Onderwijs?"*^ Advies niet-ambteiijke adviescommissie WOB.
Nassaulaan 6 2514 J'S Den Haag Telefoon (070) 363 79 55
Aan de staatssecretaris van onderwijs,
Fax (070) 356 14 74
cultuur en wetenschappen,
E-mail
[email protected]
mw. T. Netelenbos, Postbus 25000, 2700 LZ Zoetermeer. i.a.a. de minister van landbouw, natuurbeheer en visserij
Ons kenmerk
Uw kenmerk
Den Haag,
OR 970150/143
WJZ 97005037/3695 d.d. 24 februari 1997
7 april 1997
dB Onderwerp
Ontwerp-besluit invoering profielen voortgezet onderwijs.
Bij bovenvermeld schrijven legde u, mede namens de minister van landbouw, natuurbeheer en visserij, de Onderwijsraad een ontwerp-besluit ter advisering voor houdende wijziging van het Inrichtingsbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. en het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b:o. en enkele andere besluiten in verband met invoering van profielen in het voortgezet onderwijs. De wezenlijke elementen die ten grondslag liggen aan de verandering van de structuur van de bovenbouw van v.w.o. en h.a.v.o. - verankering van het profiel als structuurelement, een expliciete doelomschrijving van v.w.o. en h.a.v.o., verankering van de studielastbenadering, verankering van de mogelijkheid voor scholen om een grotere verscheidenheid van didactische werkvormen te kiezen zijn uitgewerkt in een wijziging(svoorstel) van de W.V.0. (TK 1996-1997, 25 168, nrs. 1-2). In het onderhavige ontwerp-besluit betreft het voor het merendeel uitvoeringsvoorschriften die moeten worden aangepast aan de nieuwe dan wel gewijzigde voorschriften uit de W.V.0.. De Raad zal in de hoofdstukken 1 en 2 zijn opvattingen over de wijzigingen in het Inrichtingsbesluit v.w.o.h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. respectievelijk het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. geven. In een afsluitend hoofdstuk zal hij ingaan op de implementatie van de voorstellen.
Onderwijst Kenmerk: OR 970150/143 Blad: 2
1.
Het Inrichtingsbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o..
De Raad is van mening dat de invulling van de verschillende delen van de profielen - het gemeenschappelijk deel, het profieldeel en het vrije deel - , inclusief de daarbij vermelde normatieve studielast, in het algemeen tot evenwichtige profielen leidt. Een uitzondering hierop vormt zijns inziens het profieldeel van het profiel Cultuur en maatschappij, waarvoor hij een alternatief voorstel zal doen. Zijn standpunt over de invulling van de drie delen van de profielen zal hij hieronder weergeven. 1.1.
Het gemeenschappelijk deel.
Wat het gemeenschappelijk deel betreft is de Raad van mening dat twee onderdelen respectievelijk vakken op niet geheel bevredigende wijze zijn geregeld. Het vak mens- en maatschappijwetenschappen is teruggebracht tot geschiedenis en maatschappijleer, zonder aardrijkskunde. Als resultaat van de bespreking met de Vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van de Tweede Kamer op 27 juni jl. (TK 1995-1996, 24 773, nr. 2) zal in het gemeenschappelijk deel alleen de combinatie van geschiedenis en maatschappijleer worden ingevoerd. Dit betekent dat er voor leerlingen die niet het profiel Economie en maatschappij kiezen geen verplichting meer is om aardrijkskunde te volgen. De Raad is van mening dat dit ten koste gaat van de brede algemene vorming die leerlingen in de bovenbouw van h.a.v.o. en v.w.o. dienen te krijgen, maar accepteert dit omdat het voorkomen van een overladen programma dwingt tot het maken van keuzes. In principe is het overigens mogelijk dit vak in het vrije deel te kiezen. Ook vraagt de Raad aandacht voor de positie van literatuur. Gezien voornoemd Kamerstukken de artikelen 11, 12 en 13, eerste lid, onder a, van het gewijzigde Eindexamenbesluit v.w.o.-.h.a.v.o.m.a.v.o.-v.b.o. moet het literatuuronderwijs vanuit de verschillende moderne talen beter op elkaar moet worden afgestemd en hieraan één cijfer worden gegeven dat onderdeel uitmaakt van het gemeenschappelijk deel. De Raad kan zich vinden in het streven naar afstemming tussen de verschillende onderdelen van literatuur, maar heeft er moeite mee als verplicht vanuit verschillende disciplines cijfers moeten worden samengevoegd. Hij verwacht bij integratie bovendien problemen op het punt van de bevoegdheid. Voor alles dient echter duidelijk te worden gemaakt of literatuur al dan niet als apart vak dient te worden aangemerkt. Het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o., artikelen 11 t/m 13, eerste lid, onder a, en de toelichting daarop spreken elkaar wat dit betreft tegen. De voorkeur van de Raad gaat er naar uit literatuur in de eerste plaats te blijven zien als onderdeel van de talen. Dit biedt meer zekerheid dat de nauwe samenhang die er bestaat tussen literatuur en taal en cultuur tot haar recht komt. Wordt de formulering in de zojuist genoemde artikelen gehand-
Onderwijst Kenmerk: OR 970150/143 Blad: 3
haafd en wordt literatuur dus als vak aangemerkt, dan verdient het overweging de normatieve studielast hiervan duidelijker in het ontwerp-besluit aan te geven. Het aantal uren normatieve studielast voor het vak lichamelijke opvoeding I acht de Raad reëel, maar hij heeft wel moeite met de geforceerde wijze waarop in de toelichting op artikel 23 het aantal te geven lessen wordt berekend. Er wordt een factor 1000:1600 ingevoerd om de studielast om te rekenen naar lessen en de voorziening 'in theoretisch/cognitieve onderdelen die gewone studie, waaronder huiswerk, veronderstellen". Voor de Raad is in dit verband vooral de vraag van belang of er binnen één schoolorganisatie op termijn plaats kan zijn voor twee systemen: een lesuren- en een studielastsysteem. 1.2. Het profieldeel. De Raad ziet niet in welke goede redenen er zijn om eerst in het ontwerp-besluit aanvullende keuzemogelijkheden in de profieldelen aan te bieden. Zo mag bijvoorbeeld wiskunde A1 worden ingewisseld tegen wiskunde B1 of wiskunde B1,2, natuurkunde 1 tegen natuurkunde 1,2, economie 1 tegen economie 1,2, enz.. De Raad is van mening dat dit de overzichtelijkheid en duidelijkheid van de inhoud van de profieldelen niet ten goede komt. Ook betwijfelt de Raad of de verschillende (deel)vakken wiskunde: wiskunde A, wiskunde A 1 , wiskunde B1, wiskunde B1,2 zo gemakkelijk inwisselbaar zijn als in het ontwerp-besluit wordt voorgesteld. Een nader onderzoek daarnaar acht hij wenselijk. In elk geval voorziet hij dat het keuzeproces voor de leerlingen en de school hierdoor ingewikkelder zal worden en dat het invullen van profieldelen met inwisselbare deelvakken op nogal wat organisatorische problemen kan stuiten. De verdere invulling van de profieldelen van de profielen Economie en maatschappij, Natuur en gezondheid en Natuur en techniek onderschrijft de Raad voor het overige in grote lijnen. Problematisch blijft voor de Raad vooral de samenstelling van het profiel Cultuur en maatschappij. Het profieldeel van dit profiel moet meer verantwoord en evenwichtig vorm krijgen, niet in de laatste plaats om te bereiken dat het profiel de functie kan waarmaken die het dient te hebben op het gebied van de voorbereiding op vervolgstudies. Het gebrek aan evenwicht in het profiefdeel is volgens de Raad vooral te wijten aan a. het te zwaar aanzetten van de culturele component: door de combinatie van de deelvakken culturele en kunstzinnige vorming 2 en 3 (met een normatieve studielast voor het v.w.o. van 200 respectievelijk 280 uur en voor het h.a.v.o. van 120 respectievelijk 240 uur);
Onderwijst Kenmerk: OR 970150/143 Blad: 4
b. het ontbreken van het vak maatschappijleer: een vak dat zeker voor de voorbereiding op gammastudies, waarvoor dit profiel onder meer bedoeld is, van groot belang kan worden geacht; c. het ontbreken van het vak filosofie dat met name voor v.w.o.-leerlingen veel waarde heeft met het oog op de doorstroming naar het hoger onderwijs. De VSNU keert zich zelfs tegen de profielbepalende plaats die aan CKV2 is toegedacht en acht verplichte opname van filosofie in het profiel nodig (brief van 17 februari 1997). Met het aantal uren dat in dit profiel beschikbaar is voor wiskunde, een vak dat vooral voor v.w.o.leerlingen relevant is, kan volgens de Raad worden volstaan. In het gemeenschappelijk deel is het immers voor 280 uur opgenomen, terwijl het daarnaast (met een normatieve studielast van 360 uur) in het profieldeel kan worden gekozen. Natuurlijk is ook voor h.a.v.o.-leerlingen wiskunde belangrijk enerzijds met het oog op de overstap naar het v.w.o., anderzijds in het kader van de doorstroming naar het h.b.o. De regeling wat dit betreft in artikel 26c acht de Raad eveneens bevredigend. Volgens de Raad ontstaat, met inachtneming van het vorenstaande, een meer evenwichtig profiel Cultuur en maatschappij indien het profieldeel daarvan de volgende inhoud kan krijgen: -de combinatie CKV2 en CKV3 wordt ontkoppeld en CKV3, de praktische culturele component, wordt als zodanig niet langer opgevoerd in het profieldeel. De Raad meent dat deze wijziging gerechtvaardigd is vanwege de geringe doorstroomrelevantie van CKV3 voor universitaire studies waar het onderhavige profiel toe beoogt op te leiden (sociale wetenschappen, letteren, rechten). Wel kan CKV3 in het vrije deel worden aangeboden; -de uren die vrijkomen door het schrappen van CKV3 kunnen zowel wat betreft het v.w.o. als wat betreft het h.a.v.o. worden benut voor filosofie en maatschappijleer. Bij het v.w.o. is in dat geval voor beide vakken 140 uur en in het h.a.v.o. 120 uur beschikbaar. Omdat filosofie voor hét v.w.o. relevanter is dan voor het h.a.v.o. is het echter denkbaar in het laatste geval een wat andere verdeling te hanteren: minder uren voor filosofie en meer voor maatschappijleer; -de inhoud van het (deel)vak CKV2, dat algemeen-theoretisch van aard zal zijn, is nog niet bekend. Een voorbehoud ten aanzien van het al dan niet opnemen van dit vak in het profieldeel acht de Raad daarom op zijn plaats. Aan afsluiting van een profiel met een profielwerkstuk hecht de Raad veel waarde. Gezien artikel 4, tweede lid, van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. kan het profielwerkstuk, waarin op geïntegreerde wijze kennis, inzicht en vaardigheden aan de orde komen die relevant zijn voor het betreffende profiel, slechts op twee (deel)vakken betrekking hebben. Hoewel het de Raad op zichzelf beschouwd niet juist voorkomt zo'n werkstuk al te breed op te zetten, omdat het al gauw ten koste gaat van de kwaliteit en diepgang, vindt hij een beperking tot twee (deel)vakken te stringent.
Onderwijst Kenmerk: OR 970150/143 Blad: 5
1.3.
Het vrije deel.
Het vrije deel is niet zo vrij als de aanduiding doet vermoeden. In ten minste de helft van het vrije deel moeten een of meer examenonderdelen worden gekozen, terwijl ook een gedeelte kan worden gebruikt als uitloop in geval van overschrijding van de profieltijd. Een ander deel is echt vrij. Het bevoegd gezag heeft zelfs de mogelijkheid om eigen examenvakken en andere programma-onderdelen van het examen vast te stellen, maar dan alleen voor zover de minister daaraan goedkeuring heeft verleend. Wat de "andere programma-onderdelen" inhouden, is onvoldoende duidelijk en dient daarom volgens de Raad in artikel 1 van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. te worden omschreven. De Raad is van mening dat er zoveel voorschriften voor het vrije deel worden gegeven dat de zeggenschap van het bevoegd gezag over dit deel erg ingeperkt wordt. De vraag rijst in hoeverre, rekening houdend met de normatieve studielast van 40 uren of een veelvoud daarvan, werkelijk ruimte resteert voor andere vakken of andere programma-onderdelen, waaronder de directe vermaatschappelijking van het onderwijs, excursies, maar ook voor extra begeleiding van allochtone leerlingen en de leerlingenzorg. Wanneer het voor het bevoegd gezag mogelijk wordt gemaakt om, met goedkeuring van de minister, eigen vakken als examenvakken te introduceren, adviseert de Raad over de status van deze vakken meer duidelijkheid te geven. Op grond van welke criteria verleent de minister goedkeuring aan deze eigen vakken? Is de doorstroming naar het hoger onderwijs een aspect dat meeweegt bij de goedkeuring? Hoe bewaakt de minister de kwaliteit van deze vakken? 1.4. Vrijstellingen. Wanneer leerlingen na het behalen van het h.a.v.o.-diploma verder willen gaan in het v.w.o. kunnen zij vrijstellingen krijgen voor het volgen van onderwijs in het vak algemene natuurwetenschappen, het vak geschiedenis en maatschappijleer en het deelvak CKV1, alle voorkomend in het gemeenschappelijk deel. Dat er niveauverschil is tussen v.w.o. en h.a.v.o. bij de invulling van deze vakken - een iets ander programma en een wat kleinere normatieve studielast - wordt weliswaar erkend, maar in het ontwerp-besluit wordt het geven van deze vrijstellingen onder meer verdedigd met de argumentatie dat het voor een h.a.v.o.-leerling moeilijk is om alsnog aan de eisen in het vijfde leerjaar v.w.o. te voldoen. De Raad ziet in dit laatste onvoldoende reden om vrijstellingen te verlenen. In feite zouden er dan aanvullende lessen moeten worden gegeven om leerlingen alsnog het juiste niveau te laten behalen. De overstap van h.a.v.o. naar v.w.o. zal, naar de Raad aanneemt, ook met de bedoelde
Onderwijst Kenmerk: OR 970150/143 Blad: 6
vrijstellingen overigens moeilijk zijn te realiseren. In de eerste plaats zal het ontbreken van wiskunde in het gemeenschappelijk deel van het h.a.v.o. bij de overstap naar het v.w.o. als een gemis worden ervaren. Dat wiskunde in elk profieldeel als vak of deelvak aanwezig is, kan dit gemis vermoedelijk onvoldoende compenseren. In de tweede plaats hebben leerlingen bij de overstap een achterstand op het gebied van de tweede en derde moderne vreemde taal, daar in het kader van het v.w.o. andere vaardigheden worden aangeleerd bij moderne vreemde talen dan bij het h.a.v.o. het geval is (toelichting op artikel 26c). Het ligt volgens de Raad bovendien weinig voor de hand om dergelijke vrijstellingen te geven als bedacht wordt dat het beleid erop is gericht h.a.v.o. en v.w.o. nadrukkelijker te profileren: in wezen gaat het om gescheiden leerwegen, voorbereidend in het eerste geval op het h.b.o., in het tweede geval op het w.o.. De vraag dringt zich dan ook op hoe een vrijstellingsregeling zich verhoudt tot de beoogde aanscherping van dit onderscheid tussen beide schooltypen, waarbij bijvoorbeeld wel leerlingen op voorhand worden gedemotiveerd om te kiezen voor een extra vak op v.w.o.-niveau (artikelsgewijze toelichting, artikel 26c). Met inachtneming van het vorenstaande adviseert de Raad u de vrijstellingsregeling als vermeld in artikel 26e, tweede lid, althans aan meer eisen te binden. Een andere categorie leerlingen waarvoor in een vrijstellingsregeling is voorzien betreft leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond. Als v.w.o.-leerlingen vrijstellingen krijgen voor moderne vreemde talen heeft dit het nadeel dat zij de deelvakken Franse en Duitse taal en letterkunde I, die belangrijke onderdelen vormen in de voorbereiding op het wetenschappelijk onderwijs (zie ook de toelichting op artikel 26b), missen. Daar staat tegenover dat het vervangen van een modefne vreemde taal door een allochtone levende taal een gunstige invloed kan hebben op het zelfbeeld van het relatief kleine aantal leerlingen dat het noodzakelijke voortraject niet heeft gevolgd. Uiteindelijk kan dit ook voor hen leiden tot vergroten van hun doorstroommogelijkheden. Voor de leerlingen waarom het hier gaat acht de Raad een vrijstellingsregeling gewenst, met dien verstande dat deze dient te worden beperkt tot één vreemde taal. Om de effecten van de voorgestelde substitutie voor de betreffende leerlingen goed in beeld te krijgen beveelt de Raad bovendien aan om hiernaar een onderzoek te laten verrichten. 2.
Het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o..
Blijkens uw beleidsreactie op "Examen in het studiehuis" (TK 1995-1996, 24 400 VIII, nr. 74) kennen alle (deel)vakken een schoolexamen, terwijl er daarnaast vakken zijn waarin centraal examen kan
Onderwijst Kenmerk: OR 970150/143 Blad: 7
worden gedaan. De Raad tekent hierbij aan dat de formulering van artikel 4 van dit besluit hier niet geheel mee overeenstemt, daar het ruimte laat om een vak met alleen een centraal examen af te sluiten. De Raad bespreekt hieronder enkele regelingen ten aanzien van het examen. a.
Herkansing en herexamen.
Het voordeel van de in artikel 35a neergelegde voorstellen met betrekking tot herkansing is dat er meer eenheid van handelen op dit punt in de scholen zal ontstaan. Het is juist dat wegblijven niet zonder meer tot recht op herkansing leidt. Er moet bij een kandidaat sprake zijn van een "van zijn wil onafhankelijke omstandigheid". Toch constateert de Raad enige nadelige consequenties van het beperken van de herkansingsmogelijkheid voor onderdelen van het schoolexamen. In de eerste plaats vreest hij dat de herkansing nadelig kan zijn voor leerlingen die ziek waren in de toetsperiode. Het maximale aantal herkansingen en inhaalmogelijkheden wordt volgens de nieuwe regeling gebonden aan een formule. Deze leerlingen kunnen de toets/opdracht inhalen, maar een herkansing is niet hetzelfde als een inhaalmogelijkheid. In de tweede plaats brengt de introductie van de "studiehuis-gedachte" met zich mee dat leerlingen in toenemende mate zelfstandig verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun eigen leerproces. Daarbij past dat de leerling de mogelijkheid moet hebben om ook bij een voldoende cijfer deel te nemen aan een herkansing of herexamen met het doel zijn/haar gemiddelde te verhogen. Te meer wordt dit aspect van belang, als de hoogte van het cijfer een wezenlijke rol gaat spelen bij de doorstroming naar het hoger onderwijs. Het is volgens de Raad reëel er van uit te gaan dat stimuleren tot zelfstandigheid calculerend gedrag meer in de hand zal werken. De calculerende leerling zal bij voorbeeld, als hij onvoldoende gewerkt heeft, zonder problemen een cijfer lager dan 6 aanvaarden, omdat hij in een later stadium opnieuw tentamen mag doen. Dit mag echter de regeling als zodanig zijns inziens niet beïnvloeden. Het betreft hier vooral een probleem van psychologische aard. b.
Uitslag.
Daar de samenstelling van profielen kan verschillen (wat betreft bij voorbeeld het aantal vakken, vakken met en zonder centraal examen, enz.) is er terecht naar gestreefd een uitslagregel te formuleren die op gelijke wijze toepasbaar is voor verschillende gevallen. De Raad constateert wel dat de uitslagregel is verzwaard. Een combinatie van een cijfer 4 en 5 vormt de ondergrens. Als het daarbij nog om een groter aantal vakken gaat, rijst bij de Raad de vraag in hoeverre de voorstellen uitvoerbaar zijn.
Onderwijst Kenmerk: OR 970150/143 Blad: 8
De bepaling in artikel 35, derde lid, dat de deelvakken CKV1 en lichamelijke opvoeding 1 uit het gemeenschappelijk deel en het profielwerkstuk dat gerekend wordt tot het profieldeel van de onderscheidene profielen niet worden beoordeeld met een cijfer, maar met de kwalificatie "onvoldoende", "voldoende" of "goed" onderschrijft de Raad, zij het wat het prof iel werkstuk betreft met enige aarzeling. Uiteindelijk betreft het hier een belangrijke afsluiting van het profieldeel waarvoor gemakkelijker een cijfer zal zijn te geven dan in de beide andere gevallen. Leerlingen moeten eerst een voldoende halen voor het profielwerkstuk, alsmede voor de deelvakken CKV1 en lichamelijke opvoeding 1 om aan het centraal examen te kunnen deelnemen. Een dergelijke beoordeling kan niet worden gecompenseerd door een of meer andere vakken. Daarmee komt in de opvatting van de Raad op deze onderdelen in de uitsfagregel een onevenredig zwaar accent te liggen. c.
Regelingen ten aanzien van het m.a.v.o. en v.b.o..
Dit ontwerp-besluit regelt de invoering van profielen in het voortgezet onderwijs en richt zich bij de wijzigingen dus vooral op het h.a.v.o. en v.w.o.. Toch worden er ook voor het m.a.v.o. en v.b.o. nieuwe bepalingen voorgesteld. Zo geldt ten aanzien van het m.a.v.o. onder meer (artikel 32, tweede lid) dat het schoolexamen moet worden afgesloten voor de aanvang van het centraal examen, terwijl nog gewacht wordt op een rapport van de adviescommissie examinering m.a.v.o./v.b.o.. Zo ook wordt, in het geval van m.a.v.o.-scholen, melding gemaakt van de beoordeling van het profielwerkstuk, terwijl in het m.a.v.o. de profielstructuur niet wordt ingevoerd. De Raad adviseert nieuwe regelingen ten aanzien van het m.a.v.o. en v.b.o. niet in het onderhavige besluit te treffen. d.
Identiteitsgevoelige vakken.
'
In het besluit wordt artikel 46, dat de mogelijkheid bood om een eigen examen te ontwerpen ten aanzien van identiteitsgevoelige vakken, geschrapt op grond van voor de Raad onvoldoende overtuigende argumenten. Gesteld wordt onder meer dat zo'n regeling onder andere het bezwaar heeft dat examens daardoor ongelijk worden. Kan dit werkelijk als argument gelden, als eindexamens ook ongelijk worden doordat door het bevoegd gezag vastgestelde programma-onderdelen daarvan deel kunnen uitmaken? De minister heeft in dit opzicht een verantwoordelijkheid naar het gehele onderwijsveld. Het argument dat er nog nooit gebruik is gemaakt van dit artikel kan naar het oordeel van de Raad niet worden gehanteerd als het gaat om de vrijheid van onderwijs. Zijns inziens mag het niet zo zijn dat in de toekomst geen "escape" ten aanzien van identiteitsgevoelige vakken meer mogelijk is, omdat het betreffende artikel uit het besluit is geschrapt.
Onderwijst Kenmerk: OR 970150/143 Blad: 9
3.
Implementatie van de voorstellen.
De Raad is van oordeel dat per 1 augustus 1998 een begin kan worden gemaakt met de implementatie van de voorstellen inzake de vernieuwingen van de bovenbouw van h.a.v.o. en v.w.o., conform de (concept)beleidsagenda voortgezet onderwijs. Wel signaleert hij dat een aantal essentiële voorwaarden nog niet is vervuld: •
de bekwaamheden die leraren zich eigen moeten maken om in de vernieuwde bovenbouw van v.w.o. en h.a.v.o. onderwijs te kunnen geven, worden door de overheid onvoldoende zorgvuldig geregeld. Dit was - zie bijvoorbeeld het advies van de Raad over het wetsvoorstel profielen voortgezet onderwijs d.d. 1 juli 1996 - een punt van zorg, maar blijft dit ook gezien het nieuwe artikel 3c in het Besluit onderwijsbevoegdheden W.V.0. Dit artikel geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om voor een overgangsperiode tot 1 augustus 2003 een leerkracht met het geven van onderwijs in een bepaald vak te belasten, terwijl die niet over het voor dat vak vereiste bewijs van bekwaamheid beschikt. De aanvullende scholing van zittende leerkrachten zou strikter moeten worden geregeld. Zeker nu de overgangsperiode verschillende jaren beslaat en het om de invoering van nieuwe vakken (algemene natuurwetenschappen wordt bijvoorbeeld genoemd) gaat, vindt de Raad dat artikel 3c op een te vrijblijvende wijze is geformuleerd. Dit sluit aan bij het standpunt dat de "oude" Onderwijsraad naar voren heeft gebracht (onder meer in zijn advies over de examenprogramma's h.a.v.o./v.w.o. d.d. 5 april 1996): wanneer het gaat om een korte overgangsperiode zijn ontheffingen denkbaar, maar in principe acht hij bij gedeeltelijke bevoegdheid voor een combinatievak verplichte aanvullende scholing op haar plaats. De regeling voor bevoegdheden van (tamelijk) nieuwe vakken levert vooral problemen op, aangezien lerarenopleidingen daarop nog niet zijn ingespeeld. Er zou volgens de Raad ook meer duidelijkheid over moeten komen of voor (tamelijk) nieuwe vakken (in welk verband bijvoorbeeld ook valt te denken aan filosofie en management en organisatie) aparte opleidingen moeten worden ingericht bij lerarenopleidingen.
•
de aanpassing van de curricula van de initiële opleidingen lijkt achter de invoering van de wet aan te komen. De Raad bepleit ten aanzien van de programma's voor de initiële opleidingen zodanige maatregelen te treffen dat^deze voorbereiden op vakken die in het kader van de profielen worden aangeboden.
•
de bestuurlijke schaalvergroting dient verder te worden afgerond. Dit is van belang in verband met het besluitvormingstraject.
•
een groot deel van de leermiddelen moet nog worden ontwikkeld.
•
schoolgebouwen dienen verder te worden aangepast met het oog op met name de realisering van het studiehuis.
Onderwijst Kenmerk: OR 970150/143 Blad: 10
•
financiële middelen om tot de invoering van profielen over te kunnen gaan, moeten in voldoende mate beschikbaar zijn. Het is volgens de Raad een illusie te menen dat, zoals in de nota van toelichting wordt opgemerkt, voor de vernieuwde tweede fase kan worden uitgegaan van "dezelfde financiële middelen als onder de voor invoering daarvan bestaande situatie".
•
de lump-sum vergoeding op grond van de landelijk gemiddelde personeelslast brengt grote schokken teweeg, omdat sommige scholen er weliswaar financieel op vooruitgaan, maar andere scholen worden getroffen door een aanzienlijke inkomstenvermindering. De in 1996 ingevoerde lump sum-vergoeding heeft voor wat betreft de personeelslasten (gebaseerd op school-GPL) al de nodige financiële schokken voor sommige scholen teweeggebracht. De voor 1998 voorziene invoering van de landelijke GPL zou de financiële achteruitgang voor die scholen nog kunnen vergroten. Ook deze scholen moeten volwaardig in staat zijn de omslag naar studiehuis en profielen te kunnen maken.
•
leerlingen moeten met het oog op de keuze voor het vervolg na de basisvorming uiterlijk in augustus 1997 op de hoogte worden gebracht van de veranderingen in 1998.
Tegen de overgangsbepalingen inzake de inrichting van het v.w.o., het h.a.v.o. en de eindexamens (artikelen V t/m VII) heeft de Raad geen overwegende bezwaren. Wel betreurt hij het dat twee zaken niet in dit besluit zijn geregeld: de voorziene invoering van een tweede centraal examen in augustus en het zogenaamde sprokkelen in het v.a.v.o. in relatie tot het dagonderwijs. Helderheid op basis van een regeling acht de Raad vooral voor het v.a.v.o. gewenst.
ïns dde Onderwijsr| Namens i gjefrj0r>\J-lv1.G. Leune, voorzitter
mr. drs. Vl.J.M. Hoefnagel, algemeen secretaris.