsbedekking zijn aanwezig in
dagzomende oude, opgestuwde lagen op de stuwwallen en dus niet meer in situ. Het betreft overwegend losse vondsten, afkomstig uit groeves. Voorbeelden daarvan zijn de Goudsberg bij Lunteren en de Fransche Kamp bij Wageningen.348
Uit de periode na de landijsbedekking zijn uit het midden paleolithicum
oppervlaktevondsten bekend.349 Daarnaast is sprake van laatpaleolithische vondsten,
hoewel materiaal uit deze periode veelal is verdwenen door de hoge landschapsdynamiek.350
Laatpaleolithisch vondstmateriaal is met name gelegen op de randen van het Veluwemassief.
348 Zie bijvoorbeeld Rensink/
Relicten van de Federmesser-traditie (Ginkelse heide bij Ede), Hamburg-traditie (Elspeet,
Spieksma 1987; Van
Ginkelse heide) en Ahrensburg-traditie (Ede, Lunteren), zijn bekend van de stuwwallen en
Kolfschoten 1991.
de aangrenzende dekzanden.351 Deze sites betreffen hoofdzakelijk vuursteenvindplaatsen,
349 Deeben 1988; Deeben et al.
waarbij in enkele gevallen ook houtskool of kleine verbrande botfragmenten zijn
2006; Louwe Kooijmans et al.
aangetroffen. Recent onderzoek beschrijft de verschillende bewoningsfasen van de vindplaats Elspeet I.352 Op basis van typologie van de verschillende werktuigen kon
2005.
bewoning uit de Havelte-fase van de Hamburg-traditie, de Federmesser-traditie en het vroeg
350 Interview Louwe Kooijmans.
mesolithicum worden vastgesteld. Ook bij Stroe zijn door de RCE resten van de Hamburg-
351 O.a. Popping 1931; Bakker
traditie aangetroffen, die echter zwaar verstoord bleken.353
1979; interview Louwe
In de directe omgeving van pingoruïnes, zoals het Uddelermeer en het Groot en Klein
Kooijmans.
Zeilmeer, worden vaak vroegprehistorische vondsten gedaan. Van het midden mesolithicum
352 Cichy 2009.
is weinig meer bekend dan dat de Veluwe grensgebied is van verspreiding van enkele
353 Rensink/De Kort 2010; De
gidsartefacten, zoals de feuilles de gui-spitsen (marebladspitsen) en het gebruik van
Moor 2009; Ringenier 2006.
Wommersom-kwartsiet.354 Nederzettingsresten zijn zeer beperkt aangetroffen.
354 Louwe Kooijmans et al. 2005,
Uit het midden neolithicum is in Elspeet (vroege- en midden-Drouwen-fase) een lange
165.
vondststrooiing van aardewerkfragmenten aangetroffen. Die is geïnterpreteerd als een
355 Bakker 1979,188-193; Van Es/
opschuivende kleine nederzetting langs een droge beek, waarin drinkwatergaten gegraven
Sarfatij/Woltering 1988, 70;
waren.355 Er zijn ook aanwijzingen voor pre trechterbekeractiviteiten in de vorm van Fels-
Louwe Kooijmans et al. 2005,
Ovalbeile, Rijckholtvuursteen en een enkel Michelsbergwerktuig. Bij het Uddelermeer
zijn nederzettingsresten en palissades aangetroffen uit de trechterbekerperiode.356 Uit de
286-287.
vondstmeldingen uit Archis2 bleek dat resten van de trechterbekercultuur zich, evenals het
356 Louwe Kooijmans et al. 2005,
vroegere materiaal, aan de randen van het Veluwemassief bevinden, maar dan vooral daar
287; Groenewoudt et al. 2006.
waar beekdalen uitmondden.
357 Neefjes 2006; met de stuwwal wordt in deze studie het
Voor de Noordwest-Veluwe is te zien dat op de stuwwal weinig vondsten uit de vroege prehistorie zijn gedaan, terwijl er wel meldingen zijn uit omliggende gebieden met
gebied gedefinieerd waar de
dekzanden.357 Een verklaring voor de lege hoge stuwwal en de overwegende ligging van
stuwwalafzettingen dag-
mesolithische sites langs de randen wordt gezocht in erosie van de hoge stuwwal.358
zomen en dus niet afgedekt zijn door dekzanden.
Late prehistorie (bijlagen map 2 kaart 5)
De bekendste archeologische resten van de Veluwe uit de late prehistorie zijn de vele
358 Interview Louwe Kooijmans.
honderden grafheuvels die dateren van het laat neolithicum tot in de ijzertijd, en de
359 Modderman 1982; Lanting en
urnenvelden die rondom en tussen de grafheuvelgroepen zijn gesitueerd. Fameuze
Van der Waals 1976; Van
archeologen zoals Holwerda, Van Giffen, Glasbergen, Van der Waals, Waterbolk en
Giffen et al. 1971; Holwerda
Modderman onderzochten deze kenmerkende monumenten.359 Het grafheuvelonderzoek
1907.
door laatstgenoemde is zeer bepalend geweest voor het onderzoek op de Veluwe.
147
Kennisagenda
Momenteel zijn de grafheuvels en het omringende landschap onderwerp van onderzoek in
het multidisciplinaire onderzoeksproject Ancestral Mounds dat “de landschappelijke setting van rituele landschappen onderzoekt en zich buigt over de vraag hoe dit landschap van de doden aan dat van de levenden was gerelateerd”.360
Naast de grafheuvels zijn celtic fields de andere bekende zichtbare archeologische elementen in het Veluwse landschap. Het is vooralsnog onduidelijk hoeveel van deze complexen er van
de Veluwe bekend zijn. Celtic fields kunnen vanaf de late bronstijd tot in de Romeinse tijd in gebruik zijn geweest. Ze liggen zowel op de hoge gronden van de Veluwe als langs de lagere randen (in gradiëntzones, mogelijk ook onder huidige essen).361 Ze werden van hoog naar
360 www.grafheuvels.nl; het
laag aangelegd. Bekende voorbeelden liggen bij Vaassen362, Wekerom363, Drie, Elspeet en
grafheuvelproject is een
Bennekom364, maar door bestudering van het AHN komen er steeds meer bij, zoals blijkt uit
samenwerkingsverband tussen
onderzoek ten oosten van Ede waar nu meer dan 13 afzonderlijke celtic fields-complexen zijn
de Faculteit Archeologie van de
getraceerd.365
Universiteit Leiden, de gemeente Apeldoorn, het
Op de Edese Heide zijn resten van kleine kampementen aangetroffen uit de periode
Rijksmuseum van Oudheden
laat neolithicum-vroege bronstijd. Ze worden toegeschreven aan herders die in het
en de RCE. Het project wordt
gebied woonden, maar ook rondtrokken vanuit meer plaatsvaste kampementen: de
gefinancierd door NWO en
eerste aanwijzingen voor boeren in het gebied.366 Bij Elspeet-Vierde Kwadrant zijn
geleid door dr. D. Fontijn, prof.
een boerderijplattegrond en kuilen uit de midden bronstijd aangetroffen.367 Een
dr. A. van Gijn en prof.dr.
opmerkelijke vondst uit de late bronstijd in de gemeente Heerde betreft twee zogenaamde
Corrie Bakels.
Bomberkopfnadel die tezamen met drie andere bronzen voorwerpen werden aangetroffen.368
361 Zie bijv. Brongers 1976; Zuidhoff 2006; Zuidhoff/De
In de late bronstijd verschijnen op de Veluwe de urnenvelden die tot in de vroege ijzertijd
Boer 2007; Kooistra/Maas 2008.
in gebruik blijven. Ook op het Veluwemassief zijn dergelijke urnenvelden aangetroffen.369
362 Van Es/Sarfatij/Woltering 1988,
Onderzoek bij Elspeet-Vierde Kwadrant leverde een huisplattegrond, kuilen en enkele
142-143.
spiekers op uit de late ijzertijd.370
363 O.a. Oude Rengerink 2004c. 364 O.a. Dorst 1987; Hulst 1989.
Voor de Noordwest-Veluwe verandert het beeld van de bewoning in de late prehistorie ten
365 Zuidhoff 2006; Zuidhoff/De
opzichte van de vroege prehistorie aanzienlijk. Neefjes schetst een ontwikkeling waarbij de
Boer 2007; Kooistra/Maas 2008.
arme zandgronden door bodemdegradatie ontvolkt raakten ten faveure van de rijke stuwwal-
366 Van der Heijden 1993; Van der
en zandgronden.371 Op de arme zandgronden ontstond een landschap van heide of schrale
Heijden 1995; Van der Heijden
graslanden.
et al. 1994. 367 Jager 2010a; Ringenier 2005.
Romeinse tijd (bijlagen map 2 kaart 6)
368 Jager 2010b met verwijzing
Op een dekzandrug langs de grens van de stuwwal en het kame-terras aan de noordkant
naar Elzinga 1958; het gaat om
van de Veluwe bevindt zich bij Ermelo de bekendste Romeinse vindplaats van Belvoirgebied
lange naalden voorzien van
1. Het gaat om een marskamp dat gedateerd wordt in de tweede helft van de 2e eeuw. De
holle knoppen met gaten.
bevindingen over Ermelo-Marskamp zijn vastgelegd in verschillende publicaties.372
369 Verlinde/Hulst 2010; zie bijvoorbeeld ook Van de Graaf
Bij de bekende vroegmiddeleeuwse opgravingen in het Kootwijkerzand bij Kootwijk is
2008.
ook een 2e-3e eeuwse nederzetting uit de Romeinse tijd aangetroffen.373 Daarbij zijn twee plattegronden opgegraven: een lange driebeukige plattegrond en een korte tweebeukige
370 Jager 2010a; Ringenier 2005.
plattegrond met buitenstijlen. Verder werden een hutkom en een spieker aangetroffen die
371 Neefjes 2006.
tot de Romeinse bewoningsfase kunnen worden gerekend. Op het Veluwemassief vond
372 Hulst 2007; Hulst/Vredenburg
gedurende de Romeinse tijd ijzerwinning plaats.374
2007. 373 Heidinga 1987. 374 Joosten 2004; Joosten/Van Nie 1995.
148
Kennisagenda
Vroege middeleeuwen (bijlagen map 2 kaart 7)
Beeldbepalend en synthetiserend onderzoek voor de Veluwe uit de vroege middeleeuwen heeft plaatsgevonden in Kootwijk. In het Kootwijkerzand werden verschillende
nederzettingen opgegraven die dateren van de 6e eeuw tot en met de 10e eeuw. Kleinere
kernen uit de 6e en 7e eeuw werden in de 8e eeuw opgevolgd door een grote nederzetting
die bleef bestaan tot in de 10e eeuw.375 De geschiedenis van de nederzettingen is uitvoerig
onderzocht en beschreven in verschillende publicaties en staat te boek als het meest
uitvoerige synthetiserende onderzoek van de Veluwe. Het is niet overdreven te stellen dat vroegmiddeleeuws onderzoek in de regio (en daarbuiten) altijd teruggrijpt op en begint
bij de resultaten van de opgravingen in Kootwijk. Heidinga gaat in op alle aspecten van de nederzetting zowel op lokaal als regionaal niveau. Zaken die daarbij aan de orde komen
betreffen huistypologieën en ontwikkeling van de nederzetting, het landschap en landbouw, klimaat en klimaatveranderingen, kerngewesten, Hamaland, ijzerproductie en wegen op
de Veluwe. Het handgevormde vroegmiddeleeuwse aardewerk van Kootwijk is beschreven in een scriptieonderzoek.376
Niet ver van Kootwijk ligt de 7e eeuwse nederzetting van Buurlo.377 Opvallend is de relatief
grote hoeveelheid importaardewerk en slakmateriaal die erop wijzen dat de nederzetting
een rol speelde in de vroegmiddeleeuwse ijzerproductie. IJzerproductie uit klapperstenen en ijzerhandel is een belangrijk thema in de vroegmiddeleeuwse archeologie van de Veluwe. Deze productie begon al op kleine schaal in de Romeinse tijd, nam een hoge vlucht in de vroege middeleeuwen en duurde voort tot in de late middeleeuwen. Deze materie wordt
uitgebreid besproken door Heidinga en is ook onderwerp van een studie van Joosten, waarin zij de technische kant van de ijzerproductie heeft onderzocht.378 IJzerproductie kan zich
archeologisch manifesteren in zaken als slakkenhopen, afvalkuilen, houtskoolmeilers, ovens, werkplaatsen en grote hoeveelheden importaardewerk.
De Hunneschans bij Uddel staat mogelijk in verband met de handel en opslag van ijzer.
Het complex is onderzocht door Holwerda en Heidinga. Heidinga vermoedt op basis van aardewerk een begindatering van de wal aan het begin van de 10e eeuw. De gebouwen
op het binnenterrein zijn van latere datum en dateren rond het midden van de 13e eeuw.
375 Heidinga 1976; Heidinga 1984;
Ze vertonen overeenkomst met huizen in Kootwijk en Horst. Gezien de situering van de
Hunneschans op een doorgaande route richting het noorden zou een rol in het transport
Heidinga 1987.
van en de handel in ijzer tot de mogelijkheden behoren.379 Duidelijk is echter dat de aard en
376 Bitter 1984.
betekenis van een van de bekendste zichtbare monumenten van de Veluwe zich nog volop in
377 Heidinga 1987.
nevelen hult en dat de beschikbare informatie toe is aan nieuw onderzoek.
378 Joosten 2004; Verhagen et al. 2008. Zie ook Moerman 1957,
Een bekend vroegmiddeleeuws grafveld ligt even ten noordoosten van Garderen op de Beumelerberg. De vondstomstandigheden zijn niet gedetailleerd vastgelegd, maar
Moerman 1960 en Moerman
waarschijnlijk gaat het hoofdzakelijk om crematiegraven. Er is tevens sprake van een
1968-1969.
wapengraf en vrouwengraven. De vondsten dateren uit de 3e tot en met de 8e eeuw met een
379 Heidinga 1987.
nadruk op de 7e eeuw.380 Het is onduidelijk of het laat-Romeinse vondstmateriaal afkomstig
380 Boone 1972.
is uit vroegmiddeleeuwse graven of dat het grafveld een laat-Romeinse fase kent. In 2005
heeft RAAP onderzoek uitgevoerd om de staat en omvang van het monument vast te stellen.381
381 Flokstra 2006.
Ten oosten van Huinen ligt het vroegmiddeleeuwse grafveld Putten-Huinerveld.382 Hier zijn
382 Ypey 1964.
120 graven aangetroffen uit de periode van de late 6e/vroege 7e eeuw tot de late 7e/vroege 8e
383 Het grafveld ligt nagenoeg op
eeuw. Het grafveld bevat zowel inhumaties als crematies.383 Direct ten zuiden van Ermelo ligt
de grens van Belvoirgebied
op de Groevenbeekse heide een grafveld waar tijdens onderzoek in 1933 meer dan 300 graven
4 en 1.
uit de 7e en 8e eeuw zijn aangetroffen.
149
Kennisagenda
Late middeleeuwen en nieuwe tijd (bijlagen map 2 kaart 8 en 9)
De late middeleeuwen onttrekken zich archeologisch gezien nog grotendeels aan onze
waarneming. Het beeld is dat de bewoning richting de randen van het Veluwemassief naar
de IJsselvallei en Gelderse Vallei verschoof en dat de functie veranderde naar houtwingebied en agrarisch gebied.384 Er bleven echter nederzettingen bestaan, zoals blijkt uit het onlangs
bij het afplaggen ontdekte middeleeuwse dorpje Reemst in de stuifzanden van de Hoge
Veluwe.385 Ook te Wolfheze is sprake van een middeleeuwse nederzetting met een oorsprong in de 9e eeuw.
Nederzettingsresten uit de late middeleeuwen zijn gevonden bij Apeldoorn-Hotel de Cantharel.386 Deze vindplaats bevindt zich aan de rand van de stuwwal op een
daluitspoelingswaaier. Er werden sporen gevonden van drie gebouwen en twee waterputten. Ook op de stuwwal bij Wageningen (de Wageningse berg) ligt een laatmiddeleeuwse
nederzetting. Er zijn sporen aangetroffen van boerderijplattegronden en een 12e eeuwse kapel met bijbehorend grafveld.
Na de middeleeuwen beheersen buitenplaatsen met grote tuinen het beeld van het
Veluwemassief. Voor zover bekend heeft archeologisch onderzoek hier geen aanvullende gegevens geleverd. Tweede Wereldoorlog
Op het Veluwemassief kunnen meerdere locaties onder de aandacht worden gebracht die in aanmerking komen voor bodemonderzoek, zoals de Ginkelse Heide die de
geschiedenisboeken is ingegaan als de landingsplaats van operatie Market Garden en ten
noordoosten daarvan het voormalige vliegveld Deelen, waar de Duitse bezetter een FLAKstelling had ingericht (Fliegerhorst Deelen).387
384 Neefjes 2006.
4.4.3 De Veluwezoom – Belvoirgebied 2
385 Van Doesburg/De Kort/
Archeologisch onderzoek – algemeen
Schreurs in prep.; Lezing Theo Spek, Stuifzandensymposium
Archeologiebalans Gelderland 1996-2006
19 maart 2010.
In de Archeologiebalans wordt de Veluwezoom aangeduid als een gebied waar tot 1996 vooral
386 Alders/Van Benthem 2008.
kleinschalige opgravingen plaatsvonden. Daarna sloeg de balans door naar niet-gravend
onderzoek met een sterke toename vanaf 2002. Slechts één opgraving uit de periode 1996-
387 Kok 2008; een groot aantal
2006 staat vermeld in Archis2. De onderzoeken hebben vooral geleid tot een toename van de
gebouwen van het complex
kennis van de perioden middeleeuwen en nieuwe tijd. Voor de prehistorie is in deze periode
Deelen heeft zeer recent
nauwelijks kenniswinst geboekt. Vooral landschappelijke kenmerken kwamen tijdens de
een wettelijk beschermde
onderzoeken aan de orde, terwijl menselijke aspecten sterk onderbelicht zijn gebleven.
status gekregen (op grond
RAAP concludeert dat, afgemeten aan de hoge archeologische verwachtingen voor het
van de Monumentenwet
gebied, de kennis nogal beperkt is. De periode laat neolithicum-midden bronstijd kenmerkt
1988). Fliegerhorst Deelen is een
zich door grafheuvels, en gegevens van de late middeleeuwen zijn vooral afkomstig van
beoogde pilot voor archeo-
onderzoek in Arnhem. De ijzertijd en Romeinse tijd onttrekken zich goeddeels aan onze
logisch onderzoek in het kader
waarneming, hoewel de schatvondsten of bewuste deposities uit laatstgenoemde periode
in het gebied wel opvallend zijn. Uit de vroege middeleeuwen zijn meerdere vindplaatsen
van het project Archeologisch
bekend, maar concrete informatie ontbreekt. Afgezien van de late middeleeuwen kan
Erfgoed van de Tweede
gesteld worden dat voor alle perioden een duidelijk beeld van nederzettingen nagenoeg
Wereldoorlog.
ontbreekt. Net als het Veluwemassief kent de Veluwezoom een rijke hoeveelheid, zichtbare
388 Willemse/Haarhuis 2008, 34-37.
resten zoals burchten, kloosters, kastelen, buitenplaatsen, landgoederen en grafheuvels. 150
Kennisagenda
De Veluwezoom kenmerkt zich als een strategisch overgangsgebied van de hoge
stuwwallen naar de laaggelegen riviervlakten van de Rijn en IJssel. Resten van (agrarische)
nederzettingen lijken zich te concentreren langs beekdalen en op de daluitspoelingswaaiers langs de hogere stuwwallen. Op deze hoogste delen van het landschap liggen vooral de prehistorische grafheuvels. De periode 2007-2010
In de periode 1 januari 2007 tot en met 31 juli 2010 zijn in Belvoirgebied 2, de Veluwezoom,
105 archeologische onderzoeken bij Archis2 aangemeld (zie bijlagen map 2 kaart 3). Deze zijn onder te verdelen in de onderzoeksoorten bureauonderzoek, booronderzoek, proefsleuven, begeleiding, opgraving en overig. De 105 archeologische onderzoeken vormen 13% van
het totale archeologische onderzoek in de vijf Belvoirgebieden die in dit rapport worden
behandeld. Belvoirgebied 2 omvat 7% van het totale oppervlak van de vijf deelgebieden en
is daarmee het kleinste Belvoirgebied van het deelgebied Veluwe. Opvallend is, net als bij
Belvoirgebied 1, de toename van archeologisch onderzoek ten opzichte van de periode 19962006 toen 69 onderzoeken werden aangemeld bij Archis2.
Evenals in de periode 1996-2006 vormt het niet-gravend vooronderzoek het grootste aandeel. De bureau- en booronderzoeken omvatten 82% van de totale hoeveelheid onderzoek in de
Veluwezoom. Het gaat om 51 booronderzoeken en 36 bureauonderzoeken. Gravend onderzoek is slechts in beperkte mate uitgevoerd. Proefsleuven (4), begeleiding (7) en opgravingen (5)
hebben tezamen een aandeel van 16% op het totale archeologische onderzoek in Belvoirgebied 2. Hierbij dient te worden opgemerkt dat vier van de vijf opgravingen plaatsvonden in de
gemeente Arnhem. Afgezien van Arnhem lijkt de kenniswinst vanuit het archeologische veldwerk tamelijk gering. De situatie van veel niet-gravend vooronderzoek maar weinig
gravend onderzoek is in de Veluwezoom eigenlijk al zo’n vijftien jaar ongewijzigd. Ook op
het gebied van synthetiserend wetenschappelijk onderzoek gebeurt, wederom afgezien van Arnhem, nauwelijks iets.
niet gravend
ps
be
op
ov
tot
1996-2006
44
5
1
1
18
69
87
4
7
5
2
105
gemiddeld per jaar 2007-juli 2010
gemiddeld per jaar
vooronderzoek 4.4 24.9
0.5 1.1
0.1 2
0.1 1.4
1.8 0.6
6.9 30
Tabel 4.2: aantallen onderzoek in Belvoirgebied 2 in de periode 1996-2010.
ps=proefsleuf, be=begeleiding, op=opgraving, ov=overig of onbekend, tot=totaal Overzicht van belangrijkste onderzoeken van de Veluwezoom
Het uitgevoerde onderzoek bestaat voor een groot deel uit bureauonderzoeken die meestal worden gecombineerd met verkennende booronderzoeken. Naast veel informatie over
de geologie geven dergelijke onderzoeken een indruk van de archeologische potentie van een gebied. Voorbeelden van dergelijke onderzoeken waarbij vindplaatsen van de vroege prehistorie tot en met de late middeleeuwen worden verondersteld zijn uitgevoerd op
de Spankerense Enk en in het plangebied Hart van Dieren.389 Ook RAAP-rapport 1071 is
een goed voorbeeld van een groot bureauonderzoek dat gecombineerd is met verkennend
389 Schuurman/Willemse 2008;
booronderzoek. Voor deze studie werden de bebouwde kommen van de gemeente Rheden in
Schuurman 2007.
kaart gebracht.390 Een ander voorbeeld is een bureauonderzoek aangevuld met karterende
390 Willemse 2005a.
boringen in plangebied Klingelbeekseweg en Hoogstedelaan te Arnhem waarbij vindplaatsen
391 Flokstra 2005.
uit de ijzertijd-Romeinse tijd en de late middeleeuwen werden aangetroffen.391 151
Kennisagenda
Onderzoek per periode Landschap
De ondergrond bestaat voornamelijk uit stuwwallen, daluitspoelingswaaiers,
sneeuwsmelwaterafzettingen, puinwaaiers, dekzandafzettingen en beekdalen.
De waaiers en smeltwaterafzettingen ontstaan aan de voet van de stuwwallen doordat de
ontdooide en met water verzadigde toplaag langs de flanken van de stuwwallen naar beneden worden afgevoerd. Doorsnijding van de stuwwal vindt plaats door smeltwaterrivieren
die zich diep insnijden in de bevroren ondergrond met als resultaat de droge dalen van
de Veluwezoom. Door het ontbreken van overvloedige vegetatie en de permafrost hebben
processen van erosie gemakkelijk invloed op het landschap. Tijdens het weichselien vindt afzetting van dekzanden plaats onder invloed van de wind en doordat het bijna geheel ontbreekt aan vegetatie.
Vroege prehistorie (bijlagen map 2 kaart 4)
De kennis van de vroege prehistorie in de Veluwezoom beperkt zich tot meldingen van losse vondsten.
Late prehistorie (bijlagen map 2 kaart 5)
Ook uit de late prehistorie zijn vele meldingen van losse vondsten voorhanden. Een
belangrijk fenomeen uit deze periode zijn de grafheuvels uit de periode laat neolithicumbronstijd zoals die ook elders in het gebied van de Veluwe te vinden zijn. In het beekdal van de Sint-Jansbeek zijn in Arnhem ter hoogte van woonwijk De Gulden Bodem bij
rioleringswerkzaamheden resten van een neolithisch nederzettingsterrein ontdekt.
Ten tijde van de samenstelling van deze kennisagenda kwamen bij Arnhem-Hoogstede
nederzettingsresten uit de bronstijd aan het licht.392 In plangebied Elsweiden te Velp is een
boerderij van het type Oss 2b of type Wachtum uit de vroege ijzertijd aangetroffen.393 Kuilen met een vroege of midden ijzertijd datering werden opgegraven ter hoogte van Rheden-
Rhederhof.394 Op de rand van de stuwwal zijn ook in de Veluwezoom enkele urnenvelden aangetroffen.395
Romeinse tijd (bijlagen map 2 kaart 6)
De Romeinse tijd onttrekt zich nagenoeg volledig aan ons zicht, met uitzondering van plangebied Elsweiden in Velp waar een plattegrond uit de midden-Romeinse tijd is
gevonden. Daarnaast werd een waterput aangetroffen die eveneens in de midden-Romeinse tijd is te dateren.396 In het plangebied Rheden-Rhedershof zou tevens sprake zijn van laatRomeinse bewoningssporen. De auteurs vermoeden dat het gaat om een boerderijerf. De
indicaties voor bewoning in de Romeinse tijd beperken zich in Arnhem voorlopig tot losse vondsten.
Vroege middeleeuwen (bijlagen map 2 kaart 7)
392 Mondelinge mededeling
Er is nagenoeg geen concrete informatie aanwezig over de vroege middeleeuwen. In
M. Defilet.
Arnhem zijn aanwijzingen voor activiteiten, maar aan het losse vondstmateriaal kunnen
393 Van Oosterhout 2010.
geen grondsporen gekoppeld worden.398 Een opmerkelijke vondst is de vroegmiddeleeuwse
394 Weterings/Van Putten 2009.
goudschat van Velp die zich momenteel in het Poesjkin-museum in Moskou bevindt.
395 Verlinde/Hulst 2010. 396 Van Oosterhout 2010.
Vermeldenswaardig zijn de waarnemingen in de onderzoeksgebieden Rozendaalsche
397 Weterings/Van Putten 2009.
Veld in Rozendaal. Bij veldverkenningen zijn meerdere langgerekte kuilen met
398 Mark/Wemerman/Van de
storthopen aangetroffen die geïnterpreteerd zijn als winningskuilen van ijzerhoudende
Venne 2009.
klapperstenen, die bestemd waren voor de uitgebreide ijzerindustrie van de Veluwe in de
152
Kennisagenda
vroege middeleeuwen.399 Het onderzoek Rheden-Rhedershof heeft eveneens aanwijzingen
opgeleverd die verband houden met de ijzerindustrie. Er werd een grote hoeveelheid
metaalslakken gevonden in combinatie met vroegmiddeleeuws aardewerk.400 Een bekend bouwwerk dat zijn oorsprong mogelijk in de vroege middeleeuwen heeft en wellicht te maken had met deze ijzerindustrie, is het aardwerk Duno bij Doorwerth.401 Late middeleeuwen en nieuwe tijd (bijlagen map 2 kaart 8 en 9)
In plangebied Elsweiden te Velp zijn laatmiddeleeuwse resten aangetroffen uit de periode 10e
399 Willemse 2005b.
-12e eeuw en de periode 14e-15e eeuw. Deze bestonden uit een greppel met bruggenhoofd, een
400 Weterings/Van Putten 2009.
spieker en drie waterputten. In het buitengebied van Arnhem zijn resten van een kartuizer-
401 Schut 2007.
en augustijnenklooster archeologisch onderzocht.402 Zoals bij de andere steden van de
402 Van Oosterhout 2010.
Veluwe is ook de geschiedenis van de stad Arnhem voornamelijk bekend uit historische
bronnen. Afgezien van enkele vondsten uit vroegere perioden zijn archeologische resten uit
403 De gemeente Arnhem
de binnenstad bekend vanaf de 11e eeuw.403 In het Musiskwartier in Arnhem zijn recentelijk
heeft voor de binnenstad
bij grootschalig onderzoek laatmiddeleeuwse boerderijplattegronden opgegraven langs de
een aparte verwachtingskaart
Sint-Jansbeek.404
laten maken waarin de bewoningsgeschiedenis
Resten uit de nieuwe tijd zijn eveneens vooral bekend uit de stad Arnhem. In de gemeente Rheden werd het Hof te Dieren archeologisch onderzocht waarbij goedbewaarde
globaal uiteen wordt gezet; zie
funderingen werd aangetroffen. Het Hof te Dieren is een belangrijke locatie in de historische
Van Genabeek 2003.
ontwikkeling van het gebied.405
404 Mark/Wemerman/Van de Venne 2009.
Tweede Wereldoorlog
Ook de Veluwezoom is tijdens de Tweede Wereldoorlog het toneel van gevechtshandelingen
405 Verhoeven 2005; interview
geweest. Archeologisch onderzoek naar het erfgoed van de Tweede Wereldoorlog heeft echter
Groothedde.
nog maar sporadisch plaatsgevonden, en binnen Belvoirgebied Veluwezoom in het geheel
406 Kok 2008. In tegenstelling
niet. Ook hier kunnen locaties onder de aandacht worden gebracht die in aanmerking komen
tot een groot deel van het
voor bodemonderzoek, bijvoorbeeld de Duitse militaire complexen ‘Teerose’; drie stellingen
complex te Deelen, dat een
op de zuidelijke Veluwezoom. Vanaf de afbraak van de Teerose-stellingen tot het heden zijn de resten van deze stellingen min of meer onaangeroerd gebleven. Bovendien zijn diverse
wettelijk beschermde status
sporen van deze militaire complexen nog zeer goed in het landschap zichtbaar. De ligging
heeft gekregen (op grond van
van de diverse overblijfselen is bekend bij enkele geïnteresseerden, maar de stellingen
de Monumentenwet 1988),
zijn nooit in kaart gebracht. Dit maakt de kans groot dat de resten van deze stellingen bij
hebben de Teerose-stellingen
natuurontwikkeling of bosbouwwerkzaamheden ongezien worden verstoord.406
deze status niet. Aanvullend
IJssellinie
staan zij tot op heden
Van archeologisch onderzoek naar IJssellinie-relicten is in Belvoirgebied Veluwezoom
slechts in beperkte mate in
geen sprake. Bij Meinerswijk en in de Rosandepolder (Arnhem) zijn nog resten aanwezig,
de belangstelling, ondanks
waaronder een pijlerdam, dijken in het landschap en kazematten met geschutskoepels van
het feit dat deze niet los
tanks uit de Tweede Wereldoorlog.407
kunnen worden gezien van Deelen als geheel. 407 Informatie Stichting de IJssellinie: http://www. ijssellinie.info/NL/index. html.
153
Kennisagenda
4.4.4 De IJsselvallei – Belvoirgebied 3 Archeologisch onderzoek – algemeen Archeologiebalans Gelderland 1996-2006
In de Archeologiebalans wordt de IJsselvallei aangeduid als een gebied waar in de periode
1996-2006 relatief weinig onderzoek heeft plaatsgevonden.408 In de praktijk valt dit nogal
mee, want er zijn in totaal 99 onderzoeken gemeld in Archis2, waarvan het gravende deel 12 proefsleuvenonderzoeken, 7 opgravingen en 3 begeleidingen omvatte die zich voornamelijk afspeelden bij de uitbreiding van woonkernen. Het grootste deel van de onderzoeken
zijn plangebieden die in het kader van bestemmingsplanwijzigingen niet-gravend zijn onderzocht. Vóór 1996 richtte het gravend onderzoek in de IJsselvallei zich vooral op monumenten als kerken, kastelen en adellijke huizen.
Prospectief booronderzoek heeft veel informatie opgeleverd over het landschap en de
archeologische potentie van het gebied. Hierbij zijn onderzoeken uitgevoerd die zich
uitstrekten over vele tientallen hectaren. Vooral de zuidelijke IJsselvallei is hierbij aan bod gekomen. Het algemene beeld dat uit de booronderzoeken naar voren kwam, was dat de IJsselvallei archeologisch veel rijker is dan tot dan toe was aangenomen.
RAAP concludeert dat vondstcomplexen uit het neolithicum, de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen nauwelijks zijn onderzocht en dat de meeste informatie beschikbaar is voor
de bronstijd, de ijzertijd en de late middeleeuwen-nieuwe tijd. Bij deze laatste periode dient overigens opgemerkt te worden dat deze vooral bekend is uit (cultuur)historisch onderzoek.
Ook in de IJsselvallei gaan gemeenten om archeologisch beleid te kunnen vaststellen over tot het inventariseren van de archeologische waarden en verwachtingen op hun grondgebied
en het samenstellen van verwachtingen- en beleidskaarten.409 De IJsselvallei kenmerkt zich als een gebied waarin water en waterhuishouding belangrijk zijn geweest. Aanvankelijk was het een bekenlandschap tussen twee stuwwallen, maar in een latere fase ging de
IJssel een grote rol spelen in de landschappelijke karakteristieken en mogelijkheden van het gebied. Door de rivier werden oude, bewoonde landschappen afgedekt of opgeruimd en ontstond tegelijkertijd een nieuw landschap dat ook weer in gebruik werd genomen. Afgedekte archeologische vindplaatsen, veranderende landschappen, waterbeheersing en ontginningen zijn karakteristiek voor de lage delen van de IJsselvallei. Op de hogere zandgronden langs de stuwwal was er vermoedelijk sprake van continue bewoning. De periode 2007-2010
In de periode 1 januari 2007 tot en met 31 juli 2010 zijn maar liefst 187 archeologische
onderzoeken in Belvoirgebied 3, de IJsselvallei, aangemeld bij Archis2 (bijlagen map 2 kaart 3). Deze zijn onder te verdelen in de onderzoeksoorten bureauonderzoek, booronderzoek, proefsleuven, begeleiding, opgraving en overig. De 187 archeologische onderzoeken
vormen 23% van het totale archeologische onderzoek in de vijf Belvoirgebieden die in dit
rapport worden behandeld. Belvoirgebied 3 omvat 22% van het totale oppervlak van de vijf Belvoirgebieden en is daarmee het op een na grootste Belvoirgebied van het deelgebied
Veluwe. In de periode 1996-2006 werden 99 onderzoeken aangemeld. Net als in de periode 1996-2006 vormt het niet-gravend vooronderzoek het grootste aandeel. De bureau- en
booronderzoeken omvatten 87% van de totale hoeveelheid onderzoek in de IJsselvallei. Het
408 Willemse/Haarhuis 2008,
gaat om 119 booronderzoeken en 44 bureauonderzoeken. Gravend onderzoek is slechts in
38-42.
zeer beperkte mate uitgevoerd. Slechts 11% is het gezamenlijke aandeel dat proefsleuven
409 Willemse/De Roode/Smal 2008.
154
Kennisagenda
(11), begeleiding (5) en opgravingen (4) hebben op het totale archeologische onderzoek in Belvoirgebied 3.
Wat betreft de kenniswinst op archeologisch gebied is de situatie ten opzichte van de
periode 1996-2006 weinig veranderd. Op landschappelijk gebied is grote winst geboekt met het onderzoek naar de IJssel, maar archeologisch gezien blijft het vooral een gebied met
potentie maar met nog weinig concreet synthetiserend onderzoek. Ook voor de IJsselvallei
geldt dat vooral op cultuurhistorisch en historisch-geografisch gebied voor de latere perioden kenniswinst is geboekt.
niet gravend
ps
be
op
ov
tot
1996-2006
56
12
3
7
21
99
163
11
5
4
4
187
gemiddeld per jaar 2007-juli 2010
gemiddeld per jaar
vooronderzoek 5.6 46.6
1.2 3.1
0.3 1.4
0.7 1.1
2.1 1.1
9.9 53.4
Tabel 4.3: aantallen onderzoek in Belvoirgebied 3 in de periode 1996-2010.
ps=proefsleuf, be=begeleiding, op=opgraving, ov=overig of onbekend, tot=totaal Overzicht van belangrijke onderzoeken van de IJsselvallei
Afgezien van wat grote prospectieve booronderzoeken heeft er nog geen groot synthetiserend onderzoek plaatsgevonden in de IJsselvallei. Het beeld is erg versnipperd en hoofdzakelijk
gebaseerd op kleine onderzoeken. Belangrijk is het landschappelijk onderzoek naar de IJssel van de universiteiten van Utrecht en Wageningen en onderzoek naar het moment waarop deze rivier noordwaarts ging stromen.410 De laatste inzichten en onderzoeken lijken te
wijzen op een ontstaan in de vroege middeleeuwen, en dat is in ieder geval later dan tot nu toe was aangenomen. Verder levert vooral (cultuur)historisch onderzoek veel informatie
op over de bewoning vanaf de middeleeuwen in het gebied. Archeologisch onderzoek vindt momenteel plaats ten zuiden van Apeldoorn bij het Regionaal Bedrijventerrein Apeldoorn Zuid, ook wel Ecofactory genoemd, dat een omvang heeft van circa 100 hectare. Er zijn tientallen steentijdvindplaatsen aangetroffen.411
Met name het besef dat de IJsselvallei archeologisch veel rijker is dan aanvankelijk
verondersteld, is een belangrijke verworvenheid van de laatste jaren. De daadwerkelijke archeologische kennis staat vooralsnog in de kinderschoenen. Onderzoek per periode Landschap412
Net als de Gelderse Vallei is de IJsselvallei een glaciaal bekken dat tot 125 m –NAP diep
is. Beide valleien zijn tijdens het saalien gevormd langs het landijsfront dat zich tot het
410 Cohen 2007; Cohen 2009a
midden van ons land uitstrekte. Naast de glaciale bekkens werd de ondergrond opgestuwd tot stuwwallen. Nog tijdens het saalien raakt het glaciale bekken deels opgevuld met
en b; Makaske/Maas/Van
smeltwaterafzettingen. Door de grote hoeveelheden smeltwater veranderen de glaciale
Smeerdijk 2008.
bekkens in meren waarin kleiige lacustroglaciale afzettingen ontstaan (formatie van
411 Mondelinge mededeling
Drenthe).
M. Parlevliet. 412 Berendsen 1997a; Berendsen
Tijdens het eemien stroomt de Rijn door het IJsselbekken richting de Noordzee en zet hierbij riviersedimenten af (Kreftenheye-formatie). In tegenstelling tot de meeste
1997b; De Mulder et al. 2003.
155
Kennisagenda
rivierafzettingen uit het eemien zijn deze in het IJsseldal op grote schaal bewaard gebleven. In het weichselien wordt dekzand (formatie van Boxtel) afgezet, waarbij in de laatste fase
ook rivierduinen ontstaan in de IJsselvallei. In de prehistorie, de Romeinse tijd en een deel
van de vroege middeleeuwen stroomde de IJssel nog niet noordwaarts. De IJsselvallei was een bekenlandschap dat richting zuiden en noorden afwaterde op de Rijn en de Vecht. Recent onderzoek heeft uitgewezen dat de IJssel rond het midden van de 8e eeuw
noordwaarts stroomde. De Berkel had oorspronkelijk een zuidelijk verloop tot Arnhem.
Bij Doesburg bevindt zich een crevassegebied. Hier zijn volgens Cohen resten van oudere
doorbraken zichtbaar: een voorstadium van de Rijn die het dal in wil stromen.413 De IJssel
werd een meanderende zandrivier en heeft zo de oudere landschappen begraven.414 Pas in de
9e eeuw was de IJssel een bevaarbare rivier.415 De IJssel heeft over een deel van de dekzanden
een pakket klei afgezet. Hierbij zijn vermoedelijk archeologische vindplaatsen verloren
gegaan door erosie. Een ander deel van de vindplaatsen is afgedekt door de kleiafzettingen. Door de slechte afwatering ontstond in laaggelegen gebieden een moerasbos. Vroege prehistorie (bijlagen map 2 kaart 4)
De oudste resten uit het laat paleolithicum en het mesolithicum liggen op de pleistocene dekzandruggen. Tijdens booronderzoek in de gemeente Voorst bij plangebied Wilp-
Achterhoek zijn bijvoorbeeld aanwijzingen gevonden voor mesolithische jachtkampjes op een dekzandrug.416
Late prehistorie (bijlagen map 2 kaart 5)
Resten uit het laat neolithicum zijn zeer zeldzaam. Door de registratie van een toevalsvondst op het Buddezand bij Twello kon vastgesteld worden wat de mogelijke potentie van het met rivierklei afgedekte oude landschap is geweest. Er werden vondsten en sporen uit het laat
neolithicum aangetroffen. Het is bijzonder dat de grondsporen nog leesbaar waren, omdat
413 Cohen 2009a en b.
grondsporen van deze ouderdom vaak volledig vervaagd (uitgeloogd) zijn.417
414 Cohen 2009a en b. 415 Groothedde 2009 met ver-
Uit de late prehistorie zijn vondsten bekend uit de bronstijd en de ijzertijd. Resten uit de
wijzingen naar onderzoeken
late bronstijd-vroege ijzertijd – en mogelijk de midden bronstijd – werden aangetroffen te
van de Universiteit Utrecht en
Apeldoorn op het Nuon-terrein. Het gaat om resten van drie huisplattegronden, bijgebouwen
de Universiteit van
en (paal)kuilen. De nederzetting is gesitueerd in het dekzandgebied dat zich bevindt tussen
Wageningen.
de kleiafzettingen van de IJssel en de hoge stuwwallen.418 Ten zuiden van Wenum in het
416 Zielman 2009.
tracé van de Kleine Fluitersweg werden resten opgegraven van gebouwplattegronden en
417 Theunissen/De Kort 2009.
kuilen uit de midden bronstijd. Er werden ook resten aangetroffen uit het neolithicum en de
418 Williams 2007.
ijzertijd.419 In de IJsselvallei zijn ook grafheuvels aangetroffen waarvan met name de op een
419 Van Doesburg/Oude Rengerink
rij liggende exemplaren tussen Epe en Niersen een opvallende verschijning zijn. Daarnaast zijn ook urnenvelden in de IJsselvallei aanwezig.420
2007 met verwijzing naar Groenewoudt/Krauwer 1995.
In Twello zijn bij het project Achter ’t Holthuis naast resten uit de Romeinse tijd ook
420 Verlinde/Hulst 2010.
vondsten en sporen uit de periode midden bronstijd-ijzertijd aangetroffen.421
421 De Wit 2003; De Wit 2006; De Wit 2008; De Wit in prep.
Romeinse tijd (bijlagen map 2 kaart 6)
Vondstcomplexen uit de Romeinse tijd zijn wel bekend maar nog nauwelijks onderzocht.
422 De Wit 2003; De Wit 2006;
Bij het project Twello-Achter ’t Holthuis zijn tien huisplattegronden, bijgebouw, een
De Wit 2008; De Wit in
hutkom, waterputten, veekralen, erfscheidingen en kuilen uit de periode 1e--3e eeuw na
prep.; http://www.voorst.nl/
Chr. ontdekt.422
smartsite.
Te Apeldoorn-Herderweg/Ooiweg zijn resten van een inheems-Romeinse nederzetting
opgegraven. Naast sporen van bewoning vormt de vondst van vier ijzerovens een aanwijzing
shtml?ch=TER&id=8363
156
Kennisagenda
voor ambachtelijke activiteiten binnen de nederzetting. De ovens betreffen zogenaamde
kuilovens, een type waarvan wordt aangenomen dat deze vanaf de 2e eeuw na Chr. tot en met de laat-Romeinse tijd in gebruik is geweest.423 Vroege middeleeuwen (bijlagen map 2 kaart 7)
Vondstcomplexen uit de vroege middeleeuwen zijn nog nauwelijks onderzocht. Ten zuiden van Wolbert zijn vondsten gedaan die duiden op een agrarische nederzetting waar ook aan metaalbewerking werd gedaan.424 Er zou ook sprake zijn van een lint van nederzettingen
van Velp tot Wilp.425 De verwachting is ook dat kleinschalige boerderijen aanwezig zijn op
hogere zandgronden langs de randen van het Veluwemassief en op de zandige oeverwallen
van de IJssel, maar dit kan nog niet door vondsten gestaafd worden. Deze jongste rivier van Nederland heeft een grote rol gespeeld bij de opkomst van de Karolingische handel en de laatmiddeleeuwse steden in de Achterhoek en op de Veluwe.426 Late middeleeuwen (bijlagen map 2 kaart 8)
De late middeleeuwen kenmerken zich door de ontginning van de natte gebieden tussen
stuwwal en de IJssel. De ontginningen werden uitgevoerd door ‘kleine’ boeren, monniken
en de adel. Vanaf de 13e eeuw werden ook de broekgebieden ontgonnen. Deze ontginningen gingen gepaard met noodzakelijke verbeteringen van de waterhuishouding zoals dijken
en watergangen. Het beeld is dat het middendeel van de IJsselvallei binnen de macht van
de monniken kwam, het noordelijke gebied rond Vorchten werd door zelfstandige boeren ter hand genomen en de zuidelijke regio was in handen van grootgrondbezitters. Voor
deze periode is historische geografie hier een belangrijke bron, meer dan resultaten van
archeologisch onderzoek. Sporen en vondsten uit de late middeleeuwen worden regelmatig aangetroffen in het IJsseldal, maar het beeld van de activiteiten wordt nog grotendeels bepaald door historische bronnen.427
Sporen uit de late middeleeuwen zijn aangetroffen te Oene-West.428 Het gaat om een deel
van een bootvormige plattegrond, en om greppels en (paal)kuilen. De ondergrond bestaat
daar uit smeltwaterafzettingen. Bij de Van Haeftenkazerne in Apeldoorn zijn uit de periode
1000-1150 twee boerderijplattegronden opgegraven van het type Gasselte B. Naast een van de
boerderijen lag een bijgebouw. Op het terrein zijn ook stenen funderingen van een schuur of een stal aangetroffen die gedateerd worden in de periode 1000-1912.429 423 Mondelinge mededeling
Nieuwe tijd (bijlagen map 2 kaart 9)
M. Parlevliet.
In de paleistuin van Paleis Het Loo zijn in 2003 opgravingen uitgevoerd waarbij fundamenten
424 Jager 2010b, 38.
van een waterwerk en rustplaatsen zijn aangetroffen.430 In de omgeving van Paleis Het Loo
425 Interview Groothedde.
zijn in hetzelfde jaar door de landelijke vereniging voor amateurarcheologen AWN resten van
veldbrandovens ontdekt. Een van de veldbrandovens is vrijgelegd. In deze ovens zijn mogelijk
426 Interview Groothedde.
bakstenen gebakken voor de 17e eeuwse bouw annex restauratie van Paleis Het Loo.
427 Zie bijvoorbeeld Keunen 2001. 428 Mooren/Van Putten 2008.
Tweede Wereldoorlog
429 Dijkstra 2001.
Archeologisch onderzoek naar resten uit deze periode staat nog in de kinderschoenen.
Het gebied is strijdtoneel geweest, waardoor heden ten dage nog resten van bunkers en
430 Bierens de Haan et al. 2009.
kazematten een lint langs de IJssel vormen. In Wenum-Wiesel (gemeente Apeldoorn) heeft
431 http://www.apeldoorn.nl/
in 2010 een archeologische begeleiding plaatsgevonden bij de berging van het wrak van een
smartsite.dws?id=161350 en
Messerschmitt, een Duits jachtvliegtuig. In navolging van de berging van het vliegtuig in
mondelinge mededeling
Wenum Wiesel, is ook bij de berging van een Amerikaanse B-17 te Apeldoorn-Kristalbad een
M. Parlevliet.
team van archeologen ingezet.431
157
Kennisagenda
IJssellinie
Aan archeologisch onderzoek naar IJssellinie-relicten wordt in Belvoirgebied IJsselvallei
pas sinds kort aandacht besteed, zoals voor het project Hoogwatergeul Veessen-Wapenveld
(Ruimte voor de Rivier).432 De zichtbare relicten betreffen onder meer een stuwcomplex ten
zuidwesten van Olst, evenals bunkers en kazematten. De relicten van de IJssellinie bevinden zich met name aan de Veluwse kant, ten westen van de IJssel.433
4.4.5 De Gelderse Vallei - Belvoirgebied 4 Archeologisch onderzoek – algemeen Archeologiebalans Gelderland 1996-2006
In de periode 1996-2006 behoort de Gelderse Vallei tot de meest intensief onderzochte
gebieden van Gelderland.434 In Archis2 zijn 9 opgravingen, 40 proefsleuvenonderzoeken en vele karteringen geregistreerd. De Gelderse Vallei is het lagere gebied tussen de Utrechtse
Heuvelrug en het Veluwemassief. Het kenmerkt zich door oost-west gerichte dekzandruggen, dekzandkopjes en gordeldekzanden langs de stuwwal. In de lagere delen kon veengroei
plaatsvinden en in de noordelijke zone bij Nijkerk en de zuidelijke zone bij Wageningen is ook klei afgezet. De Gelderse Vallei wordt vaak gezien als het overgangsgebied tussen de stuwwallen van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe.
De archeologische rijkdom van de gordeldekzanden langs de rand van de stuwwal was al
langer bekend met vindplaatsen bij Ermelo, Putten en de hele strook richting Wageningen. De lagere zones met de dekzandruggen zijn archeologisch minder bekend, maar het
potentieel van deze gebieden wordt de laatste tijd ook steeds duidelijker. Bewoning op de hogere delen is hier te verwachten in en na de steentijd. Net als bij de IJsselvallei is
de samenhang tussen en het gebruik van natte, lage delen en droge, hoge delen van het
landschap en de bewoningsdynamiek die dit teweeg brengt, een duidelijk thema voor alle perioden. In tegenstelling tot de IJsselvallei heeft er nooit een grote rivier door het gebied gelopen en is de waterhuishouding en afwatering lange tijd problematisch gebleven. Periode 2007-2010
Vanaf 1 januari 2007 tot en met 31 juli 2010 zijn in Archis2 niet minder dan 343 archeologische onderzoeken aangemeld voor Belvoirgebied 4, Gelderse Vallei (bijlagen map 2 kaart 3). Deze
343 onderzoeken vormen 42% van het totaal aantal aangemelde onderzoeken van deelgebied
Veluwe. De Gelderse Vallei omvat 21% van het totale grondgebied van de vijf Belvoirgebieden. De periode 1996-2006 leverde het eveneens respectabele aantal van 248 onderzoeksmeldingen in Archis 2 op. Het levert hetzelfde beeld op als in de andere Belvoirgebieden: een enorme
toename van archeologisch onderzoek. Op basis van bovenstaande cijfers en getallen uit het
verleden kan vastgesteld worden dat in de Gelderse Vallei verreweg het meeste archeologische veldwerk plaatsvindt en heeft gevonden.
In de periode 1996-2006 vormt het niet-gravend vooronderzoek, bestaande uit bureau- en booronderzoeken, 62% van het totaal aangemelde onderzoek. In de periode 2007-2010 is dit aandeel verder gestegen tot 81%. Relatief gezien vormt het gravend onderzoek
ook in Belvoirgebied Gelderse Vallei met 18% slechts een klein aandeel. Uit de absolute
432 Mondelinge mededeling
aantallen blijkt dat ook op gravend vlak Belvoirgebied 4 het meest dynamisch is van
M. Wispelwey.
de vijf Belvoirgebieden. Het archeologische onderzoek in de Gelderse Vallei heeft veel
433 Interview Groothedde.
gegevens opgeleverd over verschillende bewoningsfasen. Met name in de gemeenten Ede
434 Willemse/Haarhuis 2008,
en Barneveld is veel veldwerk uitgevoerd. Op synthetiserend wetenschappelijk niveau,
43-45.
158
Kennisagenda
dat het vindplaatsniveau overstijgt, gebeurt in de Gelderse Vallei net als in de andere vier Belvoirgebieden nog maar weinig.
niet gravend
ps
be
op
ov
tot
1996-2006
153
40
18
9
28
248
280
30
19
12
2
343
gemiddeld per jaar 2007-juli 2010
gemiddeld per jaar
vooronderzoek 15.3 80
4.0 8.6
1.8 5.4
0.9 3.4
2.8 0.6
24.8 98
Tabel 4.4: aantallen onderzoek in Belvoirgebied 4 in de periode 1996-2010.
ps=proefsleuf, be=begeleiding, op=opgraving, ov=overig of onbekend, tot=totaal Overzicht van belangrijke onderzoeken van de Gelderse Vallei
Vondsten zijn te verwachten vanaf het laat paleolithicum. Met name in de omgeving van Ede zijn vondsten uit het mesolithicum zeer actueel met vindplaatsen als Ede-Kernhem, Ede-
Uitvindersbuurt en Ede-Pascalstraat. Deze vindplaatsen liggen zowel op de gordeldekzanden aan de rand van de stuwwal, als op de dekzandruggen en -koppen dieper in de Vallei. Verder beperkt het zich vooral tot losse vuursteenvondsten die vaak ook nog niet goed gedateerd zijn.
Ook voor de late prehistorie levert het gebied Ede-Wageningen veel informatie op in
vergelijking met de rest van de Gelderse Vallei. Onderzoeken bij Ede (Opellaterrein, de Vallei, Manen en Concordiamolen) leverden substantiële nederzettingsresten op uit de bronstijd
en de ijzertijd. Vermeldenswaard is het materiaal uit late bronstijd en vroege ijzertijd dat
op het Opellaterrein is aangetroffen. Ook voor de Romeinse tijd is de omgeving rond Ede de
grootste informatiebron. Deze zone, direct ten noorden van de Limes, heeft al meerdere grote Romeinse nederzettingsterreinen opgeleverd. De bekendste tot nu toe zijn Ede-Bennekom en Wageningen-Geertjesweg, maar de onderzoeken Ede-Op den Berg en Ede-Veldhuizen
zijn al grotendeels uitgewerkt en zullen binnen afzienbare tijd worden gepubliceerd en veel toevoegen aan het beeld van de bewoning direct ten noorden van de Limes in de Romeinse
tijd.435 Verder noordelijk in de Gelderse Vallei is de kennis van de Romeinse tijd minimaal. Op kleine schaal zijn resten aangetroffen bij Harselaar-West, Harselaar-Zuid en Putten-
Husselerveld. Dit staat echter in geen vergelijking met de hoeveelheid data uit het zuidelijke deel van de Gelderse Vallei.
In Barneveld zijn vondsten uit de ijzertijd en middeleeuwen op grote schaal aangetroffen bij Harselaar (Zuid, De Driehoek en West). Interessant is dat het om bewoning op de hoogste
dekzandkoppen langs beeklopen in het lagere deel van de Gelderse Vallei gaat. Ander groot
onderzoek, dat zich meer op de overgang naar de stuwwal bevindt, is het onderzoek PuttenHusselerveld. Hier zijn nederzettingsresten aangetroffen die dateren van de ijzertijd tot in de late middeleeuwen. Ook bij Horst zijn door Heidinga op grote schaal resten uit de late
middeleeuwen opgegraven. Deze sluiten mogelijk aan bij nederzettingsresten uit de vroege middeleeuwen die eveneens bij Horst zijn opgegraven.
De omgeving van Nijkerk neemt een bijzondere positie in binnen de Gelderse Vallei. Hoewel
archeologisch onderzoek hier nauwelijks aan de orde is, speelt het op (cultuur)historisch vlak
435 Taayke/Peen/Vos in prep.
een grote rol. Enerzijds hebben we hier te maken met een nagenoeg intact en laagdynamisch
436 Laagdynamisch: weinig tot
ontginningslandschap, anderzijds is een deel van het oude landschap met prehistorische bewoning net als in de IJsselvallei afgedekt door latere kleiafzettingen.436
geen bodemingrepen.
159
Kennisagenda
Vanaf de late middeleeuwen is er sprake van twee stadjes in de Gelderse Vallei. Vooral over de vestingstad Wageningen is op basis van historische bronnen vrij veel bekend. Onderzoek per periode Landschap 437
De Gelderse Vallei is een glaciaal bekken tussen twee stuwwallen, de Utrechtse heuvelrug
en het Veluwemassief. Het bekken is gevormd tijdens de voorlaatste ijstijd in het saalien. Het diepste punt ligt tot op een diepte van 100 m –NAP, terwijl de hoogste toppen van
de stuwwallen een hoogte van 125 m +NAP bereiken; een hoogteverschil van 225 meter. Al tijdens het saalien is de Gelderse Vallei weer grotendeels opgevuld met sedimenten. Deze glaciolacustriene afzettingen bestaan uit fijne laagjes klei die werden afgezet in
smeltwatermeren. Naast deze afzettingen is het bekken ook nog tijdens het saalien opgevuld met glaciofluviale afzettingen (sandrs, kame-terras). Deze afzettingen werden gevormd tijdens het smelten van het landijs.
In het weichselien vult het bekken zich verder op met fluvioperiglaciale afzettingen en dekzand. Deze dekzandafzettingen zijn een belangrijk landschappelijk kenmerk in de
Gelderse Vallei. Door het ontbreken van vegetatie kon de wind deze dekzanden afzetten.
Langs de randen van de stuwwallen bevindt zich een glooiend gordeldekzandgebied dat is
ontstaan tijdens de jonge dryas (ca. 11.000-10.000 jaar geleden). De glooiing is veroorzaakt doordat de dekzanden worden afgewisseld door regen- en smeltwaterdalen, waarlangs het
water aan het oppervlak van de stuwwallen afliep toen de ondergrond bevroren was. Aan de
voet van deze dalen bevinden zich puinwaaiers van geërodeerd materiaal. Over het algemeen wordt dit gebied beschouwd als de meest ideale woonplaats tussen het (te) natte, lage deel van de Gelderse Vallei en de droge, hoge stuwwallen.
In het lage deel van de Gelderse Vallei liggen zowel paraboolvormige, langgerekte
dekzandruggen die oost-west gericht zijn als kleinere geïsoleerde dekzandkopjes. Ze zijn ontstaan in de laatste fase van het pleniglaciaal en het laatglaciaal (15.000-10.000 jaar
geleden, ouder dan allerød). In de Gelderse Vallei zijn tijdens het holoceen in de beekdalen verspoelde dekzanden afgezet. Het onregelmatige dekzandreliëf geeft de afwatering een problematisch karakter. De waterhuishouding werd evenmin bevorderd door kwelwater
van de Veluwe dat in de Gelderse Vallei aan de oppervlakte komt. Door de stijging van de zeespiegel vond veenvorming (formatie van Griendtsveen) plaats in grote delen van de Gelderse Vallei vanaf het laatweichselien en tijdens het holoceen.
Vanuit het westen tastten binnendringende getijdengeulen het veengebied aan. Door afkalving van het veen ontstond het Flevomeer dat in de 17e eeuw een binnenzee, de
Zuiderzee, werd en nog later het IJsselmeer. Aan de noordkant van de Gelderse Vallei, vooral ten noorden en westen van Nijkerk, is in de late middeleeuwen rivier- en zeeklei afgezet die grote delen van het oude landschap afdekt.
Steden en dorpen met bekende archeologische vindplaatsen, zoals Putten, Ermelo-Horst, Lunteren, Ede en Wageningen, liggen op de overgangszone van de stuwwallen van de
Veluwe naar het dekzandgebied van de Gelderse Vallei. Vooral Wageningen had vanwege zijn strategische ligging bij de Rijn een belangrijke positie in het gebied. Nijkerk, Voorthuizen,
437 Berendsen 1997a;
Scherpenzeel en Barneveld, maar ook kleinere kernen zoals Ederveen en Wekerom, liggen in
Berendsen1997b; De Mulder
het versnipperde veenontginnings- en dekzandlandschap.
et al. 2003.
160
Kennisagenda
Vroege prehistorie (bijlagen map 2 kaart 4)
Er bestaat een zeer beperkt beeld van de bewoning van de Gelderse Vallei in de vroege
prehistorie. De meeste bekende resten bestaan uit strooiingen van vuursteen. Grondsporen in de vorm van haardkuilen, paalsporen en kuilen zijn schaars, maar haardkuilen zijn wel op verschillende locaties in Ede en Barneveld aangetroffen. Organisch materiaal is slechts spaarzaam voorhanden. De oudste vondsten in de Gelderse Vallei dateren uit het laat paleolithicum.
De vuursteenvindplaatsen worden voornamelijk aangetroffen op het gordeldekzand langs de stuwwallen en op de flanken van de dekzandruggen en -kopjes nabij waterlopen. Deze vuursteenvindplaatsen zijn niet altijd goed te dateren en worden ernstig bedreigd door agrarische activiteiten. Een deel van de prehistorische bewoning in de Gelderse Vallei,
met name ten noorden en westen van Nijkerk en bij Wageningen, is afgedekt door jongere afzettingen van klei en/of veen. Er zijn wel vuursteenconcentraties bekend uit dit gebied,
maar het is onduidelijk of en in welke mate de resten in deze zone onderhevig zijn geweest aan erosieve processen.
In de zone Ede-Wageningen is onderzoek naar resten uit de steentijd (paleo-, meso-
en neolithicum) actueel. Bij recent onderzoek op de locatie Ede-Pascalstraat werden
vroegmesolithische haardkuilen (8800-7100 v.Chr.) aangetroffen op de zuidelijke flank
van een oost-west gerichte dekzandrug. De locatie ligt op de overgang van de Veluwe naar de Gelderse Vallei.438 Het onderzoek Ede-Uitvindersbuurt ligt op de directe overgang van
een oost-west gerichte dekzandrug naar het gordeldekzand; het onderzoek BennekomOpellaterrein op het gordeldekzand. De tijdens deze onderzoeken aangetroffen sporen (vondsten ontbreken) dateren uit het vroeg en midden mesolithicum en bestaan uit
haardkuilen en (paal)kuilen.439 Het onderzoek Ede-Kernhem ligt aan de oostrand van
de Gelderse Vallei op enige honderden meters van het Veluwemassief. Diverse tijdens archeologisch (voor)onderzoek aangetroffen vindplaatsen liggen op (geïsoleerde)
dekzandruggen en -koppen en in het gordeldekzand en dateren in het vroeg, midden en
laat mesolithicum en het neolithicum. De archeologische resten bestaan uit verschillende
438 Roessingh 2008.
vondstconcentraties. Daarbij konden slechts enkele grondsporen worden onderscheiden die
439 Brouwer 2009; De Leeuwe
gelijktijdig waren met deze concentraties.440 In Ede zijn tevens veel losse vondsten gedaan.441
2008.
Ook rond Barneveld zijn vondsten en sporen uit de vroege prehistorie bekend, zoals
440 Tops 2008.
haardkuilen en artefacten die gevonden werden bij de aanleg van een waterleiding ten
441 Een bekende vondst is de
zuiden van Harselaar. Bij Harselaar-West zijn mesolithische resten aangetroffen.443 Ter
ei-vormige La Hoguette-pot,
hoogte van de riolering Hoornweg en Bloemendaallaan beperken deze zich tot losse vondsten
aangetroffen in een depressie
die mogelijk in het mesolithicum of neolithicum gedateerd kunnen worden. Het gebied
kenmerkt zich landschappelijk door dekzandruggen en -kopjes waarlangs beken lopen.444 Bij
op de vindplaats Ede-
Voorthuizen-Zeumeren zijn losse vondsten gedaan waarvan evenmin duidelijk is of ze een
Frankeneng, zie Schut 1988 en
mesolithische of neolithische datering hebben.445
Brounen/Drenth/Schut 2010. 442 Van Doesburg/Oude
Late prehistorie (bijlagen map 2 kaart 5)
Net als in de andere Belvoirgebieden zijn grafheuvels en celtic fields constante elementen in
Rengerink 2007.
het onderzoek naar de late prehistorie. Het laat neolithicum onttrekt zich net als de vroege
443 De Ruiter 2011.
prehistorie, afgezien van de vele losse vondsten, nog grotendeels aan onze waarneming;
444 De Groot 2007.
het kenmerkt zich vooral door vuursteenconcentraties en haardkuilen, zoals bij Ede-
445 Van der Linden 2007.
Uitvindersbuurt.446 Vanaf de bronstijd is meer informatie over de bewoning in de Gelderse
446 Brouwer 2009.
Vallei voor handen.
161
Kennisagenda
Substantiële grondsporen kennen we vanaf de bronstijd. Zo is er bij Ede-Concordiamolen
sprake van boerderijplattegronden uit de vroege en midden bronstijd.447 Bij Ede-Opellaterrein zijn zelfs twee erven met verschillende boerderijplattegronden uit de midden bronstijd
herkend. Bij deze gebouwen horen bijgebouwen in de vorm van opslagstructuren. Ook uit
de late bronstijd-vroege ijzertijd zijn enkele kleinere structuren en sporen van waterputten, (paal)kuilen en silo’s opgegraven.448 Paalsporen en kuilen uit de late bronstijd of ijzertijd
zijn aangetroffen bij de opgraving Wageningen-Kolkakkerweg, maar er werd geen structuur in herkend.449 Ook bij Wageningen-Rooseveltweg zijn enkele bronstijd-(paal)kuilen
aangetroffen.450 Bij de opgraving Ede-Op den Berg is een midden bronstijd plattegrond
opgegraven en bij Ede-Rietkampen een plattegrond die vermoedelijk ook uit de bronstijd dateert.451
Het beeld van de bronstijd is nog zeer beperkt, maar de bewoning lijkt zich vooral op de
gordeldekzanden langs de oostelijk stuwwal te concentreren. Vindplaatsen in het lagere gebied van de dekzandruggen zijn vooralsnog niet bekend.
Uit de ijzertijd zijn veel resten bekend uit zowel de gordeldekzanden als de dekzandruggen. Het Ede-Opellaterrein leverde twee middenijzertijd plattegronden op van het type Haps.452
447 Williams 2009.
Een huisplattegrond uit de vroege ijzertijd en twee huizen van het type Haps zijn bekend
448 De Leeuwe 2008.
van de locatie Ede-Bedrijventerrein de Vallei (dekzandrug van Maanen). Daarnaast werden
449 Van der Weerden/Wemerman
spiekers, bijgebouwen, waterputten, kuilen en paalkuilen aangetroffen die dateren uit de
2009.
ijzertijd. Het terrein werd in gebruik genomen in de vroege ijzertijd en weer verlaten voor het
450 Wijsenbeek/Opbroek/
eind van de midden ijzertijd.453 Onderzoek op een aangrenzend gelegen terrein leverde nog
Beckerman 2009.
eens plattegronden op van zeven huizen. Deze worden gedateerd van de vroege of midden
451 Interview Hulst; uit het
ijzertijd tot en met de late ijzertijd. De huizen kwamen overeen met huizen van het type
neolithicum en de brons-
Hijken, Haps en Oss-Ussen 5A. Ook spiekers, bijgebouwen en kuilen waren op het terrein
tijd zijn verschillende waar-
aanwezig. De resten van de ijzertijd nederzetting Ede-Bedrijventerrein de Vallei liggen op
nemingen gedaan in het
de flank van een dekzandrug circa 500 m ten westen van de stuwwal.454 Opmerkelijk is de
centrum van Ede door
verschuiving van de bewoning gedurende de ijzertijd van oost (hoger en droger) naar west
de heer E. Zuurdeeg.
(lager en natter) op de dekzandrug.
Deze zijn opgenomen op de verwachtingskaart van de
Te Ede-Rietkampen zijn twee plattegronden uit de ijzertijd opgegraven die nog niet zijn
gemeente.
gepubliceerd.455 Op de dekzandrug Frankeneng, enkele honderden meters noordelijker, zijn
452 De Leeuwe 2008.
sporen van een crematiegrafveld aangetroffen uit de ijzertijd. Mogelijk is er een verband
453 Van der Heiden 2002.
tussen aangetroffen bewoningssporen en het grafveld. Daarnaast zijn op diverse andere
454 Bijlsma/Schrijer 2003.
locaties in de gemeente Ede (bijvoorbeeld Lunteren, Wekerom,456 Parklaan, Zandlaan, Ede-
455 Het gaat o.a. om het
Centrum) en Wageningen (bijvoorbeeld Churchillweg) losse huisplattegronden, crematies en
Mr. Gerbrandypark en Prof.
andere sporen uit de ijzertijd teruggevonden.
Oudpark in de wijk Riet kampen. Hiervan zijn
Op een dekzandrug is bij het project Barneveld-riolering Hoornweg-Bloemendaallaan
interne rapporten gemaakt
eveneens een mogelijke plattegrond van het type Haps aangetroffen, en ook resten van
bij de gemeente Ede door
spiekers en palenrijen. Het complex heeft een datering in de midden en/of late ijzertijd.457
P. Beekhuyzen. In deze rapporten gaat het met name
Groot vlakdekkend onderzoek heeft plaatsgevonden in Barneveld-Harselaar-Zuid langs de
om waterputten.
Wencopperweg. Bij ontgrondingen zijn daar de resten van nederzettingen uit de ijzertijd en
456 Van Klaveren 1984.
de middeleeuwen vrijgelegd.458 Op basis van deze bevindingen is op aangrenzende terreinen
457 De Groot 2007.
in plangebied Harselaar-Zuid een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.459 De resultaten laten
458 Brouwer/Veenstra 2003;
een vele hectaren groot nederzettingsterrein zien op dekzandruggen aan weerszijden van
Oude Rengerink 2004a.
de Wencopperweg. De nederzettingsresten dateren uit de midden en/of late ijzertijd en
459 Oude Rengerink 2004b.
omvatten huisplaatsen met bijbehorende erven. Zeer bijzonder is de aanwezigheid van een grafveld dat gelijktijdig is met de nederzettingsresten. Op het aangrenzende plangebied
460 Oude Rengerink 2005.
162
Kennisagenda
Harselaar-de Driehoek is eveneens een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Bij dit onderzoek zijn resten uit de ijzertijd aangetroffen. Er is een wetenschappelijk kader opgesteld
voor de aangrenzende plangebieden Harselaar-Zuid en Harselaar-de Driehoek.461 Recent
onderzoek bij Harselaar-West heeft eveneens resten opgeleverd uit de ijzertijd. Het gaat om plattegronden van boerderijen en bijgebouwen.
De omgeving van Barneveld en de omgeving van Ede hebben veel resten uit de ijzertijd
opgeleverd. Het lijken vergelijkbare gebieden, hoewel het beeld van Ede door bebouwing in de periode 1985-2000 gefragmenteerder is. Gebruik van dezelfde gronden in latere perioden heeft vermoedelijk ook de nodige schade aan de ijzertijdresten toegebracht.
Een bekend onderzoek met ijzertijdresten is Putten-Husselerveld. Deze resten liggen op het
gordeldekzandgebied ten westen van de stuwwallen, op de overgang naar de Gelderse Vallei. 462
Er zijn vier plattegronden opgegraven die aan de late ijzertijd konden worden toegewezen.
Deze passen volgens de auteurs in de huistypologie zoals die door Huijts is opgesteld.463 Aan
de hand van drie bij elkaar liggende huizen uit verschillende fasen refereren ze aan de grotere plaatsvastheid van de bewoning ten opzichte van het algemene beeld van de zwervende erven dat bestaat van de midden ijzertijd.
Uit de Gelderse Vallei zijn verschillende urnenvelden bekend uit de periode late bronstijdvroege ijzertijd.464
Romeinse tijd (bijlagen map 3 kaart 6)
De kennis over de Romeinse tijd in de Gelderse Vallei is onevenwichtig te noemen. Er
moet een onderscheid gemaakt worden tussen de zuidelijke zone bij Ede, Bennekom en
Wageningen in de nabijheid van de Romeinse rijksgrens en de rest van de Gelderse Vallei. Een bekende vindplaats is de nederzetting Bennekom met resten uit de midden- en laat-
Romeinse periode op circa 5 kilometer ten noorden van de Limes.465 De nederzetting ligt op
het gordeldekzand in het overgangsgebied van de hoge stuwwal naar de lager gelegen vallei. De nederzetting was bewoond van de 2e eeuw tot in de vroege 5e eeuw. Er zijn resten van
woonstalhuizen, spiekers, bijgebouwen, waterputten en ijzerwinning gevonden. Op stapel
461 Doesburg/Groenewoudt 2004.
staat een publicatie over twee andere grote nederzettingen uit de midden- en laat-Romeinse tijd.466 De opgravingen Ede-Veldhuizen467 en Ede-Op den Berg zijn grotendeels uitgewerkt
462 Blom/Van Waveren 2005;
en zullen bij publicatie een enorme kennistoename teweegbrengen voor het zuidelijke deel
De Wit/Bergsma 2007.
van de Gelderse Vallei, nabij de Limes. Het gaat hierbij, naast honderden plattegronden
463 Huijts 1992.
van structuren zoals boerderijen, spiekers en bijgebouwen, ook om nieuwe informatie over
464 Verlinde/Hulst 2010.
ijzerbewerking. Verder zal een belangrijke bijdrage worden geleverd aan de typologie van het
465 Van Es/Miedema/Wynia 1985;
Rijn-Wezer-Germaans aardewerk dat in de typologie van Von Uslar past.468 De publicatie zal
tevens nieuw licht werpen op de interactie tussen Germanen en Romeinen in de grenszone.
Van Es/Sarfatij/Woltering 1988, 164-166.
Ook kleiner opgegraven delen van vindplaatsen in de regio Ede, Bennekom en Wageningen
466 Taayke/Peen/Vos in prep.
dragen bij aan de kennis van de Romeinse tijd. Zo zijn bij Ede-Uitvindersbuurt eveneens
467 Zie ook Van Es 1968, Van Es
nederzettingsresten uit de laat-Romeinse tijd gevonden.469 Het gaat om twee huizen en
andere nederzettingssporen zoals spiekers, waterputten, (paal)kuilen en greppels. Enkele
1969 en Van Es 1971.
grondsporen, een houtskoolmeiler, een crematiegraf, een enorme watervoorziening
468 Taayke 1999.
(waterput met steiger) en een stukje kringgreppel, uit de periode late ijzertijd-vroeg-
469 Brouwer 2009.
Romeinse tijd zijn opgegraven bij Ede-Opellaterrein.470 Een nagenoeg compleet erf uit
470 De Leeuwe 2008.
de 1e of 2e eeuw werd opgegraven aan de Pascalstraat in Ede. Het onderzoek leverde
471 Roessingh 2008.
een huisplattegrond, enkele spiekers, kuilen en een waterput op.471 Op de locatie van
163
Kennisagenda
het Merovingische rijengrafveld in Wageningen-Diedenweg/Geertjesweg zijn ook
bewoningsresten van een inheemse Romeinse nederzetting met grafveld (laat-Romeinse
tijd) teruggevonden. In Ede zijn tot slot ook crematies (grafveldlocaties) uit de Romeinse tijd bekend.
Meer noordwaarts de Gelderse Vallei in, is de informatie over de Romeinse tijd zeer schaars. Putten-Husselerveld, op het gordeldekzand, leverde een plattegrond uit de vroeg-Romeinse tijd op. Harselaar-West is een locatie op een dekzandrug in het lage deel van de Gelderse
Vallei.472 Er zijn verschillende vindplaatsen aangetroffen uit de Romeinse tijd. Het betreft in
ieder geval sporen van een huisplattegrond, een spieker en (paal)kuilen. Bij Harselaar-Zuid is een plattegrond gedocumenteerd die mogelijk uit de laat-Romeinse tijd dateert.473 Vroege middeleeuwen (bijlagen map 2 kaart 7)
Uit het deel van de Gelderse Vallei met dekzandruggen zijn nauwelijks vroegmiddeleeuwse vondsten bekend. Bij Ermelo-Horst-Noord zijn op een dekzandrug nederzettingssporen
en -vondsten uit de periode 8e tot 13e eeuw aangetroffen. Er zijn greppels, (paal)kuilen en
waterputten opgegraven. De onderzoekers vermoeden dat het mogelijk om een voorganger
van een nederzetting gaat, die Heidinga in de jaren zeventig van de vorige eeuw in de directe omgeving heeft opgegraven en die dateert uit de 11e-12e eeuw.474
Van het gordeldekzand langs de stuwwal is vooral de opgraving Putten-Husselerveld bekend. Hier werden elf woonstalhuizen aangetroffen die grotendeels vergelijkbaar zijn met huizen van het type Odoorn C en Kootwijk 2, die dateren uit de tweede helft van de 8e eeuw en
de vroege 9e eeuw.475 Een plattegrond komt overeen met het type Odoorn A en Kootwijk 4
en stamt uit de 6e eeuw.476 Naast huisplattegronden werden ook resten van hutkommen,
spiekers, waterputten en waterkuilen aangetroffen. De nederzetting wordt voor deze periode omschreven als een eenvoudige boerengemeenschap.
Bij Wageningen-Kolkakkerweg ligt op het gordeldekzand een deel van een gebouwtje dat mogelijk uit de vroege middeleeuwen dateert.477 Ede-Uitvindersbuurt leverde de resten
op van een waterput en twee waterkuilen.478 Het grafveld van Wageningen-Diedenweg/ Geertjesweg omvat 1000 graven uit de periode eind 4e tot de 9e eeuw. Momenteel
vinden in het kader van Odyssee verschillende grootschalige onderzoeken plaats naar
472 De Boer/Warning 2007;
vroegmiddeleeuwse grafvelden, waarvan de Veluwse grafvelden overigens geen deel
Brouwer/Kalisvaart 2008.
uitmaken.479
473 Oude Rengerink 2004a. 474 Brouwer 2007 met verwijzing
Late middeleeuwen en nieuwe tijd (bijlagen map 2 kaart 8 en 9)
naar Heidinga 1979.
Ook de kennis van de late middeleeuwen in de Gelderse Vallei is vooralsnog beperkt,
475 Huijts 1992; Heidinga 1987.
maar wel groter dan die van de vroege middeleeuwen. Zo heeft Putten-Husselerveld,
476 Blom/Van Waveren 2005.
langs de rand van de Gelderse Vallei, naast bewoning uit de ijzertijd-Romeinse tijd en
477 Van der Weerden/Wemerman
vroege middeleeuwen, ook bewoning uit de late middeleeuwen opgeleverd. Er wordt
2009.
geconstateerd dat de laatmiddeleeuwse bewoning ten opzichte van de vroegere perioden
verschuift naar lagere delen van het landschap, tussen akker- en weidegronden in. In de
478 Brouwer 2009.
gordel Lunteren-Wageningen lijkt dit beeld overigens hetzelfde. In vroegere perioden liggen
479 Bijvoorbeeld in Rhenen en
de huizen nog op de hogere delen tussen de akkers. Tevens merkt men op dat de huizen
door de UvA in Zuid-Nederland.
plaatsvaster worden ten opzichte van de vroege middeleeuwen. Nieuwe huizen worden op
Het onderzoek naar het vroeg-
dezelfde plaats opgetrokken als hun voorgangers.480 Er werden negen plattegronden van
middeleeuwse grafveld van
structuren aangetroffen waarvan er aan drie een woonfunctie kon worden toegewezen. De
Wijchen is onlangs afgerond
plattegronden komen overeen met plattegronden van het type Gasselte B en C.481 Te Putten-
(Heeren/Hazenberg 2010).
Husselerveld bestaat een bewoningscontinuïteit van de vroege naar de late middeleeuwen tot
480 Blom/Van Waveren 2005.
in de vroege 12e eeuw.
481 Waterbolk/Harsema 1979.
164
Kennisagenda
Bij Horst is in de jaren zeventig door Heidinga een deel van een 11e-12e eeuwse nederzetting opgegraven op de westelijke flank van een dekzandrug. Er zijn resten aangetroffen van
huizen, bijgebouwen en waterputten, maar ook van een weg bestaande uit karrensporen.482 In plangebied Harselaar-Zuid is bij ontgrondingswerkzaamheden een 11e eeuws erf
aangetroffen.483 Daarnaast zijn bij een proefsleuvenonderzoek sporen uit de 13e eeuw
aangetroffen en de resten van een 14e-eeuws erf.484 In plangebied Harselaar-de Driehoek,
direct ten oosten van Harselaar-Zuid, heeft RAAP een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd waarbij sporen uit de late middeleeuwen ontbreken.485 In Harselaar-West zijn tijdens proefsleuvenonderzoek op verschillende locaties wel resten uit de late middeleeuwen
aangetroffen.486 De middeleeuwse resten liggen op dekzandruggen in het lage deel van
de Gelderse Vallei. Bijzonder zijn de overblijfselen van een middeleeuwse landweer
met doorgang die vermoedelijk uit de 14e-15e eeuw dateert; een periode waaruit maar
weinig archeologische resten bekend zijn. De landweer bestaat uit verschillende greppels waartussen een aarden wal lag.
Meer sporen uit de late middeleeuwen zijn aangetroffen bij proefsleuvenonderzoek op
482 Heidinga 1979.
een dekzandrug ter hoogte van Voorthuizen, even ten noorden van Harselaar. Het gaat
483 Brouwer/Veenstra 2003.
om resten van drie gebouwen, waarvan er één als boerderij van het type Gasselte B kon
484 Oude Rengerink 2004b.
worden geïnterpreteerd. Verder zijn bijgebouwen, waterputten en greppels aangetroffen.
485 Oude Rengerink 2005.
De resten worden gedateerd van de 10e tot de 12e eeuw.487 Bij het onderzoek Wageningen-
486 Brouwer/Kalisvaart 2008.
Kolkakkerweg werd een deel van een bootvormige plattegrond aangetroffen.488 Bij het
onderzoek Wageningen-Churchillweg een complete plattegrond (Gasselte B). Recentelijk
487 Van der Linden 2007.
proefsleuvenonderzoek binnen een aardwerk bij Appel heeft bewoningsresten opgeleverd
488 Van der Weerden/Wemerman
vanaf de 10e of 11e eeuw. Het gaat onder andere om boerderijen, een hutkom en een
2009.
waterput.489
489 Van Doesburg et al. 2008;
Van de 14e en 15e eeuw is archeologisch vrijwel niets bekend. De archeologie van de
Van Oosterhout 2010.
middeleeuwen en de nieuwe tijd kan niet los gezien worden van historisch(-geografisch)
490 Bijvoorbeeld de omgeving
onderzoek. Historische kennis over zaken als bezitsverhoudingen (graafschap Hamaland,
Bennekom-Wageningen is
hof van Appel, hof van Voorthuizen, kapittel St.-Jan, Kemna, bisdom Paderborn, abdij
door de aanwezigheid van de
van Elten, abdij van Werden, graaf van Gelre), de aanspraken van Gelre en het Sticht op
Wageningen UR historisch-
elkaars grensgebied, de ontwikkeling van (vesting)steden als Wageningen en Nijkerk,
waterstaatkundige werken, ontginningen en verkavelingen worden in rapportages nog
geografisch goed onderzocht.
nauwelijks aan archeologische gegevens gekoppeld, of de archeologische weerslag ervan is
Wel archeologisch onderzocht,
nog nauwelijks onderzocht.490
zijn verschillende historische boerderijen in de omgeving
Een goed voorbeeld van een dergelijk gebied in de Gelderse Vallei is de polder Arkemheen.
Dit gebied is historisch beter bekend dan archeologisch.491 Het archeologisch onderzoek in
van Barneveld: Blanckens-
het gebied beperkt zich tot onderzoek in de jaren zeventig waarbij twee 12e tot 15e eeuwse
goed, Wixelaar, Groot en
terpjes zijn onderzocht en opgravingen plaatsvonden in de stadskern van Nijkerk. Het
Klein Veller en Klein
gebied is nooit herverkaveld en grootschalige ingrepen bleven achterwege. Arkemheen is
Harselaar, mondelinge
een laagdynamisch gebied waar Malta-archeologie nauwelijks aan de orde is, maar waar wel
mededeling P. Schut.
uitgebreid historisch onderzoek plaatsvindt en heeft plaatsgevonden.
491 Polder Arkemheen behoort tot het nationaal landschap Arkemheen-Eemland. Zie ook Belvédère-gebied 6.40 Nijkerk-Arkemheen.
165
Kennisagenda
4.4.6 Het Randmeergebied – Belvoirgebied 5 Archeologisch onderzoek – algemeen Archeologiebalans Gelderland 1996-2006
In het Randmeergebied zijn in de periode 1996-2006 als gravend onderzoek 6
proefsleuvenonderzoeken, 5 opgravingen en 15 begeleidingen gemeld bij Archis.492 Het
merendeel van het aangemelde archeologische onderzoek bestaat echter uit niet-gravende onderzoeken. De archeologische kennis van het Randmeergebied mag dan ook voor
alle perioden en thema’s als laag worden beschouwd. Dit geldt in principe ook voor de
steden Elburg en Harderwijk. De kennis die er is, is veelal gebaseerd op landschappelijk, cultuurhistorisch en historisch-geografisch onderzoek.
Karakteristiek voor het gebied is de relatie tot Flevo/Almere/Zuiderzee en de consequenties die de natte omstandigheden hadden voor de bewoning in de verschillende perioden. Door veenvorming zijn prehistorische vindplaatsen in de lagere zones vermoedelijk afgedekt.
Over de prehistorie is eigenlijk nauwelijks iets bekend. Ook de Romeinse tijd onttrekt zich
volledig aan onze waarneming. De middeleeuwen kenmerken zich door ontginningen en de rol die de steden Elburg en Harderwijk spelen in internationale handelsnetwerken. Periode 2007-2010
Van 1 januari 2007 tot en met 31 juli 2010 zijn 77 archeologische onderzoeken in Archis2
aangemeld voor Belvoirgebied 5, het Randmeergebied (zie bijlage 3: Overzicht van de soorten onderzoek in deelgebied ‘De Veluwe’ in de periode 2007-2010). Deze 77 onderzoeken vormen 9% van het totaal aangemelde onderzoek in de vijf Belvoirgebieden voor deze periode.
Belvoirgebied 5 omvat 8% van de totale omvang van de vijf gebieden. De periode 1996-2006
leverde 67 onderzoeksmeldingen in Archis 2 op. Het verschil ten opzichte van de periode 20072010 is minder groot dan in de andere Belvoirgebieden.
In de periode 1996-2006 vormt het niet-gravend vooronderzoek, bestaande uit bureau- en
booronderzoeken, 67% van het totaal aangemelde onderzoek. In de periode 2007-2010 is dit aandeel gestegen tot 85%. Het gaat om 52 booronderzoeken en 14 bureauonderzoeken. Het
gravend onderzoek vormt slechts een klein aandeel met 11%. Er zijn twee begeleidingen, vier opgravingen en drie proefsleuvenonderzoeken uitgevoerd in de laatste drieënhalf jaar. Een
groot deel van de opgravingen vond plaats in stedelijke context. Daarnaast heeft onderzoek in het kader van de Hanzelijn eveneens voor aanzienlijke kenniswinst gezorgd.
niet gravend
ps
be
op
ov
tot
1996-2006
45
8
1
3
10
67
66
3
2
4
2
77
gemiddeld per jaar 2007-juli 2010
gemiddeld per jaar
vooronderzoek 4.5 18.9
0.8 0.9
0.1 0.6
Tabel 4.5: aantallen onderzoek in Belvoirgebied 5 in de periode 1996-2010.
492 Willemse/Haarhuis 2008,
ps=proefsleuf, be=begeleiding, op=opgraving, ov=overig of onbekend, tot=totaal
46-49.
166
Kennisagenda
0.3 1.1
1
0.6
6.7 22
Overzicht van belangrijke onderzoeken van het Randmeergebied
Het onderzoek van de polder Oosterwolde heeft veel kennis opgeleverd maar voornamelijk uit historische hoek en niet vanuit de archeologie.493 Net als de polder Arkemheen in de
Gelderse Vallei is het een weinig dynamisch gebied waar nauwelijks bodemverstoringen
plaatsvinden. Omvangrijk gravend onderzoek met veel kenniswinst voor de prehistorie heeft plaatsgevonden in de omgeving van Hattemerbroek. In het kader van de Hanzelijn en de
aanleg van bedrijventerreinen hebben hier grootschalige opgravingen plaatsgevonden die prehistorische resten hebben opgeleverd vanaf het laat paleolithicum.494 Onderzoek per periode Landschap495
Het Randmeergebied is een smalle strook die ingeklemd ligt tussen het Veluwemassief
en de voormalige Zuiderzee. De ondergrond bestaat uit smelwaterafzettingen en (gordel)
dekzanden. Als gevolg van de stijgende zeespiegel kon tijdens het holoceen op grote schaal
veenvorming plaatsvinden op de pleistocene zandgronden. Door inbraken van de zee werden gaten geslagen in het veen. De smalle verbindingen met de zee slibden weer dicht maar
in het veen bleven meren bestaan. Door erosie, veroorzaakt door stormvloeden, konden de
meren zich uitbreiden. De Romeinen noemden deze zoetwatermeren Flevo. Rond het begin
van de jaartelling lag langs de lijn Harderwijk-Elburg-Hattem een uitgestrekt laagveengebied met aan de noordwestzijde het Flevomeer en aan de zuidoostzijde de gordeldekzandgronden die aansloten op de stuwwallen. In het veengebied lagen langgerekte, oost-west gerichte dekzandruggen. Gedurende de middeleeuwen breidde het meer zich uit tot het brakke Almere, waarbij de veengebieden langs de kust steeds verder afbrokkelden. Rond 1500
ontstond een open verbinding met de Waddenzee en de Noordzee en werd het milieu zout.
Vanaf dat moment is sprake van de Zuiderzee. Vanuit het merengebied en de IJssel is ook klei afgezet op het veen.
Vroege en late prehistorie (bijlagen map 2 kaart 4 en 5)
De prehistorie staat vooral in het teken van toenemende vernatting, afdekking en mogelijk ook erosie van het oude dekzandlandschap. Tot voor kort was hier, afgezien van wat
493 Keunen discussiedag
meldingen, weinig over bekend behalve dan dat eventuele resten goed bewaard zouden
Apeldoorn 25 maart 2010.
moeten zijn. Uitgebreid onderzoek in de omgeving van Hattemerbroek, in het kader van
de Hanzelijn en de aanleg van bedrijventerreinen, heeft veel informatie opgeleverd over de
494 Hamburg discussiedag
aard van de prehistorische resten.496 Paleogeografische reconstructies hebben aangetoond
Apeldoorn 25 maart 2010.
dat vanaf circa 5300 v.Chr. de vernatting van het gebied heeft ingezet. Er werden verdronken
495 Berendsen 1997a;
dekzandruggen aangetroffen waarvan de toppen en de flanken de archeologische resten
Berendsen1997b; De Mulder et
bevatten.
al. 2003; Keunen discussiedag
De vroegste resten in het tracé van de Hanzelijn dateren uit het laat paleolithicum en bestaan
Apeldoorn 25 maart 2010;
uit vuursteenconcentraties. Deze resten bevonden zich in de schone C-horizont, dus op een
Hamburg discussiedag
dieper niveau dan de jongere resten. Dergelijke concentraties zijn door hun diepteligging
Apeldoorn 25 maart 2010.
en omvang moeilijk te traceren. Uit het mesolithicum zijn veel resten aangetroffen. Op
496 Hamburg/Knippenberg
de noordwestelijke flanken van dekzandruggen zijn honderden haardkuilen gevonden die
mogelijk gebruikt zijn bij de productie van pek en teer uit berken- en dennenhout. De kuilen
2006; Tol 2006; Lohof/Alders
omvatten een tijdspanne van ongeveer 2000 jaar. Er zijn geen resten van mesolithische
2006; Hamburg discussiedag
nederzettingen gevonden. Uit het laat neolithicum dateert een trechterbekerpalissade met
Apeldoorn 25 maart 2010;
een doorsnede van 110 meter. Daarnaast zijn uit het laat neolithicum inhumatiegraven
Lohof/Hamburg/Flamman
aangetroffen. Een grote nederzetting, bestaande uit meerdere boerderijen, kon gedateerd worden in de midden bronstijd. Ter hoogte van de bedrijventerreinen zijn sporen
2011.
167
Kennisagenda
aangetroffen die in het laatn eolithicum, midden bronstijd en late bronstijd zijn gedateerd. Het gaat om kuilen, paalkuilen en staakrijen.
Met de vondsten rond Hattemerbroek wordt een flinke tip van de sluier opgelicht over de
prehistorische bewoning in het noordoostelijke Randmeergebied. Bijzonder van deze locaties zijn de begraven bodems met redelijk intacte vondstlagen waarin vuursteen, natuursteen en aardewerk aanwezig zijn. Verder beperken vondsten in het Randmeergebied zich tot meldingen van prehistorisch materiaal op de gordeldekzanden. Romeinse tijd (bijlagen map 2 kaart 6)
Uit deze periode zijn slechts losse vondsten bekend uit het gebied. Middeleeuwen en nieuwe tijd (bijlagen map 2 kaart 7, 8 en 9)
Middeleeuwse gegevens zijn in het Randmeergebied gering, tenminste vanuit archeologisch oogpunt bekeken. De bestaande kennis komt vooral voort uit historisch onderzoek en is nog nauwelijks gestaafd door archeologische onderzoeken. Een mooi voorbeeld hiervan is de polder Oosterwolde, waar historisch onderzoek is verricht naar de bewoning en
ontginning van het gebied vanaf de vroege middeleeuwen.497 Van de vroege middeleeuwen
zijn oorkonden bekend, maar de bijbehorende plaatsen op de veenkussens en zandgronden zijn nog niet gevonden. Vanaf de late middeleeuwen vindt planmatige ontginning door
stroken- of slagenverkaveling plaats vanuit het noordwesten. De basis van deze ontginning is inmiddels verloren gegaan door de golfslag van het Almere. Er kan een beeld worden
geschetst van zomer- en winterdijken door het dalende maaiveld en bewoning op terpen. In
de polder Oosterwolde is tot dusver geen archeologisch onderzoek verricht. Van de mogelijke prehistorische resten onder het veen is niets bekend.
Dezelfde situatie geldt voor de steden Harderwijk, Hattem en Elburg in het gebied.
De voormalige Hanzestad Harderwijk is vermoedelijk geleidelijk gegroeid vanuit een
kleinschalige nederzetting, terwijl Elburg planmatig in één keer is neergezet door de
landsheer. Hun ligging aan de Zuiderzeekust bood deze steden gelegenheid om in de late
middeleeuwen een bepalende rol te spelen in het handelsverkeer. De archeologische kennis van deze steden beperkt zich vooralsnog tot speldenprikjes, maar levert mooie resultaten
op.498 Bij Nunspeet aan de Weversweg is op het gordeldekzand langs de stuwwal een deel
van een gebouwplattegrond uit de 12e-13e eeuw gevonden. Het gaat om een rechthoekige structuur bestaande uit twee evenwijdige rijen paalkuilen.499
4.5 Onderzoekslacunes, kenniskansen en onderzoeksthema’s
4.5.1 Inleiding Op basis van de huidige stand van onderzoek in de voorgaande hoofdstukken zijn kennis- en onderzoekslacunes inzichtelijk geworden. Deze lacunes spelen een belangrijke rol bij het
497 Keunen discussiedag Apeldoorn
formuleren van relevante thema’s en vragen voor toekomstig archeologisch onderzoek.
25 maart 2010.
Na paragraaf 4.5.2, waarin de onderzoekslacunes worden gedefinieerd, volgt paragraaf
498 Wispelwey discussiedag
4.5.3 met hoofdthema’s voor archeologisch onderzoek. Hierbij is het maken van keuzes
Apeldoorn 25 maart 2010;
onvermijdelijk, met als logisch gevolg het onvermeld laten van andere interessante, zinvolle
Schabbink 2010.
thema’s.
499 Williams 2008.
168
Kennisagenda
4.5.2 Onderzoekslacunes De grootste onderzoekslacune, die voor alle perioden en de gehele Veluwe geldt, is dat er tot op heden slechts in een beperkt aantal zones en in beperkte mate archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Waar wel archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden zijn de
datasets bovendien nauwelijks synthetiserend onderzocht; noch vanuit perioden, noch vanuit materiaalcategorieën. Dit wordt door nagenoeg alle geïnterviewde specialisten bevestigd. Feitelijk kan op dit moment op micro- noch op macroniveau een sluitend
diachroon verhaal van de Veluwe worden geschetst. Dat geldt niet alleen voor de landschapsen vegetatieontwikkeling, maar ook voor de bewoningsgeschiedenis. Dit heeft geleid tot het
beeld dat de Veluwe een lege zone is geweest. Dat beeld kan echter niet bevestigd worden: er is eerder sprake van dat wij tot nu toe niet weten hoe de mensen toen geleefd hebben.
Juist omdat het onderzoek tot op heden een beeld laat zien van de Veluwe als ‘zandeiland’
dat werd beïnvloed door zowel Noord- als Zuid-Nederlandse culturen en (tegelijkertijd) eigen tradities had, zijn deze witte vlekken niet in te vullen door aannames die gelden voor eerder genoemde invloedssferen.
Van cruciaal belang is dan ook het vergaren van basiskennis op grond van eigen datasets
voor de Veluwe, voor zowel de bewoningsgeschiedenis als de landschappelijke ontwikkeling. Beide zijn, mede door het reliëfrijke gebied, nauw met elkaar verbonden. Aanvullend heeft
elk Belvoirgebied eigen regionale lacunes, die allemaal naadloos aansluiten bij bovenstaande onderzoekslacunes. Samenvattend levert dit de volgende beelden op. Belvoirgebied 1 – het Veluwemassief
Voor Belvoirgebied 1, het Veluwemassief, geldt specifiek dat over de landschaps- en
vegetatieontwikkeling nauwelijks gefundeerde uitspraken gedaan kunnen worden. Een van de oorzaken hiervoor is het ontbreken van vroegprehistorische sites op het Veluwemassief;
vindplaatsen bevinden zich over het algemeen langs de randen van de stuwwal. De vraag is of deze situering alleen door erosie is veroorzaakt. Aanvullend ontbreekt een beeld van het
neolithiseringsproces alsmede de trechterbekerperiode. Van nederzettingen die te koppelen
zijn aan de grafheuvels is nauwelijks sprake. Nederzettingen en grafvelden uit de bronstijd, ijzertijd en Romeinse tijd zijn nauwelijks bekend. Er zijn enkele vroegmiddeleeuwse
grafvelden bekend, maar bijbehorende nederzettingen ontbreken over het algemeen. De late middeleeuwen onttrekken zich archeologisch gezien ook nog grotendeels aan
onze waarneming – nederzettingen die gekoppeld kunnen worden aan de ijzerindustrie
zijn vooralsnog zeldzaam. Of dit komt doordat zij door zand zijn overstoven, dient nader
onderzocht te worden. Dat zandverstuivingen invloed hebben gehad op de middeleeuwse bewoning, of juist andersom, is bekend uit onder andere Kootwijk, Oud-Reemst en Wolfheze.
Belvoirgebied 2 – de Veluwezoom
Voor Belvoirgebied 2, de Veluwezoom, geldt dat de archeologische kennis voor nagenoeg
alle perioden en thema’s als laag mag worden beschouwd. Uit de prehistorie zijn, afgezien van de grafheuvels, hoofdzakelijk losse vondsten bekend. De Romeinse tijd onttrekt zich
volledig aan het zicht, met uitzondering van enkele huisplattegronden afkomstig van één en dezelfde opgraving. Archeologisch gezien ontbreken concrete aanwijzingen voor de vroege middeleeuwen. Uit de late middeleeuwen zijn slechts enkele huisplattegronden en resten van steenbouw bekend, eveneens aangetroffen op slechts één locatie.
169
Kennisagenda
Belvoirgebied 3 – de IJsselvallei
Voor Belvoirgebied 3, de IJsselvallei, geldt dat – afgezien van wat grote prospectieve
booronderzoeken – nog geen groot synthetiserend onderzoek heeft plaatsgevonden. Het beeld is erg versnipperd en vooral gebaseerd op kleine onderzoeken. De daadwerkelijke archeologische kennis staat vooralsnog in de kinderschoenen. RAAP concludeert dat
vondstcomplexen uit het neolithicum, de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen
mondjesmaat zijn onderzocht en dat qua informatie de meeste data beschikbaar zijn voor
de bronstijd, de ijzertijd en de late middeleeuwen-nieuwe tijd.500 Sporen en vondsten uit de late middeleeuwen worden regelmatig aangetroffen in het IJsseldal, maar het beeld van de activiteiten wordt nog grotendeels bepaald door historische bronnen.501 Belvoirgebied 4 – de Gelderse Vallei
In Belvoirgebied 4, de Gelderse Vallei, heeft naar verhouding het meeste archeologische onderzoek op de Veluwe plaatsgevonden door uitbreidingen van steden en dorpen zoals
Ede, Barneveld en Bennekom. Van de Gelderse Vallei bestaat een zeer beperkt beeld van de bewoning in de vroege prehistorie. De meeste bekende resten bestaan uit strooiingen van
vuursteen. Grondsporen in de vorm van haardplaatsen, paalsporen en kuilen zijn schaars. Ook organisch materiaal is slechts spaarzaam voorhanden. Het neolithicum onttrekt zich
net als de vroege prehistorie, afgezien van de vele losse vondsten, nog grotendeels aan onze waarneming. Resten uit deze periode zijn dus zeldzaam. Vanaf de bronstijd en ijzertijd
is meer informatie over de bewoning in de Gelderse Vallei voorhanden. Het beeld van de bronstijd is nog wel beperkt, maar de bewoning lijkt zich vooral op het gordeldekzand langs de oostelijke stuwwal te concentreren. Vindplaatsen in het lagere gebied van de dekzandruggen zijn nog niet bekend.
De kennis over de Romeinse tijd in de Gelderse Vallei is onevenwichtig te noemen.
Vondstcomplexen uit deze tijd zijn wel bekend maar nog niet goed onderzocht of uitgewerkt. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de zuidelijke zone bij Ede, Bennekom en
Wageningen in de nabijheid van de Romeinse rijksgrens, en de rest van de Gelderse Vallei. Meer noordwaarts de Gelderse Vallei in, is de informatie over de Romeinse tijd schaars.
Voorbeelden zijn Putten-Husselerveld in het hoge dekzandgebied, dat een plattegrond uit de vroeg-Romeinse tijd opleverde, en Harselaar-West, een vindplaats op een dekzandrug in het lage deel van de Gelderse Vallei.502
Vondstcomplexen uit de vroege middeleeuwen zijn nog nauwelijks onderzocht. Uit het lage deel van de Gelderse Vallei zijn amper vroegmiddeleeuwse vondsten bekend. Ook de kennis van de late middeleeuwen in de Gelderse Vallei is beperkt, maar wel groter dan die van de vroege middeleeuwen. Echter, de laatmiddeleeuwse kennis berust vooral op historische bronnen. Vanaf de 14e-15e eeuw is archeologisch vrijwel niets bekend. De archeologie van de middeleeuwen en de nieuwe tijd kan niet los gezien worden van historisch(-
geografisch) onderzoek. Ook historische kennis over bezitsverhoudingen van graven en hoven, de ontwikkeling van steden/dorpen, waterstaatkundige werken, ontginningen en verkavelingen worden in rapportages nog nauwelijks aan archeologische gegevens gekoppeld, of de archeologische weerslag ervan is maar zelden onderzocht. Belvoirgebied 5 – het Randmeergebied
Voor Belvoirgebied 5, het Randmeergebied, geldt dat de archeologische kennis voor alle
perioden en thema’s overwegend als laag mag worden ingeschat. Dit geldt in mindere mate
500 Willemse/Haarhuis 2008.
ook voor de steden Elburg en Harderwijk. De bestaande actuele kennis is voornamelijk
501 Zie bijvoorbeeld Keunen 2001.
gebaseerd op landschappelijk en (cultuur)historisch onderzoek. Uitzondering hierop vormt
502 Brouwer/Kalisvaart 2008.
170
Kennisagenda
het archeologisch onderzoek te Hattemerbroek, waar resten uit de vroege en late prehistorie over een areaal van enkele hectaren is onderzocht.
4.5.3 Kenniskansen en onderzoeksthema’s In deze paragraaf worden – mede op basis van de kennis en het advies van de geraadpleegde specialisten – relevante aanwijzingen en aandachtspunten gegeven op het gebied van methoden, technieken en (hulp)wetenschappen die van belang zijn voor de
operationalisering van het beantwoorden van de onderzoeksvragen en/of die van aanvullende waarde kunnen zijn voor het archeologische onderzoek van de Veluwe. Een divers scala aan onderwerpen kan een rol spelen bij het invullen van de lacunes in kennis over de Veluwe. Uitwerken en synthetiseren oud onderzoek Alle specialisten en kenners die benaderd zijn voor deze archeologische kennisagenda gaven aan dat een enorme kenniswinst is te boeken door het uitwerken en synthetiseren van oud niet-gepubliceerd onderzoek. Daarnaast kan bestudering van de vele losse vondsten die op
de Veluwe gedaan zijn tot nieuwe inzichten leiden. Voor de implementatie van het verdrag
van Malta vond in sommige gebieden nauwelijks archeologisch onderzoek plaats en hebben alleen of vooral amateurarcheologen en AWN-ers een schat aan informatie verzameld. Het
ontsluiten en in samenhang beschrijven en inventariseren van de collecties van de Gelderse Archeologische Stichting (GAS) en amateurarcheologen, aangevuld met hun kennis van de lokale archeologie, kan een wezenlijke bijdrage leveren. De amateurarcheologen hebben veelal hun eigen collecties al grotendeels in kaart gebracht, maar het (synthetiserende) verhaal erbij ontbreekt nog vaak.
Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)
Bestudering van het AHN kan, zeker bij de Veluwe met zijn vele zichtbare resten, veel informatie opleveren.503 Deze bron heeft onder meer nieuwe celtic fields, grafheuvels
en schansen aan het licht gebracht. Aanvullend kan de omvang van reeds bekende celtic
fields of de loop van oude wegen nauwkeuriger bepaald worden. Ook kan via AHN-studie informatie worden verzameld over de verspreiding en ligging van de diverse soorten
archeologische en cultuurhistorische relicten. In het kader van het provinciale project Bodemvisie heeft archeologiebureau ADC in opdracht van de provincie Gelderland het
503 Inmiddels is voor grote delen
onderzoek ‘Kwaliteit van Onderop’ uitgevoerd. Hierbij is het AHN van de provincie bewerkt,
van Nederland het AHN-2
zodat het bestand gebiedsdekkend te analyseren valt. Tijdens dit onderzoek zijn bepaalde gebieden eruit gelicht en nader onderzocht op cultuurhistorische aspecten.504
beschikbaar. 504 Van der Zee/Zuidhoff/
Een ander voorbeeld van gebruik van het AHN is de ontdekking van een aantal schansen aan
De Boer 2009. Het AHN is
de westzijde van de IJssel, zoals de Bronsbergenschans bij Cortenoever en de Leuvenheimse
raadpleegbaar op de bodem-
Schans bij Spaansweerd. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog hadden de Spanjaarden de hele
atlas van de provincie
Veluwe in handen. De IJssel fungeerde als Rijksgracht. In de periode 1572-1629 lag het front in het IJsseldal en was het dal het terrein van Engelsen, Spanjaarden en Staatsen. De schansen
Gelderland: http://
zijn in opdracht van Maurits en later Frederik Hendrik aangelegd. De verschuiving van de
ags.prvgld.nl/gld.atlas/
linie dient nader in kaart gebracht te worden, het AHN kan hier een belangrijke rol spelen.
(S(pfqmrsaxddwzz355n0buo5v5))/
Default.aspx?
Essen en plaggendekken
applicatie=bodematlas.
In NAR 34 wordt een uitgebreid overzicht gegeven van essenlandschappen en plaggendekken in Nederland.505 Ook het Midden-Nederlands zandgebied wordt als aparte regio
505 Van Doesburg et al. 2007.
171
Kennisagenda
behandeld.506 Binnen deze regio vallen de gebieden Gelderse Vallei en de Veluwe. Uitgebreid worden de verschillende aspecten van de plaggen- en esdekken beschreven. Er wordt
geconstateerd dat in Midden-Nederland onderzoek naar de genese van deze dekken nog
weinig is uitgevoerd. Archeologische (systematisch zeven) en palynologische gegevens van de dekken zijn slechts in beperkte mate beschikbaar. Vermoedelijk ligt het begin van het ontstaan van de dekken in het Midden-Nederlands zandgebied in de 15e-16e eeuw, maar
deze datering is nog onzeker. Veel als ‘enkeerdgrond’ geclassificeerde bodems in de Gelderse Vallei (met name de regio Lunteren-Barneveld) betreffen relatief jonge (18e-19e eeuw), met
dikke pakketten zand (bezandingslagen) opgehoogde podzolgronden en beekeerdgronden. De archeologische potentie van deze zones staat ter discussie.
In verband met prospectiemethoden wordt gewezen en ingegaan op de specifieke voor- en nadelen van kartering, boor- en proefsleuvenonderzoek.507 Er wordt benadrukt dat het
van belang is dat “de methoden en technieken ingezet moeten die het meest geschikt zijn om in een specifieke situatie te ontdekken wat er naar verwachting aanwezig is. Hierbij
moet uiteraard rekening worden gehouden met omstandigheden die de bruikbaarheid van specifieke methoden beperken of uitsluiten, zoals het eerder genoemde ontbreken van een archeologische ‘vuile’ overgangslaag in de basis van het plaggendek”.
Er moet dus de juiste onderzoeksmethode worden gekozen die gebaseerd is op een
gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel. Op grond van de cijfers over het soort archeologisch onderzoek in paragraaf 4.3, kan de vraag gesteld worden of dit in de
behandelde Belvoirgebieden wel het geval is. Wellicht wordt in het kader van de AMZ-cyclus
te vaak en te gemakkelijk gekozen voor booronderzoek bij essen, waar proefsleuvenonderzoek mogelijk meer op zijn plaats zou zijn. De sporen en structuren uit de bronstijd (en later)
bepalen vaak de veldmethodiek, waardoor de vroegprehistorische component, vaak alleen aanwezig in de vorm van vondstmateriaal, niet op een methodologische, passende wijze wordt gedocumenteerd. Bij afgedekte landschappen zoals plaggenbodems dient het
veldwerkgedeelte van inventariserend onderzoek normaal gesproken te beginnen met een vorm van fysisch-geografisch booronderzoek om grip te krijgen op het paleolandschap en
het landschapsarcheologisch perspectief. Bij het operationaliseren van de archeologische
onderzoeksvragen zijn vervolgens de prospectiekenmerken van de verwachte archeologische resten van belang. Zoals bekend, vragen vuursteenvindplaatsen een wezenlijk andere aanpak, maar de prospectie ervan kan wel in een proefsleuvenonderzoek worden geïntegreerd.508
Plagwerkzaamheden
Bij plaggen wordt de bovenste grondlaag met begroeiing verwijderd, waarbij de afgestoken
506 Van Doesburg/Oude Rengerink
zode van een gras- of heideveld de bewuste plag is. Tegenwoordig is het plaggen een
2007, 105-128.
beheermaatregel, die veelal machinaal gebeurt, met als doel de vegetatie te verjongen of
507 Deeben/Van Doesburg/
stuifzanden te creëren. Door het afplaggen verdwijnt de onnatuurlijk verrijkte of vervuilde
Groenewoudt 2007, 15-16.
strooisellaag en wordt de grond veel armer aan voedingsstoffen, waardoor specifieke
508 Het gaat te ver om hier in te
plantensoorten opnieuw tot ontwikkeling kunnen komen. Als dieper geplagd wordt
gaan op de technische
dan de zode dik is, is er sprake van afgraven en noemt men het ontgronden. Die grens
aspecten, daarvoor verwijzen
luistert voor archeologie nauw en in de meeste gevallen zal het plaggen zelf de ondergrond
we naar NAR 34.
al dermate roeren dat het een (geleidelijke) bedreiging voor eventuele archeologische
509 Een eerste aanzet tot een
resten vormt. Te plaggen gebieden dienen dan ook conform de AMZ-cyclus onderzocht te
archeologisch stappenplan bij
worden, waarbij men bij archeologische waarden kan streven naar behoud in situ door
plaggen voor terreinbeheerders
alternatieve beheermaatregelen zoals begrazing, bemaaien en het periodiek verwijderen van
is opgesteld door Van
uitgezaaide boompjes.509 Bovenstaande impliceert dat het vergroten van de archeologische
Kimmenaede 1992.
bewustwording bij terreinbeherende instanties, provincie en gemeenten, noodzakelijk is.
172
Kennisagenda
Multidisciplinair onderzoek
Tijdens de discussiedag en door alle geïnterviewden werd aangegeven dat vanuit verwante wetenschappelijke disciplines veel kennis kan worden verworven. Het gaat hierbij
om disciplines als cultuurhistorisch onderzoek, historisch-geografisch onderzoek,
toponiemenonderzoek en analyse en georeferentie van historisch kaartmateriaal. Vooral
voor de periode vanaf de 14e eeuw, maar ook al eerder, kunnen we stellen dat archeologisch onderzoek niet leidend maar juist volgend is bij de beeldvorming van het verleden. Dit wordt onderschreven door het beeld dat voortkomt uit hoofdstuk 2. Er kon nauwelijks archeologische informatie worden gevonden over deze periode.
Het eerste grote multidisciplinaire onderzoek van de Veluwe is in de jaren zeventig van de vorige eeuw verricht onder leiding van S.M. van Houten de Lange. Dit resulteerde in de
510 Vervloet 1977.
publicatie ‘Rapport van het Veluwe-onderzoek; een onderzoek van natuur, landschap en cultuurhistorie ten behoeve van de ruimtelijke ordening en het recreatiebeleid’ met een
511 Dit onderzoek omvat tevens
bijdrage over de cultuurhistorie.510
het onderzoek naar de erosie
De laatste jaren is sprake van een opkomst van multidisciplinair, synthetiserend onderzoek
van de stuwwal in de laatste
dat van groot belang is voor de invulling van de landschaps- en bewoningsgeschiedenis op
ijstijd en de vorming van
de Veluwe. Ter illustratie volgen enkele voorbeelden om de diversiteit in soort onderzoek en
afspoelingswaaiers aan de
onderzoeksinstelling aan te geven:
- Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR): bodemkundig onderzoek van celtic
voet van de stuwwal in het
fields.
IJsseldal, vooral in de periode
- Universiteit Utrecht, Faculteit der Geowetenschappen: verbeteren ouderdomscontrole van
50.000-15.000 jaar geleden,
de landschapsontwikkelingen in het IJsseldal.511
in afwezigheid van de Rijn
Positief is dat de onderzoekers van verwante wetenschappen zich op hun beurt bewust zijn
in dit dal – van belang voor het
van de waarde van archeologisch onderzoek. Integraal onderzoek is van belang voor de
late en midden paleolithicum
Veluwe. Een proactieve houding ten aanzien van deze onderzoeken en het betrekken van
tot aan de nieuwe tijd. Naast
de resultaten bij de archeologische onderzoeken is een vereiste om een diachroon verhaal
het IJsseldal onderzoekt de
van de Veluwe te kunnen vertellen. Niet altijd is duidelijk welke archeologische waarde een
Universiteit Utrecht de dalen
buurwetenschap voor het onderzoek kan hebben; hier valt nog veel te winnen. Van belang is dat men bij de plannen voor een archeologisch onderzoek altijd bewust en actief stilstaat bij
langs de zuid- en zuidoostrand
het nut en de noodzaak van het betrekken van verwante disciplines.
van de Veluwe om de over stromingsgeschiedenis van
Synthetiseren bureau- en booronderzoeken
de jongste 5000 jaar van de
Het leeuwendeel van het archeologisch onderzoek op de Veluwe bestaat uit bureau- en booronderzoek. Deze onderzoeken schetsen een gedetailleerd beeld van de geologie,
Rijn te ontrafelen – van belang
geomorfologie, archeologie en het historische grondgebruik van het desbetreffende
voor de bronstijd en jongere
plangebied. Door de gegevens en conclusies van deze op zichzelf staande onderzoeken te
perioden. Op de Veluwe zelf,
synthetiseren, kan de informatie benut worden voor andere onderzoeken, en een bijdrage
buiten het rivierdeltagebied,
leveren aan de beeldvorming van het verleden van een regio.
vindt onderzoek plaats naar de stuwwalvorming en
smeltwaterafwatering in de voorlaatste ijstijd – van be-
lang voor vroeg en midden paleolithicum, lokaal bekend in stuwwalontsluitingen (mededeling K. Cohen, Universiteit Utrecht).
173
Kennisagenda
4.6 Provinciale parels en ruwe diamanten 4.6.1 Inleiding In paragraaf 2.1 is de beleidsroute naar de totstandkoming van de parels en ruwe diamanten al kort uiteengezet. Op basis van zeven criteria (gemeenteoverstijgend, gaafheid,
zeldzaamheid, verwachtingswaarde, zichtbaarheid, ensemblewaarde en PR-waarde) zijn
binnen de Belvoirgebieden kleinere gebieden onderscheiden, waarbinnen archeologische
resten aanwezig zijn die ofwel de Belvoir-identiteiten versterken en ondersteunen of juist
hiervan afwijken: de gebieden van potentieel provinciaal belang (de ruwe diamanten) en de gebieden van provinciaal belang (de parels). In deze paragraaf wordt nader op de gebieden ingegaan.
Bij de start van het project Provinciale Kennisagenda Gelderland-Veluwe golden conform het Provinciaal Beleidskader Archeologie – Interim kader 2009-2012 de volgende uitgangspunten voor de parels en ruwe diamanten (zie paragrafen 2.2 en 2.3):
- in de agenda worden op de parels toegesneden locatiespecifieke onderzoeksvragen opgenomen;
- tijdens het proces van de totstandkoming van de kennisagenda dient een nadere begrenzing van parels en ruwe diamanten bepaald te worden.
Locatiespecifieke onderzoeksvragen
Ten tijde van het opstellen van de beleidspiramide stonden de precieze inhoudelijke doelen
met betrekking tot de parels nog niet vast, te meer daar deze gevormd worden in een proces van samenwerking en uitwerking tussen provincie en gemeenten. Tijdens het in kaart
brengen van de stand van onderzoek in het kader van deze kennisagenda, werd duidelijk
dat het leeuwendeel van de parels en ruwe diamanten overwegend die terreinen betreffen
waar vaak al spraakmakend onderzoek is verricht. Deze gebieden staan in schril contrast met zones die landschappelijk nagenoeg gelijk zijn, maar waarvan nauwelijks archeologische
informatie bekend is. Tijdens de Discussiedag in maart 2010 bleek dat onder de deelnemers (bedrijfsarcheologen, gemeentearcheologen, regioarcheologen en rijksarcheologen)
mede hierdoor nauwelijks draagvlak was voor een dominante rol van deze gebieden in de kennisagenda. Hierdoor is een spanningsveld ontstaan bij het nader vormgeven van het gebiedsgerichte beleid van de provincie Gelderland met betrekking tot het inhoudelijke onderzoek.
Uiteindelijk zijn vijf thema’s geformuleerd die de basis vormen voor het vergroten van de
archeologische kennis van de Veluwe in de komende jaren. Hiervan zijn de meeste op elke
parel van toepassing. Besloten is om geen aanvullende locatiespecifieke onderzoeksvragen
op te nemen, omdat de noodzaak tot het vergaren van datasets met gebiedseigen kennis (zie paragraaf 4.5.3 als eerste onderzoeksthema) voor de gehele Veluwe nu nog te groot is. In de wetenschap dat op de Veluwe regio- en gemeentearcheologen gebiedsdekkend actief zijn, met als gevolg een zich doorlopend verdiepende kennis van een specifiek gebied, ligt een
verfijning van onderzoeksvragen door hen voor de hand. Door de programmatische afspraken tussen provincie en gemeente kan de provincie hier desgewenst concreet op sturen, maar wij willen de provincie adviseren om met name op het synthetiserende niveau daarboven
– (archeo-) regionaal, provinciaal – in te zetten omdat daar nog veel te winnen valt. Vooral
op dat niveau kan de provincie het initiatief nemen en het proces van beeldvorming van het verleden vanuit een weidser verband ondersteunen. In een latere fase kan de balans van de
kenniswinst met betrekking tot de onderzoeksthema’s worden opgemaakt en kunnen in een
174
Kennisagenda
volgende versie van de kennisagenda voor de Veluwe indien wenselijk wel locatiespecifieke onderzoeksvragen worden opgenomen.
Nadere begrenzing parels en ruwe diamanten
Tijdens het proces van de totstandkoming van de kennisagenda voor de Veluwe diende
een nadere begrenzing van parels en ruwe diamanten bepaald te worden. Op basis van de
onderzoeken en literatuur die conform de onderzoeksopdracht geraadpleegd zijn, is, indien van toepassing, per parel en ruwe diamant een suggestie opgenomen (zie bijlagen map 2 kaart 10).
4.6.2
Parels en diamanten per subregio Eerst worden de kwaliteiten en eigenschappen van de parels en ruwe diamanten en van de Belvoirgebieden waarin zij liggen weergegeven conform de beschrijving in het Provinciaal Beleidskader Archeologie. Aanvullend volgt onze aanbeveling voor het gebied op basis
van het literatuuronderzoek, de discussiedag en de interviews. Het verdient aanbeveling
om tegelijk met de onderzoeksthema’s te zijner tijd ook de grenzen van de parels en ruwe diamanten te evalueren.
Hieraan voorafgaand willen wij een suggestie doen ten aanzien van het onderscheid tussen parel en ruwe diamant. Een ruwe diamant is een potentiële parel, maar het omslagpunt is
onvoldoende gedefinieerd. Als we de balans opmaken van het onderzoek en de potentie van de gebieden, dan lijkt het ons zinvol om geen onderscheid meer te maken tussen een ruwe
diamant en een parel en derhalve de ruwe diamanten op te schalen tot parel. Dit maakt de rol van de provincie helder en eenduidig, en inzet en financiën kunnen nauwkeuriger bepaald worden. Aanvullend kan de onderzoekslijn breder worden ingezet. Belvoirgebied 1: het Veluwemassief
Belvoir-identiteitsdragers: stokoud boerenland; wingewest; functioneel leeg;
doorgangsgebied ‘transit’. Het Veluwemassief is tijdens de voorlaatste ijstijd (300.000-
100.000 v.Chr.) ontstaan en is daarna altijd een hoog en droog ‘eiland’ geweest omgeven
door drassige vlaktes. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, is het gebied in allerlei perioden bewoond en gebruikt geweest. Parel 4: Ermelo, Uddel, Kootwijk
In parel 4 zijn allerlei relicten van bewoning en gebruik terug te vinden: van grafheuvels
uit het laat neolithicum en de bronstijd tot akkercomplexen (celtic fields) uit de ijzertijd,
ijzerwinning (ijzerkuilen en slakkenhopen) vanaf de Romeinse tijd en nederzettingssporen uit de vroege middeleeuwen (Kootwijk). Daarnaast zijn er enkele bijzondere vindplaatsen aangetroffen zoals een Romeins Marskamp bij Ermelo, een aardwerk uit de 11e eeuw (de
Hunneschans) aan het Uddelermeer, bundels karrensporen en zelfs vier Hessenwegen die eeuwenoude routes aangeven. Het provinciale kenmerk van de parel luidt: ‘Een stokoud landschap met zichtbare overblijfselen van wonen, werken en reizen’. Advies:
Parel 4 bevat een aantal archeologisch hoogtepunten van de Veluwe. De potentie voor
kenniswinst vanuit dit gebied is daarom groot. De combinatie met parel 5 en ruwe diamant
21 (mits opgewaardeerd tot parel) kan de basis vormen voor synthetiserend onderzoek aan de westkant van de Veluwe. Een aanbeveling zou zijn om deze parel aan de noordwestkant uit
175
Kennisagenda
te breiden met Putten en Horst zodat ook de onderzoeken (Husselerveld, vroegmiddeleeuwse grafvelden, Horst) kunnen worden betrokken bij het synthetiserend onderzoek. Daarnaast
ligt een uitbreiding in noordwaartse richting met Harderwijk en omgeving ook voor de hand. Ruwe diamant 20: noord van Apeldoorn, zuid van Epe, kern Vaassen
In ruwe diamant 20 zijn allerlei relicten van bewoning en gebruik terug te vinden: grafheuvels uit het laat neolithicum en de bronstijd in een bijzondere lineaire
structuur, veel akkercomplexen (celtic fields) uit de ijzertijd en een typisch middeleeuws
ontginningslandschap. Onderscheid ten opzichte van parel 4 is het ontbreken van specifieke vindplaatsen zoals het Romeinse marskamp en de Hunneschans. De kans bestaat wel dat
dit soort ‘parels’ binnen dit gebied gevonden worden. Het provinciale kenmerk van de ruwe diamant luidt: ‘Een stokoud landschap met zichtbare overblijfselen van wonen en werken’. Advies:
Om kennis te activeren zou deze ruwe diamant, zoals eerder aangegeven, opgewaardeerd moeten worden naar parel. De begrenzing aan de noordzijde van de stad Apeldoorn lijkt enigszins kunstmatig. Vooral de randen van de stedelijke bebouwing kennen een hoge
dynamiek waar veel archeologische kenniswinst te behalen valt. Hierbij valt bijvoorbeeld
ook te denken aan het plangebied van het Regionaal Bedrijventerrein Apeldoorn Zuid aan de zuidoostkant van Apeldoorn.
Belvoirgebied 2: de Veluwezoom
Belvoir-identiteitsdragers: strategische ligging; rijke bewoningsgeschiedenis/ parklandschap.
De zuidelijke Veluwezoom is in het verleden altijd een aantrekkelijke vestigingslocatie
geweest vanwege de ligging op de overgang van de hoge stuwwal naar de lager gelegen
rivier (zogenaamde gradiëntzone) met een afwisselend natuurlijk aanbod en een unieke strategische positie.
Parel 6: Renkum-Arnhem-Wolfheze
In parel 6 zijn dankzij de unieke ligging als overgangszone van hoge naar lage gronden
diverse bewoningssporen aangetroffen, waaronder grafheuvels uit laat neolithicum en bronstijd, nederzettingen uit allerlei perioden en diverse klooster- en kasteelterreinen.
Bijzondere vindplaatsen zijn onder andere het 11e eeuwse verdwenen dorp Oud-Wolfheze,
het middeleeuwse aardwerk de Duno bij kasteel Doorwerth en de vestingstad Arnhem. Het
provinciale kenmerk van de parel luidt: ‘Een gradiëntenlandschap met bewoningssporen in een ongeschonden omgeving’. Advies:
Indien opwaardering van ruwe diamant 21 tot parel daadwerkelijk een optie is, strekt het tot aanbeveling om de twee gebieden samen te trekken tot één parelgebied. De verschillende
overgangsgebieden, Rijnzone versus Gelderse Vallei en hun relatie tot het Veluwemassief,
kunnen verrassende inzichten opleveren over de bewoningsgeschiedenis van het gebied. Bij
dit gebied zou ook een deel van ruwe diamant 22, ten noorden van de Rijn, getrokken moeten worden. Daarmee wordt ook deels de onlogische vorm van ruwe diamant 22 aangepast. Parel 13: Ellecom-Rheden-Middachten en Doesburg
In parel 13 is het in allerlei perioden aantrekkelijk geweest om te wonen vanwege het rijke aanbod van natuurlijke bronnen. Sporen hiervan zijn onder andere op de Spankerense
Enk aangetroffen. Het nu nog zichtbare landschap is vanaf de middeleeuwen ingericht.
176
Kennisagenda
Belangrijk hierbij is dat de stedelijke expansie naar het platteland verantwoordelijk is voor de inrichting als parklandschap. De aanwezige beken, die vanaf de stuwwal naar beneden stromen, worden dankzij het verval benut voor de aandrijving van watermolens. Door
deze energiebron heeft dit gebied zich kunnen ontwikkelen tot rijk parklandschap met kastelen en buitenplaatsen. Op een strategische plek aan de IJssel is het van oorsprong
12e eeuwse kasteel Middachten met het omringende landgoed gebouwd. Op de rivierduin
van Doesburg zijn de oudste bewoningsresten bekend en hier ontwikkelt zich uiteindelijk in de 13e eeuw ook de middeleeuwse stad. Deze wordt in 1400 lid van het verbond van
Hanzesteden en maakt een bloeitijd door. Vanaf de 16e eeuw vervalt de handelsstad tot een kleine marktplaats waar een groot deel van de inwoners van landbouw en veeteelt leeft.
Het provinciale kenmerk van deze parel luidt: ‘Een rijk landschap met strategisch gebruik van natuurlijke bronnen en een bloeiende Hanzestad langs de IJssel met een lange (voor) geschiedenis’. Advies:
Het noordwestelijke deel van parel 13 is bosgebied (Nationaal Park Veluwezoom) waar geen of nauwelijks ontwikkelingen plaatsvinden. Er zijn geen archeologische data bekend uit
deze zone. Het advies is dan ook om dit gebied te laten vervallen. Als alternatieve begrenzing zou de parel doorgetrokken kunnen worden richting parel 14. Op zijn beurt zou parel 14 aan de noordkant uitgebreid kunnen worden richting Wilp en Twello. Op deze manier ontstaat een samenhangend gebied langs de IJssel waarin ook de vertakking van de Rijn en de stad Doesburg zijn opgenomen.
In de zo ontstane parel worden de komende jaren grootschalige ingrepen verwacht. Op de
eerste plaats is dat de uitbreiding van Zutphen op de westoever middels het bouwen van een nieuwe woonwijk. Het tweede grote project is het graven van een hoogwatergeul langs de
IJssel in het kader van het project Ruimte voor de Rivier. Deze geul komt overeen met de loop van de IJssel in de middeleeuwen.512 Belvoirgebied 3: de IJsselvallei
Belvoir-identiteitsdragers: watereconomie; keuter, kerk en adel; gave IJssel.
De IJsselvallei is een overgangsgebied tussen het Veluwemassief en de IJssel. In de laatste
ijstijd wordt door de wind dekzand afgezet dat in ruggen en welvingen in het landschap komt te liggen. Deze worden doorsneden door beken die ontspringen op de Veluwe. Laaggelegen
gebieden raken door overstromingen van de IJssel gevuld met klei. Door slechte afwatering
was hier gedurende een lange periode een moerasbos. In de middeleeuwen werden deze natte broekgebieden ontgonnen en bewoonbaar gemaakt. Parel 1: Hattemerbroek tot en met Heerde
In parel 1 zijn zichtbare overblijfselen (kavelpatronen, sloten en boerderijen) van de
ontginning van de lagere en natte gronden aanwezig. Vanaf de volle middeleeuwen werden
deze gronden door zowel kerkelijke als particuliere grootgrondbezitters in cultuur gebracht. Onder het oppervlak gaat echter een veel ouder landschap schuil. In Hattemerbroek is een intact prehistorisch landschap uit de bronstijd afgedekt onder het veen aangetroffen. Het
provinciale kenmerk van de parel luidt: ‘Een intact (post)middeleeuws ontginningslandschap met een compleet afgedekt prehistorisch landschap’. Advies:
Deze parel kent gezien het grootschalige multiperiode-onderzoek van de afgelopen jaren een enorme kenniswinst. Dit onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd om de begrenzing te wijzigen. Wij adviseren de provincie om de onderzoeksvragen en -resultaten actief te benutten bij andere projecten, zoals de aanleg van een hoogwatergeul bij Wapenveld.
512 Interview Groothedde.
177
Kennisagenda
Parel 14: Westoever IJssel en Zutphen
In parel 14 zijn op de zandruggen (onder andere te Voorst-Empe) de oudste bewoningsresten (laatpaleolithische en mesolithische vindplaatsen) aangetroffen en is een bijna continue
bewoning te volgen tot in de middeleeuwen. Zutphen is al vanaf de vroege middeleeuwen
een belangrijke stad, die door Vikingen werd geplunderd vanwege de rijke domeinvoorraad die in dit centrum werd opgeslagen. In de loop van de middeleeuwen ontwikkelde Zutphen
zich tot een belangrijke Hanzestad. Het provinciale kenmerk van deze parel luidt: ‘Een gaaf prehistorisch landschap waar vanaf de middeleeuwen de handel via de IJssel floreert’. Advies:
Zie parel 13. Belvoirgebied 4: de Gelderse Vallei
Belvoir-identiteitsdragers: eigen erf tussen Gelre en Utrecht; waterkering: extreem nat
tussen Zuiderzee en Rijn. De Gelderse Vallei is een relatief laag gelegen gebied tussen de
Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug. Er is in het verleden wel gewoond, maar vooral op de
zandruggen en -koppen en in de randzones naar de hogere gronden van het Veluwemassief, getuige de archeologische vindplaatsen die daar zijn aangetroffen. De waterhuishouding
heeft de bewoningsmogelijkheden in het gebied lange tijd bepaald. Vanaf de 9e eeuw vinden de eerste ontginningen plaats en worden lager gelegen gebieden in gebruik genomen. Parel 3: Arkemheen, ten oosten van Nijkerk, ten westen van Putten
In parel 3 is bij Arkemheen een heel bijzonder veen en klei-op-veenlandschap aanwezig. De polder heeft een onregelmatige verkaveling met meanderende beken. In het gebied komen
veel terpen en huisplaatsen voor die ontstaan zijn vanaf de middeleeuwen. Bijzonder is dat
onder het veen/klei intacte vuursteenvindplaatsen aanwezig zijn. De ruimtelijke spreiding vertoont een duidelijke relatie met de ligging van oude waterlopen of met uitlopers van het
dekzand. Het provinciale kenmerk van deze parel luidt: ‘Een terpenlandschap met onder het veen een intact prehistorisch landschap op kreekruggen’. Advies:
Het is opvallend dat het gebied vanuit archeologisch perspectief als parel is uitgekozen.
Het gebied kent een lage ruimtelijke dynamiek en kan nauwelijks bogen op een gedegen
archeologische onderzoeksgeschiedenis. Voorlopig ligt de basis van de kennis in historisch onderzoek en is er slechts een vermoeden van potentie van archeologie. Aanvullend is Polder Arkemheen een Nationaal Landschap, wat ertoe leidt dat hierdoor, samen met
het provinciedekkende beleid, bescherming en behoud van cultuurhistorische waarden
voldoende en formeel zijn geborgd. Ten aanzien van dit gebied willen wij voorstellen om dit gebied te deselecteren als parel en hier te volstaan met de eerste vijf thema’s van het provinciale beleid. Immers, het aanwijzen van attentiegebieden kan dan nog steeds. Parel 5: Ten noorden van Barneveld-Voorthuizen-Nijkerk (inclusief Appel)
Parel 5 ligt tussen twee stuwwallen en de daar vroeger gevestigde machtscentra Gelre en
Utrecht in. Op de dekzandruggen en -kopjes die boven het moerasachtige gebied uitsteken,
worden prehistorische vindplaatsen verwacht. Dankzij ontginning vanaf de middeleeuwen
worden meerdere gebieden bewoonbaar en vindt grootschalige kolonisatie plaats. Bijzondere reeds bekende vindplaatsen zijn Groot Appel met hofstede, een vroegmiddeleeuws domein van het graafschap Hamaland. Ook is het gebied van de Barneveldse beek interessant door
het intacte historisch-geografische landschap. Het provinciale kenmerk van deze parel luidt: ‘Een moerasachtig gebied met bewoningseilanden als strategische bufferzone’.
178
Kennisagenda
Advies:
In de afgelopen jaren heeft hier veel gravend onderzoek plaatsgevonden dat een belangrijke bijdrage heeft geleverd en nog verder kan leveren aan de bewoningsgeschiedenis van de
Gelderse Vallei. De informatie die hier vandaan komt is belangrijk voor het bewoningsbeeld van de dekzandruggen.
Ruwe diamant 21: zone Ede-Wageningen
Ruwe diamant 21 ligt deels op het Veluwemassief en deels in de Gelderse Vallei. De stuwwalflank als overgang van het hoog gelegen massief naar het lager gelegen
bekensysteem heeft in de loop der eeuwen gediend als bewonings- en activiteitenzone. Grote delen zijn afgedekt met een esdek en daardoor goed geconserveerd. In ieder geval
worden nederzettingen en grafvelden uit de Romeinse tijd verwacht, en ook middeleeuwse bewoningssporen. Onderscheid ten opzichte van parel 4 is het ontbreken van specifieke vindplaatsen zoals het Romeinse marskamp en de Hunneschans. De kans bestaat dat
dit soort ‘parels’ in dit gebied gevonden worden. Het provinciale kenmerk van deze ruwe diamant luidt: ‘Overgangsgebied van hoog naar laag met bijzondere ensemblewaarde’. Advies:
Ruwe diamant 21 zou eigenlijk opgewaardeerd moeten worden naar een parel zodat de
provincie ook op het gebied van onderzoek kan ondersteunen. De regio Ede en omstreken is zeer dynamisch en herbergt archeologische resten uit alle perioden die ook nog regelmatig door ontwikkelingen bedreigd worden. In termen van kenniswinst kan dit gebied tot de
belangrijkste van de Veluwe gerekend worden. Voor aanpassing van de grenzen verwijzen we naar parel 6.
Belvoirgebied 5: het Randmeergebied
Belvoir-identiteitsdragers: pompen of verzuipen, introvert en extravert.
De Randmeerkust is een aan de voormalige Zuiderzee gelegen oud landschap dat is afgedekt met veen, ingeklemd tussen de hogere zandgronden van het Veluwemassief en het
IJsselmeer. De woeste Zuiderzee heeft een deel van het oude bronstijdlandschap afgekalfd,
maar tot hoever deze afkalving heeft plaatsgevonden is onbekend. Het huidige landschap ligt bovenop het afgezette veen en heeft een bijzonder verkavelingspatroon (het slagenlandschap) dat stamt vanaf de 12e eeuw. Vanwege de constante dreiging van het water werden veel
huisplaatsen en boerderijen aangelegd op zogenaamde pollen langs ontginningsassen. Parel 2: Harderwijk, historische binnenstad
Parel 2 betreft de historische binnenstad van Harderwijk, waarin sporen terug te vinden zijn van een stad die in de middeleeuwen is ontstaan op het strategische punt van een oost-west georiënteerde dekzandrug in een laaggelegen (veen)gebied waar routes over land en over de Zuiderzee samenkwamen. De stad heeft zich ontwikkeld tot Hanzestad, van waaruit onder andere de handel met Holland plaatsvond. Het provinciale kenmerk van deze parel luidt: ‘Een stad met een gecompliceerde verhouding met het water’. Advies:
De hoge score ten aanzien van ‘gemeenteoverstijgend’ is hier in archeologische zin niet
van toepassing, ook al wordt deze als zodanig in het beleidskader geclassificeerd. Ook de zeldzaamheid is discutabel. Het is de vraag of de provincie onderzoek in een specifieke
historische kern met archeologische resten uit een beperkte, afgebakende periode wel moet
ondersteunen. Wij stellen voor om Harderwijk en omgeving te betrekken bij parel 4. Dit doet
179
Kennisagenda
recht aan de beschikbare archeologische kennis en geeft tevens een extra dimensie aan de parel door de overgang van Veluwemassief naar Randmeergebied. Ruwe diamant 19: Polder Oosterwolde
Onbekend is of in ruwe diamant 19 nog een prehistorisch landschap in de ondergrond
aanwezig is, of dat dit is weggeërodeerd door de Zuiderzee. Tot aan de vroege middeleeuwen concentreerde de bewoning zich op de hogere zandruggen, het laagveengebied kende nauwelijks bewoning. In de loop van de middeleeuwen werden steeds meer gebieden ontgonnen; in polder Oosterwolde is de kenmerkende strookvormige verkaveling
(slagenlandschap) herkenbaar. In de late middeleeuwen blijft het probleem van vernatting (als gevolg van maaivelddaling) bestaan waardoor veel huizen in de 14e en 15e eeuw op
terpen worden gebouwd. Dit nog intacte landschap staat momenteel sterk onder druk. Het
provinciale kenmerk van deze ruwe diamant luidt: ‘Oud en nat, hoog en droog, de slag tegen het water’. Advies:
Het is opvallend te noemen dat dit gebied vanuit archeologisch perspectief onderdeel uitmaakt van de ruwe diamanten. Polder Oosterwolde kan nauwelijks bogen op een
gedegen archeologische onderzoeksgeschiedenis. Aanvullend kent het gebied een lage
ruimtelijke dynamiek. Ruwe diamant 19 is als gebied gekozen omdat er sprake is van een
intact ontginningslandschap dat sterk onder druk staat. Of er inderdaad een prehistorisch landschap in de ondergrond aanwezig is, of dat dit is geërodeerd door de Zuiderzee is onbekend. Hier weegt de ruimtelijke dynamiek zwaarder dan het ontbreken van een
archeologische basis. Ten aanzien van het gebied willen wij voorstellen om dit gebied
te deselecteren als ruwe diamant en hier te volstaan met de eerste vijf thema’s van het provinciale beleid. Immers, het aanwijzen van attentiegebieden kan dan nog steeds.
180
Kennisagenda