niet-ambtelijke adviescommissie
OB.
Nassaulaan 6 2514 JS Den Haag Telefoon (070) 363 79 55
De staatssecretaris van Onderwijs,
Fax (070) 356 14 74
Cultuur en Wetenschappen,
E-mail
[email protected]
mw. T. Netelenbos, Postbus 25000, 2700 LZ Zoetermeer.
Ons kenmerk
Uw kenmerk
Den Haag,
OR 970350/189
VO/BOB-1997/1325
19 juni 1997
MdB
d.d. 24 april 1997
Onderwerp
CKV 2,3.
Bij bovengenoemd schrijven ontving de Onderwijsraad van u het voorstel voor een examenprogramma Culturele en kunstzinnige vorming 2 voor h.a.v.o. en v.w.o. om advies. Het vak dient een plaats te krijgen in het profieldeel van het profiel Cultuur en maatschappij. Het betreft hier een herzien voorstel: meer algemeen en theoretisch van inhoud dan het eerdere voorstel dat de Raad van advies heeft voorzien (opgenomen in zijn advies inzake de examenprogramma's h.a.v.o./v.w.o. d.d. 5 april 1996, OR 95000348/Alg.). De Raad waardeert het dat de samenstellers in relatief korte tijd programma's hebben samengesteld die het mogelijk maken dat leerlingen inhoudelijke kennis op en inzicht in het brede terrein van kunst en cultuur verwerven.
De Raad geeft onder 1 zijn visie op de inhoud van de voorliggende programma's, onderscheiden naar algemene theorie, vaktheorie en praktijk. Onder 2 staat het onderscheid dat tussen het h.a.v.o.- en v.w.o.-examenprogramma is aangebracht centraal. Onder 3 gaat de Raad in op de vraag in hoeverre de eindtermen als grondslag kunnen dienen voor het schoolexamen respectievelijk centraal examen. Onder 4 bespreekt hij de gevolgen die invoering van de onderhavige voorstellen zijns inziens zal hebben. Onder 5 vraagt hij aandacht voor de overgangssituatie tot de datum van invoering van het nieuwe programma voor CKV 2. Over de inhoud van dit advies heeft afstemming plaatsgevonden met de Raad voor Cultuur. Dit heeft ertoe geleid dat de Raad voor Cultuur geen aanleiding ziet met een afzonderlijk integraal advies te
Onderwijs'/^ Kenmerk: OR 970350/189 Blad: 2
komen. Hij zal in een brief aan u wel nader ingaan op met name het al dan niet opnemen van de praktische component in het profieldeel en aandacht vragen voor de culturele omgeving. 1.
De inhoud van de examenprogramma's.
1.1.
Onderdelen van examenprogramma's.
De probleemgerichte benadering bij het formuleren van eindtermen en de eis aan de leerling om bronnen te kunnen hanteren beschouwt de Raad, vooral vergeleken met het huidige h.a.v.o.-programma, als een verbetering. Deze elementen passen in de inmiddels aanvaarde plannen voor vernieuwing van de tweede fase v.o. inzake studiehuis en "leren leren". Toch zijn er bij de onderdelen kanttekeningen te plaatsen. a.
Het onderdeel algemene theorie.
Voor alle kunstvakken is dit onderdeel identiek. De inhoud ervan - uitgewerkt in de domeinen A, B en C - vormt volgens de Raad voor leerlingen die het profiel Cultuur en maatschappij kiezen een relevant onderwijsaanbod. Ook acht de Raad het juist dat met betrekking tot domein C (Onderwerpen) gestreefd is naar een mix van tijdsperiode en specifieke, kenmerkende en representatieve cultuuruitingen. De keuze van de onderwerpen had zijns inziens echter duidelijker verantwoord moeten worden. Het is onvoldoende om de selectie slechts te baseren op "aspecten met betrekking tot het functioneren van kunst in een bepaalde periode" (blz. 10 Advies examenprogramma's). Waarom worden Rembrandt en tijdgenoten de h.a.v.o.-leerlingen bijvoorbeeld onthouden? Verder mist de Raad bij de onderwerpen een leerstofgebied dat te maken heeft met de Griekse en Romeinse cultuur en oudheid. Dit wordt verantwoord met het argument dat zo geen dubbeling ontstaat met Klassieke culturele vorming op het gymnasium. Een gevolg hiervan is dat alle h.a.v.o.en v.w.o.-leerlingen die geen klassieke taal in hun programma opnemen, geen kennis nemen van dit belangrijke onderdeel van ons culturele erfgoed. Zeker ook in het licht van een doelmatige voorbereiding op een aantal vervolgstudies is dit voor de Raad een niet verantwoorde keuze. Het wordt uit de verantwoording van het Advies examenprogramma's verder niet duidelijk waarom er niet met wisselende examenonderwerpen kan worden gewerkt. Bij wisselende examenonderwerpen ontstaat een minder star examenprogramma en wordt in ieder geval een willekeurige selectie van het aan te reiken culturele erfgoed op de lange termijn voorkomen.
Onderwijst Kenmerk: OR 970350/189 Blad: 3
b.
Het onderdeel vaktheorie, gerelateerd aan het onderdeel praktijk.
Voor alle leerlingen die het profiel Cultuur en maatschappij kiezen is dit een verplicht onderdeel. Voor het realiseren van de inhoud ervan - vorm gegeven in de domeinen D, E, F en G - geldt als normatieve studielast 240 uur en 280 uur voor respectievelijk h.a.v.o. en v.w.o.. Daarvan is op het h.a.v.o. en het v.w.o. ruim de helft voor het praktijkdeel gereserveerd. Daarnaast dient ook rekening te worden gehouden met het feit dat volgens de in het programma opgenomen richtlijnen voor het examen de resultaten voor de subdomeinen praktijk in het h.a.v.o. ongeveer 70% en in het v.w.o. ongeveer 60% van het cijfer voor de gekozen discipline bepalen. Hieruit valt de conclusie te trekken dat bij de programma's voor de onderscheidene kunstdisciplines aan de praktische invulling veel gewicht wordt toegekend. Deze praktijkcomponent acht de Raad zeker van belang bij een vak als CKV 2. Op de relevantie ervan voor de doorstroming komt hij nog terug.
In relatie tot de afzonderlijke vakdisciplines constateert de Raad wat betreft de onderdelen vaktheorie en praktijk het volgende: beeldende vormgeving. Het totaal van de programma's bedekt een voldoende breed gebied met mogelijkheden voor diepgang op de beide onderscheiden niveaus. Het verdient echter aanbeveling meer rekening te houden met de praktische haalbaarheid van de eindtermen en meer aan te sluiten bij de belevingswereld van leerlingen uit de bovenbouw van h.a.v.o. en v.w.o. De relatie met de basisvorming vormt een ander punt van aandacht. In de basisvorming is het niet verplicht om twee beeldende vakken aan te bieden. De vraag rijst dan waarom van leerlingen in de bovenbouw wordt verlangd dat zij hun aandacht op twee disciplines richten. Op het gebied van een van deze twee disciplines hebben leerlingen, afhankelijk van keuzes die scholen bij de invulling van de basisvorming hebben gemaakt, mogelijk geen of weinig kennis opgedaan. muziek. Afgaande op de stofomschrijving, heeft de Raad de indruk dat er te weinig tijd is om de eindtermen onder "vaktheorie" te realiseren. Of dit in de praktijk problematisch zal zijn, is op voorhand moeilijk te beoordelen omdat de eindtermen globaal van aard zijn. Daarnaast merkt de Raad op dat het weliswaar juist is dat de eindtermen in het perspectief worden geplaatst van de einddoelen van de conservatoria respectievelijk muziekwetenschappen aan de universiteit, maar nu lijken zij daar qua invulling naar zijn mening te veel op. Er is te weinig onderscheid tussen het beroepsvoorbereidende karakter van de eindtermen CKV en het beroepskwalificerende karakter van de einddoelen van de conservatoria en de muziekwetenschappen.
Onderwijst Kenmerk: OR 970350/189 Blad: 4
dans en drama. Met examenprogramma's voor dans en drama is in het algemeen weinig praktijkervaring opgedaan, zodat het moeilijk is de haalbaarheid van de voorliggende programma's in te schatten. Wel bereiken de Raad signalen dat de programma's binnen het kunstvakonderwijs in het algemeen waardering en brede steun krijgen en dat de opzet ervan evenwichtig en samenhangend wordt gevonden. 1.2. Gelijkwaardigheid van de verschillende keuzeprogramma's. De Raad heeft de indruk dat de examenprogramma's van de verschillende vakdisciplines niet geheel gelijkwaardig zijn. Met name het programma voor drama lijkt nogal overladen. Tevens constateert de Raad dat de wijze waarop de programma's in eindtermen zijn vastgelegd uiteenloopt. Met name muziek is nogal globaal omschreven wat betreft "Vaktheorie: Muziek beluisteren" en "Vaktheorie: Muziekcultuur". 1.3. Het profielwerkstuk. Volgens artikel 35, derde lid, van het herziene Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. wordt een profielwerkstuk beoordeeld, niet met een cijfer, maar met "onvoldoende", "voldoende" of "goed". In zijn advies naar aanleiding van het Ontwerp-besluit invoering profielen voortgezet onderwijs d.d. 7 april 1997 heeft de Raad over het toekennen van een dergelijke waardering zijn twijfel uitgesproken. De Raad adviseert in dit Advies examenprogramma's duidelijkheid te bieden over het toekennen van een cijfer voor het profielwerkstuk. De benadering nu (blz. 44) is wat merkwaardig: het profielwerkstuk levert een afzonderlijk cijfer voor het schoolexamen op, terwijl het vervolgens niet wordt betrokken bij het cijfer voor de betreffende vakken. 2.
Onderscheid tussen h.a.v.o.- en v.w.o.-examenprogramma's.
De Raad is van oordeel dat er een probleem schuilt in de differentiatie van het programma-aanbod voor h.a.v.o. en v.w.o.. Volgens de Verantwoording bij het Advies examenprogramma's (blz. 10) liggen er twee overwegingen ten grondslag aan het verschil in eindexamen tussen h.a.v.o. en v.w.o.: het verschil in niveau en het beschikbare aantal uren studielast. Het verschil tussen het h.a.v.o.- en v.w.o.-programma bij de algemene theorie bestaat uit het feit dat het v.w.o.-programma twee subdomeinen meer heeft dan het h.a.v.o.-programma, te weten het subdomein "Kunst en esthetica" bij domein B "Invalshoeken voor reflectie" en het subdomein
Onderwijst Kenmerk: OR 970350/189 Blad: 5
"Burgerlijke cultuur van Nederland in de zeventiende eeuw" bij domein C "Onderwerpen". Op het gebied van eindtermen is slechts beperkt gedifferentieerd. Gegeven het verschil in studielast (h.a.v.o.: 120 uur en v.w.o.: 200 uur) acht de Raad het verschil in de uitwerking van de programma's te gering. De reden hiervan is dat de verschillen tussen deze beide schoolsoorten beleidsmatig, op goede gronden, juist zijn geaccentueerd. Zeker ook met het oog op de doorstroming naar en de toegankelijkheid tot het vervolgonderwijs acht hij aanscherping van het onderscheid in eindtermen van belang. Los van dit onderscheid lijkt het programma met name voor h.a.v.o.-leerlingen, die in het algemeen toch meer praktisch zijn ingesteld, aan de zware kant. Bovendien komt de verklaring voor het toevoegen op het v.w.o. van het subdomein "Kunst en esthetica" aan domein B op de Raad niet overtuigend over. De relevantie voor de aansluiting met het wetenschappelijk onderwijs kan zijns inziens nauwelijks als argument gelden. Ook bij de uitwerking van vaktheorie en praktijk vergt volgens de Raad het verschil tussen h.a.v.o. en v.w.o. nog enige aandacht. 3.
Eindtermen als grondslag van centraal examen en schoolexamen.
De Raad is van oordeel dat de samenstellers op zichzelf aantrekkelijke programma's hebben ontworpen, maar hij twijfelt aan de haalbaarheid ervan gezien het aantal uren studielast dat in het Advies examenprogramma's wordt genoemd. Zijns inziens is dit onvoldoende om de geformuleerde eindtermen te realiseren. Dit geldt zowel voor de algemene theorie als voor de te kiezen vakdisciplines. Een uitweg hiervoor is volgens de Raad te vinden in het aanbieden van wisselende examenonderwerpen waarvoor hij al eerder in dit advies pleitte. Ook een herbezinning op de reikwijdte van de eindtermen die soms wel erg ver in detail gaan, verdient zijns inziens aanbeveling. In het kader van de examineerbaarheid betwijfelt de Raad of de eindtermen bij dans en drama wel objectief te toetsen zijn. Hij gaat daarbij af op de omschrijvingen van de eindtermen en het feit dat er besloten is deze onderdelen met een schoolexamen af te sluiten en dus niet met een centraal praktisch examen, zoals nu het geval is bij het v.w.o.. De twijfel betreft overigens niet zo zeer de vraag of er technisch wel een aanvaardbare toets te ontwerpen valt, maar richt zich vooral op het niveau van het organiseren daarvan. Het centraal praktisch examen komt zonder dat daartoe een overtuigende verklaring wordt aangedragen niet terug in de nu gepresenteerde voorstellen. In zijn advies over het eerder voorgelegde examenprogramma nam de Raad hierover een met argumenten omkleed positief standpunt in (zie zijn
Onderwijst Kenmerk: OR 970350/189 Blad: 6
meergenoemde advies van 5 april 1996, blz. 132.) Hij betreurt het verdwijnen van het CPE en vraagt zich af waarom goede ervaringen en verworvenheden die in het v.w.o. met het CPE zijn opgedaan terzijde worden geschoven. 4.
Gevolgen van de invoering van het CKV 2-programma.
4.1.
Organisatorische
uitwerking.
Om de voorgestelde programma's voor CKV 2 te kunnen realiseren, dienen allerlei voorwaarden te worden vervuld. In dit advies noemde de Raad reeds de problemen rond het aantal uren studielast. Daarnaast onderkent hij bij de realisering vooral de volgende problemen: a.
Keuzemogelijkheden.
Het profiel Cultuur en maatschappij bevat diverse keuzemogelijkheden, zowel tussen vakken als binnen het vak CKV 2. Er bestaat echter een duidelijk spanningsveld tussen de gesuggereerde mogelijkheden en de praktijk. Te denken valt bijvoorbeeld aan roosterproblemen. Hebben scholen bovendien wel voldoende formatie om al deze keuzemogelijkheden aan te bieden? Het ligt voor de hand dat scholen in voorkomende gevallen het aantal keuzemogelijkheden binnen CKV 2 zullen beperken. Enige voorzichtigheid met de suggestie dat er veel keuzemogelijkheden zijn, is gelet hierop op zijn plaats. De praktijk van dit moment leert dat er een aantal scholen is dat tekenen als examenvak aanbiedt, een kleine groep scholen het vak muziek dan wel handvaardigheid in haar programma heeft opgenomen, maar dat de vakken dans en drama slechts sporadisch in de programma's van de scholen voorkomen. De Raad acht het niet denkbeeldig dat CKV 2 in de praktijk vaak slechts uit beeldende vormgeving zal blijken te bestaan. b.
Aanpassing curricula en aanvullende scholing.
De inhoud van de kunstvakken is in sterke mate gewijzigd hetgeen betekent dat een andere wijze van werken, met meer overleg tussen leerkrachten, noodzakelijk zal zijn. Dit vergt aanvullende scholing van leerkrachten. Uitgaande van de realiteit dat de programma's worden uitgevoerd door "zittende" leerkrachten, zullen er op korte termijn aanvullende cursussen moeten worden gerealiseerd die leerkrachten vooral vakinhoudelijk verder bekwamen. Vakspecialisten zullen voor een breder cultureel terrein moeten worden opgeleid. De Raad is van mening dat hier een verantwoordelijkheid voor de overheid ligt: de algemene nascholingsmiddelen zijn niet toereikend om ook de voor deze curriculumwijziging benodigde nascholing volledig te kunnen dekken. Verder zullen scholen ook tijd
Onderwijst Kenmerk: OR 970350/189 Blad: 7
moeten hebben om de curricula te ontwikkelen, waarbij een relatie moet worden gelegd met het CKV 1-programma. Ingrijpende aanpassingen van de curricula van de lerarenopleidingen in de diverse kunstdisciplines zullen onontbeerlijk zijn. Lerarenopleidingen zullen op termijn moeten voorzien in een nieuwe type docent dat in staat is, naast een vakspecifiek gebied, de algemene theorie te verzorgen. In de brief aan de Tweede Kamer van de minister van 12 mei 1997 over het kunstvakonderwijs wordt gewezen op ontwikkelingen op dit terrein die reeds gaande zijn (blz. 8/9). c.
Huisvesting en inventaris.
Het kunnen realiseren van de eindtermen vraagt volgens de Raad om verschillende soorten op de kunstdisciplines afgestemde vaklokalen. Instrumenten, licht- en geluidsinstallaties en professionele audiovisuele apparatuur zullen op grond hiervan nodig zijn. Voor de verwezenlijking van de eindtermen bij dans en drama zullen lokalen met andere dan de standaardmaten beschikbaar moeten zijn. In de examenprogramma's voor de disciplines beeldende vormgeving en muziek zijn eindtermen opgenomen die hoge eisen stellen aan hardware en software. Er zou bij dit alles meer gebruik gemaakt moeten (kunnen) worden van infrastructurele voorzieningen in de naaste omgeving van de school. Verder zullen de leermiddelen op grond van de nieuwe benadering ontwikkeld moeten worden, want zowel op het terrein van de algemene theorie als op het terrein van de deeldisciplines zijn deze niet voorhanden. Op het gebied van het ontwikkelen van methodes zijn de verwachtingen ten aanzien van de educatieve uitgeverijen hooggespannen; de vraag rijst wanneer zij hun produkten gereed kunnen hebben. 4.2.
Consequenties voor het vervolgonderwijs.
Voor het vervolgonderwijs zijn zowel de vakinhoud van CKV2 als de daarbij aan te leren attitudes en vaardigheden van belang. Wat betreft de vakinhoud valt te constateren dat sprake is van een relatief zwaar theoretisch deel dat een waardevolle bijdrage kan leveren met het oog op vervolgstudies in het kunstvakonderwijs. Hoewel de Raad zich realiseert dat CKV2 ook voor andere h.b.o.-opleidingen en universitaire opleidingen betekenis kan hebben, betwijfelt hij of dit vak voor al die opleidingen even relevant is. Bij het vak CKV 2 worden vaardigheden aangeleerd - zoals beschrijven, toelichten, beargumenteren, beschouwen, evalueren - die ook aan bod komen bij andere vakken binnen de tweede fase. Deze
Onderwijst Kenmerk: OR 970350/189 Blad: 8
vormen weliswaar geen onderscheidend kenmerk van CKV 2, maar zijn wel van belang voor het volgen van een hbo-opleiding of universitaire studie. De Raad kan de opzet van de examenprogramma's in grote lijnen onderschrijven. Hij vindt het voorgestelde accent op de vaktheorie en de praktijkcomponent, als die in het profieldeel worden geplaatst, hoe belangrijk zij ook zijn voor een vak als CKV 2, echter te zwaar. Zeker klemt dit nu het aantal uren voor CKV 2 in het profieldeel zo fors is toegenomen: in een eerder voorstel (beleidsreactie op het tweede advies van de Stuurgroep Profiel Tweede Fase van februari 1995) gold voor h.a.v.o. 240 uur en voor v.w.o. 360 uur studielast tegenover het huidige voorstel voor h.a.v.o. en v.w.o.van respectievelijk 360 en 480 uur. Door plaatsing daarvan in het profieldeel wordt iedere leerling die kiest voor het profiel Cultuur en maatschappij geconfronteerd met de vaktheorie en de nogal zware praktijkcomponent. Bij de relevantie hiervan voor de doorstroming naar een aantal opleidingen in het h.b.o. en w.o. kunnen grote vraagtekens worden geplaatst. Een voorspelling van de keuze voor het doorstroomprofiel Cultuur en maatschappij op basis van de huidige pakketkeuze in het voortgezet onderwijs (Determinanten van de deelname, SEO/SCO/KI 1997; verschijnt binnenkort) laat bij voorbeeld zien dat naar verwachting nogal wat studenten in diverse sociale wetenschappen (sociologie, bestuurskunde) en rechten voor dit profiel zullen kiezen. Anderzijds gaat de Raad er van uit dat er zeker behoefte bestaat aan een praktisch gericht (deel)vak voor leerlingen. De huidige expressievakken waarin examen kan worden gedaan, tonen dit aan. Ook vanuit het oogpunt van persoonlijke ontplooiing is een praktische component in de opvatting van de Raad gewenst. Niet in de laatste plaats merkt de Raad op dat de praktijkcomponent voor met name h.a.v.o.-opleidingen relevantie kan hebben voor doorstroming indien gekozen wordt voor bepaalde beroepsrichtingen, zoals de kunstvakopleidingen. De Raad meent op grond van het bovenstaande dat de praktijkcomponent geen verplichte plaats dient te krijgen in het profieldeel en adviseert dit onderdeel een plaats te geven in het vrije deel. Dit stemt overeen met zijn advies over het ontwerp-besluit invoering profielen voortgezet onderwijs (advies van 7 april 1997, OR 970150/143). Het voorbehoud dat hij daarin maakte ten aanzien van het opnemen van CKV2 als vak in het profieldeel, acht hij gelet op de nu wel bekende inhoud van het examenprogramma niet langer op zijn plaats. 5.
Ten slotte.
Voor het overige merkt de Raad op dat, zolang de programma's voor CKV 2 in de scholen nog niet zijn gerealiseerd en de "oude" programma's nog aflopend doorlopen, er sprake is van een overgangssituatie. Het treffen van een overgangsregeling is in dat geval reëel waardoor het mogelijk wordt dat
Onderwijst Kenmerk: OR 970350/189 Blad: 9
de huidige eindexamenprogramma's van kracht blijven, inclusief een bezemjaar. De overgangsssituatie zal naar de Raad aanneemt voor scholen met name op het terrein van de organisatie en de personeelsplanning tot problemen kunnen leiden.
Nadhens de Onderwijsraad,
J.M.G. Leune, voorz\tyer,
mr.drs. H.J.M. Hoefnagel, algemeen secretaris.