Olst Averbergen Van koninklijke ontginning tot havezate
28
27
Bouwhistorie Archeologie Architectuurhistorie Cultuurhistorie
29
26
25
24
23
22
20
Standaard Archeologische Inventarisatie en inventariserend veldonderzoek.
19
18
Drs. T.A.Spitzers 2002 BAAC - Rapport 02.043
BAAC bv
21
28
Olst Averbergen Van koninklijke ontginning tot havezate
27
Bouwhistorie Archeologie Architectuurhistorie Cultuurhistorie
29
26
25
24
23
21
BAAC bv
22
20
Standaard Archeologische Inventarisatie en inventariserend veldonderzoek.
19
18
Drs. T.A. Spitzers 2002 BAAC-rapport 02.043
Colofon ISBN:
90-77000-64-x
Redactie
drs. T.A. Spitzers
Teksten:
drs. T.A. Spitzers Met een bijdrage van ing. R.J.W.M. Gruben
Veldwerk:
drs. T.A. Spitzers Vrijwilligers van de A.W.N. Afd. 18
Vondstverwerking:
M. Vergeer
Foto’s opgraving:
drs.T.A. Spitzers
Foto’s rapportage:
Vereniging ‘t Olster Erfgoed
Bewerking velddocumentatie:
drs. T.A. Spitzers P. Wemerman
Afbeeldingen / Layout Rapport :
J. Heersink P. Wemerman
Copyright:
Het Saalien, Raalte / BAAC bv, Deventer
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Het Saalien en/of BAAC bv te Deventer.
BAAC bv onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur- en Cultuurhistorie Graaf van Solmsweg 103 5222 BS ‘s-Hertogenbosch Tel.: (073) 61 36 219 Fax: (073) 61 49 877 E-mail:
[email protected]
Hofstraat 4-6 7411 PD Deventer Tel.: (0570) 67 00 55 Fax: (0570) 618 430 E-mail:
[email protected]
BAAC bv
Olst, Averbergen
INHOUD I. Standaard Archeologische Inventarisatie 1. 1.1. 1.2.
Inleiding Aanleiding van het onderzoek De ligging van het terrein
5 5 5
2.
Werkwijze
7
3.
Geologie en Bodem
9
4.
Schriftelijke historische gegevens
11
5. 5.1. 5.2.
Historisch kaart- en beeldmateriaal De tuinen en landerijen Het landhuis
13 13 16
6.
Archeologische gegevens
21
7.
Veld-inspectie
23
8.
Conclusie
25
Gebruikte literatuur
26
II. Het archeologisch onderzoek 1.
Aanleiding
27
2.
Werkwijze
29
3. 3.1. 3.2. 3.3.
Resultaten Werkput 1 Werkput 4 Werkput 2 en 3
31 31 31 34
4.
Samenvatting en Conclusies
37
3
BAAC bv
Olst, Averbergen
Ten geleide Dit rapport bevat twee afzonderlijk vervaardigde rapportages. De rapportage betreffende de Standaard Archeologische Inventarisatie is vervaardigd in juni 2002, voorafgaande aan de uitvoering van het inventariserend veldonderzoek. De rapportage van het inventariserend veldonderzoek is vervaardigd na afloop van het veldwerk in oktober 2002. De beide rapportages zijn als afzonderlijke onderdelen na elkaar opgenomen. Afbeeldingen en voetnoten zijn doorgenummerd.
4
BAAC bv
Olst, Averbergen
I. Standaard Archeologische Inventarisatie 1.
Inleiding
1.1.
Aanleiding van het onderzoek Op het terrein van de voormalige havezate Averbergen in de dorpskern van Olst wordt een gedeelte van de bestaande bebouwing van een bejaardencentrum afgebroken ten behoeve van nieuwbouw. De nieuwbouw is gepland ter plekke van de afgebroken bebouwing uit 1969 en twee aangrenzende stroken van het terrein. Op advies van de Gemeente Olst-Wijhe heeft de eigenaar Het Saalien wonen en bouwen het onderzoeks en adviesbureau BAAC bv. de opdracht gegeven een Standaard Archeologische Inventarisatie uit te voeren. Deze behelst een bureau onderzoek ten einde aan de hand van bestaande bronnen informatie te verwerven over bekende of verwachte archeologische waarden op het terrein. Op basis daarvan kan de noodzaak van verder onderzoek bepaald worden.
1.2.
De ligging van het terrein Het terrein ligt in de dorpskern van het dorp Olst 200 meter ten oosten van de middeleeuwse dorpskerk en is kadastraal bekend als: Gemeente Olst-Wijhe, Sectie F, Nr. 3637. De ligging van het terrein in het rijksdriehoeksnet is 204.725 / 583.550.
5
BAAC bv
6
Olst, Averbergen
BAAC bv
2.
Olst, Averbergen
Werkwijze Voor het bureau-onderzoek is gebruik gemaakt van de volgende bronnen: - de Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000, blad 27 oost (Stiboka 1966); - Salland. Het natuurlijke landschap, schaal 1:50.000 (DLO-Staringcentrum 1996); - Historische topografische kaarten (ca. 1850; 1909); - Van der Kun & Musqetier, R., Kaart van de Rivier de IJssel van Westervoort tot Kampen schaal 1:10.000, Blad 9, z.j. (oeverpeilingen tot 1844), Topografisch bureau Departement van Oorlog; - historische kadasterkaarten uit 1822 en 1971; - Foto-documentatie uit het archief van de Vereniging 't Olster Erfgoed (inv nrs. 2151A, 2941O, 2101B, 2734BF, 2805EB); - Indikatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB); - het Centraal Archeologisch Archief (CAA) van de ROB met vondstmeldingen; - archeologische correspondentie uit het archief van de heer L.J. Overmars te Deventer; - gepubliceerde historische literatuur (zie literatuurlijst). Om een indruk te krijgen van de mate van bodemverstoring zijn op het niet bebouwde, te bebouwen terreingedeelte drie grondboringen gezet met een Edelmanboor met 7 cm. diameter tot in het grondwater, en is de aard van de bestaande bebouwing bekeken, terwijl deze gedeeltelijk tot op het maaiveld gesloopt was.
7
BAAC bv
8
Olst, Averbergen
BAAC bv
3.
Olst, Averbergen
Geologie en Bodem Het terrein ligt op ca. 800 meter van de oostelijke oever van de rivier IJssel in een smalle zone met rivierafzettingen, grenzend aan en deels afgezet over een dekzandlandschap. Het bovenste deel van de ondergrond in dit dekzandlandschap wordt bepaald door relatief fijne stuifzand-afzettingen uit de laatste IJstijd (de Weichsel ijstijd in het pleistoceen): de zogenaamde "dekzanden". Aan het oppervlak vormen deze dekzanden ruggen die overwegend oost-west gericht zijn. Langs de oostzijde van de IJssel is aan het einde van de laatste IJstijd en gedurende de periode daarna (het Holoceen) rivierzand opgestoven uit droogvallende IJsselbeddingen. Dit doorgaans vrij grove zand is ten oosten van de bedding in de vorm van duinen afgezet deels over de dekzanden. Daarnaast heeft de rivier tijdens overstromingen van de lagere delen van het aangrenzende gebied slib afgezet. Direct langs de rivier bezonk het grovere, zavelige slib en vormde een oeverwal, terwijl daarachter komklei werd afgezet in de laagten tussen de dekzandruggen.
Afb. 2. Uitsnede uit de kaart Salland, Het natuurlijke landschap (DLO Staringcentrum 1996), met het onderzoeksterrein (rood rechthoekje); de kerk (oranje kruis); ligging van de boerderij "de Holst" (rood kruis) en archeologische vondsten (blauw: mesolithisch; paars: ijzertijd; oranje: romeins/middeleeuws tot 1200; rood: late middeleeuwen).
9
BAAC bv
Olst, Averbergen
De oude dorpskern van Olst ligt op een dergelijk rivierduin, als een noord-zuid rug gelegen langs een buitenbocht van de huidige IJssel, die direct langs de westrand van het duin schuurt (DLO-Staringcentrum 1996). Vanuit de noord-zuid rug loopt een oostelijke uitloper landinwaarts via de dorpskerk naar de rand van het terrein van de voormalige havezate. De havezate zelf lag volgens de kaart van het natuurlijk landschap (DLO-Staringcentrum 1996) op een relatief hoge, zavelige oeverwal, precies op de plaats deze tot op 300 meter het westelijke uiteinde nadert van een noordwestzuidoost lopende dekzandrug, waarop huidige dorp Boskamp ligt. Het terrein ligt derhalve op de plaats waar men vanuit de huidige IJsselloop bij het dorp Olst het beste de droge dekzandgronden kon bereiken. Blijkens de bodemkaart 1:50.000 is hier kalkhoudende ooivaaggrond te vinden in lichte zavel (kaarteenheid Rd10A) met grondwatertrap VI (Stiboka 1966). Deze grond is typerend voor de relatief lichte delen van oeverwallen en is, met de een na hoogste grondwatertrap, goed ontwaterd en relatief droog. De relatief hoge en vruchtbare oeverwallen waren dan ook in het verleden aantrekkelijke woonplaatsen voor de mens. In tegenstelling tot dekzandhoogten en rivierduinen, die in meerderheid ver vóór het begin van de jaartelling opgestoven zijn en waarop men al in de prehistorie bewoning kan verwachten, is bewoning op de oeverwallen langs de IJssel waarschijnlijk pas te verwachten vanaf de Volle Middeleeuwen (9e t/m. 12e eeuw). In deze periode zette de IJssel veel en vooral zandiger slib af waardoor de tot dan toe nauwelijks voor bewoning geschikte oeverwallen aanmerkelijk opgehoogd en uitgebreid werden (Spek e.a. 1996). Tot de aanleg van een doorgaande bandijk in de vroege 14e eeuw werden de lagere delen nog regelmatig overstroomd.
10
BAAC bv
4.
Olst, Averbergen
Schriftelijke historische gegevens De havezate Averbergen was van oudsher een bezitting van het adellijk damesklooster te Essen, tegenwoordig gelegen in het Duitse Roergebied. Dit bezit maakte deel uit van een koninklijk domein dat in 873 aan het klooster is geschonken door de Karolingische koning. Een dergelijk domein bestond uit gewoonlijk honderden hectaren, al of niet aaneengesloten land, beheerd vanuit een centrale hof. In 947 wordt een dergelijke hof ("curtis") genoemd te Olst ("Holsto"). Sommigen veronderstellen dat deze oorspronkelijk buiten de huidige dorpskern van Olst lag, ter plekke van de voormalige boerderij "de Holst", iets ten zuidoosten van Den Nul. Tussen 1000 en 1200 zou de hof naar het huidige dorp verplaatst te zijn.1 Koninklijke domeinen waren niet zelden centra van ontginningen in de karolingische periode. Als zodanig lagen zij naast of buiten oudere bewoningskernen.2 Dit lijkt ook voor het Olster domein van toepassing te zijn geweest. Een oudere bewoningskern wordt gezocht op een complex van rivierduinen bij Fortmond, in de 12e eeuw aangeduid als "Luchere".3 Deze was de locatie van de oudste parochiekerk in de omgeving. Na 1156 wordt de kerk niet meer genoemd en vanaf de 13e eeuw lijken de kerken van Olst en Wijhe als opvolgers te fungeren. De dorpskern van Olst met de kerk ligt op een rivierduin van relatief beperkte omvang, omringd door riviergronden die pas in de loop van de 9e tot 12e eeuw hoger opslibden (zie par. 3). De boerderijen van het klooster te Essen, in de historische bronnen voor het merendeel terug te traceren tot in de 14e eeuw, liggen langs de rand van dit rivierduin en op de westelijke uiteinden van de dekzandhoogten aan de oostrand van het lage riviergebied.4 Ook de veronderstelde vroegere locatie van centrale domeinhof bij de Holst ligt op de westelijke uitloper van een dekzandrug, en wel de enige dekzandhoogte direct naast het rivierduinencomplex van Fortmond en Den Nul. De Essense bezittingen mijdden daarmee de oude bewoningsgronden terwijl de boerderijen alle hogere punten bezetten in het overwegend lage, vruchtbare rivierengebied ten zuiden daarvan. De historicus Hilferink reconstrueert zes Essense boerderijen die rond 1300 in een boog rond de Olster kerk lagen langs de rand van de oostelijke uitloper van het rivierduin, en veronderstelt de bijbehorende akkers op het duin.5 De omringende riviergronden kunnen als weidegronden gebruikt zijn, tot zij vlak
1. Ouweneel 1994, 11; Zwijnenberg 1997. Deze hypothese wordt bestreden door Hilferink (in voorbereiding). Zij lijkt ingegeven op de naams-overeenkomst van de plaatselijke boerderij "de Holst", en wordt versterkt door archeologische vondsten (zie par. 6) en de ligging op een dekzandrug met een kleine es juist ter plekke van de boerderij (Spek 1996). De status van de boerderij rond 1800 als "katerstede" niet in Essens bezit zou als historisch tegenargument kunnen gelden. 2. Iets dergelijks is o.m. vastgesteld voor het Vlaamse kustgebied (D. Tys, De rol van de graaf in de materiele cultuur van de kustvlakte, lezing Belgisch-Nederlandse Contactdagen voor Middeleeuws Archeologen en Bouwhistorici, Zwolle, 17 okt. 2002) 3. Onder meer in 1139 en 1156 (Zwijnenberg 2000). 4. De door Hilferink (1993 en 1997) voor 1800 gereconstrueerde situatie is hierbij vergeleken met het 15e eeuwse ontvangersregister van Essen (weergegeven bij Ouweneel 1994-2, 17-19) en de Olster grondverdelingslijst uit 1313 (weergegeven bij Ouweneel 1996) en geprojecteerd op de kaart van "het natuurlijk landschap" van het DLO-Staringcentrum (Spek 1996). 5. Hilferink (in voorbereiding). De totale oppervlakte van ca. 20 hectare rivierduingrond doet bij een verdeling onder 6 boerderijen vermoeden dat daarnaast nog andere gronden in gebruik waren, zoniet als akker, dan als weidegrond. In de 9e eeuw kan het aantal boerderijen kleiner zijn geweest. 11
BAAC bv
Olst, Averbergen
na de voltooiing van een aaneengesloten bedijking in 1311/1312 verdeeld werden. Door de aanleg van een aaneengesloten bandijk vanaf 1308 werden zowel de oeverwal als de lagere komgronden gevrijwaard van overstromingen. Vermoedelijk waren het dit soort gronden die in 1311/1312 werden verdeeld onder bestaande erven en grondbezitters in Olst.6 Dit is tegen het einde van een lange periode van intensieve ontginningen in Noordwest-Europa (van de 9e tot het midden van de 14e eeuw). Onder de zes genoemde boerderijen op het duinrand die in de 14e eeuw beheerd werden vanuit de Olster hoofdhof, zijn ook de twee erven waaruit de havezate Averbergen is voortgekomen: "Berghe Johans gud", en "Voerde". Zij worden al genoemd op de oudste lijst met goederen van het Essense klooster.7 Aan beide erven werd een aandeel verbonden in de in 1311/12 verdeelde gronden, gelijk aan dat van de meeste andere hoeven in de Marke (Ouweneel 1996). "Voerde" wordt nu "Ten Voerde" genoemd, hetgeen wijst op een ligging bij een oversteekplaats door een laag, nat gebied (zie 3.). Het andere erf blijkt genoemd naar een persoon, "Johannes ten Berghe", die zijn bijnaam ontleend kan hebben aan allerlei omstandigheden.8 In het begin van de 15e eeuw waren beide goederen in handen van een adelijke, Johan Cleynezadel.9 In 1520 werd het goed ook bewoond door een edelman uit een aanzienlijk geslacht: Johan van Voorst, die als riddermatige deel uitmaakte van de Overijsselse landdag.10 Dit wijst erop dat er een adelswoning met enig allure aanwezig was. Daarbij moet zeker gedacht worden aan een stenen huis. Daarnaast was er nog een pachterswoning op het erf te vinden. Buiten het erf hoorden nog twee katersteden onder het bezit van van Voorst (Mensema 1994 52-54). Vanaf 1566 werd het goed aangeduid als Averbergen. Het bleef tot 1810 in handen van het geslacht van Voorst, vanaf 1679 gescheiden van het goed Voorde. In 1675 stond het huis leeg, maar in 1680/1681 schijnt er een nieuw huis gebouwd te zijn, of het bestaande huis aanzienlijk verbouwd. Het omvatte daarna een hoofdhuis met vier schoorstenen en een bouwhuis met één schoorsteen. Bij de verkoop in 1810 werd het omschreven als een "heerenhuis" met diverse kamers op begane grond en verdieping, keuken en kelder; daarnaast tuinmanswoning, koetshuis en stal; uitgebreide tuinen met boomgaarden, vijvers en wandelpaden; akkermaalsbossen, hooi- en weilanden en twee katersteden (Gevers & Mensema 1983, 211-212). De laatste zouden goed opvolgers kunnen zijn van in 1520 genoemde katersteden. Zij worden niet op het te onderzoeken terreingedeelte vermoed. In de 20e eeuw werd een houthandel gevestigd in het gebouwencomplex, die gebruik maakte van de grote vijver achter het huis. In 1966 werd het terrein met gebouwen verkocht aan de stichting Hervormde Bejaardenverzorging die alle gebouwen liet afbreken en een bejaardencentrum liet bouwen op het terrein (Gevers & Mensema 1983, 213).
6. Zeiler in: Spek e.a. 1996, 106 7. Het register van de ontvanger van het Stift Essen, uit de eerste helft van de 15e eeuw, verwijzend naar een ouder register uit 1332 (Ouweneel 1994-2). 8. Craaidijk (1887) vermeldt een overlevering dat de naam Averbergen afgeleid is van een geslacht "Ultra Montem" dat rond 1260 in Overijssel invloed gehad zou hebben. Dit zou misschien in verbinding gebracht kunnen worden met de vermeldingen van Johan ten Berghe kort na 1300. 9. Gevers & Mensema 1983, 210. De adelijke status van Johan Cleynezadel wordt mede verondersteld vanwege het huwelijk van zijn dochter met een edelman uit Utrecht. 10. Gevers & Mensema 1983, 210; Mensema 1994, 52. 12
BAAC bv
Olst, Averbergen
5.
Historisch kaart- en beeldmateriaal
5.1.
De tuinen en landerijen Op de oudste kaart waarop de havezate Averbergen afgebeeld is, door H. van Hooff in 1781 (afb. 3), domineert zij de dorpskern van Olst met een omvangrijke aanleg van rechte lanen en tuinen van de dorpskerk tot aan de zandwetering lopend. Het herenhuis zelf lag in het centrum van een groot rechthoekig terrein met een symmetrische tuin-aanleg, direct ten oosten van de dorpskerk beginnend. Een stelsel van lanen met bomen begrensde de tuin en zette zich voort langs akkermaalsbossen en wei- en hooilanden in de laagte tot aan de Zandwetering.
Afb. 3. Kaart door H. van Hooff uit 1781 met de havezate Averbergen in de bijbehorende aanleg van tuinen en lanen, reikend van de kerk (onderaan) tot de Zandwetering (bovenaan) (uit: Gevers & Mensema 1983). Het geografische noorden is rechts.
Aan de dorpszijde voerde een oprijlaan naar het dwars daarop gelegen, langwerpig rechthoekige huis. Aan de weteringzijde is een grote, halfrond begrensde, open ruimte getekend met ter weerszijden mogelijk twee bijgebouwen en verder oostwaarts een vijver naast de centrale laan. Het geheel maakt de indruk van een aanzienlijk, statig buiten uit de late 17e eeuw, opgericht op een stuk land naast de kerk: een passende residentie voor een adelijk statenlid. Bij of na de verkoop in 1813 werd de aanleg grotendeels ontmanteld, werden delen afgesplitst en werd het resterende deel rond het huis nieuw ingericht naar 19e eeuwse normen. Het huis zelf werd gehandhaafd, maar enkele decennia later aangepast de stijl van de tijd (zie 5.2). Op de kadasterkaart uit 1822 en de kaart van de IJssel uit ca. 1844 (afb. 4) is de aanleg van 1781 nog herkenbaar in de grenzen van de percelen waarin zij is opgedeeld. Aan de zuidzijde is langs de weg van de kerk "naar den 13
BAAC bv
Olst, Averbergen
Dingshof" een strook grond opgesplitst in kleinere percelen met huizen en het huis "de Pol" in de noordoosthoek. Aan de dorpszijde van het landhuis is de tuinaanleg met de oprijlaan geheel verdwenen en vervangen door een stuk wei- of grasland en een nieuwe vijver met een halfrond einde aan de dorpszijde. Terwijl het huis in 1781 van beide zijden toegankelijk was, lijkt de toegangszijde nu aan de weteringzijde gelegen te hebben.
Afb. 4. Uitsnede uit de Kaart van de Rivier de IJssel van Van der Kun en Musquetier (ca. 1844) met situatie van het havezate-terrein na de ontmanteling van de 18e eeuwse aanleg.
Met de aanleg van de spoorbaan vóór 1866 werd nogmaals een strook grond afgescheiden met de halve breedte van het grasland tussen vijver en dorp. De tuin en het bij het huis horende land zijn op de kaarten van 1822 en ca. 1844 opgedeeld in meerdere percelen. Via een kaart met de kadastrale situatie in 196911 is de oude percelering te koppelen aan de toen net nieuwe bebouwing (afb. 5). Het te onderzoeken terreingedeelte ligt L-vormig naast het landhuis en de vijver, waarbij het uiteinde van noordwestelijke poot over een lengte van 20 tot 25 m. binnen de voormalige vijver en het aangrenzende talud valt. Het overige gedeelte staat op de kaart uit ca. 1844 aangegeven als grasland; op een topografische kaart uit ca. 1850 het noordwestelijk gedeelte als bouwland. Op een ansichtkaart uit het tweede kwart van de 20e eeuw is het zuidoostelijke gedeelte onbebouwd grasland, terwijl
11. Kadaster Zwolle, dienstjaar 1971, archiefnr. 630. 14
BAAC bv
Olst, Averbergen
het noordwestelijke deel na 1900 met bomen is beplant (afb. 6).12 Daartussen is het vlakke dak van een veelhoekig tuinhuis of tuinkoepel te zien. Deze met bakstenen muren gebouwde constructie lijkt van na 1850 en binnen het te onderzoeken gedeelte gelegen kunnen hebben.13 Op een andere oude foto is te zien dat terrein vanaf de westzijde van de vijver oploopt in de richting van de kerktoren.14 Op een afstand van 50 meter van de spoorbaan is niet zeker of dit samenhangt met de aanleg daarvan.
Afb. 6. Foto genomen tussen 1925 en 1950 vanaf de kerktoren van Olst in zuidoostelijke richting. In het midden ligt het te onderzoeken terreingedeelte, deels in het grasland midden tussen het herenhuis (links) en de Jan Hooglandstraat (rechts); deels in het met bomenbeplante terrein op de voorgrond (Archief 't Olster Erfgoed inv. nr. 2101B).
Op een foto van kort vóór de afbraak van het huis is aan de hand van vegetatie en ontwateringssloten te zien dat het onderzoeksgebied, voormalig landhuis en vijver precies in een overgangszone liggen tussen hoge, droge zandgrond en een met sloten ontwaterd, natter gebied (zie coverfoto).15 In deze overgang ontbreken zowel ontwateringssloten als begroeiingskenmerken van droge grond.
5.2.
Het landhuis Het in 1822 afgebeelde huis lag ruim 30 meter verwijderd van het onderzoeksgebied. Op de kaart uit 1781 staat het huis met een vergelijkbare, rechthoekige vorm op de
12. Archief 't Olster Erfgoed, inv.nr. 2101B; vgl. inv.nr. 2734BF, van iets latere datum, waarop alleen het zuidoost-gedeelte van het onderzoeksgebied is afgebeeld. 13. De heer Brendeker, bewoner van het huidige bejaardencomplex kan zich herinneren dat het gebouw bakstenen muren had. 14. Archief 't Olster Erfgoed inv. nr. 2805 EB. 15. Archief 't Olster Erfgoed inv. nr. 2151 A. 16
BAAC bv
Olst, Averbergen
Afb. 7. Het herenhuis kort voor de afbraak rond 1970, gezienvanuit het zuiden (Archief 't Olster Erfgoed inv. nr. 2151A). Op de foto is de voorzijde te zien en de naar het onderzoeksterrein gekeerde zijde.
zelfde plaats aangegeven (afb. 3). Foto's van vóór en tijdens de afbraak tonen dat het rond 1969 afgebroken landhuis op de zelfde plek stond. Het bestond uit een herenhuis van twee verdiepingen met zuidwestelijk aangrenzend een één verdieping tellende, L-vormige vleugel die uit meerdere delen bestond: Twee gepleisterde, parallel tegen elkaar staande vleugels in het verlengde van het herenhuis, en een haaks daarop staande, ongepleisterde vleugel.
De voorzijde was naar de Zandwetering gekeerd. Uit de foto's kan nog het één en ander afgeleid worden over de bouwgeschiedenis.16 De twee verdiepingen tellende kernbouw kan uit de late 17de eeuw gedateerd hebben en zou goed gebouwd kunnen zijn bij de bouwcampagne van 1680/1681. Aanwijzingen of resten van een oudere bouwfase zijn niet te zien op de foto's. Rechtsachter bevond zich mogelijk een kelder. Nog in 1920 was de begane grond aan deze zijde van het huis volledig blind. Als er al indicaties zijn voor een oudere voorganger, dan zal men die op die plaats (dus rechtsachter) moeten zoeken, want de foto’s geven geen aanleiding om elders oudere restanten te verwachten. Op één van de foto's zijn bij de ramen op de begane grond van de kernbouw nog de binnenluiken zichtbaar. De vorm ervan doet vermoeden dat de oorspronkelijke vensters 24-ruits schuiframen hebben bevat. De voorste van de twee parallele vleugels ter linkerzijde is waarschijnlijk gelijk met de kernbouw opgetrokken. Hierin bevond zich nog de oorspronkelijke toegangspoort met een korfboog van geslepen steentjes, die in de zelfde tijd te dateren is (afb. 9). Op de foto's is te zien dat zowel de kernbouw Afb. 8. De achterzijde van het herenhuis, kort voor de afbraak als de voorste aansluitende rond 1970 (Archief 't Olster Erfgoed inv. nr. 2151A). vleugel aanvankelijk in
16. Bijdrage R.J.W.M. Gruben. 17
BAAC bv
Olst, Averbergen
Afb. 9. Restant van de originele ingang uit de late 17e eeuw aan de voorzijde van het herenhuis, tijdens de afbraak rond 1970 (Archief 't Olster Erfgoed inv. nr. 2151A).
schoon metselwerk waren uitgevoerd (afb. 10). In een latere fase zijn beide, samen met de achterste parallele vleugel, voorzien van een witte pleisterlaag. Dit kan gebeurd zijn in de eerste helft van de 18e eeuw, bij de bouw van de achterste parallele vleugel. Deze dateerde met zekerheid uit een latere fase dan kernbouw en voorste vleugel. Dit blijkt onder andere duidelijk uit een koude naad tussen de achterste vleugel en de kernbouw. Ook de toegepaste ramen dateren uit een latere periode. De bouw is vermoedelijk te plaatsen in de eerste helft (mogelijk eerste kwart) van de 18de eeuw. Zowel de achterste als de voorste vleugel lijken namelijk nog samengestelde balklagen te hebben bezeten. De beide evenwijdig aan elkaar gelegen en links op de kernbouw aansluitende vleugels hebben gediend tot vergroting van de woonruimte, zoals blijkt uit de foto's. Na het eerste kwart van de 19de eeuw is tegen de beide evenwijdige vleugels en haaks daarop door middel van hergebruikte (eiken?) gebinten een schuur gerealiseerd. Deze ontbreekt op de kadasterkaart uit 1822. De gebinten van de schuur (afb. 10) zouden nog kunnen teruggaan tot in de 18de eeuw. Zij zijn dus (van elders?) hergebruikt bij de bouw van deze haakse vleugel. De schuur is uitgevoerd in schoon metselwerk, waarbij 18
BAAC bv
Olst, Averbergen
de onderste helft van de lange gevel metselwerk van een andere structuur bezit dan de bovenste. Dit kan op twee manieren worden verklaard: óf er is sprake van een faseverschil, óf de onderste strook metselwerk is opgetrokken met hergebruikte bakstenen en de bovenste strook in dezelfde bouwfase met primair benutte bakstenen. Hergebruik van bakstenen is gezien het hergebruik van de gebinten niet uitgesloten. De datering van de schuur na het eerste kwart van de 19de eeuw kan wellicht nog wat worden gepreciseerd door uit te gaan van de veronderstelling dat de schuur gebouwd is toen ook de kernbouw en de beide aansluitende vleugels een verbouwing hebben ondergaan. Gezien de profilering van de stucwerk raamomlijstingen is dit gebeurd tussen 1840 en 1860. In die tijd kan ook de haakse schuur zijn gebouwd, alsmede de vrijstaande schuur die rechts van de kernbouw was gesitueerd. De oorspronkelijke ramen van de kernbouw zijn waarschijnlijk tussen 1840 en 1860 zijn vervangen door 19de-eeuwse T-ramen. Wellicht is in een nog latere tijd de staande poot van die T bij de ramen op de begane grond verwijderd. Ook kunnen er toen 6-ruits schuiframen zijn aangebracht, zoals die tot aan de sloop in de achtergevel aanwezig waren.
Afb. 10. Het herenhuis tijdens de afbraak rond 1970 vanuit westelijke richting (Archief 't Olster Erfgoed inv. nr. 2151A). Tussen de resten van de afgebroken zijvleugel zijn de gebinten van de schuur te zien; aan de zijgevel van het kerngebouw de sporen van de twee parallelle vleugels van de zijvleugel en het originele, ongepleisterde metselwerk dat afgedekt geweest is door de latere aanbouw van de achterste vleugel.
19
BAAC bv
20
Olst, Averbergen
BAAC bv
6.
Olst, Averbergen
Archeologische gegevens Met uitzondering van funderingen in de Olster kerk, zijn uit de dorpskern van Olst en de nabije omgeving geen archeologische vondsten bekend (afb. 2). Alleen een benen naald uit de volle middeleeuwen (8e-12e eeuw) gevonden "in de IJssel bij Olst" zou eventueel in verbinding gebracht kunnen worden met vroegere bewoning ter plaatse van het huidige dorp.17 Bij de restauratie van de eertijds aan St. Willibrord gewijde parochiekerk zijn de resten van een in tufsteen gebouwd kerkschip gevonden van 16 bij 10 m., dat ouder was dan het muurwerk van de laat-romaanse toren uit de tweede helft van de 12e eeuw. De funderingstechniek op veldkeien wijst eveneens op een datering in de 12e of een vroegere eeuw. Diverse vindplaatsen uit het mesolithicum zijn bekend van dekzandruggen direct oostelijk langs de zone met rivierinvloed (afb. 2): ten oosten van Hengforden; ten oosten van Boskamp nabij de Dingshof en nabij de Wesenberg ten zuidwesten van Broekland.18 In het rivierduinengebied tussen Den Nul en Fortmond zijn de resten van een crematiegraf met urn gevonden uit de vroege ijzertijd.19 Van een hoog dekzand- en rivierduincomplex vlakbij de IJssel, op en bij het Landgoed de Haere zijn vondsten bekend uit de Romeinse tijd, de volle en de late middeleeuwen. De beroemde gouden halsringen uit de vierde eeuw, die met enige waarschijnlijkheid afkomstig zijn uit dit zelfde gebied, zouden goed bij deze vondsten aansluiten.20 Van de oeverwal met jonge rivierduinen direct ten noorden van de hoogte van de Haere zijn detectorvondsten bekend van een middeleeuws, mogelijk Romeins paardenbeslag en een 14e of 15e eeuws zegelstempel.21 Andere laat-middeleeuwse metaalvondsten zijn in een boog op ruime afstand rond de Olster dorpskern gevonden op de rivierduinen bij Den Nul en de dekzanden bij Damhoek en de Dingshof.22 Uit het ontbreken van archeologische vondsten uit de dorpskern van Olst kan niet afgeleid worden dat er vóór de bouw van de kerk in de 12e eeuw geen bewoning plaats heeft gevonden op het rivierduin. Met uitzondering van het restauratie-onderzoek in de kerk is er geen archeologisch begeleid graafwerk bekend uit het dorp.
17. Archisnr. 4917; brief van G. Verstraete (P.O.M.). d.d. 3-3-1972 aan L.J. Overmars. Verstraete geeft tussen haakjes als datering 11e eeuw. 18. Resp. Archis nr.2451; Zwijnenberg 2000. 19. Zwijnenberg 2000, 22-23. 20. Archis nr. 1051. Een analyse van de mogelijke herkomst wordt gegeven bij Zwijnenberg 1994. 21. Resp. Archis nr. 43925 en 43926. 22. Resp. Archisnr. 37217 (ringbroche gemaakt van 13e eeuwse munt); brief van H. Sarfatij (R.O.B.) d.d. 14.12.1970 aan B.J. Poppe te Den Nul (kogelpot met 100 zilvermunten uit de periode 1365-1425); van Kerkwijk z.j. (pot met munten waarvan de jongste uit 1516). 21
BAAC bv
22
Olst, Averbergen
BAAC bv
7.
Olst, Averbergen
Veld-inspectie Het bedreigde terreingedeelte was voor een groot deel bebouwd met laagbouw uit 1969 (afb. 5), gefundeerd op maximaal 1 m. diepe betonbalken op betonnen palen met een onderlinge afstand van meerdere meters. Met uitzondering van de palen was de bodem hier vóór de sloop van de funderingen verstoord tot ca. 1 m. beneden maaiveld. Het niet bebouwde terreingedeelte bestaat uit twee stroken grond grenzend aan resp. de zuid- en de westvleugel van de laagbouw behorende bij het bejaardencentrum Averbergen. De strook langs de noordzijde van de zuidvleugel omvat een terreingedeelte van 11 bij ca. 46 m.; de strook langs de westzijde van de westvleugel ca. 18 bij 62 m. In het bedreigde, niet bebouwde terreingedeelte zijn drie grondboringen gezet: één in de strook langs de gesloopte zuidvleugel van het bejaardencentrum (afb.5, boring 1); één in het zuidelijke deel (boring 2) en één in het noordelijk deel van de strook westelijk langs de westvleugel (boring 3). In beide eerstgenoemde boringen is resp. tot 40 cm en tot 70 cm. diepte recent verstoord humeus, kleiig zand aangetroffen. Daaronder is tot 1,10 m. diepte soortgelijke grond aangetroffen met archeologische indicatoren zoals spaarzame brokjes zachte baksteen, een zandsteenbrokje, spikkels verbrande leem, en relatief veel brokjes houtskool, met name onderin. Verder is een verbrande graankorrel en een botfragment aangetroffen. Deze laag zou laat-middeleeuwse resten kunnen bevatten. Onder de anthropogeen beïnvloede lagen een 15 tot 20 cm. dikke laag schoon rivierduinzand aangetroffen, op een ongeveer even dik pakket dekzand, vanaf 1,60 m. overgaand in bruinig grijze klei. In de derde boring, ter plekke van de 19e eeuwse landhuisvijver, is op 1,80 m. diepte de vijverbodem met een dunne laag plantenresten aangeboord, onder een vulling van schoon zand. Het grondwaterpeil is op een diepte van 1,50 tot 1,30 cm. aangetroffen op slechts enkele decimeters onder de bovenkant van de ongeroerde bodem. Elders op het terrein van het bejaardencentrum is in grond die tijdens de recente renovatie van de zuidoostvleugel werd omgewoeld de bodem van een kruik aangetroffen die in "bijna steengoed"-baksel is gebakken in Raeren of Langerwehe, naar alle waarschijnlijkheid in de tweede helft van de 14e of vroege 15e eeuw. In de vele doorzochte hopen grond was dit de enige vondst die vóór 1650 te dateren is. Een scherf van rood geglazuurd aardewerk kan in de eerste of tweede helft van de 17e eeuw gedateerd worden. Daarnaast werd een hele reeks baksteenbrokken gevonden met een vrij zacht en grof gekneed, op 16e eeuwse moppen gelijkend baksel en maten van 11-12 cm. bij 4,5 tot 5 cm. Ook deze formaten wijzen op een datering in de 17e eeuw.23 Slechts één, licht verbrand baksteenfragment was dikker (5,6 tot 6,7 cm.) en zou ouder kunnen zijn (late 15e tot 16e eeuw), als het niet door verbranding een afwijkende maat gekregen heeft.
23. Suggestie R. Gruben. 23
BAAC bv
24
Olst, Averbergen
BAAC bv
8.
Olst, Averbergen
Conclusie De te onderzoeken locatie ligt aan de rand van de middeleeuwse dorpskern van het kerkdorp Olst, op het terrein van de sedert de vroege 14e eeuw historisch bekende havezate Averbergen. De locatie ligt op de overgang van hogere rivierduingrond, waarop rekening gehouden moet worden met mogelijke prehistorische bewoning, naar minder hoge oeverwal-afzettingen, waarop pas sinds de volle middeleeuwen (9e t/m. 12e eeuw) bewoning te verwachten is. Het precieze tijdstip waarop de oeverwallen van de IJssel bewoonbaar werden vormt een nog onbeantwoorde vraag in het wetenschappelijk onderzoek naar de landschapsgenese van het IJsseldal (Spek e.a. 1996). In elk geval is bewoning op het onderzoeksterrein mogelijk vanaf de aanleg van de doorgaande Bandijk in de vroege 14e eeuw. Over de oudere bewoningsgeschiedenis van de dorpskern van Olst is niets bekend. Als parochiecentrum lijkt het dorp in de 12e eeuw een oudere nederzetting bij Fortmond op te volgen. Het goed Averbergen lijkt deel te hebben uitgemaakt van een complex van onder koninklijke supervisie in de 9e eeuw ontgonnen gronden. Met dit koninklijke ontginningsinitiatief kan men hebben willen profiteren van de voor akkerbouw uiterst gunstige, met rivierslib vermengde of afgedekte zanden. De ontginning lijkt o.a. plaats te hebben gevonden vanaf de randen van het Olster rivierduin. Zo strekte het stuk land waarop het huis Averbergen is gebouwd, zich uit van de rand van het rivierduin tot het afwateringskanaal van de Zandwetering in de laagte. Naar verwachting zal de ontginning begonnen zijn op de duinrand direct ten oosten van de dorpskerk. Daar is dan ook de oudste bewoning van Averbergen te verwachten. Het te onderzoeken terreingedeelte ligt op een afstand van 100 m. van deze veronderstelde ontginningsbasis, terwijl nederzettingssporen elders (bijvoorbeeld in Zutphen Ooyerhoek) tot 50 á 70 m. uit de ontginningsbasis reiken. Oudere bewoningssporen, aan de rand van een op het rivierduin gelegen nederzetting, zijn met name aan de westrand van het bedreigde terreingedeelte niet uit te sluiten. Een stenen adelijk huis is met zekerheid te verwachten op Averbergen vanaf de vroege 16e eeuw, vermoedelijk echter al minstens een eeuw eerder. Het rond 1969 afgebroken huis lijkt niet verder terug te gaan dan 1680 en vormde het centrum van een groot en imposant tuinencomplex. De behoefte waterpartijen en goede bevloeiingsmogelijkheden kan een verplaatsing van het huis naar een lager terreindeel, verder van de ontginningsbasis bevorderd hebben. Een ouder adelshuis is vooral te verwachten direct ten westen van, of aan de westzijde van het bedreigde terreingedeelte. Resten van het 17e eeuwse landhuis zijn niet op het bedreigde terreingedeelte te verwachten. Ter plekke lagen tot het begin van de 19e eeuw de tuinen van het landhuis. Na het ontmantelen van de tuinen heeft tot 1969 geen ingrijpende bouwactiviteit plaatsgevonden. In het noordoosten wordt ca. 12 % van het onderzoeksterrein in beslag genomen door een in de vroege 19e eeuw aangelegde vijver. Deze is in 1969 gedempt zonder verwijdering van de oude vijverbodem, zodat 19e tot 20e eeuwse vondsten en beschoeiingen te verwachten zijn.
25
BAAC bv
Olst, Averbergen
Gebruikte literatuur Braat, W.C., 1954, Les Colliers d'or Germaniques d'Olst, in: Oudheidkundige Mededelingen 35, 1-8. Craaidijk, J., 1887, Wandelingen door Nederland, 3e druk. Gevers, A.J., & Mensema, A.J., 1983, De havezaten van Salland Hilferink, J., 1993, Olst-dorp rond 1800, Bewoners en bebouwing, in: Tijdschrift 't Olster Erfgoed 8 (mei 1993), 6-23. Hilferink, J., 1997, Huis- en Veldnamen in de mark Olst rond 1800 (II), in: Tijdschrift 't Olster Erfgoed 19 (okt 1997), 18-30. Hilferink, J., in voorbereiding, Holsto: ligging en grootte, te verschijnen in: Tijdschrift 't Olster Erfgoed van Kerkwijk, A.O., z.j., Muntvondst te Olst, z.p.. Mensema, A.J. (ed.), 1994, Schattingsregister van Salland 1520, deel 1, Zwolle. Ouweneel, A.P., 1994, De oorkonde van 947, in: Tijdschrift 't Olster Erfgoed 11 (juni 1994), 6-19. Ouweneel, A.P. 1994-2, Leven als een horige, in: Tijdschrift 't Olster Erfgoed 12 (dec. 1994), 9-19 Ouweneel, A.P., 1996, In de Marke (III), Een vorst als markgenoot, in: Tijdschrift 't Olster Erfgoed 16 (okt. 1996), 13-18. Spek, T, e.a., 1996, Van de Hunnepe tot de zee, De geschiedenis van het Waterschap Salland, Kampen 1996. Zwijnenberg, B., 1994, De Schat van Olst, in: Tijdschrift 't Olster Erfgoed 10 (maart 1994), 11-19. Zwijnenberg, B., 1997, Olst 1050 jaar?, in: Tijdschrift 't Olster Erfgoed 18 (maart 1994), 11-17 Zwijnenberg, B., 2000, Olst en Wijhe voor 1300 na Chr., in: Tijdschrift 't Olster Erfgoed 27 (dec. 2000), 20-31.
26
BAAC bv
Olst, Averbergen
II. Het archeologisch onderzoek 1.
Aanleiding Naar aanleiding van het Programma van Eisen, op basis van de hiervóór opgenomen Standaard Archeologische Inventarisatie opgesteld door S. Wentink, Het Oversticht, is in juli en augustus 2002 door BAAC bv inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd op het nieuw te bebouwen terreingedeelte van het verzorgingstehuis Averbergen te Olst. Dit onderzoek had als doel antwoord te geven op vragen naar de aanwezigheid en aard van: 1. resten van het voormalige huis Averbergen; 2. bewoningssporen ouder dan de late middeleeuwen; Aan de hand van de waarde van de aangetroffen archeologische sporen kan naar verwachting gekomen worden tot een nader onderbouwde bepaling van de archeologische waarde van het terrein van het Averbergen, dat op de Indikatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) aangegeven staat als aandachtsgebied. Het belang van het onderzoek ligt verder in het tot nog toe volledig ontbreken van archeologische informatie over de oude dorpskern van Olst, die direct aan het onderzoeksterrein grenst. Mogelijk kan het onderzoek ook informatie verschaffen over de archeologische waarde van de dorpskern. In verband met budgetaire beperkingen heeft het onderzoek de status van archeologische waarneming gekregen, zijn keuzes gemaakt bij de documentatie van de aangetroffen sporen en is ondersteuning verleend door de Archeologische Werkgemeenschap Nederland (A.W.N.) Afdeling 18.
27
BAAC bv
2.
Olst, Averbergen
Werkwijze In verband met de nieuwbouw zijn de zuidwestelijke en de noordwestelijke vleugel van het rond 1970 gebouwde verzorgingscomplex gesloopt. De geplande nieuwbouw beslaat behalve de locatie van de gesloopte vleugels, langs elk van beide vleugels een tot dan toe onbebouwde strook grond: langs de noordoost- of binnenzijde van de zuidwestvleugel een strook van 11 x 50 m. en langs de noordwest- of buitenzijde van de noordwestvleugel een strook grond van 18 x 60 m. tussen vijver en bebouwing. Op elk van beide stroken is een onderzoekssleuf aangelegd met een minimale breedte van 4 meter. De sleuf langs de zuidwestvleugel is vanwege praktische omstandigheden op twee plaatsen onderbroken, zodat in totaal vier werkputten ontstonden. Deze zijn in volgorde van aanleg genummerd van 1 t/m. 4 (afb. 11). Werkput 1 was een 50 meter lange sleuf tussen vijver en noordwestvleugel. Aan het noordoosteinde is de sleufbreedte over een lengte van 20 m. beperkt tot 2 meter omdat hier geen relevante sporen aangetroffen zijn noch verwacht werden. Werkputten 2 tot en met 4 lagen met lengtes van resp. 4,5 m., 11 m. en 10,5 m. achtereenvolgens van zuidoost naar noordwest langs de zuidwestvleugel. In de documentatie en de hierna volgende rapportage zijn om reden van vereenvoudiging de windrichtingen als volgt aangegeven: met "zuiden" wordt het zuidwesten aangeduid: de zijde naar de Jan Hooglandstraat; met "westen" wordt het noord-westen aangeduid: de zijde van de spoorlijn en de IJssel; met "noorden" wordt het noordoosten aangeduid, waar het terrein van Averbergen begrensd wordt door weilanden; met oosten wordt het zuidoosten aangeduid: de zijde van de Kleistraat en Boskamp; De werkputten zijn laagsgewijs verdiept met een graafmachine tot op het niveau waarop ingravingen en paalsporen zichtbaar waren in de licht gekleurde bodem. Dit lag tussen 1 m. en 1,3 m onder het maaiveld, hetgeen globaal overeenkomt met een N.A.P. hoogte tussen 2,80 en 3 m. + N.A.P.. Tijdens het verdiepen zijn beknopte aantekeningen gemaakt over de aard van de ontgraven grondlagen, vondsten geborgen en foto's genomen van verschillende ontgravingsniveaus. Op verschillende plaatsen is de opeenvolging van antropogene grondlagen met dateerbare vondsten opgetekend in een gedeelte van de verticale werkputwand: in de oostwand van werkput 1; op twee plaatsen in werkput 2 en in de zuidwand van werkput 4. De sporen op de bodem van werkput 2 t/m. 4 en het zuidelijke deel van werkput 1 zijn ingetekend. De sporen waarvan de indruk bestond dat zij mogelijk van vóór 1500 dateerden, zijn gecoupeerd. In werkput 1 konden twee oudere sporen (spoornrs. 37 en 65) niet nader onderzocht worden doordat zij vroegtijdig bedolven werden, terwijl in werkput 4 een viertal vage vlekjes, waarvan de duiding als paalspoor dubieus was, evenmin gecoupeerd is. Daarnaast zijn vermoedelijk post-middeleeuwse sporen in werkput 2 en 3 gecoupeerd, alsmede een kuil met skeletresten in werkput 4 (spoornr. 21). Bij de uitwerking zijn alleen de vondsten uit het vlak en profielgedeelten in werkput 4 en het zuiddeel van werkput 1 betrokken. Opmerkingen betreffende de overige vondsten zijn vooral gebaseerd op waarnemingen tijdens het veldwerk en de vondstverwerking.
29
BAAC bv
30
Olst, Averbergen
BAAC bv
Olst, Averbergen
3.
Resultaten
3.1.
Werkput 1 De ongeroerde ondergrond bestond in het zuiddeel van werkput 1 uit relatief goed geselecteerd, waterdoorlatend rivierzand, dat deel uit kan maken van het rivierduin van de Olster dorpskern.24 Op minder dan 10 cm. onder het vlak is in dit een dun zaveliger baantje waargenomen, terwijl op ruim 10 cm. diepte een pakket zavelige klei begon (coupes spoor 36 en 40). Op ruim 20 m. vanaf het zuid-einde van de werkput verdween het dunne restant van het duinzand onder een slibhoudende oeverwal-afzetting, waarin regenwater zeer langzaam wegzakt. In het rivierduinzand zijn in de meest zuidelijke 9 meters een zestal sporen aangetroffen, waarvan de mate van vervaging een ouderdom van vóór 1400 deed vermoeden (spoornrs. 36 t/m. 40 en 65). In drie daarvan kon de aftekening van een paalspoor in een ingraving worden herkend (spoornrs 36, 39 en 40). Van twee andere kan een zelfde interpretatie aangenomen worden, terwijl spoor 65 waarschijnlijk de aftekening van een kuil was. In de (vermoedelijke) paalsporen en hun ingravingen zijn sporen van houtskool en verbrande leem aangetroffen en een fragment van een runderkaak (spoornr 40). In spoor 38 is een scherf van kogelpot-aardewerk gevonden uit de 9e tot 13e eeuw. Deze oudere sporen werden afgedekt of doorsneden door twee reeksen van greppels of langwerpige kuilen met een donkere, humeuze vulling van iets lemig zand. De kuilen of greppels lagen haaks op de sleufrichting met een breedte van 80 cm tot 1,20 m. op een onderlinge afstand van 30 cm. tot 1 m.. Aan de westzijde van de sleuf is een reeks van minstens 12 van dergelijke greppels waargenomen tot minstens 18 meter uit de zuidwand, allen eindigend op 1,50 meter uit de oostwand van de werkput (spoornrs. 48 t/m. 56). In een iets afwijkende orientatie is in de westhelft van de sleuf tijdens het ontgraven een soortgelijke reeks greppels waargenomen, beginnend op enkele decimeters van het einde van de oostelijke reeks (spoornrs. 41 t/m.47 en 57 t/m. 60). De greppels van beide reeksen liggen niet in elkaars verlengde. Zij zijn met een vlakke onderkant ca. 25 cm. diep ingegraven in het schone duinzand vanuit een 40 tot 50 cm. dik, grijsbruin grondpakket waarin zand, bruine leem en wat humus met elkaar vermengd zijn. In het noordelijke, versmalde deel van werkput 1 zijn tijdens het ontgraven soortgelijke greppels gezien, diagonaal op de sleufrichting. De jongste vondsten uit de greppels dateren uit de late 17e of 18e eeuw. Daarnaast zijn zowel in de greppels als in de vermengde grond vondsten gedaan uit de 9e tot 13e eeuw, de vroege 14e eeuw en de 15e tot 16e eeuw. Een fragment van een tinnen lepel uit de tweede helft van de 18e eeuw stamt uit de vulling van een ingraving of greppel vanuit de bovenzijde van het pakket gemengde grond (V 74). Tijdens de aanleg van de werkput is op diverse plaatsen aardewerk uit de 19e of vroege 20e eeuw aangetroffen rond de bovengrens van het niveau waarop de greppels in het schone zand waren ingegraven.25
24. Interpretatie in het veld door T. Spek (Wageningen). 25. O.m. vondstnrs. 7 en 13: industrieel wit en Regout. 31
BAAC bv
Olst, Averbergen
Vermoedelijk zijn de greppels sporen van een grondverbetering ten tijde van de omstructurering van de tuinen van het landhuis in de vroege 19e eeuw, dan wel bij de aanleg van de tuinen die in de late 18e eeuw afgebeeld zijn. Daarbij heeft men schoon zand uit de ondergrond gemengd met de met humus en rivierslib verrijkte bovengrond en alle daarin aanwezige vondsten door elkaar gemengd. Over de grijsbruine grond ligt een zwart humeuze bouwvoor, horende bij de tuinen of landerijen uit de 19e en 20e eeuw. In deze laag is een uniformversiersel aangetroffen van ca. 1900. In het noorddeel van de sleuf daalt deze laag om op ca. 44 meter van het zuideinde van de sleuf het niveau van het vlak te snijden. Hout- en plantenresten en het dikker worden van de humeuze laag geven hier de rand van 19e eeuwse landhuisvijver aan. Een grondboring enkele meters van de rand van de vijver wees uit dat de humeuze vulling tot ver onder de grondwaterstand reikt, die minder dan een halve meter onder het vlak lag. Boven in deze vijvervulling is aardewerk uit de 20e eeuw gevonden.
3.2.
Werkput 4 In werkput 4 bestond de ondergrond uit soortgelijk rivierduinzand onder een relatief zandig en zwart pakket geroerde grond. Het zandpakket lag op ca. 2,90 m. + N.A.P. op zavel en werd doorsneden door een dun baantje klei. Het bovenste deel van het pakket, op sommige plaatsen gelegen op een tweede, dun zavelig laagje, leek verspoeld: het vertoonde vervaagde, grijsbruine, licht humeus vervuilde vlekken of kluiten. Deze laag lag in het grootste deel van het vlak aan het oppervlak. In de noordoosthoek dagzoomde het kleilaagje en het onderliggende zand. Het vlak vertoonde een relatief grote dichtheid aan grondsporen van diverse aard. Het meest opvallende was een grote ronde vlek met een diameter van ruim 2 meter (spoornr. 12). Het is niet duidelijk of dit een waterput of watergat was, of een om andere reden gegraven kuil. Het gat reikt tot in een venige laag onder de huidige grondwaterspiegel. De huidige grondwaterspiegel ligt echter hoger dan die van vóór 1200. In de vulling zijn enkele brokken natuursteen aangetroffen, twee brokjes verbrande huttenleem, en 15 fragmenten van kogelpot-aardewerk uit de 11e tot vroege 14e eeuw, waaronder fragmenten van een gedraaide rand, die waarschijnlijk in de late 12e of vroege 13e eeuw vervaardigd is (afb.12).26 Deze daterings-indicatie is in overeenstemming met het (overwegend vrij harde) baksel van de overige scherven en het ontbreken van baksteenfragmenten. Eenzelfde datering geldt voor een langwerpig spoortje westelijk van spoor 12, 30 cm breed en 1 m. lang, dat in het vlak opviel doordat de vulling relatief veel houtskoolstof en verbrande leem bevatte (spoornr. 31). Bij het couperen bleek het samengesteld uit meerdere ingravingen. Een kuil met soortgelijk houtskoolstof in geringere concentratie (spoornr. 32) werd door dit spoor doorsneden, maar stamt vermoedelijk uit de zelfde periode. Ten noorden van spoor 12 zijn nog twee paalsporen met ingraving gecoupeerd zonder daterende vondsten (spoornr. 26 en 27). Één daarvan is op grond van de kleur van de vulling vermoedelijk in de zelfde periode te dateren als spoor 12. In de nabijheid
26. Determinatie M. Groothedde (Gemeente Zutphen). De rand vormt één geheel met het
verder handgevormde potlichaam. 32
BAAC bv
Olst, Averbergen
zijn vier zeer vage, kleine, rechthoekige vlekjes gezien, waarvan niet zeker is of het paalsporen betreft. In één van deze vlekjes (spoornr. 19) is een kogelpotscherf gevonden uit de zelfde periode als die uit spoor 12. Bij het oosteinde van de werkput lagen drie paalsporen met ingravingen op één lijn op onderlinge afstanden van resp. 75 cm. en 1 m. (spoornrs. 17, 18 en 22). In elk van deze, sterk op elkaar lijkende sporen is in het midden van een vervaagde, licht gekleurde ingraving de aftekening aangetroffen van een smal aangepunt paaltje met een diameter van 5 tot 6 cm.. In één van deze sporen is een relatief laat aandoende kogelpotscherf aangetroffen; in een ander spoor een schouderfragment van een kogelpot in een ongebruikelijk, rood baksel, vermoedelijk eveneens te dateren in de late 12e of vroege 13e eeuw.27 Te licht voor een huisconstructie, vormde deze palenrij Afb. 12. Wanddoorsnede mogelijk een onderdeel van een omheining van vlechtwerk. Het van een randfragment van is denkbaar dat een aantal van de sporen ten noorden van een kogelpot, afkomstig uit spoornr. 12 deel uitgemaakt hebben van de zelfde constructie. spoor nr. 12 (ware grootte).
Direct ten zuiden van de drie paalspoortjes lag een grote kuil met een vlakke bodem en een zwart humeuze vulling met twee, globaal in de 15e eeuw te dateren scherven (Siegburg steengoed en rood geglazuurd aardewerk), een ijzeren gesp uit de 15e eeuw (afb. 13), enkele spijkers, enkele brokjes mortel en een grote hoeveelheid baksteenbrokjes met een overwegend zacht tot zeer zacht, oranje baksel (spoornr. 23). Baksteenfragmenten met soortgelijk baksel, in sommige gevallen nauwelijks te onderscheiden van verbrande leem, zijn in relatief grote hoeveelheden overal aangetroffen in jongere sporen en profiellagen. Zij wijzen op het gebruik van bakstenen in de directe omgeving in de late middeleeuwen. Een kalksteen-schilver met aangehechte mortelrest uit de zelfde kuil wijst eveneens op steenbouw-activiteiten ter plekke.
Afb. 13. 15e eeuwse ijzeren gesp van een harnas of paarde-uitrusting, afkomstig uit spoor nr. 23 (foto: P. Wemerman, BAAC)
27. Suggestie S. Oskamp (ADC). De scherf heeft een hard baksel met een magering van bonte zandkorrels, zwarte insluitsels en enkele chamotte-brokjes, en de aanzet van een rand, die op vergelijkbare wijze aangehecht is als die uit spoor 12. Enkele scherven van vroeg proto-steengoed, in de nabijheid aangetroffen in latere sporen samen met kogelpot-fragmenten (spoornrs. 5 en 21), versterken de waarschijnlijkheid van een datering rond 1200. 33
BAAC bv
Olst, Averbergen
De ijzeren gesp stamt zeer waarschijnlijk van een harnas of paarde-uitrusting28 en past goed in de contekst van een havezathe met adellijke bewoners. In de zuidoosthoek van werkput 4 lag de rand van een ingraving met het skelet van een begraven paard (spoornr. 21). De kuil was vanuit een relatief hoog niveau ingegraven en het skelet dateert waarschijnlijk uit de 19e of vroege 20e eeuw. Van de meeste andere sporen in de werkput is een postmiddeleeuwse datering verondersteld. Zij zijn gevuld met bruin, lemig zand, overeenkomend met die van sporen werkput 2 en 3 , met de zelfde, zacht gebakken baksteen als in spoor 23 (spoornrs. 24 en 34). In de zuidwand is, onder een recente bouwvoor, op een diepte van 25 tot 50 cm. onder maaiveld, een donkere laag aangetroffen van humeus, lemig zand: een tuinniveau uit de late 17e tot 18e eeuw of uit de vroege 19e tot 20e eeuw. Daaronder ligt, op een diepte van 50 tot 90 cm., een duidelijk minder humeuze, grijsbruine, zandig-lemige laag, waarin het humusgehalte naar onderen toe geleidelijk verminderd. Geel zand vlekjes in de onderste 20 cm. geven aan dat hier schoon zand als grondverbetering vermengd is met bruin rivierslib. Bruin rivierslib of met rivierslib vermengd, lemig zand is aangetroffen in de meeste overige sporen in werkput 4 (spoornrs. 24, 25, 28, 29, 33 en 34), en in alle sporen in werkput 2 en 3. Vondsten in de sporen in werkput 2 en 3 wijzen op een datering na de middeleeuwen. Door de overeenkomst in vulling en vondstmateriaal (zachte baksteenbrokjes en een late kogelpotscherf in spoornrs. 24 en 34) is een zelfde datering te veronderstellen voor de met rivierslib gevulde sporen in werkput 4.
3.3. Werkput 2 en 3 De ondergrond in werkput 2 en 3 bestond uit een licht slibhoudende, slecht waterdoorlatende oeverwal-afzetting (zie werkput 1). De anthropogene lagen daarboven waren, voorzover van vóór ca. 1970, grijsbruin en lichter van kleur dan in werkput 1 en 4. Van direct onder de verstoringen van de late 20e eeuw tot in de spitsporen aan de onderzijde en de vulling van de daaronder gelegen sporen, bestonden de anthropogene lagen uit een vermenging van zand met rivierslib, waarin minder humus dan in het vergelijkbare pakket in werkput 4. In deze grond is aardewerk aangetroffen uit de 17e tot 18e eeuw, naast ouder aardewerk en bakstenen uit de late middeleeuwen.29 In werkput 2 zijn naast een rechthoekige kuil twee kleine noord-zuid lopende greppels of ploegvoren aangetroffen. In werkput 3 zijn enkele kuilen aangetroffen en twee parallele greppels in noord-zuid richting. De smallere van deze twee (spoornr. 5), 75 cm. breed, reikte tot boven het grondwaterpeil en bevatte een scherf van postmiddeleeuws, roodgeglazuurd aardewerk met ringeloorversiering (vondstnummer 51). Anderhalve meter ten westen daarvan was een 2,75 m. brede greppel (spoornr. 6) tot meerdere decimeters onder het grondwater gegraven. Uit de
28. Determinatie en datering M. Hendriksen. De conserveringstoestand van de gesp is te slecht om deze reinigen en te conserveren. 29. Bovenin is tijdens de aanleg een glasflesje gevonden met opschrift "...OOS DEN HAAG ...ORN ALKMAAR" (vondstnr. 52). 34
BAAC bv
Olst, Averbergen
bruin lemige vulling zijn bakstenen en plavuizen geborgen, postmiddeleeuws roodgeglazuurd aardewerk en laat-middeleeuws aardewerk. Een venige laag met hout- en plantenresten op de bodem geeft aan dat er vóór de demping water in deze sloot stond. Mogelijk betreft het een ontwateringssloot of een erfbegrenzing uit de late middeleeuwen die bij de bouw van het herenhuis in de 17e eeuw gedempt werd.
35
BAAC bv
36
Olst, Averbergen
BAAC bv
4.
Olst, Averbergen
Samenvatting en Conclusies De zuidwesthoek van het onderzoeksterrein ligt op de rand van het rivierduin, waarop de oude kern van het dorp Olst is gelegen. Het grootste deel van het terrein ligt op een lichte oeverwal-afzetting van de IJssel. Op het rivierduin zijn sporen van bewoning aangetroffen uit de late 12e tot vroege 13e eeuw. In de uiterste zuidwesthoek zijn paalsporen van een gebouw aangetroffen in werkput 1, terwijl enkele tientallen meters oostwaarts in werkput 4 sporen zijn gevonden van constructies die rond een huis op een erf te verwachten zijn. In de sporen uit deze periode zijn geen resten van baksteen gevonden, wel van wandleem. Een opvallende hoeveelheid fragmenten van bijna-steengoed uit de vroege 14e eeuw, verspreid aangetroffen in latere contexten, wijst op activiteiten in de nabije omgeving in de periode van de bandijk-sluiting en de verdeling van lagere gronden. Opvallend is ook de grote hoeveelheid baksteenfragmenten met een zacht baksel, aangetroffen in nagenoeg alle sporen vanaf de 15e eeuw. Deze wijzen er op, samen met enkele plavuisfragmenten in latere contexten, dat al rond of vóór 1500 in de nabijheid, met grote waarschijnlijkheid op het terrein van de oude havezate een (deels) bakstenen gebouw gestaan heeft. Een bakstenen voorganger van het laat17e eeuwse herenhuis mag vermoed worden op het rivierduin ten zuidwesten van het onderzochte terreingedeelte. Een dubbele greppel die waarschijnlijk in de 17e eeuw gedempt werd, kan de begrenzing van het laat-middeleeuwse havezate-terrein geweest zijn. Na de middeleeuwen lijken grondverbeteringen plaats gevonden te hebben, waarbij het hele terrein omgespit lijkt te zijn en opgehoogd met een mengsel van duinzand en rivierslib. In de zuidwesthoek van het onderzochte terreingedeelte is duinzand zand opgedolven in reeksen van parallelle stroken. Het is niet duidelijk of deze grondverbeterings-werkzaamheden hebben plaatsgevonden bij de omvorming van de tuinen in de vroege 19e eeuw, bij de aanleg van het herenhuis-complex uit de late 17e en 18e eeuw, of in fasen tussen 1650 en 1840. Gebleken is dat onder de verstoringen van deze grondverbeteringen sporen van oudere bewoning bewaard zijn gebleven op een diepte van 90 tot 120 cm. onder het huidige maaiveld.30 Dergelijke sporen zijn te verwachten in de westhoek van het terrein van het verzorgingscentrum Averbergen en het westelijk aangrenzende gedeelte van de dorpskern.31 Analyse van de historische gegevens doet vermoeden dat op het rivierduin in de Olster dorpskern sporen van bewoning vanaf de 9e eeuw te vinden zijn. Het is niet te zeggen of de post-middeleeuwse grondwerkzaamheden muurresten van een bakstenen voorganger van het 17e eeuwse herenhuis verstoord hebben. Een dergelijke voorganger is ten (noord-)westen van of langs de (noord-) westrand van het terrein van het verzorgingscentrum Averbergen te verwachten onder of naast de spoorbaan.
30. De aanlegdiepte van zowel de bouwput van rond 1970 als de bouwput van 2002, ongeveer overeenkomend met de hoogte van het opgravingsvlak reikt niet tot het niveau waarop alle sporen verstoord zijn. Tijdens de sloopwerkzaamheden van de bebouwing uit ca. 1970 zijn ter plekke van deze bebouwing diepere verstoringen aangericht. 31. Het "westen" is hier gerelateerd aan het werkelijke noorden. 37