Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 1
32e Voorjaarscongres van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie 31 maart, 1 en 2 april 2004, MECC Maastricht INHOUDSOPGAVE Organisatie
2
Plenaire voordrachten (PV-1 en PV-2)
3
Symposia (S-3 t/m S-28)
5
Cinemasymposium (CS-29)
75
Presentaties Onderzoekslijnen (PO-30 t/m PO-38)
76
Cursussen (C-39 t/m C-71 en C-179)
106
Workshops (W-72 t/m W-91)
132
Bijblijfsessies (B-92 t/m B-110)
148
Discussiegroepen (D-111 t/m D-126)
170
Controversen (CO-127 en CO-128)
180
Orale presentaties (OP-129.1 t/m OP-132.3)
181
Posters (P-133 t/m P-178)
189
Overzicht sprekers/auteurs
218
Overzicht categorieën
232
1
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 2
ORGANISATIE Commissie Wetenschappelijke activiteiten Aartjan T.F. Beekman, voorzitter Walter W. van den Broek, sectie Consultatieve- en ziekenhuispsychiatrie Richard Bruggeman, sectie Biologische psychiatrie Rob J.Teunisse, sectie Ouderenpsychiatrie Bureau Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie Heleen C. de Vries Sandra Verhage Postbus 20062 3502 LB Utrecht Tel. (030) 282 37 81 E-mail
[email protected] Congress Care Rob Zikkenheimer Arjan Appel Postbus 440 5201 AK ‘s-Hertogenbosch Tel. (073) 683 12 38 Fax (073) 690 14 17 E-mail
[email protected] Locaties Congres en Gastlezing MECC Maastricht Forum 100 6229 GV Maastricht Tel. (043) 383 83 83 Fax (043) 383 83 00
Feestavond La Bonbonnière Achter de Comedie 1 6211 GZ Maastricht Tel. (043) 350 09 35 Fax (043) 325 90 77
Accreditatie Het voorjaarscongres is, conform de in de ledenvergadering vastgestelde Kwaliteitseisen Bij-en Nascholing Psychiatrie, geaccrediteerd met 5 punten per dagdeel met een maximum van 20 punten.
2
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 3
PLENAIRE VOORDRACHTEN PV-1 SPECIALIZING IN CONSULTATION-LIAISON PSYCHIATRY Smith GC Department of Psychological Medicine, Monash University, Clayton,Victoria, Australia Consultation-Liaison Psychiatry specializes in physical/psychiatric co morbidity and somatization, and especially medical complexity and the systems issues involved. Outside North America its emergence in an organized way is relatively recent, but even there it received specialist recognition only in 2003.This, together with its poor funding, is curious given the fact that physical/psychiatric co morbidity and somatization constitute the commonest forms of psychiatric presentation in the community. Its neglect is "epidemiologically unfair". Furthermore, these presentations are costly in terms of morbidity, mortality, health-care costs and the impact on family and health-care professionals. Primary and Specialist medical care of this group of patiënts is demonstrably inadequate, and modern Psychiatry focuses on psychosis in the public domain, as does psychiatry training. Consultation-Liaison Psychiatry attempts to rectify this, but risks having the remainder of psychiatry and medicine in general abrogate their responsibility for the whole of the patiënt and the whole range of psychiatric disorders.This is the dilemma of specialization, and Consultation-Liaison Psychiatry must address it.
DRUG TREATMENT STRATEGIES IN STRESS-RELATED DISORDERS Keck ME, Holsboer F Most antidepressants in current clinical use have well-documented effects on the disposition of biogenic amines that are readily demonstrable both in vitro and in vivo. However, converging lines of evidence such as the delayed onset of action common to all antidepressants have led us beyond the monoaminergic synapse for strategies to improve therapy.The majority of patiënts with mood and anxiety disorders have measurable alterations in their stress hormone regulation as reflected by elevated secretion of central and peripheral stress hormones or by altered hormonal responses to neuroendocrine challenge tests. In recent years, these alterations have been increasingly translated into testable hypotheses addressing the pathogenesis and course of illness. New putative strategies have in common that they act at neuropeptidergic systems such as CRH and vasopressin (AVP) which are believed to be closely linked to the pathology of anxiety and depression.
3
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 4
PV-2 PIETER BAAN LECTURE VERBROKEN VERBINDINGEN Eikelenboom P Ouderenpsychiatrie, GGZ Buitenamstel,VUMC, Amsterdam Verbroken verbindingen kenmerken het gedrag van patiënten met de ziekte van Alzheimer, de lijnen met het heden zijn verloren gegaan. Bij het onderzoek van de hersenen van deze patiënten blijkt met name de bedradingen ernstig te zijn aangetast. Het ziekteproces dat aan de teloor gaan van deze bedrading ten grondslag ligt, is het onderzoeksterrein waaraan ik de laatste twintig jaar heb gewerkt. Door zowel mijn wetenschappelijk als klinisch werk werd ik ook geconfronteerd met andere verbroken verbindingen. De moeizame contacten van de psychiatrie binnen het veld van de medische specialismen, deels ten gevolgen van de onevenwichtige ontwikkelingen binnen het eigen vakgebied waardoor periodes van psychomythologie en neuromythologie elkaar op modieuze wijze afwisselen. Verbroken verbindingen ook in de buitenlandse contacten met een eenzijdige oriëntatie op de Noordamerikaanse psychiatrie en nauwelijks banden met de Europese continentale psychiatrie met zijn rijke en voor sommigen nog steeds inspirerende tradities. Deze lezing zal gaan over de processen waardoor deze verbindingen verloren gaan, de gevolgen ervan en de mogelijkheden tot herstel.
4
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 5
SYMPOSIA (S) S-3 SOMATIEK EN DEPRESSIE IATROGENESE VAN DEPRESSIE BIJ OUDEREN Dhondt ADF Van Foreest Centrum voor Ouderenpsychiatrie, GGZ-NHN, Kennemerstraatweg 464, 1851NG Heiloo,
[email protected] Depressie als bijwerking van medicatie is in de psychiatrische literatuur een onderwerp dat gekenmerkt wordt door vele ambivalenties samenhangend met de complexe etiologie van depressiviteit en de daarmee samenhangende methodologische problemen. Op basis van meldingen in de literatuur en op basis van een bevolkingsonderzoek in Nederland is (opnieuw) vastgesteld dat het gebruik van bepaalde medicatie een risicofactor is in het ontstaan en bestaan van depressiviteit bij ouderen. Het literatuuronderzoek heeft geleid tot een ranglijst van depressogene medicatie. Een ranglijst die in verschillende populaties is gebruikt om karakteristieken van de medicatie geassocieerde depressie na te gaan. Het bevolkingsonderzoek levert 22 depressogene medicamenten en 8 groepen depressogene medicatie op.
DEPRESSIES BIJ DE ZIEKTE VAN PARKINSON Leentjens AFG Academisch Ziekenhuis Maastricht, Afdeling Psychiatrie, Postbus 5800, 6202 AZ Maastricht,
[email protected] Depressie vormt een veel voorkomende vorm van co-morbiditeit bij patiënten met de ziekte van Parkinson. Het is belangrijk deze co-morbiditeit te herkennen en te behandelen, omdat depressieve klachten bij parkinsonpatiënten geassocieerd zijn met verminderde ADL functies, verminderde cognitieve prestaties en een verminderde kwaliteit van leven. In deze lezing wordt aan de hand van recente onderzoeksresultaten, waaronder die van de spreker, een overzicht gegeven van de actuele inzichten in de epidemiologie, etiologie, diagnostiek en behandeling van depressie bij patiënten met de ziekte van Parkinson. Gewezen wordt op de implicaties die de partieel gedeelde pathofysiologie van bewegingssymptomen en psychopathologie heeft op de herkenning en behandeling van depressieve klachten. Tevens wordt een aanbeveling gedaan hoe in de klinische praktijk met deze klachten om te gaan.
5
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 6
DEPRESSIE NA CVA: BIOLOGISCHE OF SOCIALE PSYCHIATRIE? Aben I,Verhey F, Lodder J et al. Instituut voor Hersenen en Gedrag, Universiteit Maastricht, Postbus 616, 6200 MD Maastricht Onderzoek naar de pathogenese van post-CVA depressie is sterk gestimuleerd door de laesielocatie hypothese van Robinson. Door gebrek aan eenduidige resultaten is recent meer belangstelling ontstaan voor alternatieve verklaringen, waaronder de vasculaire depressie hypothese. In ons onderzoek werden cerebrovasculaire (biologische) factoren en meer algemene risicofactoren voor depressie gezamenlijk onderzocht. Honderdnegentig patiënten met een eerste, supratentorieel infarct werden een jaar lang vervolgd. Een maand na het CVA werden diverse potentiële risicofactoren geïnventariseerd waaronder CT / MRI afwijkingen, cognitief functioneren, persoonlijkheidskenmerken en mate van handicap. Depressie werd gediagnosticeerd met behulp van de SCID. Post-CVA depressie kwam niet vaker voor na linkszijdige CVA’s. Evenmin werd een relatie aangetoond met het voorkomen van vasculaire witte stof afwijkingen of "stille" infarcten. Daarentegen bleken de mate van handicap en de mate van neuroticisme (persoonlijkheidsdimensie) belangrijke risicofactoren te zijn. De conclusie is dat post-CVA depressie niet (uitsluitend) berust op beschadiging van hersengebieden die betrokken zijn bij de stemmingsregulatie (biologisch model) maar lijkt te passen in het (sociaal-psychiatrische) kwetsbaarheid-stress model. Ook voor de behandeling biedt dit belangrijke aanknopingspunten.
DEPRESSIE EN INFLAMMATIE Westendorp RGJ Leids Universitair Medisch Centrum, Afdeling Interne Geneeskunde, Postbus 9600, 2300 RC Leiden Neuropsychiatrische symptomen worden in toenemende mate toegeschreven aan inflammatoire processen in de hersenen. Dit geldt met name voor het dementiële syndroom maar wellicht ook voor het ontstaan van depressie. Anderzijds is depressie geassocieerd met somatische co-morbiditeit die in zichzelf het gevolg kan zijn van ontsteking of leidt tot een secundaire, systemische ontstekingsreactie. Binnen het 85-Plus prospectieve vervolgonderzoek pogen wij de relaties tussen inflammatie (gemeten met plasmaspiegels van het C-reactieve proteïne), chronische ziekten, en depressieve symptomen (gemeten met de Geriatric Depression Scale) te ontrafelen. In een groep van 599 mensen van 85 jaar was een hoog CRP-gehalte geassocieerd met symptomen van depressie. Een hoog CRP-gehalte was eveneens geassocieerd met een grotere toename van depressieve symptomen gedurende een follow-up van 3 tot 5 jaar. Deze associaties waren onafhankelijk van de aanwezigheid van chronische 6
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 7
ziekten. De aanwezigheid van chronische ziekte was ook geassocieerd met depressieve symptomatologie maar was niet voorspellend voor de toename van depressieve symptomen gedurende de follow-up. De uitkomsten van dit onderzoek zouden kunnen duiden op een specifieke relatie tussen systemische ontsteking en het ontstaan van depressieve symptomen op hoge leeftijd.
DEPRESSIE EN EENZAAMHEID: EEN FATALE COMBINATIE. Stek ML,Vinkers DJ, Gussekloo J et al. Leids Universitair Medisch Centrum, Afdeling Psychiatrie, Postbus 9600, 2300 RC Leiden,
[email protected] De gevolgen van het voorkomen van depressieve symptomen en eenzaamheidsgevoelens bij oudste ouderen in de bevolking zijn grotendeels onbekend. In deze studie werd de associatie van depressieve symptomen met sterfte onderzocht, waarbij de rol van eenzaamheidsgevoelens in deze mogelijke associatie nader in kaart werd gebracht. In een prospectieve bevolkingsstudie van alle 85 jarigen in de gemeente Leiden met een MMSE van 18 of hoger werden jaarlijks de Eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld en de GDS-15 afgenomen (n=476). Bij 23 procent van de deelnemers waren depressieve symptomen in belangrijke mate aanwezig op 85 jaar. Deze waren geassocieerd met huwelijkse staat, geïnstitutionaliseerd zijn en ervaren eenzaamheid.Wanneer zowel depressieveals eenzaamheidsgevoelens jaarlijks onderzocht werden (gemiddeld 3.2 jaar), was noch depressie noch eenzaamheid gekoppeld aan sterfte. Echter de deelnemers, die aan beide leden waren blootgesteld aan een tweemaal hogere sterftekans. De resultaten kunnen erop wijzen dat het verhoogde sterfterisico bij depressie in combinatie met ervaren eenzaamheid voortkomt uit motivationele depletie.
S-4 CURIEUZE GENEZERS, HOEDERS VAN DE AESCULAAP? Glas G, Ploeg GJ van der Dit voorstel wordt ingediend onder auspiciën van de sectie Psychiatrie & Filosofie. Het symposium wil het congresthema belichten door nadere overdenking van de geschiedenis van de psychiatrie. Daarbij hebben de organisatoren eveneens de ontwikkelingen van de laatste veertig jaar in de voordrachten willen betrekken. Het symposium reikt verder dan het oproepen van historische beelden. De psychiatrie is onderhevig aan een pendelbeweging, van groot naar klein, van psychologisch naar biologisch. In een tijd dat psychiaters zich bezinnen op hun rol als medisch specialist, is het voor de nuancering nuttig en leerzaam om psychiaters 7
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 8
en artsen onder de loep te nemen die welbewust de randen van hun vak hebben opgezocht. Daarmee denken de organisatoren van het symposium niet alleen de huidige trend te relativeren, maar ook bij te dragen aan een beter begrip van wat er vandaag aan de hand is in de Nederlandse psychiatrie. Drie sprekers geven een presentatie naar aanleiding van hun dissertatie. Het symposium begint met het meest actuele proefschrift dat in maart 2004 zal worden verdedigd en het besluit met het verhaal van een collega die neuroloog wilde worden maar uiteindelijk psychiater werd.
GENEZEN VIA DE ‘MENSELIJKE ONTMOETING’. NEDERLANDSE DISCUSSIE OVER DE IDENTITEIT VAN DE PSYCHIATER (1965-1985) Blok G De Britse ‘antipsychiater’ R.D. Laing (1927-1989) geldt als het prototype van de psychiater als sjamaan. Hij zou een uitzonderlijk vermogen hebben gehad om in contact te treden met psychotici. Londenaren met slecht verlopende LSD-trips \gingen bij hem langs, omdat hij het gebruik van psychedelica publiekelijk verdedigde. Beroemd is Laings uitspraak dat een psychotische decompensatie behalve een ‘breakdown’ ook een ‘breakthrough’ kon zijn; een bevrijdende ervaring voor mensen wier ‘ware zelf’ tot dan toe onderdrukt was gebleven. Ook in Nederland was Laing tijdens de ‘lange jaren zeventig’ (1965-1985) populair. De nadruk die hij legde op het persoonlijk contact tussen behandelaar en patiënt viel op vruchtbare bodem binnen de Nederlandse psychiatrie. Daar werd rond 1970 fel gediscussieerd over de identiteit van het vak. De medische oriëntatie ervan lag onder vuur; veel psychiaters vonden dat de nadruk op pillen en diagnostiek werkelijk begrip van patiënten in de weg stond. De Vereniging voor Neurologie en Psychiatrie splitste zich in 1974 in tweeën, en het Tijdschrift voor Psychiatrie fuseerde in 1975 bijna met het Tijdschrift voor Psychotherapie.Thans is de psychiater weer een medicus die ziektes behandelt. Hoe valt deze scherpe omslag te verklaren?
FRANZ ANTON MESMER (1734-1815). ELEKTROTHERAPIE, STRIJKERS EN ZENUWZIEKTEN Vijselaar J Vanaf het midden van de achttiende eeuw werd nagedacht over de mogelijke verwantschap tussen elektriciteit en de werking van zenuwen. Bovendien vroeg men zich af in hoeverre elektriciteit en magnetisme tot één fundamenteel beginsel konden worden herleid. In dezelfde periode dachten artsen en leken dat ‘zenuwziekten’ (zoals hysterie en hypochondrie) hand over hand zouden toenemen door de toenemende beschaving. Als therapie werd de toepassing van elektriciteit en van de magneet gepropageerd. De in Wenen actieve arts Mesmer deed proefnemingen 8
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 9
met de medische toepassing van de stalen magneet. Zijn ontdekking dat hij dezelfde effecten kon bereiken door patiënten met zijn handen te bestrijken of uitsluitend naar hen te wijzen, bracht hem op de theorie van het dierlijk magnetisme. Dit zou volgens hem bij uitstek benut kunnen worden voor de behandeling van zenuwziekten. Nadat Mesmer in 1778 actief was geworden in Parijs, maakte hij furore met zijn dierlijk magnetisme. Zijn werk was echter ook controversieel. In 1784 kreeg het dierlijk magnetisme een nieuw karakter door de ontdekking van het somnambulisme (het magnetisch slaapwandelen). Mesmer raakte als uitvinder van het magnetisme op de achtergrond. Het dierlijk magnetisme, ook wel als Mesmerisme aangeduid, zou evenwel nog een hoge vlucht nemen.
CARL GUSTAV JUNG (1875-1961): ONDER DE HUID VAN ZIJN PATIËNTEN Ploeg GJ van der Op 10 december 1900 begon de Zwitserse psychiater Carl Gustav Jung zijn carrière in de psychiatrie. Zijn chef was Eugen Bleuler, die in 1899 hoogleraar was geworden, en die in de geschiedenis van de psychiatrie bekend staat als auctor intellectualis van het begrip schizofrenie. In het begin gedroeg Jung zich zonderling, alsof hij was ingetreden in een klooster. Een half jaar lang sloot hij zich op met psychiatrische tijdschriften ‘om te wennen aan het leven en de geest in een krankzinnigengesticht’. De collega’s vreesden dat de eenzelvige dokter psychotisch was of leed aan melancholie. Jung zou bekend worden als de tegenstrever van Freud en als de uitvinder van begrippen als archetype, animus en anima, het collectieve onbewuste en de schaduw- of oermens. Jungs reputatie staat in een kwade geur, onder meer door zijn relatie met Sabina Spielrein, de 18-jarige Russische patiënte uit Rostov die op 17 augustus 1904 in Burghölzli werd opgenomen onder de diagnose hysterie. Jung onderhield jarenlang een heimelijke relatie met haar. Zijn casuïstiek van psychotische patiënten in de Burghölzli-kliniek tonen een heel andere Jung: een gedreven en creatief psychiater. Of was Jung toch een grenzenloze charlatan?
ALPHONSE MAEDER (1882-1971) Meissner JWG Als ‘Altmeister der Psychotherapie’ kan de Zwitserse psychiater Alphonse Maeder in één adem genoemd worden met Sigmund Freud en Carl Gustav Jung. In 1913 braken Freud en Jung met elkaar om de opvatting van Alphonse Maeder over de droom. In tegenstelling tot Freud voelde Jung daar veel voor. Maeder onderkende in de droom een doelgerichtheid van de menselijke geest, en later ook in andere psychische verschijnselen.Via de filosoof Martin Buber, de theoloog Emil Brunner en de Oxfordgroepbeweging raakte Maeder per-soonlijk steeds meer in christelijk 9
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 10
vaarwater. Hierdoor kwam hij tot een aanscherping van zijn opvattingen. Hij ontwikkelde een psychiatrie waarin hij de psychische aspecten van het geloofsleven van zijn patiënten gebruikte in dia-gnos-tiek en therapie, en waarin hij pastorale middelen inzette ter bevordering van hun psychische ge-zondheid. Zo ontstond een pastorale psychiatrie. Maeder inspireerde Paul Tournier tot zijn pastorale geneeskunde. Rümke noemt Maeder zijn leermeester. Koningin Juliana nodigde hem uit voor een ontmoetin-g over het bevorderen van de wereldvrede. Mae-der organiseerde zijn public relations niet. Hij schreef wel tientallen boeken en artikelen. Diverse hoogleraren in de psychiatrie en psychiaters in Nederland en daarbuiten, en ook theologen hebben de op-vattingen van Maeder in hun studies verwerkt.
PAS OP MET DE AESCULAAP; HIJ KAN LELIJK BIJTEN Kamp JS De slang staat symbool voor het kwaad (het ziekmakende) én het goede (de geneeskunst). In de afgelopen twintig jaar werd, passend bij de vooral biomedische ontwikkelingen, de psychiatrie steeds medischer. Maar past dit ook bij de psychiatrie? In de geneeskunde wordt de psychiatrie vaak gezien als buitenbeentje. Over de validiteit van psychiatrische concepten bestaan twijfels. De therapie is meer dan wenselijk vaak afhankelijk van setting en mogelijkheden. De categorale diagnostische indelingen zijn in de plaats gekomen van dimensionale. Maar velen vragen zich af of dit nu achteraf wel zo voordelig is geweest. Het aantal psychiatrische stoornissen én patiënten blijven groeien. De sensitiviteit is zo opgevoerd dat men over de selectiviteit twijfels begint te uiten. Zijn psychiatrische stoornissen wel zo goed te onderscheiden? Hierin vervult de geneesmiddelenindustrie ook een rol. Er komen steeds meer toepassingen voor een middel. Er worden zelfs geheel nieuwe ziekten ‘ontdekt’ waarvoor het medicament al bestond. Bijna iedere psychische dimensie is medicamenteus wel enigszins te beïnvloeden maar moet dat ook? De psychiatrie van nu ziet zichzelf vooral als neuroscience. Zolang de intentionele psychiatrie die zich richt op denken, voelen en willen niet uit het zicht verdwijnt hoeft dat niet ziekmakend of gevaarlijk te zijn.
10
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 11
S-5 PSYCHOCHIRURGIE EN DIEPE HERSEN STIMULATIE: NIEUWE ONTWIKKELINGEN NEUROCHIRURGIE IN DE PSYCHIATRIE SCIENCE FICTION, GESCHIEDENIS OF TOEKOMST? Weening FT Sint Lucas Andreas Ziekenhuis J.Tooropstraat 164 1061 AE Amsterdam,
[email protected] De geschiedenis van de psychochirurgie is een omstreden hoofdstuk in de psychiatrie. Met de ontwikkeling van nieuwe neurochirurgische technieken en de toename van neurobiologische verklaringsmodellen voor psychiatrische stoornissen lijkt er weer toekomst te zijn voor de neurochirurgie in de psychiatrie. In deze inleiding wordt een overzicht van de neurochirurgische behandelmogelijkheden bij psychiatrische stoornissen gegeven.Tevens wordt gezocht naar neuroanatomische verklaringsmodellen voor psychiatrische stoornissen, m.n. Obsessieve Compulsieve Stoornis (OCS), op grond waarvan men de neurochirurgische interventies beter kan begrijpen.
HOE EN WAT:WERKGROEP INDICATIESTELLING PSYCHOCHIRURGIE NEDERLAND Vliet IM van psychiater, wrn. voorzitter Werkgroep Indicatiestelling Psychochirurgie Nederland Leids Universitair Medisch Centrum In het verleden is de Commissie voor indicatiestelling neurochirurgische behandeling van psychiatrische aandoeningen in Nederland geformeerd om in deze zeldzame situaties tot een zorgvuldig en breed gedragen afweging te komen. Inmiddels is deze commissie in 2003 officieel een Werkgroep van de sectie Biologische Psychiatrie van de NVvP geworden. In de praktijk betreft het een klein aantal aanmeldingen per jaar en gaat het meestal op patiënten met een zeer ernstige en therapie-resistente vorm van obsessieve compulsieve stoornis. De neurochirurgische behandeling wordt uitgevoerd door de afd. Neurochirurgie van het UMC-Utrecht. In deze voordracht zal een overzicht worden gegeven van werkwijze van de Werkgroep.
11
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 12
PSYCHOCHIRURGIE BIJ HET SYNDROOM VAN GILLES DE LA TOURETTE: HET PROTOCOL Cath DC Academische angstpolikliniek GGZ Buitenamstel / Vakgroep psychiatrie VU Amsterdam Sinds kort wordt in het AZM onder strikte voorwaarden een operatie uitgevoerd bij patiënten met een ernstige en invaliderende vorm van syndroom van Gilles de la Tourette (GTS), waarbij beiderzijds in de thalamus elektroden worden geplaatst teneinde met behulp van hoogfrequente stimulatie de tics te verminderen. Bij het nemen van de beslissing tot deze ingreep gaan noch behandelaars noch de patiënten over één nacht ijs. Alleen patiënten die een ernstige vorm van GTS hebben, en bovendien therapieresistent zijn, komen in aanmerking. De beslissing over wel of niet opereren wordt genomen door de leden van de Dutch-Flemish Study Group on the surgery of Tourette’s disorder. Deze groep is samengesteld vanuit experts op het gebied van GTS, bestaande uit neurologen, psychiaters, psychologen en een neurochirurg.Wanneer nu komt iemand in aanmerking? Om deze vraag en – daaraan gekoppeld- een aantal andere vragen te beantwoorden is een protocol opgesteld dat in deze voordracht aan de luisteraar voorgelegd wordt.
DIEPE HERSENSTIMULATIE BIJ TS Visser-Vandewalle V Neurochirurg, AZM, Maastricht Diepe hersenstimulatie bij het Tourette syndroom werd voor het eerst uitgevoerd in 1997. Het was een logisch gevolg van de evolutie bij bewegingsstoornissenchirurgie zoals de ziekte van Parkinson, nl dat het effect van het uitvoeren van een lesie ook kan bereikt worden door het uitvoeren van hoogfrequente stimulatie, maar dan op een veel veiliger manier. De target werd gekozen in het mediale gedeelte van de thalamus, afgaande op de gunstige resultaten van thalamotomieen die Hassler in 1970 beschreven had. Sindsdien hebben 3 patiënten een bilaterale thalamische stimulatie ondergaan (3 mannen, resp. 42, 28 en 45 jaar oud). Na een follow-up van resp. 5 jaar, 1 jaar en 8 maand wordt een ticreductie van resp. 90.1%, 72.2% en 82.6 % gezien. Er was ook een duidelijk gunstig effect op de gedragsveranderingen, zoals compulsies en automutilerend gedrag. Er waren geen majeure complicaties. Bij twee patiënten traden seksuele bijwerkingen op. Diepe hersen stimulatie is mogelijke een effectieve en redelijk veilige behandeling voor therapie resistente Tourette patiënten.
12
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 13
DIEPE HERSENSTIMULATIE BIJ OBSESSIEVE-COMPULSIEVE STOORNIS Nuttin B, Cosyn P, Gabriels L Afd Neurochirurgie en Afd Psychiatrie, Universiteits Ziekenhuis. Katholieke Universteit, Leuven OCD is eveneens een nieuwe indicatie voor DBS. Op basis van de positieve effecten van lesies die thv het voorste been van de capsula interna werden uitgevoerd, worden in het Universiteits Ziekenhuis te Leuven stimulaties van de capsula interna uitgevoerd bij patiënten met langdurig bestaande en refractaire OCD. De resultaten zijn gunstig. Een nadeel is mogelijk de hoge voltage die nodig is om een effect te krijgen, waardoor de levensduur van de pulsgenerator beperkt wordt. Effectiviteit en bijwerkingen zullen worden besproken, zowel vanuit het gezichtspunt van de neurochirurg als van de psychiater.
S-6 DE FYSIOLOGIE TUSSEN LICHAAM EN GEEST Slaets JPJ Academisch Ziekenhuis Groningen, Algemene Interne Geneeskunde,
[email protected] Er zijn voldoende argumenten om aan te nemen dat (patho-)fysiologische processen mediëren bij de totstandkoming van zowel lichamelijke als ook bij geestelijke ziekten. Dat hier gemeenschappelijke fysiologische processen aan ten grondslag liggen is ook aannemelijk. Stemming en bloeddruk lijken beiden onafhankelijke risicofactoren voor cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit. Het is een illusie om te denken dat we daar echt veel van begrijpen maar er komen wel meer interessante fysiologische inzichten boven drijven met kandidaat mediërende processen tussen lichaam en geest. Het belang van streshormonen kennen we al langer maar de kennis over bijvoorbeeld inflammatie en genexpressie neemt snel toe. Een aantal van deze processen worden kort toegelicht, niet vanuit een causaliteitsbeginsel maar veeleer als hypothesegenererend materiaal. Het is te verwachten dat deze inzichten in de toekomst relevant zullen worden voor de psychiatrische praktijk
13
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 14
RISK FACTORS FOR SOMATIC AND PSYCHIATRIC COMORBIDITY AND EIPIDEMIOLOGICALS FOR DISENTANGLING HOW THEY INTERACT Neeleman J Juliuscentre for Health Sciences and Primary Care,University Medical Centre Utrecht,
[email protected] Specifically in primary care the division between "psychic" and "physical" is not so clear as classification systems and disease-oriented studies would suggest. In the lecture the issue of frequent combinations of physical and psychiatric co-morbidity in one person will be highlighted. It does not only concern concurrent illness but also diseases separated by intervals of apparent health Increasingly, epidemiological methods become available that can further understanding of such combined morbidity and there is increasing evidence of a substantial overlap between the risk factors for somatic and psychiatric disorders. Recent epidemiological studies suggest the idea of generic vulnerability factors which lead to a higher vulnerability of a minority of the population to develop diseases. Its implications for care delivery will be discussed.
SYMPTOMS AND SYNDROMES Hotopf M Institute of Psychiatry. Londen, Engeland,
[email protected] When referred to the second line, patiënts with medically unexplained symptoms are given diagnoses dependent upon the particular medical specialty consulted, such as irritable bowel syndrome in gastroenterology, fibromyalgia in rheumatology and others.This lecture will focus on the importance of recent empirical symptom research to better understand their meaning and disease specificity.This will be illustrated by a study to establish whether these 13 different syndromes are discrete entities. Consecutive new patiënts in seven outpatiënt clinics at two general hospitals were recruited and interviewed.The results suggest that the existence of distinct functional somatic syndromes as defined clinically in medicine should be reconsidered. Its implications for definition of disorder, disease and treatment will be illustrated with other recent research.
14
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 15
INTERACTIES TUSSEN GENEESMIDDELEN;VOETANGELS EN KLEMMEN VOOR DE PSYCHIATER Touw DJ Apotheek Haagse Ziekenhuizen, Den Haag,
[email protected] In het ziekenhuis opgenomen patiënten worden in het algemeen met meerdere geneesmiddelen tegelijk behandeld, zeker wanneer er tevens een psychiatrische diagnose is. Bij twee geneesmiddelen is de kans op een interactie aanwezig en het risico te overzien, het is echter niet zelden dat een patiënt 8 of meer geneesmiddelen tegelijk gebruikt en het aantal interacties is in dit geval theorie 56. Gelukkig geeft niet ieder geneesmiddel een interactie. Bekende groepen geneesmiddelen die belangrijke interactie kunnen geven zijn onder andere de SSRI´s, anti-schimmel middelen, anti HIV-middelen, anti-epileptica en de macrolide antibiotica. De gangbare apotheeksystemen geven een waarschuwing bij klinisch relevante interacties. Echter, dan is het recept al geschreven en terugdraaien is in de praktijk omslachtig. Het is beter om vooraf bewust te zijn van combinaties van geneesmiddelen die een risico inhouden en hier verstandig mee om te gaan.
INTERMED; EEN MODEL VOOR INTEGRALE ZORG Huyse FJ Academisch Ziekenhuis Groningen Afdeling Interne geneeskunde Vrije Universiteit medisch centrum Afdeling Psychiatrie Amsterdam,
[email protected] In een Europees onderzoek toonden we aan dat het consult model de standaard is voor de samenwerking tussen psychiaters en ander medische specialisten. Het liaison-model voor een proactieve integrale samenwerking is meer theorie dan praktijk. Het consultatieve model is reactief en vooral een vorm van acute psychiatrie in het algemeen ziekenhuis. Het richt zich primair op de behoeften van consultvragers en niet op de behoeften van patiënten.Tenslotte bedient het slechts het topje van de ijsberg aan psychiatrische morbiditeit in het algemeen ziekenhuis. Het INTERMEDmodel operationaliseert het liaison model doordat het een empirische basis biedt voor het detecteren en initiëren van integrale zorg. Het ondersteunt behandelteams die veel met patiënten met psychiatrische co-morbiditeit te maken hebben op indicatie integrale zorg te initiëren door zorgrisico’s en zorgbehoeften in kaart te brengen. Het stelt de behandelteams tevens in staat indicaties voor multidisciplinaire behandeling en zorgcoördinatie te stellen (patiëntgeoriënteerde zorg). Zo kunnen in onderzoek bewezen effectieve behandelingen in de klinische praktijk geïnitieerd worden. De methode wordt op dit moment in diverse klinieken geïmplementeerd (interne geneeskunde, neurologie, levertransplantatie, neurochirurgie en orthopedie).
15
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 16
S-7 HOELANG MOET EEN DEPRESSIE WORDEN BEHANDELD? Berkestijn H van, Spijker J, Os T van et al. Depressies hebben de akelige neiging te recidiveren. Minstens de helft van patiënten die een depressie doormaakt krijgt er nog één – of meer.Voortgezette behandeling voorkomt het opnieuw optreden van een depressie niet in alle gevallen.Wij weten niet welke patiënten wel en welke niet van voortgezette behandeling profiteren, evenmin weten we hoelang die moet doorgaan. Omdat de meeste recidieven tamelijk snel optreden na de index-depressie houden wij in de praktijk mensen die een depressie krijgen een half jaar tot een jaar op antidepressiva. Welke evidentie is er voor deze behandeling? Moeten we op safe spelen en langer, misschien wel levenslang, doorgaan met medicatie? Of kunnen we net zo goed stoppen als de depressie helemaal of grotendeels is opgeklaard? Heeft voortzetting van interpersoonlijke of cognitieve therapie zin? De sprekers op dit symposium zullen de wetenschappelijke stand van zaken over het voetlicht brengen, mede aan de hand van eigen onderzoek, en aanbevelingen doen voor de praktijk.
DE KANS OM OPNIEUW EEN DEPRESSIE TE KRIJGEN Spijker J De Gelderse Roos, Ede Om een beslissing ten aanzien van onderhoudsbehandeling te kunnen nemen is kennis over het optreden van recidieven en de voorspellers van recidivering van belang. Er zal een overzicht gegeven worden van de onderzoeksliteratuur over het voorkomen van recidieven waarbij zowel klinische studies als ook bevolkingsstudies zoals NEMESIS (Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study) betrokken worden. Het blijkt dat de mate van recidivering ligt tussen de 30-80% afhankelijk van de duur van de follow-up en de onderzochtte populaties. Klinische kenmerken en met name eerdere recidieven, zijn de beste voorspellers voor toekomstige recidieven.
DE ROL VAN GENDER EN VAN PERSOONLIJKHEIDSFACTOREN Os TWDP van GGZ Friesland, Leeuwarden In het terugvalonderzoek dat vijf jaar geleden in het noorden van start is gegaan staan persoonlijkheidsaspecten en gender, als factoren die mogelijk het opnieuw optreden 16
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 17
van een depressie beïnvloeden, centraal. Dit onderzoek is uitgevoerd bij depressieve Friese patiënten. De eerste bevindingen van dit beloopsonderzoek zullen worden gepresenteerd.
TERUGVALPREVENTIE MET BEHULP VAN PSYCHOTHERAPIE Blom MBJ Parnassia psycho-medisch centrum, Den Haag Depressie is ook met behulp van psychotherapeutische technieken een goed behandelbare aandoening. Helaas blijkt dat ook bij stoppen van de psychotherapeutische behandeling terugval vaak voorkomt. Een beschermende werking van psychotherapie is wel vaak verondersteld, maar zelden aannemelijk gemaakt. De laatste jaren zijn er enkele vormen van psychotherapeutische onderhoudsbehandeling ontwikkeld. Cognitieve gedragstherapie, interpersoonlijke psychotherapie en ‘mindfullness-based cognitive therapy’. Daarnaast wordt stilgestaan bij de evidentie voor de werkzaamheid van deze psychotherapievormen.
LANGDURIG BEHANDELEN EN COMPLIANCE Berkestijn H van GGZ Friesland, Leeuwarden Compliance is positief gecorreleerd met zelfbeeld en met ervaren ernst van de depressie.Wekelijks doseren ipv dagelijks verhoogt de compliance. De compliance neemt toe als patiënten de keus wordt gelaten hun antidepressiva éénmaal daags of driemaal daags in te nemen, ook als ze dan voor driemaal daags kiezen. De compliance neemt af als een aanmerkelijke verbetering van het functioneren optreedt. Als de patiënt al in het algemeen niet met de behandeling meewerkt is hij ook eerder medicatieontrouw. Een goede communicatie met de dokter en tevredenheid met de behandeling voorspellen een betere compliance. Ongeveer de helft van de patiënten die antidepressiva gebruiken stopt binnen 3 maanden met de medicatie. Er zijn weliswaar aanwijzingen dat counseling en eenvoudige psychoeducatieve instructies de compliance verbeteren, maar de vraag is of dit ook voor langdurig voortgezette behandelingen geldt.
17
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 18
S-8 EFFECT OF GENOTYPE ON REGIONAL GRAY MATTER VOLUMES IN CHILDREN AND ADOLESCENTS WITH ADHD, AND THEIR UNAFFECTED SIBLINGS Durston S, Fossella JA, Casey BJ et al. Dept. of Child and Adolescent Psychiatry, Rudolf Magnus Institute for Neuroscience, University Medical Center Utrecht, 3584 CX Utrecht,The Netherlands,
[email protected] Neuroimaging measures may serve as a biological intermediate phenotype to investigate the effect of genes on human behavior, both in normal functioning and neuropsychiatric disorders. Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) is a prime candidate for such an approach as this is a highly heritable disorder.We studied the influence of candidate genes involved in dopaminergic neurotransmission on gray matter volumes in a sample of 90 children and adolescents, including boys with ADHD and their unaffected siblings at increased familial risk for the disorder. We report differential reductions in fronto-striatal gray matter volumes that associated with DRD4 and DAT genotype that differ with respect to the regions affected as well as the affected group.We conclude that there is an effect of genotype on regional gray matter volume in ADHD that differentially effects individuals with the disorder and those at increased familial risk.These findings demonstrate the feasibility of combining genotyping with structural neuroimaging, and the potential for neuroimaging measures as a possible endophenotype in neuropsychiatric research.
INCREASED BRAIN VOLUMES IN MEDICATION NAIVE HIGH-FUNCTIONING SUBJECTS WITH AUTISM Palmen SJMC, Hulshoff Pol HE, Kemner C, et al. Dept. of Child and Adolescent Psychiatry, Rudolf Magnus Institute for Neuroscience, University Medical Center Utrecht, 3584 CX Utrecht,The Netherlands,
[email protected] Autism is a neurodevelopmental disorder associated with enlarged brain volume. As yet, it is unclear whether this enlargement is present only in young children with autism, or whether it is still present during late childhood, adolescence and adulthood. Furthermore, it is unclear whether the enlargement is confined to gray and/or white matter and whether it is global or more prominent in some cortical lobes.We measured regional brain volumes in two samples of subjects (7-15 and 16-25 years of age), each consisting of 21 medication naive patiënts with highfunctioning autism and 21 comparison subjects, matched for age, gender, IQ, handedness, parental education, length and weight. Both patiënt groups showed a global increase in cerebral gray matter and cerebellum volume, proportional to the increase in total brain volume.The lateral and third ventricular volumes were disproportionately enlarged and remained significantly larger after correction for total 18
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 19
brain volume.Thus, it appears brain enlargement is still present during late childhood, adolescence and adulthood, at least in high-functioning patiënts with autism. In addition, we are currently analyzing a second study, where we collected MRI data from the parents of these autistic subjects.This study is designed to ascertain the effects of familial autism on brain anatomy and will be presented at the meeting.
NEUROIMAGING IN YOUNG CHILDREN WITH AND WITHOUT AUTISM SPECTRUM DISORDERS Zeegers M, Buitelaar J, Engeland H van et al. Dept. of Child and Adolescent Psychiatry, Rudolf Magnus Institute for Neuroscience, University Medical Center Utrecht, 3584 CX Utrecht,The Netherlands,
[email protected] Several studies have reported increases in brain volume in young children with autism. However, at the time of birth, head circumference is not enlarged in these patiënts, implying that the enlargement in brain volume may be related to abnormal or accelerated developmental processes very early in the clinical course of the disorder.We are currently using magnetic resonance (MR) imaging to investigate brain development in a group of very young children with developmental problems, at risk for autism (aged between two and six years). Firstly, we are currently measuring regional brain volumes using semi-automated analyses, as well as manual measures of the amygdala-hippocampal complex. In addition, we have collected MR Spectroscopy data as an indicator of neuronal functioning. And lastly, we are collaborating with neuroradiologists in order to investigate the possible presence of developmental anomalies. Children that develop autism will be compared to children with mental retardation and language problems, allowing us to assess developmental differences between these groups. Results will be discussed in terms of the hypothesis of abnormal or accelerated development in early childhood in autism.
S-9 SOMATISATIE BIJ ALLOCHTONEN Rohlof JGBM, Dijkstra HN, Borra R et al Centrum '45- de Vonk,Westeinde 94, 2211 XS Noordwijkerhout,
[email protected] De psychiater heeft als medisch specialist veel te maken met patiënten met somatische presentaties van psychische ziekten, zowel in het algemeen als in het psychiatrisch ziekenhuis.Allochtonen vormen een speciale groep in deze populatie, gezien de andere ziektebeleving en de andere manier van communiceren. In het symposium worden verschillende aspecten belicht. Het wezen van somatiseren van allochtonen wordt aan de hand van relevante literatuur en klinische praktijk uit de doeken gedaan. Gewezen wordt op de bijzondere positie van getraumatiseerde vluchtelingen 19
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 20
tegenover hun lichaam en geest, die ook uit onderzoek blijkt. De klachtenpresentatie van een langer in Nederland verblijvende groep vluchtelingen wordt in dit licht bezien.Turkse patiënten in een algemeen ziekenhuis blijken op alle poliklinieken een gelijksoortig klachtenpatroon te hebben. Een behandelprogramma dient daarop aan te sluiten.Turkse vrouwen vertonen klachten die op een eigen wijze worden vertaald, vaak op een somatische manier. Een aparte manier van vragen geeft meer informatie dan de gebruikelijke diagnostiek. Duidelijk wordt dat de psychiater als medisch specialist veel mogelijkheden heeft om de groep niet-westerse allochtonen met hun gemengde somatische en psychische klachtenpresentatie te behandelen.
SOMATISATIE BIJ ALLOCHTONEN: DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING Rohlof JGBM Centrum '45-de Vonk,Westeinde 94, 2211 XS Noordwijkerhout,
[email protected] Allochtonen presenteren emotionele problemen vaker met lichamelijke klachten dan autochtonen. Enerzijds heeft dit te maken met de sociaal-economische klasse, anderzijds met een andere beleving van lichaam en geest. Somatische klachten kunnen hardnekkig zijn, maar worden na goede voorlichting ook vertaald naar psychologische problemen. Dit heeft te maken met de therapeutische interventies. In het algemeen is het onwenselijk lichaam en geest sterk te scheiden. Conclusies: uit een overzicht van relevante literatuur blijkt dat de aard van somatisatie een wezenlijk andere is dan bij autochtone patiënten. Dit heeft consequenties voor de behandeling: elementen van psychologische en meer somatisch gerichte behandeling kunnen beter naast elkaar staan. Dit komt overeen met gegevens uit de klinische praktijk: allochtone patiënten uit zeer diverse niet-westerse culturen vertonen een zelfde reactie op een dergelijke gecombineerde behandeling. De psychiater als medisch specialist en medisch deskundige kan hier een grotere rol spelen dan bij autochtonen. Referentie: Thijs W: Somatisatie. In: Rohlof H, Groenenberg M, Blom C:Vluchtelingen in de GGZ, Paros, Utrecht, 1999.
SOMATISATIE BIJ VLUCHTELINGEN EN ASIELZOEKERS; WAAR HEBBEN WE HET OVER? Jagt J van der, Rohlof JGBM, Smith JM Centrum ’45-De Vonk,Westeinde 94, 2211 XS Noordwijkerhout,
[email protected] Lichamelijke klachten zonder aantoonbare somatische oorzaak komen vaak voor bij vluchtelingen en asielzoekers. Hoe vaak? Vaker dan bij vergelijkbare autochtone populaties? Wat is er eigenlijk bekend over somatisatie bij hen? 20
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 21
Somatisatie is niet goed te onderzoeken als zodanig, wel in zijn diverse aspecten, zoals aard en omvang van lichamelijke klachten, ziekteangst, ziektegedrag en ziekteattributies. Uit Nederlandse en internationale literatuur komen diverse epidemiologische gegevens over het voorkomen van lichamelijke klachten bij vluchtelingen naar voren. Er zijn echter problemen met de classificatie en diagnostiek van somatoforme klachten en stoornissen, die te maken hebben met het hanteren van verschillende instrumenten en criteria, waardoor het vergelijken van deze gegevens moeilijk is. Ook zijn de onderzochte populaties zeer heterogeen. Om meer duidelijkheid te krijgen over het voorkomen van lichamelijke klachten bij een tweede lijns populatie van ernstig getraumatiseerde asielzoekers en vluchtelingen in Nederland is er een inventariserend, beschrijvend onderzoek gaande op De Vonk. Dit onderzoek is daarnaast opgezet om het verband tussen lichamelijke klachten en sociaal demografische factoren, fysieke traumatisering, psychopathologie, migratie- en acculturatie problemen verder te verhelderen.
LANG IN NEDERLAND … GETRAUMATISEERDE VLUCHTELINGEN EN HUN LICHAAM Smith AJM, Kamer E, Kleijn WC et al. Centrum '45, Rijnzichtweg 35, 2342 AX Oegstgeest,
[email protected] Lang in Nederland verblijvende vluchtelingen melden zich na jaren voor behandeling van klachten die samenhangen met ernstige traumatische ervaringen in hun land van herkomst, waaronder vormen van lichamelijke en geestelijke marteling. In hun presentatie nemen naast symptomen van de posttraumatische stressstoornis, lichamelijke klachten vaak een belangrijke plaats in. In de presentatie zal een profiel worden gegeven van de klachtenpresentatie van deze groep patiënten. Bronnen daarvoor zijn observaties binnen het multidisciplinair diagnostisch proces binnen de oriëntatiefase van de dagkliniek van Centrum'45 en gegevens uit het standaard psychodiagnostisch onderzoek.Voorts wordt geschetst welke betekenis behandelaars en patiënten aan de lichamelijke klachten toekennen en welke rol deze spelen in de psychotherapeutische behandeling. Lang in Nederland: een ander leven, een nieuwe taal…wat spreekt het lichaam?
EEN ONDERZOEK BIJ TURKSE PATIËNTEN MET ONBEGREPEN LICHAMELIJKE KLACHTEN Dijkstra HN de Heel, Zaans Medisch Centrum, Postbus 210, 1500 EE Zaandam,
[email protected] Patiënten met onbegrepen lichamelijke klachten vragen veel hulp in de somatische en de geestelijke gezondheidszorg. Hulpverleners zich bij deze vragen vaak ongemakkelijk. Net als bij autochtonen hangt de sociaal-economische positie, het 21
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 22
opleidingsniveau en de mate van assimilatie samen met gezondheid en de mate van somatisatie. Bij Turken is mogelijk meer dan bij overige niet-westerse allochtonen sprake van somatisatie.Turken doen derhalve vaak een beroep op de huisarts en medisch specialisten. De behandeling van deze patiënten is veelal complex. Teneinde tot efficiëntere interventies te komen en onmachtgevoelens bij behandelaars te verminderen, is in de Zaanstreek op alle poliklinieken van het algemeen ziekenhuis onderzoek gedaan naar diagnostiek en behandeling bij de daar grote groep Turkse patiënten. Hun klachten en symptomen op de verschillende poliklinieken leken meer overeenkomsten dan verschillen te kennen, hetgeen de moeilijke diagnostiek deels verklaarde. Sociaal-maatschappelijke problematiek wordt bij de polikliniek psychiatrie vaker aangegeven dan bij bezoek aan somatische poliklinieken. De eerste resultaten van een standaardbehandeling bestaande uit psychoeducatie, adviezen met betrekking tot het verminderen van overig artsenbezoek, medicatiegebruik en instelling op een antidepressivum lijken redelijk succesvol. Referentie: Dijkstra HN: Onverklaarbare lichamelijke klachten bij een Turkse populatie. In: van Meekeren E, Limburg-Okken A, May R, Culturen binnen psychiatrie-muren. Boom, Amsterdam, 2002.
DEPRESSIE BIJ TURKSE VROUWEN IN DE RIJNMOND Borra R RIAGG Rijnmond Noord-West, afd.Transculturele Hulpverlening, Mathenesserlaan 208, 3014 HH Rotterdam,
[email protected] De diagnostiek van psychiatrische problemen bij migranten is moeilijk. Er zijn veel onderzoekstechnische problemen. Migranten worden in Nederland van veel wetenschappelijk onderzoek uitgesloten, vanwege taalproblemen en/of omdat de meeste meetinstrumenten bij deze groepen niet valide en betrouwbaar zijn. Om de diagnostiek van depressie bij Turkse vrouwen te verbeteren is bij de RIAGG Rijnmond gestart met het onderzoek 'Depressie bij Turkse vrouwen in de Rijnmond'. Met behulp van een diagnostisch interview Turks-Nederlands zijn 35 vrouwen geïnterviewd. Doel was te onderzoeken hoe Turkse vrouwen hun toestand van onwelbevinden beschrijven in hun eigen taal en of er sprake is van een depressie volgens de criteria van de DSM-IV. Het verzamelde materiaal is op verschillende manieren geanalyseerd, o.a. door een Turkse linguïst en Turkse en Nederlandse psychiaters. Gegevens uit het onderzoek worden gepresenteerd. Inmiddels is wel duidelijk dat Turkse vrouwen hun toestand op hun eigen Turkse wijze beschrijven en dat verschijnselen die zij beschrijven anders gekleurd zijn dan bij Nederlandse vrouwen. Er lijkt sprake van een ander idiom-of-distress. Het interview blijkt uitermate geschikt om te komen tot een betrouwbaarder diagnose en classificatie. 22
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 23
S-10 DE PLAYING CAPTAIN, STILL ALIVE? sectie Beleidspsychiatrie NVvP en Beroeps Belangen Commissie (BBC) NVvP INLEIDING Buwalda,VJA, Koevoet, BJ sectie Beleidspsychiatrie en Beroeps Belangen Commissie, Parnassusweg 28-III, 1076 AR Amsterdam,
[email protected] Regelmatig worden discussies gevoerd over de positie van de psychiater en wel als lijnfunctionaris. Sommigen onder ons vinden hem hier niet geschikt voor. Ze geven er de voorkeur aan dit over te laten aan managers zonder inhoudelijke professionele achtergrond. Anderen vinden een lijnfunctie een absolute must. De psychiater, als professional en playing captain, is diegene die namelijk het meeste in - en overzicht heeft binnen een professionele organisatie. Ook bij de medisch specialisten leeft deze overtuiging (Visser, 2002) en signaleren we een tendens van meer specialisten in de lijn (Lindert, 2003; Scholten, 2003). De professional, die een dergelijke functie bekleedt, belangrijke besluiten neemt die direct van invloed zijn op de patiëntenzorg, dient de kennis en vaardigheden in huis te hebben aangaande managementtechnieken en te beschikken over leiderschapcompetenties. De psychiater kent de GGZ-organisatie van binnenuit en heeft de professionele kennis in huis. Hierin schuilt zijn meerwaarde. Tijdens dit symposium zullen verschillende sprekers hun visie vanuit verschillende invalshoeken op dit onderwerp geven.Tevens zal het discussiedocument worden besproken mede tot stand gekomen met medewerking van de sectie Beleidspsychiatrie, de Beroeps Belangen Commissie en leden van de NVvP. Het document bevat een omschrijving van de voorwaarden, nodig voor het uitoefenen van een lijnfunctie. Referenties: 1.Visser, G.L., (2002). De dokter de baas. Specialist en manager in een nieuwe verhouding. Medisch Contact, 57, 1224-1227. 2. Scholten, (2003). Medisch Contact. LEIDERSCHAP IN DE PSYCHIATRIE Koevoet, BJ Beroeps Belangen Commissie,
[email protected] Aan de hand van de literatuur over leidinggeven aan (hooggeschoolde) professionals wordt getracht de voor- en nadelen van het leidinggeven als professional in GGZ te bespreken, geïllustreerd aan de hand van voorbeelden uit de praktijk afkomstig van de ervaring van de spreker. 23
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 24
Allereerst komen de bevoegdheden van de eerste geneeskundige van een RIAGG aan bod. De spreker kwam met een aantal gelijkgestemden een aantal keer bijeen en bespraken de problemen van een dergelijke positie, zonder beslissingsbevoegdheden. Vervolgens werd de spreker (lokaal) geneesheer-directeur en tevens programmamanager van een Regionaal Centrum voor Geestelijke gezondheidszorg (RCG) met een stevige positie in de lijn. Deze positie maakte het mogelijk de zorg op een nieuwe manier te organiseren in zogenaamde behandelprogramma’s en tevens werd het primaire proces opnieuw gepositioneerd. De psychiater die voor een deel praktiseert en een lijnfunctie bekleedt (de playing captain) heeft een aantal voordelen boven de manager zonder inhoudelijke professionele achtergrond. De psychiater in de lijn die serieus aandacht wil besteden aan zijn managementfunctie is in staat de klassieke kloof tussen managers en professionals (Vermaak, 1997) te doorbreken ten voordele van de psychiater. Referenties: 1. Vermaak, H. (1997). Men zegt dat professionals niet te managen zijn. Nijenrode Management review 2. Weggeman, M. (1992). Leiding geven aan professionals. Kluwer Bedrijfswetenschappen. Deventer 3. Koerselman F. , e.a., (2003). Concept Herziening Profielschets Psychiater. Uitgave Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie.
EEN KRACHTIGE GEZONDHEIDSZORGINSTELLING DOOR POSITIONERING VAN DE MEDISCH SPECIALIST OP ALLE NIVEAUS VAN DE ORGANISATIE Meijs AMA psychiater, voorzitter raad van bestuur St Anna Zorggroep Gezondheidszorginstellingen zijn complexe organisaties, met een merkwaardige combinatie van overheidssturing en een zelfstandige juridische positie. De complexiteit wordt bevorderd doordat de professionals sterk hechten aan hun professionele autonomie en daardoor moeilijker stuurbaar zijn. In toenemende mate wordt van gezondheidszorginstellingen verlangd, dat zij als maatschappelijke onderneming verantwoording afleggen over hun kwaliteit en bedrijfsvoering. Geen keuze worden gemaakt over de inhoud van zorg zonder de financiële consequenties daarbij te betrekken.Voor het maken van de juiste keuzes zijn management en professionals gezamenlijk verantwoordelijk. Het management is afhankelijk van de kwaliteit van de professionals, die de kerntaak patiëntenzorg uitvoeren. De medisch specialist is de kerndiscipline niet alleen vanwege haar deskundigheid, maar ook omdat patiënten dat verlangen. Gegeven de positie van de medisch specialist in psychiatrische en GGZ-instellingen dient de psychiater op alle niveaus van de organisatie vertegenwoordigd te zijn en 24
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 25
mede leiding te geven. Daarvoor is een krachtige raad van bestuur nodig en een krachtige medische staf. In 2002 was er in tweederde van de algemeen ziekenhuizen een vorm van managementparticipatie van medisch specialisten. De vraag is waarom dit binnen de psychiatrie nog steeds zoveel discussie oproept en in vele instellingen geen praktijk is. Ligt dat aan het management of aan de psychiaters zelf?
EEN NIEUW ORGANISATIEMODEL MET DE MEDISCH SPECIALIST IN HET CENTRUM VAN DE MACHT – WERKT ‘T? Andel G van uroloog, voorzitter van de medische staf OLVG In de praktijk kiezen de meeste ziekenhuizen bij een reorganisatie voor een vorm van duaal management waarbij een fulltime professional en een parttime, praktiserend medisch specialist de leiding krijgen over de afdeling (Visser, 2002). Dit model draagt het gevaar in zich dat de dokter een ondergeschikte rol speelt. Hierdoor wordt er een verfijndere vorm van beheer ingevoerd waarin de financiële sturing de maat blijft en de manager van de werkeenheid feitelijk opereert als zetbaas van het management van het ziekenhuis, aldus Visser. Het OLVG zag af van het duaal management en splitste het ziekenhuis op in een twintigtal units geleid door een arts. Het aantal tussenlagen in het management werd hierdoor aanzienlijk teruggebracht en de dokter krijgt de plaats die hij verdient. De medisch specialist wordt voorgedragen door de maatschap en benoemd door de Raad van Bestuur. Onder de medisch specialist ressorteert een bedrijfsleider aan wie hij het operationele management delegeert. De Raad van Bestuur en de medische staf zorgen samen voor de coherentie van het totale ziekenhuis. De voorzitters van de units hebben de rol van primus inter pares en zijn aanspreekbaar op de uitvoering van het beleid (Visser, 2002). Besproken wordt hoe het bovengenoemde model functioneert. Referentie: Visser, J., (2002). De dokter als baas. Specialist en manager in een nieuwe verhouding. Medisch Contact, 57, 12241227.
RESUTLATEN VAN DE DISCUSSIE Buwalda VJA sectie Beleidspsychiatrie, Parnassusweg 28-III, 1076 AR Amsterdam,
[email protected] De resultaten van de verschillende workshops, van het symposium "De professional met meer Ponem. Behoefd een professionele organisatie een professional in de lijn?" georganiseerd op 6 november door de sectie Beleidspsychiatrie en Beroeps Belangen Commissie, zullen worden besproken. In drie workshops werden de ideeën met 25
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 26
betrekking tot de psychiater als voorzitter dan wel lid van de raad van bestuur, de plaats van de psychiater in het middelmanagement en de structuur en organisatie van het medische stafbestuur, geformuleerd. In de eerste workshop stond centraal dat er steeds meer stemmen op gaan om de functies van de psychiater te beperken en hem niet meer toe te laten tot het niveau van de raad van bestuur. De vraag of onze beroepsgroep het van belang acht om op dit niveau vertegenwoordigd te zijn en zo ja, op grond van welke argumenten, kwam aan de orde. Evenals de vereisten waaraan een psychiater moet voldoen wanneer hij een lijnpositie ambieert. De tweede workshop betrof het middelmanagement waarbij dezelfde vragen aan de orde kwamen als de eerste workshop. In de derde workshop, was de organisatie van de medische staf het onderwerp en de vergelijking van de medische staf in een somatisch versus psychiatrisch ziekenhuis. Referenties: 1. Lindert, H., van, Hutten, J., Groenewegen, P.P., (2003). Specialist en ziekenhuisbeleid. De klassieke organisatie verdwijnt. Medisch Contact, 58, 1164-1164; 2. Lindert, H. van, Groenewegen, P.P., (2001). De medisch specialist als manager. Integratie van specialisten en ziekenhuis zet door. Medisch Contact, 56, 631-635.
S-11 DE PSYCHIATER ALS MEDISCH SPECIALIST. ORGANISATORISCHE ASPECTEN DE PUK PSYCHIATER ALS MEDISCH SPECIALIST Os J van Topreferente medisch-specialistische PUK-zorg in de psychiatrie is een betrekkelijk begrip, maar heeft toch betekenis in de hightech omgeving van het specialistische academische ziekenhuis. De PUK-psychiater als medisch specialist ontleent zijn bestaansrecht bij uitstek aan het feit dat de PUK-psychiater als geen ander in staat is om, samen met zijn somatische collega's, de specifieke en specialistische link te leggen tussen psychiatrische en somatische co-morbiditeit. De aetiologische en therapeutische benadering van specifieke interfaces als bijvoorbeeld de gut-brain axis, cardiopsychiatrie, neuropsychiatrie, somatische morbiditeit bij chronische psychiatrische patiënten, multimorbidity in relatie tot allostatic load, immunopsychiatry en common genetic en developmental pathways kunnen alleen tot grote bloei komen in een academisch ziekenhuis. Speciale medpsych units, waar somatische en psychiatrische collega's onderdeel uitmaken van hetzelfde multidisciplinaire team, kunnen behandeling bieden aan patiënten met unieke combinaties van somatische en psychiatrische zorgbehoeften en een basisplek vormen voor aetiologisch en therapeutisch onderzoek. 26
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 27
DE PAAZ PSYCHIATER ALS MEDISCH SPECIALIST Korzec A Een psychiater in een algemeen ziekenhuis verschilt qua taakomschrijving maar weinig van andere specialisten in een algemeen ziekenhuis. Het benadrukken van de verschillen ruikt naar insufficiëntiegevoelens en neiging tot overcompensatie. Er zijn minstens net zoveel vooroordelen tegen psychiaters in een algemeen ziekenhuis als er vooroordelen zijn tegen chirurgen en kinderartsen. Het uitleggen van de mogelijkheden en onmogelijkheden van het beroep aan collega specialisten en het bijscholen van Eerste Hulp personeel dat regelmatig te maken heeft met werkintensieve en niet erg dankbare patiëntenpopulatie is een van de specifieke taken.
DE MEDISCH SPECIALIST IN EEN GGZ INSTELLING Harten PN van Symforagroep, Postbus 3051, 3800 DB Amersfoort,
[email protected] De psychiater is als medisch specialist eindverantwoordelijk voor het gehele behandelproces. De diagnostiek en de behandeling wordt echter vormgegeven door meerdere disciplines. Dit is nodig bij psychiatrische ziekten omdat deze ingrijpende gevolgen hebben voor alle levensgebieden en omdat het aangrijpingspunt van de diagnostiek en behandeling voor een deel ook gericht kan zijn op de omgeving van de patiënt. De verantwoordelijkheid van de psychiater is echter niet overdraagbaar aan een team. Bij verantwoordelijkheid horen onlosmakelijk bevoegdheden en deze hangen sterk samen met de positionering van de psychiater. Daarin verschillen GGZ organisaties sterk. In sommige instellingen heeft de psychiater een centrale positie met veel beleidsverantwoordelijkheid en zij kunnen vanuit die positie de zorg voor hun patiëntengroep zowel inhoudelijk als qua organisatie vorm geven. Elders staan psychiaters aan de zijlijn en bepalen andere disciplines het beleid en daarmee op welke wijze een afdeling of behandelprogramma vorm krijgt. Er ontstaat dan gemakkelijk een spanningsveld tussen verantwoordelijkheid voor het gehele behandelproces en de mate van zeggenschap over de organisatie van de zorg. Dit spanningsveld wordt verder toegelicht.
DE KINDER- EN JEUGDPSYCHIATER ALS MEDISCH SPECIALIST Gaag RJ van der, hoogleraar klinische kinder- en jeugdpsychiatrie, ACKJON – UMCN St. Radboud Nijmegen, Reinier Postlaan 12, 6525 GC Nijmegen,Tel. +31 24 351 22 35,
[email protected] De opleiding tot kinder- & jeugdpsychiater is in Europa verschillend georganiseerd. In een aantal landen betreft het een specialisatie vanuit de kindergeneeskunde, terwijl 27
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 28
het in andere landen zoals in Nederland en het Verenigd Koninkrijk een aantekening betreft binnen de psychiatrie. In deze presentatie zal de noodzaak en wenselijkheid van een medische achtergrond benadrukt worden voor een vak waarin de psychofarmacologie en de neuroimaging een steeds belangrijkere plaats zullen innemen. Maar ook voor het handhaven van de kinder- & jeugdpsychiatrie als aantekening om de toekomst van een ontwikkelingspsychopathologie gerichte psychiatrie te bevorderen. Echter ook binnen die medische achtergrond kan door Europese regelgeving een tweedeling dreigen. De kinder- & jeugdpsychiater met een andere medische achtergrond (bv kindergeneeskunde) zet zichzelf in dit perspectief buitenspel wat jammer is, maar vooral nadelig voor de continuïteit in de patiëntenzorg.
DE VRIJGEVESTIGD PSYCHIATER ALS MEDISCH SPECIALIST Feltz-Cornelis CM van der Op welke wijze kan de vrijgevestigd psychiater als medisch specialist opereren? Hij opereert als zelfstandig ondernemer in het veld en maakt zelf afspraken met de zorgverzekeraar over productie en dergelijke. Kwaliteit kan hij waarborgen door intercollegiale intervisie, al dan niet volgens het P&K model. Hij kan als consulent opereren in de eerste lijn en daarbij diagnostiek en behandeladviezen geven, zowel in zijn eigen praktijk als, zo nodig, op locatie van de huisartspraktijk. Hij kan de eerste lijn ook verdergaand ondersteunen door bijdragen te leveren aan nascholing en deskundigheidsbevordering van huisartsen. De vrijgevestigd psychiater is een specialist, en verricht dus 2e lijnszorg. Hieronder moet worden verstaan de behandeling van psychiatrische problematiek die ook medicatie vereist. Om dit mogelijk te maken, moet de mogelijkheid bestaan om een patiënt op te laten nemen indien de ambulante behandeling niet aanslaat of patiënt in crisis raakt. Dit is te realiseren wanneer vrijgevestigd psychiaters, al dan niet georganiseerd in een maatschap, daartoe afspraken kunnen maken met een PAAZ of GGZ instelling. Hierdoor worden hun behandelmogelijkheden vergroot.
INLEIDING DISCUSSIE Koerselman GF De bijdragen van de diverse sprekers worden, ter inleiding van de discussie, bezien in het licht van het laatste concept profielschets psychiater.
28
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 29
S-12 NEURONALE CIRCUITS BIJ PSYCHIATRISCHE STOORNISSEN; KLINISCHE IMPLICATIES AFWIJKINGEN IN NEURONALE CIRCUITS BIJ DEPRESSIE Verkes RJ Afdeling Psychiatrie, UMC St Radboud, Nijmegen De betekenis van limbisch-corticale-striatale-pallidale-thalame circuits voor een goede regulatie van stemming en affect wordt de laatste jaren steeds duidelijker. Bij patiënten met een depressieve stoornis worden afwijkingen gevonden in zowel de structuur als in de activiteit van hersengebieden deeluitmakend van deze circuits. Bij depressie is de activiteit van de amygdala, thalamus en ventrale, limbische corticale gebieden toegenomen, terwijl de activiteit van dorsale prefrontale corticale gebieden verminderd is. Na effectieve behandeling met medicatie of psychotherapie normaliseert de balans tussen de activiteit van ventrale en dorsale gebieden weer (voor een deel). Bijsturing van de eerste, impulsieve en niet-bewuste emotionele reacties op affectieve stimuli vindt plaats in de dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC) door een bewuste evaluatie waarbij ook de context van de stimuli betrokken wordt. Het causale belang van een goed functionerende DLPFC blijkt ook uit het antidepressieve effect van stimulatie van dit gebied door repetitieve transcraniële magnetische stimulatie. Affectieve bijwerkingen van diepe hersenstimulatie in de basale ganglia bij bijvoorbeeld patiënten met de ziekte van Parkinson onderstrepen ook het belang van deze cortico-subcorticale circuits bij het handhaven van een goede stemming.
POST-STROKE DEPRESSIE; EEN OVERZICHT VAN HYPOTHESEN RONDOM DE PATHOFYSIOLOGIE Tilanus JJD,Timmerman L Amphia Ziekenhuis, Breda; Stichting Adhesie, Deventer Post-Stroke Depressie (PSD) is een frequent voorkomende en belangrijke complicatie bij patiënten die een Cerebro-Vasculair Accident (CVA) doormaken. De prevalentie varieert van 20 tot 79% (oa door verschillen in de definiëring). De diagnostiek wordt bemoeilijkt door andere complicaties na een CVA als afasie en anosognosie. Ook is het depressieve syndroom vaak moeilijk te onderscheiden van als apart syndroom te beschouwen verschijnsel ''apathie" en een "stil delier". De hoge prevalantie en de tijdsrelatie (een PSD ontstaat dikwijls kort na het CVA) doet vermoeden dat het hier een neuropsychiatrisch verschijnsel betreft met een eigen neurobiologische pathofysiologie. Het debat over de correlatie van PSD met een bepaalde 'laesie-lokatie' (met name de linker hemisfeer) blijft levendig. Een verstoring door ischaemische 29
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 30
schade van striato-frontale circuits wordt voorgesteld als een pathofysiologische basis voor het ontstaan van een vasculaire depressie. Een veronderstelde verstoring van neurotransmittersystemen werd op verschillende manieren onderzocht: In diermodellen, met beeldvormende technieken (PET-scan) en neuroendocriene challenge testen (d-fenfluramide en dexamethason). Antidepressiva hebben ook een preventieve werking na een CVA en lieten in een recente trial zelfs een daling zien van de sterfte bij langdurige follow-up.
HET NEURONAAL STRESS-NETWERK EN DEPRESSIE BIJ DE ZIEKTE VAN ALZHEIMER Meynen G, Unmehopa UA, Hoogendijk WJG et al. GGZ Buitenamstel, Amsterdam,
[email protected] Naar schatting 50 procent van de patiënten met de ziekte van Alzheimer lijdt gedurende het beloop van hun ziekte aan een depressie. Hiermee is het een van de belangrijkste neuropsychiatrische verschijnselen bij deze vorm van dementie. Het optreden van een depressie heeft belangrijke consequenties, zowel voor de patiënt als voor zijn naasten en vereist de juiste professionele zorg. Gebleken is dat psychologische factoren de depressie in een meerderheid van de patiënten niet kunnen verklaren. Een belangrijke algemene biologische hypothese voor het optreden van een depressieve stoornis is, dat er een overactiviteit van de hypothalamohypofyse-bijnier (HPA)-as bestaat. Ook bij de ziekte van Alzheimer is een overactiviteit in de HPA-as, die onderdeel uitmaakt van het neuronaal stress-netwerk, vastgesteld. De vraag is of deze verhoogde activiteit van de HPA-as bij Alzheimerpatiënten leidt tot een kwetsbaarheid om een depressie te krijgen. Besproken wordt een studie waarbij de activiteit van de HPA-as wordt bepaald in post mortem hersenweefsel van Alzheimer patiënten, met behulp van in situ hybridisatie en hoe veranderingen zoals die tijdens het Alzheimerproces in verschillende hersengebieden optreden HPA-as-activatie kunnen veroorzaken.
PSYCHOPATHOLOGIE BIJ DE ZIEKTE VAN HUNTINGTON Naarding P Spatie Centrum voor GGZ, Apeldoorn, tevens Afdeling Psychiatrie, UMC St Radboud, Nijmegen Motore verschijnselen (chorea, dystonie, parkinsonisme) zijn het meest specifiek voor de ziekte van Huntington. In een vroeg stadium komen ook psychiatrische en cognitieve stoornissen voor. De ziekteverschijnselen maken opneming in een verpleegtehuis of psychiatrisch ziekenhuis vaak onvermijdelijk. De oorzaak van de ziekte is gelegen in een specifiek genetisch defect. Hierdoor treden neuropathologische veranderingen op in specifieke hersengebieden, waarbij m.n. de 30
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 31
basale ganglia, maar ook de frontale cortex zijn aangedaan. Inmiddels zijn er consistente neuropsychologische gegevens over een min of meer specifiek profiel van cognitieve deterioratie bij patiënten met Huntington. In deze presentatie worden de psychiatrische verschijnselen besproken. Daarbij is aandacht voor de fenomenologie en ook voor mogelijke determinanten. Gezien de specifieke neuropathologie in de fronto-subcorticale circuits, wordt een verband gelegd tussen deze circuits en de psychopathologie. De psychopathologie bij Huntington en de effecten van medicatie zijn nooit systematisch onderzocht. Er wordt een onderzoeksvoorstel besproken, met een alternatieve, dimensionele beschrijving van de psychopathologie. Referentie: Naarding P, Kremer HPH, Zitman FG. Huntington’s disease: a review of the literature on prevalence and treatment of neuropsychiatric phenomena. Eur Psychiatry 2001;16:439-45.
NEURONALE CIRCUITS BIJ OBSESSIEF-COMPULSIEVE STOORNIS Veltman DJ Vakgroep Psychiatrie en Klinisch PET Centrum,VUMC, Amsterdam De obsessief-compulsieve stoornis (OCS) is een frequent (lifetime prevalentie ca. 2%) voorkomende psychiatrische stoornis, met onbehandeld vaak een chronisch-recidiverend beloop. OCS wordt ingedeeld bij de angststoornissen, maar kenmerkt zich vooral door intrusieve gedachten (obsessies) en herhaalde stereotype gedragsrituelen (compulsies). Hoewel de etiologie van OCS onvoldoende bekend is, wijzen traumastudies en neurochirurgische onderzoeksgegevens op een dysfunctie van prefrontostriatale circuits. Beeldvormend onderzoek bij patiënten met OCS in rusttoestand toont een verhoogde doorbloeding en glucoseconsumptie in het striatum en de prefrontale cortex (PFC, m.n. ventromediaal). Deze afwijkingen verminderen of verdwijnen na succesvolle therapie. Ook symptoomprovocatiestudies tonen verhoogde activiteit in vooral de ventromediale PFC en striatum. Functionele imaging-studies met cognitieve taken zijn bij OCS nog nauwelijks uitgevoerd, hoewel bekend is dat patiënten met OCS slechter presteren op taken die ruimtelijk inzicht vereisen, evenals planningstaken. In deze bijdrage worden recent uitgevoerde imaging-studies besproken waarbij zowel symptoomprovocatie als cognitieve paradigma’s werden gebruikt. Geconcludeerd wordt dat deze gegevens bijdragen aan een pathofysiologisch model van OCS waarbij naast een dysfunctie van de basale ganglia tevens sprake is van verhoogde reactiviteit in limbische structuren zoals het amygdalagebied, en een verstoord evenwicht tussen dorsolaterale en ventromediale gebieden van de PFC.
31
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 32
S-13 DE DOKTER EN DE ZWARE JONGENS EN MEISJES Steeds meer komt de samenwerking op gang tussen jeugdpsychiatrische voorzieningen en justitievoorzieningen. Op dit raakvlak doen zich daarbij forse discussies voor over de mogelijkheden en moeilijkheden van het behandelen van justitieklanten in ggz-kader vice versa. Ook selectieproblemen vragen de nodige aandacht en ook de nazorg. In een aantal korte voordrachten wordt de problematiek geschetst, gevolgd door een visie van de kant van beleidsmakers van de respectieve departementen.Tenslotte zal er uitgebreide discussiemogelijkheid geboden worden.
BEHEERST BEHANDELEN: FORENSISCHE JEUGDPSYCHIATRIS IN INTERNATIONAAL PERSPECTIEF Doreleijers T, Jäger M,Waard M van Forensische jeugdpsychiatrie staat volop in de belangstelling bij behandelaars, managers, beleidsmakers en financiers. Hoe staat het eigenlijk met dit soort van verstrekkingen in naburige landen als Duitsland en Engeland? Is de forensisch jeugdpsychiatrische zorg daar op een vergelijkbare manier georganiseerd en financieel geregeld? De presentatie doet verslag van twee vergelijkende onderzoeken in deze landen. Voorts zal een speculatieve visie worden gegeven op de ontwikkeling van dit deel van het jeugdpsychiatrische vakgebied in Nederland.
BEHANDELEN OF BEHEERSEN? DE PSYCHIATER ALS BEHANDELAAR BINNEN EEN JUSTITIELE JEUGDINRICHTING Gunnewijk B,Vreugdenhil C Een zekere mate van 'beheersing' is nodig om jeugdigen met psychiatrische stoornissen in engere zin in combinatie met ernstige gedragsstoornissen te kunnen behandelen. In psychiatrische behandelafdelingen van een justitiële jeugdinrichting prevaleert 'beheersing' boven 'behandeling'. Besproken zal worden hoe dit primaat van 'beheersing' samenhangt met de organisatiestructuur, wet- en regelgeving en opnameen doorplaatsingsmogelijkheden. Ook zal aan de orde komen dat in behandelafdelingen van de justitiële jeugdinrichtingen een efficiënte en effectieve psychiatrische behandeling wordt bemoeilijkt door de eenzijdige nadruk op 'beheersing', een gebrek aan verpleegkundig geschoolde groepsmedewerkers, een gebrek aan soepele door- en terugplaatsings-mogelijkheden tussen meer en minder restrictieve afdelingen of instituten en een gebrek aan sterk gestructureerde chronische voorzieningen voor ernstig psychiatrisch (en cognitief) gehandicapte jeugdigen met gedragsstoornissen.Aanwijzingen voor verbetering zullen geponeerd worden. 32
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 33
FORENSISCHE JEUGDPSYCHIATRIE: DE DOKTER EN ZIJN JUSTITIEKLANTJES IN EEN GGZ-SETTING Broekman M, Gijsman JB Forensische jeugdpsychiatrie wordt door het management van de kinder- en jeugdpsychiatrie voorzieningen omarmd; de ondernemende directeur ziet mogelijkheden voor uitbreiding van het aanbod. Het is tevens een antwoord op de kritiek dat er te weinig aanbod is voor de moeilijkste doelgroepen. Maar de weg tussen plan en uitvoering is bezaaid met hobbels. De ontwikkeling van een visie op behandelen, op tolerant beheersen en het werven van kinder- en jeugdpsychiaters zijn slechts een paar voorbeelden. De forensische jeugdpsychiatrie ontwikkelt zich in een krachtenveld, dat grotendeels buiten de deur van het vertrouwde instituut ligt. De nieuwe samenwerkingspartners en de doelgroep dwingen de forensische jeugdpsychiatrie tot een bezinning op de werkwijze en de geschreven en ongeschreven regels van de kinder- en jeugdpsychiatrie. De forensische afdeling wordt met argusogen bekeken door de rest van het instituut. De nieuwe samenwerkingspartners zijn nog niet overtuigd van de meerwaarde. De forensische afdeling ontwikkelt in dit spanningsveld de eigen identiteit.
BELEIDSKADERS EN ONTWIKKELING VAN EEN BELEIDSVISIE Ballering I, Fornaro G, van Geffen W van Beleidsverantwoordelijke departementsambtenaren van Justitie en VWS zullen de kaders schetsen en een bestuurslid van het platform Forensische Jeugdpsychiatrie doet verslag van de werkzaamheden van dit gremium. Paneldiscussie onder leiding van Wim van den Brink
S-14 DE PSYCHIATER ALS LERENDE PROFESSIONAL: VAKGROEPEN ALS MIDDEL de Gelderse Roos, Geestelijke Gezondheidszorg, Postbus 27, 6870 AA Renkum In de dagelijkse praktijk maakt de psychiater gebruik van uiteenlopende bronnen van kennis. Uit onderzoek blijkt dat slechts een minderheid van de professionele besluiten die een psychiater neemt terug te voeren zijn op inzichten uit kwantitatief wetenschappelijk onderzoek. Naast wetenschappelijke kennis staan hem of haar praktijkkennis (van zijn beroepsgroep) en ervaringskennis (van patiënten) ter beschikking. 33
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 34
Het beleid in de Gelderse Roos is gericht op het leveren van zorg waarin professionals deze drie vormen van kennis integreren.Ter ondersteuning van deze beleidslijn zijn in 2002 monodisciplinaire vakgroepen opgericht om de professionals in de gelegenheid te stellen om de verschillende vormen van kennis rond een specifieke vraag of probleem samen te brengen. De methode van Evidence Based Mental Health (EBMH) wordt toegepast om de wetenschappelijke kennis te verzamelen. In dit symposium willen we de achtergronden van deze werkwijze toelichten en aan de hand van enkele projecten van de vakgroep van psychiaters laten zien wat er in de praktijk mee gebeurt.
DE VAKGROEPSTRUCTUUR IN DE GELDERSE ROOS EN KENNIS VOOR DE DAGELIJKSE PRAKTIJK Hutschemaekers G,
[email protected] In deze inleiding wordt de geschiedenis van de vakgroepen in de Gelderse Roos geschetst. Hierin komen aan de orde de problemen die er in het toepassen van kennis bestonden, de motieven om voor de vakgroepstructuur te kiezen, een overzicht van de vakgroepen en de doelen van de vakgroepstructuur.
PROJECT LOW LEVEL BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS: BEGELEIDING EN BEJEGENING VAN EEN MOEILIJKE GROEP PATIËNTEN I: OPNAME OF NIET? Kaasenbrood A,
[email protected] Als vervolg op expertmeetings met collega’s uit andere GGz-instellingen uit de regio, heeft de vakgroep van psychiaters een onderzoek uitgevoerd naar de wenselijkheid van klinische opnames voor patiënten met een Low Level Borderline Persoonlijkheidsstoornis en naar de voorwaarden waaronder een eventuele opname bij voorkeur dient te geschieden. Over dit onderwerp staan vrijwel geen inzichten uit kwantitatief wetenschappelijk onderzoek ter beschikking. De uitkomsten van dit vakgroepproject zijn gebaseerd op praktijkkennis van internationaal erkende experts, op reviews van deze teksten, op professionele ervaringen van psychiaters uit de Gelderse Roos en op de uitkomsten van een exploratief onderzoek onder patiënten van de doelgroep. Dit vakgroepproject sluit aan op en vindt een vervolg in projecten van andere vakgroepen.
34
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 35
PROJECT LOW LEVEL BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS: BEGELEIDING EN BEJEGENING VAN EEN MOEILIJKE GROEP PATIËNTEN II: ZORGCONSUMPTIE Kesteren I van,
[email protected] Iedereen die in de psychiatrie werkt kent ze wel: cliënten met een persoonlijkheidsstoornis (PS) waar je van de ene crisis in de andere belandt, waarbij het niet lukt om tot een effectief behandelbeleid te komen, maar die wel voortdurend een beroep doen op de GGZ en vaak ook op instanties daarbuiten. Over deze groep van cliënten is nog veel onduidelijk. Hoewel deze groep beperkt in aantal lijkt te zijn, is de indruk dat ze in verhouding veel tijd en zorg verbruiken binnen de GGZ; maar is dat ook werkelijk zo? Vraagstelling: Hoe ziet het zorggebruik van de als lastig ervaren cliënt met een PS binnen de Gelderse Roos eruit, en hoe verhoudt zich dat tot de algemene GGZ populatie? Methode: Er vond een selectie van als lastig ervaren cliënten met een PS en niet als lastig cliënten met een PS plaats door ervaren SPV-en met selectiecriteria die getoetst werden aan een computermodel. De als lastig ervaren cliënten met PS werden op een aantal punten van het zorggebruik vergeleken met enerzijds de algemene GGZ- populatie en anderzijds met de als niet lastige ervaren cliënten met PS. De gegevens werden hoofdzakelijk verkregen uit X/M-care. Resultaat:Verschillen werden gevonden m.b.t. de kosten van opnamen en crises, medicatiegebruik en behandelsetting. Conclusie: De kosten van zorg zijn bij de als lastig ervaren cliënt met PS op de onderzochte aspecten tweemaal zo hoog als bij de algemene GGZ-cliënt. Lastige cliënten staan langer ingeschreven, gebruiken meer medicatie terwijl ze minder gebruik maken van de verschillende behandelsettingen.
PROJEKT RICHTLIJNEN. EEN BEHANDELRICHTLIJN VOOR DEPRESSIE IN DE PRAKTIJK Spijker J,
[email protected] Er worden veel behandelrichtlijnen opgesteld maar de toepasbaarheid in de algemene praktijk wordt door professionals vaak betwijfeld. Vraagstelling: hoe beoordelen psychiaters van de Gelderse Roos de toepasbaarheid van een richtlijn biologische behandeling van depressie. Methode: Psychiaters van de Gelderse Roos hebben een jaar lang intervisiebijeenkomsten gehouden waarin de toepasbaarheid van de richtlijn aan de hand van casuïstiek werd besproken. Resultaten: Beperkingen in de toepasbaarheid van de richtlijn worden gesignaleerd bij jeugdige en oudere patiënten, allochtone patiënten en patiënten met complexe, comorbide problematiek.Verder dient de richtlijn ingebed te zijn in een ruimer zorgprogramma stemmingsstoornissen.Toch wordt de richtlijn over het algemeen als 35
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 36
ondersteunend ervaren. Conclusie: De richtlijn wordt gewaardeerd door de psychiaters maar verdere aanpassing van de richtlijn naar de algemene behandelpraktijk lijkt nodig om de toepasbaarheid te vergroten.
PROJECT: EVICENCE BASED MENTAL HEALTH,TRAINING EN IMPLEMENTATIE Tiemens B,
[email protected] Het beleid in de Gelderse Roos is gericht op het leveren van zorg waarin professionals drie vormen van kennis, wetenschappelijke kennis, praktijkkennis en ervaringskennis, integreren. Belangrijke voorwaarde daarvoor is dat die professionals op een adequate manier deze kennisbronnen weten te hanteren. Voor de wetenschappelijke kennis richten we ons op de methode van Evidence Based Mental Health (EBMH). In deze bijdrage schetsen we de wijze waarop we EBMH introduceren en trainen en de knelpunten die we daarbij tegenkomen. Daarnaast presenteren we de plaats die EBMH inneemt in het beleid van de Gelderse Roos en in de vakgroepenstructuur. Deze plaats bepaalt de implementatiestrategie, waarbij het doel van de lerende professional in eerste instantie meer gewicht krijgt dan de ‘evidence’.
EVALUATIE EN VOORUITBLIK Hutschemaekers G,
[email protected] In de epiloog wordt ingegaan op de eerste ervaringen met de vakgroepstructuur in de Gelderse Roos. De vraag wordt beantwoord in hoeverre de vakgroepstructuur zoals die vorm heeft gekregen een toevoeging betekent aan de professionalisering van de psychiater.Tot slot volgt een blik in de toekomst; wat kan er verbeterd worden?
S-15 INTERPERSOONLIJKE PSYCHOTHERAPIE, DE STAND VAN ZAKEN Jonker K, Blom MBJ Parnassia psycho-medisch centrum, Monsterseweg 83, 2553 RJ Den Haag Interpersoonlijke psychotherapie is een relatief nieuwe vorm van psychotherapie. Deze vorm van behandeling is opgenomen in tal van richtlijnen van verschillende beroepsorganisaties. Na een korte inleiding over de achtergronden (vgl.Weissman, Markowitz & Klerman, 36
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 37
2000) zal vooral stilgestaan worden bij de huidige stand van zaken binnen het veld van de interpersoonlijke psychotherapie. Hierbij gaat het vooral over de toepassing bij depressie patiënten maar ook bij andere doelgroepen (o.a. boulimia nervosa, somatoforme stoornissen, posttraumatische stressstoornissen). Tenslotte zal worden stilgestaan bij de huidige Nederlandse situatie zowel t.a.v. behandeling als t.a.v. onderzoek. Referentie: Weissman, Markowitz & Klerman (2000). Comprehensive Guide to Interpersonal Psychotherapy. Basic Books.
IS INTERPERSOONLIJKE PSYCHOTHERAPIE OOK WERKZAAM IN DE DAGELIJKSE PRAKTIJK? Blom MBJ, Jonker K, Hoencamp E Parnassia psycho-medisch centrum Den Haag. Monsterseweg 83, 2583 RJ Den Haag,
[email protected] Interpersoonlijke psychotherapie (IPT) is effectief gebleken in voornamelijk Amerikaans onderzoek. Dergelijk onderzoek betreft geselecteerde patiënten zonder co-morbiditeit. Er is becijferd dat slechts 16% van de patiënten die zich gewoonlijk melden op een polikliniek psychiatrie voor dergelijk onderzoek in aanmerking komt. In Den Haag is een groot onderzoek afgerond waarin onderzocht werd of interpersoonlijke psychotherapie al dan niet in combinatie met medicatie effectief was bij de behandeling van depressie. Patiënten die zich aanmelden met depressieve klachten op een polikliniek psychiatrie of twee van de drie Haagse Riagg’s werden gevraagd mee te doen aan het onderzoek. Ruim 400 patiënten werden gescreend waarvan er uiteindelijk 192 geïncludeerd werden. Na randomisatie kregen patiënten één van vier behandelingen (IPT, IPT + medicatie, IPT + placebo en medicatie alleen) gedurende 12 tot 16 weken. Patiënten die hersteld waren werden nog één jaar vervolgd. De resultaten van dit onderzoek worden gepresenteerd alsmede aanpassingen en lessen die geleerd zijn om behandeling van depressie in de ambulante praktijk meer effectief te maken. Referenties: 1. Blom, M.B.J. et al (1997). Inleiding in de interpersoonlijke psychotherapie. Bohn, Stafleu, van Loghum; 2. Blom, M.B.J., Jonker K. & Hoencamp E. (2001). Combinatiebehandeling bij depressie. In: Bakker et al (red.) (2001). Behandelstrategieen bij psychische stoornissen, combinatie van psychofarmaca/psychotherapie.
37
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 38
IPT BIJ OUDEREN EN TOEPASSING IN DE EERSTE LIJN Schaik DJF van Er is relatief veel ervaring met het toepassen van IPT bij depressieve ouderen in de tweede lijn. De meeste depressieve ouderen worden echter in de eerste lijn behandeld.Vandaar dat het van belang is het behandelaanbod voor depressieve ouderen in de eerste lijn te optimaliseren. Naast medicamenteuze behandeling zouden ook effectieve psychotherapievormen als IPT in de eerste lijn (dus laagdrempelig) beschikbaar moeten zijn. In een lopend onderzoek verricht door het EMGO/VUmc wordt nagegaan in hoeverre het haalbaar is IPT, uitgevoerd door GGZ-medewerkers in de huisartsenpraktijk aan te bieden. Ervaringen uit dit onderzoek mbt tot de haalbaarheid van het transmuraal toepassen van deze behandelvorm zullen in deze sessie worden besproken.
KAN DE WERKZAAMHEID VAN IPT WORDEN VERBETERD DOOR AFSTEMMING OP THERAPEUT EN BEHANDELSOORT; GERANDOMISEERD KLINISCH ONDERZOEK IN EEN ALGEMENE GGZ-SETTING Bogaert M van den Interpersoonlijke psychotherapie (IPT) voor de behandeling van depressieve stoornissen werd enkele decennia geleden ontwikkeld door Klerman en zijn groep van medewerkers (Klerman & Weissman, 1984). De werkzaamheid van IPT is inmiddels voldoende aangetoond. In vergelijking tot Cognitieve Gedragstherapie, is IPT gemakkelijker "overdraagbaar" aan ervaren psychotherapeuten die zijn opgeleid binnen andere psychotherapiescholen. De invoer van IPT als dé voorkeursbehandeling voor patiënten met milde tot matig ernstige stemmingsstoornissen lijkt dus een voor de handliggende keus. Echter voor zowel IPT als CBT geldt dat de werkzaamheid niet optimaal is. De vraag is óf, en zo ja, hóe de werkzaamheid van IPT verbeterd kan worden. In deze presentatie zal aan de hand van de resultaten van een gerandomiseerd onderzoek worden ingegaan op de vraag of de werkzaamheid van IPT kan worden verbeterd door (patiënt) treatment- en/of (patiënt) therapist-matching. Referenties: 1. Klerman, GE,Weissman, MM, et al (1984) Interpersonal psychotherapy of depression. Basic Books, New York. 2. Elkin, I., Shea, MT,Watkins et al, (1989), National Institute of Mental Health Treatment of depression collaborative research program: general effectiveness of treatments. Archives of General Psychiatry, 46, 971-982.
38
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 39
S-16 TRAILS – EEN GEESTKRACHT ONDERZOEKSPROGRAMMA MET BETREKKING TOT PSYCHISCHE GEZONDHEID EN SOCIAAL GEDRAG BIJ ADOLESCENTEN INTRODUCTIE Ormel J,Verhulst FC en het TRAILS consortium Afdeling Psychiatrie, Rijksuniversiteit Groningen Psychiatrische ziektebeelden vormen een vijfde deel van de totale ziektelast in de westerse wereld. De meeste vormen van psychopathologie bij volwassenen hebben voorlopers in de kindertijd en adolescentie. Gedurende de adolescentie verdubbelt de prevalentie van psychopathologie. Het TRAILS consortium, een samenwerkingsverband van acht Nederlandse onderzoeksgroepen uit zes instituten, heeft als doel om bij te dragen aan een beter begrip van determinanten van psychische gezondheid, aanpassing, en sociale ontwikkeling.Tevens wordt onderzoek gedaan naar onderliggende etiologische mechanismen. Een centraal thema vormt de interactie tussen eigenschappen van het individu en omgevingsfactoren, die samen verantwoordelijk zijn voor het fenotype. Om deze doelen te verwezenlijken is een prospectief ‘multi-wave’ multi-informant studie gestart, die een algemene populatie cohort (N=2230) en een hoog-risico cohort (N=600) volgt van leeftijd 10 tot leeftijd 21. Iedere twee jaar vinden metingen plaats, met als uiteindelijk resultaat een op theorie gebaseerde zeer volledige longitudinale en genetisch informatieve database van gegevens, van preadolescentie tot jong-volwassenheid. Een brede range aan omgevingsfactoren, eigenschappen van het individu, inclusief DNA, en meerdere aspecten van gezondheid, adaptatie en sociale ontwikkeling zullen worden gemeten. In deze presentatie wordt een globaal overzicht van TRAILS gegeven, inclusief doelen, theoretische achtergronden en belangrijkste onderzoeksvragen.Verder worden baseline data betreffende psychische gezondheid van 10-jarigen gepresenteerd.
SPECIFICATIE VAN DE STUDIE DESIGN EN EVALUATIE VAN NONRESPONS EVALUATIE Winter AF de, Ormel J,Verhulst FC et al. Afdeling Psychiatrie, Rijksuniversiteit Groningen Data van goede kwaliteit vormen een basisvoorwaarde voor wetenschappelijk onderzoek. Een studie als de TRAILS studie is een ambitieus project, omdat multiwave longitudinale studies gepaard kunnen gaan met een grote variëteit aan methodologische en praktische problemen. Om selectie- en informatie bias te voorkomen wordt binnen de TRAILS studie veel aandacht besteed aan het design en de praktische uitvoering van de baseline meting.Voorbeelden van aspecten van 39
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 40
kwaliteitscontrole zijn de ontwikkeling van protocollen, pilot testen van alle procedures, training van interviewers, en reguliere data-report procedures. Om nonrespons te voorkomen werden verschillende rekruteerprocedures toegepast (bijv. telefonisch contact, reminders, hernieuwd contact na 2 maanden, thuisbezoeken). Het doel van deze presentatie is om de gebruikte procedures om kwaliteit van de data te garanderen en te controleren te presenteren.Tevens zal tijdens de presentatie de vraag worden beantwoord of non-respons de bevindingen beïnvloedt betreffende prevalentie van psychopathologie en betreffende de relatie tussen psychopathologie en potentiële determinanten.
TEMPERAMENTSPROFIELEN VAN JONGEREN MET INTERNALISERENDE EN EXTERNALISERENDE PROBLEMEN Oldehinkel AJ, Hartman CA, Ormel J et al. Afdeling Psychiatrie, Rijksuniversiteit Groningen en Afdeling Kinder- en jeugdpsychiatrie, Erasmus MC Rotterdam Internaliserende en externaliserende problemen komen vaak gezamenlijk voor bij jongeren. Onderzoek heeft vele factoren geïdentificeerd die met deze problemen samenhangen, maar slechts weinig studies hebben onderzocht in hoeverre deze factoren specifiek zijn voor internaliserende of externaliserende problemen. In deze presentatie worden temperamentsprofielen besproken die samenhangen met gedragsproblemen in een groot (N=2230) bevolkingscohort van Nederlandse jongeren tussen de 10 en de 12 jaar.Temperamentsprofielen zijn onderzocht in jongeren met (1) internaliserende noch externaliserende problemen, (2) alleen internaliserende problemen, (3) alleen externaliserende problemen en (4) zowel internaliserende als externaliserende problemen. Met deze benadering is het mogelijk een onderscheid te maken tussen factoren die samenhangen met de ernst van de problemen en factoren die samenhangen met de richting (internaliserend of externaliserend) ervan. Frustratie bleek vooral een indicator van ernst te zijn: het hing veeleer samen met de hoeveelheid problemen dan met de aard ervan.Verlegenheid en de mate van plezier ontleend aan nieuwe en intensieve activiteiten waren niet gerelateerd aan de mate van gedragsproblemen, maar wel aan de richting ervan. Geneigdheid om te tobben en onvermogen om gedrag en aandacht te reguleren, tot slot, hingen samen met zowel ernst als richting van de gedragsproblemen.
DE RELATIE TUSSEN ANGST EN DEPRESSIE ONDER 10- TOT 12JARIGE KINDEREN UIT DE ALGEMENE BEVOLKING Lang NDJ van, Ferdinand RF,Verhulst FC et al. Afdeling Kinder- en jeugdpsychiatrie, Erasmus MC Rotterdam Verschillende studies hebben een sterk verband tussen angst en depressie aangetoond. Niettemin zijn er ook aanwijzingen gevonden dat deze samenhang minder sterk wordt 40
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 41
naarmate kinderen meer klinisch angstig of depressief zijn. In het huidige onderzoek is de relatie tussen angst en depressie onderzocht in 10-12 jarige kinderen uit de algemene bevolking en in een selectie van deze kinderen met veel (klinisch) probleem gedrag. Relaties tussen angst en depressie werden zowel onderzocht in de totale groep als in een geselecteerde groep van kinderen met veel probleemgedrag (YSR Totale Probleemscore ≥ P95). Angst en depressie zijn gemeten met twee zelfrapportage instrumenten: de RCADS, gebaseerd op DSM-IV classificaties, en de YSR, gebaseerd op empirische classificaties. Daarnaast zijn de DSM-schalen van de YSR gebruikt. In de hele groep kinderen is er een sterke samenhang tussen de angst en depressie schalen (r=.43-.48). In de selectie van kinderen met veel probleem gedrag is deze samenhang minder sterk (r=.08-.30). Er kan worden geconcludeerd dat angst en depressie sterk met elkaar zijn verbonden, maar dat deze samenhang minder sterkwordt in de groep die veel (klinisch) probleemgedrag laat zien.
VERHELDERING VAN DE TAXONOMIE VOOR GEDRAGSPROBLEMEN (AANDACHTPROBLEMEN, AGRESSIEF GEDRAG, DELINQUENT GEDRAG) Sondeijker F, Ferdinand RF,Verhulst FC et al. Afdeling Kinder- en jeugdpsychiatrie, Erasmus MC Rotterdam De meest gebruikte systemen voor het vaststellen van gedragsproblemen bij kinderen en jeugdigen zijn de DSM-IV en het door Achenbach ontwikkelde taxonomische systeem. Beide systemen gaan uit van drie te onderscheiden soorten gedragsproblemen: aandachtproblemen (+/- hyperactiviteit), agressief gedrag en delinquent gedrag. Echter, een belangrijk probleem wordt gevormd door de grote mate van comorbiditeit tussen verschillende, apart omschreven, diagnoses (DSM-IV) of diagnostische dimensies (Achenbach). Beide systemen voorzien niet in een methode om hiermee om te gaan. Inmiddels bestaan reeds aanwijzingen dat verschillende groepen van kinderen met gedragsproblemen kunnen worden onderscheiden, waarbij een groep kenmerken kan hebben van elk van de drie beschreven dimensies. Ook bestaan aanwijzingen dat aandachtsproblemen en hyperactiviteit vaak samengaan in individuele kinderen, maar dat hyperactiviteit zonder aandachtsproblemen niet voorkomt, terwijl dit volgens de DSM-IV wel mogelijk is. Een goede taxonomie vormt de basis van onderzoek naar etiologie en behandeling van gedragsproblemen. In het TRAILS onderzoek wordt onderzocht in hoeverre onder 10- tot 12-jarigen uit de algemene bevolking verschillende klassen van kinderen met gedragsproblemen al dan niet kunnen worden onderscheiden. Resultaten van latente klasse analyses zullen worden gepresenteerd.
41
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 42
DE RELATIE TUSSEN ANGST EN DEPRESSIE BIJ KINDEREN,VADERS EN MOEDERS Verhulst FC, Lang NDJ van, Ferdinand RF et al. Afdeling Kinder- en jeugdpsychiatrie, Erasmus MC Rotterdam Verschillende studies hebben aangetoond dat familiaire componenten een belangrijke rol spelen in de pathogenese van angst- en depressieve stoornissen gedurende de kindertijd en adolescentie. Uiteraard zijn genetische factoren hierbij van belang. Daarnaast kan ouderlijke psychopathologie gedurende de zwangerschap de prenatale ontwikkeling beïnvloeden wat uiteindelijk kan uitmonden in een verhoogd risico van het kind op latere psychopathologie. En verder kan blootstelling aan ouderlijk maladaptieve affecten, gedragingen en cognities resulteren in emotionele problemen bij het kind. Deze invloed kan eventueel bidirectioneel zijn (kinderen kunnen ook hun ouders beïnvloeden). Studies naar familiaire transmissie van internaliserende problemen waarin informatie over internaliserende problemen bij beide ouders werd verzameld, en informatie over het kind via multipele informanten, in een representatieve steekproef uit de algemene bevolking, zijn schaars. Er zijn weinig gegevens beschikbaar omtrent seksespecifieke transmissie (is de transmissie via vaders sterker of zwakker dan via moeders) en subsyndroom –specifieke transmissie (in welke mate vindt transmissie van depressieve stoornissen onafhankelijk plaats van transmissie van angststoornissen, en vice versa). In deze presentatie zullen gegevens met betrekking tot seksespecifieke en subsyndroom specifieke transmissie van internaliserende problemen onder 10- tot 12-jarigen in de algemene bevolking worden gepresenteerd.
S-17 MEDICATIESTRATEGIEËN BIJ EERSTE PSYCHOSEN; VISIES, FEITEN EN DE EERSTE RESULATEN VAN EEN RCT STOPPEN OF DOORGAAN MET ANTIPSYCHOTICA; DE RATIONALE VAN BEHANDELSTRATEGIEËN BIJ EERSTE PSYCHOSEN Wunderink A Disciplinegroep Psychiatrie, Academisch Ziekenhuis Groningen, Postbus 30001, 9700 RB Groningen,
[email protected] De richtlijnen voor de behandeling van eerste psychosen zijn gebaseerd op onderzoek waarbij voortgezette behandeling werd vergeleken met alternatieve strategieën. Rechtvaardigen de onderzoekgegevens de daaruit getrokken conclusies? In hoeverre zijn deze conclusies in overeenstemming met actuele hypothesen over het ontstaan van schizofrenie en risicofactoren voor het beloop? De mogelijke implicaties van de neuro-ontwikkelings- en neurodegeneratieve hypothesen over 42
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 43
schizofrenie worden besproken. Het beschikbare onderzoek naar discontinuatie-, lage doseringsstrategieën en "targeted treatment" wordt kritisch tegen het licht gehouden. Geconcludeerd wordt dat er geen stevige basis is voor toepassing van voortgezette behandeling gedurende 2 jaar na een eerste psychose in alle gevallen. Deze hypothese wordt getoetst in het Mesifos onderzoek.
DE MESIFOS TRIAL: DESIGN, INCLUSIE EN EERSTE BEHANDELRESPONS Wunderink A, Boonstra TC, Nienhuis FJ et al. Disciplinegroep Psychiatrie, Academisch Ziekenhuis Groningen, Postbus 30001, 9700 RB Groningen,
[email protected] Het Mesifos onderzoek is een gerandomiseerde studie naar het effect van kortdurende (6 maanden, vervolgens gericht) versus voortgezette (2 jaar) antipsychotische behandeling op kwaliteit van leven na herstel van een eerste psychose. In een catchment-area van 3.2 miljoen inwoners werd patiënten van 18-45 jaar met een eerste psychose (N=378) gevraagd om medewerking. 130 Patiënten weigerden of waren onbereikbaar.Van de overblijvende 248 patiënten werden er na diagnostisch onderzoek 175 geïncludeerd. Daarbij werden strenge criteria gehanteerd: geen antipsychotische behandeling of remissie langer dan 3 maanden noch een eerdere remissie langer dan 6 maanden. Patiënten die binnen 6 maanden na start antipsychotica herstelden en vervolgens 6 maanden stabiel bleven, werden in de trial geïncludeerd (n=133). Patiënten worden twee jaar na remissie gevolgd.Tevens worden nonremitters en relapsers en patiënten die de trial weigeren gevolgd. De incidentie en sociaal demografische kenmerken van het cohort, geslachtsverdeling, drugsgebruik, duur van prodromale symptomen, duur van onbehandelde psychose (DUP) en gegevens over vroege behandelrespons (time to remission,TTR) worden gepresenteerd. Het verband tussen DUP,TTR en andere variabelen wordt belicht.
HET VROEGE BELOOP NA HERSTEL VAN EEN EERSTE PSYCHOSE; UITKOMST VAN EEN HALF JAAR BEHANDELING Nienhuis FJ,Wunderink A,Wiersma D et al. Disciplinegroep Psychiatrie, Academisch Ziekenhuis Groningen, Postbus 30001, 9700 RB Groningen,
[email protected] Van de groep patiënten met een eerste psychose (n=175) weigerden 18 verder onderzoek.Van de 157 patiënten kwam binnen een half jaar na start van antipsychotische behandeling 95% in remissie. Hoe is de eerste fase na herstel voor deze patiëntengroep (n=149) verlopen? Alle patiënten zijn de eerste 6 maanden na herstel "intention to treat" behandeld met antipsychotica. Hoe ontwikkelde zich de symptomatologie? In hoeverre is behandeling gedurende de eerste 6 maanden na 43
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 44
remissie überhaupt haalbaar? Gegevens over de aard en dosering van de medicatie, switchen van middel, compliance, het aantal relapses en het verband tussen deze en andere variabelen worden gepresenteerd. Met name zal getoetst worden of factoren die bekend staan als ongunstig voor de prognose zoals DUP, negatieve symptomen en drugsgebruik, invloed hebben op het vroege beloop.
VROEGE HERKENNING VAN EERSTE PSYCHOSEN EN KWALITEIT VAN DIAGNOSTIEK IN FRIESLAND EN TWENTE Boonstra TC,Wit PHM de,Wunderink A et al. Stichting GGZ Friesland, Postbus 731, 8440 AS Heerenveen,
[email protected] In de recente literatuur wordt veel aandacht besteed aan vroege herkenning van eerste psychosen. Het vermoeden dat er sprake is van een eerste psychose lijkt door toevallige factoren te worden beïnvloed. De uiteenlopende symptomatologie maakt eenduidige diagnostiek in de eerste behandelfase moeilijk. Daardoor is er vaak sprake van misdiagnostiek. Bovendien is bij de aanmelding voor de Mesifos studie de verhouding mannen tot vrouwen 3 : 1. Komt een eerste psychose vaker voor bij mannen? Of is er een verschil tussen mannen en vrouwen wat betreft misdiagnostiek? Dit waren redenen om dossieronderzoek te doen in Friesland en Twente bij alle cliënten tussen 18 en 45 jaar aangemeld in 2002 in verband met willekeurige psychische klachten. Het aantal niet herkende eerste psychosen is daarmee vastgesteld en de werkelijke incidentie is bepaald, en tevens het gedeelte daarvan dat door de GGZ in eerste instantie is gedetecteerd.
EFFECTEN VAN ANTIPSYCHOTICA OP NEUROCOGNITIE BIJ EERSTE PSYCHOSEN Faber G, Smid HGOM, Bosch RJ van den et al. De Grote Rivieren, Overkampweg 115, 3318 AR Dordrecht,
[email protected] Neurocognitief (dis)functioneren is een belangrijke bepalende factor voor het behandelresultaat na een psychose. Als aangetoond kan worden dat antipsychotica een effect hebben op het neurocognitief functioneren bij psychosen zou dit gegeven zeer relevant zijn bij het vaststellen van de behandelstrategie. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen effecten op korte en lange termijn. In de NIFOS-studie worden de effecten van met name atypische antipsychotica op het neurocognitief functioneren op korte en langere termijn onderzocht. De achtergrond, het design en de eerste resultaten van de studie zullen worden gepresenteerd.
44
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 45
S-18 NEUROANATOMIE VAN SEKSE-VERSCHILLEN: DE STAND VAN ZAKEN Klumpers UMH psychiater-onderzoeker, GGZ Buitenamstel / VUMC Amsterdam,
[email protected] "Sex matters. Sex, that is, being male or female, is an important basic human variable that should be considered when designing and analyzing studies in all areas and at all levels of biomedical and health-related research." Sekse gerelateerde gedragsverschillen zijn uitgebreid bekend, maar zijn hiervoor neuro-anatomische verklaringen te vinden? Hersenen van vrouwen blijken een hoger volumepercentage grijze stof te bevatten in met name frontale en mediale paralimbische gebieden. Mannen-hersenen hebben een relatief grotere mediale frontale cortex, amygdala en hypothalamus en een hoger percentage witte stof en liquor. Functionele sekse-gerelateerde verschillen zijn inmiddels gerapporteerd ten aanzien van hersengebieden betrokken bij verwerking van emoties, lezen van gezichtsexpressie, werkgeheugen, auditieve en taalverwerking en zelfs de reactiviteit op licht van een specifieke golflengte. In deze inleiding wordt een overzicht gegeven van de neuro-anatomie van sekseverschillen, met daaraan gekoppeld de betekenis van deze verschillen voor eventuele psychopathologie. Referenties: 1.Wizemann TM, Pardue ML. Ed. 2001. Exploring the biological contributions to human health: does sex matter? National Academy Press.Washington DC; 2. Goldstein JM, Seidman LJ et al. Normal Sexual Dimorphism of the Adult Human Brain Assessed by in vivo Magnetic Resonance Imaging. Cerebral Cortex 2000; 11: 490-497; 3. Cahill L. Sex-Related Influences on the Neurobiology of Emotionally Influenced Memory. Ann. N.Y. Acad. Sci. 2003; 985: 163-173.
SEKSE VERSCHILLEN BIJ SCHIZOFRENIE Cahn W, Scholten M psychiaters-onderzoekers UMC,
[email protected] Ook bij schizofrenie spelen sekseverschillen een rol, zowel in de presentatie als in de neuro-anatomie van het ziektebeeld. Momenteel worden in het UMC Utrecht door middel van emotie onderzoek de sekseverschillen bij schizofrenie onderzocht. Hierbij worden een aantal taken gericht op emotionele verwerking aangeboden aan mannen en vrouwen met schizofrenie. Aan deze taken is fMRI onderzoek gekoppeld. Een overzicht van dit type onderzoek wordt gepresenteerd, samen met eerste resultaten van het in Utrecht uitgevoerde onderzoek.Verder zal in deze voordracht een algemeen overzicht worden gegeven over het MRI onderzoek bij schizofrenie dat 45
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 46
binnen het UMCUtrecht, afdeling psychiatrie, plaatsvindt, waarbij recente bevindingen gepresenteerd zullen worden. Aandacht wordt hierbij geschonken aan sekseverschillen.
SEKSEVERSCHILLEN BIJ DEPRESSIE Gijsbers van Wijk C Mentrum, afdeling O&O Amsterdam,
[email protected] Uit het NEMESIS onderzoek blijkt dat ook in Nederland de lifetime prevalentie van depressie bij vrouwen bijna tweemaal zo hoog is als bij mannen. Dit sekseverschil wordt deels toegeschreven aan artefacten, en deels aan biologische, psychologische en sociale factoren.Tot voor kort werd in verklaringsmodellen sterk de nadruk gelegd op psychosociale determinanten. Met de opkomst van de biologische psychiatrie neemt het onderzoek naar de biologische determinanten van het sekseverschil in depressie toe. In deze bijdrage wordt ingegaan op deze bevindingen.Aan de orde komen sekseverschillen in HPA-as regulatie, de invloed van vrouwelijke geslachtshormonen op de HPA-as, de rol van reproductieve life-events (menarche, cyclus, zwangerschap en postpartum periode, menopauze) in het ontstaan van depressie bij vrouwen, het effect van hormoontherapie (HRT, orale anticonceptie) op de stemming, en sekseverschillen in de respons op en bijwerkingen van antidepressiva. Hoewel sekseverschillen in farmacokinetiek en farmacodynamiek beschreven zijn, is er momenteel nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs voor seksepecifieke behandelprotocollen bij de farmacotherapie van depressie.
SEKSEVERSCHILLEN BIJ ANGSTSTOORNISSEN- DE STAND VAN ZAKEN DC Cath1, CM Middeldorp2 1 psychiater, Academische angstpolikliniek GGZ Buitenamstel / Vakgroep psychiatrie VU Amsterdam,
[email protected] 2 AGIKO, Afdeling biologische psychologie,VU Angststoornissen komen in het algemeen meer bij vrouwen voor dan bij mannen. Dit geldt met name voor de paniekstoornis en de specifieke fobie. Bij de sociale fobie en de obsessieve-compulsieve stoornissen zijn de verhoudingen tussen mannen en vrouwen ongeveer gelijk. Daarnaast spelen binnen de verschillende angststoornissen verschillen in symptoomprofiel tussen mannen en vrouwen een rol. Deze intrigerende sekseverschillen worden deels verklaard vanuit verschillen in gen-omgevingsinteractie, -en correlatie, deels vanuit sekseverschillen met betrekking tot het doorgeven van genen door moeder of de vader aan het nageslacht. In deze voordracht zal ingegaan worden op sekseverschillen bij angststoornissen vanuit een genetisch perspectief, met speciale aandacht voor sekseverschillen bij de dwangstoornis. Zowel familieonderzoek als tweelingonderzoek naar angststoornissen zal aan bod komen, met 46
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 47
speciale aandacht voor sekseverschillen.
SEXEVERSCHILLEN BIJ AUTISME Daalen E van Vakgroep kinder en jeugdpsychiatrie UMC, Postbus 85500, 3508 GA Utrecht,
[email protected] Autisme komt driemaal meer voor bij jongens dan bij meisjes. Op grond hiervan kan verwacht worden dat veel meer jongens dan meisjes op jonge leeftijd problemen zullen vertonen in de sociale ontwikkeling. Er is geen duidelijke aanleiding om te verwachten dat de sociale problemen in het kader van autisme er voor jongens en meisjes anders uitzien. In de provincie Utrecht is een cohort van meer dan 30.000 kinderen gedurende tweeëneenhalf jaar op het consultatiebureau gescreend op de aanwezigheid van stoornissen in de sociale ontwikkeling. De kinderen die screenpositief waren konden onderzocht worden door een gedragswetenschapper met een ontwikkelingsinstrument en een uitgebreidere screeningslijst. De ouders van kinderen die na de tweede screening positief waren kregen de gelegenheid hun kind deel te laten nemen aan een uitgebreid diagnostisch traject op de afdeling kinder- en jeugdpsychiatrie van het Academisch Ziekenhuis Utrecht. Naast deze eerste route van verwijzen konden de consultatiebureauartsen alle kinderen jonger dan 30 maanden met problemen in de sociale ontwikkeling verwijzen naar de afdeling kinder- en jeugdpsychiatrie. In deze lezing wordt over dit onderzoek gerapporteerd, met een accent op sexeverschillen.
SEXEVERSCHILLEN IN EETSTOORNISSEN Elburg AA van, UMCU, Postbus 85500, 3508 GA Utrecht,
[email protected] Eetstoornissen, waaronder Anorexia en Boulimia Nervosa behoren tot de psychiatrische ziektebeelden met de hoogste morbiditeits- en mortaliteitscijfers. Voor anorexia ligt de piekleeftijd van ontstaan rond 13 jaar. Deze leeftijd valt samen met de start van de puberteit. De leeftijd van ontstaan ligt bij boulimia wat later. Hoewel 20% van de allerjongste patiënten met eetstoornissen uit jongens bestaat, is de verdeling daarna 10% mannen tegenover ruim 90% vrouwen. Hoe dit verschil moet worden verklaard is niet helemaal duidelijk, net zomin als de aetiologie: nadat allerlei verschillende ontstaanstheorieën de revue hebben gepasseerd in de laatste 100 jaar denkt men nu aan een combinatie van een genetische kwetsbaarheid en triggers zoals lijnen of stress. Het sekseverschil in prevalentie van eetstoornissen wordt eveneens verklaard vanuit een combinatie van biologische en psychologische factoren (waaronder de verschillen in percentage lichaamsvet en de hormonale cyclus bij vrouwen), naast heersende schoonheids- en maatschappelijke idealen. 47
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 48
In deze bijdrage worden bovenstaande punten toegelicht, wordt eigen onderzoek gepresenteerd, en wordt de implicatie besproken van de verschillende verklaringsmodellen voor sexeverschillen bij eetstoornissen t.a.v. behandeling.
S-19 DE VALIDITEIT VAN SCHIZOFRENIE IN TRANSCULTUREEL PERSPECTIEF Kortmann FAM UMC St Radboud, Afdeling Psychiatrie, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen,
[email protected] "Schizofrenie is een universele ziekte. Interculturele verschillen in de fenomenologie zijn oppervlakteverschijnselen, icing the biological cake of the disease." Zonder gouden standaard is deze uitspraak moeilijk te onderbouwen. Belangrijke bouwstenen voor de diagnose zijn het beleven en gedrag van de patiënt. Dit zijn eindproducten van een transformatieproces: van een subjectief onwelbevinden tot de presentatie ervan bij de dokter. Deze beoordeelt het gepresenteerde volgens professionele normen. Dit alles wordt beïnvloed door beider culturen. Hun normen voor de bizarheid van een denkbeeld kunnen verschillen.Wie voert dan de maat? Houdt de dokter dan vast aan eigen normen, dan verliest hij het contact met de patiënt en diens familie.Verlaat hij zich op de normen van de patiënt, dan begeeft hij zich professioneel op drijfzand. Zonder gouden standaard is het concept schizofrenie meer ‘eminence based’ dan ‘evidence based’.
KWALITATIEF ONDERZOEK BIJ ALLOCHTONE, PSYCHOTISCHE PATIËNTEN Oliemeulen EAP Deltabouman Psychiatrisch Ziekenhuis, Postbus 800, 3170 DZ Poortugaal Waardebeladen thema’s of onderwerpen waar nog weinig over bekend is zijn moeilijk te onderzoeken met de gebruikelijke kwantitatieve onderzoeksmethoden. Dit is het geval bij psychotische mensen van allochtone herkomst. Doordat zij buiten het bekende stramien vallen en door gebrekkige kennis en theorievorming over deze groep zijn gestandaardiseerde vragenlijsten weinig valide. Slechts door intensieve interactie is het mogelijk om betrouwbare informatie te verkrijgen. Kwalitatieve methoden zijn hiervoor meer geschikt. De ondervraagden worden hierbij gezien als actieve subjecten van onderzoek. Door met hen in dialoog te gaan wordt getracht meer inzicht te krijgen in wat zij hebben meegemaakt, hoe zij dit interpreteren en welke keuzes ze hebben gemaakt. De principes en werkwijzen van kwalitatief onderzoek worden geïllustreerd aan de 48
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 49
hand van een onderzoek bij allochtone psychotische patiënten met verrassende resultaten.
DE BETEKENIS VAN RELIGIEUZE GENEESWIJZEN BIJ DE BEHANDELING VAN ALLOCHTONE PSYCHOTISCHE PATIËNTEN Hoffer CBM GGZ Groep Europoort/Riagg Rijnmond Zuid, Carnissesingel 51, 3083 JA Rotterdam,
[email protected] Naast of in plaats van de behandelingen die de reguliere GGZ hen biedt consulteren allochtone patiënten dikwijls eigen alternatieve genezers, zoals bijvoorbeeld islamitische genezers. In kringen van zulke genezers worden symptomen behorend bij een psychose anders geïnterpreteerd en bestreden dan in de GGZ gebruikelijk is. De diagnostische en therapeutische technieken van islamitische genezers hangen samen met het volksgeloof waarmee diverse Marokkaanse,Turkse en Surinaamse moslims zijn opgegroeid. Met het oog op het serieus nemen van de belevingswereld van psychotische patiënten is het voor psychiaters en andere behandelaars in de GGZ van belang kennis te nemen van de centrale principes en verklaringsmodellen van dit volksgeloof en de daarmee samenhangende gebedsgenezende rituelen.
VERKLARENDE MODELLEN BIJ DE BEHANDELING VAN ALLOCHTONE PSYCHOTISCHE PATIËNTEN Thung FH DeltaBouman Psychiatrisch Ziekenhuis, Postbus 800, 3170 DZ Poortugaal Onder een Verklarend Model (Explanatory Model; Kleinman, 1980) verstaat men de ideeën over de oorzaak, het beloop, de ziektemechanismen en de behandeling van een ziekte of aandoening. Bij de behandeling van psychotische patiënten verloopt de zo belangrijke samenwerking tussen patiënt, familieleden en behandelaar soms moeizaam omdat de wederzijdse Verklarende Modellen onvoldoende op elkaar aansluiten. Dit is vooral het geval bij allochtone patiënten. Doordat de behandelaar vaak weinig contact heeft met de allochtone familieleden kan deze culturele kloof moeilijk overbrugd worden. Als oplossing wordt een behandeling voorgesteld met expliciete aandacht hiervoor. Beschreven wordt hoe systeemgesprekken over de Verklarende Modellen van behandelaar, patiënt en familieleden kunnen bijdragen aan de realisering van zo’n behandeling.Tijdens een onderzoek werd deze werkwijze met positief resultaat geëvalueerd.
49
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 50
S-20 INTERACTIE TUSSEN STEDELIJKHEID EN PSYCHOSE-AANLEG VERHOOGT RISICO OP PSYCHOSE Os J van, Spauwen J, Lieb R et al. EURON, Maastricht University, Maastricht, Division of Psychological Medicine, Institute of Psychiatry, London, UK Onderzoek heeft aangetoond dat adolescenten die opgroeien in een stedelijke omgeving een verhoogd risico lopen om schizofrenie te ontwikkelen. De stedelijke omgeving beïnvloedt mogelijk dit risico door de expressie van een bestaande kwetsbaarheid voor psychose te faciliteren, maar een direct bewijs hiervoor ontbreekt. Een cohort van 1211 adolescenten van de EDSP studie, in de leeftijd van 13-17 jaar, die opgroeiden in stedelijke en niet-stedelijke omgevingen, vulden een vragenlijst over ‘aanleg tot psychose’ in (SCL-90 psychose schaal) op baseline en tijdens de eerste follow-up (1 jaar na baseline – T1).Tijdens de tweede follow-up (3 jaar na baseline – T2) werden zij geïnterviewd door psychologen over de aanwezigheid van psychotische symptomen. Aanleg voor psychose op baseline en T1 was een sterke voorspeller voor psychotische symptomen op T2. Echter, dit risico was, op de additieve schaal, veel sterker in adolescenten die opgroeiden in een stedelijke omgeving (risico verschil: 25%, P<0.0001), dan voor diegenen die opgroeiden in een niet-stedelijke omgeving (risico verschil: 9%, p=0.12). Deze bevindingen ondersteunen de suggestie dat een krachtige omgevingsmoderator van genetisch risico voor psychose meer aanwezig is in een stedelijke omgeving.
VAN PSYCHOTISCHE ERVARINGEN NAAR STOORNIS: DE ROL VAN PSYCHOLOGISCHE FACTOREN Krabbendam L, Myin-Germeys I, Graaf R de et al. South Limburg Mental Health Network, EURON, Universiteit Maastricht, Postbus 616, 6200 MD Maastricht Slechts een klein gedeelte van de mensen die psychotische ervaringen rapporteren voldoet ook aan de criteria van een psychotische stoornis.Volgens recente psychologische theorieën wordt de klinische uitkomst van psychotische ervaringen bepaald door de overtuigingen over en interpretaties van die evaringen en de lijdensdruk waarmee zij gepaard gaan.Verschillende psychologische en sociale factoren kunnen deze interpretaties beïnvloeden. Bijvoorbeeld, de neiging om je snel zorgen te maken (‘neuroticisme’) kan ertoe leiden dat iemand abnormale ervaringen beschouwt als oncontroleerbaar en gevaarlijk. Een andere factor is ongunstige omstandigheden tijdens de kindertijd en vervolgens de ontwikkeling van negatieve cognitieve schema’s. Longitudinale populatiestudies zijn bij uitstek geschikt om hypotheses over de rol van 50
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 51
deze factoren te toetsen. Gegevens van de NEMESIS Studie werden geanalyseerd om het effect te onderzoeken van i) neuroticisme, ii) misbruik tijdens de kindertijd, en iii) cognitieve en emotionele processen op de ontwikkeling van psychotische stoornissen. Neuroticisme en misbruik verhoogden het risico op het ontstaan van psychotische stoornissen. Ook secundaire cognitieve en emotionele interpretaties speelden hierbij een rol, overeenkomstig psychologische modellen van psychose.
UITERLIJKE VERANDERINGEN EN PSYCHOSE Campo J à, Hardy S, Nijman H et al. South Limburg Mental Health Network, Mondriaan Zorggroep, Postbus 4436, 6401 CX Heerlen In de vakliteratuur werd tot nog toe vooral op anekdotische wijze geschreven over opvallende, en soms zelfs bizar aandoende, manipulaties van het uiterlijk bij psychiatrische patiënten. Gevalsbeschrijvingen suggereren dat vooral psychotische patiënten net voor of tijdens hun decompensatie geneigd zijn om hun uiterlijk drastisch te veranderen. In een steekproef van gezonde vrijwilligers (n = 38), en psychiatrische patiënten (n = 61) onderzochten wij of de neiging om de uiterlijke verschijning (ingrijpend) te veranderen samenhangt met (pre)psychotische symptomen. De psychiatrische groep bestond uit: Patiënten met schizofrenie (n = 22); Patiënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis (n = 20) en Patiënten met een depressieve stoornis (n = 19) In lijn met eerdere bevindingen (à Campo, Nijman & Merckelbach, 2003) bleek de mate waarin het uiterlijk wordt gemanipuleerd samen te hangen met scores op diverse schizotypie-maten.Van de vier onderzochte groepen rapporteerden schizofrene patiënten de meeste veranderingen in de uiterlijke presentatie.Wellicht dat drastische veranderingen van het uiterlijk een zichtbare uiting zijn van het verlies van ik-grenzen en/of de realiteitstoetsing.
HET COGNITIEVE EN HET AFFECTIEVE PAD NAAR PSYCHOSE Myin-Germeys I, Krabbendam L, Delespaul P et al. South Limburg Mental Health Network, EURON, Universiteit Maastricht, Postbus 616 (loc PAR 45), 6200 MD Maastricht,
[email protected] Sociaal Cognitie Lab, Mondriaan Zorggroep, Heerlen De gepresenteerde studie zal de relatie tussen twee onderliggende mechanismen die mogelijk causaal gerelateerd zijn aan de ontwikkeling van psychose bestuderen: de relatie tussen verhoogde stress-reactiviteit en het cognitief functioneren. 42 patiënten met psychose in remissie werden getest met a) een standaard neurospychologische testbatterij, b) de Experience Sampling Methode (een gestructureerde dagboek 51
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 52
techniek) om de subjectieve stress en bijgaande emotionele reactiviteit te meten, en c) de Brown & Harris LEDS die de LE van het afgelopen jaar meet. De multilevel regressie analyse toonde dat het cognitief functioneren of niet, of omgekeerd gerelateerd was aan de emotionele stressgevoeligheid. De omgekeerde relatie betekent dat een betere prestatie op de neuropsychologische testen geassocieerd was met een verhoogde stress-gevoeligheid. Daarnaast werd gevonden dat een voorgeschiedenis van LE de emotionele reactiviteit ten aanzien van dagelijkse stress nog verhoogde, met name bij de subjecten die het best cognitief presteerden. De resultaten toonden dus aan dat er twee onafhankelijke paden naar psychose bestaan: een cognitief pad en een affectief pad dat gekarakterizeerd wordt door hogere niveau’s van dagelijkse stress-gevoeligheid dat nog versterkt wordt door het voorkomen van LE.
DE SOCIALE OMGEVING EN GEBRUIK VAN GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG Drukker M South Limburg Mental Health Network, EURON, Universiteit Maastricht, Postbus 616, 6200 MD Maastricht Achtergrond. In eerder onderzoek is een relatie aangetoond tussen omgevingsfactoren en het gebruik van de geestelijke gezondheidszorg (ggz-gebruik). De onderzoekers beperkten zich hierbij echter tot een klein aantal individuele confounders. Methoden. Gegevens van patiënten uit het Maastricht Mental Health Case Register (MHCR) en gegevens van controles uit de algemene bevolking zijn gezamenlijk geanalyseerd. Zowel buurtfactoren als individuele confounders zijn geanalyseerd in multilevel regressie modellen, waarbij het risico op ggz-gebruik de uitkomstmaat was. Op dezelfde manier is binnen de groep patiënten ook gekeken naar de kwantiteit van het zorggebruik. Resultaten en conclusie. De relatie tussen een lage sociaal economische status van de buurt en meer ggz-gebruik, kon toegeschreven worden aan individuele verschillen. Echter, de kwantiteit van de zorgconsumptie van de patiënten verschilde wel tussen de buurten. Hogere sociale controle in de buurt (dat is als buren eerder geneigd zijn om in te grijpen, bijvoorbeeld bij overlast van buurkinderen) zou patiënten ertoe kunnen bewegen sneller hulp te zoeken. Bovendien lijkt het alsof bewoners van arme buurten met een stabiele populatie (weinig verhuizingen) een grotere tolerantie hebben ten opzichte de patiënten uit hun buurt, waardoor deze patiënten minder zorg gebruiken.
52
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 53
EEN REGIONALE ZORGMONITOR VOOR DE GGZ Delespaul P, Os J van namens de Groep Zorgmonitor Maastricht South Limburg Mental Health Network, EURON, Universiteit Maastricht, Postbus 616, 6200 MD Maastricht De instellingen van GGZ zorgregio 27 (Heerlen–Maastricht–Sittard) hebben een samenwerkingsverband opgezet om zicht te krijgen op zorgbehoeften van hun potentiële klanten en basisinformatie te verzamelen voor een vraaggestuurde zorg. Rationale: Gegevens uit de NEMESIS studie bieden een overzicht van de incidentie en prevalentie van psychiatrische problematiek in Nederland en geven een goede indicatie van de te bieden zorg. Echter, voor mensen met ernstige psychiatrische stoornissen waarbij psychiatrische en maatschappelijke problematiek gecombineerd voorkomt, is er een divers en geïndividualiseerd spectrum aan zorgbehoeften. Methode. In de regio Maastricht is een systeem ingevoerd om de uitkomsten van patiënten met integrale zorgbehoeften cumulatief en multidimensioneel vast te leggen. De uitkomsten die worden verzameld zijn: zorgbehoeften, psychopathologie, sociale belemmeringen, psychopathologische belemmeringen, kwaliteit van leven en satisfactie met de zorg. Resultaten. Uit de pilot bleek dat deze integrale zorg cliënten op gemiddeld 7 gebieden een zorgbehoefte hebben (hoogst mogelijke score: 22). Het merendeel van deze zorgbehoeften (80%) wordt actief behandeld, echter een vijfde van de zorgbehoeften zijn onbehandeld. Hoe meer onbehandelde zorgbehoeften, des te lager de kwaliteit van leven en des te lager de satisfactie met de zorg.
S-21 FILOSOFISCH RAAMWERK VOOR DE DISCUSSIE OVER DE PSYCHIATER ALS MEDISCH SPECIALIST Glas G Zwolse Poort, Postbus 110, 8000 AC Zwolle;
[email protected] Dit symposium wil een brug slaan tussen fundamentele vragen m.b.t. de profilering van de psychiater als medisch specialist en recente discussies rond het beroepsprofiel en bepaalde beleidsdocumenten. De eerste ezing geeft een filosofisch raamwerk. Centraal staat de term ‘medisch’, die een dubbele focus heeft:medisch als aanduiding van professionele identiteit op basis van professionele autonomie; medisch in de zin van ‘biomedisch’, met twee aspecten: 1. een epistemisch (kentheoretisch) aspect; dit aspect betreft de wijze waarop de psychiater toegang tot zijn object zoekt; de huidige sterke hang naar objectivering komt tot uitdrukking in de idee van de psychiater als hersenspecialist; 2. een ontologisch aspect; hoe ziet de professional zijn object, geestesziekte; 53
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 54
beschouwt hij ziekte als een ding; als een functioneel beperkt zijn; en/of als een waarden-bepaalde demarcatie binnen het domein van het menselijk handelen? Deze lezing geeft een conceptuele analyse die de achtergrond vormt voor andere bijdragen in dit symposium. Steeds gaat het om de volgende vragen: hoe verhouden betekenis a, b1 en b2 zich tot elkaar? kunnen de normatieve aspecten worden geëxpliciteerd die bepalen waar het accent wordt gelegd?
DE PSYCHIATER ALS KIND VAN ZIJN TIJD. EEN TERUGBLIK, GERICHT OP DE PATIËNT - DOKTER RELATIE Londen J van LCTI, Postbus 19521, 2500 CM Den Haag,
[email protected] De huidige discussie over de identiteit van de psychiater (aspect a, lezing 1) kan worden gezien als resultante van een bredere cultuurhistorische ontwikkeling die bepalend is voor de visie op kennisverwerving (b1) en psychopathologie (b2). De volgende aspecten komen aan de orde: 1. De patiënt als individu lijdende aan een psychiatrische ziekte. Opvattingen over de patiënt worden momenteel sterk gekleurd door de individualisering. 2. De patiënt als deelnemer aan een collectief. Dit aspect komt tot uitdrukking bij de zgn. psychohygiënisten en in de bijdrage van de psychiatrische epidemiologie aan preventie, gezondheidsbescherming en –bevordering . 3. De patiënt als symptoomdrager voor een zieke of gehandicapte gemeenschap. Hier valt het accent op de sociogenese. De psychiatrie krijgt aandacht voor omgeving en milieu: school, arbeid, vrije tijd, wijk. 4. De patiënt als voorwerp van technisch handelen: hier gaat het om profijt/verlies voor de patiënt als gevolg van genetische, medisch-biologische, technologische vooruitgang en wetenschappelijk onderzoek. 5. De maatschappelijke context van beleid: over gelijk = gelijk als adagium voor het gehandicaptenbeleid, rustend op opvattingen over burgerschap; achtergronden van ‘Zorg van velen’.
DE PSYCHIATER ALS MEDISCH SPECIALIST: EEN INTERNATIONALE VERGELIJKING Ralston ASG APZ Duin en Bosch, Postbus 305, 1900 AH Castricum,
[email protected] Opvattingen over de professionele identiteit van de psychiater gaan vaak uit van impliciete keuzes met betrekking tot ontologische, ethische en epistemologische aspecten van geestesziekte, psychiatrische theorievorming en goede zorg.Verheldering van dergelijke keuzes kan de professional een meer geïntegreerde identiteit verschaffen.Ter 54
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 55
verbreding van de overige bijdragen aan het symposium wordt een illustratie gegeven van recente opvattingen over de professionele identiteit van de psychiater in het Verenigd Koninkrijk, o.a. aan de hand van recente discussie over de nieuwe Mental Health Act. Het accent zal vooral liggen op het expliciteren van de onderliggende filosofische keuzes en daarin op de samenhang van de verschillende aspecten genoemd onder a, b1 en b2 in lezing 1. Een en ander zal in een culturele/historische context worden geplaatst, om aldus de tentatieve vergelijking met de Nederlandse situatie te faciliteren.
HET ZIEKTEBEGRIP: RICHTSNOER EN STOPLAP Milders CFA GGz Groningen, Postbus 86, 9700 AB Groningen,
[email protected] Het ziektebegrip is zonder twijfel een van de belangrijkste pijlers van de psychiatrie. Het is tegelijk een buitengewoon complex begrip.Vanuit wijsgerige optiek kan verhelderd worden hoe clinicus en onderzoeker hun aandachtsgebieden met behulp van het ziektebegrip construeren (vgl. b2 lezing 1). Daarnaast is onderzoek mogelijk naar de vraag of in het moderne ziektebegrip (de psychiater als hersenspecialist) ook beroepspolitieke, ideologische en verkapte machtsaspecten meespelen (invloed b2 op a).Tegenover een biomedische invulling van het ziektebegrip met een claim op wetenschappelijkheid en objectieve waarheid kan een met socioculturele en morele waarden vervlochten ziekteconcept worden gesteld dat is gefundeerd in de ziektebeleving van de patiënt.Verschillen in opvattingen over het ziektebegrip bepalen de waardering van technische ontwikkelingen, bijvoorbeeld in de genetica. In het genetisch ziekteconcept gaat het niet langer alleen om ziekteverschijnselen maar om gezondheidsrisico's.Wat zijn de consequenties voor het ziektebegrip als blijkt dat een dimensionele benadering van psychopathologie meer recht doet aan de klinische praktijk en aan de grote variatie van psychiatrische symptomen dan de categorale benadering? Naast deze theoretische aspecten van het ziektebegrip zullen ook historische en praktisch–klinische vragen aan de orde komen.
DE PSYCHIATER ALS MEDISCH SPECIALIST IN DE WERELD VAN VANDAAG Groen H GGZ Zuidwest Drenthe, Postbus 30007, 9400 RA Assen,
[email protected] Deze lezing bedoelt een beleidspsychiatrische invulling te geven aan de thema’s die in de vorige lezingen aan de orde kwamen. Een te enge definitie van het object van de psychiatrie (b2, lezing 1) leidt tot fricties in de klinische praktijk (zie a, lezing 1). Vraaggestuurde zorg op macro, meso en micro niveau vraagt om een gedifferentieerde visie op de rol en identiteit van de psychiater. Een belangrijk aspect van deze gedifferentieerde visie is dat de psychiater een maatschappelijke en niet 55
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 56
slechts een beperkte beroepsverantwoordelijkheid heeft. De vraag is hoe die gedifferentieerde visie zich verhoudt tot de discussies over de AWBZ, het rapport Zorg van Velen en over de identiteit van de psychiater. Het nieuwe beroepsprofiel lijkt de psychiater als medisch beroepsbeoefenaar te definiëren op een manier die zich beperkt tot een specialist in ziekten, zich onthechtend van de maatschappelijke werkelijkheid van de patiënt. Dat is op langere termijn niet alleen schadelijk voor de zorg maar ook voor de positie van de psychiater. Ook dient het de bezuinigingsdrift van de overheid. Deze stellingen zullen met praktijkobservaties worden onderbouwd.
S-22 WETENSCHAPPELIJKE ONDERBOUWING VAN HET PSYCHOTHERAPEUTISCH HANDELEN VAN DE PSYCHIATER INLEIDING: DE PSYCHOTHERAPEUTISCHE EXPERTISE VAN DE PSYCHIATER Van HL Mentrum GGZ Amsterdam, 2e C. Huygensstraat 37, 1054 AG Amsterdam,
[email protected] De psychiater is de enige medische specialist die op systematische wijze wordt opgeleid in de psychotherapie. Ondanks dat de noodzaak hiervan algemeen wordt erkend, lijkt de wetenschappelijke onderbouwing van deze expertise van de psychiater achter te blijven. De meeste aandacht in het wetenschappelijk onderzoek gaat uit naar geprotocolleeerde behandelingen waarvan de effecten in Randomized Controlled Trials (RCT’s), bij vast omschreven stoornissen zijn nagegaan.Voorwaarde om psychotherapie adequaat uit te voeren is echter dat eerst algemene psychotherapeutische vaardigheden zijn verworven en dat kennis is genomen van de verschillende technieken en attitudes uit de belangrijkste stromingen. In dit symposium stelt de sectie psychotherapie van de NVvP de vraag centraal wat de wetenschappelijke onderbouwing is van deze psychotherapeutische expertise van de psychiater. Dit wordt besproken vanuit een aantal gangbare psychotherapeutische werkwijzen. In elke bijdrage komt aan de orde welke conclusies hieruit kunnen worden getrokken over het psychotherapeutisch handelen van de psychiater.
DE SYSTEEM BENADERING WETENSCHAPPELIJKE ONDERBOUWD Lawick J van Lorentzhuis,Van Eedenstraat 16, 2012 EM Haarlem De noodzaak van een systeem benadering doet zich in de psychiatrie dagelijks voor. Veelal wordt daarbij gesteld dat enerzijds het functioneren van het systeem een 56
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 57
onderhoudende rol kan spelen bij de problematiek van de patiënt, terwijl anderzijds het systeem zelf zeer onder druk kan komen te staan, juist door de psychopathologie van de patiënt. In deze bijdrage wordt ingegaan op de vraag hoe deze hypothesen wetenschappelijk onderzocht kunnen worden, wat de resultaten daarvan zijn en wat voor gevolgen dat heeft voor de dagelijkse praktijk van de psychiater.
AMBULANTE GROEPSTHERAPIE:VAKER INDICEREN? Stel JC van der De Geestgronden, Postbus 5, 2120 BA Bennebroek,
[email protected] In de opleiding van psychiaters ligt het accent op individuele behandelingen. Ook de patiënten verwachten bij aanmelding meestal een individuele therapie. Groepsbehandelingen komen daarom vaak pas in tweede instantie aan de orde. Groepsbehandelingen kunnen er echter toe bijdragen dat er meer ruimte komt in de capaciteit van de GGZ onder de voorwaarde dat (1) de groepsbehandeling even effectief is als een individuele en (2) er voor hetzelfde bedrag meer mensen in behandeling kunnen worden genomen. In deze bijdrage wordt een samenvatting gegeven van het onderzoek naar het effect van groepstherapie in vergelijking met individuele behandelingen. Systematische studies hebben aangetoond dat gemiddeld genomen beide modaliteiten even effectief zijn, met name als ook persoonlijkheidsproblematiek een rol speelt. Zoals bekend is dat bij een meerderheid van de patiënten die naar de psychiatrie worden verwezen het geval.Voorts wordt aandacht besteed aan enkele specifieke procesmatige aspecten van (kortdurende) groepsbehandelingen en hoe deze kunnen worden vast gesteld. De conclusie is dat op wetenschappelijke gronden kan worden gepleit voor meer toepassing van groepstherapie in de psychiatrie. Bovendien is het kosten effectiever.
LEIDT DE EVIDENTIE VAN DE WERKINGSMECHANISMEN BIJ INTERPERSOONLIJKE PSYCHOTHERAPIE (IPT) TOT NIEUWE INDICATIES? Blom MBJ Parnassia PMC, Monsterseweg 83, 2553 RJ Den Haag,
[email protected] IPT is in de jaren ’70 ontwikkeld als een pragmatische benadering voor de behandeling van ambulante depressieve patiënten.Vanaf het begin is niet zozeer de nadruk gelegd op de theoretische fundering maar veel meer op de toepasbaarheid en effectiviteit. Inmiddels is de plaats van IPT vrijwel onomstreden en de effectiviteit bij depressies in gerandomiseerde onderzoeken aangetoond. Het is zowel in de Nederlandse als in de Amerikaanse richtlijnen voor de behandeling van depressies opgenomen (APA 2000). De laatste jaren is de theoretische onderbouwing van IPT van de grond gekomen. De rol van verstoorde object-relationele hechting zoals in het werk van onder meer Bowlby beschreven en de rol van specifieke life-events die invloed hebben op het 57
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 58
interpersoonlijk functioneren lijken gerelateerd aan de werkzaamheid van IPT. Aangezien deze aspecten ook een rol spelen bij andere psychiatrische problematiek zoals angststoornissen en persoonlijkheidsstoornissen is te verwachten dat het indicatiegebied voor IPT zich in de toekomst zal uitbreiden. Referentie: APA (2000). Practice Guideline for the Treatment of Patiënts With Major Depression. Washington DC, APA.
COGNITIEVE GEDRAGSTHERAPIE: ONMISBAAR VOOR DE PSYCHIATER? Balkom AJLM van, DC Cath DC Afdeling Psychiatrie,Vrije Universiteit/ Academische Afdeling GGZ Buitenamstel, Valeriusplein 9, 1075 BG Amsterdam,
[email protected] Uit honderden Randomized Controlled Trials (RCT’s) blijkt dat cognitieve gedragstherapie (CGT) effectief is bij unipolaire depressies en alle angststoornissen op korte termijn. Omdat deze aandoeningen chronisch recidiverend van aard zijn, is het zeker zo belangrijk te weten of CGT ook effectief is op langere termijn. Dergelijke follow-up studies zijn om ethische redenen niet gecontroleerd uit te voeren. Daarom moeten we genoegen nemen met naturalistisch uitgevoerde follow-ups. Ondanks alle beperkingen die daaraan kleven kunnen we stellen dat responders op korte termijn in het algemeen ook na een follow-up periode tot enige jaren responders blijven. De resultaten van deze grote aantal RCT’s zijn samengevat in meta-analysen, waarvan er een gepresenteerd zal worden die uit is gevoerd bij de paniekstoornis met agorafobie. Uitleg wordt gegeven hoe de resultaten van de meta-analyse vertaald kunnen worden in Richtlijnen, zoals recent gebeurd is bij de Interdisciplinaire CBO Richtlijnen Angst en Depressie. Gezien de grote hoeveelheid valide onderzoek is CGT niet meer weg te denken in de moderne psychiatrische praktijk die op evidence gebaseerd is.Willen psychiaters evidence-based werken en willen zij psychotherapie toepassen dan zullen zij zich CBT eigen moeten maken.
OVERDRACHTSGERICHTE PSYCHOTHERAPIE: EEN EVIDENCE BASED BEHANDELING VOOR BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNISSEN? Draijer N Afdeling Psychiatrie,Vrije Universiteit/ Academische Afdeling GGZ Buitenamstel, Valeriusplein 9, 1075 BG Amsterdam,
[email protected] Uit recente meta-analyses blijkt dat langdurige psychodynamische psychotherapie bij 58
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 59
persoonlijkheidsstoornissen zin heeft. Op symptoomniveau bleek de ‘effect size’ voor psychodynamische behandelingen zelfs groter dan voor cognitieve gedragstherapie. Hierbij dient wel aangetekend te worden dat de psychodynamische benaderingen gemiddeld langer duurden ( 33 versus 22 zittingen). Desondanks zijn psychodynamische benaderingen in de Nederlandse psychiatrie niet echt populair meer en hebben de schijn gekregen van onwetenschappelijkheid. Deels is dat terecht omdat psychodynamische behandelingen minder onderzocht worden, minder in geprotocolliseerde vorm zijn geïntroduceerd en relatief lang duren. Mede hierom zijn ze weinig in Randomized Controlled Trials (RCT) getest kunnen worden. Eén van de psychodynamische behandelingen die wel goed beschreven is en recentelijk via onderzoek is geïntroduceerd, is de overdrachtsgerichte psychotherapie afkomstig van Kernberg en zijn groep in New York. In deze presentatie wordt ingegaan op de plaats van de overdrachtsgerichte psychotherapie vorm bij de behandeling van borderline persoonlijkheidsstoornissen en op de wijze waarop onderzoek naar deze behandeling in een RCT mogelijk is gebleken.Tot slot wordt vanuit de beschikbare voorlopige onderzoeksresultaten het belang van deze benadering voor de psychiatrie besproken.
KORTDURENDE PSYCHODYNAMISCHE PSYCHOTHERAPIE BIJ PERSOONLIJKHEIDSSTOORNISSEN: EEN INTERGRATIEVE BENADERING Derksen JJL sectie Klinische Psychologie, Universiteit van Nijmegen,Twaalf Apostelenweg 2, 6523 LW Nijmegen,
[email protected] In de afgelopen decennia heeft de kortdurende psychodynamische psychotherapie zich sterk ontwikkeld. In deze therapievorm van maximaal 40 zittingen zijn benaderingen geïntegreerd zoals ontwikkeld door o.m Malan, Davanloo, Magnavita en Osimo. De opstelling van de therapeut is actief en op directieve wijze wordt aan het gekozen focus gewerkt. De patiënt krijgt voorafgaand en tijdens de therapie een duidelijke instructie. In de lezing zal de werkwijze met behulp van een videofragment worden geïllustreerd. De kortdurende psychodynamische psychotherapie is geïndiceerd voor een breed spectrum aan stoornissen, waaronder ernstige persoonlijkheidsstoornissen. Door de transparante wijze is het goed mogelijk onderzoek te doen naar therapeutische processen en door de korte duur leent deze psychotherapie zich eveneens goed voor effect onderzoek. Een aantal voorlopige resultaten hiervan komen aan de orde. Hieruit blijkt onder meer dat deze behandelingsvorm voor wat betreft effectiviteit vergelijkbaar is met cognitieve gedragstherapie. De conclusie is dat deze manier van werken in de toekomst ook in Nederlandse psychiatrie veel invloed zal gaan krijgen.
59
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 60
S-23 PATHOGENESE VAN HET DELIER Eikelenboom P Afdeling ouderenpsychiatrie, GGZ Buitenamstel,VUMC, Amsterdam In de gangbare leerboeken voor de psychiatrie wordt de oorzaak van het delier veelal in monocausale termen beschreven als een diffuse ontregeling van het cerebrale metabolisme tengevolge van een specifieke ziekte, bijwerking van een geneesmiddel of onthouding van een drug. Het medisch beleid is daardoor primair gericht op de behandeling van de onderliggende somatische factor. Bij ouderen is echter de oorzaak bijna altijd multifactorieel van aard en kan beschouwd worden als de resultante van tal van predisponerende en precipiterende factoren. Naast somatische factoren blijken omgevingsfactoren vaak een beslissende rol te spelen bij het ontstaan of het voorkomen van een delier. In de voordracht zullen de voornaamste pathofysiologische theorieën besproken worden, waarbij met name ingegaan zal worden op de rol van cytokinen en neurotransmitters.Vervolgens zal aan de orde komen hoe de verschillende pathogenetische factoren tot een "common pathogenetic pathway" leiden. Beargumenteerd zal worden dat deze factoren in hun onderlinge samenspel leiden tot een ontregeling van de stress regulerende systemen. Deze zienswijze geeft aan waarom omgevingsfactoren juist bij deze typische organische aandoening een belangrijke en soms een beslissende rol spelen bij het ontstaan of de preventie van een delier.
VROEGSIGNALERING DOOR VERPLEEGKUNDIGE OBSERVATIE Schuurmans MJ, Duursma SA, Shortridge-Baggett LM Inleiding: De diagnose ‘delier’ wordt over het algemeen gesteld nadat gedrags-veranderingen door derden, veelal verpleegkundigen, onder de aandacht zijn gebracht1. Om de tijd tussen gedragsverandering en diagnose te verkorten is het gebruik van gestructureerde verpleegkundige observaties gedurende de reguliere zorg onderzocht. Methode: de criteria van de DSM-IV werden geoperationaliseerd in 25 observatieitems. Deze werden getest op validiteit en betrouwbaarheid. De observaties werden hierbij drie keer per dag vastgelegd door verpleegkundigen. Resultaten: Dertien van de 25 observaties bleken een goede screening te vormen waarmee delieren vroegtijdig opgespoord kunnen worden 2. Deze observaties vormen samen de Delirium Observatie Screening Schaal. Conclusie: Om de diagnose delirium tijdig te kunnen stellen is alertheid van verpleegkundigen van groot belang. Observatie bij risicopatiënten met behulp van de DOS Schaal is eenvoudig en doeltreffend. 60
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 61
Referenties: 1. Schuurmans MJ, Duursma SA, Shortridge-Baggett LM: Early recognition of delirium: review of the literature: J Clin Nurs 2001; 10(6): 721-9; 2. Schuurmans MJ, Shortridge-Baggett LM, Duursma SA:The Delirium Observation Screening Scale: a screening instrument for delirium: Res Theory Nurs Pract 2003: 17(1): 31-50.
HALOPERIDOL PROFYLAXE ALS DELIERPREVENTIE BIJ OUDEREN NA HEUPOPERATIE Kalisvaart CJ, Jonghe JFM de,Vreeswijk R et al. Medisch Centrum Alkmaar,Wilhelminalaan 12, 1815 JD Alkmaar,
[email protected] Doel: Het effect van profylactische toediening van lage doses haloperidol in vergelijking met placebo, naast toevoegen van best-supportive care, op postoperatief delier bij ouderen na heupoperatie. Methode: een prospectief, dubbelblinde, placebo gecontroleerde studie bij patiënten ouder dan 69 jaar die voldeden aan de Inouye criteria voor gemiddeld of hoog risico voor het ontwikkelen van een postoperatief delier. Primair eindpunt was het ontwikkelen van een postoperatief delier. Secundaire eindpunten waren duur en ernst van het delier, duur van ziekenhuisopname en revalidatieduur. Resultaten: 430 patiënten werden gerandomiseerd voor placebo of haloperidol behandeling. Er waren geen medicatie gerelateerde bijwerkingen. Er was geen significant verschil in het voorkomen van delier in de beide groepen. Er was wel een forse reductie van duur en ernst van het delier en opnameduur. Conclusie: Dit is de eerste delier preventie studie met medicatie. Het ontbreken van het verschil tussen placebo en behandelingsgroep wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de best-supportive care. Maar haldol bleek wel de ernst en de duur van het delier significant te verminderen en daarmee de duur van de ziekenhuisopname.
RICHTLIJN DELIRIUM Mast RC van et al.1 Leids Universitair Medisch Centrum, Postbus 9600, 2300 RC Leiden,
[email protected] Het delirium is een acute organisch psychiatrische stoornis bij lichamelijk zieke, vaak oudere patiënten die gepaard gaat met toegenomen morbiditeit en oversterfte. De richtlijn Delirium is ontwikkeld door de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie en de Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie om artsen bij te staan in de zorg voor en behandeling van patiënten met delirium. Het uitgangspunt hierbij was de ‘Practice guideline for the treatment of patiënts with delirium’ van de American Psychiatric Association (1999). In deze voordracht wordt de Nederlandse richtlijn, die 61
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 62
op wetenschappelijke gronden aanbevelingen doet voor optimale preventie, diagnostiek en behandeling van delirium, uiteengezet. Referentie: Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. Richtlijn Delirium. 2003, in druk. American Psychiatric Association. Practice guideline for the treatment of patiënts with delirium. American Journal of Psychiatry 1999;156 (Suppl):1-20. 1De
auteur is voorzitter van de Richtlijncommissie ‘Delirium’ van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie en de Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie. De commissieleden zijn: HA Drooglever Fortuijn,TJ Heeren, FJ Huyse, GJ Izaks, FAM Klijn, AFG Leentjens, HN Sno, MJ Schuurmans, en J Wilterdink. De werkgroep werd begeleid door het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO.
S-24 VERRASSENDE BEVINDINGEN TIJDENS DE DE BEHANDELING VAN SCHIZOFRENIE: BIJWERKING, CO-MORBIDITEIT OF SCHIZOFRENIE ZELF? VERANDERINGEN IN HERSENVOLUME Cahn W Zorglijn Psychotische stoornissen , UMCUtrecht, Utrecht Is schizofrenie een neuro-ontwikkelings- of een neurodegeneratieve stoornis? Deze vraag werd getoetst met behulp van longitudinaal MRI onderzoek bij eerste episode patiënten met schizofrenie.Tevens werd er onderzocht of antipsychotica en cannabis gebruik van invloed is op de hersenvolume veranderingen. Vergeleken met gezonde vrijwilligers werd er bij patiënten een progressieve grijze stof afname (+/-3 %) en een lateraal ventrikel toename (+/-8 %) gevonden na het eerste jaar van de ziekte. Met name was de grijze stof afname het meest geprononceerd in de hersengebieden die gerelateerd zijn aan de spraak. Bovendien laten deze studies zien dat de grijze stof niet alleen als gevolg van de ziekte afneemt, maar ook door het gebruik van antipsychotica. Cannabis lijkt weinig tot geen effect te hebben op de (progressieve) hersenvolumes. Alhoewel de statische hersenstructuur volumes (gemeten met 1 MRI) het beloop van schizofrenie niet voorspellen zijn de dynamische veranderingen (gemeten met 2 MRI’s) in het begin van de ziekte schizofrenie wel gerelateerd aan het beloop op langer termijn.
62
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 63
OBSESSIEVE-COMPULSIEVE SYMPTOMEN Haan L de Adolescenten kliniek AMC/de Meeren, Amsterdam Obsessieve compulsieve symptomen komen betrekkelijk vaak voor bij patiënten met schizofrenie. Er zijn aanwijzingen voor een verband tussen gebruik van bepaalde antipsychotica en het ontstaan of verergeren van obsessieve compulsieve symptomen. Uit eigen cohort en prospectief onderzoek komt het volgende naar voren. Patiënten die clozapine gebruikten bleken vaker dwangsymptomen te ontwikkelen of een toename te ervaren van reeds aanwezige dwangsymptomen dan patiënten die andere antipsychotica gebruikten. Bij prospectief onderzoek bleek het voorkomen en de ernst van obsessieve compulsieve symptomen tussen patiënten die gerandomiseerd waren naar olanzapine of risperidon (n=36) niet te verschillen. In de groep die reeds voor opname olanzapine of risperidon gebruikte en deze medicatie tijdens opname 6 weken continueerde (n=55) kwamen ernstiger obsessieve compulsieve symptomen voor bij patiënten die olanzapine gebruikten. Er was een relatie tussen de duur van behandeling met olanzapine en de ernst van de obsessieve compulsieve symptomen. Dwangsymptomen kunnen ontstaan of verergeren tijdens gebruik van bepaalde antipsychotica. Mogelijk blijven dwanggedachten over als psychotische symptomen succesvol behandeld worden. Daarnaast zou de bevinding verklaard kunnen worden door verschillen tussen de patiënten groep die clozapine gebruikt en de groep die andere antipsychotica voorgeschreven krijgt.
METABOLE STOORNISSEN Cohen D Rijngeestgroep, Locatie Noordwijkerhout Atypische antipsychotica nemen bij de medicamenteuze behandeling van schizofrenie een steeds grotere plaats in. Bij het voorschrijven dienen de voor- en nadelen van deze middelen zorgvuldig te worden afgewogen. Het ontstaan van metabole veranderingen tijdens en n.a.w. ten gevolge van atypische antipsychotica vormen een belangrijke nadeel. De metabole veranderingen zijn: gewichtstoename, veelal door toename van de eetlust, ontregeling van het glucosemetabolisme, met hyperglycemie en Type 2 Diabetes Mellitus als gevolg, en dyslipidemie (stijging van cholesterol- en triglyceridenspiegels). Gemeenschappelijk aan de metabole veranderingen is dat ze alle drie bekende risico factoren voor hart-en vaatziekten vormen. Schizofrene patiënten vormen door hun ongezonde levensstijl (kettingroken, lichamelijke inactiviteit, ongezonde voeding) uit zichzelf reeds een risicogroep voor het ontstaan van hart- en vaatziekten. Door de metabole ontregeling worden patiënten aan alle 63
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 64
bekende risicofactoren voor CHD blootgesteld. De recente literatuur en eigen onderzoeksresultaten worden besproken.Tot slot worden aanbevelingen gedaan voor controle van de verschillende parameters in de dagelijkse praktijk.
PLOTSELINGE HARTDOOD Knegtering R Cluster Psychosen, AZG, Groningen Onwenste effecten van antipsychotica bepalen voor een belangrijk deel de keuze voor een bepaald middel. Sommige onwenste effecten zijn zeldzaam echter door de ernst toch van groot belang. Al jaren gaan er geruchten over plotselingse hartdood bij middelen als clozapine, dehydrobenzperidol, sertindole, thioridazine of pimozide. Daarnaast staan een aantal andere geneesmiddelen zoals sommige antihistaminica cytostatica en middelen voor de tractus digestivus onder verdenking.Wat is de ratio achter deze potentiele problemen? Wat zijn de achterliggende pathofysiologische mechanismen? Aan de orde komen, ECG afwijkingen (geneesmiddel geinduceerde en erfelijke QT tijd verlenging,Torsades des pointes), cardiomyopathie, revante interacties van geneesmiddelen. Praktisch consequenties voor de psyciatrische praktijk en geneesmiddelen onderzoek vormen het slot van de presentatie.
S-25 DE NATTERMANN-MAN: SOMATISCHE EN PSYCHIATRISCHE EFFECTEN VAN HOESTDRANKVERSLAVING Kamp JS DeltaBouman, Postbus 800, 3170 DZ Poortugaal,
[email protected] Aan d hand van een zeer bijzondere casus wordt duidelijk gemaakt hoe verraderlijk een hoestdrank (ephedrine-) verslaving zich kan manifesteren. Er wordt gesproken welke somatische en psychiatrische complicaties er bij deze verslaving kunnen optreden. Een beschouwing wordt gewijd aan de maatschappelijke impact en de klinische betekenis hiervan voor deze casus. Ephedrineverslaving is wereldwijd geen zeldzaam verschijnsel vooral omdat het eenvoudig te verkijgen is (over-the-counter). Met name de overweging dat de schizofreniforme stoornis waarvoor de gepresenteeerde patiënt al jaren is opgenomen op een chronische afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis is onthutsend, spreekt tot de verbeelding en veroorzaakt een geheel eigen problematiek.
64
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 65
CO-MORBIDITEIT BIJ VERSLAAFDE PROSTITUÉES IN ROTTERDAM Hauptmann G DeltaBouman, Postbus 8549, 3009 AP Rotterdam,
[email protected] Prostitutie in Rotterdam vindt plaats in clubs en op en rond de tippelzone aan de Keileweg. Op de tippelzone werken in meerderheid verslaafde vrouwen naast een beperkte groep transseksuele en travestieten en een nog beperktere groep niet verslaafde vrouwen. Hulpverlening wordt geboden in een huiskamerproject voorzien van gebruikersruimten.Vanaf 2001 heeft de bestaande hulpverlening een sterker medisch-psychiatrische inbedding gekregen. In deze voordracht wordende resultaten van systematisch somatisch en psychiatrisch onderzoek van deze verslaafde prostituées gepresenteerd en de gevolgen voor het behandelbeleid (onder andere in relatie tot de BOPZ) besproken. Deze bevindingen worden vergeleken met resultaten van internationaal onderzoek.
METHADON IN EEN MEDISCHE SETTING Wetering BJM van de DeltaBouman, Postbus 8549, 3009 AM Rotterdam,
[email protected] Substitutiebehandeling voor opiaat verslaving is in de jaren zeventig van de vorige eeuw ook in Nederland in zwang gekomen. Deze behandeling maakte deel uit van de ambulante verslavingszorg met name gericht op beperking van sociale en gezondheidschade (‘harm reduction’). De meerderheid van de verslaafden die behandeld werden in methadon programma’s bleken naast de methadon andere middelen (cocaine, alcohol, ‘pillen’) te gebruiken. Zo werd methadon in veel gevallen ‘een bindmiddel’ aan de verslavingshulpverlening, waarbij gepoogd werd de psychosociale toestand van verslaafden te verbeteren in een setting die steunde op gemeentelijke financiering. Gaandeweg zijn grote methadonprogramma’s verarmd tot plekken waar voornamelijk methadon op grote schaal werd verstrekt terwijl de (medische0 daaromheen steeds verder verschraalde. In deze voordracht worden de eerste resultaten gepresenteerd van een nieuw beleid in Rotterdam, waarbij de methadonverstrekking opnieuw werd gepositioneerd als een medicamenteuze behandeling van verslavingsziekte.
ONTWIKKELINGEN OP HET GEBIED VAN DE MEDICAMENTEUZE BEHANDELING VAN OPIAAT VERSLAVING SEDERT METHADON Loonen AF DeltaBouman, postbus 800, 3170 DZ Poortugaal,
[email protected] Substitutie behandeling met methadon is de meest bekende medicamenteuze behandeling van opiaat verslaving. Ruim 30% van de opiaatverslaafden in Nederland wordt met 65
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 66
methadon behandeld in een gemiddelde dosering van circa 50 mg (spreiding ongeveer 2 – 180 mg, incidenteel hoger). In een kleine groep opiaatverslaafden wordt methadon nog gebruikt om ‘af te kicken’. De meeste patiënten vinden het echter moeilijker om van methadon af te kicken dan van heroíne. Sedert de introductie van methadon zijn er verschillende andere farmaca (waaronder opiaat agonisten, antagonisten e.n partiëke agonisten zoals buprenorphine). Hiervan worden het werkingsmechanisme en de toepassingsmogelijkheden in de behandeling van opiaat verslaving besproken. Hierbij wordt aandacht besteed de invloed op de behandeling door gecombineerde verslavingen (polydrugverslaving) en andere psychiatrische co-morbiditeit.
CANNABIS, COFFEÏNE EN COCAÏNE:VAN AUTO-MEDICATIE TOT AUTOMUTILATIE Rodrigues Pereira R MCRZ Locatie Clara, Olympiaweg 350, 3078 HT Rotterdam; DeltaBouman Rotterdam,
[email protected] Als patiënten ons de les lezen is dat niet altijd negatief. Integendeel vaak valt er van te leren bijvoorbeeld wanneer een patiënt een middel heeft gevonden ter bestrijding van zijn klachten. Zo’n middel, niet zelden in de vorm van een ‘chemische’ stof blijkt echter helaas niet altijd optimaal gekozen te zijn, maar desondanks een leerzame (diagnostische) vingerwijzing op te leveren voor de arts. Intrinsieke onrust is een mooi voorbeeld van een klacht, waarvoor patiënten vormen van zelfmedicatie lijken te hebben gevonden. Intrinsieke onrust in de vorm van ADHD staat bij kinderen en de laatste jaren ook bij volwassenen sterk in de belangstelling, positief maar ook soms met een negatieve bijklank. Gezien de sterk wisselende uitingsvormen van deze door gen-omgevingsinteractie bepaalde aandoening, waarbij ook vaak co-morbiditeit het klinische beeld beïnvloedt is herkenning en simpele diagnostiek vaak niet eenvoudig en eenduidig. Bij ADHD bij kinderen bestaat er een 3 tal hoofdkenmerken (hyperactiviteit, impulsiviteit en concentratieproblemen) die in intensiteit kunnen variëren. ADHD verschijnselen blijven in ruim 50% van de patiënten bestaan tot in de volwassenheid, maar hyperactiviteit staat dan zelden meer op de voorgrond.Volwassenen hebben voornamelijk last van chaos, innerlijke onrust en gebrek aan planning.
VERSLAVING BESCHOUWD ALS DRANGSTOORNIS? Olivier E DeltaBouman, Postbus 8549, 3009 AM Rotterdam,
[email protected] Nadat verslaving jarenlang beschouwd werd als een gedragsprobleem, wint de opvatting dat verslaving als een psychische ziekte moet worden beschouwd steeds 66
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 67
meer terrein. Resultaten van neurobiologisch en genetisch onderzoek vormen een belangrijke onderbouwing voor deze opvatting. In deze voordracht wordt ingegaan in het neurobiologisch substraat en de pathofyiologie van verslaving in vergelijking met andere neuropsychiatrische stoornissen. Fenomenologische beschouwd kan verslaving het best beschreven worden als een drangstoornis ofwel als een stoornis in de conatieve functies. Daarmee is gerechtvaardigd dat verslaving niet alleen in de theorie maar ook inde praktijk gerangschikt wordt als een psychische ziekte, die zich in toenemende mate heeft ontworsteld aan de morele opvatting dat het gaat om verwerpelijk gedrag.
S-26 ZWANGERSCHAPSGERELATEERDE PROBLEMATIEK DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING VAN PSYCHIATRISCHE STOORNISSEN POST PARTUM Hulst AM van Erasmus Medisch Centrum, Dr. Molewaterplein 40, 3015 GD Rotterdam Voor de behandeling van psychiatrische stoornissen postpartum bestaan nog geen door de NVvP gefiatteerde richtlijnen. Het gaat wel om een belangrijk probleemgebied dat meer aandacht verdient. Allereerst zal de diagnostiek van de psychiatrische stoornissen die postpartum kunnen optreden besproken worden. Daarna zal stilgestaan worden bij de behandeling van met name de postpartum psychose, zoals deze op de moeder-baby unit van de afdeling psychiatrie van het Erasmus MC plaatsvindt.
DE BIPOLAIRE STOORNIS POST PARTUM Knoppert–van der Klein EAM Rijngeest Groep, Albinusdreef 7, 2333 ZB Leiden,
[email protected] Hoewel zwangerschap niet beschermt tegen psychiatrische aandoeningen komen ziekte-episoden van een bipolaire stoornis mogelijk iets minder vaak voor tijdens de zwangerschap dan erbuiten. De postpartumperiode is echter duidelijk een tijd waarin vrouwen extra kwetsbaar zijn voor het optreden van een ziekte-episode van een bipolaire stoornis, zeker als ze hier al mee bekend zijn. Ingegaan wordt op het hoge percentage recidieven post partum, de mogelijke preventie hiervan en de behandeling. Benadrukt wordt dat het maken van een noodplan een nuttig hulpmiddel kan zijn en onnodige problemen kan voorkomen. Voorbeelden hiervan zullen worden besproken. 67
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 68
KINDERDODING Dil LM Paedologisch Instituut, Postbus 303, 1115 ZG Duivendrecht Deze voordracht gaat over kinderdoding door ouders. Met name is er aandacht voor de neonaticide, het doden van een kind op de dag van de geboorte, en infanticide, het doden van een kind onder de leeftijd van een jaar. Na uitvoering van literatuuronderzoek wordt getracht de volgende vragen te beantwoorden: In het kader van welke psychiatrische stoornissen vindt kinderdoding plaats? Hoe wordt er gedacht over de psychodynamiek achter de kinderdoding? Zijn er specifieke sekseverschillen onder de daders?
DE VERSLAAFDE ZWANGERE: MEDISCH-PSYCHIATRISCHE EN JURIDISCHE ASPECTEN Raats ME, Schneider TJ, Blondeau MJ Erasmus Medisch Centrum, Dr. Molewaterplein 40, 3015 GD Rotterdam In Rotterdam zijn er ongeveer 150 verslaafde vrouwen werkzaam als straatprostituee. In deze groep komt gemiddeld 20 keer per jaar een zwangerschap voor. Bij een klein deel hiervan vindt vrijwel direct na de bevalling scheiding plaats van moeder en kind. Dit betreft een groepje zwakbegaafde of psychiatrisch zeer zieke vrouwen die verslaafd zijn aan "crack", en op hun werkplek van drugs worden voorzien door een groepje altijd aanwezige dealers. In de afgelopen jaren werd bij dit soort vrouwen slechts bij uitzondering een vrijwillige opname geregeld in een APZ. Het afgelopen jaar werden wij geconfronteerd met een aantal vrouwen, voor wie door zorgverleners in de verslavingszorg een rechterlijke machtiging of inbewaringstelling was aangevraagd en verkregen. Wij presenteren en bespreken deze casussen vanuit een psychiatrisch, gynaecologisch en juridisch standpunt waarna een discussie kan plaatsvindenof meer en vroegere acties gerechtvaardigd zijn bij zwangeren met een ernstige heroïne- of cocaïneverslaving.
EETSTOORNISSEN EN ZWANGERSCHAP FW Hulscher-Weenink FW Triversum Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Kees Boekestraat 19, 1817 EZ Alkmaar,
[email protected] Bij vrouwen met eetstoornissen komen meer fertiliteitsproblemen voor dan in de normale populatie. Dit geldt voor vrouwen, die een langdurig en of ernstig ondergewicht gekend hebben zowel als voor vrouwen, die sterke pieken en dalen in hun gewicht vertonen 68
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 69
Het syndroom van polycystische ovaria komt met name bij de laatste groep verhoogd voor. Het voorkomen van complicaties gedurende zwangerschap, partus en kraambed is bij vrouwen met eetstoornissen verhoogd. Naast een overzicht van de bestaande literatuur hierover, wordt tevens getracht aanbevelingen te geven voor de begeleiding van deze vrouwen, indien zij te kennen geven een kinderwens te hebben.
DE INVLOED VAN EEN PSYCHIATRISCHE STOORNIS BIJ DE MOEDER OP DE (VROEGE) ONTWIKKELING VAN HET KIND Teeuwisse JM Accare, locatie ’t Ruige Veld, Asserstraat 23, 9450 AA Rolde,
[email protected] Vrouwen met een (ernstige) psychiatrische stoornis hebben heden ten dagen een betere kans om normale volwassen rollen te vervullen inclusief het moederschap. Wat het moederschap voor deze vrouwen betekent wordt steeds beter in kaart gebracht. De stress en de omstandigheden waaraan deze vrouwen bloot staan wordt inzichtelijk in het onderzoek van Mowbray et. al. (2001).Al deze factoren vormen tezamen het klimaat waarbinnen een kind zal opgroeien en de basis zal moeten leggen voor zijn/haar verdere ontwikkeling.Aan de hand van het overdrachtsmodel van Goodman en Gotlib (1999) zal per levensfase besproken worden hoe de psychiatrische stoornis van de moeder kan interfereren met de ontwikkeling van haar kind(eren). Het belang van deze kennis is dat de psychiater die een patiënte met een kind behandelt zich zal realiseren dat hij/zij de patiënte ook in de gelegenheid zal moeten stellen om haar kind(eren) op te voeden tot evenwichtige zelfredzame mensen.
S-27 DE OBSESSIEVE COMPULSIEVE STOORNIS BIJ KINDEREN EN JEUGDIGEN INLEIDING - FENOMENOLOGIE EN PREVALENTIE Haan E de de Argonaut Academisch Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie bij de UvA, Postbus 12474, 1100 AL Amsterdam,
[email protected] 1-2% van de kinderen tot 18 jaar heeft een dwangstoornis. De dwangstoornis heeft meestal ingrijpende gevolgen voor het functioneren van de patiënt zelf en van het gezin. Er is nauwelijks spontane remissie. Bij ongeveer de helft van de volwassenen is de stoornis ontstaan in de jeugd. Gezien de grote variatie in ernst en aard van de klachten, wordt verondersteld dat er subgroepen te onderscheiden zijn. Een vroeg 69
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 70
begin van de klachten en co-morbiditeit met tics zouden de belangrijkste kenmerken zijn van een subgroep met ernstiger en minder goed te beïnvloeden klachten. De onderzoeksresultaten zijn echter niet eenduidig.
DWANGFENOMENEN BIJ KINDEREN EN JEUGDIGEN – NORMAAL EN PATHOLOGISCH Boer F AMC en de Argonaut Academisch Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie bij de UvA, Postbus 12474, 1100 AL Amsterdam,
[email protected] Dwangfenomenen maken deel uit van het normale functioneren, ook bij kinderen en jeugdigen. Het is de vraag of de dwangstoornis moet worden beschouwd als liggend op een continuüm met deze normale verschijnselen, dan wel een aparte categorie vormt. Bovendien is het de vraag in hoeverre dwangfenomenen in het normale functioneren moeten worden beschouwd als een onderdeel van de vreesreactie op gevaar, of als op zichzelf staand.Voor elk der opvattingen bestaan argumenten. Deze worden besproken, waarna wordt ingegaan op de manier waarop door wetenschappelijk onderzoek meer inzicht in deze kan worden verkregen.
NEUROBIOLOGISCHE ASPECTEN VAN DWANGSTOORNISSEN BIJ KINDEREN Huyser C de Argonaut Academisch Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie bij de UvA, Postbus 12474, 1100 AL Amsterdam,
[email protected] Bij dwangstoornissen worden verschillende neuronale systemen gedacht een rol te spelen bij de etiologie en het onderhouden ervan. De meeste aandacht gaat uit naar de circuits van de (pre)frontale cortex naar het striatum (nucleus caudate en putamen), de thalamus en de cortex. Beeldvormend onderzoek geeft steeds meer zicht maar ook meer vragen over de complexe interacties die hierbij plaatsvinden. Daarnaast speelt de amygdala een belangrijke rol bij de angst regulatie.Verschillende neurotransmitter systemen zijn hierbij betrokken.Vragen rondom zowel de normale als ook pathologische hersenontwikkeling komen aan bod.
70
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 71
BEHANDELING EN RESEARCHVRAGEN Haan E de de Argonaut Academisch Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie bij de UvA, Postbus 12474, 1100 AL, Amsterdam,
[email protected] Gedragstherapie al of niet in combinatie met een SSRI levert een gemiddelde verbetering van rond 50% op, 60% -80% van de patiënten wordt als responder aangemerkt. Slechts een klein aantal raakt niet vrij van symptomen (25%-40%). Met medicatie alleen wordt 30%-40% verbetering bereikt. Omdat het effect bij staken verdwijnt, is het geven van alleen medicatie geen optie voor behandeling. Gedragstherapie kan in twee varianten worden toegepast: exposure met responspreventie en cognitieve therapie.Vaak wordt een combinatie gebruikt. Ouders worden bij de behandeling betrokken. Er wordt expliciet aandacht besteed aan het vergroten van de motivatie. Er is bij kinderen en adolescenten nog weinig onderzoek gedaan naar verklaringsmodellen en naar het optimaliseren van de behandeling. Researchvragen zijn: de optimale duur van de behandeling; het beleid bij therapieresistente patiënten; de rol van emoties en cognities bij het ontwikkelen en blijven bestaan van de dwangstoornis. Referenties: 1. Gilbert AR: Decrease in thalamic volumes of pediatric patiënts with obsessive compulsieve disorder who are taking paroxetine: Archives of General Psychiatry 2000; 57:449-456; 2. Graybiel A, Rauch S:Towards a Neurobiology of Obsessive-Compulsive Disorder: Neuron 2000; 28:343-347; 3. Haan E de: Practioners Report, the treatment of obsessive compulsive disorder. Clinical Psychology and Psychotherapy. Special issue: recent developments in child psychology 2001; 4. March JS, Franklin M, Nelson A, Foa E: Cognitive-behavioral Psychotherapy for pediatric obsessive-compulsive disorder: Journal of Clinical Child Psychology 2001; 30: 8-18; 5. Rosenberg DR, Keshavan MS:Toward a neurodevelopmental model of obsessive-compulsive disorder: Biological Psychiatry 1998; 43:623-640; 6. Rosenberg DR et al.:Thalamic volume in pediatric Obsessieve Compulsive Disorder Patiënts before and after Cognitive Behavioral Therapy: Biological Psychiatry 2000; 48:294-300.
71
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 72
S-28 EENDAAGSE DEELTIJDBEHANDELING BIJ CLIENTEN MET EEN EETBUISTOORNIS Exterkate CC GGNET Amarum, specialistisch centrum voor eetstoornissen,Vordenseweg 12, 7000 AD Warnsveld,
[email protected] Cognitieve gedragstherapie is de best onderbouwde ‘evidence based treatment’ (EBT) voor Boulimia Nervosa.Voor cliënten met een eetbuistoornis (eetstoornis NAO type Binge Eating Disorder) is op de werkzame cognitief gedragstherapeutische methodieken een eendaags deeltijdprogramma opgezet. Naast de eetbuistoornis is er bij deze cliëntenpopulatie veelal sprake van een ernstige obesitas. Het programma is sterk gedragstherapeutisch van aard enerzijds gebruikmakend van regulering van eetstruktuur, dagritme en bewegingspatronen. Anderzijds is het sterk cognitief therapeutisch van aard om verandering in denkpatronen te bewerkstelligen. Doel van de behandeling is om gewichtsgroei te stoppen en cliënte zowel in gedrag als in gedachtenpatronen weer in beweging te krijgen om hiermee de kwaliteit van leven te bevorderen. Het groepsgerichte behandelprogramma wordt beschreven. De nadruk ligt op de praktische uitvoering ervan met een multidisciplinair team.Tenslotte worden de resultaten gepresenteerd van een korte open trial van dit behandelprogramma.
STOORNISSEN DOOR HET GEBRUIK VAN GHB (GAMMA-HYDROXYBOTERZUUR) Haan HA de TACTUS / FPD Almelo.TACTUS, Postbus 154, 7400 AD Deventer,
[email protected] GHB geniet als partydrug toenemende belangstelling. In dit referaat wordt ingegaan op epidemiologische gegevens, (bij)werking(en) en mogelijke interacties (geneesmiddelen, alcohol en drugs) van dit middel. Er zal een overzicht gegeven worden van de huidige kennis over schade op korte en langere termijn en de (mogelijke) invloed op het ontstaan of bevorderen van psychopathologie. Aan de hand van een casus zal de (klinische) ontwenning bij afhankelijkheid aan GHB aan de orde komen.
72
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 73
ADHD EN VERSLAVING: ONDERZOEK EN PRAKTIJK Carpentier PJ Novadic, Netwerk voor Verslavingszorg, Sint-Oedenrode,
[email protected] ADHD komt veel voor bij volwassenen met ernstige verslavingsproblemen. Het gebruik van methylfenidaat bij deze patiëntengroep is omstreden, gezien het risico op misbruik. In een pilotstudie met een multiple cross-over-design (A-B-A-B schema)werd bij 25 patiënten het effect van een dubbelblinde proefbehandeling met methylfenidaat in vergelijking met placebo (duur: 8 weken) onderzocht. Negen patiënten toonden een duidelijke positieve respons op methylfenidaat, maar bij 5 patiënten werd een significante placebo-respons vastgesteld.Van de 7 patiënten die in een vervolgstudie de behandeling met methylfenidaat verderzetten, haakten er 2 af, en stopte 1 de behandeling wegens herhaald misbruiken van het middel. De vier anderen bleven in behandeling met methylfenidaat ook na het einde van de studie. De verminderde effectiviteit van methylfenidaat bij deze volwassen patiënten populatie (ongeveer rond 50%) is mogelijk toe te schrijven co-morbiditeit. Meer dan bij kinderen moet bij volwassenen moet met een placebo-effect rekening gehouden worden. Het meeste succes is te verwachten van een geïntegreerde behandeling, waarbij alle comorbide problemen aangepakt worden. Daarbij moet het risico op misbruik van methylfenidaat met actieve maatregelen tegengegaan worden. Er zijn evenwel geen inhoudelijke argumenten om verslaafde patiënten met ADHD een proefbehandeling met psychostimulantia te onthouden. Referentie: PJ Carpentier: Olie op de golven, olie op het vuur: ADHD en verslaving: Handboek Verslaving, Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2002, B 9020: 1-28.
VERANTWOORD ONTGIFTEN Dijkstra B Novadic, netwerk voor verslavingszorg. Schijndelseweg 46, 5491 TB Sint Oedenrode,
[email protected] In het kader van de kwaliteitsontwikkeling in de verslavingszorg wordt het landelijk project Resultaten Scoren uitgevoerd. Binnen dit project is een protocol ontwikkeld voor de detoxificatie van patiënten die afhankelijk zijn van psychoactieve stoffen. Bij afhankelijkheid van psychoactieve stoffen is abstinentie immers vaak een belangrijk behandelingsdoel. Abstinentie wordt bereikt na detoxificatie. Dit geldt voor patiënten die uitsluitend afhankelijk zijn van psychoactieve stoffen, maar ook voor hen die daarnaast een andere psychiatrische stoornis hebben. Bij het verantwoord ontgiften spelen drie vragen een rol.Waar moet de detoxificatie plaatsvinden (ambulant of intramuraal)? Op welke wijze wordt de detoxificatie 73
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 74
gemonitored? Zijn er medicamenten nodig om de detoxificatie goed professioneel te kunnen begeleiden? Aan de hand van casuïstiek worden deze vragen beantwoord.
MOTIVEREN: HOE DOE JE DAT? Jong CAJ de Nijmegen Institute for Addiction Treatment Services (NISPA), Montessorilaan 10, 6525 HR Nijmegen,
[email protected] Motivatie is een complex en soms verwarrend begrip. De eerste vraag over dit thema is in feite ‘motivatie voor wat?’. Motivatie voor verandering is essentieel voor behandelbaarheid, maar motivatie voor verandering is niet identiek aan motivatie voor behandeling. Met het toenemend inzicht over de effecten van psychoactieve stoffen op het brein wordt ook de vraag relevant in hoeverre motivatie voor verandering of behandeling daar door beïnvloed wordt. In ieder geval is motivatie is niet iets dat in een hoeveelheid ‘X’ aanwezig is, maar iets dat kan groeien of slinken. Verder is motivatie niet alleen maar een verantwoordelijkheid van de cliënt, maar van cliënt en behandelaar. Anders gezegd is motivatie de resultante van de therapeutische relatie. Inmiddels zijn er motiverende technieken beschikbaar die ook effectief blijken te zijn. Aan de hand van een casus uit een Intramuraal Motivatie Centrum (IMC) wordt uitgewerkt hoe de motivatie voor behandeling en verandering in kaart kunnen worden gebracht. Het gaat hier om langdurig verslaafde patiënten met co-morbiditeit op het gebied van psychiatrische stoornissen en geschiedenissen van veel contacten met politie en justitie.Tijdens de voordracht zal de Nederlandse versie van de Readiness for Change Questionnaire worden gedemonstreerd. Inmiddels wordt de assessment van de motivatie voor verandering en behandeling gebruikt in het contact met de patiënt maar ook voor het benchmarken van de IMC afdelingen in Nederland die zich bezig houden met deze complexe doelgroep.
74
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 75
CINEMASYMPOSIUM (CS) CS-29 PREVENTION IN PRIME TIME: MEDIA AND MENTAL HEALTH Vries MW de, H van de Meer en panel Universiteit Maastricht Psychiatrie en Neuropsychologie, Postbus 616, 6200 MD Maastricht,
[email protected] Given today’s accelerating prevalence rates and mental health care costs, preventative and public mental health approaches employing an intelligent and managed use of mass media is essential. Mental health content in bookstores, Internet sites,TV schedules and Oscar Award winning films reflect the exponential growth of interest by the public.Yet relatively little effort has gone into employing and evaluating mass media approaches to mental health. Previous studies show that media interventions can achieve universal, selected and indicated prevention interventions in national and regional samples, if high-quality, engaging media is used that grabs the attention of today’s media literate public. The cinema symposium will present and discuss, 4-5 short films or fragments from top national and international film makers such as the BBC, Mind Media Group, Han van de Meer Production,Worldview Television, Ned. Omroep and spots made by NFVG and others, within a framework of public mental health. Discussion of the films by a panel of prevention and media scientists, film makers and mental health experts, will be led by Han van de Meer, with the goal of examining the best use of the full media arsenal to get the right mental health message across and their impact evaluated. Panel Participants: Prof. Dr. Marten de Vries, Univerisiteit Maastricht Han van de Meer, HMP Productions Jaap Swart, Previous Dir. RNTC Dr. Martine Bouman, ENE Development Prof. Dr. Clemens Hosman, Universiteit Maastricht en Nijmegen. Adrianne Dercksen, NFVG Leo Houben, Dir. L1, ROOS Elisa Carter, RIAGG Maastricht/GGD Maastricht Int. Media guests
75
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 76
PRESENTATIE ONDERZOEKSLIJNEN (PO) PO-30 PROBLEMATISCH ALCOHOLGEBRUIK BIJ OUDEREN. PREVENTIE, HERKENNING EN DETERMINATIE PROBLEMEN IN DE DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING VAN ALCOHOLMISBRUIK BIJ OUDEREN Brink W. van den Academisch Medisch Centrum, afdeling Psychiatrie,Tafelbergweg 25, 1105 BC Amsterdam Naar schatting komt alcoholafhankelijkheid voor bij 2-10% van de ouderen boven de 65 en bij 2-5% bij de ouderen boven de 75. Dat het daarbij niet alleen gaat om reeds lang bestaande problemen blijkt uit het feit dat de incidentie vanaf 65 jaar voor mannen 1,2% en voor vrouwen 0,3% per jaar bedraagt. De diagnostiek van alcoholmisbruik en alcoholafhankelijkheid bij ouderen wordt bemoeilijkt door de relatief lage prevalentie, door specifieke vormen van psychiatrische co-morbiditeit (depressie, dementie, delier) en doordat bepaalde criteria niet altijd even goed van toepassing lijken bij deze groep (negatieve invloed alcoholgebruik op dagelijkse leven). Het late ontstaan van de diagnose vraagt bovendien altijd om een specifieke verklaring. Tenslotte dient men zich nog sterker dan bij andere leeftijdsgroepen af te vragen of een diagnose wel altijd moet leiden tot behandeling en welke behandeling dan geïndiceerd is. Uit het weinige onderzoek dat beschikbaar is blijkt dan ongeveer de helft van de behandelde patiënten een blijvende verbetering bereikt. In deze voordracht worden de resultaten uit bestaand onderzoek samengevat en worden plannen voor nieuw onderzoek gepresenteerd.
DETERMINANTEN VAN HOOG RISICO ALCOHOLGEBRUIK BIJ OUDEREN IN DE BEVOLKING Smit JH, Schoonbrood DFME, Kempe P et al. Vrije Universiteit: Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA),
[email protected] Inleiding: De meest gevonden comorbide psychiatrische stoornissen bij ouderen met depressieve klachten zijn angstklachten, persoonlijks stoornissen en alcohol misbruik. Er is met name weinig bekend over de de relatie tussen alcohol misbruik en depressieve stoornissen. Oudere depressieve patiënten hebben een 3 tot 4 keer grotere kans op alcohol misbruik dan niet depressieve ouderen (Devanand, DP; 2002)) Methode: In de Longitudinal Aging Study Amsterdam wordt sinds 1992 een representatief cohort (n=3107) Nederlanders ouder dan 55 jaar (55-85). De studie waarvoor de eerste metingen in 1992 starten (55-85 jaar) inventariseert depressieve klachten, belangrijke levensgebeurtenissen en leefstijlfactoren waaronder alcohol gebruik in detail 76
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 77
Resultaten: Bij 4,5% van de oudere Nederlandse oudere is sprake van hoogrisico alcohol gedrag (excessief gebruik).Terwijl er bij ca 21% van de Nederlandse oudere sprake is van matig gebruik. Bij Mannen, jongere ouderen (55-60) en personen met een hoge sociaal economische status komt hoogrisico alcohol gebruik het meest voor. Daarnaast hebben in de bevolking de geheelonthouders en de excessief drinkers een verhoogde kans op depressieve klachten. Conclusie: Hoogrisico alcohol gebruik in Nederland bij de oudere Nederlandse bevolking komt frequent voor. Referentie: Devanand DP. Comorbid Psychiatric Disorders in Late Life Depression. Biol Psychiatry 2002;51:236-242.
ALCOHOLPROBLEMEN BIJ OUDEREN IN NEDERLAND IN DE GGZ Etten DM van Nederlands Kenniscentrum Ouderenpsychiatrie,
[email protected] Inleiding: In Nederland is er geen onderzoek bekend naar de prevalentie van alcoholgebruik bij ouderen binnen de geestelijke gezondheidszorg. Het blijkt dat van de overleden mensen met alcoholgebruik als primaire doodsoorzaak, 33% 60 jaar of ouder is. Vanuit het Nederlands Kenniscentrum Ouderenpsychiatrie is onderzoek gestart naar de prevalentie van alcoholproblemen bij ouderen die in behandeling zijn bij de extramurale ouderenpsychiatrie. Ook wordt er gekeken naar co-morbiditeit in relatie tot alcoholgebruik. Methode: In dit onderzoek wordt de verkorte Alcohol Use Disorders Identification Test (AUDIT) afgenomen bij cliënten na de intakefase. Resultaten: het onderzoek loopt nog en de resultaten hier beschreven zijn voorlopig. Er lijkt sprake te zijn van risicovol alcoholgebruik bij 20% tot 25%, van de cliënten ouder dan 60 jaar. Uit retrospectief statusonderzoek kwam naar voren dat bij 20% risicovol alcoholgebruik bekend was maar bij niemand werd dat als zodanig herkend. Dit lijkt te wijzen op onderdetectie. Conclusies: Risicovol alcoholgebruik komt bij een belangrijk deel van de cliënten in de ambulante ouderenpsychiatrie voor. Nader onderzoek is nodig naar de mate waarin dit een rol speelt in de reden van verwijzing en in het ingestelde behandelbeleid Referentie: Bradley, A.K, McDonell, M.B., Bush, K et al.:The AUDIT Alcohol Consumption Questions: Reliability,Validity, and Responsiveness to Change in Older Male Primary Care Patiënts. Alcoholism: Clinical and Experimental Research.Vol.22 No.8 1998.
77
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 78
PO-31 DWANGSTOORNIS, EEN MEDISCHE AANGELEDENHEID DE ROL VAN DOPAMINE IN OBSESSIEF COMPULSIEVE STOORNIS Denys DAJP UMC Utrecht, Heidelberglaan 100, 3533 GP Utrecht,
[email protected] De obsessieve-compulsieve stoornis is een veel voorkomende, chronische, en ernstig invaliderende psychiatrische aandoening die wordt onder, -erkend en -behandeld. Tot voor enkele decennia werd de dwangneurose beschouwd als het waarmerk van de psychoanalyse. Momenteel wordt de obsessieve-compulsieve stoornis begrepen als een neuropsychiatrische aandoening met mogelijke afwijkingen in het cortico-striataal circuit en het serotonine systeem. Recent wijzen steeds meer gegevens op het belang van dopamine in de pathofysiologie en de therapie van de obsessieve-compulsieve stoornis. Neuro-imaging gegevens tonen afwijkingen van het dopamine systeem, en de combinatie van een serotonine heropname remmer (SRI) met een atypisch antipsychoticum is tegenwoordig de meest succesvolle behandeling van therapie resistente patiënten. De behandeling van de obsessieve-compulsieve stoornis met atypische antipsychotica en het belang van het dopamine systeem zal worden besproken.
NEUROPSYCHOLOGISCHE ASPECTEN VAN OBSESSIEF COMPYULSIEVE STOORNIS Nielen M GGZ Buiten Amstel, Anderlechtlaan 175, 1066 HM Amsterdam,
[email protected] Beeldvormend onderzoek bij Obsessief-Compulsieve Stoornis (OCS) wijst op afwijkingen in het hersencircuit dat de mediale en orbitale prefrontale schors met subcorticale gebieden verbindt. Dit circuit zou een belangrijke rol spelen bij een aantal psychologische functies, waaronder het betrekken van emoties in complexe beslissingen. Een opvallend symptoom van OCS is dat patiënten vaak veel moeite hebben om te beslissen of hun dwanghandelingen afdoende zijn uitgevoerd. Daarom hebben wij verschillende aspecten van beslisgedrag bij OCS onderzocht. Allereerst is gekeken of lichamelijke sensaties, die de aanwezigheid van emoties vergezellen, een overmatig grote invloed hebben op beslisgedrag van OCS patiënten. Dit werd gedaan door obsessie-gerelateerde foto’s gemaskeerd aan te bieden en tegelijkertijd de huidgeleidingsrespons te meten. De hypothese was dat de obsessiegerelateerde foto’s, ook al werden ze niet bewust waargenomen, sterkere huidgeleidingsresponsen zouden uitlokken dan neutraal materiaal, maar deze hypothese werd niet ondersteund door de resultaten. In de daaropvolgende experimenten richtten we ons op het verwerken van feedback. Met name in onzekere situaties is de emotionele feedback die we krijgen op ons hande78
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 79
len, cruciaal voor het nemen van de juiste beslissing.Aan de hand van een tweetal beslistaken (de ‘goktaak’ van Bechara, en een zelf-ontwikkelde feedback-taak) werd getoetst of OCS gepaard gaat met een stoornis in het verwerken van de emotionele betekenis van feedback. Op de goktaak van Bechara vonden we normaal beslisgedrag van de OCS groep. Echter op onze feedback-taak leerden patiënten duidelijk slechter dan de controles, hetgeen bevestigt dat OCD patiënten een stoornis hebben in het verwerken van feedback.Tot slot is onderzocht welke rol het brongeheugen speelt bij de twijfel die zo typerend is voor patiënten met controledwang. Specifiek werd gekeken of dit geheugen verslechtert tijdens het verwerken van emotionele (dwz. obsessie-gerelateerde) informatie. De resultaten toonden dat het brongeheugen van deze patiënten in dit geval intact blijft, maar dat patiënten hun geheugen wel anders gaan evalueren.
FUNCTIONELE MRI EN COGNITIEF FUNCTIONEREN BIJ DE OBSESSIEVE COMPULSIEVE STOORNIS Wee NJA van der, Ramsey NF, Jansma J et al. Rudolf Magnus Instituut voor Neurowetenschappen, Utrecht Leids Universitair Medisch Centrum, Albinusdreef 2, 2300 RC Leiden,
[email protected] Inleiding en vraagstelling:Verminderd functioneren van het non-verbale ruimtelijke werkgeheugen is een consistente bevinding in het neuropsychologisch onderzoek bij de obsessieve compulsieve stoornis (OCS). In tegenstelling tot studies bij gezonden en patiënten met schizofrenie, zijn bij patiënten met OCS niet eerder met behulp van functionele beeldvormende technieken cerebrale activatiepatronen behorende bij werkgeheugenactiviteit onderzocht. Evenmin is onderzocht of het functioneren van het ruimtelijke werkgeheugen verbeterd bij een afname van de klachten en of dit ook een verandering van de gevonden activatiepatronen betekent. Methode: Bij 11 behandelvrije patiënten en 11 gematchte controles werden met behulp van fMRI de activatiepatronen bij een ruimtelijke werkgeheugentaak onderzocht.Vervolgens werd bij 14 behandelvrije patiënten het effect van afname van de klachten op farmacotherapie op de prestatie en de activatiepatronen onderzocht. Resultaten en conclusie:Verminderd functioneren van in het werkgeheugen bij de OCD gaat gepaard met een specifiek activatiepatroon.Afname van de OCS klachten gaat gepaard met een verbeterd functioneren van het spatiele werkgeheugen en mogelijk met een verandering van het met behulp van fMRI gevonden activatiepatroon. Referenties: 1. Purcell,R., Maruff,P., Kyrios,M. et al.Neuropsychological deficits in obsessive-compulsive disorder: a comparison with unipolar depression, panic disorder, and normal controls. Archives of General Psychiatry.(1998) 55, 415-423; 2. van der Wee,NJA, Ramsey,NF, Jansma JM et al. Spatial working memory deficits in obsessive compulsive disorder are associated with excessive engagement of the medial frontal cortex. Neuroimage, in press. 79
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 80
PO-32 DE AMBULANTE BEHANDELING VAN DEPRESSIE: IS HET RESULTAAT VAN SPECIFIEKE INTERVENTIES TE VOORSPELLEN? Mentrum Depressie onderzoeksgroep Mentrum GGZ Amsterdam, A-opleiding psychiatrie, 2e Const. Huygensstraat 37, 1054 AG Amsterdam
PILLEN EN PRATEN,TERUGBLIKKEN EN VOORUITZIEN Dekker J, Jonghe FERER de, Schoevers RA In de geneeskunde bestaat toenemende aandacht voor het belang van predictie. Bij de behandeling van depressie geven protocollen een beperkt aantal criteria op basis waarvan kan worden gekozen voor psychotherapie, farmacotherapie of een gecombineerde behandeling. Hierbij gaat het met name om de ernst van de depressie, en om de verwachtingen en wensen van de patiënt ten aanzien van een van de behandelvormen. Gecombineerde behandeling is mogelijk effectiever bij chronische depressies. Prospectief onderzoek met een breed scala van predictoren en een lange follow-up zou wellicht meer (sub)groepen kunnen identificeren bij wie een van de behandelopties de voorkeur heeft. Het onderzoek ‘Pillen & Praten’ heeft van 1993 tot heden 275 patiënten met een milde tot matig ernstige depressie geincludeerd in tweedelijns RCT’s waarin de drie hierboven genoemde behandelvarianten werden onderzocht. Ook zijn data bekend van het 12-maands beloop na behandeling. In enkele presentaties worden resultaten beschreven van prospectief onderzoek naar de invloed op het behandelresultaat van ziektegerelateerde variabelen (ernst en duur depressie), comorbide persoonlijkheidskenmerken, sociodemografische gegevens en kenmerken van de behandelrelatie.Verder wordt onderzocht welke factoren gerelateerd zijn aan (non)-compliance, een andere belangrijke determinant van behandelresultaat.
VOORSPELLEN VAN BEHANDELRESULTAAT; EEN LITERATUUR REVIEW Duursen R van,Van HL, Schoevers RA Een aanzienlijk percentage van de patiënten met een depressie die ambulant worden behandeld herstelt niet of niet voldoende. Het doel van deze literatuur review is of er op grond van de gegevens uit de onderzoek factoren te identificeren zijn die de kans op herstel van een depressie kunnen voorspellen bij de verschillende behandelmodaliteiten. In de literatuur is in Medline, Psychlit en Embase gezocht naar gerandomiseerde 80
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 81
klinische trials van ambulante depressie behandelingen met antidepressiva, psychotherapie en gecombineerde therapie. Als resultaat valt in eerste instantie op dat er vrij weinig onderzoek beschikbaar is naar de predictie van behandeleffect. Bovendien zijn de bevindingen nogal divers en laten geen eenduidig beeld zien.Wel zijn er twee factoren die herhaaldelijk als negatieve voorspeller zijn geidentificeerd voor verschillende behandelmodaliteiten: een lange duur van de depressie en alleen wonend zijn. In de conclusie wordt ingegaan op mogelijke verklaringen van deze bevindingen en gepleit voor meer onderzoek naar predictie. Indien de factoren die gerelateerd zijn aan behandelsucces beter bekend zijn kan in de praktijk op rationelere gronden worden gekozen voor een bepaalde behandelvorm.
PREDICTIE OP BASIS VAN DEMOGRAFISCHE GEGEVENS EN KENMERKEN VAN DE DEPRESSIE Van HL, Peen J, Dekker J In deze bijdrage gaan wij in op de vraag welke sociodemografische factoren en kenmerken van depressie gerelateerd zijn aan het resultaat van behandeling met antidepressiva en/of kortdurende steungevende psychodynamische psychotherapie. Hiertoe zijn de gegevens uit ons onderzoek naar de ambulante behandeling van depressie geanalyseerd. Bij farmacotherapie bleken lager opgeleiden meer kans op resultaat te hebben dan hoger opgeleiden. Bij psychotherapie werd geen verband met opleiding gevonden. Voorts bleek dat naarmate de depressie langer bestaat de kans op effect van psychotherapie en gecombineerde therapie afneemt. Andere negatieve voorspellers waren eerdere gespreksbehandeling in de eerste lijn, eerder gebruik van antidepressiva en een hogere leeftijd. . De ernst van de depressie had geen invloed. Indien meerdere van negatieve voorspellers bij dezelfde patiënt voorkomen daalt de kans op succes van alle drie de behandelvarianten aanzienlijk. De conclusie is, dat een paar relatief eenvoudig vast te stellen factoren gerelateerd zijn aan de kans op resultaat bij kortdurende ambulante behandeling van depressie met farmacotherapie en/of psychotherapie. Deze gegevens kunnen worden benut bij het indiceren van een specifieke vorm van behandeling bij depressie.
PREDICTIE OP BASIS VAN COMORBIDE PERSOONLIJKHEIDSPATHOLOGIE Kool S,Vink A, Dekker J Co-morbiditeit van depressie en persoonlijkheidspathologie is van grote invloed op de resultaten van iedere vorm van behandeling; in eerdere presentaties op grond van 81
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 82
de resultaten van het Praten en/ of Pillen onderzoeksproject, bleek dat gecombineerde behandeling, praten én pillen, duidelijk de voorkeur heeft bij deze vorm van comorbiditeit. In vervolg hierop wordt uiteengezet welke predicties voor het succes van de behandeling gedaan kunnen worden bij comorbide depressie en persoonlijkheidspathologie. Allereerst wordt een overzicht gegeven van de voorspellers hierover op grond van de bestaande literatuur en vervolgens worden de bevindingen besproken van het onderzoeksproject. Ook de hieruit voortvloeiende aanbevelingen voor de dagelijkse praktijk worden behandeld; patiënten met bepaalde persoonlijkheidsstoornissen blijken meer baat te hebben bij specifieke behandelvormen en reageren juist minder goed op andere therapieën.Vele aspecten hiervan zijn nog niet verhelderd maar een begin is gemaakt met de ontwikkeling van richtlijnen voor een optimale behandeling van deze vaak therapieresistente aandoeningen.
PREDICTIE OP BASIS VAN PROCES KENMERKEN; DE WERKRELATIE Hendriksen M, Dekker J Een belangrijke voorspeller van behandelresultaat is of de relatie tussen cliënt en behandelaar op positieve wijze tot stand is gekomen. Na een overzicht van de literatuurbevindingen in deze wordt toegelicht hoe de therapeutische alliance in de derde RCT door de cliënten en de behandelaren is ervaren. In deze RCT hebben beide groepen aan het einde van de behandeling de Luborsky-alliance schaal ingevuld.Tevens hebben de behandelaren aan het einde van iedere behandeling een exit-formulier ingevuld waarop een tiental aanvullende procesvragen naar de relatie werden beantwoord. Met deze verzamelde proceskenmerken is onderzocht of er een verband is tussen deze kenmerken en de situatie aan het begin van de behandeling (sociodemografische kenmerken, ernst van de depressie, aanwezigheid van persoonlijkheidsstoornissen).Wij verwachten geen verband bij de sociodemografische kenmerken, en een negatieve relatie met de therapeutische relatie bij de ernst van de depressie en de aanwezigheid van persoonlijkheidsstoornissen.We verwachten een positief verband tussen een gezonde persoonlijkheidsstructuur, rijpe vormen van afweer en het ontstaan van een positieve overdracht naar de therapeut. En een positieve overdracht hangt waarschijnlijk weer nauw samen met de mate van herstel.
PREDICTIE VAN THERAPIETROUW EN THERAPIE-ONTROUW IN DE AMBULANTE BEHANDELING VAN DEPRESSIEVE STOORNISSEN Aalst GD van, Schoevers R, Dekker J Een van de belangrijkste factoren die het slagen dan wel mislukken van een behandeling bepalen is therapietrouw, in de literatuur gedefinieerd als ‘compliance’, ‘adherence’ en ‘concordance’. Uit literatuuronderzoek blijkt dat therapietrouw niet eenduidig gedefinieerd is. Dit geldt zowel voor medicamenteuze -als voor 82
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 83
psychotherapeutische behandelingen met dientengevolge tegenstrijdige uitkomsten. In dit hier gepresenteerde onderzoek wordt allereerst een overzicht gegeven van definities van therapietrouw en therapieontrouw uit literatuurbevindingen, gevolgd door een te onderzoeken definitie van therapietrouw in medicamenteuze- en/of psychotherapeutische behandeling. Aan de hand van de resultaten van het ‘praten en pillen’ onderzoek wordt besproken of er een verband bestaat tussen predictoren van therapietrouw en therapie-ontrouw binnen de verschillende onderzoekscondities aan het begin van de behandeling (psychotherapie, farmacotherapie en gecombineerde therapie) in de gewone dagelijkse ambulante ggz-behandeling van een depressieve stoornis. In dit verband interessante predictoren zijn: dosering en bijwerkingen van antidepressieve medicatie, ‘dosering’ psychotherapie, de therapeutische relatie, somatische co-morbiditeit, psychiatrische co-morbiditeit, atypische depressie en de socio-demografische gegevens. De relevantie voor de praktijk wordt besproken.
PO-33 TRANSPARANTIE IN DE PSYCHIATRIE, HOE BEREIK JE DAT? INLEIDING Buwalda VJA, Smit, JH, Ravelli DP et al. Robert-Fleury Stichting en GGZBuitenamstel, Parnassusweg 28-III, 1076 AR Amsterdam,
[email protected] Op dit voorjaarscongres introduceert de sectie Beleidspsychiatrie haar nieuwe onderzoekslijn. Centraal hierbij staan de begrippen transparantie, resultaatgerichtheid en doelmatigheid.Vandaag de dag is iedereen in de weer met deze begrippen, terwijl ze in Leidschendam conferenties nog maar werden gefluisterd. Hier spraken zorgverzekeraars, cliënten en zorgaanbieders samen af meer aandacht te willen besteden aan kwaliteit. Momenteel wordt in Canada de Balanced ScoreCard (BSC) gebruikt om prestaties te meten en te vergelijken met als doel de kwaliteit van zorg te verhogen. In het verlengde hiervan heeft onze minister zich uitgesproken voor het vaststellen van een aantal prestatie indicatoren aan de hand van de BSC die gereed moeten zijn in december 2004 (Crommentuyn, 2003). Dat dit geen sinecure is bewijzen de signalen uit de praktijk, dat in de GGZ de theorie ver verwijderd is van de praktijk, door de kloof tussen de academie en de periferie (Verburg, 2000). De initiatoren van deze onderzoekslijn doen een poging met behulp van de BSC de bovengenoemde kloof te verkleinen en leggen het vooronderzoek voor aan de leden van de NVvP. Besproken worden de theorie, het instrumentarium, het verhogen van de transparantie van de zorg van alle dag, het inrichten van de BSC en de prestatie indicatoren Referenties: 1. Crommentuyn, R., (2003). Canadees Sterrensysteem gooit de luiken open. Artseninbreng is cruciaal voor prestatievergelijkingssystemen. Medisch Contact, 58, 930-933; 2.Verburg, H, (2000). Kennis en kenniscentra in de GGZ.Trimbos-instituut. 83
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 84
TOEWERKEN NAAR KWALITEITSINDICATOREN: EEN KIJKJE IN DE AMERIKAANSE KEUKEN Ravelli DP Robert Fleury Stichting, Leischendam,
[email protected] De toepassing van behandelrichtlijnen is een onderdeel van kwaliteit maar zegt nog te weinig over de totale kwaliteit van zorg in een instelling. Deze wordt immers mede bepaald door o.a. de uitkomst van het zorgproces: reductie of stabilisatie van de symptomatologie, verbetering van het functioneren, kwaliteit van leven en minimalisering van sociale en economische schade voor de patiënt. In de huidige storm van veranderingen in waardering en financiering van ons zorgsysteem, wordt het steeds belangrijker om kwaliteit in maat en getal uit te gaan drukken.Wanneer individuele beroepsbeoefenaren zichzelf serieus nemen streven ze naar een meetbare kwaliteitsverbetering. En dat blijkt nog niet zo eenvoudig te zijn! Het ontwikkelen van onderzoekmethodes voor de kwaliteit van zorg wordt een zaak van overheidsinstanties, professionele verenigingen, belangengroeperingen, verzekeringen en accrediterende organisaties. Het gezamenlijke doel is om de elementen van kwaliteitszorg te definiëren en systemen te ontwerpen om deze te registreren en rapporteren. Ook Nederland zal de slag gaan maken naar het opstellen van indicatoren en de daarbij behorende metingen en standaarden. In deze lezing wordt het rapport over dit onderwerp van de kwaliteitswerkgroep van de American Psychiatric Association besproken en de consequenties ervan voor de toekomst.
HET VERHOGEN VAN DE TRANSPARANTIE IN DE GGZ DOOR MIDDEL VAN DE BALANCED SCORECARD Buwalda,VJA, Smit JH, Ravelli DP et al. Robert-Fleury Stichting, Zoetermeer,
[email protected] In dit onderdeel van de presentatie van de onderzoekslijn wordt de rode draad uitgezet. De presentatoren vertaalden het kwaliteitsdenken, welke zijn beslag had tijdens de Leischendamconferenties 1989, 1995 en 2000, naar de psychiatrische praktijk van alledag. In het bijzonder de gesignaleerde kloof tussen academie en periferie had daarbij de aandacht. Door middel van literatuuronderzoek is inzicht verkregen over toonaangevende modellen waarin de kwaliteit van de organisatie als geheel wordt vast gelegd. Het INK/EFQM model neemt hierin een vooraanstaande plaats in. Dit model heeft zijn waarde in de praktijk bewezen maar staat nog te ver weg van de praktiserende psychiater. De Balanced ScoreCard (BSC) wordt geïntroduceerd als aanvulling op het genoemde model (Groot, . Aan de orde komen de begrippen kwaliteit, transparantie en doelmatigheid en worden de plaats, toepassing en invulling van de BSC nader toegelicht. 84
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 85
Referenties: 1. Leidschendamconferenties, 1989, 1995 & 2000; 2. Groot,T.L.C.M., Manen, J.T., van, Menkhorst, C.J. e.a. (2000). De Balanced ScoreCard. Theorie, toepassing en ervaringen. Kluwer.
DE NEDERLANDSE VERSIE VAN DE OUTCOME QUESTIONNAIRE (OQ-45) Beurs, E de, Buwalda VJA Afdeling Psychiatrie, LUMC,
[email protected] De OQ-45 is een vragenlijst voor het meten van therapie-effect die in relatief korte tijd in de VS een flinke populariteit heeft verworven. Het instrument is kort (45 items), maar heeft desalniettemin een brede meetpretentie. Het meet veel voorkomende symptomen van psychopathologie (angst, depressie, middelen misbruik), interpersoonlijke relaties en sociaal functioneren op bijvoorbeeld werk of opleiding. De vragenlijst is vooral bedoeld om verandering op deze gebieden te meten die optreedt ten gevolge van de behandeling met psychotherapie of farmacotherapie. Omdat de lijst zo kort is kan hij frequent afgenomen worden. Recent is de Nederlandse vertaling beschikbaar gekomen. Gegevens met betrekking tot de psychometrische kwaliteit en de gevoeligheid voor therapie-effect zullen worden gepresenteerd afkomstig van meer dan 300 patiënten uit de instellingen die samenwerken met het LUMC namelijk de Rijngeest Groep en Robert-Fleury Stichting locatie Zoetermeer. Referenties: 1. Lambert, M.J., Hansen, N.B., Finch, A.E. (2001). Patiënt-Focus Research: Using patiënt Outcome Data to Enhance Treatment Effects. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 69, 159-172; 2. Lambert, M.J., Burlingame, G.M., Umphress,V. e.a. (1996).The Reliability and Validity of the Outcome Questionnaire. Clinical Psychology and Psychotherapy, 3, 249-258.
ROUTINE OUTCOME ASSESSMENT:WAT IS DE HEALTH OF THE NATION OUTCOME SCALES (HONOS) WAARD? Mulder CL, Staring ABP, Loos J et al. GGZGroep Europoort, Londen 4, 2993 LA Barendrecht,
[email protected] Routine outcome assessment betekent het routinematig bepalen van de toestand van de psychiatrische patiënt in de dagelijkse praktijk. Dit geeft informatie over veranderingen in de toestand van de patiënt in de loop van de tijd. Deze gegevens kunnen gebruikt worden in de behandeling, als management informatie (b.v. het bepalen van casemix) en voor benchmarking. Hiervoor zijn de Health of the Nation 85
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 86
Outcomes Scales (HoNOS;12 items) ontwikkeld in Engeland. Er zijn versies van de HoNOS voor kinderen, volwassenen, ouderen, mensen met een verstandelijke handicap en de forensische psychiatrie. De HoNOS is een beoordelingsinstrument en wordt afgenomen door hulpverleners. De HoNOS voor volwassenen meet gedrag, beperkingen, symptomen en sociaal functioneren. Het afnemen van dit instrument duurt in de praktijk ongeveer 10 minuten wanneer men de patiënt kent. De schaal is uitgebreid onderzocht en in meerder talen vertaald en gevalideerd.Wij hebben de schaal vertaald voor Nederland en onderzoek verricht naar de psychometrische eigenschappen, validiteit, betrouwbaarheid en gevoeligheid voor veranderingen. Resultaten van dit onderzoek zullen worden gepresenteerd.
DE HEALTH OF THE NATION OUTCOME SCALES (HONOS) ALS ZELFBEOORDELINGSCHAAL, EEN MOGELIJKHEID! Vermunt NPCA, Buwalda VJA, Mulder CL Robert-Fleury Stichting, locatie Zoetermeer,
[email protected] In de UK gebruikt 25 % van de psychiaters met enige regelmaat gevalideerde meetinstrumenten in de dagelijkse praktijk (Gilbody, 2000). Om dit te stimuleren is het van belang instrumenten te gebruiken die de werklast verlichten. Deze instrumenten dienen kort, betrouwbaar en makkelijk te zijn in het gebruik en de resultaten dienen snel beschikbaar te zijn. Een methode die reeds lang wordt toegepast is de zelfinvullijst door patiënten. Bekende voorbeelden er van zijn o.a. de SCL-90. Deze studie bestudeert de mogelijkheid om de HoNOS te gebruiken als zelfinvullijst. Methode: de HoNOS (12 items), oorspronkelijk bedoeld als een beoordelingsschaal, is door Wing et al. bewerkt tot een zelfinvullijst.. Deze lijst is vertaald en terugvertaald en met behulp van een panel van deskundigen is de uiteindelijke Nederlandse versie tot stand gekomen.Vervolgens scoorden getrainde arts-assistenten en verpleegkundigen een groep van 50-100 patiënten en deze patiënten vulden ook zelf de lijst in. Naast de HoNOS zijn ook andere instrumenten ter validatie afgenomen. De scores op de HoNOS beoordelingsschaal en de zelfinvullijst zijn met elkaar en met de andere schalen vergeleken. De resultaten van deze studie zullen worden gepresenteerd. Referenties: 1. Gilbody, S.M., House, A.O., Sheldon, (2002).T.A. Psychiatrists in the UK do not use outcome measures. National Survey. British Journal of Psychiatry, 180,101-103; 2.Wing J.K., Curtis, R.H., Beevor A.S., (1996). HoNOS: Health of the Nation Outcome Scales. Report on Research and Development. Royal College of Psychiatrists.
86
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 87
RESPONSVERHOGENDE MAATREGELEN BIJ CLIËNTSATISFACTIE ONDERZOEK Smit JH,Tromp N GGZ-Buitenamstel (AMSTAD),
[email protected] Inleiding: In de geestelijke gezondheidszorg heeft cliëntwaardering inmiddels een plek veroverd. Zowel de Kwaliteitswet uit 1996 als de introductie van een uniforme vragenlijst om waardering te meten hebben daarbij een rol gespeeld. De toename in meten van cliëntwaardering is een goede ontwikkeling.Waar men echter aan voorbij lijkt te gaan, is het feit dat het responspercentage bij dergelijk onderzoek laag is. Met behulp van technieken uit de survey methodologie is het mogelijk om deze responspercentages te verhogen. Methode: 859 clienten van GGZ-buitenamstel werden benaderd met de door GGZ Nederland ontwikkelde Thermometer voor cliëntsatisfactie. Gebruik gemaakt werd van de door Dillman ontwikkelde Total Design Method (1978) en van speciale overhaaltechnieken (Dijkstra & Smit, 1999). Resultaten: Met behulp van genoemde methoden bleek het mogelijk de respons fors te verbeteren (van 29% naar 49%).Vervuiling van de administratieve gegevens bleek een belangrijke oorzaak van non-respons. Conclusie Met relatief eenvoudige technieken zijn responspercentages bij cliënt waarderingsonderzoek te verbeteren. Referenties: 1. Dillman, D.A. (1978). Mail and Telephone surveys:The Total Design Method. New York: John Wiley and Sons; 2. Dijkstra,W, & Smit, J.H. (1999). Onderzoek met Vragenlijsten een praktische handleiding. Amsterdam:Vu uitgeverij.
PO-34 NIEUWE RESULTATEN VAN NEMESIS Trimbos-instituut, Postbus 725, 3500 AS Utrecht Hoewel de dataverzameling van NEMESIS (Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study) reeds enige tijd is afgesloten, wordt er nog volop onderzoek gedaan met dit bestand en verschijnen er nog steeds nieuwe resultaten. De onderzoeken die gepresenteerd worden hebben betrekking op morbiditeit van psychische stoornissen, co-morbiditeit met andere psychische en somatische aandoeningen, de gevolgen voor functioneren en zorggebruik en ten slotte mogelijkheden ter preventie.
87
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 88
VERSCHILLEN TUSSEN ETNISCHE GROEPEN IN PSYCHIATRISCHE MORBIDITEIT Graaf R de, Have M ten, Dorsselaer S van et al. Trimbos-instituut Inleiding: Er bestaan nauwelijks gegevens uit bevolkingsonderzoek over verschillen in vóórkomen van psychiatrische stoornissen tussen etnische groepen. Methode: NEMESIS-gegevens over 12-maands stoornissen bij 18-65-jarigen zijn gebruikt om te onderzoeken of deze verschillen bestaan en gehandhaafd blijven bij correctie voor sociaal-economische aspecten en somatiek. Resultaten:Van de 7076 respondenten was 1,3% van Surinaamse, 0,5% van Antilliaanse, 0,6% van Turkse en 0,4% van Marokkaanse afkomst (eerste en tweede generatie). Marokkanen hadden vooral een verhoogde kans op stemmings- en angststoornissen en een verlaagde kans op middelenstoornissen, Surinamers een verhoogde kans op angststoornissen, en Turken een verlaagde kans op stemmings- en angststoornissen. De tweede generatie had meer risico op enigerlei stoornissen dan de eerste generatie. Constanthouden voor SES-variabelen veranderde dit beeld nauwelijks, behalve bij Marokkanen: bij hen verdween het hoger risico op stemmingsen angststoornissen.Tevens constanthouden voor somatische co-morbiditeit veranderde niets aan de uitkomsten. Conclusie: Dit onderzoek kent belangrijke beperkingen:Turken en Marokkanen waren ondervertegenwoordigd, alleen respondenten die de Nederlandse taal beheersten werden geïncludeerd, en sommige onderzochte groepen waren erg klein. Bevolkingsonderzoek dat duidelijk allochtonen includeert is noodzakelijk om deze resultaten te verifiëren. Risicofactoren in samenhang met etniciteit (acculturatie, discriminatie) kunnen daarbij worden onderzocht.
CO-MORBIDITEIT VAN PSYCHISCHE EN SOMATISCHE AANDOENINGEN EN HET VERBAND MET ABSENTIEDAGEN Buist-Bouwman MA, Graaf R de, Ormel J et al. Rijksuniversiteit Groningen, Sociale Psychiatrie, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen,
[email protected] Inleiding: ‘The American Psychiatric Association’ meldt in juli 2003 dat het verband tussen psychische en somatische aandoeningen verder onderzocht dient te worden met als doel de kwaliteit van leven van patiënten te verbeteren. Methode: Gebruikmakend van de eerste meting van NEMESIS (N= 7076) hebben we de volgende vragen onderzocht: (1) hoe hangen acht veel voorkomende somatische en twaalf psychische aandoeningen samen en (2) wat is het afzonderlijke en gezamenlijke effect van somatische en psychische aandoeningen op het aantal absentie-dagen? Resultaten: Psychische en somatische aandoeningen bleken duidelijk aan elkaar 88
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 89
gerelateerd. Met name psychische en in mindere mate somatische aandoeningen leiden tot absentie-dagen. Psychische en somatische co-morbiditeit heeft een additief effect op absentie-dagen, behalve bij chronische rugpijn (synergistisch effect) en blessure als gevolg van een ongeluk (antagonistisch effect). Conclusie: Door aandacht te geven aan psychische co-morbiditeit bij een somatische aandoening kan onnodig persoonlijk lijden en verlies aan productiviteit voorkomen worden.
ALCOHOL EN ANGST IN DE ALGEMENE BEVOLKING: OORZAKEN VOOR DE HOGE CO-MORBIDITEIT Marquenie LA, Brink W van den, Graaf R de et al. GGZ-Buitenamstel, Angstpolikliniek, Lassusstraat 2, 1075 GV Amsterdam,
[email protected] Inleiding: In de klinische praktijk komen alcohol en angst veelvuldig samen voor, zowel binnen de verslavingszorg als in de geestelijke gezondheidszorg. Het NEMESIS onderzoek vormt een uitgelezen mogelijkheid om zicht te krijgen op het voorkomen van deze stoornissen in de algemene bevolking en op de mogelijke oorzaken voor de hoge co-morbiditeit. Methode: In dit onderzoek is zowel gebruik gemaakt van cross-sectionele en retrospectieve gegevens uit het NEMESIS onderzoek als van gegevens die verzameld werden tijdens de 1 en 3 jaars follow-up. Resultaten: Angststoornissen blijken zowel bij retrospectief als bij prospectief onderzoek en zowel bij mannen als bij vrouwen vaker vooraf te gaan aan het ontstaan van alcoholafhankelijkheid dan andersom. Er zijn geen aanwijzingen dat een gemeenschappelijk genetische kwetsbaarheid voor beide stoornissen of het voorkomen van lichamelijk of seksueel geweld in de jeugd belangrijke verklaringen zijn voor de geobserveerde hoge co-morbiditeit. Conclusie: De aanwezigheid van een angststoornis vormt een belangrijke risicofactor voor het ontstaan van alcoholafhankelijkheid, terwijl dit andersom niet het geval is.
FUNCTIONAL DISABILITY AND DEPRESSION IN THE GENERAL POPULATION Spijker J, Graaf R de, Bijl RV et al. de Gelderse Roos, Postbus 27, 6870 AA Renkum,
[email protected] Objective: Data on the temporal relationships between duration of depression and recovery and functional disability are sparse.These relationships were examined in subjects from the general population (N=250) with new episodes of DSM-III-R major depression. Method:The Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study is a prospective epidemiological survey in the adult population (N= 7076), using the Composite 89
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 90
International Diagnostic Interview (CIDI). Duration of depression and duration of recovery over two years were assessed with a life chart interview. Functional disabilities were assessed with the MOS-SF-36 and with absence days from work. Results: Functional disabilities and absence days in depressed individuals were not found to be associated with duration of depression. Functioning in daily activities improved with longer duration of recovery but social functioning not. Conclusions: Functioning deteriorates by actual depressive symptomatology and comorbid anxiety but not by longer duration of depression. After symptomatic recovery, functioning improves to premorbid level, irrespective of the length of the depression. Improvements in daily activities and work can be expected with longer duration of recovery.
DOES NEUROTICISM EXPLAIN VARIATIONS IN SERVICE USE FOR MENTAL HEALTH PROBLEMS? Have M ten, Oldehinkel A,Vollebergh W et al. Trimbos-instituut,
[email protected] Objective:To investigate whether neuroticism 1) predicts the use of care services for mental health problems, independently of whether a person has an emotional disorder; 2) modifies any association between emotional disorder and service use. Method: Data were derived from NEMESIS, a prospective cohort study in the general population aged 18 to 64. Neuroticism was recorded at baseline; emotional disorder and service use at 12-month follow-up. Results: People with high neuroticism were more likely to receive care in the specialised mental health sector, and after entry to care they made more visits to the services, whether or not they had an emotional disorder. Neuroticism also predicted the use of primary care for mental health problems, but greater numbers of visits were made only by clients with both high neuroticism and an emotional disorder. Conclusion: It would be useful to incorporate personality characteristics into models to understand variations in service utilisation for mental health problems.The findings seem to underline the benefits of cognitive behavioural therapy for people with emotional problems, as it can improve their self-esteem and mastery.
SELECTING KEY VARIABLES FOR DEPRESSION PREVENTION: RESULTS FROM A POPULATION-BASED PROSPECTIVE EPIDEMIOLOGICAL STUDY Smit F, Beekman ATF, Cuijpers P et al. Trimbos-instituut Background: Given the existing economic constraints, prevention of depression has to be carefully targeted, and applied where it is likely to yield the highest possible health 90
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 91
benefits at the lowest possible cost. Aim:To identify those risk factors of depression that have the greatest use potential from the perspective of prevention. Method: Data were derived from a population-based prospective cohort of 4,664 adults who had never experienced a depression.Their health status was re-examined after one year. Incidence rate ratios (IRR), population attributable risks (PAR) and numbers needed to be treated (NNT) were calculated to create a hierarchy of risk factors. Results: Selecting high-risk groups with migraine, abdominal and respiratory complaints and markers of vulnerability or childhood trauma appears to be an indicated strategy. Conclusions:This study illustrates how epidemiology can contribute towards setting a Research & Development agenda for primary prevention of depression.
PO-35 APATHIE: MOTIVATIE EN EXECUTIEVE FUNCTIES Eling P, Knoop JA, Maes R et al. Nijmeegs Instituut voor Cognitie en Informatie (NICI),
[email protected] Inleiding: Een daling in spontaan gedrag, apathie, komt bij diverse psychiatrische en neurologische ziektebeelden voor.We bespreken de theoretische en empirische inkadering van het begrip apathie in termen van verstoringen van de executieve functies in de prefrontaalkwab, met name door een motivatiestoornis. Methode: Er wordt ingegaan op recent onderzoek, waarin getracht wordt om apathie met een vragenlijst, maar ook met gedragsmaten en psychofysiologische maten meetbaar te maken. In eigen onderzoek volgen we twee lijnen. Enerzijds lijkt apathie iets te maken te hebben met ‘novelty-detectie’. Anderzijds kan men apathie ook als een probleem zien om zelf een bepaalde reactie te genereren. In twee door ons ontwikkelde taken worden stimuli aangeboden en worden latentietijden geregistreerd. Resultaten: De eerste onderzoeksbevindingen laten zien dat de taken weliswaar bruikbaar kunnen zijn voor het objectiveren van apathie, maar dat ze zeker nog verder ontwikkeld moeten worden. Conclusie: Het is zinvol om apathie als een eigenstandig klinisch verschijnsel meetbaar te maken. Het biedt een ingang om problemen in de motivatie te onderzoeken, zowel in funktioneel (‘hoe werkt motivatie’) als in struktureel opzicht (‘welke hersenprocesen zijn betrokken’).
91
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 92
APATHIE EN COGNITIEF FUNCTIONEREN BIJ PATIËNTEN MET DEMENTIE Janzing JGE, Naarding P, Eling PATM Afd. Psychiatrie, UMC St. Radboud, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen,
[email protected] Inleiding: Depressie komt vaak voor bij patiënten met dementie. De symptomen kunnen worden onderverdeeld in stemmings- en motivatiesymptomen. Vraagstelling: In deze studie werd nagegaan welke relaties er bestaan tussen depressiesymptomen en scores op neuropsychologische tests. Gehypothetiseerd werd dat er een specifieke relatie bestaat tussen motivatiegebonden (‘apathie’) symptomen van depressie en afwijkingen op tests voor uitvoerende functies. Methode: Bij 60 patiënten met dementie (DSM-III-R-criteria) werd de correlatie berekend tussen depressiesymptomen (totale aantal, en onderverdeeld in stemmingsen motivatiesymptomen) en scores op neuropsychologische tests. Resultaten:Van de specifieke neuropsychologische tests was alleen de Verbal Fluency Test significant geassocieerd met een van de depressiematen namelijk het aantal motivatiesymptomen. Conclusie: De resutaten geven steun aan de hypothese. Ook mogelijke alternatieve verklaringen voor deze bevinding zullen in de voordracht worden besproken.
APATHIE IN DEPRESSIE: DE RELATIE MET COGNITIEVE FUNCTIES EN PERSOONLIJKHEID Knoop JA, Janzing JGE, Mol AJJ et al. Afdeling Psychiatrie, UMC St. Radboud, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen,
[email protected] Achtergrond: apathie wordt gedefinieerd als een vermindering van doelgericht gedrag wat samengaat met emotionele vervlakking en een afname van cognitieve activiteit. Het is een kenmerkend symptoom voor een deel van de patiënten met een depressieve stoornis. Apathie kan niet alleen verklaard worden uit de aanwezigheid van depressieve klachten gezien de beperkte samenhang tussen depressiematen en apathie.Verondersteld wordt dat apathie samenhangt met stoornissen in de executieve functies. Vraagstelling: Is er een samenhang tussen apathie en cognitieve taken die een beroep doen op tempo, geheugen en executieve functies? Methode: binnen een groep opgenomen depressieve patiënten (n=23) wordt de relatie tussen apathie, prestaties op cognitieve taken en andere maten (depressie, persoonlijkheidskenmerken) bepaald. Resultaten en conclusie: apathie bleek met name samen te hangen met mentale vertraging. Dit duidt wellicht op een sterke samenhang tussen symptomen van apathie en psychomotore retardatie.Verder was er een relatie tussen apathie en 92
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 93
persoonlijkheidsvariabelen (extraversie en consciëntieusheid). Een mogelijke verklaring hiervoor is de verminderde gerichtheid op de omgeving en tendens zich terug te trekken die kenmerkend is voor apathie.
PO-36 KLINISCH ONDERZOEK BIJ NEURODEGENERATIE/DEMENTIE COGNITIEVE STOORNISSEN EN DEPRESSIE NA CVA Aben I,Verhey F, Honig et al. Instituut voor Hersenen en Gedrag, Universiteit Maastricht Inleiding: Depressie en cognitieve beperkingen komen veel voor na een beroerte. Over de samenhangen hiertussen is weinig bekend.Wij gingen na of cognitief dysfunctioneren na een beroerte een risicofactor vormt voor depressie gedurende het volgende jaar. Methode: Bij 190 opeenvolgende patiënten met een eerste herseninfarct werd na 1 maand een MMSE en een cognitieve testbatterij afgenomen.Tevens werd depressie gediagnosticeerd (SCID, Hamilton-DRS). Op 3, 6, 9 en 12 maanden werden met zelfscorelijsten (Beck-DI, SCL-90 en HADS) patiënten met depressieve klachten geselecteerd voor herhaling van het diagnostische SCID interview. Resultaten: MMSE scores en prestaties op de testbatterij voorspelden het optreden van depressie in het jaar na een beroerte niet. Conclusies: ons onderzoek levert geen ondersteuning voor de hypothese dat cognitieve stoornissen een risicofactor vormen voor post-CVA depressie. Het is mogelijk dat een dergelijk verband wel bestaat bij patiënten met ernstigere cognitieve defecten. Hiervoor is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
HET BELOOP EN RISICOFACTOREN VAN GEDRAGSSTOORNISSEN BIJ DEMENTIE: KENMERKEN VAN DE PATIËNT Aalten P,Vugt ME de,Verhey FRJ Instituut Hersenen en Gedrag, Universiteit Maastricht, Dr.Tanslaan 10, 6202 AZ Maastricht,
[email protected] Inleiding: De Maastricht study of behaviour in dementia (afgekort als MAASBED) is een onderzoek naar de risicofactoren en het beloop van gedragsproblemen bij dementie. Methode: MAASBED is een longitudinaal onderzoek waarbij 199 patiënten en 119 verzorgers gedurende 2 jaar worden gevolgd, met iedere 6 maanden een afspraak. Gedragsstoornissen werden bepaald met de Neuropsychiatric Inventory (NPI). Resultaten: De 12 gedragssymptomen van de NPI kunnen in drie gedragssyndromen worden onderscheiden, namelijk een factor hyperactiviteit, een factor stemming en 93
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 94
tenslotte een factor psychose. Premorbide neuroticisme is een voorspeller voor het ontstaan van stemmingsproblemen. Het inzicht van de patiënt in de eigen cognitieve achteruitgang hangt samen met de aanwezigheid van angst en depressiviteit bij de patiënt.Witte stof hyper-intensiteiten in de hersenen zijn geassocieerd met een vermindering van geagiteerd gedrag. Apathie, depressie en bewegingsonrust zijn de meest voorkomende en persisterende gedrags-symptomen. Conclusie: Met name apathie, depressie en bewegingsonrust hebben een hoge prevalentie. Premorbide neuroticisme en het ziekte-inzicht zijn risicofactoren voor het ontstaan van affectieve stoornissen.Witte stof lesies hangen samen met geagiteerd gedrag.
VOORLICHTING OVER HET GEHEUGEN: EFFECTIVITEIT VAN EEN VOORLICHTINGSBIJEENKOMST Mol MEM, Jolles J Universiteit Maastricht, Instituut Hersenen en Gedrag,
[email protected] Inleiding:Veel ouderen zijn bezorgd over hun geheugen en verwarren ouderdomsvergeetachtigheid met een ernstige ziekte als dementie. Bij een groot deel van hen, kan echter geen geheugenstoornis worden vastgesteld. Het kan zijn dat de geheugenklacht wordt veroorzaakt door andere variabelen, bijvoorbeeld het verminderd zelfvertrouwen. Door een gering zelfvertrouwen, onzekerheid en de opwinding die men ervaart bij het gebruik van het geheugen en kan men makkelijk in een neerwaartse spiraal belanden, die de geheugenproblemen en de bezorgdheid over het geheugen groter maken. Deze studie heeft tot doel de effectiviteit van een voorlichtingsbijeenkomst over het geheugen voor mensen met subjectieve geheugenklachten te evalueren. Methode: Door middel van een vragenlijst voor en na de interventie, wordt de effectiviteit, alsmede de associaties die de bezoekers hebben bij het geheugen, gemeten. Resultaten/conclusie:Ten tijde van de presentatie zal de gegevensverzameling zijn afgerond en zullen de eerste resultaten worden gepresenteerd. Referentie: Ponds, R W H M, Commissaris, K J A M, Jolles, J. Prevalence and covariates of subjective forgetfulness in a normal population, International Journal of Aging and Human Development, 1997,45 207-221
94
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 95
PRODROMEN VAN DEMENTIE IN DE HUISARTSENPRAKTIJK Nijssen MGG,Verhey FRJ, Jolles J et al. Onderzoeksinstituut Hersenen en Gedrag, Universiteit Maastricht, Postbus 616, 6200 MD Maastricht Inleiding: er is nog maar weinig bekend over het prodromale stadium van dementie. We hebben onderzocht of patiënten, voorafgaand aan de diagnose dementie, een hogere contactfrequentie met de huisarts hebben in vergelijking met gezonde controlepersonen, en of er specifieke klachten herkend kunnen worden die karakteristiek zijn voor de prodromale fase van dementie. Methode: 100 patiënten en 200 controlepersonen zijn at random geselecteerd via het Nederlandse "Registratie Netwerk Huisartsen". Gedetailleerde informatie over contactfrequentie, medische geschiedenis en medicatiegebruik zijn voor beide groepen verzameld. De diagnosedatum was voor elk van de patiënten bekend; vijf voorafgaande jaren zijn geanalyseerd. Iedere patiënt is vergeleken met twee controlepersonen zonder dementie. Resultaten: globale analyses laten zien dat patiënten in het jaar voorafgaand aan de diagnose significant vaker de huisarts consulteren dan gezonde controlepersonen. Voor het tweede tot en met het vijfde jaar worden geen significante verschillen gevonden. Exploratieve analyses laten zien dat het voornamelijk geheugenklachten, vage somatische klachten, affectieve symptomatologie en frequent vallen zijn die kenmerkend zijn voor de prodromale fase van dementie. Conclusie: een toename in de contactfrequentie met de huisarts kan een voorbode zijn voor de diagnose dementie.
COGNITIEF FUNCTIONEREN NA EEN BEROERTE: EEN FOLLOW-UP STUDIE VAN EEN JAAR Rasquin SMC,Verhey FRJ, Lodder J et al Instituut Hersenen en Gedrag Universiteit Maastricht, Postbus 5800, 6202 AZ Maastricht,
[email protected] Inleiding: Cognitieve stoornissen na een beroerte zijn een van de belangrijkste oorzaken voor slecht functioneren in het dagelijks leven (1). De CODAS (COgnitive Disorders After Stroke) studie onderzoekt het ontstaan en beloop van vasculaire cognitieve stoornissen. In dit onderzoek willen we nagaan hoe vaak na een beroerte dementie, milde cognitieve stoornissen (MCI) en amnestische stoornissen (amnestic MCI) voorkomen. Bovendien wordt gekeken naar cognitieve stoornissen en hun beloop na een beroerte. Methode: Bij 199 patiënten met een eerste supratentoriele beroerte werd een uitgebreid neuropsychologisch onderzoek afgenomen op 1, 6 en 12 maanden na de beroerte. Resultaten: Op elk meetmoment was de prevalentie van dementie 10%. De meeste 95
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 96
mensen werden geclassificeerd als post-CVA MCI, slechts weinig mensen worden geclassificeerd als amnestic MCI (hoogste prevalentie = 1.3%).Van de onderzochte cognitieve functies waren mentale snelheid en cijferen het frequentst gestoord. Op bijna alle cognitieve functies was een verbetering te zien. Conclusies: De frequentie van post-CVA dementie is laag. Daarentegen is de frequentie van post-CVA MCI hoog.Verbetering in cognitief functioneren is mogelijk.
DE ROL VAN SEROTONINE BIJ DE ZIEKTE VAN PARKINSON Scholtissen B, Leentjens AFG,Verhey FRJ Universiteit Maastricht, Instituut Hersenen en Gedrag,
[email protected] Achtergrond: Uit dierexperimenteel onderzoek is gebleken dat serotonine en dopamine elkaars werking beïnvloeden.Tevens is bekend dat na toediening van serotonine agonisten een verbetering van reactietijden optreedt in een diermodel van M. Parkinson. Op basis hiervan is humaan onderzoek opgezet om de relatie tussen serotonine en dopamine in patiënten met M. Parkinson verder te onderzoeken. Methode: Door middel van tryptofaandepletie werd bij 15 parkinsonpatiënten en bij 15 controlepersonen een daling van het beschikbare serotonine bewerkstelligd. Op een geïntegreerde manier werd gekeken naar de effecten hiervan op motoriek, cognitie, affect en hormonale parameters. Resultaten: In een interimanalyse van het beloop van de cortisolspiegels bleek dat bij parkinsonpatiënten een minder snelle remming van de daling van cortisolspiegels op treedt, hetgeen wijst op een disfunctie van het serotonerge neurotransmittersysteem. De overige resultaten zullen ten tijde van het congres bekend zijn en gepresenteerd worden.
HET BELOOP EN RISICOFACTOREN VAN GEDRAGSSTOORNISSEN BIJ DEMENTIE: KENMERKEN VAN DE MANTELZORGER Vugt ME de, Aalten P,Verhey FRJ Instituut Hersenen en Gedrag, Universiteit Maastricht, Dr.Tanslaan 10, 6202 AZ Maastricht,
[email protected] Inleiding: De MAAstricht Study of BEhaviour in Dementia (afgekort als MAASBED) is een onderzoek naar de risicofactoren en het beloop van gedragsproblemen bij dementie. Methode: MAASBED is een longitudinaal onderzoek waarbij 199 patiënten en 119 mantelzorgers gedurende 2 jaar worden gevolgd, met iedere 6 maanden een meting. Gedragsstoornissen werden bepaald met de Neuropsychiatric Inventory (NPI). Resultaten: Gedragsproblemen bij de patiënt zijn geassocieerd met zowel subjectieve stress (vragenlijst) als objectieve stress (cortisol bepaling) bij mantelzorgers.Verder worden veranderingen in de relatie tussen patiënt en partner niet zozeer veroorzaakt door cognitieve problemen of problemen in het dagelijks functioneren, maar vooral apathisch gedrag van de patiënt.Tenslotte blijkt dat mantelzorgers die geïrriteerd, confronterend of 96
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 97
kritisch omgaan met de patiënt onrustig gedrag in de patiënt kunnen verergeren. Conclusie: Gedragsproblemen zijn belastend voor mantelzorgers. Met name apathie veroorzaakt negatieve veranderingen in de partnerrelatie. Hyperactief gedrag bij de patiënt wordt mede veroorzaakt door een negatieve interactie met de mantelzorger.
A PROSPECTIVE RANDOMIZED TRIAL ON THE EFFECTS OF A PSYCHOGERIATRIC DIAGNOSTIC DAY HOSPITAL Wolfs C,Verhey FRJ, Jaspers N et al. Academisch Ziekenhuis Maastricht Inleiding: Diagnostiek bij ouderen met psychische en lichamelijke problemen is vaak complex en vereist samenwerking tussen verschillende disciplines. Sinds enige tijd is hiertoe in Maastricht een Diagnostisch OnderzoeksCentrum voor PsychoGeriatrie (DOC-PG) opgericht. Het MEDICIE-onderzoek zal belangrijke gegevens opleveren over de effectiviteit en doelmatigheid van deze nieuwe voorziening. Methode: Longitudinaal onderzoek naar de effecten van het DOC-PG. Binnen 24 maanden zullen in totaal 218 patiënten geïncludeerd worden met een follow-up periode van 12 maanden per patiënt. Effecten van een diagnostische interventie door het DOCPG op kwaliteit van leven, het gebruik en kosten van gezondheidszorgvoorzieningen en ervaren druk van mantelzorgers worden vergeleken met diagnostiek verricht door de huisarts alléén of door één van de betrokken afdelingen (care as usual). Resultaten: Gegevensverzameling is nog bezig.Tot dusver werden 150 patiënten onderzocht.Voorlopige resultaten betreffende aantallen, leeftijd, sekse en cognitieve testscores zullen besproken worden. Conclusie: De eerste resultaten geven aanleidng voor de veronderstelling dat DOCPG op doelmatige wijze ziekte- en zorggerichte diagnostiek in zich verenigt. Eindresultaten worden eind 2004 verwacht.
PO-37 DE FORENSISCHE PSYCHIATRIE EN HAAR RELATIE MET VOLKSGEZONDHEID EN MAATSCHAPPIJ OUDERS DIE HUN KINDEREN OM HET LEVEN BRENGEN; EEN LITERATUUROVERZICHT Verheugt AJ,Oei TI Universiteit van Tilburg, Forensisch Psychiatrische Dienst Amsterdam,
[email protected] Inleiding: kinderdoding is een verschijnsel van alle tijden en van alle windstreken, vóórkomend in alle lagen van de bevolking. Dit verschijnsel is tot op heden in 97
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 98
Nederland niet of nauwelijks wetenschappelijk onderzocht. Doelstelling: het in kaart brengen van enerzijds de persoonlijkheidsstructuur van alle in Nederland voor dit feit veroordeelden en anderzijds de situationele factoren die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van dit delict, opdat dit leidt tot vroege onderkenning en opsporing van eventuele risicogroepen. Methode: bestudeerd worden de strafrechtelijke dossiers en persoonsdossiers van al diegenen die in Nederland één of meer van de aan hun zorg toevertrouwde kinderen (eigen, stief-, pleeg- en adoptiefkinderen) om het leven brachten of een poging daartoe deden. Gekeken wordt met name naar de aanwezigheid van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens zoals opgetekend in de rapportage Pro Justitia en naar stresserende factoren die mogelijk een aanleiding tot het delict hebben gevormd.Voorafgaand aan het feitelijk dossieronderzoek heeft bestudering van de bestaande literatuur op het gebied van kinderdoding plaats gevonden. De presentatie geeft een overzicht van de bestaande literatuur en daarnaast wordt een aantal hypotheses over de uitkomsten van het onderzoek besproken. Referentie: Verheugt, A.J.: Empirische bevindingen bij kinderdoding; een eerste overzicht: in T.I. Oei & M.S. Groenhuijsen (Red.). Actuele ontwikkelingen in de forensische psychiatrie: Kluwer 2003.
ONDERZOEK NAAR IMPULSIEF AGRESSIEF GEWELDDADIG GEDRAG Brouwers R, Oei TI Universiteit van Tilburg,
[email protected] Inleiding en vraagstelling:Vele vormen van geweld en geweldsdelicten gebeuren impulsief. Maar er zijn ook vele andere vormen van georganiseerd geweld waaronder legale, zoals het leger, en illegale in de vorm van de georganiseerde misdaad. Geweld wordt ingezet om een doel te bereiken. Bij impulsief agressief gewelddadig gedrag stellen we ons de vraag of er vooraf een doel is of dat het doel gevonden wordt nadat een bepaalde geestelijke toestand is bereikt. Is dat een aparte pathologische entiteit? Verder de vraag of een model te ontwikkelen is wat beschrijft en verklaart onder welke condities impulsief agressief gewelddadig gedrag optreedt en of er aangrijpingspunten zijn om de kans te verkleinen. Methode: Uitputtende bestudering van beschikbare literatuur, Ontwikkeling van model. Selecteren en ontwikkelen van meetinstrumenten. Metingen bij verschillende doelgroepen. Resultaat analyse, interpretatie en discussie: Resultaat: De resultaten van het literatuuronderzoek worden gepresenteerd. Het model wordt ter discussie gesteld op maatschappelijke en klinische relevantie. Conclusie: Op grond van de huidige gegevens kunnen twee vormen van impulsief geweld worden onderscheiden.
98
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 99
EMPATHIE EN PSYCHOPATHIE: ‘BAD’ EN ‘MAD’ IN HET RECHTSDENKEN Herlé AF, Oei TI Universiteit van Tilburg,
[email protected] Inleiding: Empathie vormt, als affectief communicatiemiddel, een grondslag voor moraliteit. Gevoelens door anderen ondergaan reguleren, door empathische overdracht, ons handelen. Storingen in dat empathisch vermogen kunnen aanleiding zijn tot deviant gedrag en delinquentie. Een analyse van de verstorende factoren opent niet alleen mogelijkheden tot bijsturing, maar het verruimt tevens ons inzicht in de rol van gevoelens bij het rechtsdenken. Methode: Door het empathisch proces te ontleden in de elementen aandacht, perceptie en representatie, emotie en evaluatie, wordt aan de hand van de eigenschappen van deze psychische grootheden een mogelijk instrumentarium geboden voor de beinvloeding van gedragingen. Door het analyseren van persoonlijkheidsstoornissen, die mede gekarakteriseerd zijn door een gebrek aan empathie, wordt een beter inzicht verkregen in de drijvende krachten, zoals wil en motivatie, bij crimineel gedrag. Daarbij worden ‘bad’ en ‘mad’ tegenover elkaar gezet. Resultaat: Psychopathie wordt in twee oorzakelijke verschijningsvormen onderscheiden, waarin een gebrek aan empathie de essentie vormt. De juridische consequenties worden scherp gesteld en deze vormen vervolgens de basis voor een verdieping van het aansprakelijkheidsbegrip.Verder wordt wreedheid psychosociaal verklaard. Referenties: 1. Hoffman ML: Empathy and Moral Development: Implications for Caring and Justice, Cambridge University Press 2000; 2. Heginbotham C, ed.: Philosophy, Psychiatry and Psychopathy: Personal identity in mental disorder, Ashgate 2000.
VAN SYMBIOSE TOT GEPERVERTEERDE AGRESSIE Lehnecke KM, Oei TI Universiteit van Tilburg,
[email protected] Inleiding: Zedendelicten behoren tot de geweldsmisdrijven die de rechtsorde ernstig verstoren. De vraag hoe iemand tot perversie en / of een zedendelict komt heeft geleid tot een onderzoek, waarbij16 zedendelinquenten die in een tbs instelling werden verpleegd werden vergeleken met 15 ambulante zedendelinquenten. Methode: Een hermeneutisch proces. Uit wetenschappelijke literatuurstudie gedistilleerde criteria worden getoetst aan dossiergegevens, op basis waarvan een kwalitatieve vergelijking wordt gemaakt. Bevindingen die voortvloeien uit dit 99
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 100
proces worden ook wel geplaatst onder ‘heuristische evidentie’. Relevante criteria (variabelen) worden in een ‘waarheidstabel’ gepresenteerd en overzichtelijk gemaakt met gebruik van de Boolean benadering. Resultaat: Specifieke gezinsconstellaties, zoals de ‘symbiotische moeder-zoonrelatie’ en ‘afwezige/mishandelende’ vader, dragen bij als pathogene factoren in de perversievorming en kunnen ernstige psychosociale schade toebrengen aan de ontwikkeling van het kind. 83%van de onderzochte mannen kwamen als gevolg hiervan al zeer vroeg in een sociaal isolement terecht. Conclusie: Het onderzoek laat zien dat de pathogene gezinsconstellatie bijdraagt aan een erotiserende parentificatie. Referenties: 1. Lehnecke, K.M.: Literatuurstudie van Perversie: in Psychiatrie & Justitiabelen, Red. T.I. Oei & A.M. van Kalmthout, Deventer, Gouda Quint, 1997; p.133-148; 2. Lehnecke, K.M.: Zedendelinquentie: een eeuwige zoektocht: in Forensische Psychiatrie anno 2000: actuele ontwikkelingen in breed perspectief, Red.T.I. Oei & M. S. Groenhuijsen, Deventer, Gouda Quint, 2000, p. 259-278.
DE TBS IN ZIJN MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT: STAND VAN ZAKEN ROND DE EEUWWISSELING Vliet JA van, Oei TI Universiteit van Tilburg, Leger des Heils Reclassering, Nieuwegracht 94, 3512 LX Utrecht,
[email protected] Inleiding: Aan de orde komt de sinds het begin van de jaren ´90 meer dan voorheen gestuurde ontwikkeling van samenwerking tussen TBS, gevangeniswezen en Algemene GGZ. Vooronderstelling hierbij is dat deze samenwerking de efficiency en de effectiviteit van de uitvoering van diverse straffen, maatregelen en behandelingen zal verbeteren. Methode: Literatuuronderzoek, semi-gestructureerde interviews, enquêtes. Resultaten: door auteur zijn onderzoeken verricht naar de uitstroom van patiënten uit de TBS-klinieken naar de Algemene GGZ en (andere) vervolgvoorzieningen, naar de circuitvorming tussen forensische en Algemene GGZ en naar de relatie tussen TBS, GGZ en gevangeniswezen. Resultaat (voorlopig): de conclusie kan worden getrokken dat netwerk- en circuitvorming een positief effect heeft op de zorg en de samenwerking tussen instellingen. Door de samenwerking komen patiënten sneller op de plek terecht die past bij hun zorg- en beveiligingsbehoefte. Het accent ligt nog voornamelijk op het vinden van ad hoc oplossingen voor probleemsituaties.
100
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 101
Referenties: 1.Tervoort M.G.A., Beveiliging of zorg voorop? En de terbeschikkingstelling dan? Proces 2003/3 p. 138 – 145; 2. Mooij A., De forensische psychiatrie in haar geschiedenis. Psychiatrie, recht en de menselijke maat. Over verantwoordelijkheid, hoofdstuk 4. Amsterdam/Meppel 1998 p. 74 – 88.
DE STRAFRECHTELIJKE MAATREGEL IS EEN BEHANDELINSTRUMENT, GEEN STRAFMAAT Oei TI Universiteit van Tilburg,
[email protected] Inleiding: De maatregel komt in het recht voor als alternatief van of adjuvans voor de strafdreiging in geval van ontoerekeningsvatbaarheid. Doelstelling: Het analyseren van literatuurgegevens over de periode 1990-2000. Methode: : Het inventariseren en daarna vergelijken van strafrechtelijke maatregelen die behandelingspretenties dan wel behandelingsaspecten hebben. Getoetst wordt de vraag of er voldoende afstemming plaatsvindt tussen de uitvoerende ketenpartners. Resultaat:Vermoed wordt dat er geringer effect is van bepaalde maatregelen, zoals tbs met voorwaarden, indien er minder afstemming is tussen rechtbank, openbaar ministerie, reclassering, behandelinstituut en forensisch psychiatrische dienst. Referentie Oei TI, Is de maatregel aan inflatie onderhevig? In: M.S.Groenhuijsen & J. Simmelink (red.), Liber Amicorum J. de Hullu, 2003, Legal Wolf Publishers, Nijmegen.
PO-38 DEPRESSIE BIJ OUDEREN, EEN ONTSPORING VAN LICHAAM EN GEEST? ONDERZOEK VERRICHT DOOR KLINISCHE WERKZAME PSYCHIATERS DE RELATIE TUSSEN DEPRESSIE EN VERHOOGDE MORTALITEIT EEN BIOPSYCHOSOCIAAL VRAAGSTUK Schoevers RA, Beekman ATF, Deeg DJH Depressie is geassocieerd met een verhoogde kans op overlijden. Op het gebied van het (ziekte) gedrag is depressie geassocieerd met ongezonde leefgewoonten, een slechtere therapietrouw en een hoger aantal ongelukken en suïcides. Met depressie geassocieerde pathogenetische mechanismen zoals neuro-immuun dysregulatie, HPA-as hyperactiviteit en sympathoadrenerge dysregulatie, kunnen verantwoordelijk zijn voor het ongunstige 101
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 102
beloop van lichamelijke ziekten en de verhoogde sterftekans.Vooralsnog is onbekend of de oversterfte specifiek gerelateerd is biologische of psychologische symptomen van depressie. Onderzoek hiernaar zou steun kunnen bieden bij het verkennen van de mechanismen die de relatie tussen depressie en mortaliteit kunnen verklaren. De AMSTEL studie is een bevolkingsonderzoek onder 4051 oudere Amsterdammers naar psychiatrische en somatische stoornissen en andere in dit verband relevante risicofactoren, met een follow-up van 10 jaar. De invloed van specifieke symptomen van depressie bleek afhankelijk te zijn van de ernst van de depressieve klachten. Op lagere ernstnivo’s zijn de ‘somatische symptomen’sterk geassocieerd met sterfte, bij ernstiger depressies zijn het vooral de depressieve gedachten. De bevindingen suggereren dat mogelijk sprake is van een continuüm waarbij zowel onderliggende pathogenetische mechanismen als door depressiviteit beinvloed gedrag de oversterfte kunnen verklaren.
TRANSMURAAL TOEGEPASTE IPT BIJ DEPRESSIEVE OUDEREN IN DE HUISARTSENPRAKTIJK Schaik DJF van, Marwijk HWJ van, Beekman ATF De meeste depressieve ouderen worden in de huisartsenpraktijk gezien.Vandaar dat het zinvol is de behandelmogelijkheid voor deze patiëntengroep in de eerste lijn te optimaliseren. In een gerandomiseerde gecontroleerde studie, uitgevoerd door het EMGO/VUmc in Amsterdam en omstreken wordt de effectiviteit van IPT door GGZ medewerkers in de huisartsenpraktijk vergeleken met gangbare huisartsenzorg. De voorlopige resultaten van dit onderzoek zullen worden gepresenteerd.
HET ONTSTAAN EN DE PROGNOSE VAN DEPRESSIE BIJ DE OUDSTE OUDEREN Stek ML, Beekman ATF,Westendorp RGJ LUMC vakgroep Interne, Gerontologie en Geriatrie Het aantal 85 plussers onder ouderen neemt snel toe in de Westerse wereld. Uit onderzoek bij jongere ouderen is bekend dat depressie veel voorkomt en ernstige effecten heeft voor de levenskwaliteit, het functioneren en de lichamelijke gezondheid. Het is echter onbekend hoe het staat met de incidentie en het beloop van depressie bij de oudste ouderen en de hiermee verbonden risicofactoren. In een prospectieve bevolkingstudie van alle 85 plussers in de gemeente Leiden werd gedurende 4 jaar depressie met de GDS-15 gemeten bij alle deelnemers met een voldoende cognitie (MMSE>18) naast uitgebreide maten voor lichamelijke aandoeningen, adl functies, medicijngebruik en ingrijpende levensgebeurtenissen. De resultaten van dit belooponderzoek worden besproken in het licht van de huidige kennis en verbonden met de klinische praktijk. 102
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 103
MEDICAMENTEUZE BEHANDELING VAN DEPRESSIE BIJ OUDEREN IN DE NEDERLANDSE BEVOLKING Sonnenberg CM, Beekman ATF, Deeg DJH Vakgroep psychiatrie VUMC Amsterdam Inleiding: Depressie wordt bij ouderen vaak niet herkend, zodat ook adequate behandeling achterwege blijft. Om zicht te krijgen op de omvang van dit probleem, is onderzoek gedaan naar het gebruik van antidepressieve medicatie bij depressieve ouderen in de bevolking. Methode: In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de cross-sectionele data van de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA), een bevolkingsonderzoek onder ruim 3000 ouderen uit de Nederlandse bevolking in de leeftijd van 55 – 85 jaar. Depressie werd gemeten met de Center for Epidemiologic Studies Depression Scale (CES-D) en de Diagnostic Interview Schedule (DIS). In de depressieve subgroep (n = 327) werd het gebruik van antidepressiva en anxiolytica onderzocht, en het verband daarvan met leeftijd, sekse, cognitieve beperkingen, lichamelijke gezondheid en angstsymptomen. Resultaten: Slechts 16% van de respondenten met een major depression gebruikte antidepressiva, waarvan meer dan de helft in niet-therapeutische doses. Er was een verband tussen laag antidepressiva-gebruik en cognitieve beperkingen. Benzodiazepine-gebruik was aanzienlijk in deze groep, met name bij vrouwen. Conclusie: Er is sprake van aanzienlijke (medicamenteuze) onderbehandeling bij depressieve ouderen, vooral wanneer er ook sprake is van cognitieve beperkingen.
PREVALENTIE VAN DEPRESSIE ONDER OUDERE TURKSE EN MAROKKAANSE MIGRANTEN Wurff FB van der, Beekman ATF, Dijkshoorn H De Nederlandse samenleving heeft een toenemend aantal oudere Turkse en Marokkaanse migranten. Om tot preventie en adequate behandeling van depressie onder deze bevolkingsgroep te komen is het van belang over de prevalentie en de ontstaanswijze van depressie onder oudere Turkse en Marokkaanse migranten kennis te krijgen. In de presentatie worden de belangrijkste resultaten samengevat van een bevolkingstudie uitgevoerd door de Gemeentelijke Geneeskundige en GeZondheidsdienst Amsterdam en de Academische Afdeling en Afdeling ouderen van GGZ-Buitenamstel. Hierbij werd gebruikt gemaakt van de Center for Epidemiologic Depression Scale (CES-D) om de prevalentie van depressie onder Turkse en Marokkaanse migranten (> 60 jr) vast te stellen, waarbij als afkapwaarde ≥ 16 punten werd gehanteerd.Tevens werd de relatie met enkele voor depressie bekende risicofactoren (inkomen, educatieniveau, ADL-beperkingen, somatische aandoeningen, burgerlijke staat) onderzocht, evenals de relatie tussen etniciteit en depressie. De belangrijkste bevinding was dat de prevalentie van depressie onder Turkse en 103
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 104
Marokkaanse oudere migranten erg hoog is, respectievelijk 61,5% en 33,6%, veel hoger dan onder van oorsprong Nederlandse ouderen. Bij de laatste groep was de prevalentie 14.5%. De bekende risicofactoren voor depressie hadden ook bij de Turkse en Marokkaanse ouderen een significante een relatie met depressie. Etniciteit had echter een onafhankelijke, sterk significante relatie met depressie onder oudere Turkse en Marokkaanse migranten. Het onderzoek was exploratief van aard. De precieze aard van de invloed van etniciteit zal in vervolgonderzoek uitgezocht moeten worden. Daarbij zal ook onderzocht moeten worden of de huidige therapeutische interventies voor deze groep ouderen voldoende effectief zijn.
CARDIOVASCULAIRE AANDOENINGEN 6 JAAR NA EEN DEPRESSIE Bremmer MA, Beekman ATF, Deeg DJH Uit verscheidene bevolkingsonderzoeken is gebleken dat depressieve stoornissen geassocieerd zijn met cardiovasculaire aandoeningen. Het beloop van bijvoorbeeld een myocard infarct of een CABG wordt negatief beïnvloed door een depressie en de cardiovasculaire mortaliteit in de bevolking is groter onder depressieve dan onder niet-depressieve ouderen, ongeacht hun cardiale voorgeschiedenis. Er zijn aanwijzingen dat sexe verschillen hierin een belangrijke rol spelen. In deze studie wordt er gekeken naar de incidentie van cardiovasculaire aandoeningen en naar de sexe verschillen die mogelijk hierin optreden. De data zijn verzameld in het kader van de Longitudinal Aging Study Amsterdam. Circa 2000 ouderen met een blanco cardiovasculaire voorgeschiedenis in de leeftijd van 55-85 jaar werden gedurende 6 jaar vervolgd op het ontstaan van cardiovasculaire aandoeningen. De resultaten van deze studie zullen worden gepresenteerd.
BIDDEN EN DEPRESSIE BIJ OUDEREN: SYMPTOOM OF COPING-STRATEGIE? Braam AW, Deeg DJH,Tilburg W van Uit recente epidemiologische overzichten blijkt dat diverse aspecten van religiositeit bij ouderen geassocieerd zijn met minder depressiviteit. In de huidige bijdrage wordt nader ingegaan op de frequentie van bidden en associaties met depressie in situaties van partnerverlies of lichamelijke ziekte. De studie is gebaseerd op bevolkingsonderzoek bij ca. 1700 ouderen die deelnamen in de tweede en derde observatiecyclus van de Longitudinal Aging Study Amsterdam. Frequentie van bidden en het belang dat gehecht wordt aan bidden worden onderzocht voor verschillende groepen wat betreft kerkelijke achtergrond. De resultaten wijzen uit dat in de oudere bevolking veel wordt gebeden: 50% bidt dagelijks. Bij ouderen met een lichte tot ernstige depressie (score op CES-D van 16 of hoger) bedraagt dit percentage 60%. In de groep van ouderen die hun partner hebben verloren blijkt bidden samen te 104
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 105
gaan met meer depressieve klachten onder onkerkelijken en minder depressieve klachten onder Rooms Katholieken, terwijl voor protestanten pas minder depressieve klachten zijn aan te wijzen bij follow-up na 3 jaar. Dergelijke samenhangen zijn niet aan te wijzen voor ouderen die kampen met lichamelijke problemen. Adaptieve en maladaptieve aspecten van religiositeit bij ouderen blijken derhalve af te hangen van de kerkelijke traditie, en ook van het type stress.
105
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 106
CURSUSSEN (C) C-39 Leerdoel: in deze cursus die is opgezet als korte intensieve training maakt de deelnemer kennis met vaardigheden om zich ook buiten de spreek-kamer effectiever te presenteren. Daarbij gaat het om vragen als: Hoe communiceer ik met een collega medisch specialist? Hoe bereid ik me voor op een spreekbeurt binnen en buiten GGZ-kringen? Hoe krijg ik contact met het publiek en hoe gebruik ik audiovisuele hulpmiddelen? Het geleerde is toepasbaar bij het geven van onderwijs, bij het houden van een voordracht en in overlegsituaties met andere medisch specialisten. PRESENTATIEVAARDIGHEDEN: ONMISBAAR VOOR DE PSYCHIATER ALS MEDISCH SPECIALIST Perquin LNM GGZ Buitenamstel-Valeriuskliniek,Valeriusplein 9, 1075 BG Amsterdam,
[email protected] In een tijd waarin de psychiatrie zich als medisch specialisme sterker op de voorgrond plaatst, komt de psychiater meer in de schijnwerpers te staan: als referent van resultaten van wetenschappelijk onderzoek, als consulent voor collegae specialisten en als voorlichter van een deskundiger wordend publiek. Fusies en veranderingen doen een beroep op de psychiater als zorgvernieuwer, inspirator en opleider van andere medewerkers. Ook de politiek gaat het debat met de psychiatrie opener aan dan ooit. Een effectieve, persoonlijke en deskundige manier van zichzelf presenteren is een onmisbare kwaliteit van een psychiater. Aan de hand van korte oefeningen krijgt de cursist gelegenheid in korte tijd een aantal aspecten van zijn presentatievaardigheden naar eigen wens te verbeteren.
C-40 Leerdoel: is het maken van een sterkte-zwakte analyse van de kennis en kunde van de arts-assistent, het opstellen van een expliciet leertraject voor de arts assistent en het kunnen hanteren van verschillende stijlen van leidinggeven. STIJLEN VAN LEIDINGGEVEN BIJ WERKBEGELEIDING EN SUPERVISIE VAN ARTS-ASSISTENTEN IN OPLEIDING
Nijs MG Hoofd Patiëntenzorg, Afdeling Psychiatrie UMC St Radboud Nijmegen, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen,
[email protected] 106
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 107
De cursus is bedoeld voor psychiaters die belast zijn met de werkbegeleiding en supervisie van arts-assistenten in opleiding. De nadruk van deze cursus ligt op het verwerven van vaardigheden. Geoefend wordt in het opzetten van een op de persoon van de arts-assistenten toegesneden leertraject.Vervolgens wordt, afhankelijk van het niveau van bekwaamheid van de arts-assistent een stijl van leidinggeven gekozen en geoefend die het meest garant staat voor succes, het behalen van de leerdoelen van de arts-assistent. Voorzichtig wordt hier gepoogd eindtermen te formuleren die richtinggevend zijn voor de opleiding. De "Profielschets Psychiater" van de N.V.v.P. werd als uitgangspunt genomen. Aan de hand van eindtermen wordt in kaart gebracht wat de sterke en zwakke eigenschappen zijn van de arts-assistent. Er wordt een in werkdoelen geoperationaliseerd opleidingstraject uitgezet toegesneden op de persoon van de arts-assistent met als uiteindelijke doel dat de arts-assistent voldoet aan de eindtermen. Het opleidingstraject bevat de volgende elementen zoals aangegeven in "Het Rapport van de Subcommissie Supervisie van het Consilium Psychiatricum (maart 1994): gezamenlijke werkzaamheden in de patiëntenzorg, werkbegeleiding en supervisie. Referenties: 1. de "Profielschets Psychiater" van de NVvP, augustus 1996; 2. Het Rapport van de Subcommissie Supervisie van het Consilium Psychiatricum, maart 1994.
C-41 Leerdoel: nadere kennismaking met de VERS training als onderdeel van de behandeling van borderline persoonlijkheidsproblematiek. VERS;VAARDIGHEIDSTRAINING EMOTIEREGULATIESTOORNIS Heesterman WF,Wel EB van GGZ Groningen-Zuid, Postbus 86, 9700 AB Groningen Volgens Linehan is de essentie van de borderline persoonlijkheidsproblematiek een stoornis in de regulatie van emoties. Deze stoornis maakt het voor de patiënt moeilijk om zich te handhaven in allerlei dagelijkse, emotie oproepende situaties. O.a. afgeleid van de therapeutische benadering van Linehan heeft Nancy Blum, University of lowa, een vaardigheidstraining ontwikkeld die een aanvulling kan vormen op de behandeling van borderline patiënten. In deze training wordt uitgebreid aandacht besteed aan het monitoren van de eigen emotie, het aanleren van vaardigheden om de beleefde emotie in balans te houden, het delen van deze vaardigheden met het netwerk, de zg. steungroep van de patiënt. In deze cursus krijgt u een overzicht gepresenteerd van de achtergrond van deze vaardigheidstraining, een globaal inzicht in 107
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 108
de wijze van werken, en inzicht van de plaats van deze training in de behandeling. Daarnaast zal worden ingegaan op enkele essentiële 'Ingrediënten van de training, welke nader met u zal worden uitgewerkt en geoefend.
C-42 Leerdoel: het verwerven van inzicht in wat supervisie is en wat irrationele processen in organisaties zijn.Vervolgens leert de deelnemer dit te hanteren in de supervisie aan AGIO’S. COACHEN EN SUPERVISEREN VAN AGIO’S PSYCHIATRIE OVER GEDRAG IN (IRRATIONELE) ORGANISATIES Kool JA, Ravelli DP GGZ ’s Hertogenbosch, Postbus 70058, 5201 DZ ‘s Hertogenbosch In deze cursus worden de diverse doelen van (opleidings) supervisie besproken. De potentiële conflicten die door interactie tussen deze doelen worden veroorzaakt komen aan bod. De verantwoordelijkheden en vaardigheden van de supervisor, de randvoorwaarden en de context van het supervisieproces worden uitgelegd. Met name komt de plaats van de psychiater (in opleiding) als medicus uitdrukkelijk aan de orde. Voorts wordt aandacht besteed aan de interacties tussen de agio en de organisatie. De organisatorische krachten alsmede rationele en irrationele processen waarmee de agio wordt geconfronteerd kunnen de eigen positiebepaling bemoeilijken. Risico’s daarbij zijn het ‘monddood’ raken of het voortdurend ‘mopperen’. Dit kan een valkuil in de supervisie vormen. Het onderwerp is actueel door de vele nieuw gevormde werkverbanden in de GGZ waarbij de plaats van de psychiater als medicus vaak niet voldoende is geëxpliciteerd. Het is van belang dat psychiaters worden opgeleid die voldoende inzicht hebben op (irrationele) organisatieprocessen en –doelen. Aan de hand van een kwaliteitsmodel (INK-model) wordt een blauwdruk voor een ‘organisatiediagnose’ gepresenteerd ten einde dit inzicht te vergroten. Voorgestructureerde praktijkvoorbeelden en eigen casuïstiek van de deelnemers worden besproken en geoefend. Deze cursus is bedoeld voor supervisoren van agio’s. Referenties: 1. Jong de, A.J. (1995). De gelaagde organisatie. Assen: van Gorkum; 2. Hlloway, E. (1995). Clinical supervision. London, New Delhi: Sage Publications.
108
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 109
C-43 Leerdoel: deze cursus nodigt uit om impliciete, intuïtieve afwegingen ten aanzien van belangrijke klinische beslissingen meer bewust te worden. De taxatie van gevaar, de overwegingen die leiden tot 24-uurs psychiatrische opname, dagbehandeling of ontslag worden vergeleken met de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. U doet ervaring op met het gebruik van multivariate predictiemodellen als ondersteunend hulpmiddel in de dagelijkse praktijk. PREDICTIE-MODELLEN ONDERSTEUNEN DE PSYCHIATER ALS MEDISCH SPECIALIST Perquin LNM GGZ Buitenamstel-Valeriuskliniek,Valeriusplein 9, 1075 BG Amsterdam,
[email protected] Elk medisch specialisme dat zichzelf serieus neemt kan niet zonder de wetenschappelijke onderbouwing van de dagelijks te nemen klinische beslissingen. Kunnen we voorspellen in de psychiatrische praktijk? Wat zegt de literatuur? Wat telt zwaarder: klinische intuïtie of wetenschappelijk gefundeerde predictiemodellen? Aan de hand van korte introducties en oefeningen met casuïstiek wordt uw klinische intuïtie naast die van wetenschappelijk getoetste predictiemodellen gezet…om te ontdekken dat u beide nodig heeft.
C-44 Leerdoel: het doel van onderzoek, het formuleren van de juiste onderzoeksvraag, literatuurresearch, het opstellen van een protocol, het gebruik van onderzoeksinstrumenten (zoals Ratingscales), het voorkomen van mislukkingen, basisbegrippen uit de medische statistiek. ONDERZOEKSMETHODOLOGIE Hoof JJM van,Timmerman L GGZ Oost Brabant, Regio Oss, Postbus 632, 5340 AP Oss In toenemende mate verrichten psychiaters wetenschappelijk onderzoek, dan wel participeren zij in een onderzoek in een groter verband, bijvoorbeeld een 'multicentre'-onderzoek. Ook is voor het begrijpen van de wetenschappelijke literatuur een basiskennis betreffende onderzoeksmethodologie vereist. Zowel tijdens de opleiding tot psychiater als daarna wordt aan deze basiskennis vaak geen of weinig aandacht besteed. Mede hierdoor dreigt er een kloof te ontstaan tussen enerzijds psychiaters die veelvuldig en anderzijds psychiaters die nooit wetenschappelijk werk doen. Ten einde deze kloof enigszins te overbruggen en de drempel te verlagen om 109
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 110
onderzoeksactiviteiten in de psychiatrie te ontplooien wordt deze cursus georganiseerd. De cursus behelst een (nieuwe) kennismaking met wetenschappelijk onderzoek in de psychiatrie en pretendeert géén opleiding tot onderzoeker te zijn.
C-45 Leerdoel: de deelnemer heeft na de cursus een beter beeld over de relevante inhoud van het adviesrapport en weet waar accenten in de rapportage en tijdens de zitting gelegd kunnen worden. Eveneens ziet hij het belang van gestandaardiseerde risicotaxatie. RISICOTAXATIE,TBS-VERLENGING EN DE RECHTBANK D.W. Oppedijk 1,Th.A.M. Deenen2 psychiater, 2 klinisch psycholoog, Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht, Postbus 20, 7707 AT Balkbrug
1
Als getuige-deskundige in TBS zaken voor de rechtbank dient men uitleg te geven over de relatie tussen psychiatrische stoornis en delictgedrag. Met name ook in hoeverre de delictgevaarlijkheid dermate groot of verantwoord klein is dat de TBS verlengd dan wel opgeheven kan worden. Meer en meer wordt een inschatting van de risicotaxaxtie gevraagd. Hiervoor dient een rapport geschreven te worden. In de cursus wordt een model aangereikt voor de opbouw van het rapport aan de rechtbank. Naast het klinisch oordeel is meer en meer behoefte aan risicotaxatie via gestandaardiseerde procedures zoals bijvoorbeeld de HCR-20. De HCR-20 kent behalve 10 historische en 5 klinische items ook 5 items voor toekomstig risicohantering. Eveneens zal aandacht besteed worden aan de VRAG, HKT-30 wen PCL-R in relatie tot de HCR-20.
C-46 Leerdoel: de cursus beoogt basiskennis te verschaffen betreffende de evolutionaire theorie relevant voor de psychiatrie, problemen en valkuilen bij diagnostiek te verhelderen en een nieuw perspectief te openen op behandelingsmogelijkheden, wanneer de gebruikelijke behandelprotocollen, richtlijnen en routes. EVOLUTIONAIRE PSYCHIATRIE Hoof JJM van, Hodiamont PGG GGZ Oost Brabant, Regio Oss, Postbus 632, 5340 AP Oss,
[email protected] 110
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 111
Alhoewel het duidelijk is dat genetische en omgevingsfactoren psychiatrische ziektebeelden veroorzaken blijft het een raadsel hoe dit proces verloopt: kortom, de pathogenese van psychiatrische ziektebeelden is onduidelijk. Een dieper inzicht in de pathogenese is echter nodig om de problemen, waarmee clinici en onderzoekers geconfronteerd worden te begrijpen en ook om de doelen te definiëren waarop onderzoek en behandeling gericht dienen te worden. Op dit moment biedt de evolutionaire theorie in dit kader het beste pathogenetisch model: er is een groeiende stroom aan publicaties die deze visie steunt. Uitgangspunt van de evolutionaire theorie is dat psychiatrische ziektebeeelden uit de handgelopen adaptatiemechanismen zijn in onze strijd om het bestaan. verlaten, en de nieuwe evolutionaire wegen bewandeld worden. Referenties: 1. Stevens A and Price J. Evolutionary Psychiatry, a new beginning. London, Routledge, 1997; 2.Van Hoof JJM.The Abnormal Development of Drive and Guidance Mechanisms in the Brain:The Pathogenesis of Schizophrenia. Acta Neuropsychiatrica 2002,14, 134-146.
C-47 Leerdoel: schrijven van een helder en bondig referaat voor het Tijdschrift voor Psychiatrie.Tevens een voorbereidende oefening voor het schrijven van een wetenschappelijk artikel. SCHRIJVEN VOOR HET TIJDSCHRIFT VOOR PSYCHIATRIE: EEN GOED BEGIN Mast RC van der, Harten PN van Leids Universitair Medisch Centrum, Postbus 9600, 2300 RC Leiden,
[email protected] Starten met schrijven van wetenschappelijke artikelen is een uitdagende opgave. Het vergt onder meer informatie over wat een tijdschrift verwacht van de auteurs. In deze cursus krijgt u aanwijzingen van de huidige en vorige hoofdredacteur van het Tijdschrift voor Psychiatrie voor het schrijven van een wetenschappelijk artikel. In een algemene inleiding komen aan bod het redactionele proces, de doelstellingen van verschillende rubrieken, richtlijnen voor auteurs, etiquette, en veelvoorkomende valkuilen.Vervolgens bespreken we de inhoud van het referaat, onderwerpkeuze, structuur van het manuscript, kwaliteitscontrole, en taal en stijl. Een belangrijk onderdeel van deze cursus is het oefenen in schrijven. De cursisten hebben van tevoren een referaat geschreven die tijdens de cursus in kleine groepjes worden besproken. In de nabespreking passeren verschillende aspecten van het schrijven van een wetenschappelijk artikel de revue. 111
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 112
C-48 Leerdoel: de deelnemer is in staat 1) het belang en doel van de religieuze anamnese te onderkennen, 2) het belang en het doel van religieuze en spirituele behoeften te herkennen, en heeft 3) een indruk van de toepassing en mogelijkheden van de religieuze anamnese, diagnostiek en interventies. PSYCHIATRIE EN RELIGIE: ANAMNESE, DIAGNOSTIEK EN INTERVENTIES Glas G1, PJ Verhagen2 1Zwolse Poort, Locatie Franciscushof, Postbus 5000, 8100 GA Raalte 2Meerkanten, geestelijke gezondheidszorg flevo-veluwe, Postbus 1000, 3850 BA Ermelo Eerst wordt een overzicht gegeven van de vragen en aandachtspunten met het oog op een religieuze anamnese bij psychiatrische patiënten. Deze vragen en aandachtspunten betreffen de spirituele hulpbronnen waarover de patiënt beschikt om existentiële verwarring en de ervaring van uitgesloten te zijn te boven te komen. Vervolgens komt aan de orde op welke wijze het religieuze aspect niet alleen deel is van het probleem, maar ook de psychopathologische verschijnselen zelf beïnvloedt en daarmee een meervoudige rol speelt in diagnostische overwegingen. Psychiatrische patiënten zijn gebaat bij een meer actieve interesse van de kant van hun behandelaars voor hun religieuze of spirituele behoeften en (hulp)bronnen. In het tweede deel zal besproken en geïllustreerd worden hoe anamnestische informatie verwerkt kan worden in diagnostische overwegingen en in het behandelplan ten einde interventies te bedenken die het therapieproces kunnen faciliteren. Aandacht zal besteed worden aan de kennis en vaardigheden van de psychiater, maar ook aan diens attitude. Er worden interactieve werkvormen gehanteerd. In hoofdzaak wordt uitgegaan van de drie monotheïstische religieuze tradities. Referenties: 1. Glas, G.: De religieuze anamnese. In: Zock,T.H. & Glas, G. (red.): Religie in de psychiatrie. KSGV 2001, 66-86; 2.Verhagen, P.J.: Psychiatrie en religie: opleiding, bij- en nascholing. In: Ree, F. van (red.): GGZ en Levensbeschouwing. Psychiatrische hulp aan Nederlanders en Medelanders. Swets & Zeitlinger, 2003, 157-171.
C-49 Leerdoel: na het volgen van de cursus zal de cursist het hoe en waarom kunnen begrijpen van alternatieve behandelstrategieën bij het niet voldoen van een standaard medicamenteuze therapie. 112
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 113
DE FARMACOLOGISCHE BASIS VOOR DE TOEPASSING VAN SLAAP-WAAK-REGULATOREN Loonen AJM, Bakker JB, Hovens JE DeltaBouman Psychiatrisch Ziekenhuis, Postbus 800, 3170 DZ Poortugaal Kennis van de farmacologische eigenschappen van slaap-waak-regulatoren maakt het mogelijk om de farmacotherapie op rationele wijze af te stemmen op de behoeften van de individuele patiënt. Dit is met name belangrijk, wanneer de respons van een patiënt afwijkt van de gebruikelijke reacties.Tijdens deze cursus worden de belangrijkste farmacodynamische en farmacokinetische eigenschappen besproken van middelen, die kunnen worden toegepast bij de belangrijkste slaapstoornissen en bioritmestoornissen. Geïllustreerd zal worden hoe van deze eigenschappen gebruik kan worden gemaakt. De cursus is opgebouwd uit vier blokken, die ieder bestaan uit een theoretische inleiding gevolgd door de bespreking van een casus. De cursusleiders vervullen de rol van moderator, die de discussie leidt en de aansluiting met de praktijk bewaakt. Achtereenvolgens komen aan bod: de farmacologische basis voor gewenste effecten, de farmacologische basis voor ongewenste effecten, de farmacologische basis voor geneesmiddeleninteracties, de farmacologische basis voor adjuvante farmacotherapie bij refractaire beelden.
C-50 Leerdoel: tijdens de cursus leert men werken met een elektronisch adviessysteem voor de crisisdienst. Aan de hand van casuïstiek wordt gedemonstreerd hoe dit adviessysteem werkt. Ook leert men wat er nodig is om een dergelijk adviessysteem te implementeren. RIJNMOND ADVIESSYSTEEM ACUTE PSYCHIATRIE: EEN ADVIESSYSTEEM VOOR DE 7*24 UURS CRISISDIENST Mulder CL, Heijden H van der,Vlastuin M GGZ Groep Europoort, Postbus 245, 2990 AE Barendrecht,
[email protected] In de acute psychiatrische praktijk staan triage en het nemen van een beslissing over opname en IBS vaak sterk op de voorgrond. Dit zijn belangrijke beslissingen voor de cliënt en zijn omgeving. Om zorgverleners te ondersteunen is een adviessysteem ontwikkeld gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Dit adviessysteem functioneert tevens als patiëntendossier en declaratiesysteem voor de verrichtingen. De wetenschappelijk vergaarde kennis is ingevoerd in een knowledge base. De vraag om een opnameadvies voor een bepaalde cliënt geschiedt door het invullen van elektronische formulieren die gaan over o.a. de ernst van de psychopathologie, het gevaar voor zelf of anderen en motivatie voor behandeling.Wanneer alle informatie is ingevoerd kan de 113
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 114
hulpverener adviezen opvragen over eventuele opname of een IBS.Tijdens de cursus zal een theoretische inleiding worden gegeven over het tot stand komen van dit adviessysteem en zal men aan de hand van casuïstiek met het systeem leren werken. Geïnteresseerden kunnen het systeem in hun eigen crisisdienst in gebruik gaan nemen. Referenties: 1. Mulder CL,Wierdsma A, Sytema SJ. Statusmeting en instrument-gestuurde planning in de GGz. Een zoektocht naar de heilige graal. Maandblad Geestelijke volksgezondheid 2000, 9:790-799; 2. Mulder CL, Heijden H van der, Frijters LMH et al. Rijnmond Adviessysteem Acute Psychiatrie.Toepassing van een elektronisch kennis- en adviessysteem in de dagelijkse praktijk. Nederlands Tijdschrift voor Medische Administratie 2003; 112: 42- 47.
C-51 Leerdoel: verkrijgen van deskundigheid in het opzetten en uitvoeren van een auditprocedure farmacotherapie; verkrijgen van kennis omtrent mogelijke knelpunten en de oplossingen hiervan. OPZETTEN EN UITVOEREN VAN EEN AUDITINGPROCEDURE FARMACOTHERAPIE Horjus MC, Smidt PC de Parnassia PMC, locatie Westeinde 150, 2512 HH Den Haag,
[email protected] Auditing is een essentieel, stimulerend (en verplicht) onderdeel van het kwaliteitsbewakingsysteem binnen een instelling. Sinds 2001 is binnen Parnassia een auditprocedure farmacotherapie ontwikkeld en per september 2003 zijn 36 afdelingen bezocht. Auditing heeft als doel vergroten van de professionaliteit van prescriptie en vertrekking van psychofarmaca. De werkwijze bestaat uit het collegiaal doornemen van de procedure en praktijk van de (deel)processen van medicatie voorschrijven tot meting van medicatie-effect op een niet veroordelende wijze en zodanig dat de uitkomst en de eventuele verbeterpunten door de afdeling worden gedragen. In deze cursus wordt stilgestaan bij de opzet en uitvoering van een auditprocedure. Middels voordrachten en oefening wordt aandacht besteed aan inhoudelijke, procedurele en communicatieve knelpunten. Eveneens worden praktische oplossingen besproken, zoals het ontwikkelen van een vragenlijst, formalisering en het vaststellen van taken en verantwoordelijkheden bij de borging van resultaten en aanbevelingen. Referentie: Prof. Dr. J.A.Walburg, voorzitter Raad van Bestuur Trimbos Instituut. 114
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 115
C-52 Leerdoel: bewust worden van de invloed van sekse van de cliënt en van de hulpverlener op het hulpverleningsproces en inzicht verwerven in genderverschillen t.a.v. klachtpresentatie, hulpzoekgedrag, diagnostiek, coping, communicatie en implicaties voor behandeling. GENDERSPECIFIEKE HULPVERLENING:VAN IDEE NAAR PRAKTIJK Elst T van,Vlugt I van der TransAct, Postbus 1413, 3500 BK Utrecht, www.transact.nl,
[email protected] In de dagelijkse behandelpraktijk komen we mannelijke en vrouwelijke patiënten tegen. Zij kunnen verschillen in een aantal genderspecifieke aspecten zoals de wijze waarop mannen en vrouwen hun problemen presenteren en beleven, verwachtingen over behandeling en copingstrategien. Ook de wijze waarop mannelijke of vrouwelijke behandelaren problemen interpreteren en diagnosticeren kunnen verschillen. Inmiddels is wel duidelijk geworden dat het belangrijk is om rekening te houden met genderaspecten. Daarbij moeten we niet alleen met de sekse van patiënt rekening houden, maar ook met de eigen sekse. Vragen die gesteld worden zijn dan ook: wat weten we over relatie tussen gender en gezondheid, hoe speelt gender door in de hulpverleningsrelatie en welke valkuilen komen we tegen.Tijdens de cursus zal er zowel ingegaan worden op de verzamelde kennis en inzichten als op de eigen genderspecifieke benadering van mannen en vrouwen.
C-53 Leerdoel: het verwerven epidemiologische en boekhandelinhoudelijke kennis aangaande verslaving in alle facetten. EPIDEMIOLOGIE EN BEHANDELING VAN VERSLAVING Groen H GGZ ZW Drenthe, Postbus 30000, 9410 RA Beilen,
[email protected] Bij hulpverleners in de GGZ blijkt regelmatig een lacune te bestaan waar het om herkennen en behandelen van verslavingsproblematiek gaat. Gezien de grootte van de populatie, de hoge percentages co-morbiditeit (as-I en as-II) en de enorme relationele en economische gevolgen is (na)scholing zinvol. Er wordt een overzicht gegeven van de epidemiologie en verschillende vormen van behandeling. Er zullen medisch-psychiatrische, psychologische en attitude aspecten aan 115
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 116
de orde komen. De in de praktijk hardnekkig gebleken valse overtuigingent.a.v. de behandeling van verslavingsproblematiek zullen aandacht krijgen. Doel van de cursus is de deelnemers de meest actuele, en voor de praktijk meest relevante informatie te geven. Er zal, na de cijfers, dan ook aandacht besteed worden aan screening, motivering van patiënten, hantering van beslisbomen, medicamenteuze ondersteuning van behandeling e.d. Er wordt ook aandacht geschonken aan het recente advies van De Gezondheidsraad inzake de behandeling van harddrug verslaafden.
C-54 Leerdoel: na deze cursus bent u 1. in staat de belangrijkste foutenbronnen te beschrijven die het gebruik van westerse instrumenten bij mensen uit niet westerse culturen bemoeilijken en 2. beschikt u over een methode om westerse instrumenten betrouwbaar te maken voor toepassing bij patiënten uit niet westerse culturen. HET GEBRUIK VAN VRAGENLIJSTEN EN MEETINSTRUMENTEN IN DE MULTICULTURELE GGZ Kortmann FAM, Kan C UMC St Radboud, Afdeling Psychiatrie, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen,
[email protected] Zonder vragenlijsten en meetinstrumenten is ‘evidence based’ psychiatrie ondenkbaar. In een multiculturele samenleving roept het gebruik van westerse instrumenten vragen oproepen inzake betrouwbaarheid en validiteit bij mensen uit andere culturen. In deze cursus staat dit thema centraal. Allereerst bespreken we een studie inzake de validering van een westerse vragenlijst in een niet westerse cultuur. Deze studie levert voorbeelden op om het model van Meloen en Veenman voor het opsporen van foutenbronnen door responsvertekening bij mensen uit andere culturen te demonstreren.Vervolgens wordt geoefend met een methode voor het geschikt maken van instrumenten voor gebruik in een andere cultuur dan die waarbinnen deze instrumenten ontworpen zijn. Centraal daarin staat cross-culturele gelijkwaardigheid inzake inhoud (content), taal, techniek van het afnemen, criterium en concept. Deze begrippen zullen worden toegelicht aan de hand van voorbeelden uit de Nederlandse en de transculturele psychiatrische praktijk
116
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 117
C-55 Leerdoel: inzicht krijgen in mogelijkheden en valkuilen van een psychosomatisch, geïntegreerd behandelbeleid, zowel inhoudelijk als organisatorisch en kennis maken met de vertaling van milieu- en systeemtherapeutische inzichten in beleidsmatige consequenties. DE PSYCHOSOMATISCH SPECIALIST,VERTALER TUSSEN SOMATIEK EN PSYCHIATRIE Bühring MEF, Lether AF Centrum Psychosomatiek, Eikenboom, Altrecht, Lange Nieuwstraat 119, 3512 PG Utrecht,
[email protected] Complexe, stressgerelateerde psychosomatische ziektebeelden vragen niet alleen samenwerking tussen psychiatrisch en somatisch georiënteerde behandelaren, maar om geïntegreerd behandelbeleid, zowel op organisatorisch als inhoudelijk vlak. Hiervoor zijn nog weinig interdisciplinaire concepten ontwikkeld. Ook onderzoek is schaars. Hoe komt het, dat psychosomatische geneeskunde als (sub)specialisme zo weinig ontwikkeld is? Komt dat omdat werken op het grensvlak van somatiek en psychiatrie een andere manier van werken nodig maakt met de cliënt en zijn systeem, waarbij voortdurend geschakeld en vertaald moet worden van lichaam naar psyche en andersom? Komt dat omdat samenwerken op dit grensvlak de ontwikkeling van een gemeenschappelijke taal nodig maakt van somatisch en psychisch georiënteerde professionals. In deze cursus gaan wij in op theoretische concepten en praktische toepassing van interdisciplinaire behandelmodellen voor cliënten met pijnstoornis, chronisch vermoeidheidssyndroom en conversie.Wij laten de consequenties zien, die deze visie heeft voor verschillende behandelsettings ( huisartsenpraktijk, revalidatiecentrum, psychiatrische afdeling, verpleeghuis). Na drie korte voordrachten zullen de deelnemers via praktijkvoorbeelden kunnen oefenen in het vertalen van inhoudelijk en organisatorisch beleid naar hun eigen werkomgeving. Referenties: 1. Henningsen, P, Hartkamp, P, Loew,T et al.: Somatoforme Störungen, Leitlinien und Quellentexte; Schattauer , 2002 2. Bühring, M, en F Lether:Van lichaamsbeleving tot expressieve taal: psychosomatische revalidatie. In: Handboek voor milieutherapie,deel 2 3. red. Janzing, C, Berg, van den A en Kruisdijk, F;Van Gorcum, 2003.
117
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 118
C-56 Leerdoel: het voornaamste deel van de cursus is gewijd aan de praktische toepassing van IPT. Door middel van cauistiek en video wordt een beeld gegeven van IPT. De bedoeling is dat deelnemers aan de cursus een overzicht krijgen van deze psychotherapie vorm en enthousiast gemaakt worden om IPT te gaan leren en toe te passen. INLEIDING IN DE INTERPERSOONLIJKE PSYCHOTHERAPIE Blom MBJ, Jonker K Parnassia psycho-medisch centrum,Den Haag IPT is een effectieve behandeling voor depressieve ambulante patiënten. In verschillende onderzoeken is gebleken dat de effectiviteit van IPT vergelijkbaar is met medicatie. Het is opgenomen in de Amerikaanse en Nederlandse richtlijnen voor de behandeling van depressie. In Nederland zijn alle veel psychiaters en psychotherapeuten in deze methode getraind. IPT blijkt voor de psychiater een aantrekkelijke, relatief makkelijk toepasbare vorm van psychotherapie. In deze cursus wordt een overzicht gegeven van de voornaamste toepassingen van IPT. Resultaten van onderzoek worden, voor zover relevant besproken. Referenties: 1. APA (2000). Practice Guideline for the Treatment of PatiëntsWith Major Depression. Washington DC, APA. 2. Blom, M. B. J., E. Hoencamp, et al. (1996). "Interpersoonlijke psychotherapie voor depressie. Een pilot onderzoek." Tijdschrift voor Psychiatrie 38(5): 398-402. 3. Elkin, I., M.T. Shea, et al. (1989). "National Institute of Mental Health Treatment of Depression Collaborative Research Program. General effectiveness of treatments." Arch Gen Psychiatry 46(11): 971-82; discussion 983.
C-57 Leerdoel: de cursist is in staat tot het gebruiken van: het herstelconcept als inspirerende en verbindende visie op het verband tussen ‘cure’ en ‘care’; de negen service categorieën uit het service outcome schema als beschrijving van een herstelondersteunend zorgsysteem ende hoofdlijnen van de individuele rehabilitatie benadering bij verwijzing voor rehabilitatie. DE ROL VAN DE PSYCHIATER IN EEN 'HERSTEL GEORIËNTEERDE' GGZ 118
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 119
Dröes J, Boevink W, Roest R Stichting Rehabilitatie ’92,Westersingel 94, 3015 LC Rotterdam,
[email protected] Het begrip 'herstel' overstijgt de begrippen ‘cure’ en ‘care’. Het herstelproces van cliënten/patiënten brengt cure en care-interventies met elkaar in verband. In de cursus wordt eerst de ondersteuning van ‘herstel’ als de centrale taak van de GGZ neergezet.Vervolgens wordt uitgewerkt hoe de geestelijke gezondheidszorg en de psychiater herstelprocessen kunnen ondersteunen. Een belangrijk hulpmiddel hierbij is het zg.‘service outcome schema’, zoals ontwikkeld door het Center for Psychiatric Rehabilitation in Boston. Dit schema omschrijft de gewenste cliëntuitkomsten van verschillende vormen van behandeling en dienstverlening (zoals behandeling, crisisinterventie, casemanagement en rehabilitatie). In de cursus wordt geoefend met het gebruik van dit schema in het kader van herstelondersteuning. Tenslotte wordt specifiek aandacht besteed aan rehabilitatie. Rehabilitatie maakt ruimte voor herstel. De technologie van de individuele rehabilitatie benadering wordt in vogelvlucht behandeld.Wat dient de psychiater hiervan te weten? Wanneer moet de psychiater verwijzen naar een gespecialiseerde rehabilitatiewerker? Het belang van de rol van de psychiater bij het ontwerpen, invoeren en gebruiken van herstelondersteunende hulpverlening wordt benadrukt. Referenties: 1. Boevink W en J Dröes (2003) Rehabilitatie en herstel - het begin van een dialoog? Passage, 12, 1, 4-11; 2. Heugten T van en R Roest (2003) GGZ van een andere orde I. In: M Nuy en J Dröes (Eds): De Individuele Rehabilitatie Benadering. 2e druk. SWP, Amsterdam.
C-58 ADVISERING PRO JUSTITIA Kom AAR de, Mulbregt JML van, Oudejans JM Pieter Baan Centrum, Gansstraat 170, 3582 EP Utrecht,
[email protected] Het advies geldt als sluitstuk en slotsom van het psychiatrisch rapport dat in strafzaken wordt uitgebracht. In dat advies komen de in het rapport onderbouwde inzichten van de rapporteur(s) compact naar voren in de vorm van een strafrechtelijk toepasbaar antwoord op de gerechtelijke vraagstelling. Daarmee begeeft de psychiater zich als medisch specialist in de cultuur van strafrecht en rechtspleging, waarin eerder sprake is van van een aanklacht dan van een klacht en waar verwijtbaarheid en stoornis elkaars tegenspelers zijn. Begrippen als toerekeningsvatbaarheid, delictgevaarlijkheid en gevaarsreductie vergen een forensisch verdiepte uitwerking van medische inzichten. Het doel van deze cursus voor hooguit 20 deelnemers is het zich eigen maken van de basale inzichten en vaardigheden die onmisbaar zijn bij het opzetten en structureren 119
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 120
van een forensisch psychiatrisch advies in een strafrechtelijk kader. Tijdens deze cursus krijgt u voorts ruimschoots de gelegenheid om u aan de hand van een richtlijn interactief te oefenen in de techniek van het schrijven van zo’n advies en ook in het toelichten van uw tekst onder de druk van juridische ondervraging zoals in de rechtzaal gebruikelijk is.
C-59 Leerdoel: kennismaking met TFP en versterken van psychotherapeutische vaardigheden bij behandeling van patiënten met ernstige persoonlijkheidspathologie. TRANSFERENCE FOCUSED PSYCHOANALYTISCHE PSYCHOTHERAPIE VOOR PATIËNTEN MET EEN BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS Kooiman CG, Swaab LF,Wijts PMH Afdeling PsychiatrieB1-P, LUMC, Postbus 9600, 2300 RC Leiden,
[email protected] De Transference Focused Psychotherapie (TFP) is een psychoanalytische psychotherapie die door Kernberg met zijn medewerkers is ontwikkeld voor de behandeling van patiënten met borderline pathologie (Clarkin et al., 1999). In een handleiding (Yeomans, 2002) worden richtlijnen voor procedures en techniek van deze therapie op concrete wijze beschreven. De TFP is een inzichtgevende psychotherapie met een frequentie van tweemaal per week gedurende een vooraf niet-gelimiteerde behandelduur. De therapeuten hebben wekelijks groepsintervisie waarin met behulp van audio- of videobanden het therapeutisch proces wordt bewaakt, onder andere door tegenoverdrachtsmanifestaties bewust te maken. In deze cursus worden behandeld: de theoretische achtergronden; de onderzoek- en contractfase waarin met de patiënt concrete afspraken worden gemaakt om de therapiemogelijk te maken; en de therapiefase in engere zin waarin centraal staat de exploratie van onbewuste gevoelens en vooronderstellingen die zichtbaar worden door analyse van de overdracht. De cursus is geschikt voor (assistent-)psychiaters met belangstelling voor het psychoanalytisch referentiekader. Referenties: 1. Clarkin JF,Yeomans FE, Kernberg OF. Psychotherapy for borderline personality. John Wiley & Sons, New York, 1999; 2.Wijts PMH, Kooiman CG, Swaab LF.Transference Focused Psychotherapy; een op de overdracht gerichte psychotherapie voor borderlinepatiënten.Tijdschrift voor Psychotherapie 2003; 29: 140 – 156; 3.Yeomans FE, Clarkin JF, Kernberg OF. A primer of transference-focused psychotherapy for the borderline patiënt. Jason Aronson, Northvale, NJ, 2002. 120
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 121
C-60 Leerdoel: het verwerven van up-to-date kennis van en inzicht in de epidemiologie en patronen van kinderdoding en van de pathologie en beweegredenen van de daders ervan en het verwerven van kennis van en inzicht in de forensisch psychiatrische en psychologische beoordeling van verdachten van kinderdoding, inclusief de strafrechtelijke reactie daarop. KINDERDODING - TUSSEN STOORNIS EN DELICT Dil LM1, Koenraadt F2,Wolleswinkel R3 1Paedologisch Instituut, Duivendrecht 2Universiteit Utrecht/ Pieter Baan Centrum, Utrecht 3Universiteit Maastricht Deze drie uur durende cursus verschaft de deelnemers informatie over de state of the art van het strak gestructureerd samenspel tussen de forensische psychiatrie en psychologie, de klinische criminologie en de strafrechtspleging in zaken van kinderdoding. De cursus biedt een referentiekader voor de (forensisch) gedragskundige beoordeling van de band tussen dader en slachtoffer van kinderdoding, een van de bijzondere vormen van fataal huiselijk geweld. Casuïstiek en videomateriaal worden gepresenteerd. De deelnemers krijgen vooraf een uitvoerig studiepakket toegezonden. Aldus zullen thematisch aan de orde komen: Neonaticide, Filicide door vaders versus door moeders, Extended suicide, Psychopathologie der daders, Kinderdoding en rechtspraak, Kinderdoding door buitenstaanders versus door ouders. Aan het eind van de multidisciplinair verzorgde cursus kunt U Uw vergaarde kennis en inzicht testen in een zelfbeoordelings toets.
C-61 Leerdoel: up-to-date kennis verwerven over de indicatiestelling van ECT en de risicofactoren.Technische aspecten leren kennen, effectief kunnen omgaan met elektrodenplaatsing en stimulusdoseringsstrategieën. Leren in samenwerking met de anesthesist richtlijnen te hanteren ten aanzien van de preoperatieve screening en de uitvoering van ECT bij somatisch gecompromitteerde patiënten. Begrijpen hoe de behandeling na ECT zinvol richting kan worden gegeven. ELEKTROCONVULSIETHERAPIE, STATE OF THE ART Verwey B, Broek WW van den, Rijk A de et al. Ziekenhuis Rijnstate Arnhem; Erasmus Medisch Centrum 121
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 122
ECT is een behandeling die toenemend kennis en vaardigheden van de uitvoerder vereist, want de state of the art verandert nog altijd. De indicatiestelling met name bij patiënten met gecombineerde stoornissen en de risicofactoren worden behandeld. De technische aspecten krijgen aandacht, vooral in relatie met effectmeting, waaronder het werkingsmechanisme, de stimulusdoserings strategieën en de beoordeling van de kwaliteitsparameters van het EEG. De verschillende vormen van anesthesie en de voorzorgen onder andere bij cardiovasculair gecompromitteerde patiënten worden besproken.Ten slotte worden richtlijnen voor behandeling na ECT gegeven. De praktische aspecten van de toepassing van ECT staan in deze cursus centraal
C-62 Leerdoel: deelnemers krijgen inzicht in het "Normrapport Farmaceutische zorg in GGZ-instellingen 2003" en de rol van een geneesmiddelencommissie (GMC) in de GGZ bij het toepassen van deze norm. De GMC wordt als onderdeel van het kwaliteitssysteem gepositioneerd. De (on)mogelijkheden van Regionale formularia, farmacotherapieoverleg, prescriptie terugkoppeling en ondersteuning eerste lijn, komen aan bod. "NORMRAPPORT FARMACEUTISCHE ZORG IN GGZ INSTELLINGEN 2003" UITDAGING VOOR GENEESMIDDELENCOMMISSIES Sonnen MPAM, Hugenholtz GWK Altrecht GGZ,Tolsteegsingel 2a, 3582 AC Utrecht,
[email protected] In juni 2003 is door GGZ-Nederland, de NVvP, de LPR en Ypsilon, m.m.v. KNMP en de NVZA het "Normrapport Farmaceutische zorg in GGZ instellingen 2003" vastgesteld. Dit "Best practice document" beschrijft het farmacotherapeutische kwaliteitssysteem in een GGZ instelling. De geneesmiddelencommissie speelt daarin een belangrijke rol. Deeelnemers aan deze cursus, met name psychiaters die lid zijn van een GMC en / of een kwaliteits-functie hebben, worden vertrouwd gemaakt met de inhoud van dit (streef-) normrapport en hoe hiermee in de eigen GMC aan de slag te gaan. De beide cursusleiders hebben als psychiater-voorzitter en ziekenhuis-apotheker ruime praktische ervaring met de GMC van Altrecht. Daarnaast is M.Sonnen bij de landelijke ontwikkelingen betrokken en doet G.Hugenholtz psycho-farmacologisch epidemiologisch promotie-onderzoek. Onderstaande literatuur wordt vooraf ter bestudering toegezonden.De inhoud wordt mede afgestemd op onderwerpen die deelnemers vooraf in kunnen brengen.
122
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 123
Referenties: 1. Normrapport farmaceutische zorg in GGZ-instellingen. GGZ-Nederland, Utrecht, juni 2003; 2. Sonnen MPAM, Hugenholtz GWK: Farmacotherapieoverleg voor psychiaters. In: J.Walburg e.a.(red) Handboek Kwaliteit van zorg, Elsevier bedrijfsinformatie Maarssen, 2002, 39/119-134.
C-63 Leerdoel: kennis hebben van de basisterminologie van de "philosophy of mind"; kennis hebben van de voornaamste filosofische stromingen in de "philosophy of mind"; vanuit psychiatrisch perspectief de sterktes en zwaktes van de verschillende theorieën kunnen benoemen. ENKELE HEDENDAAGSE FILOSOFISCHE CONCEPTEN OVER DE "MIND/BRAIN"-RELATIE Nijs MG 1, Nijs TRV2 1Hoofd Patiëntenzorg, Afdeling Psychiatrie UMC St Radboud Nijmegen, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen,
[email protected] 2filosoof,
bedrijfseconoom, Centrum voor Economie en Ethiek en Centrum voor Ethiek, Sociale en Politieke Filosofie, Faculteit Economie Katholiek Universiteit Leuven, Dekenstraat 2, 3000 Leuven, Belgie,Thomas
[email protected] Zonder overdrijven kan worden gesteld dat de psychiater in zijn dagelijkse praktijk herhaaldelijk en misschien wel het meest van alle beroepen te maken krijgt met de relatie tussen geest en brein. De behandelinterventies die hij verricht, richten zich op de subjectieve ervaringen van de patiënt, maar hebben ook de objectieve hersenfuncties tot onderwerp. Aan de hand van psychiatrische casuïstiek worden de gangbare filosofische theorieën over de mind/brain-relatie voor u ingeleid: dualisme in zijn verschillende vormen, type-identiteit en taak-identiteit, functionalisme, eliminatief materialisme, enz. Referenties: 1. Kendler, K.A., (2001) A Psychiatric Dialogue on the Mind-Body Problem. American Journal of Psychiatry 158:989-1000; 2. Brendel, D.H. Philosophy of Mind in the Clinic: the Relation between causal and meaningful Explanation in Psychiatry. Harvard Review of Psychiatry 2000: 184-191.
123
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 124
C-64 Leerdoel: bekend zijn /ervaring opdoen met de beoordeling van wilsonbekwaamheid: het begrip wilsonbekwaamheid; stappen die nodig zijn bij het beoordelen door een psychiater; juridische aspecten bij de beoordeling; specifieke aspecten van het psychiatrisch onderzoek bij de beoordeling; de praktijk van de beoordeling (casuïstiek, interactie). STAPPEN BIJ DE BEOORDELING VAN WILSONBEKWAAMHEID. IN DE MEDISCHE CONTEXT Hondius AJK, Zuijderhoudt RH, Honig A Spatie, Postbus 928, 7301 BD Apeldoorn,
[email protected] Wilsonbekwaamheid is een begrip waarmee psychiaters steeds meer te maken krijgen. Het gaat om de vraag of een patiënt in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van bijvoorbeeld een medische (dwang)-behandeling, een irreversibele ingreep of euthanasie. Dat een psychiatrische stoornis nóch voorwaarde nóch noodzaak is voor wilsonbekwaamheid, wordt in de praktijk nogal eens betwijfeld. Er kunnen tegenstrijdige belangen spelen en het is de vraag óf er een beoordeling moet plaatsvinden en of een psychiater dat moet doen.Veel onzekerheden over rol en inzet van de psychiater kenmerken de beoordeling van wilsonbekwaamheid. Deze cursus biedt psychiaters een praktisch stappenplan dat \hen helpt vragen in een vaste volgorde en juiste juridische kaders te behandelen. Casuïstiek wordt voorgelegd of interactief gevraagd om stappen te oefenen. De nadruk ligt op de medische context (niet op forensische en vermogensrechtelijke context). Psychiaters als medisch specialisten zullen (ook) in de toekomst betrokken worden bij complexe besluiten rond behandelingen. Of de beoordeling van wilsonbekwaamheid altijd onder het teken van de aesculaap moet plaatsvinden zal aan de orde komen. Een uitgebreide literatuurlijst wordt ter plekke aan belangstellenden uitgereikt.
Referenties: 1. Grisso,T.,Appelbaum, P.S. (1998). Assessing Competence to Consent to Treatment. A Guide for Physicians and Other Health Professionals. New York, Oxford: Oxford University Press; 2. Ministerie van Justitie. Handreiking voor de beoordeling van wilsonbekwaamheid. ’s Gravenhage: Ministerie van Justitie (1994).
124
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 125
C-65 Leerdoel: inzicht krijgen in de specifieke elementen van de aanpak van Gottman en daarmee geoefend hebben in een rollenspel-situatie. PARTNER-RELATIE-THERAPIE VOLGENS DE INZICHTEN VAN JOHN GOTTMAN, HANDREIKINGEN VOOR DE PRAKTIJK Burlet HM de, Brouwer GJ Clavisgroep, Nieuwe Gracht 55 , 2011 ND Haarlem,
[email protected] In de literatuur over partner-relatie-therapie bestaan een groot aantal stromingen. John Gottman heeft als bijzonderheid dat hij zijn inzichten baseert op langdurig uitgevoerd beloops-onderzoek wat betreft de kwaliteit van partnerrelaties. Hij observeerde stellen volgens vaste methodes. Aan de hand van deze uitkomsten geeft hij adviezen voor de praktijk van relatietherapie. Die adviezen gaan zowel op de inhoud van de thema’s die in relatietherapie aan de orde moeten komen (en in welke volgorde) als op het in evenwicht aandacht hebben voor fysiologische, cognitieve en interactionele aspecten. In de cursus baseren wij ons op twee boeken van Gottman, het ene is bedoeld voor clinici (1), het andere is bedoeld voor algemener publiek en zou gebruikt kunnen worden ter ondersteuning van een therapie (2).Voorafgaand aan de cursus zenden wij deelnemers een korte samenvatting (7 bladzij) van het tweede boek toe. In de cursus gaan wij eerst kort op deze theorie in.Vervolgens krijgen deelnemers de gelegenheid te oefenen met ons. Als cursusleiders zullen wij stellen naspelen die wij hebben leren kennen tijdens het doen van groepstherapie voor paren volgens de methode van Gottman. Referenties: 1. John M Gottman Marriage clinic Norton & Company, New York 1999; 2. John Gottman, Nan Silver De zeven pijlers van een goede relatie Kosmos Z&K uitgevers Utrecht 1999.
C-66 Leerdoel: aan het eind van de cursus heeft de cursist de noodzakelijke kennis en vaardigheden om: in enkele minuten een klinische vraag te formuleren volgens de PICO-methode; op basis van deze klinische vraag relevante artikelen te vinden in de medische literatuur. EVIDENCE BASED MENTAL HEALTH – IN DE PRAKTIJK 125
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 126
Jong CAJ de,Veen G, Bosman M Universiteit Nijmegen, Nijmegen Institute for Scientist Practitioners in Addiction, Postbus 9104, 6500 HE Nijmegen,
[email protected] Evidence Based Mental Health (EBMH) is een methode van leren, waarbij de clinicus antwoorden tracht te formuleren voor problemen van individuele patiënten op basis van vragen vanuit de dagelijkse praktijk. In deze cursus leert u hoe u met beperkte middelen de basisprincipes van Evidence Based Mental Health (EBMH) in de praktijk kunt brengen. De cursus bestaat uit vijf delen: wat is EBMH en wat is het niet; de basisvoorwaarden om "Evidence - Based" aan de slag te gaan; toegang tot Medline, Cochrane, medische literatuur; formuleren van klinische vragen volgens het PICO-model. Dit oefent u aan de hand van patiëntproblemen uit de dagelijkse praktijk; beantwoorden van die vragen met behulp van de computer. Hiertoe staan vijf computers opgesteld waarmee u "live" op internet gaat zoeken (PubMed, Cochrane); terugkoppelen van de gevonden resultaten aan collega's. De cursusleiders, opgeleid aan het Center for EBMH (Oxford, UK), zijn ervaren in het toepassen en doceren van EBMH in de dagelijkse praktijk. Aan het eind van de cursus heeft de cursist kennisgemaakt met: het beantwoorden van deze klinische vraag op basis van de gevonden artikelen; het bespreken van de resultaten met collega’s.
C-67 Leerdoel: update van kennis over specifieke kenmerken van mensen met gehoorshallucinaties; Opfrissen kennis over effectieve behandelmethoden (literatuur overzicht);Vaardiger worden in onderdelen uit HIT-programma. HIT: EEN GEINTEGREERDE BEHANDELING VAN GEHOORHALLUCINATIES GEEFT MINDER PSYCHOPATHOLOGIE EN BETER SOCIAAL FUNCTIONEREN Jenner1 JA, Brink1 C ten, Dol K2 1psychiaters 2psycholoog Psychotische symptomen zijn de laatste decennia beter behandelbaar geworden door de atypische neuroleptica, cognitieve gedragstherapie, sociale vaardigheidstraining en enkele vormen van gezinstherapie. Ondanks deze verbeteringen blijft het merendeel van de patiënten ernstig gehandicapt door restsymptomen en sociale beperkingen. Combinatiebehandelingen blijken significant effectiever dan monotherapie (Mojtabai et al,1998). 126
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 127
HIT, Hallucinatie gerichte Integratieve Therapie, is een nieuwe behandeling voor patiënten met gehoorshallucinaties. De behandeling probeert in te spelen op de psychotische realiteit door middel van het ‘twee-realiteiten-pricipe’ en specifieke motiveringsstrategieën. De behandeling integreert medicatie met cognitieve gedragstherapie, coping- en resocialisatietraining, gezinstherapie en psychoeducatie. Het ‘format’ van de behandeling is directief en operant conditionerend. De kosteneffectiviteit van de behandeling is onderzocht in enkele naturalistische studies en een gerandomiseerde gecontroleerde studie bij chronisch therapieresistente stemmenhoorders en een groep adolescenten meet eerste psychose. Kort samengevat zijn de resultaten: (1) grote tevredenheid met en goede acceptatie van de behandeling met geringe uitval; (2) statistisch significante verbeteringen op onderdelen subjectief lijden, controle over de stemmen, psychopathologie (positieve symptomen, disorganisatie, depressie, algehele psychopathologie), kwaliteit van leven, sociaal functioneren en belasting van sleutelfiguren. (Veranderingen zijn gemeten met respectievelijk AHRS, PANSS, WHOQol, GSB en IEQ); (3) Verbeteringen zijn duurzaam: 2 jaar na beëindiging van de behandeling had 60% het vorige niveau kunnen handhaven, was 30% verder verbeterd en was 10% teruggevallen; (4) HIT is kosteneffectief. De cursus biedt inzicht in de behandeling en gelegenheid te oefenen met enkele onderdelen.
C-68 Leerdoel: kennis nemen van praktische aspecten van psychiatrisch consulentschap in de huisartspraktijk; opzetten en onderhouden van liaisoncontact met huisartsen; kennis nemen van prevalentie, beloop, diagnostiek en behandeling van psychiatrische stoornissen in de eerste lijn; criteria voor verwijzing. PSYCHIATRISCHE CONSULTEN IN DE HUISARTSPRAKTIJK Feltz-Cornelis CM van der SEIN/Vrije Universiteit Amsterdam Deze cursus werd reeds drie keer op het Voorjaarscongres gegeven. Doelstelling is het trainen van psychiaters in het verrichten van psychiatrische consulten in de huisartspraktijk. De cursus duurt drie uur en hierin komt de in de syllabus aangeboden leerstof aan de orde. Het is de bedoeling dat de deelnemers die van tevoren doorlezen zodat voldoende tijd overblijft om casuistiek te bespreken. De cursus heeft een interactieve opzet.
127
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 128
C-69 Leerdoel: kennismaken met een methode om interactievaardigheden te trainen die toepasbaar zijn bij problemen in de omgang met psychiatrische patiënten. INTERACTIEVAARDIGHEDEN VOOR HULPVERLENERS IN DE PSYCHIATRIE Kuipers T Stichting Interactie en Symforagroep voor GGZ, afdeling Cederhorst, Postbus 3051, 3800 DB Amersfoort,
[email protected] Methode: uitleg van een instrument om naar interactie te kijken, oefenen met enkele praktijksituaties, discussie. Inhoud: oefenen op de mat met enkele omgangsproblemen die door de cursisten worden ingebracht Uitleg van de mat; hoe werkt het instrument, wat zijn de mogelijkheden en beperkingen. Enkele van de belangrijkste vaardigheden worden verkend aan de hand van een omgangsprobleem dat door de cursisten wordt ingebracht: contact maken, duidelijke zenden, luisteren, confronteren. Opzet van de drie beschikbare versies van de Training Interactievaardigheden: voor hulpverleners, voor familieleden van patiënten en voor patiënten zelf. Discussie en evaluatie. Referentie: Kuipers T. ‘laten zien waar je staat’, een training van interactievaardigheden voor de psychiatrie. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, in druk.
C-70 Leerdoel: inzicht in de kernbegrippen en bijbehorende interventies van de I.S.T.D.P. (de; Intensive Short-Term Dynamic Psychotherapy) zoals ontwikkeld door Dr. H. Davanloo en hoe deze worden toegepast in de psychiatrische praktijk. PERSOONLIJKHEIDSVERANDERING MET BEHULP VAN I.S.T.D.P. VOLGENS H DAVANLOO Cornelissen CLM Psychotherapeutisch Centrum "De Viersprong", Postbus 7, 4660 AA Halsteren,
[email protected] 128
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 129
In de cursus maakt de deelnemer met behulp van een theoretische inleiding op een systematische wijze kennis met de kernbegrippen en de bijbehorende psychotherapeutische interventies van de I.S.T.D.P. zoals die ontwikkeld werd door Dr. H. Davanloo. Het accent ligt in de inleiding op hoe het karakter, de persoonlijkheid kan worden beïnvloed en veranderd gedurende het therapeutische proces en met behulp van welke technieken dit uiteindelijk geëffectueerd wordt. Speciale aandacht zal hierbij worden gegeven aan de plaats van de methode in het veld van andere psychotherapeutische toepassingen. Met name zal gekeken worden naar de relatie met de psychoanalyse (de methode van Davanloo wordt ook wel de "korte analyse genoemd"). In het vervolg van de inleiding maakt de cursist kennis met de toepassing van de methode in de klinisch-psychiatrische praktijk van het ziekenhuis en hoe deze toepassing afwijkt van de ambulante toepassing. In het tweede gedeelte van de cursus krijgt de deelnemer de gelegenheid om aan de hand van video-opnames zich zelf een beeld te vormen van de toepassing van deze methode. Getoond worden fragmenten van het begin, midden en einde van een therapie volgens de methode (ca. 1 uur), gevolgd door een follow-up interview met dezelfde patiënt ca. 1 jaar na ontslag.Tenslotte zal aan de hand van onderzoeksgegevens gesproken worden over de effectiviteit van deze therapievorm met behulp van de gegevens uit interinstitutioneel effectonderzoek, inclusief follow-up gegevens gedurende een periode van drie jaar. Referenties: 1. Davanloo, H. (1990). Unlocking the Unconscious. New York, J.Wiley & Sons Inc.; 2.Ten Have-de LaBije, J. (ed.), (2001),The Working Alliance in ISTDP:Whose Intrapsychic Crisis,VKDP, Amsterdam, the Netherlands; 3. Kees L.M. Cornelissen, M Sc and Roel Verheul, Ph D.Treatment Outcome of Residential Treatment with ISTDP. AD HOC Bulletin of Short-Term Dynamic Psychotherapy, vol. 6, nr. 2, 2002.
C-71 Leerdoel: aan het eind van de cursus zouden de deelnemers: een beter begrip moeten hebben van het belang van een goede hypothesevorming; een meer uitgebreid arsenaal interventies beschikbaar hebben om in te zetten in de spoedeisende psychiatrie; een beter begrip hebben van de verschillende organisatiemodellen met hun voor en nadelen die mogelijk zijn in de spoedeisende psychiatrie. SPOEDEISENDE PSYCHIATRIE Achilles RA, Beerthuis RJ 129
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 130
In deze cursus krijgt u een training in theoretische en praktische aspecten van de ambulante en klinische spoedeisende psychiatrie:Wat is spoedeisende psychiatrie, Verantwoordelijkheden/Vaardigheden van de psychiater, Specifieke locaties: het huisbezoek, het politiebureau, de separeer, Suicidaliteit, agressie taxatie, dual diagnosis, BOPZ, OGGZ, media, Methodieken en rollen, De functie van achterwacht, Actief oefenen adhv vignetten en ethische dilemma’s De cursus zal een sterk interactief karakter hebben en gaat uit van de ervaringen van de deelnemers. Deze ervaringen zullen uitmonden in casuïstiek voor video ondersteund rollenspel. De nadruk ligt op het uitbreiden van het arsenaal interventiemethoden van de deelnemers. Doelgroep: Psychiaters met (enige) ervaring in de crisisdiensten De cursus wordt geleid door R. A. Achilles en R. J. Beerthuis die ruime ervaring hebben in het vak, vele jaren les geven en in diverse instituten nascholinscursussen hebben verzorgd. Referentie: "Spoedeisende Psychiatrie, de praktijk" (Achilles, Beerthuis en Van Ewijk, Benecke, Amsterdam, 2002.
C-179 Leerdoel: de deelnemers maken kennis met het klinisch diagnostisch referentiesysteem Schedules for Clinical Assessment in Neuropsychiatry (SCAN-2.1), waarmee de diagnostische expertise van de medisch specialist kan worden vergroot. SCAN ALS KLINISCH PSYCHIATRISCHE TOOL Rijnders CAT, Nienhuis FJ GGz Midden Brabant, Postbus 770, 5000 AT Tilburg De introductie van classificatiesystemen als de DSM-IV en ICD-10 heeft de diagnostiek betrouwbaarder gemaakt en de eenheid van taal tussen behandelaars vergroot. Het is echter de vraag of een ieder de "symptoms and signs" ook zo "betrouwbaar" uitvraagt. Er is immers geen algemeen gebruikt referentiesysteem waarin de symptomen en het uitvragen ervan wordt beschreven. En zonder betrouwbaar vastgestelde symptomen geen betrouwbare diagnose! De SCAN (Schedules for Clinical Assessment in Neuropsychiatry) is een semigestructureerd psychiatrisch interview met een klinisch karakter, dat de meeste As-I stoornissen bij volwassenen dekt. Het bestaat uit een Vragenschema waarin de symptomen gestandaardiseerd worden uitgevraagd en een Woordenlijst die de symptomen in detail beschrijft. De beoordeling van symptomen (waarvan een groot deel is omschrijvingen op basis 130
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 131
van de "Allgemeine Psychopathologie" van Karl Jaspers) geschiedt door de clinicus, die zich daarbij baseert op de subjectieve ervaringen van de patiënt, getoetst aan de omschrijving in de Woordenlijst. Ervaring leert dat clinici zich goed kunnen bewegen binnen het SCAN-systeem. In deze tijd van vergaande protocollering kan de SCAN een bijdrage leveren aan een verdere uniformering van het taalgebruik tussen professionals. In de voordrachten komen de opbouw, psychometrie en toepassing van de SCAN aan bod, evenals zijn plek in de verschillende diagnostische methoden en het diagnostische proces.
131
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 132
WORKSHOPS (W) W-72 Leerdoel: het adequaat leren omgaan met vragen uit de directe patiëntenzorg t.a.v. zwangerschap en psychiatrie zowel preconceptueel als in de zwangerschap als in het kraambed. ZWANGERSCHAP, PSYCHIATRIE, PSYCHOFARMACA: MULTIDISCIPLINAIR SAMENWERKEN Nispen tot Pannerden AM van1, Rooy C de2,Wijnen E2 et al. 1psychiater, 2gynaecoloog VieCuri Medisch Centrum voor Noord-Limburg locatie Venlo,Tegelseweg 210, 5912 BL Venlo,
[email protected] Sinds 1997 kent ons ziekenhuis een zorgvernieuwingsexperiment: psychofarmaca bij zwangerschap. Een multidisciplinaire werkgroep bestaande uit gynaecoloog, kinderarts, ziekenhuisapotheker, huisarts, verloskundige en psychiater formuleerde richtlijnen voor direct betrokkenen. Tijdens een regionaal ziekenhuissymposium werden met behulp van casuïstiek met hulpverleners in kleinere groepjes onder leiding van één van de werkgroepleden casussen uitgewerkt en daarna plenair besproken. In deze workshop willen wij na een korte introductie m.b.t. het onderwerp in 5 groepen uiteengaan om een casus uit te werken om die dan plenair weer te bespreken. Dit wordt gerelateerd aan de door ons uitgebrachte richtlijn. Het forum zal multidisciplinair zijn samengesteld. Degenen die zich voor de workshop inschrijven krijgen de richtlijn en één van de 5 casussen ruim van tevoren toegestuurd.
W-73 Leerdoel: is om door uitwisseling van ideeën en eigen ervaringen binnen het onderwijs de huidige stand van zaken en eventuele verbeteringen te bespreken. HET KEUZECOSCHAP KINDER- EN JEUGDPSYCHIATRIE; EEN LASTIGE VERRIJKING?! Dijk RCCM van, Doreleijers T Triversum, Postbus 225, 1800 AE Alkmaar,
[email protected] Uitgangspunt: Door de ontwikkeling van de opleidingseisen voor artsen (Raamplan 2001), is er consensus en duidelijkheid ontstaan met betrekking tot wat een 132
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 133
coassistent moet weten en kunnen, om zijn artsenbul te behalen. Onderzoeksvraag: Momenteel leven er in kinder- en jeugdpsychiatrische onderwijscentra, vragen over hoe het kinder- en jeugdpsychiatrie keuzecoschap moet worden vormgegeven. Niet eerder is onderzocht hoe verschillende onderwijsinstellingen dit keuzecoschap vormgeven. Antwoord krijgen op deze vraag is van belang, omdat coassistenten meestal alléén maar in het kader van een keuzecoschap zelf iets praktisch leren van de kinder- en jeugdpsychiatrie. Het blijft in de meeste medische opleidingen beperkt tot ervaring opdoen met volwassenen, en niet of nauwelijks met kinderen of jeugdigen. Ook is het mogelijk lastig nieuwe kinder- en jeugdpsychiaters (in opleiding) te krijgen als je zelf nog nooit praktisch met het vak in aanraking bent geweest. Methode: Alle Nederlandse onderwijscentra (8), waar keuzecoschappen kinder- en en jeugdpsychiatrie zijn georganiseerd, werden in 2003 benaderd voor een semigestructureerd interview. De respons was 100%. Resultaten en conclusie: De uitkomst was dat het keuzecoschap opvallend divers wordt vormgegeven en ook wisselend wordt gewaardeerd. Over de inhoud zijn de respondenten redelijk positief, maar zijn er ook een aantal punten voor verbetering geconstateerd. Opzet en leerdoel: In de workshop wordt aangevangen met een verslag van het onderzoek en het bespreken van de literatuur. Referenties: 1. Cohen, R.L., Dulcan, M.K. (1987). Basic Handbook of training in Child and Adolescent Psychiatry. Hoofdstuk 31, (pp.451-471). Springfield/Illinois/USA: Charles C.Thomas Publisher; 2.Van Daalen, E. (Red.) (1994), Rapportage van de Subcommissie Supervisie. Utrecht: Consilium Psychiatricum.
W-74 Leerdoel: kennis nemen van de onderzoeksresultaten over coöperatie vanuit aanpalende vakgebieden: evolutionaire psychologie, sociale psychologie, organisatiepsychologie, biologie en economie en leren gebruik te maken van een model voor interpersoonlijke diagnostiek, uitgelegd aan de hand van psychotische stoornissen. COÖPERATIE EN PSYCHOPATHOLOGIE: DIAGNOSTIEK VANUIT EEN ANDER PERSPECTIEF Kuipers T,Veen G Symfora groep, Postbus 3051, 3800 DB Amersfoort,
[email protected] In ons dagelijkse leven speelt het sociale dilemma een grote rol. Kies ik voor mijn persoonlijk belang of kies ik voor het groepsbelang? Of het tot samenwerking komt hangt af van de situatie, maar ook van het individu.Waarom neigt de één tot 133
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 134
overwegend prosociaal gedrag (coöperatie), terwijl de ander meestal kiest voor een competitieve of individualistische aanpak? Naast persoonskenmerken heeft ook een psychiatrische stoornis hier invloed op.Vreemd genoeg is er in de psychiatrische onderzoeksliteratuur weinig terug te vinden over psychopathologie en coöperatie. In vakgebieden zoals de evolutionaire psychologie, sociale psychologie, organisatiepsychologie, biologie en economie (o.a. speltheorie) wordt veel onderzoek gedaan naar coöperatie, machtsverhoudingen en conflicthantering bij gezonde mensen. In deze workshop willen wij een overzicht geven van deze onderzoeksresultaten met als centrale vraag: Met welke bevindingen kunnen wij, als psychiaters, ons voordeel doen? Vervolgens zal er op basis van deze onderzoeksresultaten een model gepresenteerd worden voor interpersoonlijke diagnostiek, uitgelegd aan de hand van psychotische stoornissen. Middels videobeelden en rollenspelen zullen de deelnemers oefenen om zich deze vorm van diagnostiek eigen te maken.
W-75 Leerdoel: het stimuleren van een systematische reflectie over de relatie tussen psychiatrie en geneeskunde. HOE MEDISCH IS DE PSYCHIATRIE? Jonghe F de, Swinkels JA AMC, Psychiatrisch Centrum,Tafelbergweg 25, 1105 BC Amsterdam,
[email protected] I.Velen menen dat de vraag naar de identiteit van de psychiatrie afdoend beantwoord is. De empirie leert echter dat de vraag tot op heden de afdoend geachte meningen heeft overleefd. Zij leeft voort als: Hoe medisch is de psychiatrie? ‘Medisch’ wordt vaak - ten onrechte - gelijk gesteld aan ‘somatisch’. Psychiatrie is geen synaptologie. II.Vanaf het begin van haar bestaan heeft de geneeskunde ingehouden: niet het behandelen van ziekten of van organen maar van mensen, op wie zowel causale als intentionele verklaringen van toepassing zijn. ‘Medisch’ betekent dus tweetaligheid in denken en tweesporigheid in handelen. De vraag is niet alleen: hoe medisch is de psychiatrie? Hoed u voor de somatofobe psychofiel. Maar ook: hoe medisch is de geneeskunde in de huidige praktijk? Hoed u dus evenzeer voor de psychofobe somatofiel! Graag bespreken en vergelijken wij van de soorten begrippen, verklaringen en interventies die in de psychiatrie en in de rest van de geneeskunde worden gehanteerd, met name in de ‘evidence based’ en de ‘narrative based’ geneeskunde.
134
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 135
W-76 Leerdoel: inzicht en kennisname van discussie aangaande schizofreniezorg in Nederland. MULTIDISCIPLINAIRE RICHTLIJN SCHIZOFRENIE. DE SCHIZOFRENIEZORG IN NEDERLAND -STAND VAN ZAKENSlooff CJ Schizofrenie Stichting Nederland, Postbus 30007, 9400 RA Assen De schizofreniezorg in Nederland staat volop in de belangstelling. De laatste jaren is veel duidelijkheid gekomen over effectieve interventies, de toepassing van protocollen en richtlijnen en over een doelmatige organisatie ervan.Verder vigeren doelstellingen als cliënt- en familieparticipatie en de integratie in de gemeenschap. Na een inleiding over de stand van zaken volgt een workshop over de noodzakelijke elementen volgens de deelnemers aan de workshop. Dit zal uitmonden in de vaststelling van een checklijst. Deze checklijst zal worden vergeleken met de Schizofrenie Kwaliteitsmeter van de Schizofrenie Stichting Nederland en het Trimbos Instituut waarvan de resultaten van de toepassing in 3 regio’s bekend is. De discussie zal gaan over de dekking en de validiteit van kwaliteit van zorg in relatie tot de |Multidisciplinaire Richtlijn, zoals die ontworpen is door het CBO/Trimbos en de beroepsverenigingen.
W-77 Leerdoel: verhogen van inzicht en oefenen van vaardigheden met betrekking tot supervisie van psychodynamische psychotherapie aan arts-assistenten in opleiding tot psychiater. SUPERVISIE PSYCHODYNAMISCHE PSYCHOTHERAPIE AAN ARTS-ASSISTENTEN PSYCHIATRIE Voorhoeve JN, Mast RC van der Spatie, Postbus 928, 7301 BD Apeldoorn,
[email protected] Supervisie over psychodynamische psychotherapie aan arts-assistenten in opleiding kent een aantal specifieke aandachtspunten zoals: 1) de medisch-psychiatrische opleidingssituatie: wat is de bijdrage van onderwijs en supervisie in (psychodynamische) psychotherapie bij de vorming tot medisch specialist?; 2) de noodzakelijke flexibele attitudewisselingen tussen een actieve en rationele ‘doktershouding’ en een meer reflectieve, afwachtende en associatieve ‘psychotherapeuthouding’; en 3) typische beginnerproblemen waarbij het voor de arts-assistent vaak moeilijk is om 135
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 136
(psychotherapeutische) theorie en klinische praktijk te integreren. In deze workshop worden rondom de twee inleidingen aan de hand van door de deelnemers ingebrachte casuïstiek en ervaringen, standpunten en ideeën verhelderd.Verder wordt door de deelnemers een aantal typische supervisiesituaties in rollenspelen uitgebeeld en besproken. Referenties: 1. Koerselman GF. Psychodynamische psychotherapie in de klinische psychiatrie: de supervisie van een heroriëntatie. RAM Erdman, MMT Hendrikx, JN Voorhoeve (Red.). Supervisie en psychodynamische psychotherapie,Van Gorcum, Assen 1998, p. 42-47; 2. Stewart J.The interface between teaching and supervision. In: Supervising Psychotherapy. C Driver & E Martin (Red.). SAGE Publications, London 2001, p. 64-83.
W-78 MULTIDISCIPLINAIRE RICHTLIJN SCHIZOFRENIE. SCHIZOFRENIE, STIGMA EN DESTIGMATISERING Leerdoel: inzicht in stigmatiseringsprocessen en dus hoe deze te attaqueren is noodzakelijk om de maatschappelijke positie van schizofreniepatiënten te verbeteren. Slooff CJ Schizofrenie Stichting Nederland, Postbus 30007, 9400 RA Assen Discriminatie mag niet bij de wet. Stigmatiseren van schizofreniepatiënten wel en de gevolgen zijn navenant. Stigmatiseren woekert in de gemeenschap en is moeilijk aanwijsbaar, maar wel voelbaar voor de patiënt, zijn familie en de trouwe hulpverlener. Het vooroordeel naar schizofreniepatiënten is een ramp voor diens reïntegratie en rehabilitatie-inspanningen. Inzicht in stigmatiseringsprocessen en dus hoe deze te attaqueren is noodzakelijk om de maatschappelijke positie van schizofreniepatiënten te verbeteren. In de workshop gaan we in op het hoe en waarom van het stigma en effectieve destigmatiseringsacties in de gemeenschap. Behoren deze acties ook tot de verantwoordelijkheid van de GGZ, de psychiater? Wie zou het anders doen?
136
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 137
W-79 Leerdoel: evidence-based en rationeel voorschrijven van medicatie en evalueren van het effect hiervan in de behandeling van kinderen en jeugdigen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis. MEDICATIE, GEDRAGSREGISTRATIE EN GEDRAGSREGULATIE BIJ PERVASIEVE ONTWIKKELINGSSTOORNISSEN Wiznitzer M, Stierum AJ Erasmus MC Sophia, Kinderkliniek Psychiatrie,Wytemaweg 8, 3015 CN Rotterdam,
[email protected] In deze workshop willen we een literatuuronderzoek bespreken naar de werkzaamheid van medicatie in de behandeling van kinderen en jeugdigen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis. De plaats van medicatie in de behandeling van pervasieve ontwikkelingsstoornissen blijft bescheiden, maar rationeel voorschrijven op geleide van target-symptomen en volgens duidelijke richtlijnen leidt in de meeste gevallen tot symptoomreductie en hierdoor tot betere ontwikkelingsmogelijkheden voor kinderen en jeugdigen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis. Essentieel voor het slagen van medicamenteuze behandeling is registratie van target-symptomen voor en tijdens het medicatiegebruik. Zo kan de juiste indicatie gesteld worden en het effect van de medicamenteuze interventie worden gemeten. Naar aanleiding van casuïstiek behandelen we de praktische toepassingen van gedragsregistratie in de klinische praktijk, en geven we enkele richtlijnen.Verder vergelijken we: a) een groot Amerikaans onderzoek naar medicatiegebruik en tevredenheid hierover bij kinderen en jeugdigen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis, b) een onderzoek naar voorschrijfgedrag van Nederlandse kinder- en jeugdpsychiaters, c) een zelfgehouden enquête onder kinder- en jeugdpsychiaters in het Erasmus MC, en d) een vragenlijst over voorschrijven van medicatie bij de deelnemers van de workshop. De resultaten zetten we af tegen de huidige richtlijnen en recent onderzoek over medicatie bij kinderen en jeugdigen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis. Referenties: 1. Buitelaar, J.K. et al. Medication treatment in subjects with autistic spectrum disorders: European Child & Adolescent Psychiatry, 2000, 9, 85-97; 2. 2. Barnard, L. et al. A systematic review of the use of atypical antipsychotics in autism. Journal of Psychopharmacology. 2002, 16-1, 93-101.
137
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 138
W-80 Leerdoel: beter handelen bij ontbrekende "evidence" uit systematisch klinisch onderzoek, kennis nemen van diverse opvattingen over vergaren van "evidence" uit psychotherapeu-tisch onderzoek, gevoelig worden voor de belevingswereld van patiënten met nieuwe aanknopingspunten voor behandeling, vanuit een fenomenologisch- antropologische benadering en meer gebruik maken van de "Mental health litteracy" van patiënten.
COCHRANE VOORBIJ. BIEDT EVIDENCE BASED MEDICINE ONS WEL VOLDOENDE IN DE SPREEKKAMER Feltz-Cornelis CM van der, Milders CFA, Kraan HF Stichting epilepsieinstellingen / VU MC,
[email protected] Biedt Evidence Based Medicine (EBM) ons voldoende houvast in de spreekkamer? Slechts 20% van onze interventies is door EBM ondersteund, de rest is vooral gebaseerd op ideosyncratische ervaringen, eigen waardenorientaties en stokpaarden. Hebben we daarbij voldoende oog voor het patiënt-perspectief: diens verhaal, verklaringen, oplossingen, attitudes en eigen kennisverwerving (internet)? Ondanks een ruime opvatting over EBM is consensus in de psychotherapeutische behandeling moeilijk te realiseren. Deze ontbrekende consensus wordt veroorzaakt door schoolvorming en het feit dat RCTs voor psychotherapeutische interventies moeilijk uitvoerbaar zijn. Hoe kan de psychiater zijn weg vinden? Daarnaast geeft psychiatrische classificatie vaak onvoldoende zicht op de problematiek van de patiënt. Vanuit een fenomenologisch – antropologische benadering kan een nieuw licht geworpen worden op de klachten en de belevingswereld van de patiënt.Tenslotte zal men bij toepassing van EBM meer rekening moeten houden met de "mental health litteracy" van patiënten. Door de topdown benadering van EBM ligt de nadruk in de behandeling te veel bij professionals en te weinig bij zelfhulp. De workshop bestaat uit drie korte inleidingen, een casuspresentatie en discussie. Referenties: 1. Haynes B & Haines A. (1998), Barriers and bridges to evidence based clinical practice. BMJ; 317:273-276.; 2. Kraus, A. (2003), How can the phenomenological-anthropological approach contribute toe diagnosis and classification in psychiatry? In: Fulford, B. Et al (2003), Nature and Narrative, an introduction to the new philosophy of psychiatry, Oxford University Press, Oxford.
138
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 139
W-81 Leerdoel: van deze workshop is dat de deelnemers na afloop in staat zijn een inzichtelijk biologisch behandelbeleid te formuleren bij oudere depressieve patiënten met lichamelijke en cerebrale co-morbiditeit. BEHANDELDILEMMA'S BIJ ERNSTIGE DEPRESSIE MET CO-MORBIDITEIT BIJ OUDEREN .Stek ML1, Sonnenberg CM1,Wurff FB van der2 1 GGZ Buitenamstel,Vumc Amsterdam,
[email protected] 2 GGZ De Geestgronden, Bennebroek Bij depressie op hoge leeftijd is er in een minderheid van de patiënten sprake van een ongecompliceerde stemmingsstoornis "volgens het boekje".Veel vaker gaat het om een depressie met gelijktijdig optredende cognitieve stoornissen, zoals na een CVA of bij een mogelijke dementie. Bij de meeste ouderen (70 +) is er daarnaast sprake van lichamelijke co-morbiditeit en medicatiegebruik. Deze factoren bemoeilijken het proces van indicatiestelling van de biologische behandeling. Met behulp van het in kaart brengen en wegen van de belangrijkste gegevens kan een zo goed mogelijk advies worden gegeven aan de patiënt en diens familie ten aanzien van de keuzes in behandeling. In de workshop wordt het proces van weging geexpliciteerd aan de hand van wetenschappelijke kennis en eigen ervaring. De principes worden vervolgens aan een casus geillustreerd. Daarnaast is er mogelijkheid tot inbreng van eigen casuistiek door de deelnemers.
W-82 Leerdoel: het tegengaan van meningen en het bevorderen van feitenkennis over der werkzaamheid van LPT. EMPIRISCH ONDERZOEK NAAR DE WERKZAAMHEID VAN LANGDURENDE PSYCHOTHERAPIE Jonghe F de, Maat S de Mentrum, Klaprozenweg 111, 1033 NN Amsterdam,
[email protected] Achtergrond en vraagstelling: Langer dan zes maanden durende en meer dan dertig zittingen behelzende psychotherapie, kortom Langdurende PsychoTherapie (LPT), is een in de psychiatrische praktijkvoering vaak toegepaste behandelingsmethode maar is de werkzaamheid van LPT wel empirisch onderbouwd? De vraag wordt vaak negatief beantwoord maar stemt dit antwoord wel overeen met de feiten? 139
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 140
Methode: het schetsen van de methodologische problemen en het formuleren van realistische criteria bij het beoordelen van de werkzaamheid van LPT. het geven van een overzicht van de stand van zaken, op grond van een literatuuronderzoek met betrekking tot empirisch onderzoek naar de werkzaamheid van LPT. Resultaat: De werkzaamheid van LPT is in redelijke mate empirisch aangetoond, zeker niet in mindere mate dan die van de meeste langdurige medische behandelingen Conclusie: De vraag naar de werkzaamheid van langdurige, medische behandelingen zoals LPT lijkt ongeschikt voor een eenvoudig antwoord.
W-83 Leerdoel: in deze workshop leren de participanten de eigen rol als psychiater beter te beschouwen bij het hanteren van behandelonmacht bij agressie op een klinische afdeling. Kennis en vaardigheden bij het omgaan met het behandelteam krijgen een nieuwe impuls. BEHANDELONMACHT BIJ PATIËNTEN MET AGRESSIEF GEDRAG. DE PSYCHIATER AAN HET ROER? Kool JA, Marle HJC van, Montfoort RJ van GGZ ’s Hertogenbosch, Postbus 70058, 5201 DZ ’s Hertogenbosch,
[email protected] De inleiders dragen de kennisthema’s aan vanuit verschillende referentiekaders. Door de lezingen krijgt de workshop structuur en wordt behandelonmacht bij patiënten met agressief gedrag specifiek toegesneden op de rol van de psychiater als communicator, medisch deskundige, manager en groepswerker (Canmeds 2000 Nederlandse versie). De uitgebreide en diverse ervaring van de inleiders zorgt voor een benadering die de vele kanten van het probleem zal belichten. De deelnemers worden uitgenodigd om daarop te reflecteren en aanvullingen vanuit de eigen beroepssituatie te geven. Het onderwerp raakt naast agressiemanagement en veiligheid ook thema’s op het gebied van de BOPZ en Middelen en Maatregelen. Referenties: 1. Cooke,D.J., Philip, L.,To treat or not to treat? An empirical perspective. In; C.R. Hollin: Handbook of Offender Assessment and Treatment. Chichester, J.Wiley & sons, 2001, 17 – 34; 2. Coppoolse, P.Teamvorming en management van sociaal emotionele processen in samenwerkingsverbanden. 2001. Soest: Uitgeverij Nelissen.
140
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 141
W-84 Leerdoel: in deze workshop is de relatie tussen huisarts en de psychiater aan de orde bij samenwerking over GGZ. Dit onderwerp is volop in beweging en wordt vanuit verschillende perspectieven belicht. De deelnemer aan deze workshop leert de voor en nadelen kennen van verschillende vormen van samenwerken en hoe die kennis te gebruiken in de relatie met de huisarts. Van de deelnemers wordt verwacht dat zij hun eigen ervaring inbrengen om dit onderwerp nader uit te werken. DE PSYCHIATER EN DE HUISARTS. CONSULTATIE TUSSEN MEDICI ? Kool JA, Scherpenzeel R, Roekel GHJ van GGZ ’s Hertogenbosch, Postbus 70058, 5201 DZ ’s Hertogenbosch,
[email protected] Psychiatrisch patiënten zijn gediend bij een goede samenwerking tussen eerste en tweede lijn. De overheid stimuleert én huisartsen én de GGz om nauw samen te werken. Landelijk en ook in Den Bosch verkeert de samenwerking vaak nog in het projectstadium. Binnenkort zullen doorlopende afspraken gemaakt worden waarbij de vorm van samenwerking niet afhankelijk kan zijn van "toevallige" voorkeuren of projecten.Welke vorm van samenwerken het meest effectief is is mede afhankelijk van de wensen van de partners in de samenwerking: de huisarts en de psychiater. We benaderen het onderwerp van drie kanten. Een psychiater meldt zijn ervaringen bij directe consultatie aan huisartsen. Een huisarts geeft zicht op zijn ervaring met GGz consultatie in zijn praktijk.Ten slotte geeft een psychiater haar visie op haar rol binnen een consultatieteam met SPV’en. Referenties: 1. Kates, N., M. Craven (1998). Managing mental health problems. Seattle,Toronto, Göttingen, Bern: Hogrefe & Huber Publishers; 2.Verhaak, P.F.M., E.M. Zantingen, et al. (2003). Drie jaar ervaring met consultatieregeling GGz ten behoeve van de eerste lijn. MGV, 58, 547-558.
141
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 142
W-85 Leerdoel: is de deelnemers kennis te laten maken met theoretische achtergronden en technieken van MBCT. MINDFULNESS-BASED COGNITIVE THERAPY FOR DEPRESSION; EEN TRAINING VOOR TERUGVAL PREVENTIE Peeters F,Vinken R, MWolfis M Academisch Ziekenhuis Maastricht/RIAGG Maastricht, Postbus 5800, 6202 AZ Maastricht,
[email protected] Mindfulness-based cognitive therapy (MBCT) is een relatief nieuwe evidence-based, behandelingswijze voor terugvalpreventie bij recidiverende depressieve stoornissen. MBCT is een 8-bijeenkomsten durende groepstraining die meditatieve en cognitieve elementen omvat. Uitgangspunt is dat patiënten anders leren omgaan met fluctuaties in stemming en veranderingen in cognities waardoor nieuwe depressieve episoden kunnen worden voorkomen. In de workshop worden kort theoretische achtergronden en onderzoeksresultaten gepresenteerd, daarnaast is een belangrijk onderdeel van de workshop het zelf uitvoeren/oefenen van MBCT technieken door de deelnemers. Referenties: 1. Segal ZV,Williams JMG,Teasdale JD. Mindfulness-based cognitive therapy for depression; a new approach to preventing relapse. New York:The Guilford Press; 2002; 2.Teasdale JD, Segal ZV,Williams JM, Ridgeway VA, Soulsby JM, Lau MA. Prevention of relapse/recurrence in major depression by mindfulness-based cognitive therapy. J Consult Clin Psychol 2000;68(4):615-23.
142
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 143
W-86 Leerdoel: binnen de workshop komen de verschillende organisatorische modellen met hun voor- en nadelen ter sprake en de mogelijkheden tot het geven van onderwijs.Van de deelnemers wordt een actieve inbreng verwacht over hun ervaringen/wensen/belangstelling met betrekking tot de organisatorische inbedding en het geven van onderwijs binnen de consultatieve psychiatrie. CONSULTATIEVE PSYCHIATRIE: ORGANISATIEVORMEN EN ONDERWIJSMOGELIJKHEDEN Bannink M, Boenink AD Psychosociale Oncologie Erasmus MC-Daniel den Hoed Oncologisch Centrum, Rotterdam. Psychiatrisch Consultatieve Dienst Vumc, Amsterdam In Nederland zijn binnen een groot aantal Algemene Ziekenhuizen consultatieve psychiaters werkzaam. Hun inbedding in het Algemeen Ziekenhuis is zeer divers. Hiermee hangt vaak ook samen de hoeveelheid tijd, die ze aan directe en indirecte patiëntencontacten kunnen besteden, de samenwerking met andere GGZ-disciplines binnen het ziekenhuis en de mogelijkheid voor liaisonrelaties met de andere medische specialismen.Vanuit een consultatieve dienst kan ook onderwijs worden geboden aan medewerkers van het Algemeen ziekenhuis, variërend van klinische lessen op verpleegafdelingen tot geformaliseerde cursusonderdelen van de specialistenopleiding.
W-87 Leerdoel: zicht krijgen op de (on-) mogelijkheden van het verrichten van geprotocolleerde diagnostiek betreffende Autisme Spectrum Stoornissen bij normaal begaafde volwassenen. GEPROTOCOLLEERDE DIAGNOSTIEK VAN AUTISME SPECTRUM STOORNISSEN BIJ NORMAAL BEGAAFDE VOLWASSENEN Ketelaars CEJ, Horwitz EH Academisch Ziekenhuis Groningen, Postbus 30001, 9700 RB Groningen,
[email protected] Van de Autisme Spectrum Stoornissen is de categorie Pervasive Developmental Disorder- Not Otherwise Specified (PDD-NOS) de meest voorkomende in de nietverstandelijk gehandicapte volwassen populatie. De vraag naar diagnostiek bij deze groep is snel groeiend. 143
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 144
Betreffende PDD-NOS ontbreekt het aan een onderbouwd voorstel voor een DSM VI classificatie bij volwassenen. Internationaal aanvaarde diagnostische instrumenten zijn alleen onderzocht bij kinderen en jeugdigen. Er is derhalve behoefte aan een, poliklinisch bruikbaar, geprotocolleerde diagnostische standaard voor de volwassen groep. Het Autisme Team Noord Nederland en de polikliniek psychiatrie van het AZG hebben een standaard procedure voor klinische diagnostiek van PDD-NOS ontwikkeld en onderzoeken deze momenteel. In de workshop zal de procedure worden gepresenteerd en daarbij zullen allerlei praktische aspecten van de diagnostiek bij deze groep aan de orde komen.
W-88 Leerdoel: actuele kennis en vaardigheden aanreiken MBD de verschillende facetten van cognitieve gedragstherapie voor mensen met stemmen en wanen. Er zal zowel theoretisch als praktisch ingegaan worden op drie onderwerpen die momenteel binnen de cognitieve gedragstherapie gangbaar zijn en algemeen als effectief worden verondersteld. COGNITIEVE THERAPIE VOOR MENSEN MET SCHIZOFRENIE Verster M, Gaag M van der, Appelo M Cognitieve gedragstherapie is niet meer weg te denken binnen de behandeling van mensen met psychotische stoornissen en schizofrenie. Binnen de verschillende interventies ontwikkeld zich een consistente systematiek, die we in deze workshop aan willen bieden. Maurits Verster zal het ABC van G-schema’s voor mensen met schizofrenie en aanverwante stoornissen uiteenzetten. Door de eenvoud van dit schema is het voor een brede patiëntengroep trainbaar en kan men het als een kapstop van probleemverkenning gebruiken. De G-training kent een protocol dat heel goed door verpleegkundigen kan worden uitgevoerd. Mark van der Gaag zal ingaan op de veranderbaarheid van de waan. Daarbij gaat het om de mogelijkheden om met adequaat toegepaste uitdaagtechnieken de mogelijkheid te onderzoeken of een waangedachte in twijfel kan worden getrokken of wellicht kan ophouden te bestaan. Martin Appelo zal de welkome aanvulling van de contra conditionering bespreken. In de bovengenoemde interventies staat het disfunctionele centraal. Door veel aandacht aan het disfunctionele te besteden wordt dit dus juist bekrachtigd. Het is beter om het functionele te identificeren en te versterken, waardoor de kracht van het disfunctionele minder wordt.We het dan over contra-conditionering.
144
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 145
Referenties: 1. Cormac. I, Jones. C and Campbell. Cognitive behavioural therapy for schizophrenia. The cochrane library, issue 2, 2002; 2.Wykes.T, and v.d. Gaag. M. Is it time to develop a new cognitive therapy for psychosis cognitive remediation therapy (CRT)? Clinical psychology review, vol 21, no 8.
W-89 Leerdoel: bekend raken met de verschillende gedragstherapeutische technieken welke gebruikt kunnen worden bij de behandeling van patiënten met een body dysmorphic disorder. BODY DYSMORPHIC DISORDER Rood YR van Leids Universitair Medisch Centrum, afdeling psychiatrie, Postbus 9600, 2300 RC Leiden, yrvanrood@planet,nl De wetenschappelijke en klinische aandacht voor Body Dysmorphic Disorder (BDD of Stoornis in de lichaamsbeleving) is in de afgelopen tien jaar duidelijk toegenomen. Desalniettemin wordt de diagnose BDD nog steeds vaak ten onrechte niet gesteld en zijn er nog slechts weinig gecontroleerde en gerandomiseerde behandelstudies uitgevoerd. In de workshop wordt ingegaan op de kenmerken van BDD en wat BDD onderscheidt van de veel voorkomende co-morbide stoornissen en stoornissen die voor wat betreft de fenomenologie sterk op BDD gelijken. Na een korte bespreking van de effectiviteit van psychiatrische en niet-psychiatrische behandelingen, wordt dieper ingegaan op de cognitief gedragstherapeutische behandeling van BDD. Aan de hand van een algemeen model voor BDD worden de verschillende aangrijpingspunten voor behandeling besproken en aan de hand van (korte) oefeningen gedemonstreerd.
145
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 146
W-90 Leerdoel: betere diagnostiek, bewustere evaluatie van het diagnostische proces bij stoornissen met fenomenologisch overlap zoals BPS, Depressies en Bipolaire Stoornissen, ADHD, PTSD. DIAGNOSTISCHE VALKUILEN OP HET SNIJVLAK TUSSEN BORDERLINE PS, ADHD, PTSS, EN AFFECTIEVE STOORNISSEN Th Rinne, Leids Universitair Medisch Centrum Afdeling Psychiatrie Postbus 9600 2300 RC Leiden,
[email protected] De aanzienlijke fenomenologische overlap van DSM IV criteria van de Borderline Persoonlijkheidsstoornis (BPS) met ADHD, PTSS, Depressies en Bipolaire II stoornissen, blijkt in de dagelijkse praktijk vaak tot diagnostische verwarring te leiden. As I stoornissen kunnen ten onrechte als BPS pathologie bestempeld worden waardoor vervolgens de As I stoornis niet wordt behandeld. Of ernstige As I pathologie bij patiënten met een BPS wordt als bij de persoonlijkheidsstoornis horend geïnterpreteerd waarna deze evenmin adequaat wordt behandeld. Middelengebruik compliceert de diagnostiek nog verder. In de workshop zal door deskundigen op de gebieden van BPS, ADHD, PTSD, en Depressies en Bipolaire stoornissen aan de hand van casuïstiek met de deelnemers de valkuilen van de diagnostiek bij de vermelde stoornissen besproken worden. Er zal tevens uitgebreide aandacht besteed worden aan het diagnostische proces, de evaluatie ervan en de differentiaal diagnostische overwegingen met praktische handreikingen.
W-91 Leerdoel: In deze workshop wordt een overzicht geboden van de nieuwste inzichten op het gebied van homoseksualiteit en psychiatrie. NARCISSUS IN HET TEKEN VAN DE AESCULAAP HOMOSEKSUALITEIT EN PSYCHIATRIE Feijen RAM, Hettinga NFJ, Plaats WG van der, et al. Mentrum Amsterdam,
[email protected] In deze workshop worden de actuele ontwikkelingen besproken op het gebied van psychiatrie en homoseksualiteit. Tijdens de eerste inleiding zal worden ingegaan op de relatie tussen homoseksualiteit 146
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 147
en psychiatrische stoornissen. De epidemiologische gegevens afgeleid van het NEMESIS onderzoek dienen hierbij als uitgangspunt. Ingegaan zal worden op biologische verklaringsmodellen, maar ook op complicaties die kunnen optreden in de psychodynamische ontwikkeling van de homoseksuele cliënt.Vervolgens wordt in het licht van de door imigratie veranderde bevolkingssamenstelling in Nederland het begrip homoseksualiteit in een transculturele context geplaatst.Veel cliënten met een niet-westerse achtergrond vinden praten over seksualiteit moeilijk en impliciete culturele opvattingen kunnen misverstanden teweegbrengen. De therapeutische consequenties die hieruit voortvloeien zullen uitvoerig worden belicht. Tenslotte worden de recente ontwikkelingen in de epidemiologie en behandeling van psychiatrische stoornissen bij HIV-geïnfecteerde homoseksuele mannen besproken. De deelnemers worden uitgenodigd te discussiëren over de gevolgen van deze ontwikkelingen voor diagnostiek en behandeling. Biedt bijvoorbeeld de DBC nog voldoende mogelijkheden voor de behandeling van cliënten met een andere culturele achtergrond of seksuele voorkeur? Referenties: 1. Sandfort TGM, de Graaf R, Bijl RV, et al.: Same-sex Sexual Behavior and Psychiatric Disorders: Archives of General Psychiatry 2001; 58: 85-91; 2. Borra R, van Dijk R, Rohlof H (ed.): Cultuur, Classificatie en Diagnose, Cultuursensitief werken met de DSM-IV. Houten/Diegem 2002, Bohn Stafleu Van Loghum.
147
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 148
BIJBLIJFSESSIES (B) B-92 DE BETEKENIS VAN DE FARMACOGENETICA VOOR DE KLINISCHE PSYCHIATRIE Tuinier S,Vries J de, Gennip AH van et al. Afdeling Klinische Genetica en Laboratorium Erfelijke Metabole Ziekten, AZM, Maastricht. Concentraties van medicijnen en metabolieten in lichaamsvloeistoffen kunnen sterk verschillen ondanks dezelfde dosering. Dit vormde de aanzet tot de ontwikkeling van de farmacogenetica. Ook bestaan er sterke aanwijzingen dat genetische factoren van invloed zijn op het effect van psychofarmaca. In de psychiatrie is het cytochroom P450 systeem bekend. Dit systeem is verantwoordelijk voor de afbraak van een aantal psychofarmaca en voor de concentraties in het plasma.. De activiteit van deze enzymen is afhankelijk van de genen. Ook speelt de interactie met relevante receptoren een rol. Om die reden is het bepalen van polymorfismen van receptorgenen van belang. Een combinatie van polymorfismen in receptorgenen voorspelt b.v. het effect van clozapine. Hetzelfde geldt voor haloperidol ( m.n. de DRD3 receptor) en de kans op tardive dyskinesie (DRD3 receptor). Non-respons op antipsychotica kan samenhangen met de genetische constitutie van de patiënt en onderzoek er naar zou kunnen leiden tot de ontdekking van genetisch en pathogenetisch relevante subgroepen van patiënten binnen het psychotische spectrum. Een overzicht van de kennis op dit terrein wordt gepresenteerd.
FARMACOGENETICA EN METABOLISME: DE KLINISCHE RELEVANTIE Gennip AH van,Tuinier S, Curfs LMG et al. Erfelijke Metabole Ziekten, afdeling Klinische Genetica, AZM, Laboratorium Genetische Metabole Ziekten, AMC, Amsterdam Medicijnen moeten vaak eerst door het metabolisme worden geactiveerd.Voor inactivering moeten zij worden afgebroken en uitgescheiden. Ze moeten ook meestal gebruik maken van transporters om de "target"cellen te bereiken of te verlaten. Bij dit proces spelen ook receptoren een rol. Er zijn farmacogenetische varianten bekend van zowel enzymen, als transporters en receptoren voor medicijnen. Deze zijn ontstaan door mutaties in de genen. Over- of onderexpressie kan leiden tot overgevoeligheid of resistentie.Voor vele enzymen is de farmacogenetische relevantie vastgesteld. Personen met een deficientie van één van deze enzymen kunnen meestal worden gediagnostiseerd door het optreden van symptomen, echter bij een verminderde activiteit van deze enzymen zijn er meestal geen symptomen totdat zij worden belast met substraten voor deze enzymen. Recent is een farmacogenetisch syndroom ontdekt met soms lethale neurotoxiciteit bij behandeling met 5-fluorouracil van patiënten met een verminderde activiteit van dihydropyrimidine 148
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 149
dehydrogenase (DPD). Het verdient sterke aanbeveling vooraf aan behandeling met 5fluorouracil onderzoek te verrichten naar DPD. Algemene farmacogenetische principes komen aan de orde.
B-93 DRIE LESSEN UIT DE KINDERPSYCHIATRISCHE LIAISONPRAKTIJK Somatoforme en nagebootste stoornissen, aanpassing(sstoornissen) bij ernstige ziekte en verstoorde rouw zijn enkele van de beelden waar de in kinderen gespecialiseerde liaison psychiater zeer vertrouwd mee is, maar de algemeen (kinder- en jeugd) psychiater veel minder. Ook de psychiater die met volwassenen (en gezinnen) werkt zal met deze aspecten te maken kunnen krijgen. Telkens zal aan de hand van een vignet de relevante literatuur worden besproken .
"WIJ ZIJN HELEMAAL NIET PSYCHISCH". OVER DE PSYCHIATRISCHE AANPAK VAN SOMATOFORME STOORNISSEN Hoeven J van der UMC Utrecht, afdeling kinder- en jeugdpsychiatrie Het vestigen van een goede werkrelatie met kind en ouders is niet altijd gemakkelijk, indien er sprake is van een somatoforme stoornis. Soms bestaat er zelfs aperte weerstand tegen contact met psycholoog of psychiater. Daarom is het van groot belang, dat er, liefst al door de huisarts, vanuit een model gewerkt wordt, dat aanvaardbaar is voor het kind, maar vooral ook voor de ouders. Aan de hand van wat de literatuur hierover zegt en klinische voorbeelden zal zo’n strategisch model besproken worden. Ook zal besproken worden welke verschillende soorten interventies in ernstige gevallen noodzakelijk (kunnen) zijn.
BEN IK ZIEK? OVER COPING MET CHRONISCHE ZIEKTE Weel EAF van De Jutter, centrum voor GGZ-jeugd Haaglanden, Den Haag Bij het werken met kinderen met een chronische ziekte en hun gezin is kennis van de veel voorkomende reacties op ziekte en ziekenhuis opname belangrijk. Naast het kind en het gezin speelt ook het ziekenhuis, met zijn gewoonten , regels , behandelaars en de samenwerking, een rol in de aanpassing . Naast de reacties op ziekte is ook het denken over ziekte en dood is bij kinderen ontwikkelingsgerelateerd. 149
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 150
Het systeem perspectief van Rolland (1994), medical family therapy, is behulpzaam bij het werk met deze gezinnen. Hij benoemt het als de interactie tussen (1)de specifieke psychosociale eisen van een ziekte, (2)de family life cycle en (3)de multi-generationele ervaring met en de betekenis van ziekte Rolland wil een normatieve opstelling vermijden en spreekt liever van een misfit tussen gezin en ziekte voor een bepaald aspekt in een bepaalde fase van de ziekte.De visie van Rolland zal geillustreerd worden aan de hand van de casus.
DE OUDER DIE AANDRINGT. WIE IS DE ZIEKE? Kalverdijk LJ Accare, Academisch Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Groningen Een veel voorkomend probleem in de pediatrische liaisonpraktijk is het volgende: Ouders melden klachten bij een kind op een wijze die niet overeenkomt met de meer objectieve bevindingen. Behandelende medici opperen soms al snel de diagnose nagebootste stoornis (Munchausen) 'by proxy'. Maar ook komt het voor dat deze diagnose te laat in overweging wordt genomen. Omdat de verdenking op deze ernstige stoornis moeilijk is te bevestigen blijft het vaak bij deze vaststelling. Andere belangrijke differentiaal diagnoses worden overgeslagen, en er ontstaat vaak een patstelling in de behandeling. Aan de hand van casuistiek wordt een algoritme gepresenteerd om de diagnostiek, waar mogelijk, ordelijker te laten verlopen, en strategische mogelijkheden om valkuilen te vermijden.
B-94 ATYPISCHE PSYCHOSEN GENETISCHE SYNDROMEN EN PSYCHOSEN Tuinier S, Curfs LMG,Verhoeven WMA Vincent van Gogh Instituut, Postbus 5, 5800 AA Venray,
[email protected] Het laatste decennium zijn meerdere publicaties verschenen over de associatie tussen chromosomale afwijkingen en schizofrenie, hetgeen heeft geresulteerd in een grote lijst van kandidaat genen die mogelijk relevantie hebben voor de etiologie van de psychose. De interpretatie van deze gegevens wordt ernstig belemmerd door de diagnostische heterogeniteit van het schizofrenieconcept. Dit laatste is ook verantwoordelijk voor de tegenstrijdige resultaten van genetische koppelingsstudies bij schizofrenie. Deze problematiek wordt het beste geïllustreerd aan een tweetal genetische syndromen, het Prader-Willi syndroom (PWS) dat veroorzaakt wordt door ontbreken van de paternale bijdrage aan chromosoom 15q11-13 en het velocardio-faciaal syndroom (VCFS) dat berust op een 22q11-deletie. 150
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 151
Ofschoon beide syndromen gepaard gaan met psychotische stoornissen, is de classificatie hiervan binnen de huidige taxonomieën niet goed mogelijk en dus misleidend. Eigen onderzoek bij 23 PWS-patiënten met een subacute psychose en 23 VCFS-patiënten met psychotische verschijnselen heeft aangetoond dat in geen van beide voldoen aan de criteria voor schizofrenie. Bij PWS blijkt er sprake te zijn van een cycloïde psychose en een preëxistente stemminglabiliteit. Het VCFS psychopathologische fenotype wordt gekenmerkt door psychotische verschijnselen secundair aan specifieke psychologische disfuncties.
DIAGNOSTISCHE CONCORDANTIE VAN ACUTE KORTDURENDE PSYCHOTISCHE STOORNISSEN Heijden FMMA van der,Tuinier S,Verhoeven WMA et al. Vincent van Gogh Instituut, Postbus 5, 5800 AA Venray,
[email protected] De diagnostische concordantie van de acute kortdurende psychotische stoornissen (AKP) uit de ICD-10 en de DSM-IV is niet hoog. De criteria van deze groep psychosen in de moderne classificatiesystemen is voornamelijk gebaseerd op consensus en deductie, en niet op valide gecontroleerde beloopstudies. Bij de AKP in de ICD-10 is de ook de cycloïde psychose opgenomen, echter de oorspronkelijke diagnostische concepten van Leonhard en Perris zijn ingrijpend gewijzigd. In deze studie werden psychotische patiënten (n=139) onderzocht met behulp van de criteria voor kortdurende psychotische stoornis (DSM-IV), polymorfe psychotische stoornis (ICD-10) en cycloïde psychose (Perris en Brockington). De diagnostische concordantie van deze categorieën was weliswaar statistisch significant (kappa uiteenlopend van 0.24 tot 0.51; p<.01), maar vertoonden lage overlappingpercentages. Cycloïde psychosen onderscheidden zich van overige psychotische stoornissen in het frequenter voorkomen van stemmingswisselingen (p<.01), overweldigende angst (p<.01), derealisatie (p<.01) en visuele dispercepties (p<.01). Herkenning van diverse subgroepen AKP is relevant vanwege de mogelijk specifieke etiopathogenese en verschillende farmacotherapeutische behandeling.
DE CYCLOIDE PSYCHOSE ALS NOSOLOGISCH ZELFSTANDIGE ZIEKTECATEGORIE Franzek EJ DeltaBouman Geestelijke Gezondheidszorg, Prins Constantijnweg 131, 3066 TA Rotterdam,
[email protected] De conceptuele ontwikkeling van de cycloïden psychosen is terug te voeren op Kraepelins tweedeling van de endogene psychosen in dementia praecox en manischdepressieve psychose waardoor een groot aantal atypische psychosen niet konden 151
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 152
worden geclassificeerd. Kleist noemde deze atypische psychosen ‘Randpsychosen’ om aan te geven dat deze niet tot de schizofrenie behoren, maar aan de rand van de fasischen psychosen geplaatst moeten worden. Leonhard beschreef de cycloïde psychosen in hun tegenwoordige vorm als een zelfstandige nosologische groep van ziekten. Cycloide psychosen hebben een fasisch ziektebeloop, tonen een bipolair structuur en genezen restloos zonder negatieve symptomen of persisterende positieve symptomen.Vanuit klinisch perspectief kunnen drie vormen worden onderscheiden: angst-gelukpsychose, verwardheidspsychose en motiliteitspsychose met veelal overlappende symptomatologie waardoor een exacte differentiatie bemoeilijkt wordt. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat de cycloide psychosen een groep van ziekten welke onderscheiden kunnen worden aan de hand van erfelijke factoren, somatische oorzaken, beloop en effect van therapeutische interventies. Het is derhalve aannemelijk dat de cycloïde psychosen een aparte plaats innemen naast schizofrenie en affectieve psychosen.
B-95 PSYCHOSOCIALE SCREENING BIJ SOMATISCHE (CHRONISCHE) PATIËNTEN Lanting RHH Mesos Medisch Centrum,Van Heuven Goedhartlaan 1, 3527 CE Utrecht,
[email protected] Het is bekend dat ca 30% van de patiënten met chronische somatische aandoeningen psychosociale problemen heeft. In het MMC wordt in het kader van integrale geneeskunde gesteefd naar psychosociale screening bij alle somatische (chronische) zieke patiënten. Dat gebeurt intussen bij (borst-)kankerpatiënten, diabetespatiënten in het Diabetescentrum, hartpatiënten, COPD patiënten. Ingegaan wordt op de resultaten van screening, de betekenis voor de samenwerking met onze somatische collegae, de positie van de psychiater in het algemeen ziekenhuis en uiteraard het nut voor de patiënt. DE MEERWAARDE VAN PSYCHOSOCIALE SCREENING IN EEN DIABETES CENTRUM Storms GEMG Internist, MESOS Diabetes Centrum, Prof. Bronkhorstlaan 12, 3723 MB Bilthoven,
[email protected] Diabetes mellitus is een chronische aandoening waarvoor geen genezing mogelijk is en waarbij de participatie van de patiënten essentieel is voor een goede behandeling. De klassieke taak van de internist als eerste contact in de behandeling, is het 152
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 153
aandragen van biomedische oplossingen voor de verschillende ontregelingen van de metabole processen.Vaak blijkt echter dat deze technische oplossingen niet voldoende zijn. Het gedrag van de patiënt zal dan in de meeste gevallen de oorzaak zijn van het niet bereiken van de streefwaarden op metabool gebied. Bekend is al dat bij chronische aandoeningen depressieve klachten meer voorkomen, maar zeker niet de enige psychosociale ontregeling zijn. Via psychosociale screening bij het jaarlijkse complicatieonderzoek worden onderliggende oorzaken duidelijk gemaakt zodat in de therapie hiermee rekening kan worden gehouden.Voor de behandeling van deze oorzaken van ontregeling zijn een psychiater en twee psychotherapeuten vast in het team van onze diabeteskliniek opgenomen. Deze screening is in 2002 in onze kliniek ingevoerd. De resultaten worden eind 2003 geëvalueerd. De resultaten van het screenringonderzoek en de psychosociale zorg die er uit resulteerde in ons centrum zullen besproken worden.
B-96 STRUCTURELE DISSOCIATIE EN SENSORIMOTOR PSYCHOTHERAPY BIJ COMPLEXE PERSOONLIJKHEIDSPROBLEMATIEK, PTSS EN DISSOCIATIE Georganiseerd vanuit de sectie Psychotherapie NVvP Lahaye M,Thunnissen M GGZWNB, Postbus 371, 4600 AJ Bergen op Zoom,
[email protected] Patiënten met PTSS, DIS en ernstige persoonlijkheidspathologie vergen een complexe, multimodale behandeling. In deze bijblijfsessie worden twee methodes besproken die in de praktijk bruikbaar blijken bij deze patiëntengroep. Het model van Structurele dissociatie (Nijenhuis,Van der Hart en Steele) biedt houvast in de behandeling van zowel eenvoudige als complexe PTSS tot en met DIS. Sensorimotor psychotherapy, ontwikkeld door Ogden en Minton (Colorado), is een methode waarbij de integratie van cognities, lichamelijke sensaties en emoties wordt versneld door direct met de lichamelijke gewaarwordingen, horend bij het trauma, te werken. Sinds vorig jaar wordt met deze methodes gewerkt in GGZWNB bij patiënten met persoonlijkheidsstoornissen of complexe PTSS. Sinds kort is er een transmuraal zorgprogramma persoonlijkheidsstoornissen ontwikkeld, waarin op indicatie het model van Structurele dissociatie alsmede Sensorimotor Psychotherapy toegepast wordt. In de bijblijfsessie wordt, na een theoretische inleiding aan de hand van casuïstiek uitgelegd wat de voordelen zijn van deze gecombineerde behandeling. Zowel de organisatie van de zorg als meer inhoudelijke aspecten komen aan bod. Leerdoel is een model bieden voor het behandelen van complexe persoonlijkheidsproblematiek in een deeltijdbehandeling. 153
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 154
B-97 AUTISME EN GENETISCHE SYNDROMEN Tuinier S, Egger JIM,Verhoeven WMA Vincent van Gogh Instituut, Postbus 5, 5800 AA Venray,
[email protected] Problemen met de sociale communicatie zijn een prominent kenmerk van autisme, maar geenszins beperkt tot deze diagnostische categorie. Bij verstandelijk gehandicapten komen stoornissen in de sociale interactie veelvuldig voor zonder dat de diagnose autisme adequaat is. In tegenstelling tot de DSM-IV, kent de ICD-10 de categorie atypisch autisme bij verstandelijk gehandicapten waarbij het niveau van functioneren weinig ruimte laat voor het tot uitdrukking komen van de specifieke gedragingen die vereist zijn voor de diagnose autisme. Aangezien stoornissen in sociale, emotionele en verbale vaardigheden geassocieerd zijn met verschillende genetische syndromen, is het diagnostisch etiket autisme vanuit onderzoeksoogpunt misleidend en voor de klinische praktijk volstrekt ontoereikend. Het is daarom, zeker bij bekende syndromen, aangewezen dergelijke communicatieve stoornissen te beschouwen als onderdeel van het ‘behavioural phenotype’ en de samenstellende functiestoornissen te expliciteren. Bekende voorbeelden hiervan zijn het Noonan syndroom dat geassocieerd is met alexithymie, het 22q11-deletie syndroom waarbij specifieke stoornissen in abstract denken en symboliseren op de voorgrond staan en het MAO-A-deficiëntie syndroom met reeks aan functionele stoornissen met name cognitieve rigiditeit en misinterpretatie van omgevingsstimuli.
GENETICA BIJ AUTISTISCHE STOORNISSEN Steijaert JGPLE, Devriendt K, Frijns JP Centrum voor Menselijke Erfelijkheid, Universitaire Ziekenhuizen Leuven, Herestraat 49, B-3000 Leuven, België,
[email protected] Tegenwoordig wordt algemeen aanvaard dat autisme een organische oorzaak heeft. Verscheidene structurele hersenafwijkingen en neurochemische stoornissen werden beschreven, maar tot op heden is men er niet in geslaagd om deze neurobiologische gegevens om te zetten in één samenhangende theorie over het ontstaan van autisme. In de afgelopen jaren is er wel meer inzicht gegroeid in de genetische oorzaak van autisme. In een minderheid van de personen met autisme is de oorzaak enkelvoudig, meestal een monogene of chromosomale aandoening. Bij de meerderheid is er sprake van een polygene oorzaak voor autisme. De overervingsmechanismes en de verschillende strategieën om genen betrokken in het ontstaan van autisme te identificeren zullen besproken worden.
154
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 155
GENETICA BIJ ADHD Buitelaar JK Universitair Medisch Centrum St, Radboud, Afdeling Psychiatrie, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen,
[email protected] ADHD is een veel komende neuropsychiatrische stoornis. De prevalentie bij schoolgaande kinderen wordt geschat op 3%. Kinderen met verstandelijke beperkingen lopen een 5-10 keer verhoogd risico op ADHD. De diagnostiek van ADHD bij kinderen op MLK niveau wijkt niet af van die bij kinderen zonder verstandelijke beperkingen. Bij lagere niveau’s van functioneren echter is de diagnostiek van ADHD gecompliceerd. Niet zozeer verhoogde afleidbaarheid, maar diffuse gedragsonrust en "overfocusing" zijn typerend.Voor kinderen op MLK niveau is behandeling met medicatie (eerste keus: psychostimulantia) goed mogelijk. Eventuele bijwerkingen die aandacht verdienen zijn het risico op rigiditeit en stereotypieen, en eventueel ontstaan van of toename van zelf-verwondend gedrag of tics. De meest gemaakte "fout" is om de diagnose van ADHD bij mensen met verstandelijke beperkingen te missen vanuit de onjuiste redenering "dat dit soort symptomen nu eenmaal onderdeel is van de beperking".
B-98 PERSOONLIJKHEIDSSTOORNISSEN IN NIEUW PERSPECTIEF Reekum AC van1, Gerritsen HA2 Roosenburg van Altrecht GGZ te Den Dolder 2psychiater Rintveld Persoonlijkheidsstoornissen van Altrecht GGZ te Zeist,
[email protected]
1psychiater
Verschillende nieuwe perspectieven zijn gaande binnen de groep van persoonlijkheidsstoornissen. Hierbij valt o.a. te denken aan verschuiving van categorale naar dimensionele diagnostiek, ontwikkelingen op het gebied van de neurobiologie, hechting en de infantresearch en onderzoek naar de werkzaamheid van psychotherapie. In deze bijblijfsessie zal worden ingegaan op deze nieuwe perspectieven. In het eerste deel komen verschillende psychotherapievormen bij persoonlijkheidsstoornissen evenals de achterliggende referentiekaders aan bod, terwijl in het tweede deel het accent ligt op de neurobiologische ontwikkelingen bij persoonlijkheidsstoornissen. Vanuit zijn kennis van de wisselwerking tussen genen en omgeving is de psychiater bij uitstek toegerust om persoonlijkheidsstoornissen te begrijpen en te behandelen.
155
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 156
PSYCHOTHERAPIE EN THEORETISCHE REFERENTIEKADERS BIJ PERSOONLIJKHEIDSSTOORNISSEN VERGELEKEN Gerritsen HA Het laatste decennium is er steeds meer onderbouwing gekomen dat psychotherapie bij persoonlijkheidsstoornissen werkzaam is. Het is echter nog onduidelijk of de ene vorm van psychotherapie effectiever is dan de andere en wat precies de werkzame factoren zijn. Er zal worden stilgestaan bij de meest voorkomende vormen van psychotherapie bij persoonlijkheidsstoornissen, zoals psychoanalytische, cognitief gedragstherapeutische en op ontwikkelings hulp gebaseerde psychotherapie. Hierbij komen onderlinge verschillen en overeenkomsten aan bod evenals theoretische uitgangspunten waarop de verschillende vormen van psychotherapie gebaseerd zijn.
NEUROBIOLOGISCHE ONTWIKKELING EN PERSOONLIJKHEID Reekum AC van De grote variabiliteit van persoonlijkheidsstoornissen en de grote variatie in symptoomclusters kan het beste begrepen worden vanuit het geschetste complexe samenspel tussen genetische architectuur, waarbij sprake is van betrokkenheid van meerdere genen, en de veelheid aan mogelijke omgevingsinvloeden.Tussen deze twee factoren is bovendien sprake van wederzijdse beïnvloeding. Met andere woorden, veranderingen in de omgeving kunnen op basis van wijzigingen in expressie van het genetisch materiaal zowel de functie maar ook de structuur van het brein doen veranderen.Verwezen wordt onder andere naar het werk van Eric Kandel. Op haar beurt verandert de omgeving zich onder invloed van het zich ontwikkelende individu en in interactie met de genetische opbouw. Uit recente literatuur blijkt dat bij dit proces van wederzijdse beïnvloeding de regulering van de affecten, ofwel de ontwikkeling van het gevoelsleven en verstoringen hierbij, vooral van belang is. Uit een gezet zal worden dat het neurobiologisch denken, aangevuld met resultaten vanuit de infantresearch, de etiologie van persoonlijkheidstoornissen in een meer geïntegreerd kader zet.
156
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 157
B-99 MEET THE EXPERT: ELECTROCONVULSIETHERAPIE (ECT) Geleuken A van, Broek WW van den, Smith-van Rietschoten W GGZ Westelijk Noord Brabant, Postbus 371, 4600 AJ Bergen op Zoom De Commissie Voorlichting van de NVvP beoogt in deze bijblijfsesie praktische vaardigheden van patiëntenvoorlichting aan te leren, toegespitst op ECT. Het principe "meet the expert" wordt hierbij gehanteerd met de directeur van de Depressie Stichting namens de ervaringsdeskundigen en de psychiater, secretaris van de Werkgroep Electroconvulsietherapie Nederland, als professionele expert. Na een korte theoretische inleiding over patiëntenvoorlichting zullen de experts hun kennis en ervaring aan u voorleggen om u op interactieve wijze kennis te laten nemen van de praktijk van patiëntenvoorlichting op dit terrein.
B-100 LEERTHERAPIE, OMDAT HET MOET? Piras GMGA, Kar B van de, Oostindier A, et al. GGZ Buitenamstel, Oldenaller 1, 1081 HJ Amsterdam,
[email protected] Sinds 1984 is in de opleiding tot psychiater een minimum van 50 uur leertherapie verplicht. In andere landen geldt deze verplichting niet. In de literatuur worden argumenten voor en tegen het volgen van leertherapie aangevoerd. De beperkte studies laten positieve effecten en negatieve bevindingen van leertherapie zien. In 1994 publiceerde Trijsburg et al. een enquete uitgevoerd onder psychiaters en psychologen in opleiding. Deze enquete werd in afgeslankte vorm voorgelegd aan de Amsterdamse psychiaters in hun basisopleiding. 83% Van de psychiaters in opleiding retourneerde de enquete. Leertherapie vindt m.n. plaats in individuele vorm met een psychotherapeutisch psychodynamisch referentiekader. Er wordt een hoge waardering gevonden voor de leertherapie. Referentie: RW Trijsburg, HJ Duivenvoorden, DL Stronks, et al. Leertherapie in Nederland:Tijdschrift voor Psychotherapie 1994; 20(1): 2-29.
157
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 158
LEERTHERAPIE, OMDAT HET MOET? Oostindier A, Piras GMGA, Kar BW van de Triversum, K. Boekestraat 5, 1817 EZ Alkmaar,
[email protected] Het ondergaan van een leertherapie is een vast onderdeel in onze opleiding tot psychiater. Echter , veel is onduidelijk over het beloop en de inhoud van deze leertherapie. Wij interviewden veertien "opinion leaders" op het gebied van de leertherapie. Waarbij ons doel was een overzicht te krijgen van de inhoud van leertherapie zoals die door ervaren therapeuten wordt uitgevoerd. Vragen naar doelen, alternatieven en afgrenzing kwamen aan de orde. Ook het therapeutisch proces bij artsassistenten, de beperkingen van leertherapie, en de eventuele rol als burn-out preventie kwamen aan bod. Het geheel geeft een beeld van de meningen van leertherapeuten. Het levert hiermee een bijdrage aan de discussie over de voor en nadelen van leertherapie. Voorts sluit dit aan bij de uitkomsten van de enquete onder assistenten.
LEERTHERAPIE, OMDAT HET MOET? Kar B van de, Oostindier A, Piras GMGA et al. De Heel, Zaans Medisch Centrum, afd. Psychiatrie, Postbus 210, 1500 EE Zaandam,
[email protected] Een leertherapie is ook in de beoogde nieuwe opleidingseisen weer een verplicht onderdeel. Blijkbaar wordt de leertherapie nog steeds beschouwd als een essentieel onderdeel van de opleiding tot psychiater. Internationaal neem Nederland hiermee een uitzonderingspositie in, terecht of niet? Uit de theoretische literatuur vatten wij samen de voornaamste argumenten voor en tegen leertherapie, waarbij de argumenten voor, ons inziens zwaarder wegen. Van het schaarse gepubliceerde empirisch onderzoek over leertherapie, bespreken wij kort de belangrijkste bevindingen.We verdedigen dat tot op heden enig effect van leertherapie niet overtuigend is aangetoond.Vervolgens staan we stil bij de destijds bestaande motieven om leertherapie verplicht te stellen. Gelden de politieke argumenten van toen nu nog steeds? Conclusie: Ondanks het ontbreken van deugdelijk empirisch bewijs, is de verplichting van leertherapie goed te verdedigen. Daarbij verdient de huidige vorm van verplichte leertherapie, 50 sessies bij een psychiater als richtlijn, nadere evaluatie.Tot slot doen we enkele suggesties tot vernieuwing voor de verplichte leertherapie, als aanzet tot verdere discussie.
158
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 159
B-101 NIEUWE ANTIDEPRESSIVA: ZON- EN SCHADUWZIJDE NIEUWE ANTIDEPRESSIVA Hoogendijk WJG GGZ Buitenamstel,Valeriusplein 9, 1075 BG Amsterdam De sectie Biologische Psychiatrie verzorgd ieder jaar een aantal bijblijfsessies over psychofarmaca. De plaatsbepaling van recent geïntroduceerde middelen binnen een programma stemmingsstoornissen moet voor een deel nog gebeuren. Niet alle middelen komen op de Nederlandse markt en een deel is al weer in onbruik geraakt. Aan de andere kant zijn een aantal combinatiebehandelingen geïntroduceerd waar veel over wordt geschreven in de internationale literatuur, maar weinig over wordt nagedacht als toepassing in de Nederlandse behandelpraktijk.Tenslotte zijn een aantal interessante nieuwe middelen in ontwikkeling die op geheel andere hersensystemen werken dan de aminerge systemen. In dit eerste deel van de bijblijfsessie worden deze ontwikkelingen op een rijtje gezet, zodat de deelnemer een rationelere keuze kan maken binnen de veelheid aan mogelijkheden die bestaan voor de behandeling van depressieve stoornissen.
DE SCHADUWZIJDE VAN ANTIDEPRESSIVA Pot HJ Academisch Ziekenhuis Groningen, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen In het tweede deel van deze bijblijfsessie zal de schaduwzijde van antidepressiva behandeld worden.Tot de schaduwzijde rekenen we allereerst de te verwachten en de onvoorziene bijwerkingen. Farmacologische eigenschappen van het middel geven aan wat we kunnen verwachten en hoe dit eveneens farmacologisch kan worden bewerkt. In dit speelveld bepalen echter niet alleen het geneesmiddel maar ook patiënt, de aandoening en de dokter het zogenaamde management van de bijwerkingen. In de aanvangsfase is dit management vaak richtinggevend voor de working alliance. Acceptatie van diagnose, therapie met inbegrip van bijwerkingen maakt psychoeducatie onmisbaar.Ten slotte wordt stilgestaan bij de grote variatie in reactie op geneesmiddelen tussen individuele patiënten. Deze variatie wordt niet alleen bepaald door de diagnostiek van de aandoening en omgangsstrategie van de persoon, maar ook de genetische status van de patiënt.
159
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 160
B-102 EEN TRANSACTIONEEL MODEL VOOR DAGBEHANDELING, ROL VAN DE PSYCHIATER Bels M GGZ WNB, Rooseveltlaan 148, 4624 DE Bergen op Zoom Kinder- en jeugdpsychiatische dagbehandeling is een setting die zich bij uitstek leent voor een multimethodische en transactionele benadering. Binnen deze workshop wordt een driehoeksmodel dat als kader dient voor een dergelijke benadering. In een eerste bijdrage worden de theoretische achtergronden van het model besproken steunend op psychodynamische concepten en experimenteel gefundeerde ontwikkelingspsychologie (gedeeltelijk voortbouwend op de hechtingstheorie). In een tweede gedeelte wordt het model en de rol van de psychiater verder toegelicht. Centrale pijlers zijn: de kinderpsychiatrische stoornis, de sociaalemotionele ontwikkeling van het kind, en zijn interpersoonlijk ontwikkeling binnen de gezinscontext en maatschappij. In de analyse wordt vastgesteld hoe deze elkaar beïnvloeden. De psychiater heeft in dit model een centrale en integratieve functie, zowel in het formuleren van een integratieve diagnose als in het uitzetten van de interventielijnen..Tevens wordt aan de hand van een aantal klinische vignetten het model verder toegepast en kunnen deelnemers met eigen casuïstiek het model beproeven.
B-103 MEET THE EXPERT MEETING Subvereniging Assistenten Psychiatrie en sectie Biologische Psychiatrie In aansluiting op de bijblijfsessie (B-101) over antidepressiva organiseert de SAP in samenwerking met de sectie Biologische Psychiatrie een bijeenkomst met deskundigen op het gebied van de unipolaire stemmingsstoornissen. Onder leiding van Manon Hillegers (SAP) en Witte Hoogendijk (SBP) kunnen vanuit de zaal vragen voorgelegd worden op het gebied van onderzoek, diagnostiek of behandeling, eventueel aan de hand van casuistiek. Een panel, bestaande uit HJ Pot, L Timmerman, I van Vliet, R Kupka en WA Nolen, zal van gedachten wisselen met het publiek, waarbij de gepresenteerde problematiek vanuit de verschillende gezichtspunten zal worden belicht. Vragen kunnen tijdens de bijeenkomst worden gesteld of van te voren worden gestuurd naar:
[email protected]
160
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 161
B-104 TAALONTWIKKELING VAN KINDEREN MET EEN PSYCHIATRISCHE STOORNIS DE MORFOLOGISCHE/SYNTACTISCHE ONTWIKKELING VAN KINDEREN MET EEN PSYCHIATRISCHE STOORNIS Scheper AR, Blankenstijn CJK Curium Academisch Onderzoekscentrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Endegeesterstraatweg 27-35, 2342 AK Oegstgeest,
[email protected] Recent psycholinguistisch onderzoek toont aan dat taalstoornissen en psychiatrische stoornissen in hoge mate comorbide zijn. Uit ons onderzoek blijkt dat 82% van de onderzochte 120 kinderen met een internaliserende of externaliserende stoornis in de leeftijd van 4;0 tot 10;0 jaar ook een taalstoornis op morfologisch/syntactisch gebied (taalvorm) heeft naast de vaak gesignaleerde problemen op semantisch/ pragmatisch gebied (taalinhoud/taalgebruik) (Blankenstijn en Scheper, 2003). Hoe manifesteert de taalvormstoornis zich bij kinderen met een psychiatrische stoornis en in hoeverre moet de psychiatrische/psychologische diagnostiek en behandeling rekening houden met deze taalproblematiek (e.g. Cohen, 2001). Wij geven aan de hand van voorbeelden een beschrijving van de typerende taalvormproblemen van kinderen met een psychiatrische stoornis. Ook laten we zien wat de gevolgen van deze taalproblemen zijn voor het voeren van een gesprek (interview), waarbij complexe wensen en ideeën talig uitgedrukt moeten worden. Wanneer het communicatieve taalgebruik verstoord is, dan heeft dit niet alleen gevolgen voor het leggen en onderhouden van sociale relaties met leeftijdsgenoten en ouders/verzorgers, maar ook voor het vermogen om logisch te redeneren en te denken (e.g. Bishop, 1997). Referenties: 1. Bishop DVM (1997) Cognitive neuropsychology and developmental disorders: Uncomfortable bedfellows.The quarterly Journal of Experimental Psychology, 50a, 4, 899923; 2. Blankenstijn CJK en AR Scheper (2003) Language development in children with psychiatric impairment, Academisch proefschrift, LOT 82, Utrecht: Landelijke Onderzoekschool Taalwetenschap; 3. Cohen N (2001) Language impairment and psychopathology in infants, children, and adolescents, London: Sage Publications.
161
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 162
DE SEMANTISCH/PRAGMATISCHE ONTWIKKELING VAN KINDEREN MET EEN PSYCHIATRISCHE STOORNIS Blankenstijn CJK, Scheper AR Curium Onderzoekscentrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Endegeesterstraatweg 27-35, 2342 AK Oegstgeest,
[email protected] Het resultaat van het door ons uitgevoerde psycholinguistische onderzoek wijst erop dat taal- en psychiatrische stoornissen in zeer hoge mate (> 82%) comorbide zijn. De meeste van de 120 Curium-kinderen met een psychiatrische stoornis (Psychiatric Impaired children; PI-kinderen) in de leeftijd van 4;0 tot 10;0 jaar hadden dus ook een taalstoornis (Language Impairment; LI); niet alleen exclusief op semantischpragmatische niveau (inhoud/gebruik taal), zoals vaak wordt verondersteld bij LIPIkinderen (Bishop et al., 2000), maar ook op morfosyntactisch niveau (taalvorm) (Blankenstijn en Scheper, 2003). Wat zijn nu de semantisch/pragmatische afwijkende taalkenmerken van LIPI-kinderen (Cohen, 2003) in het voor psychiaters/psychologen zo belangrijke interview-genre (Morrison and Anders, 1999)? We zullen een beschrijving van deze LI-symptomen geven en aan de hand van voorbeelden aantonen hoe groot de invloed van het taalgebruik van de interviewer kan zijn op het talige functioneren van LIPI-kinderen. Bezoekers van deze presentatie kunnen leren hoe zij hun taalgebruik het beste kunnen aanpassen aan de taalvaardigheid van LIPI-kinderen, zodat deze in staat worden gesteld zo uitgebreid mogelijk te antwoorden. Dit komt de betrouwbaarheid van het psychiatrisch interview als meet- en behandelinstrument ten goede. Referenties: 1. Bishop, DVM, J Chan, C Adams, J Hartley and F Weir (2002) Conversational responsiveness in specific language impairment: evidence of disproportionate pragmatic difficulties in a subset of children, Development and Psychathology, 12: 177-199; 2. Blankenstijn, CJK en AR Scheper (2003) Language development in children with psychiatric impairment, Academisch Proefschrift, LOT 82, Utrecht: Landelijke Onderzoeksschool Taalwetenschap; 3. Morrison, J and TF Anders (1999) Interviewing Children and Adolescents, Skills and Strategies for Effective DSM-IV Diagnosis, New York/ Londen:The Guilford Press.
162
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 163
B-105 NIEUWE ONTWIKKELINGEN BIJ DE BIOLOGISCHE BEHANDELINGSMOGELIJKHEDEN VAN DEPRESSIE ADDITIE EN AUGMENTATIE BIJ DEPRESSIE BEHANDELING Timmerman L psychiater, Stichting Adhesie, Postbus 5003, 7400 GC Deventer In deze bijblijfsessie, een actualisatie van een eerder op het Voorjaarscongres gegeven bijblijfsessie, zullen nieuwe mogelijkheden van behandeling van (therapie-resistente) depressie aan de orde komen. Een aantal van deze behandelmogelijkheden vindt momenteel reeds toepassing in de klinsche praktijk een aantal andere verkeren nog in een experimenteel stadium Het betreft farmacologische opties, zoals CRFantagonisten, CCK-antagonisten, NK-1-antagonisten, omega-vetzuren, amfetaminen, evenals additiestrategieen met bijv. lithium,T3, pindolol, en combinaties van antidepressiva.
NEUROSTIMULATIE BIJ DEPRESIE BEHANDELING Vliet IM van psychiater, Leids Universitair Medisch Centrum, afdeling Psychiatrie Neurostimulatie speelt een belangrijke rol in de behandeling van stemmingsstoornissen. De indicaties voor-, en uivoering van onderhouds ECT , transcraniele magnetische stimulatie (TMS) en nervus vagus stimulatie (NVS) komen aan bod.Van al deze behandelopties zal voor zover bekend het werkingsmechanisme en de evidence voor effectiviteit besproken worden. Recente ontwikkelingen zijn verder sexe en leeftijd als factoren die effectiviteit en keuze van een antidepressivum kunnen bepalen.
B-106 DE PRAKTIJK VAN HET OPLOSSINGSGERICHT THERAPEUTISCH WERKEN MET KOPP-MLK Collin PJL, Huijnen M Gastenhof, Raadhuisstraat 13, 6129 CA Urmond,
[email protected] Door middel van gevalsbeschrijvingen uit eigen praktijk u kennis laten maken met oplossingsgericht therapeutisch werken met KOPP-MLK. KOPP-MLK staat voor moeilijk lerende kinderen van ouders met een psychiatrische problematiek. Tevens is dit een aanzet om te komen tot een theoretisch model.Tijdens onze 163
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 164
zoekreis naar bruikbare theoretische en praktische informatie omtrent deze doelgroep bleek al gauw dat de Nederlandse KOPP-projecten enkel en alleen toegespitst waren op normaal begaafde kinderen. Vanuit ons oplossingsgericht werken met moeilijk lerende kinderen, was het een logische stap dit model te gebruiken bij KOPP-MLK problematiek. Enkele speerpunten van dit model zijn " respect / toekomst / sterkte / samenwerken". De nadruk ligt op de hulpbronnen van de patiënt en zijn systeem en niet op het probleem. De toepassing van deze methodiek vraagt veel creativiteit van de hulpverlener in doen en denken, en tevens veel geduld.Vervolgens zullen we stil staan bij de ingrediënten van deze methodiek. Aangetoond zal worden dat, naast het aansluiten bij het ontwikkelingsniveau, het belangrijk is om een model te gebruiken dat uitgaat niet van zwakte en beperkingen, maar van sterkte en mogelijkheden.
B-107 DE ZELFSTANDIG GEVESTIGDE PSYCHIATER ALS MEDISCH SPECIALIST Alhoewel de psychiater een geregistreerd medisch specialist is, is dat gezien het huidige congresthema kennelijk geen vanzelfsprekendheid en is er behoefte aan nadere onderbouwing en uitwerking van zijn identiteit als medisch specialist. Voor de zelfstandig gevestigde psychiater (ZGP) geldt dit zo mogelijk nog sterker. Niet alleen is het beeld van de beroepspraktijk van de ZGP zoals dat leeft in de samenleving en binnen de gezondheidszorg erg diffuus; ook collega’s in instellingen en ziekenhuizen hebben vaak een beperkt of onvolledig beeld. Bovendien kan het geheel zelfstandig uitoefenen van het specialisme vragen oproepen t.a.v. mogelijkheden en beperkingen in zowel de breedte als de kwaliteit van de beroepsuitoefening. Doel van de huidige bijblijfsessie is om een beeld te geven van de inhoud van de beroepspraktijk van de ZGP als zelfstandig werkend medisch specialist.Aan de hand van een uitgewerkt overzicht van eigen casuïstiek zullen de sprekers ieder een concrete psychiatrische diagnose behandelen en daarbij een beeld schetsen van presentatie, ernst, hulpvraag, behandeling en organisatie van de zorg, zoals die voorkomen in de praktijk van de ZGP.
DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING VAN BIPOLAIRE STOORNISSEN IN DE PRAKTIJK VAN DE ZELFSTANDIG GEVESTIGDE PSYCHIATER Goudsmit E Zelfstandig gevestigd psychiater, Borneokade 129, 1019 XC Amsterdam,
[email protected] Bipolaire stoornissen vormen volgens veel auteurs de meest gemiste diagnose in de psychiatrie. Aan de hand van eigen casuïstiek zal een overzicht gegeven worden van 164
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 165
hulpverleningsvoorgeschiedenis, verwijspatronen, hulpvraag en behandeling van patiënten met een bipolaire stoornis in de praktijk van de ZGP. Daarbij loopt de ernst van de verschillende beelden sterk uiteen en is relatief vaak sprake van mildere vormen zoals de bipolaire II stoornis.Vervolgens zal worden ingegaan op de afweging van de ernst van de stoornis tegen de diverse medicamenteuze en psychotherapeutische behandelmogelijkheden en op de toepasbaarheid van de richtlijn bipolaire stoornissen van de NVvP bij deze populatie.
DE POSITIE VAN DE ZELFSTANDIG GEVESTIGDE PSYCHIATER VANUIT COMMUNITY MENTAL HEALTH CARE PERSPECTIEF Laan NC van der Zelfstandig gevestigd psychiater,Tenierstraat 2A, 1071 DX Amsterdam,
[email protected] Aan de hand van negen kwaliteitscriteria (Thornicroft 1999) wordt de praktijk van de zelfstandig gevestigde psychiater gesitueerd in het locale GGZ aanbod.Voorbeelden uit de eigen praktijk (doelgroep depressieve patiënten) ondersteunen de presentatie. Met behulp van deze criteria worden beleidspunten bediscussieerd zowel voor de directe patiëntenzorg alsook voor de organisatie van de vrijgevestigden in de regio.
DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING VAN PTSS IN DE PRAKTIJK VAN DE VRIJGEVESTIGDE PSYCHIATER Smoktunowicz I Zelfstandig gevestigd psychiater, Geuzenstraat 61-II, 1056 KB Amsterdam,
[email protected] Aan de hand van twee casus, waarbij de oorspronkelijk diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis in de loop van de behandeling werd vervangen door de diagnose PTSS, worden pathogenese en behandeling van verschillende symptomen, zoals angst en stemmenhoren besproken. De biologische aspecten van dergelijke symptomen zijn relevant voor zowel de diagnostiek als de keuze voor een therapeutische aanpak. In de gepresenteerde casus worden beslissingen rond medisch-somatisch onderzoek en de afweging om al of niet medicamenteus te gaan behandelen en de consequenties daarvan binnen de praktijk van de zelfstandig gevestigde psychiater besproken.Vervolgens wordt het plan van aanpak door de aanwezigen getoetst.
165
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 166
B-108 PSYCHOSEN BIJ OUDEREN PSEUDOPSYCHOSEN BIJ OUDEREN Teunisse RJ Stichting Adhesie, Postbus 5003, 7400 GC Deventer,
[email protected] Niet zelden doen zich bij ouderen verschijnselen voor die weliswaar doen denken aan een psychose maar toch een andere achtergrond hebben. Diagnostische vergissingen leidend tot een onjuiste of zelfs schadelijke behandeling moeten voorkomen worden. In deze bijdrage wordt aan de hand van de wetenschappelijke literatuur ter zake nader ingegaan op de diagnostiek en behandeling van drie "pseudopsychosen": het syndroom van Charles Bonnet, muzikale hallucinaties bij slechthorendheid en hallucinaties in het kader van rouw.
PSYCHOTISCHE DEPRESSIES BIJ OUDEREN Kok RM Altrecht GGZ, Oude Arnhemseweg 260, 3705 BK Zeist,
[email protected] In dit onderdeel van de bijblijfsessie zullen, op grond van de gepubliceerde studies over psychotische depressies bij ouderen, de volgende vragen aan de orde worden gesteld.Wat zijn de klinische kenmerken van een psychotische depressie? Zijn er voldoende redenen dit als een aparte klinische entiteit te beschouwen? Welke behandeling is geïndiceerd (voorkeur voor een TCA, wel of geen antipsychoticum toevoegen, wat is de plaats van ECT)? Is de prognose slechter? Is langere onderhoudsbehandeling geïndiceerd?
SCHIZOFRENIE EN WAANSTOORNISSEN BIJ OUDEREN Kat M Afdeling Klinische Geriatrie, Medisch Centrum Alkmaar,
[email protected] Ook op hogere leeftijd kan schizofrenie of een op schizofrenie gelijkend syndroom voor het eerst optreden. Er zijn aanwijzingen voor een etiologische verwantschap met de schizofrenie bij jongvolwassenen.Voor de waanstoornis is dit (nog) niet zo duidelijk. Bij beide stoornissen staan de wanen centraal. De schizofrene patiënt kan zich bedreigd en angstig voelen. Contact leggen is dan moeilijk: een enigszins zakelijke attitude met aandacht voor het neutraliseren van angst kan uitkomst bieden. Als de patiënt uiteindelijk medicatie wil aanvaarden, zijn antipsychotica middelen van eerste keus. 166
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 167
De patiënt met een waanstoornis kan zich doorgaans redelijk handhaven en komt pas in beeld als er sprake is van een bijkomende depressie, angststoornis en/of onbegrepen lichamelijke klachten. De patiënt heeft de neiging de waangedachten aan de hulpverlener op te willen leggen. Daarin meegaan is onverstandig, omdat het probleem daarna niet is opgelost en men irreële verwachtingen schept. Dan dreigen teleurstelling en versterking van de waan. Een systematische benadering waarin men realiteitsversterkend werkt en tegelijkertijd betrokkenheid toont is beter. Het effect van antipsychotica bij deze groep patiënten is beperkt gebleken. Antidepressiva of anxiolytica lijken vooralsnog middelen van eerste keus.
B-109 BESTAAT DE CYCLOIDE PSYCHOSE? EEN VOORDRACHT OVER ZIEKTE-BEGRIP EN NOSOLOGISCHE ENTITEIT IN DE PSYCHIATRIE Kuyck WGE, Bakel AHAC van,Vonk R, et al. GGz ’s-Hertogenbosch, Bethaniestraat 2, 5201 DZ ’s-Hertogenbosch,
[email protected] Inleiding: Anno 2003 vindt er nog steeds binnen de psychiatrie een levendige discussie plaats over de rol van het ziektebegrip. Er is onenigheid over het bestaan van bepaalde ziektecategorien en zelfs over het bestaan van nosologische entiteiten überhaupt. Het ziektebeeld cycloïde psychose bij voorbeeld, in 1928 door de Duitser Kleist geïntroduceerd en later door zijn leerling Leonard uitgewerkt, heeft de laatste jaren veel discussie veroorzaakt. Bestaat er zoiets als een cycloïde psychose? Zo ja, hoe ziet die er uit? Doel: Discussie opstarten over ziekte-georiënteerd denken in de psychiatrie in het algemeen, en over de plaats van de cycloïde psychose in het bijzonder. Methode: Drie voordrachten met onder andere een literatuuroverzicht en resultaten van recent onderzoek, gevolgd door een discussie middels drie stellingen. Conculusie: De cycloïde psychose kan een nosologische entiteit worden genoemd, maar blijft ter discussie staan. De klinische relevantie zal met onderzoeksresultaten aangetoond (moeten) worden.
NOSOLOGISCH DENKEN IN DE PSYCHIATRIE: HISTORISCHE EN FILOSOFISCHE BESCHOUWINGEN Bakel AHAC van GGZ Oost Brabant, Oss Rond 1800 deed het medische model zijn intrede in het omgaan met afwijkend gedrag: de psychiatrie werd geboren. Irrationaliteit, somberheid en opwinding werden voortaan als een uitvloeisel van een stoornis, van een ziekte gezien. Het ziekte167
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 168
georiënteerd denken in de psychiatrie bereikte rond 1900 zijn (eerste) hoogtepunt, in het werk van E. Kraepelin. De opkomst van de psychoanalyse en van het sociaalpsychiatrische denken hebben het nosologische denken sindsdien flink onder drukgezet. Anno 2003 hebben we van doen met een pluriforme psychiatrische praktijk, die zich zegt te bedienen van de DSM en wier belangen behartigt worden door een vereniging die zich sterk maakt voor de rol van de psychiater als medisch specialist, maar die evengoed een vertegenwoordiger heeft in een hoogleraar en Aopleider die van het hele ziektedenken afwil, zelfs van het concept schizofrenie. Dit roept o.a. de volgende vragen op. Bestaan er überhaupt ziekteëenheden in de psychiatrische werkelijkheid? Welke basale veronderstellingen worden door het nosologische denken tot uitdrukking gebracht? Hoe verhoudt het verondersteld categorale nosologische denken zich tot het steeds populairder wordende dimensionele denken? Deze en andere vragen zullen besproken worden tegen de achtergrond van het recent verschenen Descriptions & Prescriptions.Values, mental disorders and the DSMs van J. Sadler et al. (Baltimore 2003).
CYCLOÏDE PSYCHOSE: HISTORISCHE ONTWIKKELING EN HET KLINISCH BEELD Kuyck WGE GGz ’s-Hertogenbosch,
[email protected] Achtergrond: Het klinisch beeld van de cycloïde psychose, een Europees concept, werd in 1928 door de Duitser Kleist geïntroduceerd en later door zijn leerling Leonard uitgewerkt. Samen met Wernicke waren zij het oneens met de dichotome classificatie van Kraepelin van psychosen in manisch-depressieve psychose en schizofrenie.Volgens sommige auteurs is de cycloïde psychose een gevalideerde diagnose, die zich onderscheid van de bipolaire stoornis en schizofrenie. Doel:In deze voordracht zal de historische ontwikkeling van het concept en het klinisch beeld van de cycloïde psychose toegelicht worden. Daarnaast zal aandacht besteedt worden aan de klinische relevantie voor de huidige praktijk. Een praktijk waar categoraal denken (DSM-IV) wellicht aangevuld cq vervangen zal worden door dimensioneel denken. Conculusie: De cycloïde psychose is een ziektebeeld dat niet in de DSM-IV, maar wel in de ICD-10 is geclassificeerd.Van de postpartum psychosen zijn 47-54% cycloïde psychosen, wat een levenslange kwetsbaarheid voor psychotische recidieven betekent. Sommige auteurs beschouwen de cycloïde psychose als een valide diagnose van een nosologische entiteit. De medicamenteuze behandeling en de mogelijk genetisch etiologie lijken tot op heden weinig systematisch onderzocht.
168
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 169
DE BEHANDELING VAN ATYPISCHE PSYCHOSEN: THEORIE IN PRAKTIJK? Heijden FMMA van der,Tuinier S,Verhoeven WMA Vincent van Gogh Instituut, Postbus 5, 5800 AA Venray,
[email protected] De cycloïde psychose kan worden gezien als een acute psychotische stoornis met een gunstig beloop. Stemmingsstabilisatoren worden geacht eerste keus te zijn bij de preventie en behandeling, eventueel aangevuld met lage doses atypische antipsychotica gedurende de symptomatische fase. Bij acute psychosen met prominente katatone verschijnselen dient men terughoudend te zijn met (klassieke) antipsychotica, omdat de katatone symptoomdimensie frequenter wordt vastgesteld in samenhang met stemmingsstoornissen en somatische aandoeningen dan met schizofrenie. Tijdens een polydiagnostische inventarisatie bij acuut opgenomen patiënten (n=139) met een psychotische stoornis werd categorale diagnostiek (DSM en atypische psychosen) en dimensionele diagnostiek (CPRS en katatonie-scorelijst) verricht. Tevens werd de behandeling met psychofarmaca geregistreerd (eigen keuze behandelend arts). De volgende vragen zullen worden bediscussieerd: 1.Wat zijn de DSM-equivalenten van atypische psychosen? 2. Hoe worden cycloïde psychosen en katatonie in de dagelijkse praktijk behandeld? en 3.Worden acute psychotische stoornissen categoraal of dimensioneel behandeld?
B-110 FARMACOTHERAPIE BIJ DEMENTIE: ONTWIKKELINGEN, KEUZEN EN DILEMMA’S Verhey FRJ, R Kok R De laatste jaren zijn de mogelijkheden van medicamenteuze behandeling bij dementie vergroot.Tot onze beschikking staan nu de Cholinesterase remmers rivastigmine en galantamine, en de NMDA receptor-agonist memantine. Naast deze reeds geregistreerde middelen is er een aantal middelen in onderzoek, zoals de NSAID’s, de oestrogeen-vervangers en de immunisatietherapie. Ook ten aanzien van de behandeling van niet-cognitieve verschijnselen bij dementie zijn de laatste jaren meer onderzoeksgegevens bekend geworden. De toepassing in de praktijk levert nieuwe problemen op: is op voorhand een gunstige respons te voorpellen, wat kun je van de middelen verwachten, hoe beoordeel je de effectiviteit, wanneer stop je? Welke keuzecriteria moeten worden gehanteerd? In deze bijblijfsessie zal de stand van zaken rond de farmacotherapie bij dementie worden gepresenteerd. Daarnaast zullen voorstellen worden besproken voor de toepassing van deze middelen in de algemene praktijk. 169
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 170
DISCUSSIEGROEPEN (D) D-111 BEHANDELVERANTWOORDELIJKHEDEN EN DE OPRICHTING VAN EEN "MEDISCHE STAF" IN EEN (FUSIE)INSTELLING VOOR GGZ Naarding P, Kamsteeg F, Koers H Spatie, Centrum voor GGZ, Deventerstraat 459, Postbus 928, 7301 BD Apeldoorn,
[email protected] Spatie, centrum voor GGZ is ontstaan door een fusie van een voormalig APZ(PZ ‘de Wellen’) en een RIAGG (Oost-Veluwe). Na deze fusie koos men voor een nieuwe leidinggevende structuur, waarbij de psychiater uit de managementposities verdween. Al snel leidde dit tot discussies rondom de positie en de rol van de psychiater binnen Spatie. Omdat in de toekomstvisie van het instituut expliciet is gekozen voor 2e lijns zorgaanbod kwam de behandelverantwoordelijkheid bij de psychiater te liggen. Deze verantwoordelijkheid komt echter op verschillende momenten en plaatsen in de organisatie en in de zorgprocessen aan de orde en moet vanuit verschillend perspectief bekeken worden. Zo is vanuit individueel (cliënt/patiënt) perspectief duidelijk dat de psychiater verantwoordelijk is voor de inzet van en besluitvorming over het zorgaanbod van de instelling. Het logistieke en vooral ook het collectieve perspectief gaven echter aanleiding tot het introduceren van een "Medische Staf". Bovenstaande ontwikkeling wordt kort voor u door twee inleiders geschetst. Een derde inleider geeft aan hoe de positie van de medische staf in algemene ziekenhuizen zich op verschillende niveaus ontwikkelt.
D-112 DE PSYCHIATER IN DE MEDIA Meer R van, Kahn RS, Bakker B et al. GGZ Delfland,
[email protected] Psychiaters komen in de media.Volgens sommigen te vaak, volgens velen te weinig. Komen ze op een goede manier in de media of maken ze er meestal niet veel van? Ga je als psychiater om met de media, of gaan de media met jou om en valt er niets of weinig te sturen? Enkele collega’s met een hoge media exposure, en daarom bij velen bekend, vertellen over hun ervaringen, geven hun mening, geven misschien wat handige tips en discussiëren met u over dit onderwerp.
170
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 171
D-113 VERSLAVING EN DE BOPZ Wetering BJM van de Werkgroep P5-Rotterdam, Postbus 8549, 3009 AM Rotterdam,
[email protected] Mag de ‘burger’ van de psychiater verwachten dat deze een rol speelt bij de bestrijding van overlast? Vindt de psychiater op zijn beurt dat hij een taak heeft op dit gebied? Geeft zijn beroepsopvatting en de beroepscode ruimte en houvast voor hoe te handelen? Wat is de plaats van de BOPZ in het spanningveld tussen het gemeentelijk streven naar rust en reinheid in de openbare ruimte en professionele opvattingen over bemoeizorg. Zes Rotterdamse psychiaters en één jurist hebben in 2002 en 2003 – verenigd in de werkgroep P5 – Rotterdam rond deze thema’s twee masterclasses georganiseerd in de eigen regio. Dit heeft geresulteerd in een richtlijn hoe te handelen bij de beoordeling en aanvraag van een Rechterlijke Machtiging voor zorgmijdende patiënten. In deze discussie bijeenkomst zal door de leden van de werkgroep thema’s uit beide masterclassen op interactieve wijze in discussie worden gebracht.
D-114 DE PSYCHIATER IN OF ACHTER DE VOORDEUR Goot, BH van der Binnen de beroepsgroep wordt er verschillend over gedacht of alle nieuwe patiënten wel of niet direct door een psychiater moeten worden gezien. De vraag is of naast practische redenen ( een beperkt aantal beschikbare psychiater-uren in verhouding tot het aantal nieuwe patiënten ) er ook inhoudelijke argumenten zijn aan te voeren voor een werkwijze, waarbij andere disciplines het eerste onderzoek doen ( met b.v. als argument dat andere BIG-professionals goed in staat zijn tot het verantwoord onderkennen van psychopathologie ). Indien wordt gekozen voor een dergelijke voordeur is de vraag hoe een psychiater z’n verantwoordelijkheid voor de diagnose en het daaruit voortvloeiende beleid kan waarmaken. Interessant is de vraag of de invoering van de DBC’s ( diagnose-behandel-combinaties ) wel of geen gevolgen zal hebben voor de wijze waarop de voordeur georganiseerd wordt. Twee inleiders zullen een toelichting geven op de voordeurprogramma’s die in hun instellingen ( een grote GGZ-concentratie en een Riagg ) recent ontwikkeld zijn.
171
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 172
D-115 DE PSYCHIATER IN OPLEIDING ALS MEDISCH SPECIALIST IN OPLEIDING: ZIEKENHUISPSYCHIATRIE VERSUS GGZ-PSYCHIATRIE Kaymaz N, Bosman M Subvereniging Assistenten Psychiatrie (SAP), Postbus 20062, 3502 LB Utrecht De psychiatrie onder het teken van aesculaap en de psychiater als medisch specialist als toekomstperspectief brengt wellicht vele veranderingen met zich mee, ook voor de arts in opleiding tot psychiater. Komt er een verdere integratie of juist differentiatie in het inhoudelijk en beroepsmatig functioneren van een ziekenhuispsychiater versus een GGZ psychiater? Welke implicaties heeft dit voor de opleiding van de arts-assistenten; krijgen we naast de medisch specialist in opleiding ook een GGZpsychiater in opleiding? Moet er meer verplicht onderwijs, stages komen in somatiek, wordt een psychiater in opleiding bijvoorbeeld verplicht geacht om ECT te kunnen doen? En wat gebeurt er met de psychotherapie? Met een panel bestaande uit een ziekenhuispsychiater, een GGZ-psychiater, een PAAZ opleider en een GGZ opleider willen we met de zaal discussiëren over hoe de psychiatrie opleiding eruit zal gaan/moeten zien, welke implicaties dit zal inhouden voor de keuze van de toekomstige psychiater m.b.t. keuze van werkplek.
D-116 RICHTLIJN VOOR HET PSYCHIATRISCH ONDERZOEK BIJ VOLWASSENEN HN Sno De Heel Zaans Medisch Centrum, Polikliniek Psychiatrie, Postbus 210, 1500 EE Zaandam,
[email protected] Sinds 2001 heeft een werkgroep, bestaande uit 10 psychiaters op verzoek van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, gedurende 2 jaar de richtlijn "psychiatrisch onderzoek bij volwassenen" voorbereid. Deze richtlijn is ontwikkeld in het kader van het programma "Ontwikkelen en implementeren van Medisch Specialistische Richtlijnen" van de Orde van Medisch Specialisten, met ondersteuning van het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. Het doel van de richtlijn is het standaardiseren en transparant maken van het psychiatrisch onderzoek. Daarnaast zijn de beoogde effecten een betere kwaliteit van zorg, betere communicatie, hulp bij het nemen van beslissingen voor diagnostiek en het gebruik van meetinstrumenten en beslisbomen. In deze discussiegroep legt de commissie nu het resultaat van haar inspanningen voor om deze te toetsen aan de meningen en ervaringen van de deelnemers. Mogelijke discussiepunten zijn onder andere: de uitgebreidheid van het psychiatrisch onderzoek, 172
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 173
een indeling op basis van psychische functies of psychiatrische stoornissen, de plaats van het lichamelijk onderzoek, het onderscheid tussen anamnestisch verkregen informatie en observaties, het nut van oriënterend vragenlijstonderzoek, de formele status van de richtlijn en de ontwikkeling van een elektronisch patiëntendossier.
D-117 ASKLEPIOS EN PINEL IN 2004; NAAR EEN VERVANGER VOOR DE BOPZ Veldhuizen JR van, Schudel WJ et al. GGZ Noord Holland Noord, Postbus 18 1850 BA Heiloo,
[email protected] Deze discussie groep wordt georganiseerd vanuit de sectie Psychiatrie en Recht. Nederland is toe aan nieuwe wetgeving rond dwangbehandeling. Inmiddels ontstaan ideeën over wenselijke contouren van zo’n Wet Bijzondere Psychiatrische Behandelingen. In tegenstelling tot de BOPZ dient het geen "opnamewet", maar een "behandelwet" te worden. Een nieuwe wet dient beter aan te sluiten op de WGBO, maar ook op de TBS wetgeving. De wet zal de huidige praktijk van separeer-verpleging moeten terugdringen. Internationale vergelijking helpt ons aan nieuwe ideeën. Daarnaast wordt Europese wetgeving steeds belangrijker. In Schotland heeft men consensus bereikt ten aanzien van de inhoudelijke hoofdlijnen van toekomstige wetgeving. De discussiegroep begint met inleidingen over de contouren van een wet BPB als opvolger van de BOPZ en over de wetgeving in Schotland. De zaaldiscussie wordt daarna geopend door Mevr.T Berger, ass.geneeskundige, Mevr. R Klaassens, psychiater en Mevr. M Vorstenbosch, psychiater. Zij hebben praktische ervaring met dwangbehandeling in Duitsland, Australië en Engeland. Zij belichten componenten van wetgeving in die landen, die voor hun praktisch (be)handelen functioneel bleken en dus in toekomstige wetgeving een plaats verdienen. Leidraad is: Hoe kan Asklepios weer werken, hoe kan Pinel nogmaals onnodige fysieke beperkingen opheffen, hoe creëren we binnen gedwongen kaders adequate ruimte voor medisch specialistische behandeling.
D-118 MULTIDISCIPLINAIRE RICHTLIJN SCHIZOFRENIE. PSYCHOFARMACOLOGISCHE BEHANDELINGEN Slooff CJ Schizofrenie Stichting Nederland, Postbus 30007, 9400 RA Assen De toepassing van antipsychotica bij niet affectieve functionele psychose is onomstreden. 173
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 174
De diverse antipsychotica doen ook nauwelijks voor elkaar onder met betrekking tot effectiviteit op positieve symptomen. Een uitzondering vormt clozapine. Andere parameters zoals extrapiramidale bijwerkingen, gewichtstoename, hartritmestoornissen, seksuele functiestoornissen, de effecten op negatieve symptomen, depressie, suïcide, cognitieve functies, relapsepreventie en subjectieve ervaringen van patiënten, bepalen dan de keuze. Helaas is het beschikbare onderzoek op cruciale punten niet van methodologische kritiek ontbloot en ontbreekt relevant vergelijkend onderzoek met lage doseringen klassieke antipsychotica. Het is dan ook niet gemakkelijk consensus over de huidige richtlijn te verkrijgen. De discussie zal dus vooral gaan over de weging van risico’s. Daar zijn clinici goed in! Het onderdeel 'Psychofarmacologische behandelingen' van de Multidisciplinaire Richtlijncommissie zal onderwerp van discussie zijn. De deelnemers krijgen het concept ruimschoots van te voren toegezonden.
D-119 HOE MOET DE PSYCHIATER ERUIT ZIEN? HET UITERLIJK VAN DE PSYCHIATER Kaymaz N, Daenen L Subvereniging Assistenten Psychiatrie (SAP), Postbus 20062, 3502 LB Utrecht Binnen de NVvP, en dus vanzelfsprekend ook binnen de SAP, is er in het afgelopen jaar veel aandacht geschonken aan de profielschets van de psychiater en (specifieke) eindtermen van de opleiding. Over de vraag hoe de psychiater er uit moet zien, qua kleding, lichamelijke verzorging en omgangsvormen, is echter weinig gesproken.Toch zal het imago van de arts als deskundige niet alleen samenhangen met zijn kennis en vaardigheden, maar ook met zijn (uiterlijke) presentatie. Uit onderzoek is gebleken dat eerdergenoemde factoren van invloed zijn op de indruk die de patiënt heeft over competentie, benaderbaarheid en empathie van de arts. De eerste indruk van de patiënt over de arts zal de verdere ontwikkeling van de therapeutische relatie mogelijk beïnvloeden. Aan de hand van een kort literatuuroverzicht en een enquête uitgevoerd onder patiënten, willen we met u van gedachten wisselen over dit onderwerp.
174
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 175
D-120 EVIDENCE BASED ALTERNATIVE MEDICINE. A CONTRADICTIO IN TERMINIS? Hoenders HJR, Milders CFA Martini Ziekenhuis, afdeling Consultatieve Psychiatrie,Van Swietenlaan 4, Postbus 30033, 9700 RM Groningen,
[email protected] De moderne psychiater kan zich niet veroorloven therapieën te adviseren die niet gevalideerd zijn door rigoureus wetenschappelijk onderzoek. Echter we kunnen ook niet ons hoofd in het zand steken en doen alsof alternatieve geneeswijzen nauwelijks voorkomen. 30 tot 50% van onze patiënten gebruiken alternatieve geneeswijzen, waarvan sommige evident effectief zijn en andere ernstige bijwerkingen en interacties met psychofarmaca te kunnen geven. Hoe moet de psychiater als medisch specialist omgaan met het gebruik van alternatieve geneeswijzen van zijn/haar patiënten? Aan de hand van een literatuuronderzoek wordt de huidige stand van zaken behandeld. De inleider zal betogen dat (1) de principes van Evidence Based Medicine goed toepasbaar zijn op alternatieve geneeswijzen en dat (2) het neutraal en met een "open instelling" uitvragen van dit gebruik leidt tot een verbetering van de therapeutische relatie en ernstige bijwerkingen of interacties kan voorkomen. Daarna treden wij graag met u in discussie over dit onderwerp. Enkele psychiaters met ervaring op dit gebied zullen worden uitgenodigd om hun ervaringen met ons te delen.
D-121 REGIONALISATIE EN INTERCOLLEGIALE TOETSING: METHODES VOOR BIJ- EN NASCHOLING Bollen SH,Verhagen PJ, Keegstra HJ et al. Voorzitter NVvP Bestuurswerkgroep Herregistratie, inhoudelijk coördinator P&K, Postbus 20062, 3502 LB Utrecht,
[email protected] Vanwege aankomende "kwalitatieve" herregistratie-eisen van het Centraal College (CCMS) heeft het bestuur een Werkgroep Herregistratie ingesteld die consequenties en mogelijkheden bestudeert van deze nieuwe eisen. Onder bij- en nascholing verstaan we bevordering van competentie en performance, d.w.z. kennis, vaardigheden en attitude, nodig om kwalitatief verantwoord te (blijven) handelen in de praktijk. Uit onderzoek is inmiddels overtuigend aangetoond dat actieve participatie met centraal stellen van het feitelijk handelen van de professional , effectief hieraan bijdraagt. Aan de hand van kerncompetenties (CanMeds 2000 project) en het Engelse model wordt ingegaan op ontwikkeling, implementeren en documenteren van een 175
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 176
persoonlijke, doorlopende opleidingsstrategie . Ook zullen uitkomsten van door TNO uitgevoerde evaluatie en effectmeting van het project Psychiater & Kwaliteit aan bod komen. Hieruit blijken positieve effecten van toepassingen van intercollegiale toetsing als continu kwaliteitsverbetertraject. Discussie en meningsvorming kan plaats vinden over inzet van de besproken modellen o.a. in "Continue Deskundigheidsbevordering Cycli" over de totale breedte van het vak en mogelijke rol van visitatie hierbij .Voorwaarde is steeds een systematische opzet, gestructureerde, transparante en toetsbare uitvoering a.h.v. een curriculum, met een faciliterende rol van de intervisiegroep, in combinatie met (jaarlijks?) terugkerende ‘performance reviews’.
D-122 POLTIEK EN PSYCHIATRIE V Geld MAM van der psychiater, manager zorg, circuit volwassenenzorg Veluwe, GGZ Meerkanten, Postbus 1000, 3850 BA Ermelo,
[email protected] Voor het vijfde jaar organiseert de Beroeps Belangen Commissie (het voormalige CBU) van de NVvP een discussiegroep over de relatie tussen de beroepsgroep psychiaters en de politiek. In deze discussies is gedebatteerd over hoe de beroepsgroep zichzelf kan manifesteren in ‘het Haagse’ teneinde relevante doelen te bereiken maar ook hoe de politiek de beroepsgroep kan gebruiken teneinde zich te laten informeren en onderwerpen op de politieke agenda te krijgen. Het lijkt ons noodzakelijk nogmaals deze samenwerking te analyseren en de mogelijkheden te verkennen los van de momentane verhoudingen een stabiele relatie tussen politiek en psychiatrie te bewerkstelligen. De voorzitter van de NVvP zal daarover in discussie gaan met de topambtenaar van VWS en ten minste één lid van de tweede kamer waarbij actieve inbreng van de zaal op prijs gesteld zal worden. Afhankelijk van het moment zullen dan actuele onderwerpen aan de orde komen, maar het lijkt me voor de hand liggen dat het congresthema stof genoeg in zich heeft om dit te kunnen koppelen aan politieke onderwerpen als toenemende wet-en regelgeving en de daarmee samenhangende bureaucratisering en juridisering, de betekenis van het invoeren van DBC’s voor het primair proces, de beeldvorming van de psychiater als medisch specialist in politiek Den Haag en de marktwerking in de zorg.
176
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 177
D-123 MULTIDISCIPLINAIRE RICHTLIJN SCHIZOFRENIE. PSYCHOLOGISCHE INTERVENTIES Slooff CJ Schizofrenie Stichting Nederland, Postbus 30007, 9400 RA Assen Het aantal psychologische interventies bij mensen met een schizofrenie is de laatste jaren snel uitgebreid. Sommigen zijn zo goed onderzocht dat zij behoren tot het domein van evidence based psychiatry. Opvallend is dat er ook voor de zogenaamde vaktherapieën heel wat evidentie is en dat de toepassing ervan dus ondersteund wordt. Over de implementatie en de do’s en dont’s is veel minder bekend en dit stelt hoge eisen aan de organisatie. In de discussie focussen we op de doelmatige toepassing binnen de praktijk van alle dag aan de hand van de Multidisciplinaire Richtlijn Schizofrenie zoals die door CBO/Trimbos en de beroepsverenigingen is ontworpen. Het richtlijn gedeelte wordt ruim van te voren aan de deelnemers toegezonden.
D-124 CONTROVERSEN ROND OPNAME EN ONTSLAG: WAT IS GOOD CLINICAL PRACTICE? Beyaert E, Gijsbers van Wijk CMT van, Nusselder H et al. Mentrum, SPDC centrum/oud-west, 2e C. Huygenstraat 37-39, 1054 AG Amsterdam,
[email protected] De kliniekpsychiater behoort de playing captain te zijn wat betreft het beleid in de kliniek. In de hedendaagse geestelijke gezondheidszorg bestaan echter vele controversen en dilemma´s rondom opname en ontslag. Mag de kliniek de deur dichthouden als ambulant een opname-indicatie wordt gesteld? Betekent opname op IC automatisch opname in de separeer? Neem je vrijwillige patiënten acuut gesloten op? Kunnen patiënten met IBS op een open afdeling verblijven? Hebben borderline patiënten recht op een "separeer-op-recept"? Is bij gedragsstoornissen een time-out buiten de kliniek acceptabel? Betekent ingrijpen eerst sederen en dan separeren, of omgekeerd? Wanneer wordt dwangopname ook dwangbehandeling? Is rechtstreeks ontslaan vanuit de separeer verantwoord? Mag je dakloze patiënten ontslaan naar de straat? Is ´worst in, best out´ verenigbaar met goede zorg? Bovenstaande vragen zijn in de kliniek dagelijks aan de orde, maar leiden regelmatig tot conflicten tussen ambulante en klinische behandelaars, verpleging, en patiënten. Na een korte inleiding over het beleid op het SPDC van Mentrum, de opnamekliniek van Amsterdam centrum, zal aan de hand van drie vignetten, ingeleid door de SPDC kliniekpsychiaters, gediscussieerd worden over wat ´good clinical practice´ is in dergelijke controversiële situaties. 177
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 178
D-125 VISITEREN GAAT VAN AU Berkestijn H van, Feijen RAM De Medisch Specialisten Registratie Commissie besteedt een deel van haar werk, het erkennen van en toezicht houden op opleidingen tot medisch specialist, uit aan visitatiecommissies. De visitatiecommissie psychiatrie toetst opleiders en opleidingsinstelling aan de door het Centraal College Medisch Specialismen vastgestelde opleidingseisen. Die eisen lopen niet altijd in de pas met de veranderingen in het veld.Veel psychiatrische opleidingen zijn onderdeel geworden van grote GGZ-organisaties; de opleiding tot medisch specialist is slechts één van de vele targets van de organisatie.Tezelfdertijd is het aantal opleidingen sterk uitgebreid. Uitdaging voor de visitatiecommissie is om, ondanks deze veranderingen, alle opleidingen dezelfde spiegel voor te blijven houden. Hulpmiddel bij het consistent visiteren is de jurisprudentie: een subcommisie van de visitatiecommissie psychiatrie heeft alle uitspraken – die worden meestal door de MSRC overgenomen – verzameld en geboekstaafd. Twee leden van deze subcommissie zullen 1. De veranderingen in de werkwijze van de visitatiecommissie psychiatrie toelichten; 2. Een bloemlezing geven uit de jurisprudentie. En aan de hand van stellingen: 3. Uitleggen waarom visiteren leuk is en gevisiteerd worden niet minder. En 4.Tips & Tricks verschaffen om de visitatiecommissie om de tuin te leiden. Deze discussiegroep is bedoeld voor opleiders (in spe), en psychiaters in Raden van Bestuur van opleidingsinstellingen.
D-126 DE MENING VAN DE PSYCHIATER IN DE MEDIA (ONDER MEER NAAR AANLEIDING VAN DE ZAAK VOLKERT VD G) Doreleijers T,Tilburg W van, Legemaate J et al. VUmc afdeling psychiatrie, Postbus 303, 1115 ZG Duivendrecht,
[email protected] Tijdens de zaak Volkert vd G. hebben enkele psychiaters/psychologen zich in de publieke discussie gemengd: wat mankeert deze man dat hij tot zulk een daad kan komen? Met name kwamen voor het strafrechtelijke beleid relevante differentiaaldiagnostische overwegingen aan de orde, die in het uitgebrachte deskundigenrapport onderbelicht leken te zijn. Onmiddellijk dreigde de hoofdinspectie met disciplinaire maatregelen. Ook de voorzitter van onze vereniging liet afkeurende woorden horen. Niet iedere collega kon zich in dit standpunt vinden.Tijd dus om binnen onze beroepsgroep de discussie nog eens te voeren: is participatie van psychiaters in een 178
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 179
openbare discussie laakbaar wanneer het mogelijke psychopathologie betreft van een openbare figuur over wie reeds door een breed publiek gediscussieerd wordt of veranderen de tijden en zijn er omstandigheden denkbaar waarbij het gewenst is dat experts ook hun mening geven? Hebben zij niet een voorlichtende taak bij de meningsvorming van het publiek? Wegen de voordelen voor de betrokken persoon en voor het beleid niet op tegen de schending van de medisch-ethische code? In korte inleidingen komen verdedigers van beide standpunten, psychiaters en juristen aan het woord. Het hoofdgerecht zal bestaan uit de discussie met de toehoorders onder leiding van Arend Jan Heerma van Voss.
179
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 180
CONTROVERSEN (CO) CO-127 HET PROFIEL VAN DE PSYCHIATER Koerselman GF, Pater-Zijlstra MA de Stelling 1: De psychiater is een hersenspecialist die primair de individuele patiënt behandelt. Stelling 2: Als de psychiater met succes zijn of haar rol als playing captain wil blijven vervullen, dan zal hij of zij zich ook denkwijzen vanuit de psychologie en toegepaste sociologie eigen moeten maken. Een andere optie is zich beperken tot een consultatieve functie en ‘zuiver’ medisch specialist blijven. De vereniging zou niet voor deze laatste optie moeten kiezen.
CO-128 WANNEER DIENT DE PSYCHIATER PATIËNTEN ZELF TE ZIEN? Hezewijk WJM van, Braak GIJM ter, Hodiamont PPG Stelling 1: De psychiater moet patiënten, voor wie hij in multidisciplinair verband onderzoekt/behandeld, zelf zien. Stelling 2: De psychiater hoeft patiënten, voor wie hij in multidisciplinair verband onderzoek/behandeling indiceert, niet zelf te zien.
180
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 181
ORALE PRESENTATIES (OP) OP-129 EEN VALIDE EN BETROUWBAAR INSTRUMENT OM DE SUBJECTIEVE REACTIE OP ANTIPSYCHOTICA TE METEN Wolters HA, Knegtering R,Wiersma D et al. Academisch Ziekenhuis Groningen Positieve en negatieve reponsen op antipsychoticagebruik zijn belangrijke voorspellers voor medicatietrouw, effect op de behandeling, uitkomst van de behandeling en kwaliteit van leven. Op dit moment zijn er geen betrouwbare en valide meetinstrumenten om de subjectieve respons te meten. Daarom hebben we een nieuw meetinstrument ontwikkeld: de Subjectieve Reactie op Antipsychoticagebruik (SRA) vragenlijst. In dit onderzoek worden de psychometrische kwaliteiten van de SRA-vragenlijst gemeten. De vragenlijst is door 325 patiënten ingevuld.Tijdens inclusie werd er door 74,5% atypische antipsychotica gebruikt, 26,5 % gebruikt klassieke neuroleptica. De medicatie werd door 82% van de patiënt oraal ingenomen, 16% depot en 4% een combinatie. Een clusteranalyse op de subjectieve responsen leverde 9 clusters op: antipsychotisch effect, sedatie, activatie, EPS, afstomping, seksuele disfuncties, gewichtstoename, initiatief verlies, slaap en overige responsen.The SRA-vragenlijst heeft een redelijke test-hertest betrouwbaarheid en een goede interne betrouwbaarheid. Geconcludeerd kan worden dat de SRA-vragenlijst een valide en betrouwbaar meetinstrument is. De vragenlijst kan gebruikt worden om de medicatiebehandeling te evalueren en de ontwikkeling van nieuwe medicatie vanuit het oogpunt van de patiënt.
EEN KORTE WERKZAME COGNITIEVE GROEPSTHERAPIE MODULE VOOR SCHIZOFRENIEPATIËNTEN Theelen WSME,Wolters HA Academisch Ziekenhuis Groningen Cognitieve gedragstherapie (CGT) is naast medicatie een onomstreden onderdeel in de behandeling van schizofreniepatiënten. CGT heeft effect op reduceren van symptomen, beperken opnameduur, medicatietrouw en het sociaal functioneren. Er is weinig bekend over het effect van cognitieve groepstherapie. Op afdelingen bevinden zich heterogene populatie. Hierdoor zijn bestaande groepsprotocollen niet geschikt, deze richten zich alleen op specifieke symptomen en klachten. Daarom is er in het AZG een cognitieve therapie protocol voor groepen ontwikkeld. Hierbij ligt de focus op ongewenste emoties. De inclusie en exclusiecriteria zijn tot een minimum beperkt: aanwezig willen zijn en niet te storend voor de groep. Hierdoor kan een zo breed mogelijke groep patiënten deelnemen. 181
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 182
Het programma duurt 4 weken, met 2 sessies per week. Uit een pilotonderzoek is gebleken dat patiënten na de groepsmodule significant minder klachten hebben en de neiging om minder negatief naar zichzelf te kijken. In dit licht is besloten om het groepsprotocol systematisch te onderzoeken.Tijdens een voor- en nameting wordt er gekeken naar zelfwaardering, depressie, ervaren van controle, ziekte-inzicht, horen van stemmen, wanen en het zelfstandig kunnen maken van een G-schema. De resultaten en de module zullen worden gepresenteerd. Referenties: 1. Kuipers E, Garety P, Fowler D, et al (1997). London-East Anglia randomized controlled trial of cognitive-behavioural therapy for psychosis. British Journal of Psychiatry, 319-327; 2.Tarrier N,Yusupoff L, Kinney C, et al (1998). Randomised controlled trail of intensive cognitive behaviour therapy for patiënts with chronic schizophrenia. British Medical Journal, 303-307.
DOSISVERMINDERING VAN KLASSIEKE ANTIPSYCHOTICA IN RELATIE TOT EPS EN TARDIEVE DYSKINESIE Berkel M van, Bogers J, Bouvy P Robert-Fleury Stichting ;Veursestraatweg 185; 2264 EG Leidschendam;
[email protected] Inleiding: Ondanks de opkomst van de atypische antipsychotica worden regelmatig klassieke middelen voorgeschreven bij patiënten met schizofrenie. Met name bij de groep langdurig opgenomen patiënten, waarbij sprake is van een ernstig beloop van het ziektebeeld of gedragsstoornissen, worden deze middelen vaak nog in hoge doseringen voorgeschreven. Hierbij kunnen vervelende bijwerkingen optreden zoals extrapiramidale verschijnselen en tardieve dyskinesie.Ter voorbereiding van een project waarin dosisvermindering bij eerder genoemde groep nadrukkelijk wordt geëvalueerd werd een overzicht gemaakt vanrelevante literatuur. Indien mogelijk zullen eerste resultaten van het project worden besproken. Vraagstelling: Nemen extrapiramidale bijwerkingen en tardieve dyskinesie in ernst en/of frequentie af na dosisverlaging van klassieke antipsychotica? Methode: Literatuuronderzoek; gezocht werd in Medline 1966 tot april 2003, PsycINFO 1872 tot april 2003, EMBASE Psychiatry 1992 tot april 2003.Tevens werden de referenties van de gevonden artikelen doorzocht. Resultaat: Er werden 18 relevante artikelen gevonden. Zowel tardieve dyskinesie als EPS verschijnselen bleven gelijk of verminderden significant. Conclusie: Dosisvermindering van klassieke antipsychotica heeft soms een gunstige invloed op extrapiramidale bijwerkingen of tardieve dyskinesie.De Resultaten zullen worden toegelicht.
182
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 183
OP-130 VERANDERINGEN VAN VERKLARINGSMODELLEN TIJDENS HET HULPZOEKTRAJECT VAN ALLOCHTONE EN AUTOCHTONE NEDERLANDERS Kamperman AM, Komproe IH, Jong JTVM de Transcultural Psychosocial Organisation, Keizersgracht 329, 1016 EE Amsterdam,
[email protected] De veronderstelling is dat allochtone cliënten met psychische problematiek verklaringsmodellen hanteren waardoor zij eerder en vaker hulp zoeken binnen het traditionele of leken circuit.Van autochtone cliënten met psychische problematiek wordt daarentegen verondersteld dat zij pas in een later stadium (meestal na ontoereikende hulpverlening) hulp zoeken in het alternatieve of leken circuit. In deze presentatie worden resultaten besproken van een studie waarin beide veronderstellingen onderzocht werden aan de hand van data uit een cross-sectioneel retrospectief onderzoek onder volwassen AGGZ cliënten van Turkse (n=60), Marokkaanse (n=60), Surinaamse (n=60) en Nederlandse (n=60) afkomst. Uitgebreide interviews naar het hulpzoektraject, de gehanteerde verklaringsmodellen tijdens dit traject, het acculturatie niveau en psychische problematiek bij aanmelding werden in de eigen taal afgenomen.
GGZ EN HET GEBRUIK VAN ALTERNATIEVE GENEESWIJZEN DOOR AUTOCHTONEN Hoenders HJR Martini Ziekenhuis, afdeling Consultatieve Psychiatrie,Van Swietenlaan 4, Postbus 30033, 9700 RM Groningen,
[email protected] Gegevens uit onderzoek in Canada, Engeland en de VS wijzen op het gebruik van alternatieve geneeswijzen door ongeveer 30-50% van de Westerse bevolking. Ongeveer 60% hiervan vertelt dit gebruik niet aan zijn reguliere behandelaar. Sommige alternatieve geneeswijzen blijken effectief, sommige blijken ernstige bijwerkingen of interacties te geven. Hoeveel patiënten in Nederland gebruiken alternatieve geneeswijzen? Vertellen zij het hun reguliere behandelaar? Welke geneeswijzen gebruiken ze? Wat moet de psychiater hiermee? In de zomer van 2003 werd een enquêteonderzoek gehouden onder 600 poliklinische psychiatrische patiënten van GGz Groningen. Uit voorlopige resultaten blijkt dat ruim 40% van hen alternatieve geneeswijzen gebruikt. De definitieve gegevens uit dit onderzoek zullen worden gepresenteerd en samen met gegevens uit de literatuur zal getracht worden bovenstaande vragen te beantwoorden. Ook zal worden stilgestaan bij de implicaties voor de praktijk. 183
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 184
GGZ EN ALTERNATIEVE GENEESWIJZEN ONDER ALLOCHTONEN Hoffer C
[email protected] Het gebruik van alternatieve geneeswijzen in Nederland is algemeen bekend. Hoewel de verdiensten van de reguliere gezondheidszorg evident zijn laat deze kennelijk ook behoeften liggen, waarin alternatieve genezers voorzien. Evenals autochtone- maken allochtone Nederlanders gebruik van alternatieve geneeswijzen. Dikwijls gaat het daarbij om geneeswijzen die door migranten zijn meege-bracht uit de landen van herkomst. Het meest bekende voorbeeld is de winti-geneeswij-ze onder Surinamers. Zeker in geval van psychische problemen blijken diverse Marokkaanse en Turkse cliënten naast de GGZ eveneens een beroep te doen op alternatieve genezers uit de eigen culturele traditie, namelijk islamitische gebedsgenezers. Aan de hand van promotieonderzoek naar het werk van deze genezers in Nederland wordt in deze bijdrage geïllustreerd welke betekenis hun behandelingen hebben voor het werk in de GGZ.
ALTERNATIEVE BEHANDELAARS IN DE OPLEIDING TOT PSYCHIATER,THEMA EN ANATHEMA. EEN INVENTARISATIE Schwarz RV A opleider, IGG de Geestgronden De moderne psychiater wordt opgeleid in een opwarmend opleidingsklimaat. Niet alleen krijgt zij het vuur nader aan de schenen gelegd door voortgangstoetsen en wordt via de veranderende opleidingseisen een groter beroep op haar cognitieve en integratieve vaardigheden gedaan , ook komen tropen en subtropen vaker dan vroeger de spreekkamer binnen. In het contact met patiënten uit andere culturen blijkt haar, als ze er maar even naar vraagt, dat mensen veelvuldig hulp zoeken bij alternatieve behandelaars. Al snel ligt dan de weg open voor de assistent-psychiater om ook bij mensen uit eigen cultuur te informeren over hun gebruik van gezondheids(zorg)voorzieningen. Leren wij haar om deze vragen te stellen en wat te doen met de antwoorden? Geven wij haar voldoende beeld van de mogelijkheden die de verkregen informatie schept om tot een betere behandeling te komen? Hoe komt het dat dit aspect van het leven van haar patiënt zo wordt onderbelicht? Worden onze buren in gezondheidsland besproken of ontkend in de opleiding? Wat is wenselijk in de opleider tot psychiater? In deze lezing wordt aan de hand van een analyse van opleidingsdocumenten en onderzoek onder opleiders antwoord gegeven op deze vragen.
184
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 185
OP-131 EERSTE RESULTATEN VAN NERVUS VAGUSBEHANDELING BIJ REFRACTAIRE DEPRESSIE IN NEDERLAND Buschman R, Kölling P, Sorel R, et al Medisch Spectrum Twente, Enschede Inleiding: Nervus Vagus Stimulatie is een aanvullende behandeling voor patiënten met therapieresistente en/of chronische depressie.We presenteren de eerste resultaten met deze behandeling. Methode: Patiëntenselectie en implantatie van het NVS-systeem werden uitgevoerd volgens geldende richtlijnen. Stimulatie aanpassingen werden uitgevoerd op basis van veranderingen in depressie schalen.Tevens werd de tolerantie en bijwerkingen van NVS gevolgd. Resultaten: De tien geïmplanteerde patiënten (26-60 jaar), waarvan zes met eerdere succesvolle ECT behandelingen, waren bekend met een unipolaire depressie sedert gemiddeld 11 jaar (6-23 jaar), en gemiddeld 3,5 MDE’s (1-8). Zij werden gevolgd over een periode van 6-24 maanden. Als gevolg van NVS nam de depressie af met gemiddeld 35% (0-100%) na 3 maanden tot 47% (0-100%) na 9 maanden. Bij 6 patiënten werd een duidelijke vermindering van de depressie geconstateerd, bij 3 patiënten een lichte vermindering en bij 1 patiënt was er geen verbetering waarneembaar. Patiënten die eerder succesvol behandeld werden met ECT lijken beter te reageren op NVS. De meest voorkomende bijwerking was stemverandering tijdens stimulatie. Conclusies: NVS is veilig en lijkt een gunstig effect te hebben op therapieresistente depressie. Referenties: 1. Sackeim H.A., Rush A.J. et al.:Vagus nerve stimulation (VNSTM) for treatment-resistant depression: efficacy, side effects, and predictors of outcome. Neuropsychopharmacology 2001;25(5):713-728; 2. Rush A.J, George M.S., Sackeim H.A. et al.:Vagus Nerve Stimulation (VNS) for TreatmentResistant Depressions: A Multicenter Study: Biol. Psychiatry 2000; 47: 276-286.
HET BIPOLAIRE SPECTRUM: EEN GRENZELOOS CONCEPT? Kupka RW Altrecht GGZ / Bipolair Netwerk, Langenieuwstraat 119, 3512 PG Utrecht,
[email protected] Inleiding: De bipolaire stoornis wordt thans beschouwd als een spectrum van aandoeningen waarvan de "klassieke" manisch-depressieve (bipolair I) stoornis slechts een onderdeel is. In deze voordracht worden de interne en externe grenzen van dit 185
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 186
spectrum verkend, en de consequenties voor de behandeling besproken. Methode: Op basis van de literatuur en van onderzoek bij patiënten uit het Stanley Foundation Bipolar worden de klinische kenmerken van de verschillende stoornissen binnen het bipolaire spectrum, en de implicaties voor herkenning, diagnostiek en behandeling naast elkaar gezet. Resultaten: De prevalentie van bipolaire spectrum stoornissen is waarschijnlijk beduidend hoger dan de algemeen aangenomen 1-2%. Naast de bipolaire I en II stoornis worden de cyclothyme, hyperthyme, rapid cycling, antidepressivageassocieerde (hypo)manische, en schizoaffectieve stoornis beschreven. De herkenning van spectrumstoornissen is vaak moeilijk en de diagnose wordt dan pas laat gesteld, met negatieve consequenties voor de behandeling. Ook het onderscheid tussen stemmingsstoornis en instabiele persoonlijkheidsstoornis is soms vaag en bemoeilijken het vaststellen van een behandelfocus. Proefbehandeling met een stemmingsstabilisator is bij bipolaire spectrum stoornissen geïndiceerd. Conclusie: Bipolaire (spectrum) stoornissen komen waarschijnlijk meer voor dan bij 1-2% van de bevolking, en zijn vaak moeilijk vast te stellen.
DE ROL EN BETEKENIS VAN OMEGA-3 VETZUREN IN DE PSYCHIATRIE IN HET BIJZONDER BIJ STEMMINGS STOORNISSEN Notten PJH St. Elisabeth ziekenhuis, Postbus 90151, 5000 LC Tilburg,
[email protected] Inleiding: De lezing zal bestaan uit twee delen: Allereerst een theoretische inleiding om de plaats, rol en betekenis van omega-3 vetzuren in de geneeskunde te bespreken. Methode: Het wordt besproken aan de hand van de door Horrobin beschreven hypothese: “Een kleine genetische verandering in de chemie van de vetstofwisseling heeft een enorme invloed gehad op de ontwikkeling van de hersenen”. (1) Een ander belangrijk aanknopingspunt komt uit epidemiologisch onderzoek waaruit blijkt dat er opmerkelijke verschillen bestaan in prevalentie van onder andere depressie en cardiovasculaire ziekten tussen verschillende landen. Opvallend is te noemen dat vooral in landen met een hoge omega-3 vetzuurconsumptie een zeer lage prevalentie van beide ziektebeelden aanwezig is. (2) Conclusie: De conclusie is dat omega-3 vetzuren, indien ze in voldoende mate aanwezig zijn in het lichaam of de voeding, lijken te “beschermen” tegen het krijgen van onder andere depressies. Na deze theoretische inleiding zullen de belangrijkste onderzoeksresultaten van de behandeling van affectieve stoornissen met omega-3 vetzuren besproken worden. Bronnen die gebruikt worden zijn onder andere pubmed. Op dit moment (31-102003) zijn er ongeveer 44 studies verschenen over omega-3 vetzuren en affectieve stoornissen. Tevens worden de onderzoeksresultaten besproken die gepresenteerd zijn tijdens het eerste internationale congress on hufa’s, pufa’s and epa-dha (in gewoon nederlands 186
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 187
omega –3 vetzuren en ander vetzuren) gehouden op 6-11-2003 te Antwerpen en georganiseerd door het clinical research center for mental health van de universiteit van Maastricht. In de discussie hoop ik tenslotte met collega’s van gedachten te wisselen over de betekenis van omega-3 vetzuren en toekomstige onderzoeksvragen. Referenties: 1. Horrobin D.F. 2001 the madness of Adam and Eve, how schizofrenia shaped humanity, Corgi Books. 2. Chiu E., Ames D. Katone C. (eds) 2002 vascular disease and affective disorders, Martin Dunitz.
OP-132 24-UUR MOTORISCHE ACTIVITEITENPATROON BIJ POSTOPERATIEF DELIRIUM Osse RJ,Tulen JHM, Stolk B et al. Afdeling Psychiatrie en Thoraxchirurgie, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam,
[email protected] Na hartchirurgie ontwikkelt 23% de patiënten van 65 jaar of ouder een delirium. Hoewel bekend is dat een delirium gepaard gaat met ontregeling van het dag-nachtritme, ontbreken objectieve data over de motorische activiteitenpatronen. Met behulp van polsactigrafie onderzochten wij het 24-uursmotorisch activiteitenpatroon gedurende 7 dagen bij patiënten die hartchirurgie ondergingen.Van de 65 geincludeerde patiënten ontwikkelde 25 patiënten een delirium. De patiënten met een delirium bleken in vergelijking tot niet-delirante patiënten op de 2e nacht na operatie significant meer activiteit en minder immobiliteit te vertonen en op de 3e en 4e dag postoperatief minder activiteit te vertonen. De fragmentatie-index vertoonde een significante negatieve correlatie met de ernst van het delirium (Delirium Rating Scale-R98) gedurende alle dagen.Aangetoond is dat actigrafie een waardevol instrument kan zijn voor de evaluatie van het motorische activiteitenpatroon bij een postoperatief delirium.
KENNIS ONDER PSYCHIATERS OVER GEREGISTREERDE INDICATIES VAN PSYCHOFARMACA Heerdink ER, Stolker J, Meijer WEE, et al. Disciplinegroep Farmacoepidemiologie & Farmacotherapie, Universiteit Utrecht, Postbus 80082, 3508 TB Utrecht,
[email protected] Inleiding: Het voorschrijven van geneesmiddelen voor een indicatie waarvoor ze niet zijn geregistreerd komt veel voor in de psychiatrie. Dit ‘off-label’ gebruik van 187
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 188
psychofarmaca is ongewenst omdat naast de effectiviteit van een middel, bijwerkingen vaak onvoldoende onderzocht zijn. In dit onderzoek wilden we bepalen in hoeverre psychiaters bekend zijn met de wettelijke geregistreerde indicaties voor psychofarmaca. Methode: Een gestructureerde vragenlijst met meerkeuze-vragen over de geregistreerde indicaties van 12 veel voorgeschreven psychofarmaca werd bij psychiaters tijdens het NVvP voorjaarscongres 2003 in Amsterdam afgenomen. Resultaten: 165 psychiaters hebben de vragenlijst ingevuld. Gemiddeld waren 1.9 van de 12 gevraagde indicaties correct.Van alle gevraagde indicaties was 15.9% juist. De indicaties van benzodiazepines waren het best bekend (23.5%), gevolgd door antidepressiva (18.6%) en antipsychotica (5.5%). Er was geen significant verband tussen leeftijd, geslacht, ervaring, werkgever en kennis over indicaties. Conclusie: De kennis over wettelijk geregistreerde indicaties van 12 veel voorgeschreven psychofarmaca lijkt gering. De theorie lijkt niet aan te sluiten bij de psychiatrische praktijk. De vraag is in hoeverre dit gevolgen heeft voor het off-label voorschrijven, en voor de kwaliteit van de behandeling van patiënten.
HET STEPPED CARE ZORGMODEL IN DE GGZ Oosterbaan DB, Balkom AJLM van, Doesschate R ten et al Adhesie, RIAGG Almelo, Hanzelaan 1, 7607 NL Almelo,
[email protected] Zowel in de wetenschappelijke literatuur als in beleidsnotities wordt het stepped care zorgmodel steeds vaker genoemd als mogelijkheid om kwaliteit en efficiëntie in de geestelijke gezondheidszorg te verbeteren. Uitgangspunt bij ‘getrapte zorg’ is de behandeling te beginnen met de minst intensieve en belastende interventie die bij de betreffende klachten effectief is. Bij onvoldoende effect wordt de behandeling telkens een stap geïntensiveerd Stepped care protocollen impliceren echter meer dan alleen criteria voor indicatiestelling. Zij zijn onlosmakelijk verbonden met monitoring van de klinische status van de patiënt toepassen van -voor zover mogelijk- evidence based richtlijnen en intensieve samenwerking tussen de verschillende echelons en zorgaanbieders. Aan de hand van een literatuuronderzoek in Medline en de zogenaamde ‘grijze literatuur’, worden zowel beschouwingen over het model als uitkomsten van klinische studies besproken. De voor- en nadelen van het model, zowel ten aanzien van de inhoud als de organisatie van de zorg, worden toegelicht. Ter verduidelijking wordt een voorbeeld van een stepped care protocol van de behandeling van paniekstoornis gepresenteerd.
188
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 189
POSTERS (P) P-133 EVALUATIE VERHUIZING VAN CLIËNTEN VAN AFDELINGEN NAAR APPARTEMENTEN OP HET TERREIN VAN GGZ HUIZE PADUA IN 2002 Schrover FPPM,
[email protected] Een beleidsevaluerend onderzoek onder cliënten. In 2002 zijn een aantal cliënten verblijvend op afdelingen van GGZ Oost Brabant locaties Huize Padua en Coudewater verhuisd naar een appartementencomplex. Het betrof cliënten met chronische psychiatrische problematiek die vaak al langere tijd verbleven binnen afdelingen voor langdurig verblijf van de GGZ Oost Brabant. In dit verslag wordt een onderzoek beschreven naar de bevindingen van cliënten een jaar na de verhuizing. Middels dit onderzoek willen we de beleidskeuze om appartementen te bouwen op het terrein van een psychiatrische instelling evalueren. De nadruk valt daarbij op de beoordeling door cliënten zelf van de verhuizing en hun nieuwe woonsituatie.
P-134 DE BOPZ-RECHTSZITTING: BESLIST DE RECHTER OF DE PSYCHIATER Schlösser RHP, Heijden FMMA van der, Blécourt C de Vincent van Gogh Instituut, Postbus 5, 5800 AA Venray,
[email protected] De overwegingen die ten grondslag liggen aan de beslissing van de rechter om de IBS of RM van een individuele patiënt niet te bekrachtigen, zijn voor de behandelend psychiater niet altijd te begrijpen. Het doel van dit dossieronderzoek is inzicht te verkrijgen in de mogelijke factoren die ertoe hebben geleid dat de rechter in een BOPZ-rechtszitting afwijkt van het advies van de behandelend arts. Voor dit onderzoek werden de dossiers van alle patiënten (n=80) waarvoor de onderzoeker de directe verantwoordelijkheid heeft gedragen retrospectief bekeken op de volgende variabelen: demografische gegevens, psychiatrische diagnose, gevaarscriteria en mogelijkheden die werden overwogen ter afwending van gevaar.Van de patiëntengroep waarbij door de rechter een beslissing werd genomen afwijkend van de behandelend arts, werden de dossiers nader geanalyseerd op de bevindingen bij psychiatrisch onderzoek, het gevoerde behandelbeleid en omstandigheden tijdens de zitting. De resultaten geven aan dat het niet bekrachtigen van een IBS of RM samenhangt met de aanwezigheid van een stemmingsstoornis, het recente medicamenteuze beleid en de wijze van presenteren door de patiënt zelf tijdens de zitting.
189
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 190
P-135 PSYCHIATRISCHE DIAGNOSE ALS WERKHYPOTHESE D’Hoine K,Tuinier S,Verhoeven WMA Vincent van Gogh Instituut, Postbus 5, 5800 AA Venray,
[email protected] Ofschoon de stabiliteit over de tijd van de psychiatrische diagnose in onderzoeksprojecten redelijk stabiel is, vormt deze in de klinische praktijk een veel minder betrouwbaar ankerpunt. Bekende voorbeelden hiervan zijn de borderline persoonlijkheidsstoornis die een bipolaire stemmingsstoornis blijkt te zijn, angststoornissen die beter kunnen worden aangeduid als een depressie (en omgekeerd) en een stemmingslabiliteit die niet voldoet aan de criteria voor een bipolaire stoornis maar toch adequaat behandeld kan worden met stemmingsstabilisatoren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat psychiatrische diagnosen in de tijd veranderen, ofschoon het ook geregeld voorkomt dat halsstarrig wordt vastgehouden aan een eens toegekend vignet. Hetzelfde geldt voor het medicatiebeleid. De klinische diagnose moet daarom worden beschouwd als een hypothese die meestal is gebouwd op een beschrijving van symptomen omdat bekende etiologieën en onderliggende pathofysiologie in de psychiatrie schaars zijn. Naar goed Popperiaans gebruik moet de hypothese regelmatig gefalsifieerd worden. De beste methode hiervoor is intervisie of een medical audit die onderdeel behoort te zijn van het reguliere behandelplan van patiënten. Enkele voorbeelden uit de klinische praktijk zullen worden gepresenteerd.
P-136 VOORKOMEN VAN SEPARATIES. EEN KWESTIE VAN BEJEGENING? EERSTE VERSLAG VAN EEN VERANDERINGSPROCES Kool JA GGZ ’s Hertogenbosch, Postbus 70058, 5201 DZ ’s Hertogenbosch,
[email protected] Op deze poster doen wij verslag van een onderzoek waarmee wij willen wij aantonen dat het aantal separaties te verminderen is.Wij beschouwen een separatie als een mislukte poging om tot overeenstemming te komen met de patiënt over de behandeling en/of het hanteerbaar houden van het behandelklimaat op een opnameafdeling.Van belang is daarbij om de veiligheid voor patiënten en personeel te behouden. Daarom steken wij in dit onderzoek in op de behandelrelatie tussen verpleegkundigen en patiënt.Wij gaan ervan uit dat het proces van separeren een belangrijk aangrijpingspunt is voor dit onderzoek. Met dit onderzoek willen wij aantonen dat het aantal separaties te verminderen is. Daartoe wordt een basismeting, een tussenmeting en een nameting gedaan. Op deze 190
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 191
drie momenten zal het navolgende worden gemeten: de ervaringen van cliënten die gesepareerd zijn; de kwaliteit van de M&M-registratiesen het veiligheidsgevoel van de medewerkers op de opname-units (unit 1, unit 2 en Villa Milla). Wij presenteren de eerste resultaten van dit onderzoek en de consequenties voor separeren op de klinische opnameafdelingen van GGz ’s-Hertogenbosch.
P-137 HET ID-MODEL:VARIATIES IN VISIE VERHELDERD EN VERENIGD Westermann GMA, Maurer JMG Erasmus MC, Sophia Kinderziekenhuis, Postbus 2060, 3000 CB Rotterdam,
[email protected] ‘How physicians approach patiënts and the problems they present is much influenced by the conceptual models around which their knowledge is organised’ (Engel, 1980). Bovenstaande geldt niet alleen voor psychiaters en andere hulpverleners, maar ook voor hulpvragers. Ieder heeft zo zijn eigen kijk op problematiek en behandeling. Vanwege professionele, maatschappelijk en juridische normen, wordt tegenwoordig gestreefd naar juist een gezamenlijke probleemdefiniëring, besluitvorming en aanpak. Het ID (Integratie Differentiatie)-Model is ontworpen om samenwerking en evenwichtige inbreng van alle betrokkenen bij deze processen te bevorderen. Het biedt een overleg- en onderhandelingskader met hulp van een toegankelijke taal en gedachtegang. Op eenvoudige en motiverende wijze wordt tevens het complexe samenspel tussen biologische, psychologische en sociale krachten op de ontwikkeling en het functioneren van het patiënt-systeem gevisualiseerd. Praktijkervaringen tot nu zijn positief. Empirisch onderzoek is in voorbereiding. Referenties: 1.Westermann GMA, Maurer JMG: Het Integratie Differentiatie-Model (ID-Model). Een brug tussen hulpvrager en hulpverlener. Kind en Adolescent 2003; 24: 97-106; 2. Maurer JMG,Westermann GMA: In dialoog over problematiek en aanpak. Het ID-Model in de praktijk. Kind en Adolescent Praktijk 2003: in druk.
P-138 ABSENTEÏSME IN DE AMBULANTE GGZ Horstmanshoff BE, Regterschot G, Fouw AB de GGzE, Postbus 909, 5600 AX Eindhoven,
[email protected] Inleiding: Absenteïsme, het niet verschijnen van een cliënt op een met een hulpverlener gemaakte afspraak, komt regelmatig voor in de ambulante geestelijke 191
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 192
gezondheidszorg. In een verkennend onderzoek bij een regionaal centrum van de GGz Eindhoven werd gezocht naar factoren die van invloed zijn op absenteïsme. Methode: Uit het elektronisch cliënten dossier en de elektronische registratie van ambulante cliëntcontacten werden cliënt -, organisatie -, en hulpverlener variabelen gerelateerd aan absenteïsme. De verbanden werden geanalyseerd middels ANOVA en t-toesten. Resultaten: Gemiddeld absenteïsme in 2002 bedraagt 12,5% van de geregistreerde ambulante contacten. Hoog is het percentage absenteïsme tijdens de intakefase. Ook het verzuim onder jonge cliënten, met name mannen, valt op. Daarentegen is de uitval bij groepsbehandelingen opvallend laag. Conclusie: Het onderzoek geeft inzicht in de omvang van het probleem absenteïsme. Het probleem speelt een grote rol bij de gehele cliëntenpopulatie tijdens de intakefase en bij jonge cliënten gedurende het gehele behandeltraject. Strategieën voor het reduceren van absenteïsme zouden zich met name op deze factoren moeten richten. Referentie: Osselaer-Schouterden, H. van.: Afhaken als oplossing: MGv 1995; pag. 3-14.
P-139 TEVREDENHEID OVER DE BASISOPLEIDING PSYCHIATRIE: EEN INVENTARISATIE ONDER AGIO’S Door werkgroep kwaliteit van de SAP Jong JP de, Hoen WP, Hoenderboom ACG et al. Elk jaar begint een groot aantal artsen aan de opleiding tot psychiater en zullen 4_ jaar (bij full-time aanstelling) lange werkweken maken.Tot nu is er weinig onderzoek gedaan naar de vorm en inhoud van deze opleiding c.q. investering. We presenteren op de poster de resltaten van een enquête over de tevredenheid betreffende de opleiding tijdens de basisjaren. Uit de enquête komt naar voren dat de meerderheid van de respondenten tevreden is over de opleiding en het opleidingsinstituut. Ongeveer 20% van de respondenten zal echter aan anderen het eigen instituut niet aanraden. Uit de resultaten van een tweede korte enquete komen aanwijzingen dat de enquête vaker door tevreden AGIO’s ingevuld is. Het verschil in waardering van een opleiding wat betreft het rapportcijfer voor het instituut hangt voor een deel samen met het wel of niet randstedelijke karakter. De karakteristieken welke bepalend zijn voor de grootte van het verschil liggen op het gebied van de arbeidsvoorwaarden en de reistijd.Verder zijn er kleine verschillen betreffende onderwijs. Deze verschillen zijn waarschijnlijk van belang voor de keuze van een toekomstige AGIO en regulier onderzoek naar inhoud en tevredenheid is daarom belangrijk. 192
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 193
P-140 DIFFERENTIËLE DIAGNOSTIEK VAN PSYCHOPATHOLOGIE MET DE MMPI-2 GOLDBERG INDEX EN PSY-5 SCHALEN Egger JIM, Delsing PAM, De Mey HRA Vincent van Gogh Instituut, Postbus 5, 5800 AA Venray,
[email protected] De MMPI-2 is een veelgebruikt instrument bij de klinische diagnostiek van psychiatrische en psychologische aandoeningen, in het bijzonder bij complexe diagnostische problemen zoals het onderscheiden van het neurotische en psychotische bereik of het differentiëren van psychose en bipolaire stoornis. De MMPI Goldberg index, die wordt gevormd door een rekenkundige combinatie van 5 basisschalen, wordt gezien als een goede schatting voor het onderscheiden van neurotische en psychotische profielen. Ook de meer recente MMPI-2 Personality Psychopathology Five (PSY-5) schalen blijken bruikbaar bij het maken van onderscheid tussen diverse diagnostische categorieën. De onderhavige studie onderzoekt deze bevindingen in een steekproef van psychiatrische patiënten op wie één van de volgende diagnosen van toepassing zijn: depressieve stoornis, psychotische stoornis of bipolaire stoornis.Voor dit doel worden ANOVA en discriminantanalyse aangewend. De resultaten ondersteunen de validiteit van de Goldberg index en tonen aan dat, met betrekking tot de differentiatie van een psychotische stoornis en een bipolaire-I stoornis, de MMPI-2 PSY-5 schaal Disconstraint het meest onderscheidend is.
P-141 BETROUWBAARHEIDSANALYSE VAN DE PERSOONLIJKHEIDS BEPERKINGEN LIJST Scharft H, Kemperman CJF Adviesbureau Kemperman, Postbus 23, 9350 AA Leek,
[email protected] Inleiding: In het verleden werd de Persoonlijkheids Beperkingen Lijst (PBL) ontwikkeld als hulpmiddel bij het vaststellen van beperkingen voor arbeid op grond van persoonlijkheidsproblematiek. De subschalen waren wel valide, maar nog onvoldoende betrouwbaar. Daarom werd de operationalisatie aangepast. Methode: Bij 127 mensen werd de PBL door zowel een zenuwarts als een psycholoog afgenomen.Vervolgens werd onder andere gekeken naar de interbeoordelaarbetrouwbaarheid op itemniveau. Over de items met voldoende interbeoordelaarbetrouwbaarheid werd een factoranalyse uitgevoerd. Resultaten: De interbeoordelaarbetrouwbaarheid op itemniveau was bij ruim de helft van de items onvoldoende. Een factoranalyse over de overgebleven items leverde één factor op met dertien items. Deze schaal had een zeer goede interbeoordelaar193
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 194
betrouwbaarheid (0,93) en interne consistentie (0,85). Conclusie: Na betrouwbaarheidsanalyse van de PBL blijft één schaal over met goede psychometrische eigenschappen. In de toekomst zal onderzocht worden welke waarde deze schaal heeft bij het vaststellen van persoonlijkheidsbeperkingen in het kader van psychische arbeids(on)geschiktheid en of deze schaal valide is. Referentie: Scharft H, Kemperman CJF: Op weg naar een Persoonlijkheids Beperkingen Lijst (de PBL): Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde 2002; 10: 68-72.
P-142 VERBETERING VAN DE STATEMENT VALIDITY ASSESSMENT TOETSINGSMETHODE VAN GETUIGENVERKLARINGEN Kemperman CJF, Kemperman MP Adviesbureau Kemperman, Postbus 23, 9350 AA Leek,
[email protected] Inleiding: Getuigenverklaringen zijn in veel rechtszaken een belangrijk bewijsmiddel. Derhalve wordt nogal eens om een deskundig oordeel gevraagd over de waarheidsgetrouwheid van getuigenverklaringen. Bij de totstandkoming van dit oordeel wordt o.a. de zogenaamde Statement Validity Assessment gehanteerd, welke is ontwikkeld om te bepalen of verklaringen op waarheid berusten. Hierbij wordt er middels de zogenaamde SVA- checklist een analyse gemaakt van eventuele alternatieve hypothesen (falsificatie).Voorts wordt de inhoud van de getuigenverklaring onderzocht op de aanwezigheid van 19 criteria die indicatief worden geacht voor de geloofwaardigheid, de zogenaamde CBCA (Criteria Based Content Analysis) (verificatie). Een overzicht van factoren die invloed hebben op scorings- mogelijkheden van de CBCA ontbreekt dan nog. Methode:Vonnissen van 22 rechtszaken werden bestudeerd. SVA-checklist en CBCA werden vastgelegd.Vervolgens werd een analyse gemaakt van de factoren die het scoren van de CBCA kunnen belemmeren. Conclusie: Bij de toetsing van getuigenverklaringen is een poging tot falsificatie en verificatie nodig.Voorts dient men de waarde die aan de verificatie-criteria kan worden toegekend vast te leggen. Een verbetering van de huidige methode zal hierbij worden gepresenteerd.
194
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 195
P-143 MALINGERING EN ONDERPRESTEREN BIJ NEUROPSYCHOLOGISCHE EXPERTISES Hoogstraten CHJ, Kemperman CJF Adviesbureau Kemperman, Postbus 23, 9350 AA Leek,
[email protected] Inleiding: Bij expertises dient men zich bewust te zijn van een mogelijk onderpresteren c.q. aggraveren. De onderzochte kan er namelijk (financieel) belang bij hebben dat er (cognitieve) stoornissen worden vastgesteld. Het motief kan extern zijn, malingering, of intern, bijvoorbeeld bij een somatoforme stoornis. Emotionele problematiek kan tot uiting komen in cognitieve klachten, naast of samen met somatische klachten. Dan worden symptomen niet bewust of opzettelijk geproduceerd. Methode: In dit onderzoek werden de AKTG, die een tendens tot onderpresteren pretendeert te meten, en de SIMS, detectietest voor malingering, meegenomen bij neuropsychologisch onderzoek. AKTG en SIMS resultaten worden met elkaar vergeleken, met de klinische indruk en eventuele inconsistenties. Resultaten: Bij 50% van de onderzochten kan onderpresteren, om welke reden dan ook, geduid worden. Bij 28% van de onderpresteerders, wijst een hoge SIMS-score op aggraveren en/of simuleren. Conclusie: Bij 14% van alle onderzochten is waarschijnlijk sprake van simuleren/aggraveren. Bij neuropsychologische expertises zijn de detectietests derhalve onmisbaar. Referenties: 1. Deelman B, Eling P, Haan de E et al.: Klinische Neuropsychologie. Amsterdam: Uitgeverij Boom 2000: 426-436; 2. Merckelbach H, Koeyvoets N, Cima M et al.: De Nederlandse versie van de SIMS : De Psycholoog 2001; 11; 586-591.
P-144 PANDAS: PRESENTATIE IN VERMOMMING Hoof MJR van, Spaans C,Treffers PDA Curium, Endegeestesterstraatweg 27, 2342 AK Oegstgeest,
[email protected] Inleiding: De diagnostiek van Pediatric Neuropsychiatric Disorders Associated with Streptococcal infections (PANDAS) is nog betrekkelijk onbekend onder huisartsen, psychiaters en andere specialisten. Doel is de mogelijke rol van streptococcen infecties in de presentatie van kinderpsychiatrische stoornissen bewust te maken. Methode:Twee gevalsbeschrijvingen van PANDAS die werden aangemeld met 195
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 196
hypochondrische klachten respectievelijk oppositioneel-opstandig gedrag. Naast kinderpsychiatrisch onderzoek, neuropsychologische diagnostiek en lichamelijk onderzoek door een kinderarts, werden een aantal gestandaardiseerde vragenlijsten afgenomen gericht op angst, tics, dwang en hyperactiviteit/aandachtstekort. Er werd bloedonderzoek verricht voordat een penicilline kuur gegeven werd. Resultaten: In beide gevallen was er sprake van een hoge anti-streptolysine-O en antiDNAse-B titer en een positieve keelwat voor streptococcen. Na de penicilline kuur was de keelwat bij beiden negatief en namen de titers pas later af. De klinische psychiatrische symptomen normaliseerden eerder. Conclusie: PANDAS kunnen zich onder een andere diagnostische noemer presenteren. Alleen bloed- en diagnostisch onderzoek middels standaard vragenlijsten onthult de mogelijke oorzaak. Een penicilline kuur elimineert de streptococcen, maar doet de auto-immuun verschijnselen in een trager tempo verdwijnen, hoewel de psychiatrische stoornis sneller lijkt te verbeteren. Referenties: 1. Hamilton CS & Swedo SE. Autoimmune-mediated, childhood onset Obsessive-compulsive Disorder and tics: a review: Clinical Neuroscience Research 1 2001; 61-68; 2. Swedo SE, Leonard HL, Garvey M, et al.. Pediatric Autoimmune Neuropsychiatric Disorders Associated with Streptococcal infections: clinical description of the first 50 cases: Am J Psychiatry 1998; 155:264-271.
P-145 KLINISCHE KINDERPSYCHIATRISCHE DIAGNOSTIEK: EEN BESCHRIJVING Jochems PA, Kolthof HJ Stichting De Jutters, Dr van Welylaan 2, 2566 ER Den Haag,
[email protected] Inleiding: Er worden in de literatuur geen beschrijvende onderzoeken van kinderpsychiatrische opnames gevonden. Dit onderzoek beschrijft kinderen in de basisschoolleeftijd die waren opgenomen op een kinderpsychiatrische observatieafdeling en heeft tot doel meer inzicht te krijgen in de aard van de opnames. Methode: Door middel van een statusonderzoek zijn aan de hand van een vragenlijst over de periode van 1-4-1995 tot 1-4-1999 gegevens vastgelegd. Naar aanleiding van de resultaten zal het onderzoek met een zonodig aangescherpte vraagstelling uitgebreid worden naar de jaren na 1-4-1999. Resultaten:Van alle opnames is 70% man, 30% vrouwelijk. Bij 49% van de opgenomen kinderen was er sprake van een volledig gezin. Gemiddeld ligt het IQ rond 85. Als aanmeldingsreden zijn gedragsproblemen de grootste groep, naast depressieve klachten. Naast gedrags-, angst- en stemmingsstoornissen worden ouder-kind relatieproblematiek en een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand veel 196
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 197
gediagnosticeerd. Tijdens de opname wordt medicatie veelvuldig voorgeschreven. Conclusie: Bij kinderen die met vooral gedragsproblemen worden aangemeld voor een klinische observatie blijkt bijna altijd sprake van complexe problematiek. Duidelijke kinderpsychiatrische stoornissen komen meestal voor in combinatie met een emotionele ontwikkelingsachterstand, cognitieve beperkingen en/of systeemproblematiek.
P-146 IDSIT: INTEGRATIVE DIAGNOSTIC SCHEMA AND INDICATION FOR TRAUMA-TREATMENT Smith AJM, Ralston A, Kleijn WC Centrum ‘45, Rijnzichtweg 35, 2342 AX Oegstgeest,
[email protected] Introductie: Binnen de dagkliniek van Centrum'45 vindt multidisciplinaire diagnostiek en behandeling plaats van patiënten met een chronische/complexe posttraumatische stress-stoornis (PTSS). Het 'Integrative Diagnostic Schema and Indication for Traumatreatment' (IDSIT) bedoelt dit proces te structureren en te rationaliseren. IDSIT omvat de DSM-IV diagnose, een levenslijn en een dimensioneel schema voor coping met traumatische gebeurtenissen. Methode: Drie ervaren clinici scoorden IDSIT op grond van de observatieverslagen van 34 potentiële dagkliniek-patiënten. Resultaten: IDSIT bleek een klinisch bruikbaar instrument binnen de indicatiebespreking. De interbeoordelaar betrouwbaarheid voor de DSM-IV diagnose en de levensgebeurtenissen was redelijk tot goed, voor onderdelen van het coping schema matig tot gering. Conclusie: Om de betrouwbaarheid van het copingschema te vergroten is nauwkeuriger definiëring van de gebruikte concepten noodzakelijk, en training van de beoordelaars. Hiermee lijkt een klinisch bruikbaar diagnostisch en evaluatief instrument te kunnen worden ontwikkeld voor PTSS. Referentie: Smith AJM, Herstel van verbondenheid. Een integratieve benadering van de Posttraumatische Stress Stoornis: Handboek Integratieve Psychotherapie,Trijsburg, R.W., Colijn, S., Collumbien,E. & Lietaer, G (red), de Tijdstroom, Leusden 2003:VI 6.3-1 - 6.3-38
197
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 198
P-147 POPULATIESCREENING OP VROEGE KENMERKEN VAN AUTISME SPECTRUM STOORNISSEN Dietz C,Willemsen-Swinkels SHN, Daalen E van et al. UMC-Utrecht afdeling Kinder-en Jeugdpsychiatrie, B01.201, Postbus 85500, 3508 GA Utrecht,
[email protected] Kinderen met autisme en aan autisme verwante stoornissen worden meestal niet eerder gediagnosticeerd dan op schoolgaande leeftijd. Dit terwijl er bij ouders vaak veel eerder zorg bestaat t.a.v. de ontwikkeling van hun kind. Een vroegere herkenning van autisme spectrum stoornissen kan gunstig zijn voor ouder en kind omdat op een eerder moment begeleiding gestart kan worden. Tussen oktober 1999 en april 2002 werden meer dan 30.000 kinderen op de leeftijd van 14 maanden gescreend op consultatiebureaus in de regio Utrecht. Kinderen die uitvielen op deze pre-screen kregen een tweede screening tijdens een huisbezoek. Screen-positieve kinderen werden uitgenodigd op onze afdeling voor diagnostiek. 370 kinderen (1.2%) vielen uit bij de eerste screening op het consultatiebureau. 255 kinderen uit deze groep werden vervolgens gezien voor een huisbezoek. Bij het huisbezoek waren 100 kinderen screen-positief (39%). Bij 19 van de totaal 72 kinderen die psychiatrisch werden onderzocht, leek het te gaan om een stoornis binnen het autistisch spectrum. De positieve predictieve waarde van dit screeningsinstrument was 26,4%. De valspositieve groep bestond uit kinderen met verwante problemen zoals taalstoornissen of mentale retardatie zonder autisme en geen zich normaal ontwikkelende kinderen. De detectie capaciteit van het screeningsinstrument is maximaal 12.3 per 10.000 bij een prevalentie van ongeveer 20 per 10.000.
P-148 DE VALIDITEIT EN BETROUWBAARHEID VAN PSYCHIATRISCHE DIAGNOSTIEK VAN ZEER JONGE KINDEREN MET AFWIJKINGEN IN DE SOCIALE ONTWIKKELING Daalen E van, Dietz C,Willemsen-Swinkels SHN et al Universitair Medisch Centrum Utrecht, afd. Kinder- en jeugdpsychiatrie, Postbus 85500, 3508 GA Utrecht Inleiding: de validiteit en betrouwbaarheid van psychiatrische diagnostiek van zeer jonge kinderen is nog onvoldoende onderzocht. De kinderpsychiatrische ziektebeelden zoals die te classificeren zijn volgens het Diagnostic Statistical ManualTR (DSM-TR) zijn pas vanaf de leeftijd van zes jaar bruikbaar. Voor de ontwikkeling van werkzame behandelmethodes is een betrouwbare en valide 198
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 199
diagnostiek een voorwaarde. Methode: In de provincie Utrecht zijn meer dan 30.000 jonge kinderen op de consultatiebureaus gescreend op problemen in de sociale ontwikkeling. Van deze kinderen zijn ongeveer 200 kinderen onderzocht op de afdeling kinder- en jeugdpsychiatrie. Deze kinderen zijn voor de eerste keer onderzocht op de leeftijd variërend van 14 maanden tot ongeveer 24 maanden. Ze zijn voor een tweede kinderpsychiatrisch onderzoek gezien op de leeftijd van drieëneenhalf jaar. Resultaten: De validiteit en betrouwbaarheid van diagnostiek bij zeer jonge kinderen zijn in dit onderzoek goed gebleken. Conclusie: de validiteit en betrouwbaarheid van kinderpsychiatrische diagnostiek bij zeer jonge kinderen blijkt in de praktijk goed te zijn.
P-149 ATYPISCHE ANTIPSYCHOTICA: DE ROL VAN GLUTAMAAT EN SEROTONINE Heijden FMMA van der, Fekkes D, Kahn RS et al. Vincent van Gogh Instituut, Postbus 5, 5800 AA Venray,
[email protected] Het excitatoire aminozuur glutamaat is verhoogd in plasma aanwezig bij patiënten met schizofrenie. Bovendien lijkt de perifere concentratie glutamaat negatief te correleren met negatieve en positieve symptomatologie. Gestegen waarden werden eveneens gevonden tijdens behandeling met clozapine en olanzapine. Deze studie onderzocht in patiënten met schizofrenie, voorgaand en tijdens behandeling met risperidon, olanzapine, sertindol en quetiapine (14 weken; n=66), de plasmaconcentraties van glutamaat, serotonerge (5-HT) parameters en aminozuren. De gepoolde uitkomsten werden vergeleken met een controlegroep (n=73). Glutamaat was verhoogd (p<.05) en steeg tijdens de behandeling met atypische antipsychotica (p<.05). Op baseline (medicatievrij interval) was de glutamaat concentratie negatief gecorreleerd met negatieve symptomen (r=-.39; df=39; p<.05). Patiënten met een slechte respons (n=38) vertoonden lagere baseline 5-HT concentraties in plasma en bloedplaatjes in vergelijking met normale controles (p<.05). Non-respons was bovendien geassocieerd met meer stijgingen in de concentratie van alle gemeten aminozuren (p<.05) ten opzichte van goede responders en dientengevolge gedaalde tryptophan/LNAA ratios (p<.05). Verminderde respons op atypische antipsychotica is gerelateerd aan lage perifere 5-HT parameters voorafgaande aan de behandeling. De bevindingen ondersteunen bovendien de gesuggereerde betrokkenheid van glutamaat bij de pathogenese van schizofrenie.
199
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 200
P-150 KATATONE SCHIZOFRENIE: EEN ZELDZAAM ZIEKTEBEELD? Heijden FMMA van der,Tuinier S,Verhoeven WMA et al. Vincent van Gogh Instituut, Postbus 5, 5800 AA Venray,
[email protected] Meerdere auteurs rapporteerden een afname van katatone schizofrenie in de eerste helft van de vorige eeuw. In de zeventiger jaren werd gesteld dat deze aandoening zeldzaam was geworden of zelfs geheel verdwenen. Momenteel is katatonie in de DSM-IV opgenomen als specificatie bij affectieve stoornissen, veroorzaakt door een somatische aandoening en als subtype van schizofrenie. De DSM-IV criteria van katatonie zijn echter aspecifiek en overtollig. De belangstelling is weer toegenomen door het gebruik van dimensioneel diagnostische procedures. De prevalentie van katatone schizofrenie werd onderzocht in twee groepen. De eerste omvatte 19309 patiënten in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis (19802001); de tweede bestond uit 701 patiënten met schizofrenie uit het onderzoeksproject van het UMCU (1994-2002). Het katatone subtype werd vastgesteld bij 7.8% van de patiënten verwezen tussen 1980-1989. In de periode 1990-2001 werd een percentage van 1.3 gevonden. In de UMCU-groep was de prevalentie 0.9%. De herkenning van katatone symptomatologie is sterk afhankelijk van de diagnostische procedure en criteria, hetgeen heeft geleid tot een schijnbare afname. Onderkenning van katatonie is klinisch relevant vanwege de specifieke behandeling.
P-151 DE PREVALENTIE VAN CYCLOIDE PSYCHOSEN Heijden FMMA van der,Tuinier S,Verhoeven WMA et al. Vincent van Gogh Instituut, Postbus 5, 5800 AA Venray,
[email protected] De cycloïde psychose werd oorspronkelijk beschreven door de Wernicke en Kleist en later door Leonhard, die drie subtypes onderscheidde: verwardheidspsychose, motiliteitspsychose en angst-gelukspsychose. De cycloïde psychose is in de ICD-10 opgenomen als acute polymorfe psychotische stoornis (APP). Gedurende een periode van 15 maanden werden alle achtereenvolgens opgenomen psychotische patiënten (n=139) onderzocht met behulp van een CASH-interview, DSM-IV, ICD-10, Perris-criteria voor cycloïde psychose en CPRS, alsmede een schaal die perceptiestoornissen meet (SIAPA). Honderd patiënten waren volledig evalueerbaar. In totaal 21 patiënten vertoonden een cycloïde psychose conform de Perris criteria. Deze patiënten werden vergeleken met de overige psychotische stoornissen op basis van symptomatologie, 200
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 201
voorgeschreven antipsychotica en percentages overlapping. Ze voldeden tegelijkertijd aan de DSM-criteria voor kortdurende psychotische stoornis (n=5), bipolaire-I stoornis (n=4) en schizofrenie (n=4). Conform de ICD-10 criteria voldeden er 9 van de 21 aan APP. Deze studie toont aan dat verschillende diagnostische benaderingen leiden tot verschillende patiëntengroepen en dat derhalve een polydiagnostische benadering vanuit onderzoeksoogpunt vereist is. De prevalentie van de cycloïde psychose bedroeg 12.9%, hetgeen vergelijkbaar is met andere onderzoeken.
P-152 PSYCHOSE EN PTERINE-METABOLISME Verhoeven WMA, Heijden FMMA van der,Tuinier S et al. Vincent van Gogh Instituut, Postbus 5, 5800 AA Venray,
[email protected] In deze presentatie wordt een patiënte beschreven met een lichte verstandelijke handicap, een fenotype gelijkend op dat van het 22q11-deletie syndroom en recidiverende psychosen. De ontwikkeling van patiënte wordt gekarakeriseerd door een gebrekkige taalvaardigheid en schoolprestaties en een nasale spraak. Op 23-jarige leeftijd deed zich een eerste kortdurende psychotische episode voor, gevolgd door meerdere recidieven. Op de leeftijd van 30 jaar werd zij verwezen voor nader onderzoek. Hierbij vielen op een gebrekkige emotionele en sociale wederkerigheid, perseveraties van taal, paranoïde instelling, heftige angsten en een labiel stemmingspatroon. Het totale IQ bedroeg 68. Bij neuropsychologisch onderzoek presteerde zij slecht op verbale en visuele geheugentests en in het uitvoeren van complexe taken en planning. Bij genetisch onderzoek werd een de novo translocatie gevonden tussen chromosoom 2 en 10 met als karyotype (46,XX,t(2;10)(p23;q22.1). Bepaling van aminozuren en pterines in plasma toonde een verhoogde concentratie van taurine en een verlaagde van methionine alsmede een lage neopterine/biopterine ratio. Deze bevindingen wijzen op een defect in het pterine-4a-dehydratase gen en geven steun aan de pathofysiologische rol van pterines bij psychiatrische stoornissen.
P-153 GEVANGEN IN GEDACHTEN. PSYCHOSE BIJ PERSOONLIJKHEIDSPROBLEMATIEK Berkens L Vraagstelling:Wat is de relatie van een psychose, voorkomend bij persoonlijkheidsproblematiek, tot deze persoonlijkheid? 201
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 202
Methode: Er zal een casus besproken worden en na aanleiding van deze casus zal literatuur onderzoek gepresenteerd worden welke de bovenstaande vraagstelling zal verhelderen. Resultaat: Nog niet bekend. Conclusie: Nog niet bekend.
P-154 ROL VAN HET CYP2D6-GENOTYPE IN DE ONDERHOUDSBEHANDELING MET ZUCLOPENTHIXOLDECANOAAT Berlo-van de Laar IRF van,Teijeiro R, Ploeger B et al. Stichting Apotheek Deventer Ziekenhuizen Inleiding: Bestudeerd zijn de relaties tussen het CYP2D6-genotype, zuclopenthixolspiegels, extrapyramidale bijwerkingen en instelling op de juiste dosering in de onderhoudsbehandeling met zuclopenthixoldecanoaat. Methode: Bloedafname vond plaats voor de gift zuclopenthixoldecanoaat op dag 0 en na de gift op dag 5. Analyse dag 0: zuclopenthixolspiegel, CYP2D6-genotype, leverenzymen, creatinine-spiegel, ESRS-score en CGI-score. Analyse dag 5: zuclopenthixolspiegel, ESRS-score, CGI-score, het aantal dosiswijzigingen in zuclopenthixoldecanoaat en het anticholinergicagebruik. Resultaten: N=23: 10 extensive metabolisers (EM’s), 11 intermediate metabolisers (IM’s) en 2 poor metabolisers (PM’s). IM’s zijn ingesteld op een lagere dosering dan EM’s (234 mg versus 380 mg per gift, p=0.03). De doseerfrequentie en de gemeten zuclopenthixolspiegels zijn vergelijkbaar. Het aantal dosiswijzigingen bij IM’s is hoger dan bij EM’s (3.9 versus 1.5, p=0.009). De zuclopenthixolspiegel op dag 5 gecorrigeerd voor de dosis is hoger bij IM’s dan bij EM’s (factor 1.8, p=0.013). Gemiddeld is ook de spiegel na 14 dagen hoger (niet significant). Dit geldt tevens voor het anticholinergicagebruik in het verleden en de ESRS-scores. De spreiding binnen de twee genotype-groepen in alle gemeten parameters is groot. Conclusies:Voorkennis van het CYP2D6-genotype in combinatie met bloedspiegelbepalingen kan een hulpmiddel zijn bij instelling op de juiste dosering zuclopenthixoldecanoaat. Een voorzichtig startdoseeradvies: IM’s 200 mg/14 dagen en EM’s 300 mg/14 dagen. Doseren op basis van klinisch effect blijft noodzakelijk.
202
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 203
P-155 EMOTIONAL INTERFERENCE TO FACIAL EXPRESSIONS IN PSYCHOTIC PATIËNTS Hempel RJ,Tulen JHM, Beveren NJM van et al Department of Psychiatry, Erasmus Medical Center, Dr. Molewaterplein 40, 3015 GD Rotterdam,The Netherlands,
[email protected] Introduction. Patiënts with schizophrenia often show deficits in the perception and processing of emotional facial expressions.We examined attentional bias in relation to psychophysiological functioning in inpatiënts with a first-episode psychosis. Methods. During an emotional interference task the subjects viewed picture-pairs of faces with emotional expressions (angry-neutral, happy-neutral), after which they had to respond to target stimuli. Before and during the task heart rate, skin conductance level, breathing rate and blood pressure were measured continuously. Results.The patiënts (n=15) responded significantly slower to all task conditions as compared to controls (n=12), but no significant interference effects were observed. Whereas the controls responded with a significant reduction of heart rate, and significant increases of breathing rate and systolic and diastolic blood pressure, the patiënts showed only a modest increase in breathing rate. Conclusion.These data only show limited support for biased attention to emotional faces in first-episode psychosis, which was not accompanied by significant changes in autonomic nervous system activity.
P-156 DE INCIDENTIE VAN TARDIEVE DYSTONIE EN TARDIEVE DYSKINESIE IN CHRONISCHE PSYCHIATRISCHE PATIËNTEN Harten PN van1,3, Hoek HW2, Matroos GE3 et al. 1Symfora Groep, Postbus 3051 3800 DB Amersfoort, 2Parnassia, Den Haag, 3Dr. D.R. Capriles Hospital, Curaçao, NA ,
[email protected] Inleiding: Eerder rapporteerden wij over een cross-sectionele studie naar extrapiramidale bijwerkingen in een cohort van Afro-Caribische patiënten op Curaçao1. In dit cohort werd gedurende negen jaar de incidentie van tardieve dystonie en tardieve dyskinesie gemeten. Incidentieonderzoek is geschikt voor het vinden van risicofactoren en opmerkelijk genoeg is er van tardieve dystonie geen incidentiecijfer gepubliceerd. Methode: Na baseline werden de patiënten zesmaal onderzocht.We definieerden twee incidentiecohorten:(1) de patiënten die vrij waren van tardieve dystonie (of tardieve dyskinesie) tijdens baseline en (2) de patiënten die daarnaast ook vrij waren van tardieve dystonie (of tardieve dyskinesie) na één jaar follow-up. 203
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 204
Resultaten: De gemiddelde incidentie van tardieve dystonie in het eerste en het tweede cohort was respectievelijk 0.7% en 0.1%. De gemiddelde incidentie van tardieve dyskinesie in het eerste en het tweede cohort was respectievelijk 9.9% en 4.9%. Conclusie: Chronische psychiatrische patiënten die langdurig antipsychotica gebruiken en geen tardieve dystonie en/of tardieve dyskinesie hebben ontwikkeld hebben een laag risico op tardieve dystonie maar blijven kwetsbaar voor tardieve dyskinesie. Referentie: Am J Psychiatry;1998;155(4):565-7.
P-157 PSYCHOSE EN TRAUMA Gerven M van, Hart O van der, Nijenhuis E et al. Robert Fleury Stichting, Jac P Thijsselaan 45 te Gouda,
[email protected] Inleiding: Recent empirisch onderzoek ondersteunt de gedachte dat er een sterk verband bestaat tussen gerapporteerd psychisch trauma en psychose.Traumatische ervaringen compliceren het beloop van psychosen en de co-morbiditeit van psychosen en PTSS is compliceren aanzienlijk. Methode: Exploratief onderzoek dat twee groepen opgenomen volwassen patiënten (gediagnosticeerd dmv de SCID-I als kortdurende psychose of schizofrene psychose) onderzoekt op 2 meetmomenten.Andere vragenlijsten zijn: PANSS (ernst van de psychotische symptomen), PTSS-SI (diagnosticeren van PTSS), DES (evaluatie ernst van psychoforme dissociatie), SDQ-20 (evaluatie somatoforme manifestaties van dissociatie),TEC (evaluatie typen en hoeveelheid traumatische ervaringen) en de status van de patiënt. Resultaten:Verwacht wordt een sterk verband te vinden tussen psychisch trauma en psychose, sterker bij de kortdurende psychosen in vergelijking tot de schizofrene psychose. Conclusie: resultaten vooronderzoek
P-158 STRUCTUREEL GEBRUIK VAN DE "SUBJECTIVE WELL-BEING UNDER NEUROLEPTIC TREATMENT SCALE" (SWN SCHAAL): EEN EVALUATIE MET DRIE MEETMOMENTEN Vergouwen A et al. St Lucas Andreas ziekenhuis, Amsterdam,
[email protected] Inleiding: Naber et al ontdekte in 1994 dat het subjectieve welbevinden van patiënten die antipsychotica gebruiken bij ontslag uit het ziekenhuis een significante voorspeller 204
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 205
is voor medicatietrouw, terwijl de psychopathologie van de patiënt hier geen invloed op lijkt te hebben. Om een van de belangrijkste determinanten van therapietrouw te kunnen meten heeft Naber een gevalideerde schaal ontwikkeld: de SWN schaal. Het huidige onderzoek is er op gericht de SWN schaal te evalueren voor de Nederlandse ambulante praktijk. Methode: In dit onderzoek is geen sprake van experimentele interventie. Gegevens worden verzameld bij start van het onderzoek, na 6 weken en 3 maanden behandeling met een antipsychoticum. Geregistreerd worden: demografische gegevens, klinische status, subjectief welbevinden, antipsychotische medicatie, comedicatie en inschatting van therapietrouw. Resultaten: Data verwerking vindt op dit moment plaats door de onafhankelijke clinical research organisatie CTO. Er zijn gegevens verzameld van 109 evalueerbare patiënten. Conclusie: De finale conclusie zal worden gebaseerd op de analyse van de volledige patiëntenpopulatie. Referentie: Naber D et al. Improvement of patiënts’ subjective well-being under atypical antipsychotic drugs: Schizophrenia Research 2001; 50: 79 – 88.
P-159 MOTORISCHE PREPARATIE BIJ MENSEN MET SCHIZOFRENIE Westenbroek JM, Smid HGOM, Bruggeman R et al Academisch Ziekenhuis Groningen, afdeling psychiatrie, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen Een invloedrijke hypothese over de cognitieve tekortkomingen bij schizofrenie veronderstelt een tekortkoming van dat gedeelte van werkgeheugen dat verantwoordelijk is voor het vasthouden van contextuele informatie welke noodzakelijk is om taakgedrag aan te sturen. Een alternatieve hypothese veronderstelt een tekortkoming in dat gedeelte van het werkgeheugen dat controle uitoefent over aanhoudende informatieprocessen in het brein.Wij testten deze alternatieven met een vierkeuze cueing taak bij 16 schizofreniepatiënten en 16 gezonde controle personen.en registreerden het EEG, EMG en de gedragsdata gedurende de taakuitvoering. Uit het EEG ontleenden we de Contignent Negative Variation (CNV) en de Lateralized Readiness Potential (LRP) als maatgevers voor de algemene en de selectieve motorische preparatie. De gedragsdata lieten zien dat patiënten minder gebruik maakten van de cue informatie om hun taakuitvoering te controleren in vergelijking tot de controle personen. De CNV en de LRP die afgeleid werden gedurende de cue-stimulus interval lieten zien dat een van de reden voor dit gegeven is dat patiënten de cue-informatie in een mindere mate gebruiken dan de controlepersonen om de cognitieve en motorische functies te prepareren. De LRP en het EMG tijdens suggereren daarentegen dat patiënten verschillen van 205
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 206
controlepersonen in de motorische functioneren onafhankelijk van de taak. Wij concludeerden dat de mindere taakuitvoering bij de patiënten is gerelateerd aan een tekortkoming in het uitvoerende controle van het werkgeheugen en aan meer algemene verschillen in de motorisch functie.
P-160 BIOPTERINE EN DE BIPOLAIRE MANIE Hoekstra R1, Fekkes D2, Loonen AJM1 et al. 1DeltaBouman Psychiatrisch Ziekenhuis, Poortugaal, 2Erasmus Universiteit Medisch Centrum, Afdeling Psychiatrie, Rotterdam Achtergrond: Biopterine is een essentiële cofactor voor de hydroxylatie van phenylalanine, tyrosine en tryptofaan en wordt daarom van belang geacht in de pathogenese van stemmingsstoornissen. Eerder hebben wij een verlaging van het biopterinegehalte gevonden in depressieve patiënten.Wij hebben nu de rol van biopterine in relatie tot bovengenoemde aminozuren onderzocht in de bipolaire manie. Methoden: Zowel in manische toestand als na herstel werd van 14 patiënten bloed afgenomen. Biopterine- en aminozuurwaarden van patiënten met manische symptomen werden vergeleken met die na herstel alsmede met die van 32 gezonde controles. Resultaten: Manische patiënten hadden gemiddeld een hogere biopterineconcentratie dan gezonde controles (8.6 vs. 6.9 nmol/l, p=0.03) en dit bleef verhoogd na herstel van de manie. Het gehalte aan phenylalanine was verlaagd in manische patiënten en nam na herstel significant toe (p=0.01). Discussie: Manische patiënten vertoonden een hoog biopterinegehalte. Activering van biopterine kan via hydroxylatie van phenylalanine leiden tot meer synthese van catecholaminen en zo mogelijk tot manische symptomatologie. Na herstel van de manie werd een toename van phenylalanine waargenomen, mogelijk door downregulatie van dit mechanisme.
P-161 GABAPENTINE ALS AUGMENTATIE BIJ BIPOLAIRE STOORNISSEN Doorakkers MC,Tuinier S,Verhoeven WMA Vincent van Gogh Instituut, Postbus 5, 5800 AA Venray,
[email protected] Verschillende anticonvulsiva zijn onderzocht op hun stemmingsstabiliserende eigenschappen. Ofschoon gecontroleerde studies geen antimanisch of antidepressief effect van gabapentine aantonen, zijn er wel aanwijzingen voor een antidepressief en anxiolytisch effect bij bipolaire stemmingsstoornissen. 206
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 207
In deze studie werd de effectiviteit van gabapentine onderzocht in. een groep van 16 gedeeltelijk therapieresistente patiënten met een bipolaire spectrumstoornis in de depressieve fase. Alle patiënten gebruikten lithium, 6 eveneens valproaat en 4 clonazepam. De helft gebruikte tevens antipsychotica en een andere helft antidepressiva. De aanvangsdosering gabapentine bedroeg 400mg per dag. De dosis werd in drie dagen verhoogd naar 1200mg.Vanaf de vierde week werd de dosis individueel geoptimaliseerd en voortgezet gedurende 5 maanden. Het effect werd maandelijks gemeten met de PANSS, CGI en MADRS. De gemiddelde dosis na zes maanden bedroeg 2375mg per dag. Een substantiële afname van de MADRS scores werd gevonden. De CGI daalde van 3.5 naar 1.9. Behalve sedatie bij hogere dosering werden geen bijwerkingen gerapporteerd. Uit deze studie blijkt dat gabapentine waardevol kan zijn als toevoeging bij de behandeling van bipolaire aandoeningen met prominente depressieve verschijnselen.
P-162 RAPID CYCLING EN NON-RAPID CYCLING BIPOLAIRE STOORNISSEN: EEN VERGELIJKEND ONDERZOEK BIJ 539 PATIËNTEN Kupka RW, Nolen WA, Post RM et al. Altrecht GGZ / Bipolair Netwerk, Langenieuwstraat 119, 3512 PG Utrecht,
[email protected] Inleiding: Een rapid cycling beloop bij bipolaire stoornissen is geassocieerd met een slechte prognose en relatieve therapieresistentie. Het is onduidelijk of rapid cycling een apart subtype van de bipolaire stoornis is. In dit onderzoek werd potentiële risicofactoren voor rapid cycling onderzocht. Naast een dichotome-categorische vergelijking van rapid en non-rapid cyclers werden de gevonden verschillen dimensioneel perspectief benaderd. Methode: Patiënten uit het Stanley Foundation Bipolar Network met een bipolaire stoornis type I (N=419), II (N=104) of NAO (N=16) werden gedurende 1 prospectief gevolgd waarbij de stemming dagelijks volgens de Life Chart Methode werd vastgelegd. Patiënten werdengeclassificeerd als rapid cycler (RC; > 4 episoden) of non-rapid cycler, en vergeleken op demografische variablen en retrospectieve en prospectieve beloopskenmerken. Alle gevonden verschillen werden bovendien gerelateerd aan de prospectieve episodefrequentie. Resultaten: RC (N=206) verschilden van non-RC (N=333) met betrekking tot: eerder optreden van rapid cycling; meer lifetime episoden; bipolair I subtype; lifetime drugsmisbruik; fysiek of sexueel misbruik op de kinderleeftijd; jongere leeftijd bij ziektebegin; langere ziekteduur; meer comorbide angststoornissen; drugsmisbruik bij de ouders. Alle gevonden verschillen namen gradueel toe met de episodefrequentie, zonder duidelijke scheiding tussen RC en non-RC. De gemiddelde tijd depressief (1/3 van het jaar) was bij alle symptomatische patiënten gelijk, terwijl de tijd 207
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 208
(hypo)manisch toenam met de episodefrequentie. Conclusie: Rapid cycling is arbitrair gedefinieerd op het continuum van episodefrequentie. Depressie is de overheesende ziektetoestand bij alle bipolaire patiënten.
P-163 Bijdrage is ingetrokken.
P-164 PSYCHOLOGICAL AND SOMATOFORM DISSOCIATION IN EATING DISORDERS Dingemans AE, Furth EF van Robert-Fleury Stichting, Landelijk Kennis- en Behandelcentrum voor Eetstoornissen de Ursula, Leidschendam,
[email protected] Objective: A relationship between dissociative symptoms and bulimic behavior has been suggested. Like dissociation, binge eating could serve the function of allowing an individual to escape from an awareness of intolerable affective and cognitive states. This study compared dissociative symptoms between eating disordered groups and healthy controls. Method: Patiënts with full and partial syndrome Bulimia Nervosa (BN, N=23), Anorexia Nervosa, binge/purge type (ANB/P, N=32) and Binge-eating Disorder (BED, N=16) were compared to those with Anorexia Nervosa, restrictieve type (ANR, N=16) and healthy controls (N=27) on psychological (DES-II) and somatoform dissociation (SDQ-20) and eating disorder psychopathology (BITE). Results: All eating-disordered groups had significantly more psychological and somatoform dissociative symptoms than healthy controls. Patiënts with ANB/P showed more somatoform dissociative symptoms than patiënts with BN. Patiënts with ANR and BED had an intermediate score. Also, ANB/P patiënts scored significantly higher on psychological dissociation than BN and BED patiënts. Conclusions: Contrary to expectation, no association was found between frequency of binge eating and dissociative symptoms. A lower BMI seems to be associated with more somatoform dissociative symptoms.
208
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 209
P-165 QUALITY OF LIFE IN EATING DISORDERS Rie SM de la, Noordenbos G, Furth EF van Robert-Fleury Stichting, Landelijk Kennis- en Behandelcentrum voor eetstoornissen de Ursula, Leidschendam,
[email protected] Objective:Very few studies have assessed the quality of life (QOL) of patiënts with an eating disorder. Eating disorders (ED) have a serious impact on different life domains and may lead to physical, mental and social impairment.The present study investigates whether QOL differs between ED subgroups and recovered ED patiënts in a large community based sample. Method:The Short Form- 36 (SF 36), a generic health related quality of life questionnaire and the Eating Disorder Examination-Questionnaire (EDE-Q) were administered to 154 ED patiënts and to 147 recovered ED patiënts. Results: ED patiënts report significantly poorer quality of life on all subscales of the SF36 than recovered patiënts. No significant differences were found between the ED subgroups AN, BN and EDNOS. Although recovered patiënts report better QOL than ED patiënts, they still have poorer QOL than a normal reference group. Conclusion:The findings underscore the impact of eating disorders on many levels of QOL and emphasize the need to address QOL in effectiveness research and clinical practice.
P-166 THE INCIDENCE OF EATING DISORDERS IN THE NETHERLANDS: NO INDICATION OF AN INCREASE DURING THE 90’S Son GE van, Hoeken D van, Furth EF van et al. Robert-Fleury Stichting, Landelijk Kennis- en Behandelcentrum voor Eetstoornissen de Ursula, Leidschendam,
[email protected] Introduction:This study compared two primary care-based registration periods of eating disorders in the Netherlands (1985-1989 and 1995-1999).The main question was whether the incidence of anorexia nervosa and bulimia nervosa had changed in the 90’s. Methods: A network of 60 Dutch General Practitioners (GP’s), serving a representative sample of 1% of the total Dutch population, registered the number of AN and BN patiënts in their practices during 1985-1989 and 1995-1999. Results: Preliminary results show a non-significant increase in the incidence rate of AN in 1995-1999 compared to 1985-1989 (incidence rate 8.4 versus 7.4 per 100,000).The incidence rate of BN has decreased significantly from 10.4 to 6.5 per 100,000.The degree of urbanization was positively associated with the incidence of 209
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 210
bulimia nervosa. Conclusions: Contrary to expectation the incidence of eating disorders according to DSM-IV criteria has not increased in the 90’s; in fact the incidence rate of BN had decreased.
P-167 ATTRITION IN A LONGITUDINAL EATING DISORDER FOLLOW-UP STUDY Voogel S, Bloks JA, Furth EF van Robert Fleury Stichting, Landelijk Kennis- en Behandelcentrum de Ursula’, Leidschendam,
[email protected] Purpose:This study investigated if research-dropout in a prospective longitudinal follow-up study on eating disorders influenced outcome at 2_-year follow-up. Methods: Subjects in this longitudinal study were consecutive patiënts who met the DSM-IV criteria for eating disorders. All patiënts received inpatiënt or day-care treatment. Patiënts were assessed at admission (T1), discharge (T2), 1 year after admission (T3) and 2 _ years after admission (T4). Research dropout was defined as declining to participate in the T4 assessment. Dropouts were compared to patiënts complying on demographic variables, illness and treatment related variables. Results: After recruitment 254 patiënts participated in T1. At T2 33 (13%) patiënts dropped out. At T3 28 (11% ) patiënts dropped out, and 7 (3%) patiënts re-entered the study . At the 2_-year assessment 26 (10% ) patiënts dropped out, and 17 (7%) entered again.The overall dropout rate was 24.8% (N = 63). During the follow-up period, no significant differences were found in participants and dropouts with regard to the tested variables. Conclusions: Selective dropout does not seem to take place.
P-168 ACUUT DELIER VEROORZAAKT DOOR CLARITROMYCINE Timmerman L, Haan WJ de, Bunte T Adhesie, Postbus 5003, 7400 GC Deventer,
[email protected] Claritromycine is een semi-synthetisch derivaat van erythromycine met een breed therapeutisch bereik. Het antibioticum wordt voornamelijk door de lever gemetaboliseerd waarbij het cytochroom P450 (CYP3A4) een belangrijke rol speelt. Doordat claritromycine dit enzym remt kunnen spiegels van gelijktijdig gebruikte, door P450 gemetaboliseerde, geneesmiddelen stijgen. 210
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 211
Veel voorkomende bijwerkingen van claritromycine zijn onder andere klachten van gastrointestinale aard en smaakverandering. Hiernaast wordt melding gemaakt van psychiatrische bijwerkingen, met name delier, bij gebruik van claritromycine en ook erythromycine. Deze bijwerkingen worden het meest frequent bij bejaarden beschreven. Wij presenteren een casus waarbij onder claritromycine gebruik een ernstig delier optrad bij een jong volwassen vrouw met lichte ziekte verschijnselen zonder hoge koorts bij gastrointestinale klachten. Er was geen sprake van co-medicatie of een psychiatrische voorgeschiedenis. De delirante verschijnselen verdwenen binnen drie dagen na het staken van de claritromycine en mede met behulp van een lage dosis haloperidol. Bij follow up (18 maanden) blijkt er van psychiatrische symptomatologie geen sprake meer te zijn geweest. Geconcludeerd wordt dat het delier is veroorzaakt door claritromycine.
P-169 BIFASISCH VERLOOP VAN EEN INTOXICATIE MET CLOMIPRAMINE Keijer HL, Nispen tot Pannerden AM van., Heijden FMMA van der, et al. Vincent van Gogh Instituut, Postbus 5, 5800 AA Venray,
[email protected] Intoxicaties met tricyclische antidepressiva (TCA’s), waaronder clomipramine, kunnen aanleiding geven tot fataal verlopende complicaties, vooral de eerste dag (1). Ook moet men bedacht zijn op een vertraagde absorptie van clomipramine waardoor een lucide interval kan optreden met complicaties enkele dagen na inname. Dit wordt een bifasisch beloop van de intoxicatie genoemd, hetgeen kan leiden tot een re-intoxicatie (2). In deze casuïstische mededeling wordt een patiënt van 46 jaar oud beschreven die na een toxisch coma op clomipramine herstelde maar na 36 uur een re-intoxicatiebeeld ontwikkelde met delirante symptomatologie. Het bifasische beloop kon worden gepostuleerd aan de hand van het klinisch beeld en de op dag 6 gemeten plasmaconcentratie van clomipramine en de metaboliet desmethylclomipramine. Geconcludeerd kan worden dat clomipramine-intoxicaties tot dag 6 met serumconcentratie-bepalingen dienen te worden geëvalueerd. Referenties: 1. Frommer DA, Kenneth WK, Marx JA et al:Tricyclic antidepressant overdose. JAMA 1987; 247: 521-526; 2. Dale O, Hole A: Biphasic time-course of serum concentrations of clomipramine and desmethylclomipramine after a near-fatal overdose:Vet Human Toxicol 1994; 36 (4): 309310.
211
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 212
P-170 SOMATISCHE KLACHTEN IN DE ACUTE PSYCHIATRIE Teijeiro R, Alexandrov A,Westerkamp D Zwolse Poort, Acute psychiatrie, Postbus 110, 8000 AC Zwolle,
[email protected] Doel van dit onderzoek is het retrospectief inventariseren van somatische klachten bij in de afdeling Acute Psychiatrie opgenomen patiënten gedurende 1 _ jaar. Tevens wordt het verband met leeftijd, geslacht, somatische diagnose en psychiatrische diagnose onderzocht. Methode: bij 149 psychiatrische patiënten (85 mannen-64 vrouwen) werd binnen 48 uur na de (eerste) opname door middel van algeheel lichamelijk onderzoek, anamnese, standaard laboratoriumonderzoek van bloed en urine vastgesteld welke somatische klachten zij hadden en welke somatische diagnose gesteld kon worden. Resultaten: 74 patiënten hadden geen somatische klachten, 75 wel. Bij 60 van hen kon een somatische diagnose gesteld worden. De meest voorkomende klachten waren hoofdpijn, buikpijn en jeuk. Er kon geen verband aangetoond worden tussen het vóórkomen van somatische klachten en psychiatrische diagnose noch tussen somatische diagnose en psychiatrische diagnose. Resultaten en conclusie worden gepresenteerd.
P-171 WAT ZIJN DE INDICATIES VOOR I.M.TOEDIENING VAN PSYCHOFARMACA IN DE ACUTE PSYCHIATRIE? Teijeiro R,Westerkamp D Zwolse Poort, Acute Psychiatrie, Postbus 110, 8000 AC Zwolle,
[email protected] Doel: Onderzoeken in welke gevallen i.m. medicatie wordt toegediend in de acute psychiatrie, bij welke psychiatrische diagnosen (DSM-IV) dit voorkomt, welke argumentatie wordt gegeven, analyse van de invloed van juridische status, nationaliteit en sekse van patiënten. Methode: Observationeel onderzoek gedurende 13 maanden door middel van een gestandaardiseerde vragenlijst. Resultaten:Van de 193 opgenomen patiënten kregen 36 patiënten i.m. psychofarmaca toegediend. 24 patiënten van de groep schizofrenie en andere psychotische stoornissen (n=95) kregen i.m. medicatie toegediend en 8 patiënten van de groep bipolaire stoornissen (n=19). Binnen de groep i.m. medicatie (n=36) waren 6 patiënten vrijwillig opgenomen en 30 patiënten met een juridische maatregel. Conclusie: Er zijn geen duidelijke indicaties voor intra musculaire toediening.Wel lijken heftige psychiatrische toestandsbeelden gepaard gaande met ernstige agitatie en/of geweld, medebepaald door drugsgebruik, sneller in aanmerking te komen voor 212
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 213
intra musculaire toediening van psychofarmaca in acute situaties. Hoewel de meeste patiënten die i.m. psychofarmaca kregen, vallen onder de categorie ‘schizofrenie en andere psychotische stoornissen’, is de argumentatie voor i.m. toediening die door de behandelaar gegeven wordt inconsistent.
P-172 ONTWIKKELING IN DE HULPVRAAG BINNEN DE ACUTE PSYCHIATRIE Teijeiro R,Westerkamp D Zwolse Poort, Acute Psychiatrie, Postbus 110, 8000 AC Zwolle,
[email protected] Doel: Meten van de hulpvraag binnen de acute psychiatrie. Methode: De variatie in de hulpvraag binnen de acute psychiatrie is geanalyseerd op basis van retrospectief onderzoek naar de vastgestelde diagnose van gebruikers gedurende de afgelopen 5 jaar. Conclusie: Behoudens een toename van opnames gediagnosticeerd als dubbel diagnose (psychose en drugsgebruik) en persoonlijkheidsstoornis, zijn geen andere significante veranderingen gevonden. De spoedpoli van de acute psychiatrie voorkomt een explosieve toename van opnames van de categorie patiënten die de acute psychiatrie gebruiken als eerste lijn.
P-173 DE GECOMBINEERDE BEHANDELING (PSYCHOTHERAPIE EN PSYCHOFARMACOTHERAPIE) OP EEN AFDELING PSYCHOTHERAPIE Hollander AM den GGz ’s-Hertogenbosch, Postbus 70058, 5201 DZ ‘s-Hertogenbosch Onder een gecombineerde behandeling wordt in dit verband verstaan: de behandeling, waarbij door een psychotherapeut een psychotherapeutische behandeling wordt gedaan, en de patiënt gelijktijdig door een medicus: psychiater/psychiater i.o. (na psychiatrisch onderzoek) wordt behandeld, c.q. gecontroleerd m.b.t. het toestandsbeeld, het effect van de voorgeschreven medicatie en het eventueel verder aanpassen hiervan (de farmacotherapie). Het combineren van deze twee verschillende behandelmodi introduceert een uniek krachtenspel tussen patiënt, farmacon, de psychotherapeut en de medicus. Op de afdeling psychotherapie van GGz ’s-Hertogenbosch vinden dergelijke gecombineerde behandelingen steeds meer plaats. In deze poster wordt, na een inleiding over aantal specifieke aspecten, verslag gedaan 213
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 214
van een inventariserend onderzoek, aan de hand van een semi-gestructureerde vragenlijst, onder bovengenoemde behandelaars. De vraagstelling van het onderzoek is in hoeverre deze behandelvorm voorkomt, welke de aard en frequentie van het contact is tussen de behandelaars, alsmede de door hen ervaren voor- en nadelen èn valkuilen van deze behandelvorm. Ook worden een aantal de patiënt- resp. medicatiekenmerken in kaart gebracht. Op basis van theoretische overwegingen en de bevindingen uit het onderzoek worden tot slot enkele conclusies en aanbevelingen geformuleerd.
P-174 EFFECTIVITEIT VAN HET MULTIDISCIPLINAIR EDUCATIE- EN TRAININGSPROGRAMMA HEALTH 4U, RESULTATEN VAN EEN PILOTSTUDIE Appelo MT, Louwerens JW GGZ Groningen en Noordland Kernzorg,
[email protected] Health 4U is een multidisciplinair educatie- en trainingsprogramma voor mensen met psychische klachten die medicatie gebruiken. Het bevat verschillende technieken voor het werken aan een gezondere levensstijl. Doel van het programma is het reduceren of voorkomen van overgewicht, verbeteren van eetgewoontes en verbeteren van lichamelijke of psychische conditie. Het doel van de (ongecontroleerde) pilotstudie is het verkrijgen van een eerste indruk over het effect van Health 4U. In het onderzoek is de effectiviteit onderzocht met betrekking tot: Global Assessment of Functioning Scale (GAF), Positieve Uitkomsten Lijst(PUL), Algemene Competentie Schaal (ALCOS), Korte Klachten Lijst (KKL) & gewicht. Metingen hebben plaatsgevonden voor aanvang van Health 4U (TO baseline), Direct na afloop van de trainingsfase (TI) en 3 maanden na afloop van Health 4U. Resultaten: de laatste patienten visite in deze pilot studie is september 2003 geweest en op dit moment worden de resultaten geanalyseerd. Een voorlopige analyse laat een statistisch significante vermindering van gewicht en een verbetering van de depressiescore zien op T3. De poster zal de volledige resultaten laten zien. Conclusie: finale conclusie zal worden gebaseerd op de analyse van de volledige patientenpopulatie. Referenties: 1. Lange et al. 2000. Korte Klachtenlijst (KKL) 2. Bosscher et al. 1997. Algemene Competentieschaal (ALCOS-12)
214
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 215
P-175 SUBJECTIVE SLEEP QUALITY AND DAYTIME VIGOUR AND FATIGUE IN ADULT PATIËNTS WITH TOURETTE’S SYNDROME OR ADHD Niers T,Tulen JHM,Vegt M et al. Department of Psychiatry, Erasmus MC Rotterdam, Dr. Molewaterplein 40, 3015 GD Rotterdam;
[email protected] In patiënts with Tourette’s syndrome (TS) and attention-deficit hyperactivity disorder (ADHD), sleep disturbances are frequently reported.These complaints may be related to the disturbances in behavior, arousal and mood in these patiënts.We studied daily functioning in drug-free adult patiënts with ADHD (n=19) or TS (n=18) in their habitual environment by means of measurements of physical activities (accelerometry), arousal (heart rate), mood (POMS), and subjective sleep quality, in comparison with healthy controls (n=45).We observed no significant differences between patiënts and controls regarding sleep quality.Vigour scores were significantly reduced in ADHD and TS patiënts versus controls, whereas fatigue scores were significantly increased only in ADHD patiënts versus controls.Therefore, a differentiation between patiënts and controls seems possible based on mood scores, but not on subjective sleep quality. Our future quantitative analysis of the accelerometer and ECG data will show whether and how both patiënt groups differentiate from controls regarding motor restlessness and physiological arousal during the sleep periods.
P-176 DE FARMACOLOGISCHE BEHANDELING VAN HET SYNDROOM VAN GILLES DE LA TOURETTE BIJ VOLWASSENEN; DE STAND VAN ZAKEN Vegt M, Birkenhager TK, Niers T et al. Afdeling Psychiatrie, Erasmus MC Rotterdam, Dr. Molewaterplein 40, 3015 GD Rotterdam,
[email protected] Het syndroom van Gilles de la Tourette is een neuropsychiatrische aandoening die gekenmerkt wordt door multiple motorische en vocale tics. De farmacologische behandelingsmogelijkheden zijn tot op heden beperkt en de resultaten bij volwassenen niet eenduidig. Teneinde een overzicht te krijgen van gerandomiseerde dubbelblinde studies naar de effecten van farmaca bij het syndroom van Gilles de la Tourette verrichtten wij een zoekactie via Pubmed. Van de zestien gevonden studies werden er 6 alleen bij kinderen, 8 bij kinderen en volwassenen en 2 bij volwassenen uitgevoerd.Tien studies werden niet bij de analyse betrokken omdat de onderzoekspopulatie alleen kinderen betrof of te gering van 215
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 216
omvang was. Haloperidol, pimozide en risperidone bleken een positief effect ten opzichte van placebo op tics te hebben; bij clonidine bleken de resultaten tegenstrijdig. Vanwege het feit dat risperidone het best onderzocht is beschouwen wij dit middel vooralsnog als eerste keus bij de farmacotherapie van het syndroom van Gilles de la Tourette.
P-177 RELIGIE EN PSYCHIATRIE: RELIGIEUZE THEMATA IN DE BEHANDELRELATIE Kuyck W, Laan A GGz ’s-Hertogenbosch,
[email protected] Inleiding: Religie en psychiatrie hebben een historische en dynamische relatie. Religie van (oudere) patiënten zijn belangrijk in hun behandeling, maar regelmatig onderbelicht. Psychiaters en psychotherapeuten negeren dit onderwerp of vinden het moeilijk erover te praten. Patiënten verwachten van hun behandelaar initiatief om hun persoonlijke religieuze overdenkingen te kunnen bespreken. De DSM-IV heeft het belang van religieuze themata onderkend en geclassificeerd als V-code. Het is echter niet bekend in welke mate deze themata tijdens de behandeling aandacht krijgen. Doel/methode: In kaart brengen hoe vaak religieuze themata aandacht in de behandeling en literatuur krijgen, wanneer dit in de behandeling gebeurt, wat de kenmerken van de behandelaren zijn die aandacht hieraan besteden en de mate van samenwerking met geestelijken. Literatuur onderzoek een enquête bij psychiaters, psychotherapeuten en zij die hiervoor in opleiding zijn (totale n=73). Resultaten:Tijdens de intake besteedt 34% aandacht aan religie van patiënten. Wanneer patiënten aangeven religie belangrijk te vinden (23%) of bij existentiële vragen (31%) wordt deze thematiek door de behandelaar besproken. Ongeveer 63% van de behandelaren is geen lid van een kerkgemeenschap. Een religieuze opvoeding van de behandelaar is positief gecorreleerd met aandacht besteden aan religie van patiënten. Behandelaren (71%) met een religieuze achtergrond denken dat er een correlatie is tussen een psychose en de religie van die patiënt. Ongeveer 47% van de behandelaren vraagt nooit advies aan een geestelijke. Conclusie:In de literatuur zijn artikelen over religieuze thema’s beperkt. Psychiaters besteden (te) weinig aandacht aan religieuze themata van patiënten, net als psychotherapeuten en zij die hiervoor in opleiding zijn dat (te) weinig doen. Een religieuze anamnese is nodig om patiënten op dit terrein beter te kunnen begrijpen en helpen. De psychiater als medisch specialist moet oog hebben voor vele aspecten in zijn vak, waaronder de religieuze.
216
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 217
Referenties: 1. Neeleman, J., Persaud, R.Why do psychiatrists neglect religion? British Journal of Medical Psychology 1995; 68: 169-178; 2.Weaver, A., J., Samford, J., A., Larson, D., B., et al. A Systematic Review of Research on Religion in Four Major Psychiatric Journals: 1991-1995.The Journal of Nervous and Mental Disease 1998; 186; 187-189.
P-178 VOORSPELLERS VAN VERBETERING: EEN ANALYSE VAN PATRONEN VAN HERSTEL BIJ GETROFFENEN VAN DE VUURWERKRAMP ENSCHEDE Noorthoorn EO, Haan HA de, Kraan HF Stichting te bevordering van onderzoek en onderwijs in de GGZ twente (S.T.O.O.G.G.) Postbus 775, 7500 AH Enschede Het team Nazorg Vuurwerkramp van Mediant GGZ Twente is een van de voorzieningen die in het kader van de nazorg aan slachtoffers van de vuurwerkramp is opgezet.Vanaf juni 2001 is aan mensen in zorg bij Mediant GGZ Twente gevraagd medewerking te verlenen aan een onderzoek, waarmee het beloop van de klachten waarmee zij komen in kaart wordt gebracht. Met behulp van de SVL-22 (Brom & Kleber, 1985) en de SCL-90 is met behulp van regressie analyse onderzocht welke demografische kenmerken en mate van getroffenheid van slachtoffers herstel op de dimensies van deze vragenlijsten bij follow up voorspellen. In de presentatie worden de resultaten van een tot twee jaar follow-up onder n=194 getroffenen besproken. De resultaten laten zien dat de dimensies vermijding van de SVL-22 en de dimensies somatische klachten, insufficiëntie van denken en handelen en hostiliteit op de SCL-90 bij follow-up niet goed verbeteren. De nabijheid van de ramp en de mate waarin mensen schade hebben ervaren blijken dit in sterke mate te voorspellen. De factor etniciteit lijkt op de uitkomst geen effect te hebben.
217
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 218
OVERZICHT SPREKERS/AUTEURS Naam spreker / auteur
Sessie(s)
Aalst, GJ van Aalten, P Aben, I Aben2, I Achilles, RA Alexandrov, A Andel, G van Appelo, MT Baal, C van Bakel, AHAC van Bakker, JB Bakker1;2, A Balkom, AJLM van Ballering, I Bannink, M Beekman, ATF Beethuis, RJ Bels, MRG Berg, I van de Berger,T Berkel, M van Berkens, L Berkestijn, H van Bersee, APM Beurs, E de Beveren, NJM van Beyaert, E Bijl, RV Birkenhäger,TK Blankenstein, CJK Blécourt, C de Blok, G Bloks, JA Blom, MBJ Blondeau, MJ Boenink, AD
PO-32 PO-36 S-3 PO-36 C-71 P-170 S-10 W-88, P-174 S-18 B-109 S-10, C-49 D-112 S-22, OP-132 S-13 W-86 PV-1, PV-2, PO-34, PO-38, D-114 C-71 B-102 D-113 D-117 OP-129 P-153 S-7, D-125 D-122 PO-33 P-155 D-124 PO-34 C-61, P-176 B-104 P-134 S-4 P-167 S-7, S-15, S-22, C-56 S-26 W-86
1
2
Participant (of een familielid in de 1e graad) heeft een significant financieel belang bij of ander belang met een commercieel product/organisatie dat direct of indirect een relatie heeft met het wetenschappelijk programma. Participant bespreekt commerciële producten, of experimentdeel gebruik van een product dat niet is goedgekeurd voor dit gebruik gedurende de presentatie tijdens het wetenschappelijke programma.
218
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 219
Naam spreker / auteur
Sessie(s)
Boer, F Boevink1;2,W Bogaert, M van den Bogers, JPAM Bollen, SH Boonstra,TC Borra, R Bosch, RJ van den Bosman, M Bouvy, P Braak, GIJM ter Bremmer, M Brink, C ten Brink,W van den Broek,WW van den Broekman1, M Brouwer, AI Brouwer, GJ Brouwers, R Bruggeman, R Bühring, MEF Buis,WMNJ Buis2,WMNJ Buist-Bouwman, MA Buitelaar1;2, JK Bunte,T Burlet, HM de Buschman, R Buwalda,VJA Cahn,W Campo, J á Carpentier, PJ Casey, BJ Cath, DC Cohen, D Collin, PJL
S-27 C-57 S-15 OP-129 D-121 S-17 S-9 S-17 C-66, D-115 OP-129 CO-128 PO-38 C-67 S-13, PO-30, PO-34 C-61, B-99 S-13 C-55 C-65 PO-37 S-5, S-24, P-159, GL C-55 CO-127 S-26 PO-34 S-8, B-97 P-168 C-65 OP-131 S-10, PO-33 S-18, S-24 S-20 S-28 S-8 S-5, S-18, S-22 S-24 B-106
1
2
Participant (of een familielid in de 1e graad) heeft een significant financieel belang bij of ander belang met een commercieel product/organisatie dat direct of indirect een relatie heeft met het wetenschappelijk programma. Participant bespreekt commerciële producten, of experimentdeel gebruik van een product dat niet is goedgekeurd voor dit gebruik gedurende de presentatie tijdens het wetenschappelijke programma. 219
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 220
Naam spreker / auteur
Sessie(s)
Cornelissen, CLM Cuijpers, P Curfs, LMG D’Hoine, K Daalen, E van Daenen, L De Mey, HRA Deeg, DJH Deenen,TAM Dekker, J Delespaul, PAEG Delsing, PAM Denys, DAJP Derksen, JJL Devriendt, K Dhondt, ADF Dietz, C Dijk, RCCM van Dijkshoorn, H Dijkstra, B Dijkstra2, HN Dil, LM Dingemans, AE Doesschate, R ten Doll, K Doorakkers, Doorn, J Doreleijers,T Dorsselaer, S van Draijer, N Dröes1, J Drukker, M Durston, S Duursen, R van Duursma, SA Egger, JIM
C-70 PO-34 B-92, B-94 P-135 S-18, P-147, P-148 D-119 P-140 PO-38 C-45 PO-32, D-124 S-20 P-140 PO-31 S-22 B-97 S-3 P-147, P-148 W-73 PO-38 S-28 S-9 S-26, C-60 P-164 OP-132 C-67 MC P-161 B-107 S-13,W-73, D-126 PO-34 S-22 C-57 S-20 S-8 PO-32 S-23 B-97, P-140
1
2
Participant (of een familielid in de 1e graad) heeft een significant financieel belang bij of ander belang met een commercieel product/organisatie dat direct of indirect een relatie heeft met het wetenschappelijk programma. Participant bespreekt commerciële producten, of experimentdeel gebruik van een product dat niet is goedgekeurd voor dit gebruik gedurende de presentatie tijdens het wetenschappelijke programma.
220
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 221
Naam spreker / auteur
Sessie(s)
Eikelenboom, P Elburg, AA van Eling, PATM Elst,T van der Engeland, H van Etten, DM van Ewijk,WM van Exterkate, CC Faber, G Feijen, RAM Fekkes, D Feltz-Cornelis, CM van der Ferdinand, RF Fornaro, G Fossella, JA Fouw, AB de Franzek1;2, EJ Frijns, JP Furth, EF van Gaag, M van der Gaag1, RJ van der Geffen,W van Geld2, MAM van der Geleuken, A van Gennip, AH van Gerritsen, HA Gerven, M van Gijsbers van Wijk, C Gijsman, JB Glas, G Goot, B van der Goudsmit, E Graaf, R de Groen, H Gunnewijk, B Gussekloo, J
PV-2, S-23 S-18 PO-35 C-52 S-8 PO-30 W-76, D-118, D-123 S-28 S-17 W-91, D-125 P-149, P-160 S-11, C-68,W-80 S-16 S-13 S-8 P-138 B-94 B-97 P-164, P-165, P-166, P-167 W-78,W-88, D-123 S-11 S-13 D-122 B-99 B-92 B-98 P-157 S-18, D-124 S-13 S-4, S-21, C-48 D-114 B-107 S-20, PO-34 S-21, C-53 S-13 S-3
1
2
Participant (of een familielid in de 1e graad) heeft een significant financieel belang bij of ander belang met een commercieel product/organisatie dat direct of indirect een relatie heeft met het wetenschappelijk programma. Participant bespreekt commerciële producten, of experimentdeel gebruik van een product dat niet is goedgekeurd voor dit gebruik gedurende de presentatie tijdens het wetenschappelijke programma. 221
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 222
Naam spreker / auteur
Sessie(s)
Haan, HA de Haan, L de Haan, E de Haan,WJ de Hardy, S Harms, H Hart, O van der Harten, PN van Hartman, CA Hauptman, G Have, M ten Heerdink, ER Heeren,TJ Heerma van Voss, AJ Heesterman,WF Heijden, FMMA van der
S-28, P-178 S-24 S-27 P-168 S-20 D-118 P-157 S-11, C-47,W-78, D-118, P-156 S-16 S-25 PO-34 OP-132 PO-30 D-126 C-41 B-94, B-109, P-134, P-149, P-150, P-151, P-152, P-169 P-155 PO-32 PO-37 W-91 CO-128 B-103 C-46, CO-128 P-156 P-166 P-160 P-139 S-15 P-139 D-120, OP-130 B-93 S-19, OP-130 P-173 PV-1 C-64
Hempel, RJ Hendriksen, M Herlé, AF Hettinga2, NFJ Hezewijk,WJM van Hilligers, M Hodiamont, PPG Hoek, HW Hoeken, D van Hoekstra, R Hoen,WP Hoencamp, E Hoenderboom, ACG Hoenders, HJR Hoeven, J van der Hoffer, CBM Hollander, AM den Holsboer, F Hondius, AJK 1
2
Participant (of een familielid in de 1e graad) heeft een significant financieel belang bij of ander belang met een commercieel product/organisatie dat direct of indirect een relatie heeft met het wetenschappelijk programma. Participant bespreekt commerciële producten, of experimentdeel gebruik van een product dat niet is goedgekeurd voor dit gebruik gedurende de presentatie tijdens het wetenschappelijke programma.
222
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 223
Naam spreker / auteur
Sessie(s)
Honig, A Hoof, JJM van Hoof, MJR van Hoogendijk1;2,WJG Hoogstraten, CHJ Horjus, MC Horwitz, EH Hostmanshoff, BE Hotopf, M Hovens, JE Hugenholtz, GWK Huijnen, M Hulscher-Weenink, FW Hulshoff Pol, HE Hulst, AM van Hutschemaekers, G Huyse, FJ Huyser, C Jäger, M Jagt, J van der Jansma, J Janzing, JGE Jaspers, N Jenner, JA Jochems, PA Jolles, J Jong, CAJ de Jong, JP de Jong, JVTM de Jonge, MV de Jonghe, FERER de Jonghe, JFM de Jonker, K Kaasenbrood, AJA Kahn, RS Kalisvaart1;2, K
PO-36, C-64 C-44, C-46 P-144 S-12, B-101, B-103, B-105 P-143 C-51 W-87 P-138 S-6 C-49 C-62 B-106 S-26 S-8 S-26 S-14 S-6 S-27 S-13 S-9 PO-31 PO-35 PO-36 C-67 P-145 PO-36 S-28, C-66 P-139 OP-130 S-8 PO-32,W-75,W-82, GL S-23 S-15, C-56 W-90, S-14 PV-1, S-11, D-112, D-122, P-149 S-23
1
2
Participant (of een familielid in de 1e graad) heeft een significant financieel belang bij of ander belang met een commercieel product/organisatie dat direct of indirect een relatie heeft met het wetenschappelijk programma. Participant bespreekt commerciële producten, of experimentdeel gebruik van een product dat niet is goedgekeurd voor dit gebruik gedurende de presentatie tijdens het wetenschappelijke programma. 223
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 224
Naam spreker / auteur
Sessie(s)
Kalverdijk1, L Kamer, E Kamp, JS Kamperman, AM Kamsteeg, F Kan, C Kar, BW de Kat, M Kaymaz, N Keijer, HL Kemner, C Kempe, P Kemperman, CJF Kesteren, I van Ketelaars, CEJ Klaasgens, R Kleijn,WC Klein Gebbink, M Klumpers, UMH Knegtering, R Knoop, JA Knoppert-van der Klein2, EAM Koenraadt, F Koers, H Koerselman, GF Koevoet, BJ Kok1;2, RM Kölling, P Kolthof, HJ Kom, AAR de Komproe, IH Kooij, JJS Kooiman, CG Kool, JA Kool, S Kortmann, FAM
B-93 S-9 S-4, S-25 OP-130 D-111 C-54 B-100 B-108 D-115, D-119 P-169 S-8 PO-30 P-141, P-142, P-143 S-14 W-87 D-117 S-9 S-25 S-18 S-24, OP-129 PO-35 S-26 C-60 D-111 S-11, CO-127 S-10 B-108, B-110 OP-131 P-145 C-58 OP-130 W-90 C-59 C-42,W-83,W-84, P-136 PO-32 S-19, C-54
1
2
Participant (of een familielid in de 1e graad) heeft een significant financieel belang bij of ander belang met een commercieel product/organisatie dat direct of indirect een relatie heeft met het wetenschappelijk programma. Participant bespreekt commerciële producten, of experimentdeel gebruik van een product dat niet is goedgekeurd voor dit gebruik gedurende de presentatie tijdens het wetenschappelijke programma.
224
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 225
Naam spreker / auteur
Sessie(s)
Korzec, A Kraan, HF Krabbendam, L Kuipers1,T Kupka, RW Kuyck,W Kuyck,WGE Laak, M ter Laan, A Laan, NC van der Lahaye, M Lang, NDJ van Lang, NDJ van Lanting, RHH Lawick, J Leentjens, AFG Legemaate, J Lehnecke, KM Lether, AF Lieb, R Linszen, DH Lodder, J Londen, J van Loonen, AJM Loos, J Lousberg, A Louwerens1, JW Maat, S de Maes, R Marle, HJC van Marquenie, LA Marwijk, HWJ van Mast, RC van der Matroos, GE Maurer, JMG Meer1, CR van
S-11 W-80, P-178 S-20 C-69,W-74 B-103, OP-131, P-162 P-177 B-109 B-92 P-177 B-107 B-96 S-16 S-16 B-95 S-22 S-3, S-23, PO-36 D-126 PO-37 C-55 S-20 D-118, D-123 S-3, PO-36 S-21 S-25, C-49, P-160 PO-33 PO-36 P-174 W-82 PO-35 W-83 PO-34 PO-38 S-23, C-47,W-77 P-156 P-137 W-76, D-112
1
2
Participant (of een familielid in de 1e graad) heeft een significant financieel belang bij of ander belang met een commercieel product/organisatie dat direct of indirect een relatie heeft met het wetenschappelijk programma. Participant bespreekt commerciële producten, of experimentdeel gebruik van een product dat niet is goedgekeurd voor dit gebruik gedurende de presentatie tijdens het wetenschappelijke programma. 225
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 226
Naam spreker / auteur
Sessie(s)
Megen, HJGM van Meijer,WEE Meijs, AMA Meissner, JWG Meynen, G Middeldorp, CM Milders, CFA Mol, AJJ Mol, MEM Montfoort, RJ van Mulbregt, JML van Mulder, CL Mulder, JC Myin-Germeys, I Naarding, P Neeleman, J Nielen, M Nienhuis, FJ Niers,T Nijenhuis, E Nijman, H Nijs, MG Nijs,TRV Nijssen, MGG Nispen tot Pannerden1, AM van Nolen,WA Noordenbos, G Noorthoorn, EO Notten2, PJH Nusselder, H Oei,TI Oldehinkel, AJ Oliemeulen, EAP Olivier, EJFL Oosterbaan, DB Oostindier2, A
PO-31 OP-132 S-10 S-4 S-12 S-18 S-21,W-80, D-120 PO-35 PO-36 W-83 C-58 PO-33, C-50 D-113 S-20 S-12, PO-35, D-111 S-6 PO-31 S-17, C-179 P-175, P-176 P-157 S-20 C-40, C-63 C-63 PO-36 W-72, P-169 B-103, P-162 P-165 P-178 OP-131 D-124 PO-37 S-16, PO-34 S-19 S-25, D-113 OP-132 B-100
1
2
Participant (of een familielid in de 1e graad) heeft een significant financieel belang bij of ander belang met een commercieel product/organisatie dat direct of indirect een relatie heeft met het wetenschappelijk programma. Participant bespreekt commerciële producten, of experimentdeel gebruik van een product dat niet is goedgekeurd voor dit gebruik gedurende de presentatie tijdens het wetenschappelijke programma.
226
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 227
Naam spreker / auteur
Sessie(s)
Oppedijk, DW Ormel, J Os, J van Os,TWDP van Osse, RJ Oudejans, JM Palmen, SJMC Pater-Zijlstra, MA de Peen, J Peeters1, FPML Perquin, LNM Piras, GMGA Plaats,WG van der Ploeg, GJ van der Ploeger, B Pol, RA van der Post, RM Pot1, HJ Raats, ME Ralston, ASG Ramsey, NF Rasquin, SMC Ravelli, DP Reekum, AC van Regterschot, G Reisel, AR Rie, SM de la Rijk, A de Rijnders, CAT Rinne,T Rodigues Pereira, R Roekel, GHJ van Roest1;2, R Rohlof, JGBM Rood,YR van Roos, N
C-45 S-16, PO-34 S-11, S-20 S-7 OP-132 C-58 S-8 CO-127 PO-32 W-85 C-39, C-43 B-100 W-91 S-4 P-154 D-113 P-162 B-101, B-103 S-26 S-21 PO-31 PO-36 PO-33, C-42,W-76 B-98 P-138 D-113 P-165 C-61 C-179 W-90 S-25 W-84 C-57 S-9 W-89 D-126
1
2
Participant (of een familielid in de 1e graad) heeft een significant financieel belang bij of ander belang met een commercieel product/organisatie dat direct of indirect een relatie heeft met het wetenschappelijk programma. Participant bespreekt commerciële producten, of experimentdeel gebruik van een product dat niet is goedgekeurd voor dit gebruik gedurende de presentatie tijdens het wetenschappelijke programma. 227
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 228
Naam spreker / auteur
Sessie(s)
Schaik, DJF van Scharft, H Scheper, AR Scherpenzeel, R Schlösser, RHP Schneider,TJ Schoevers, RA Scholten, M Scholtissen, B Schoonbrood, DFME Schrover, FPPM Schudel,WJ Schuurmans, MJ Schwarz, RV Shortridge-Bagget, LM Slaets, JPJ Slooff1, CJ Smid, HGOM Smidt, PC de Smit, F Smit, JH Smith, G Smith, AJM Smith-van Rietschoten,W Smoktunowicz, I Sno, HN Son, GE van Sondeijker, F Sonnen, MPAM Sonnenberg, CM Sorel, RMF Spauwen, J Spijker1, J Staring, ABP Steijlaert, JGPHL Stek, ML
S-15, PO-38 P-141 B-104 W-84 P-134 S-26 PO-32, PO-38 S-18 PO-36 PO-30 P-133 D-117 S-23 B-100, OP-130 S-23 S-6 W-76,W-78, D-118, D-123 S-17, P-159 C-51 PO-34 PO-30, PO-33 PV-1 S-9, P-146 B-99 B-107 D-116 P-166 S-16 C-62 W-81, PO-38 OP-131 S-20 S-7, S-14, PO-34 PO-33 B-97 S-3, PO-38,W-81
1
2
Participant (of een familielid in de 1e graad) heeft een significant financieel belang bij of ander belang met een commercieel product/organisatie dat direct of indirect een relatie heeft met het wetenschappelijk programma. Participant bespreekt commerciële producten, of experimentdeel gebruik van een product dat niet is goedgekeurd voor dit gebruik gedurende de presentatie tijdens het wetenschappelijke programma.
228
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 229
Naam spreker / auteur
Sessie(s)
Stel, JC van der Stierum, AJ Stolk, B Stolker, J Storms, F Sturm, R Swaab, LF Swinkels, JA Teeuwisse, JM Teijeiro, R Tenney, N Teunisse, RJ Theelen,WSME Thielens1, J Thulen, JHM Thung, FH Thunnissen, M Tiemens, B Tilanus, JJD Tilburg,W van Timmerman1, L Touw, D Tromp, N Tuinier, S Tulen, JHM Ulsen, H van Unmehopa, UA van Berlo-van der Laar, IRF Van, HL Veen, G Vegt, M Veldhuizen, JR van Veltman, DJ Vergouwen, A Verhagen, PJ Verheugt, AJ
S-22 W-79 OP-132 OP-132 B-95 S-5 C-59 W-75 S-26 P-154, P-170, P-171, P-172 O-31 S-3 , B-108 OP-129 D-112 OP-132 S-19 B-96 S-14 S-12 PO-33, D-126 S-12, C-44, B-103, B-105, P-168 S-6 PO-33 B-94, B-97, B-109, P-135, P-150, P-151, P-152, P-161 P-155, P-175 GL S-12 P-154 S-22, PO-32 C-66,W-74 P-1752, P-176 D-117 S-12 P-158 C-48, D-121 PO-37
1
2
Participant (of een familielid in de 1e graad) heeft een significant financieel belang bij of ander belang met een commercieel product/organisatie dat direct of indirect een relatie heeft met het wetenschappelijk programma. Participant bespreekt commerciële producten, of experimentdeel gebruik van een product dat niet is goedgekeurd voor dit gebruik gedurende de presentatie tijdens het wetenschappelijke programma. 229
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 230
Naam spreker / auteur
Sessie(s)
Verhey, F Verhey1;2, FRJ Verhoeven,WMA Verhulst, FC Verkes1, RJ Vermunt, NPCA Verster, MF Verwey, B Vierhout, P Vijselaar, J Vink, A Vinken, R Vinkers, DJ Visser-Vandewalle,V Vliet, JA van Vliet, IM van Vlugt, I van der Vollebergh,W Voogel, S Voogt, ACF Voorhoeve, JN Vorstenbosch, M Vreeswijk, R Vreugdenhil, C Vries, MW de Vugt, ME de Waard, N van Wee, NJA van der Weeghel, J van Weel, EAF van Weening, FT Wel, EB van Wernand, J Westenberg, HGM Westenbroek, JM Westendorp, RGJ
S-3 PO-36, B-110 B-94, B-97, B-109, P-135, P-150, P-151, P-152, P-161 S-16 S-12, S-28 PO-33 W-88 C-61 S-10 S-4 PO-32 W-85 S-3 S-5 PO-37 S-5, B-103, B-105 C-52 PO-34 P-167 D-113 W-77 D-117 S-23 S-13 CS-29 PO-36 S-13 PO-31 W-76 B-93 S-5 C-41 D-114 PO-31 P-159 S-3, PO-38
1
2
Participant (of een familielid in de 1e graad) heeft een significant financieel belang bij of ander belang met een commercieel product/organisatie dat direct of indirect een relatie heeft met het wetenschappelijk programma. Participant bespreekt commerciële producten, of experimentdeel gebruik van een product dat niet is goedgekeurd voor dit gebruik gedurende de presentatie tijdens het wetenschappelijke programma.
230
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 231
Naam spreker / auteur
Sessie(s)
Westenkamp, D Westermann, GMA Wetering, BJM van de Wiersma, D Wijts, PMH Willemsen-Swinkels, SHN Winter, AF de Wit, PHM de Wiznitzer, M Wolfis, M Wolfs, C Wolleswinkel, R Wolters, HA Wunderink, A Wurff, FB van der Zaane, J van Zeegers, M Zuijderhoudt1, RH
P-170, P-171, P-172 P-137 S-25, D-113 S-17,W-78, OP-129 C-59 P-147, P-148 S-16 S-17 W-79 W-85 PO-36 C-60 OP-129 S-17,W-76,W-88 PO-38,W-81 W-90 S-8 C-64
1
2
Participant (of een familielid in de 1e graad) heeft een significant financieel belang bij of ander belang met een commercieel product/organisatie dat direct of indirect een relatie heeft met het wetenschappelijk programma. Participant bespreekt commerciële producten, of experimentdeel gebruik van een product dat niet is goedgekeurd voor dit gebruik gedurende de presentatie tijdens het wetenschappelijke programma. 231
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 232
OVERZICHT CATEGORIEËN ANGST STOORNISSEN S-16 Trails- een geestkracht onderzoeksprogramma's met betrekking tot psychische gezondheid en sociaal gedrag bij adolescenten S-27 De Obsessieve Compulsieve Stoornis (OCS) bij kinderen en jeugdigen P-157 Psychose en trauma P-178 Voorspellers van verbetering: een analyse van patronen van herstel bij getroffenen van de vuurwerkramp Enschede BELEIDSPSYCHIATRIE S-10 De Playing Captain, still alive? S-11 De psychiater als medisch specialist. Organisatorische aspecten S-21 Filosofische aspecten van de psychiater als medisch specialist PO-33 Transparantie in de psychiatrie, hoe bereik je dat? C-39 Presentatievaardigheden: onmisbaar voor de psychiater als medisch specialist C-42 Coachen en superviseren van agio’s psychiatrie over gedrag in (irrationele) organisaties C-43 Predictie modellen ondersteunen de psychiater als medisch specialist C-50 Rijnmond adviessysteem acute psychiatrie: een adviessysteem voor de 7*24 uurs crisisdienst C-51 Opzetten en uitvoeren van een auditingprocedure farmacotherapie C-57 De rol van de psychiater in een herstel georienteerd GGz C-64 Stappen bij de beoordeling van wilsonbekwaamheid. In de medische context W-76 Schizofreniezorg, stand van zaken, richtlijn, standaard W-78 Multidisciplinaire Richtlijn Schizofrenie. Schizofrenie, Stigma, destigmatisering D-111 Behandelverantwoordelijkheden en de oprichting van een ‘medische staf’ in een (fusie)instelling voor GGZ D-114 De psychiater in of achter de voordeur D-117 Asklepios en Pinel in 2004; naar een vervanger voor de BOPZ D-118 Multidisciplinaire Richtlijn Nederland. Psychofarmacologische behandelingen D-121 Regionalisatie & intercollegiale toetsing: methodes voor bij- en nascholing D-122 Politiek en psychiatrie V D-123 Multidisciplinaire Richtlijn Schizofrenie. Psychologische interventies CO-127 Het profiel van de psychiater CO-128 Wanneer dient de psychiater patiënten zelf te zien? P-133 Evaluatie verhuizing van clienten van afdelingen naar appartementen op het terrein van GGZ Huize Padua in 2002 P-134 De BOPZ-rechtzitting: beslist de rechter of de psychiater P-136 Voorkomen van separaties. Een kwestie van bejegening? Eerste verslag van een veranderingsproces P-138 Absenteïsme in de ambulante GGZ BIOLOGISCHE PSYCHIATRIE S-5 Psychochirurgie en Diepe Hersen Stimulatie: nieuwe ontwikkelingend S-12 Neuronale circuits bij psychiatrische stoornissen; klinische implicaties 232
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 233
S-18
Sekseverschillen bij psychiatrische stoornissen: de biologie P-144 PANDAS: presentatie in vermomming S-24 Verrassende bevindingen bij de behandeling van schizofrenie: bijwerking, co-morbiditeit of schizofrenie zelf? PO-31 Dwangstoornis, een medische aangelegenheid PO-35 Apathie: epifenomeen van depressie of stoornis in de executieve functies? C-61 Electroconvulsietherapie, State of the Art W-79 Medicatie, gedragsregistratie en gedragsregulatie bij pervasieve ontwikkelingsstoornissen W-81 Behandeldilemma's bij ernstige depressie met co-morbiditeit bij ouderen. B-99 Meet the expert inzake Electroconvulsietherapie (ECT) B-101 Nieuwe anti-depressiva: zon-en schaduwzijde B-105 Nieuwe ontwikkelingen in de biologische behandeling van depressie OP-131 Orale presentaties: Ziekenhuispsychiatrie - Stemmingsstoornissen Biologische psychiatrie P-160 Biopterines en de bipolaire manie P-168 Acuut delier veroorzaakt door claritromycine P-175 Subjective sleep quality and daytime vigour and fatigue in adult patiënts with Tourette’s syndrome or ADHD P-176 De farmacologische behandeling van het syndroom van Gilles de la Tourette bij volwassenen; de stand van zaken CHRONISCHE PSYCHIATRIE S-20 De ontwikkeling van psychose en zorgbehoeften in de GGZ: onderzoek binnen de wetenschapskring Zuid-Limburg OP-129 Orale presentaties - Biologische psychiatrie C-67 HIT: een geintegreerde behandeling van gehoorhallucinaties geeft minder psychopathologie en beter sociaal functioneren P-156 De incidentie van tardieve dystonie en tardieve dykinesie in chronisch psychiatrische patiënten CONSULTATIEVE PSYCHIATRIE S-6 Somatische en psychiatrische co-morbiditeit S-9 Somatisatie bij allochtonen S-23 Het delier: van research tot richtlijn C-68 Psychiatrische consulten in de huisartsenpraktijk W-84 De psychiater en de huisarts. Consultatie tussen medici? W-86 Consultatieve Psychiatrie: organisatievormen en onderwijsmogelijkheden B-93 Drie maal ziek, lessen uit de kinderpsychiatrische liaisonpraktijk OP-132 Orale presentaties: Consultatieve- en ziekenhuispsychiatrie - Biologische psychiatrie - Beleidspsychiatrie P-168 Acuut delier veroorzaakt door claritromycine P-169 Bifasisch verloop van een intoxicatie met clomipramine
233
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 234
DISSOCIATIEVE STOORNISSEN C-67 HIT: een geintegreerde behandeling van gehoorhallucinaties geeft minder psychopathologie en beter sociaal functioneren B-96 Structurele dissociatie en sensorimotor psychotherapy bij dissociatie P-157 Psychose en trauma EET STOORNISSEN S-28 Psychiatrie en Verslaving: handvatten voor de praktijk P-164 Psychologische en somatoforme dissociatie in eetstoornissen P-165 Quality of life in eating disorders P-166 The incidence of eating disorders in the Netherlands: no indication of an increase during the 90’s P-167 Attrition in a longitudinal eating disorder follow-up study FORENSISCHE PSYCHIATRIE S-13 De dokter en de zware jongens en meisjes PO-37 De forensische psychiatrie en haar relatie met volksgezondheid en maatschappij C-45 Risicotaxatie,TBS-verlenging en de rechtbank C-58 Advisering Pro Justitia C-60 Kinderdoding - tussen stoornis en delict W-83 Behandelonmacht bij patiënten met agressief gedrag, De psychiater aan het roer D-117 Asklepios en Pinel in 2004; naar een vervanger voor de BOPZ D-126 De mening van de psychiater in de media (onder meer naar aanleiding van de zaak Volkert vd G) P-141 Betrouwbaarheidsanalyse van de persoonlijkheids beperkingen lijst P-143 Malingering en onderpresteren bij neuropsychologische expertises GENETICA S-6 Somatische en psychiatrische co-morbiditeit S-8 Heritability and neuroimaging in child psychiatry B-92 Ontwikkelingen in de farmacogenetica P-154 Rol van het CYP2D6-genotype in de onderhoudsbehandeling met zuclopenthixoldecanoaat KINDER -EN JEUGDPSYCHIATRIE S-8 Heritability and neuroimaging in child psychiatry S-13 De dokter en de zware jongens en meisjes S-16 Trails- een geestkracht onderzoeksprogramma's met betrekking tot psychische gezondheid en sociaal gedrag bij adolescenten S-26 Zwangerschapsgerelateerde problematiek S-27 De Obsessieve Compulsieve Stoornis (OCS) bij kinderen en jeugdigen W-73 Het keuzecoschap kinder- en jeugdpsychiatrie; een lastige verrijking?! 234
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 235
W-79 B-93 B-102 B-104 P-144 P-145 P-147 P-148
Medicatie, gedragsregistratie en gedragsregulatie bij pervasieve ontwikkelingsstoornissen Drie maal ziek, lessen uit de kinderpsychiatrische liaisonpraktijk Een transactioneel model voor dagbehandeling: rol van de psychiater Taalontwikkeling van kinderen met een psychiatrische stoornis PANDAS: presentatie in vermomming Klinische kinderpsychiatrische diagnostiek: een beschrijving Populatiescreening op vroege kenmerken van autisme spectrum stoornissen De validiteit en betrouwbaarheid van psychiatrische diagnostiek van zeer jonge kinderen met afwijkingen in de sociale ontwikkeling
KLINISCHE PSYCHIATRIE S-26 Zwangerschapsgerelateerde problematiek S-21 Filosofische aspecten van de psychiater als medisch specialist C-43 Predictie modellen ondersteunen de psychiater als medisch specialist C-69 Interactievaardigheden voor hulpverleners in de psychiatrie W-87 Geprotocolleerde diagnostiek van autisme spectrum stoornissen bij normaal begaafde volwassenen B-92 Ontwikkelingen in de farmacogenetica B-96 Structurele dissociatie en sensorimotor psychotherapy bij dissociatie D-120 Evidence based alternative medicine. A contradictio in terminis? D-124 Controversen rond opname en ontslag: wat is good clinical practice? P-136 Voorkomen van separaties. Een kwestie van bejegening? Eerste verslag van een veranderingsproces P-140 Differentiële diagnostiek van psychopathologie met de MMPI-2 goldberg index en PSY-5 schalen KWALITEIT S-10 De Playing Captain, still alive? S-14 De psychiater als lerende professional: vakgroepen als middel PO-33 Transparantie in de psychiatrie, hoe bereik je dat? C-51 Opzetten en uitvoeren van een auditingprocedure farmacotherapie C-62 'Normrapport Farmaceutische zorg GGZ instellingen 2003'. Uitdaging voor geneesmiddelencommissies C-179 Kennismaking met de Schedule for Clinical Assessment in Neuropsychiatry (SCAN2.1) W-76 Schizofreniezorg, stand van zaken, richtlijn, standaard W-78 Multidisciplinaire Richtlijn Schizofrenie. Schizofrenie, Stigma, destigmatisering W-80 Cochrane voorbij. Biedt Evidence Based Medicine ons wel voldoende in de spreekkamer? B-100 Leertherapie, omdat het moet? B-107 De zelfstandig gevestigde psychiater als medisch specialist D-114 De psychiater in of achter de voordeur D-118 Multidisciplinaire Richtlijn Nederland. Psychofarmacologische behandelingen 235
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 236
D-121 D-123 CO-127 CO-128 P-134 P-135 P-137 P-139 P-142
Regionalisatie & intercollegiale toetsing: methodes voor bij- en nascholing Multidisciplinaire Richtlijn Schizofrenie. Psychologische interventies Het profiel van de psychiater Wanneer dient de psychiater patiënten zelf te zien? De BOPZ-rechtzitting: beslist de rechter of de psychiater Psychiatrische diagnose als werkhypothese Het ID-model: variaties in visie verhelderd en verenigd Tevredenheid over de basisopleiding psychiatrie: een inventarisatie onder AGIO's Verbetering van de statement validity assessment (sva), een toetsingsmethode van getuigenverklaringen
NEURO-IMAGING S-8 Heritability and neuroimaging in child psychiatry S-12 Neuronale circuits bij psychiatrische stoornissen; klinische implicaties S-24 Verrassende bevindingen bij de behandeling van schizofrenie: bijwerking, co-morbiditeit of schizofrenie zelf? PO-31 Dwangstoornis, een medische aangelegenheid OPLEIDING C-39 Presentatievaardigheden: onmisbaar voor de psychiater als medisch specialist C-40 Stijlen van leidinggeven C-42 Coachen en superviseren van agio’s psychiatrie over gedrag in (irrationele) organisaties C-47 Schrijven voor het Tijdschrift voor Psychiatrie C-66 Evidence Based Mental Health - In de Praktijk C-69 Interactievaardigheden voor hulpverleners in de psychiatrie C-179 Kennismaking met de Schedule for Clinical Assessment in Neuropsychiatry (SCAN2.1) W-73 Het keuzecoschap kinder- en jeugdpsychiatrie; een lastige verrijking?! W-77 Supervisie psychodynamische psychotherapie aan arts-assistenten psychiatrie B-100 Leertherapie, omdat het moet? D-115 De psychiater in opleiding als medisch specialist in opleiding: ziekenhuispsychiatrie versus GGZ-psychiatrie D-119 Hoe moet de psychiater eruit zien? het uiterlijk van de psychiater D-121 Regionalisatie & intercollegiale toetsing: methodes voor bij- en nascholing D-125 Visiteren gaat van au CO-127 Het profiel van de psychiater P-134 De BOPZ-rechtzitting: beslist de rechter of de psychiater P-135 Psychiatrische diagnose als werkhypothese P-139 Tevredenheid over de basisopleiding psychiatrie: een inventarisatie onder AGIO's 236
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 237
ORGANISCHE PSYCHIATRISCHE STOORNISSEN S-12 Neuronale circuits bij psychiatrische stoornissen; klinische implicaties PO-31 Dwangstoornis, een medische aangelegenheid PO-36 Klinisch onderzoek bij neurodegeneratie / dementie W-81 Behandeldilemma's bij ernstige depressie met co-morbiditeit bij ouderen. B-110 Farmacotherapie bij dementie: ontwikkelingen, keuzen en dilemma’s OP-132 Orale presentaties: Consultatieve- en ziekenhuispsychiatrie - Biologische psychiatrie - Beleidspsychiatrie P-169 Bifasisch verloop van een intoxicatie met clomipramine P-176 De farmacologische behandeling van het syndroom van Gilles de la Tourette bij volwassenen; de stand van zaken OUDEREN PSYCHIATRIE S-3 Somatiek en Depressie PO-30 Problematisch alcoholgebruik bij ouderen: prevalentie, herkenning en determinanten PO-36 Klinisch onderzoek bij neurodegeneratie / dementie PO-38 Depressie bij ouderen, een ontsporing van lichaam en geest? Onderzoek verricht door klinische werkzame psychiaters W-81 Behandeldilemma's bij ernstige depressie met co-morbiditeit bij ouderen. B-108 Psychosen bij ouderen B-110 Farmacotherapie bij dementie: ontwikkelingen, keuzen en dilemma’s PARTICIPATIE PATIËNTEN C-57 De rol van de psychiater in een herstel georienteerd GGz B-99 Meet the expert inzake Electroconvulsietherapie (ECT) P-137 Het ID-model: variaties in visie verhelderd en verenigd PERSOONLIJKHEIDS- STOORNISSEN S-22 Gevolgen van wetenschappelijke evidentie voor de psychotherapeutische expertise van de psychiater C-41 VERS;Vaardigheidstraining emotieregulatiestoornis C-59 Transference focused psychoanalytische psychotherapie voor patiënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis W-90 Diagnostische valkuilen op het snijvlak tussen Borderline PS, ADHD, PTSS, en Affectieve stoornissen P-153 Gevangen in gedachten. Psychose bij persoonlijkheidsproblematiek PSYCHIATRIE DOOR ZELFSTANDIG GEVESTIGDE B-107 De zelfstandig gevestigde psychiater als medisch specialist PSYCHIATRISCH-DIAGNOSTIEK S-6 Somatische en psychiatrische co-morbiditeit S-26 Zwangerschapsgerelateerde problematiek C-43 Predictie modellen ondersteunen de psychiater als medisch specialist 237
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 238
C-46 C-53 C-54 C-60 C-64 C-179 W-74 B-109 D-116 P-140 P-141 P-142 P-144 P-146 P-147 P-148
Evolutionaire Psychiatrie Epidemiologie en behandeling van verslaving Het gebruik van vragenlijsten en meetinstrumenten in de multiculturele GGZ Kinderdoding - tussen stoornis en delict Stappen bij de beoordeling van wilsonbekwaamheid. In de medische context Kennismaking met de Schedule for Clinical Assessment in Neuropsychiatry (SCAN2.1) Coöperatie en psychopathologie: diagnostiek vanuit een ander perspectief Bestaat de cycloide psychose? een voordracht over ziekte-begrip en nosologische entiteit in de psychiatrie Richtlijn het psychiatrisch onderzoek bij volwassenen Differentiële diagnostiek van psychopathologie met de MMPI-2 goldberg index en PSY-5 schalen Betrouwbaarheidsanalyse van de persoonlijkheids beperkingen lijst Verbetering van de statement validity assessment (sva), een toetsingsmethode van getuigenverklaringen PANDAS: presentatie in vermomming IDSIT: integrative diagnostic schema and indication for trauma-treatment Populatiescreening op vroege kenmerken van autisme spectrum stoornissen De validiteit en betrouwbaarheid van psychiatrische diagnostiek van zeer jonge kinderen met afwijkingen in de sociale ontwikkeling
PSYCHOMETRISCH EN NEURO-PSYCHOLOGISCH ONDERZOEK PO-35 Apathie: epifenomeen van depressie of stoornis in de executieve functies? PO-36 Klinisch onderzoek bij neurodegeneratie / dementie PO-37 De forensische psychiatrie en haar relatie met volksgezondheid en maatschappij C-54 Het gebruik van vragenlijsten en meetinstrumenten in de multiculturele GGZ OP-129 Orale presentaties - Biologische psychiatrie P-143 Malingering en onderpresteren bij neuropsychologische expertises P-173 De gecombineerde behandeling (psychotherapie en psychofarmacotherapie) op een afdeling psychotherapie PSYCHOTHERAPIE S-15 Interpersoonlijke psychotherapie in Nederland S-22 Gevolgen van wetenschappelijke evidentie voor de psychotherapeutische expertise van de psychiater PO-32 De ambulante behandeling van depressie: is het resultaat van specifieke interventies te voorspellen? C-56 Inleiding in de interpersoonlijke psychotherapie. C-59 Transference focused psychoanalytische psychotherapie voor patiënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis C-70 Persoonlijkheidsverandering met behulp van I.S.T.D.P. volgens H. Davanloo 238
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 239
W-77 W-82 W-89 W-91 B-96 B-100 P-146
Supervisie psychodynamische psychotherapie aan arts-assistenten psychiatrie Empirisch onderzoek naar de werkzaamheid van langdurende psychotherapie (LPT) Body Dysmorphic Disorder Narcisme en homoseksualiteit Structurele dissociatie en sensorimotor psychotherapy bij dissociatie Leertherapie, omdat het moet? IDSIT: integrative diagnostic schema and indication for trauma-treatment
PSYCHOTISCHE STOORNISSEN S-17 Medicatiestrategieën bij eerste psychosen: visies, feiten en de eerste resultaten van een RCT S-20 De ontwikkeling van psychose en zorgbehoeften in de GGZ: onderzoek binnen de wetenschapskring Zuid-Limburg S-24 Verrassende bevindingen bij de behandeling van schizofrenie: bijwerking, comorbiditeit of schizofrenie zelf? C-67 HIT: een geintegreerde behandeling van gehoorhallucinaties geeft minder psychopathologie en beter sociaal functioneren C-69 Interactievaardigheden voor hulpverleners in de psychiatrie W-74 Coöperatie en psychopathologie: diagnostiek vanuit een ander perspectief W-76 Schizofreniezorg, stand van zaken, richtlijn, standaard W-78 Multidisciplinaire Richtlijn Schizofrenie. Schizofrenie, Stigma, destigmatisering W-88 Verschillende facetten van cognitieve gedragstherapie bij schizofrenie patiënten B-94 Atypische psychosen B-108 Psychosen bij ouderen B-109 Bestaat de cycloide psychose? een voordracht over ziekte-begrip en nosologische entiteit in de psychiatrie D-118 Multidisciplinaire Richtlijn Nederland. Psychofarmacologische behandelingen D-123 Multidisciplinaire Richtlijn Schizofrenie. Psychologische interventies OP-129 Orale presentaties - Biologische psychiatrie P-149 Atypische antipsychotica: de rol van glutamaat en serotonine P-150 Katatone schizofrenie: een zeldzaam ziektebeeld? P-151 De prevalentie van cycloide psychosen P-152 Psychose en pterine-metabolisme P-153 Gevangen in gedachten. Psychose bij persoonlijkheidsproblematiek P-154 Rol van het CYP2D6-genotype in de onderhoudsbehandeling met zuclopenthixoldecanoaat P-155 Emotional interference to facial expressions in psychotic patiënts P-156 De incidentie van tardieve dystonie en tardieve dykinesie in chronisch psychiatrische patiënten P-157 Psychose en trauma P-158 Structureel gebruik van de 'subjective well-being under neuroleptic treatment scale' (SWN schaal): een evaluatie met drie meetmomenten P-159 Motorische preparatie bij mensen met schizofrenie 239
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 240
SAMENWERKING 1E EN 2E LIJN S-15 Interpersoonlijke psychotherapie in Nederland PO-38 Depressie bij ouderen, een ontsporing van lichaam en geest? Onderzoek verricht door klinische werkzame psychiaters C-39 Presentatievaardigheden: onmisbaar voor de psychiater als medisch specialist C-57 De rol van de psychiater in een herstel georienteerd GGz C-62 'Normrapport Farmaceutische zorg GGZ instellingen 2003'. Uitdaging voor geneesmiddelencommissies C-68 Psychiatrische consulten in de huisartsenpraktijk W-84 De psychiater en de huisarts. Consultatie tussen medici? SOCIALE PSYCHIATRIE PO-37 De forensische psychiatrie en haar relatie met volksgezondheid en maatschappij C-50 Rijnmond adviessysteem acute psychiatrie: een adviessysteem voor de 7*24 uurs crisisdienst C-71 Spoedeisende psychiatrie W-84 De psychiater en de huisarts. Consultatie tussen medici? D-124 Controversen rond opname en ontslag: wat is good clinical practice? P-138 Absenteïsme in de ambulante GGZ SOMATOFORME STOORNISSEN S-9 Somatisatie bij allochtonen C-55 De psychosomatisch specialist, vertaler tussen somatiek en psychiatrie W-89 Body Dysmorphic Disorder STEMMINGS STOORNISSEN S-3 Somatiek en Depressie S-7 Hoe lang moet een depressie worden behandeld? S-15 Interpersoonlijke psychotherapie in Nederland S-16 Trails- een geestkracht onderzoeksprogramma's met betrekking tot psychische gezondheid en sociaal gedrag bij adolescenten PO-32 De ambulante behandeling van depressie: is het resultaat van specifieke interventies te voorspellen? PO-35 Apathie: epifenomeen van depressie of stoornis in de executieve functies? PO-38 Depressie bij ouderen, een ontsporing van lichaam en geest? Onderzoek verricht door klinische werkzame psychiaters C-56 Inleiding in de interpersoonlijke psychotherapie. C-61 Electroconvulsietherapie, State of the Art W-85 Mindfulness-based cognitive therapy for depression; een training voor terugval preventie B-99 Meet the expert inzake Electroconvulsietherapie (ECT) B-101 Nieuwe anti-depressiva: zon-en schaduwzijde B-105 Nieuwe ontwikkelingen in de biologische behandeling van depressie 240
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 241
OP-131 Orale presentaties: Ziekenhuispsychiatrie - Stemmingsstoornissen Biologische psychiatrie P-160 Biopterines en de bipolaire manie P-161 Gabapentine als augmentatie bij bipolaire stoornissen P-162 Rapid cycling en non-rapid cycling bipolaire stoornissen: een vergelijkend onderzoek bij 539 patiënten
TRANSCULTURELE PSYCHIATRIE S-9 Somatisatie bij allochtonen S-19 Psychose en culturele context C-54 Het gebruik van vragenlijsten en meetinstrumenten in de multiculturele GGZ W-91 Narcisme en homoseksualiteit D-120 Evidence based alternative medicine. A contradictio in terminis? OP-130 Orale presentaties - Transculturele psychiatrie VERSLAVINGEN S-25 Verslavingspsychiatrie S-28 Psychiatrie en Verslaving: handvatten voor de praktijk PO-30 Problematisch alcoholgebruik bij ouderen: prevalentie, herkenning en determinanten C-53 Epidemiologie en behandeling van verslaving VOLWASSENEN PSYCHIATRIE S-22 Gevolgen van wetenschappelijke evidentie voor de psychotherapeutische expertise van de psychiater PO-33 Transparantie in de psychiatrie, hoe bereik je dat? C-45 Risicotaxatie,TBS-verlenging en de rechtbank C-48 Psychiatrie en religie: anamnese, diagnostiek en interventies W-90 Diagnostische valkuilen op het snijvlak tussen Borderline PS, ADHD, PTSS, en Affectieve stoornissen D-116 Richtlijn het psychiatrisch onderzoek bij volwassenen D-124 Controversen rond opname en ontslag: wat is good clinical practice? P-136 Voorkomen van separaties. Een kwestie van bejegening? Eerste verslag van een veranderingsproces P-153 Gevangen in gedachten. Psychose bij persoonlijkheidsproblematiek VROUWEN IN DE PSYCHIATRIE S-18 Sekseverschillen bij psychiatrische stoornissen: de biologie C-52 Genderspecifieke hulpverlening: van idee naar praktijk C-60 Kinderdoding - tussen stoornis en delict ZIEKENHUIS PSYCHIATRIE S-3 Somatiek en Depressie 241
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 242
C-61 W-83
Electroconvulsietherapie, State of the Art Behandelonmacht bij patiënten met agressief gedrag, De psychiater aan het roer W-86 Consultatieve Psychiatrie: organisatievormen en onderwijsmogelijkheden B-95 Multidisciplinaire geneeskunden, de rol van de psychiater D-115 De psychiater in opleiding als medisch specialist in opleiding: ziekenhuispsychiatrie versus GGZ-psychiatrie OP-131 Orale presentaties: Ziekenhuispsychiatrie - Stemmingsstoornissen Biologische psychiatrie OP-132 Orale presentaties: Consultatieve- en ziekenhuispsychiatrie - Biologische psychiatrie - Beleidspsychiatrie P-168 Acuut delier veroorzaakt door claritromycine P-169 Bifasisch verloop van een intoxicatie met clomipramine ZWAKZINNIGENZORG W-72 Zwangerschap, psychiatrie, psychofarmaca: multidisciplinair samenwerken B-97 Psychiatrie en genetica bij verstandelijk gehandicapten DIVERSEN Acute psychiatrie C-50 Rijnmond adviessysteem acute psychiatrie: een adviessysteem voor de 7*24 uurs crisisdienst C-71 Spoedeisende psychiatrie P-170 Somatische klachten in de acute psychiatrie P-171 Wat zijn de indicaties voor i.m. toediening van psychofarmaca in de acute psychiatrie? P-172 Ontwikkeling in de hulpvraag binnen de acute psychiatrie As I stoornissen W-90 Diagnostische valkuilen op het snijvlak tussen Borderline PS, ADHD, PTSS, en Affectieve stoornissen Autisme P-147 Populatiescreening op vroege kenmerken van autisme spectrum stoornissen P-148 De validiteit en betrouwbaarheid van psychiatrische diagnostiek van zeer jonge kinderen met afwijkingen in de sociale ontwikkeling Bijwerkingen P-156 De incidentie van tardieve dystonie en tardieve dykinesie in chronisch psychiatrische patiënten Bioritme stoornissen C-49 De farmacologische basis voor de toepassing van slaap-waak-regulatoren Categoraal vs dimensioneel denken, nosologie B-109 Bestaat de cycloide psychose? een voordracht over ziekte-begrip en nosologische entiteit in de psychiatrie Dagbehandeling B-102 Een transactioneel model voor dagbehandeling: rol van de psychiater 242
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 243
De psychiater en de media D-126 De mening van de psychiater in de media (onder meer naar aanleiding van de zaak Volkert vd G) Epidemiologie PO-30 Problematisch alcoholgebruik bij ouderen: prevalentie, herkenning en determinanten PO-34 Nieuwe resultaten van het bevolkingsonderzoek NEMESIS Evidence Based Medicine C-66 Evidence Based Mental Health - In de Praktijk W-80 Cochrane voorbij. Biedt Evidence Based Medicine ons wel voldoende in de spreekkamer? Gender en psychiatrie C-52 Genderspecifieke hulpverlening: van idee naar praktijk Geschiedenis van de psychiatrie S-4 Curieuze genezers, hoeders van de aesculaap Het schrijven van een wetenschappelijk artikel C-47 Schrijven voor het Tijdschrift voor Psychiatrie Neuropsychiatrie P-175 Subjective sleep quality and daytime vigour and fatigue in adult patiënts with Tourette’s syndrome or ADHD Onderzoeksmethodologie C-44 Introductiecursus onderzoeksmethodologie Ontwikkelingspsychiatrie B-104 Taalontwikkeling van kinderen met een psychiatrische stoornis Posttraumatische stress stoornis P-146 IDSIT: integrative diagnostic schema and indication for trauma-treatment Psychiatrie en filosofie S-4 Curieuze genezers, hoeders van de aesculaap S-21 Filosofische aspecten van de psychiater als medisch specialist C-63 Hedendaagse filosofische concepten mind/brain Psychiatrie en recht C-64 Stappen bij de beoordeling van wilsonbekwaamheid. In de medische context D-117 Asklepios en Pinel in 2004; naar een vervanger voor de BOPZ Psychiatrie en religie C-48 Psychiatrie en religie: anamnese, diagnostiek en interventies P-177 Religie en psychiatrie: religieuze themata in de behandelrelatie Psychochirurgie S-5 Psychochirurgie en Diepe Hersen Stimulatie: nieuwe ontwikkelingend Psycho-educatie P-174 Effectiviteit van het multidisciplinair educatie- en trainingsprogramma Health 4 U, resultaten van een pilotstudie Psychofarmacologie B-92 Ontwikkelingen in de farmacogenetica
243
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 244
Psychofarmacotherapie C-62 'Normrapport Farmaceutische zorg GGZ instellingen 2003'. Uitdaging voor geneesmiddelencommissies P-173 De gecombineerde behandeling (psychotherapie en psychofarmacotherapie) op een afdeling psychotherapie Public Relations van de psychiatrie D-112 De psychiater in de media Seksuologie C-49 De farmacologische basis voor de toepassing van slaap-waak-regulatoren W-91 Narcisme en homoseksualiteit Slaapstoornissen C-49 De farmacologische basis voor de toepassing van slaap-waak-regulatoren Theorievorming C-46 Evolutionaire Psychiatrie Tic stoornissen S-5 Psychochirurgie en Diepe Hersen Stimulatie: nieuwe ontwikkelingend
244
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 245
Aantekeningen
245
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 246
Aantekeningen
246
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 247
Aantekeningen
247
Samenvatting_binnenwerk 08-01-2004 10:20 Pagina 248
Aantekeningen
248