Thema 1 | regels | week 1 Les 1a | woordenschat extra Lesduur
Lesopbouw
30 minuten
• Start de computer of het digibord of lees het verhaal zelf voor. • Optioneel: behandel de inter Materiaal actieve opdracht. • Werkboek, blz. 6 • De kinderen werken zelfstandig • Antwoordenboek, opdracht 1 en 2. blz. 4 1 k • a1aan k 1zijn, e e w w esneleklaar 1 a Als kinderen m m e e th • Digibord th maken ze ‘vrij spel’.
les 1a les 1a
les 1a
Les 1b | woordenschat extra Interactieve opdracht
Lesduur
Lesopbouw
Interactieve opdracht
Meet van tevoren de hoogte van het klaslokaal. Laat de kinderen de hoogte van het lokaal schatten. Zeg na afloop wie er het dichtstbij zat. Vertel wat de echte hoogte is.
30 minuten
• Start de computer of het digibord of lees het verhaal zelf voor. • Optioneel: behandel de interactieve op dracht. • De kinderen werken zelfstandig aan opdracht 3, 4a en 4b. • Als kinderen snel klaar zijn, maken ze in tweetallen ‘vrij spel’.
Vraag: Wie ziet er op tegen de tandarts? Tegen zijn verjaardag? Tegen de vakantie? Ga kort in op de antwoorden.
Materiaal
• Werkboek, blz. 7 • Antwoordenboek, blz. 5 • Digibord
Op zoek naar de woordenschat Vertel dat we bij elke les een letter krijgen om in te vullen op blz. 2 van het werkboek. Aan het eind van het jaar vinden we zo de woordenschat! De schatzoekletter van vandaag is: 1 m.
1 Welk 1 op Welk de lege woord plek? pastVul opin. de lege plek? Vul in. Bijwoord opapast logeren
goed fout
mistigde slaapkamer hoogtevrees Kies uit:wordtmistig Kies uit:hoogtevrees Tom wakker en kijkt verbaasd rond. Waar is hij? Dan weet
We zitten op het terras. zitten terras. uitkijktoren. ‘IkWe heb gelijk op mijnhet ochtendgymnastiek gehad’, lacht Tom. a a We zitten lekker binnen. Weopzitten lekker binnen. Hij zet zijn voet de eerste trede van de trap. m
de aanwijzing de aanwijzing hij het weer! Hij logeert bij opa! Hij gooit het dekbed van zich af en steekt zijn De tip. Je wordt een De tip. Je wordt een uitzicht klim hijuitzicht ene beentreden in de lucht. Met zijntreden voet duwt een keer flinkklim tegen het bed boven beetje op weg geholpen. beetje op weg geholpen. ➜
➜
➜
➜
de diepte Hoe diep iets is. de hoogte Hoe hoog iets is.
zo’n leuke droom!’
treden treden
de hoogte ‘We moeten eruit’, zegt hij. ‘Het is vast al laat.’ Hoe hoog ietsKay is. vindt het een hele Kay vindt het een hele
klim klim ‘Ga jij maar vast’, zegt Lisa onwillig. ‘Mijn bed is nog zo lekker.’ de hoogtevrees de hoogtevreesom boven te komen. om boven te komen. Tom kijkt door het raam. Het zonnetje schijnt al lekker, maar boven de Je voelt angst als je van Je voelt angst als je van korenvelden verderop is het nog een beetje mistig. Hij loopt naar de woonkamer. een hoogte naar beneden een hoogte naar beneden Mira isniemand. al boven.ZouMira is alslapen? boven.Dat is vreemd. Meestal is opa al vroeg op. Er is opa nog kijkt. kijkt. Tom kijkt in opa’s slaapkamer. Hij ziet een keurig opgemaakt bed, maar geen opa. de klim de klim . . Ze geniet van het uitzicht Ze geniet van het uitzicht ‘Waar is hij nou toch?’ mompelt Tom. Hij zoekt zelfs buiten, maar ook het terras Het naar boven Het naar boven Ze kan ver kijken. Ze kan ver kijken. is leeg. ‘Lisa, kom snel!’ roept hij. ‘Opa is weg!’ klimmen. klimmen. ‘Wat bedoel je, weg?’ vraagt Lisa als ze de kamer in komt. mistig mistig mistigis het niet mistig . . Gelukkig is het nietGelukkig ‘Nou gewoon … hij is er niet’, zegt Tom. Je kunt niet ver kijkenJe kunt niet ver kijken hij boodschappen door vocht in de lucht.door vocht in Kay de ‘Misschien lucht. . . heeft eenisbeetje Kayhoogtevrees heeft eendoen?’ beetje hoogtevrees Tom denkt even na. ‘Ja, dat zal het zijn.’ onwillig onwillig opnaar een keukenstoel. de tafel ligt een te zakkijken. broodjes. Er ligt een Niet van plan om ietsNiet te van planHij omLisa ietsploft te niet durft Hij beneden durft niet teOp kijken. naar beneden papiertje naast. ‘Hé Tom, opa heeft een briefje voor ons geschreven. Luister: willen. willen. de speurtocht de speurtocht Goedemorgen, Tom en Lisa, Een tocht met Een tocht met 2 Welke 2horen Welke woorden elkaar? Trek horen eenbijlijn. elkaar? een lijn. woorden Ik ben naar het bij dorp. Maar soms verdwaal ik dan Trek zomaar. opdrachten waarbij jeopdrachten waarbij je zoeken. Als ik om negen uur nog niet terug ben, komen jullie me dan zoeken? ook de weg moet zoeken. ook de weg moet de speurtocht de speurtocht ‘Ik val!’ ‘Ik val!’
•Let goed op de aanwijzingen. • • • de trede de trede Groetjes, opa De vlakke delen De vlakke delen boven op een bergboven • op een berg • • onwillig • onwillig van een trap van een trap Wat is dit nou weer?’ zegt Lisa. zijn de zijn de ‘GaTom rechtdoor.’ ‘Ga rechtdoor.’ • denkt snel•na. • de diepte • de diepte treden. treden. ‘Misschien heeft opa een speurtocht voor ons verzonnen’, zegt hij dan. het uitzicht het uitzicht ‘Ik doe het niet!’ ‘Ik doe het niet!’ de hoogte de hoogte Lisa twijfelt. ‘Dat•hoeft niet per se. Misschien meent het wel serieus. • • opa • Soms Wat je ziet als je vanafWat je ziet als je vanaf hebben oude mensen dat echt, weet je. Dat ze opeens de weg niet meer weten een bepaalde plek omeen je bepaalde plek om je ‘Zoek de schat.’ • ‘Zoek de schat.’ • • de aanwijzing • de aanwijzing en zo.’ heen kijkt. heen kijkt.
14
de hoogte
de dieptede hoogte
hoe hoog
hoe diephoe hoog
6
6
Tom is niet onder de indruk van haar zorgen. ‘Welnee joh, zo oud is opa nog niet, hoor!’ v riallebei v rienj puzzelen j sp el sp el ondertussen op het briefje. Ze eten een broodje ‘Misschien kunnen we het best gewoon naar het dorp lopen?’ stelt Lisa voor. beetje jatuinhekje. een beetje nee Als ze de voortuin uit lopen, zietjaTomeen iets wits op hetnee a a a a a a Heb jij hoogtevrees? Heb jij hoogtevrees? Hij bukt zich. ‘Er zit een stukje krant op het hek.’ Lisa hurkt naast hem. Zijn er andere dingen Zijndie er andere jij eng vindt? dingen die jij eng vindt? ‘Er staat een foto op. Hé, is dat niet die uitkijktoren in het bos achter opa’s huis?’ de diepte ‘Dit is vast de eerste aanwijzing!’ roept Tom. ‘Kom mee, die toren is hier vlakbij.’ hoe Ze diep rennen naar het bos. Even later staan ze hijgend aan de voet van de
goed fout
meestal a a m Bijna ‘Wacht!’ roept Lisa. Ze kijkt naar de top van de toren. Dan zegt ze: ‘Misschien ligtaltijd.
hem. ‘Hé slaapkop, word je ook wakker?’
de diepte In het bovenste bed geeuwt zijn zusje Lisa luidruchtig. ‘Stil nou, Tom! Ik had net Hoe diep ietsDe is. trap van de toren . De heeft trap van wel de 108toren heeft wel 108
les 1b
3 Lees de zinnen.3Is Lees het goed de zinnen. of fout?IsKruis het goed aan.of fout? Kruis aan.
.
les 1b les 1b
meestal Bijna altijd.
➜
nooit nooit ➜ Ik zie op tegen mijn Ik zie op tegen opruimen. mijn kamer opruimen. de aanwijzing welkamer beneden.’ Geen enkele keer. Geen enkele keer. a a a a Ik hebTom er geen zin Ik in. heb er geen zin in. m m knikt. ‘Zou kunnen. Weet je wat? Jij zoekt hier beneden, dan ga ik boven
➜ onder de indruk zijn onder de indruk zijn
kijken. Oké?’
Vader ‘Prima. wrikt de Vader heen de weer. deksel heen weer.hoor … Ik zie alleenIets Hetdeksel is niet zo wrikt daten ik bang ben voor dieen hoogte, erg heel bijzonder Iets heel bijzonder vinden vinden en er steeds aan a a a Eindelijk gaat die los. Eindelijk gaat die los. m m a en er steeds aan op tegen dat trappenlopen.’ denken.
denken.
zitten.
zitten.
Tom grinnikt en loopt de eerste trap op. Hij weet best dat zijn zusje last heeft ➜ opzien tegen opzien tegen Ik wil per naar het Ik wil zwembad. perhij sezou naar heterzwembad. van se hoogtevrees. Maar haar nooit mee plagen. Ergens geen zin in Ergens geen zin in a a a Het maakt nietis, Het zo veel maakt me nietom zozich veelheen. uit. a m m Als hijme boven kijkt hij uit. genietend hebben, omdat je het hebben, omdat je het ‘Je mist wel een prachtig uitzicht, hoor!’ roept hij naar beneden. Hij steekt moeilijk zijn of vervelend moeilijk of vervelend Ik ben onder de indruk Ik benvan onder jouwdetekening. indruk van jouw tekening. hoofd over de rand en moet zich even vastgrijpen als hij in de diepte kijkt.vindt. vindt. a a a a Ik vind er niks aan.Ik vind er niks aan. m m ‘Ik denk dat ik iets heb gevonden!’ roept Lisa. ➜ per se per se Tom zucht. Heeft hij dus toch die hele klim naar boven voor niets gemaakt! Beslist. Bijvoorbeeld: Beslist. Bijvoorbeeld: Hij rent met twee treden tegelijk de trap af. Beneden staat Lisa bij een stapel Hamid wilde per se Hamid wilde per se 4 a Vul de woordtrap 4 a in. Vul de woordtrap in. meedoen met voetballen. omgezaagde boomstammetjes. Ze probeert een brooddoosje onder een meedoen met voetballen. stammetje vandaan te wrikken. ‘Help me even, Tom!’ terras het terras nooit altijd nooit meestal altijd vaak meestal het vaak Kies uit: zelden Kies uit: zelden Een een soort pleintje bij een Samen trekken ze een stam opzij. Het doosje valt op de grond. Lisa raapt het opsoort pleintje bij Een huis waar je buiten kunt en doet het open. Er liggen twee eierkoeken in, en daarbovenop een briefje.huis waar je buiten kunt
altijd
altijd
Goed gedaan, speurneuzen. Jullie hebben wel een koek verdiend. Maar je bent er nog niet.
vaak
vaak
de top
de top
➜
‘Maar … waar is nou de volgende aanwijzing?’ vraagt Lisa zich af. Het bovenste punt. Het bovenste punt. Ze kijkenmeestal onder de koeken, inmeestal het deksel, in het doosje, maar tevergeefs. ➜ de voet de voet ‘Nou moe …’ zucht Lisa. Waarmee iets op de Waarmee iets op de Tom pakt een eierkoekzelden en zet er zijn tanden in. Dan trekt hij opeens een raar zelden grond staat. De tocht grond staat. De tocht gezicht. begon aan de voet vanbegon aan de voet van nooit de berg. de berg. ‘Wat is er?’ vraagtnooit Lisa verschrikt. Tom steekt zijn vingers in zijn mond en haalt er een propje papier uit. Lisa schiet in de lach. ‘Wat een grap van opa.’ b Zet Tom voetvouwt en tophet boppropje Zet de goede voet enen plaats. top op het de glad. goede plaats. open strijkt Er staan een paar woordenwrikken op. wrikken Heb jeonderaan wel We gehoord zeven …? bijen voet voet We beginnen beginnen bijvan de de onderaan deeindigen
Iets heen en weer
Iets heen en weer
en eindigen bewegen om het los bewegen om het los
Ze kijken elkaar aan. Dan springt Lisa opeens op en ze danst in het rond. te krijgen.
te krijgen.
top top . je wel?’ bovenaan op devast bovenaan op.deVan ‘Opa bedoelt de zevensprong! dat liedje, weet
‘Een zevensprong’, zegt Tom. ‘Dat is toch waar zeven wegen bij elkaar komen? Ik zelden weet er één hier vlakbij.’Ik zie er als een Ik zie er als een v riSnel v ri j sp j Heel soms. sp el ze verder het el rennen bos in. berg tegenop … berg tegenop … ‘Opa, we komen eraan!’ roept Tom. meestal Hij heeft zelden zo’n leuke speurtocht gedaan! Praat met je buur over Praatdingen met je die buur jullie over dingen die jullie zelden Zou opa bij de zevensprong op hen zitten te wachten?
vaak doen, dingenvaak die jullie doen,zelden dingen die jullie zelden doen en dingen diedoen jullieennooit dingen doen. die jullie nooit doen.
zelden Heel soms.
➜
meestal zelden nooit
nooit
7
7
15
Thema 1 | regels | week 2 Les 2a | woordenschat extra Lesduur
Les 2b | woordenschat extra
Lesopbouw
30 minuten
• Start de computer of het digibord of lees het verhaal zelf voor. • Optioneel: behandel de interac Materiaal tieve opdracht. • Werkboek, blz. 8 • De kinderen werken zelfstandig • Antwoordenboek, opdracht 1 en 2. blz. 6 1 k • a2aan e ek 2 e w w 1 a Benadruk dee het-woorden. m m e e th • Digibord th
les 2a les 2a
les 2a
Interactieve opdracht
Lesduur
Lesopbouw
Interactieve opdracht
Zeg: Jullie mogen niet reageren. Zeg dan plotseling: Boeh! Vraag daarna: Wie heeft er toch gereageerd?
30 minuten
• Start de computer of het digibord of lees het verhaal zelf voor. • De kinderen werken zelfstandig aan opdracht 3 en 4. • Als kinderen snel klaar zijn, kunnen ze in tweetallen oefenspellen achter in het werkboek spelen.
Zeg: Jullie mogen voor één keer van plaats wisselen. En jij [wijs nu een kind aan] krijgt de leiding. Ga je gang. Observeer of het bewuste kind inderdaad de leiding neemt.
Materiaal
• Werkboek, blz. 9 • Antwoordenboek, blz. 7 • Digibord
Op zoek naar de woordenschat De schatzoekletter van vandaag is: 2 p.
1 Welk woord hoort 1 Welk bij welke woord afbeelding? hoort bij welke Trek een afbeelding? lijn. Trek een lijn. Waar is opa? Tom en Lisa zijn op zoek naar opa, die voor hen een speurtocht heeft uitgezet. Hij
•
•
•
•
blozen blozen vierkant vierkant laat overal aanwijzingen achter. Nu rennen ze over een bospad op weg naar de Rode wangen krijgen.Rode wangen krijgen. zevensprong. ➜
➜
de driehoek Een vorm van drie lijnen en drie hoeken.
de driehoek ‘Kijk, daar is het al!’ roept Lisa. Ze wijst naar het einde van het pad. Een vorm van Ze gaat langzamer lopen. Op de zevensprong staat ze stil. Een paar tellen later is drie lijnen en ovaal Tom er ook. Hij hijgtovaal van het harde lopen. drie hoeken.
•
•
•
•
De zevensprong is een grote plek in de vorm van een ovaal met in het midden een
het is onbegonnen werk het is onbegonnen werk oude, dikke kastanjeboom. Om de stam heen is een ronde bank gemaakt. Tom Het gaat nooit lukken.Het gaat nooit lukken.
kijkt met ontzag naar de enorme kruin van de boom.
•
•
•
•
ingrijpen ingrijpen driehoek driehoek ‘Jammer dat het nu geen herfst is, dan groeien daar vast megaveel kastanjes aan!’ Je ermee bemoeien. Je ermee bemoeien. zegt hij teleurgesteld. Iets eraan doen. Iets eraan doen.
Lisa telt de bospaden die op de zevensprong uitkomen. ‘Hé, het klopt niet, het zijn
het onderwerp het onderwerp er maar zes’, zegt ze dan. Dat waar je over praatDat waar je overcirkel praat cirkel ‘De boswachter heeft zeker stiekem één pad weggehaald’, grapt haar broertje. of schrijft. of schrijft.
•
➜
➜
•
•
‘Maar waar is nou de volgende aanwijzing?’ zegt Tom terwijl hij rondkijkt.
het ovaal Ongeveer de vorm van een ei, dus niet rond.
het ovaal Lisa gaat op de bank zitten en kijkt naar de bospaadjes. Ze schudt haar hoofd. Ongeveer de ‘Welk pad moeten we hebben? We kunnen ze moeilijk allemaal proberen, dat is vorm van een ei, rechthoek rechthoek onbegonnen werk!’ dus niet rond.
het portret Een tekening of schilderij van iemands gezicht.
‘Helemaal mee eens’, reageert Tom. ‘Maar we moeten het ook niet te snel het portret Een tekening opgeven.’ of schilderij Opeens zietpast hij2iets inde delege struiken glinsteren. eens …’ Hij loopt erop af. ‘Kijk 2 Welk woord op Welk woord plek? past op de‘Wacht lege plek? van iemands Schrijf nou, het een fotolijstje met een portret van ons toen we een paar jaar geleden bij opa goede cijfer Schrijf in het het goede hokje. cijfer in het hokje. gezicht. logeerden!’ Hij geeft het lijstje aan Lisa.
reageren Iets terugdoen of terugzeggen. ➜
•
de rechthoek Een uitgerekt vierkant.
•
•
•
•
reageren ‘O,uit: kijk eens hoe snoezig jij toen nog was, Tom! Met die rode2wangetjes!’ 1 ingrijpen 1 ingrijpen 2 reageren reageren Kies Kies uit: Iets terugdoen Tom bloost een beetje. ‘Doe niet zo maf!’ Hij verandert snel van onderwerp. ‘Zoek of terugzeggen. liever naar de aanwijzing!’
3 onbegonnen werk 3 onbegonnen 4 tenminste werk
de rechthoek Een uitgerekt vierkant.
4 tenminste
‘De foto is in het dorp genomen’, zegt Lisa. onderwerp 65portret onderwerp 6 portret 7 blozen ‘Ja, maar 5waar ergens in het dorp?’ vraagt Tom.7 blozen Lisa bestudeert de foto nog een keer goed. ‘Dit is op het dorpsplein, vlak bij de tenminste tenminste fontein’, zegt ze dan. In elk geval. In elk geval. nietjeoveral moet boos niet op overal … ! zo boos op … ! ‘BenJe je moet zeker van zaak?’Jezo vraagt Tom. Bijvoorbeeld: zíj doet Bijvoorbeeld: zíj doet bsoluut! Kijk, daar achter ons zie je nog net de waterbak van de fontein.’ Lisa tenminste aardig tegen tenminste aardig‘Ategen Devan politie moest …De bijpolitie het gevecht moest op …mee, bij straat. het 1springt 1en neemt de bank de leiding. ‘Kom naargevecht het dorp.op ’ straat. mij. mij. En weer rennen ze door het bos. Je wordt rood! staat Je Tom wordt te even …rood! . later.Je staat te … . 7‘Ik krijg 7,Jepiept pijn in mijn zij’ ‘Even doorzetten, Tom. We zijn er zo!’ me nooit Dit lukken! gaatHet me is nooit echt lukken! …‘Ik. krijgHet echtadem … . meer. vormen vormen3‘Ren Dit 3wat langzamer!’ dan gaat tenminste kreunt Tom. haastisgeen Bovendien hebben we toch geen haast? Opa wacht wel, hoor!’ Zal ikmet eenrennen. … van Zal schilderen? ik een … van je schilderen? 6Lisa stopt 6 Injeeen rustiger tempo lopen ze het bos uit. Na een wandeling van zo’n tien minuten komen ze bij het dorpsplein. Ik heb het … 4 geprobeerd! Ik heb het … geprobeerd! 4‘En nu?’ vraagt Tom.
2
2
de rechthoek de rechthoek Ik praat niet graagIk over praat datniet … . graag over dat … . het ovaal de driehoek het ovaal de driehoek
5
16
8
8
5
les 2b
3 Welk woord hoort 3 Welk bij welke woord zin?hoort Trek bij eenwelke lijn. zin? Trek een lijn.
les 2b les 2b
‘Het kanaanwijzing te‘Het kanzijn. Ga jij ‘Zoeken!’ zegt ‘Hier ergens moet de volgende vinden ‘Pas opLisa. dat ‘Pas op dat ‘Wow, wat ‘Wow, wat ‘Even ‘Even ➜ bovendien bovendien niet fout niet fout naar links, dan zoek ik rechts. ’ ze het niet ze het niet is die man is die man luisteren luisteren‘Ach, wat ‘Ach, wat Ook. Wat er nog bij komt. Ook. Wat er nog bij komt. gaan!’ gaan!’ Tom speurt het pleintje af. Hetmerken!’ water van de fontein maakt een vrolijk, klaterend merken!’ groot!’ groot!’ allemaal!’ allemaal!’ Bijvoorbeeld: het regent Bijvoorbeeld: het regent een schattig een schattig geluid. Het zijn eigenlijk drie fonteinen die in de vorm van een driehoek staan. Ze enpoesje!’ waait en bovendienen is waait en bovendien is poesje!’ spuiten het water in drie mooie bogen hoog de lucht in. het koud.
het koud.
Tom tuurt in de waterbak. Zou opa iets in het water hebben verstopt? Ziet hij daar ➜ doorzetten doorzetten niet iets tussen de fonteinen zitten? Weet je wat, hij gaat gewoon het water in. Iets volhouden. Iets volhouden. Hij trekt zijn gympen uit en stapt met blote voeten de waterbak in. Hij rilt even, je kans grijpen ➜ je kans grijpen het water is kouder dan hij had verwacht. Je kans niet voorbij laten Je kans niet voorbij laten ‘Hola, wat krijgen we nu?’ klinkt er opeens een stem. ‘Dit is niet de bedoeling,gaan. gaan. jongeman, hier moet ik even ingrijpen!’ de leiding de leiding Tom draait zich verschrikt om. Daardoor maakt hij een veel te snelle beweging. De Hij mensen die alles De mensen die alles voelt zijn blote voeten wegglijden over de glibberige tegeltjes. Wild zwaait hijbepalen. met bepalen. zijn armen. En dan belandt hij met een grote plons languit in de waterbak. het ontzag het ontzag zeker van je hetzeker ontzag van je snoezig het ontzag stiekem snoezig de leiding stiekem de leiding Proestend komt hij half overeind. Als je ontzag voor Als je ontzag voor zaak zijn zaak zijn Dan bedenkt hij zich opeens. Nu hij toch in het water ligt, moet hij gelijk zijniemand kans hebt, kijk je iemand hebt, kijk je tegen hem op. Je tegen hem op. Je grijpen. Hij steekt zijn hand tussen de fonteinen en voelt daar iets wat daar niet bewondert hem. bewondert hem. hoort. 4 Welk woord past4 op Welk de lege woord plek? pastVul opin. de lege plek? Vul in. ➜ opgeven opgeven De postbode, die hem zo liet schrikken, kan zijn lachen niet inhouden als Tom Iets niet kunnen Iets niet kunnen druipnat uit de waterbak klautert. Lisa is ook op de plons afgekomen en ligt bovendien doorzetten grijpen doorzetten Kies uit: bovendien Kies uit:grijpen volhouden en er dus mee volhouden en er dus mee helemaal in een deuk. Tom kijkt haar grijnzend aan. Hij zwaait met een doosje in stoppen. stoppen. de vorm opgeven van een rechthoek. opgeven teleurgesteld teleurgesteld snoezig snoezig Lisa stopt met lachen. ‘Heb je de volgende aanwijzing gevonden?’ Heel lief Heel lief Tom knikt. ‘Het zat tussen de fonteinen.’ en schattig. en schattig. De nu postbode zich toch een beetje.schuldig voor Toms natte ‘Je moet niet voelt ‘Je moet nu niet . pak en geeft stiekem stiekem hem een rolletje snoep. ‘Tegen de schrik’, zegt hij. Dan gaat hij snel weer verder met Iets doen zonder dat Iets doen zonder dat zijnjuist ronde doorJehet dorp.juist doorzetten doorzetten . . Je moet moet iemand het merkt. iemand het merkt. Tom peutert ondertussen het deksel van het doosje. Het zit goed dichtgeplakt met Dan word jij gewoon kampioen. word jij gewoon Je hebt kampioen. echt Je hebt echt een kans, plakband. ‘DatDan heeft opa natuurlijk gedaan omeen hetkans, waterdicht te maken’ , bedenkt Lisa. grijpen ! natte maar dan je maar die wel dan moet in. je Lisa die vouwt wel grijpen Er zitmoet een opgevouwen papiertje het !uit, want Tom heeft nog teleurgesteld teleurgesteld handen.
opgeven opgeven
Als je dat niet doet,Als is je iedereen dat niet doet, is iedereen
Niet blij met hoe het Niet blij met hoe het gegaan is. Het valt tegen. gegaan is. Het valt tegen.
Jullie zijn supergoeie speurneuzen! Los alleen de volgende puzzel nog op en jullie
teleurgesteld . straks zijn er! straks teleurgesteld
.
‘Blijf niet in een kringetje lopen, maar ga wat oude spullen kopen.’
Bovendien
Bovendien , je bent
zeker van je zaak➜zijnzeker van je zaak zijn Goed weten wat je doet. Goed weten wat je doet.
, je bent
Tom en Lisa kijken elkaar aan. ‘Poeh … wat kan opa hier nou toch mee bedoelen?’
toch gewoon de beste? toch gewoon Nou dan!’ de beste? Nou dan!’
opgeven
doorzetten opgeven
doorzetten
niet volhouden niet volhouden volhouden volhouden
9
9
17
Thema 1 | regels | week 3 Les 3a | woordenschat extra Lesduur
Les 3b | woordenschat extra
Lesopbouw
30 minuten
• Start de computer of het digibord of lees het verhaal zelf voor. • Optioneel: behandel de interac Materiaal tieve opdracht. • Werkboek, blz. 10 • De kinderen werken zelfstandig • Antwoordenboek, opdracht 1 en 2. blz. 8 1 k • a3aan e ek 3 e w w 1 a Benadruk dee het-woorden. m m e e th • Digibord th
les 3a les 3a
les 3a
Interactieve opdracht
Lesduur
Lesopbouw
Interactieve opdracht
Vraag: Wie van jullie kan er zigzag lopen? Doe maar eens voor. De anderen lopen nu achter de voorste aan in een zigzaglijn.
30 minuten
• Start de computer of het digibord of lees het verhaal zelf voor. • De kinderen werken zelfstandig aan opdracht 3a, 3b en 4. • In de vierde week van elk thema spelen de kinderen het woordspel op bladzijde 4-5 van het werkboek.
Vraag: Wie van jullie kan eens alles uit zijn laatje uitstallen? Als het kind een tijdje bezig is, kun je zeggen: Ik ga je onderbreken. Je kunt het er verder wel bij laten. Wijs erop dat ook in die laatste twee zinnen themawoorden terugko men.
• Werkboek, blz. 11 • Antwoordenboek, blz. 9 • Digibord
Op zoek naar de woordenschat De schatzoekletter van vandaag is: 3 a.
1 Welk woord hoort 1 Welk bij welke woord afbeelding? hoort bij welke Trek een afbeelding? lijn. Trek een lijn. Gevonden! Tom en Lisa staan op het pleintje in het dorp. In hun hand hebben ze een
➜
➜
de adder de adder papiertje met een raadsel. Ze moeten dit raadsel ontcijferen. Dit is de laatste Giftige slang met eenGiftige slang met een het keukengerei het keukengerei schakel in hun speurtocht naar opa. donkere zigzagstreepdonkere op zigzagstreep op Lisa leest nog een keer het raadsel voor: zijn rug. zijn rug.
•
•
•
•
➜
18
•
•
•
➜
•
‘Blijf niet in een kringetje lopen, Maar ga wat oude spullen kopen.’ de schakel schakel Opeens lichten haarde ogen op. het ambacht het ambacht ‘Wacht eens … kringetje … oude spullen … Zou opa een winkel bedoelen waar je Een beroep waarbij jeEen beroep waarbij je met je handen werkt.met je handen werkt. tweedehands dingen kunt kopen. Hoe noemen ze zo’n winkel ook alweer …?’ ‘Ik weet het: een kringloopwinkel!’ roept Tom zelfverzekerd. de beitel de beitel de dezegt zigzagstreep Met een beitel Met een beitel ‘Ja,zigzagstreep dat moet het zijn!’ Lisa. Ze kijkt het dorpsplein rond. ‘Maar waar is hier kun je hout kun je hout zo’n winkel te vinden?’ wegsteken. wegsteken. Tom rilt een beetje, zijn kleren zijn nog drijfnat omdat hij zojuist in de fontein is de gladde slang de gladde slang gevallen. Ook hij speurt het plein af. Dan ontdekt hij iets. werkplaats de werkplaats Grijze of bruine slangGrijze of bruinede slang ‘Kijk daar, Lisa, op dat bordje! Kringloopwinkel, over 500 meter naar rechts.’ met een rij stippen opmet een rij stippen op ‘Tom, je bent briljant!’ roept zijn zusje. Ze rennen de straat in en slaan rechts af. zijn rug. zijn rug. Al snel zien ze in de volgende straat een groot, oud gebouw. Kringloopwinkel en werkplaats de beitel de beitel voor iedereen, staat er met grote, gele letters op de houten schuifdeuren geverfd. het keukengerei het keukengerei Tom trekt de schuifdeur open. Ze lopen de winkel in. Overal staan rekken van Dingen die je gebruikt Dingen die je gebruikt planken bij het koken, zoals een bij het koken, zoals een waarop van alles en nog wat ligt uitgestald. Links staat een rek dat helemaal voldoor ligt messen, vorken, borden, bekers, pannen lepel, een mes en eenlepel, een mes en een een kruis 2 Zet 2 met Zet de keukengerei: woorden een kruis die door geen de woorden slang zijn. die geen slang zijn. en nog veel meer. pan. pan. ‘Wauw, wat een boel spullen!’ zegt Tom. de ringslang de ringslang ‘Het is hier wel stil’ Lisa.het ‘Opa, bent u hier?’de roept ze dan hard. de adder Slang die je herkent Slang die je herkent de beitel deerg ringslang de, zegt beitel deambacht ringslang het adder ambacht aan de gele ‘ring’ aan de gele ‘ring’‘Stil joh!’ sist Tom geschrokken. Hij loopt langs een rek bomvol met afgedragen achter zijn kop. achter zijn kop. kleding en blijft dan even staan bij een tafel vol boeken. ‘Hé, een boek over de schakel de schakel slangen!’ Hij bladertde er wat in. ‘Kijk, Lisa, dit isgladde een adder. Die herken je aan de gladde slang dehet trefwoord slang het trefwoord Eén deeltje uit Eén deeltje uit zigzagstreep op zijn rug. Opa zegt dat die hier op de hei ook soms voorkomt.’ een ketting. een ketting. Lisa griezelt. ‘Ik vind slangen eng.’ het trefwoord het trefwoord Tom wijst naar een foto. ‘Dat zijn de ringslang en de gladde slang. Daar hoef je Woord dat je opzoekt Woord dat je opzoekt niet bang voor te zijn, die doen niks.’ Hij weet er veel van, want hij heeft er op in bijvoorbeeld een in bijvoorbeeld een school een keer zijn spreekbeurt over gehouden. woordenboek. woordenboek. Lisavtrekt mee langsveen boekenrek. De boeken staan netjes rij hem rijgroot sp el sp el de werkplaats de werkplaats gesorteerd op trefwoord. Als ze erlangs lopen, leest Tom de bordjes: romans, De ruimte waar je je De ruimte waar je je geschiedenis, spanning, jeugdboeken … werk doet. werk doet. je buur. Overleg Kennen met jullie je buur. nog Kennen nog meer ‘Wat isOverleg dat voormet een aparte tang?’ vraagt Lisa als ze meer langs eenjullie gereedschapstafel slangen? Probeer er slangen? twee te Probeer bedenken. er twee te bedenken. slangen slangen lopen. ‘O, daarmee kun je extra gaatjes in je broekriem stansen’, legt Tom uit. Ze zoeken de hele winkel door, maar opa is noch tussen de boeken, noch bij de gereedschapstafels te vinden.
•
➜
•
•
•
Materiaal
•
•
•
•
•
•
•
•
3 a Lees de zinnen. 3 aIs Lees het goed de zinnen. of fout?IsKruis het goed aan.of fout? Kruis aan. goed fout
les 3b goed fout
les 3b les 3b
HeelTom knap Heel knap gedaan. laatgedaan. zijn schouders hangen. ‘Ik snap het niet. Zouden we de aanwijzing dan afgedragen a a a (kleding) afgedragen (kleding) Je bent Je benthebben?’ briljant! tochbriljant! verkeerd begrepen m a m
Versleten door Versleten door Lisa schudt haar hoofd. ‘Kom op, Tom, we laten het er niet bij, we gaan door het vele gebruik. het vele gebruik. Ik kan echthoor!’ nietIkontcijferen. kan het echt niet ontcijferen. methet zoeken, a a HetDan is erg duidelijk Het geschreven. is erg duidelijk geschreven. m Lisa. a m horen ze opeens een kloppend geluid. ‘Wat wasadat?’ vraagt ➜ briljant briljant ‘Wacht eens … op de buitendeur stond dat hier ook een werkplaats is. Kijk daar, Heel erg knap gedaan. Heel erg knap gedaan. Die een man is nogal zelfverzekerd. Die man is nogal zelfverzekerd. deur’ , zegt Tom. het erbij laten ➜ het erbij laten a Hij Als is zeker van zichzelf. Hij is zeker zichzelf. m a m ze de deur openduwen, zienvan ze een werkplaats. Overal ligt wit stof, ena in heta Ergens mee stoppen. Ergens mee stoppen. midden staat een groot stuk steen. Bij de steen staat een man met een bruin noch… noch… ➜ noch… noch… We leren latenschort het erbij. voor.We Hij laten draagthet eenerbij. pet en een soort duikbril. Voorzichtig slaat hij Dit niet Dit niet en dat ook niet. a a a We met gaaneen nog evenen We door. gaan nog door. m m en dat ook niet. hamer een beitel op even de steen. Aan de voorkant van de steena is ➜ onderbreken onderbreken duidelijk al de kop van een vogel te zien. Beginnen te praten, Beginnen te praten, Ik heb alles uitgestald. Ik heb alles uitgestald. ‘Een beeldhouwer!’ fluistert Lisa in Toms oor. De man is zo druk in de weer,terwijl ze a a Nu kan iedereen het Nugoed kan iedereen zien. het goed zien. m a m aiemand andersterwijl iemand anders durft hem eigenlijk niet te onderbreken in zijn werk. nog praat. nog praat. ‘Is dat opa?’ fluistert Tom terug. ontcijferen ontcijferen Die jas is helemaalDie afgedragen. jas is helemaal afgedragen. Maar de man heeft hen blijkbaar toch gehoord. Hij legt zijn gereedschap neer en Oplossen. Proberen teOplossen. Proberen te a a a a Hij is nog bijna nieuw. Hij is nog bijna nieuw. m m doet de bril af. lezen wat er staat. lezen wat er staat. roepen en tegelijk als hijde zichgoede naar omdraait. dan zie ➜ stansen stansen b Trek‘Opa!’ een lijn tussen bLisaTrek deTom een goede lijnantwoorden, tussen dan hen zie antwoorden, je je ‘Jullie hebben me gevonden! Wat knap van jullie!’ lacht opa. Een vorm ergens in Een vorm ergens in speurtocht was supermoeilijk, hoor!’streep. zegt Lisa. stempelen. stempelen. zigzag zigzag streep. een‘Uw eenwel Dan kijkt opa naar Tom. ‘Wat is er gebeurd? Je bent helemaal nat!’ Als Tom vertelt hoe hij in de fontein is gevallen, barst opa in lachen uit. ‘O o, wat uitstallen uitstallen ik dat graag willen zien!’ Trek 4 Welke had woorden 4horen Welke bijwoorden elkaar? horen eenbijlijn. elkaar? Trek een lijn. Zo neerzetten dat Zo neerzetten dat Lisa laat haar vingers bewonderend langs de half afgemaakte vogelkop gaan. iedereen het kan zien.iedereen het kan zien. ‘Opa, ik wist helemaal niet datzou kunt beeldhouwen’ , zegt ze. diep stempelen zo geleerd, zo gedaan zo geleerd, gedaan diep stempelen Opa lacht. ‘Ach ja, zo geleerd, zo gedaan. Het is een oude hobby van me. Ik beitelde vroegerhet al graag op een stuk steen. Het isallebei echt een ambacht, allebei dat je niet het trefwoord trefwoord niet alleen leert door het heel vaak te doen. Ik had het al lang niet meer gedaan, maar sinds oma gestorven is, ben ik er weer mee begonnen.’ zelfverzekerd zelfverzekerd ➜ onderbreken onderbreken iets vaak doen iets vaak doen Hij trekt zijn portemonnee uit zijn broekzak. ‘Jullie hebben de speurtocht heel Vol zelfvertrouwen. Vol zelfvertrouwen. goed gedaan. Ik vind dat jullie wel wat lekkers hebben verdiend!’ Je bent heel zeker vanJe bent heel zeker van nochSamen dit… noch dat… noch noch dat… dat zoeken opDaar dat zoeken we jezelf. met opa lopen dit… ze naar de warme bakker in hetwe dorp. trakteertjezelf. opaop hen op een heerlijk puddingbroodje met poedersuiker. Ze gaan op het stoepje de zigzagstreep de zigzagstreep Een hoekig heenen Een hoekig heen- en voor de bakkerij lekker in het zonnetje zitten. stansen stansen door iemand heendoor praten iemand heen praten weergaande lijn. weergaande lijn. ‘Dan kunnen je kleren ook gelijk een beetje drogen’, zegt opa tegen Tom. zo geleerd, zo gedaan zo geleerd, zo gedaan ➜ ‘U bent de tofste opa van de hele wereld!’ zegt Tom smullend. Als je iets vaak doet, Als je iets vaak doet, ‘Zeker weten!’ zegt Lisa terwijl ze de poedersuiker van haar wangen veegt. v ri‘En v kun je het steeds beter. kun je het steeds beter. rispeurneuzen j jullie j sp el van het hele land!’ lacht opa terwijl hij zijn sp el zijn de beste armen om hen heen slaat.
•
• •
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
••
•
•
•
•
•
Schrijf heel slordigSchrijf een zin heel op.slordig een zin op. Laat je buur proberen Laatde je zin buurteproberen ontcijferen. de zin te ontcijferen.
de gladde slang de gladde slang de ringslang de adder de ringslang de adder
10
10
11
11
19
Thema 2 | zintuigen | week 1 Les 1a | woordenschat extra Lesduur
Les 1b | woordenschat extra
Lesopbouw
30 minuten
• Start de computer of het digibord of lees het verhaal zelf voor. • Optioneel: behandel de interactieve Materiaal opdracht. • Werkboek, blz. 12 • De kinderen werken zelfstandig aan • Antwoordenboek, 1 en 2. 1 2 de kinderen blz. 10 2 k• aopdracht k ze1mogen ‘spieken’ e e w w e edat a Vertel m m e e th • Digibord th in de woordenlijst naast de opdrachten.
les 1a les 1a
les 1a
Interactieve opdracht
Lesduur
Lesopbouw
Interactieve opdracht
Vraag: Je auto is gestolen, je fiets heeft een lekke band en je hebt één been in het gips. Hoe kun je dan toch reizen? Stuur het gesprekje richting openbaar vervoer.
30 minuten
• Start de computer of het digibord of lees het verhaal zelf voor. • Optioneel: behandel de interactieve op dracht. • De kinderen werken zelfstandig aan opdracht 3, 4 en 5. • Als kinderen snel klaar zijn, maken ze in tweetallen ‘vrij spel’.
Vraag: Wie van jullie kan er uit de losse hand een rechte lijn op het bord tekenen? Doe maar. Dat is heel mooi. Maar waarlangs kun je een echt rechte lijn tekenen? [Antwoord: liniaal.]
• Werkboek, blz. 13 • Antwoordenboek, blz. 11 • Digibord
Op zoek naar de woordenschat De schatzoekletter van vandaag is: 4 a.
1 Welk woord hoort 1 Welk bij welke woord afbeelding? hoort bij welke Trek een afbeelding? lijn. Trek een lijn. Verdwaald ‘Jij wist de weg toch, Paulien? Dat heb je zelf gezegd.’
➜
•
•
•
Schrijf het goede cijfer Schrijf in het het goede hokje. cijfer Kies uit: in het hokje. Kies uit:
➜
➜
➜
•
de bagage de bagage Wat je meeneemt op Wat je meeneemt op De man en de vrouw kijken elkaar even aan. reis, in tassen reis, in tassen 4 halsoverkop 4 halsoverkop 5 vlucht ‘Er schiet me 5 vlucht ‘Van Es’, zegt de vrouw nadenkend. iets te binnen. Dat zijn toch die en koffers. en koffers.
1 zonnen 2 belofte 1 zonnen bagage 2 belofte 3 bagage zijn verdwaald. We wonen 3hier nog maar een week.’
•
de weg de weg plaatsnamen in bomen, zodat de mensen weten welke kant ze op moeten. En
een gat in de lucht een gat in de lucht weet je wat er dan nog meer op die bomen staat?’ springen springen doe mijn mond open om te antwoorden, maar mijn broertje moppert al Heel blij zijn met iets.Heel blij zijn metIkiets.
•
•
•
je ogen uitkijken je ogen uitkijken takken en kijk omhoog. Een vliegtuig gaat als een klein stipje in de lucht. Heel de metro de metro Rondkijken en alles Rondkijken en alles even sluit ik mijn ogen en ik denk aan de zomervakantie van vorig jaar. We willen zien. willen zien. woonden nog in Amsterdam en pap had onverwachts een vlucht geboekt naar
•
•
•
•
de lama de lama Turkije. We moesten onze bagage binnen een uur hebben ingepakt, maar wat Een dier dat op een Een dier dat op een wasvliegtuig het een geweldige het hetvakantie. vliegtuigWe keken onze ogen uit. Zoveel was er te zien. kameel, maar ook op kameel, een maar ook een Ikop noteerde alles wat er op die vakantie gebeurde in een klein notitieboekje dat schaap lijkt. Als schaap lijkt. Als ik in een winkeltje had gekocht. hij zich bang voelt, hij zich bang voelt, In die tijd was alles nog zoals het hoorde te zijn. Marten en ik gingen elke dag gaat hij spugen. gaat hij spugen.
•
➜
➜
➜
➜
•
•
samen met de metro naar school. Na drie haltes stapten we uit en namen de
Marten onderbreekt mijn gedachten. ‘Hoe ver is het nog fietsen naar ons huis?’
te binnen schieten Zijn stem meklinkt iets ongeduldig. teErbinnen! schiet me iets te binnen! Ineens iets Er schiet ‘Ik dacht dat ik het wist’ ik. ‘Maarnaar ik bendebang dat we Ik heb a a a Ik moet de, zeg tandarts! morgen tandarts! mzijn verdwaald. m weer weten. Ik moet morgen naar
geen idee waar we langs moeten om thuis te komen.’ de trein de trein Derya springt een Derya gat in springt lucht. in dorst de lucht. ‘Verdwaald?’ moppert hij.de ‘Mooi iseen dat. gat Ik heb en ik wil naar huis.’ Vervoer per spoor. Een Vervoer per spoor. Een a a zoeken die a Ze ‘Ik heeft gewonnen! Ze‘Maar heeftalles eenlijkt prijs , geefprijs ik toe. hiergewonnen! op elkaar. We gaan m iemand m trein rijdt op rails en trein rijdt op rails enook’een ons kan vertellen waar we zijn.’ wordt vaak getrokkenwordt vaak getrokken Majid kijkt zijn Majid uit.met kijkt uit.op zijn mountainbike. Als we een door een locomotief. door een locomotief. Hij gromt wat ogen en stapt eenzijn norsogen gezicht Hijpaar vindt alles even Hij prachtig. vindt alles even prachtig. m m honderd meter hebben gefietst, buigt de weg naara rechts.aLinks van de a weg zich voornemen zich voornemen ligt een boerderijtje met een rieten dak. Voor het huis zitten twee oude mensen Ik neem voor nooit Ik neem te gaan me herdershond voor roken. nooit te roken. Met jezelf afspreken iets Met jezelf afspreken ietsme op een lange houten bank. Een ligtgaan languit te zonnen op het gazon. te doen. te doen. a Ik koop sigaretten. Ik koop sigaretten. m Zodra we afremmen, doet de hond zijn kop omhoog en stuift a blaffend en a grommend op ons af. het openbaar vervoer het openbaar vervoer a krokodil. a a Kijk daar, een lama. Kijk daar, lijkt‘Hier, een op een lama. krokodil. Hij lijkt op een m ‘Wodan, af!’ roept deHij man. naast.’ De man staat moeizaam op en knipt met zijn vingers. De hond draait zich om. ‘Wo moe’je weze’n?’ vraagt hij. vbedoelt v rij sp el rij spu?’ elstamel ik. ‘Wat ‘Wo moe’je weze’n’, herhaalt hij. de metro de metro ‘Waar we zijn moeten’, vertaalt Marten met een lachje.
de autobus
de de trein autobus
12
12
a
a
a
a m a m
Vertel aan je buur over Verteldeaan verste je buur reisover die jedeooit verste hebtreis die je ooit hebt de trein gemaakt met het openbaar gemaakt met vervoer. het openbaar vervoer.
20
•
het goed de zinnen. of fout?IsKruis het goed aan.of fout? Kruis aan. de metro de metro 2 Lees de zinnen.2Is Lees autobus. Bij het station staken we het spoor over en goed aan de andere fout kant was goed fout Een ondergrondse tram. Een ondergrondse tram. oude, vertrouwde a straf. a a a Eenons wens gaat in vervulling. Een schoolgebouw wens gaat Ik krijg in met vervulling. straf.mijn vriendinnen. Ik krijg m m te binnen schieten Ineens iets weer weten.
mensen die lama’s fokken?’ de belofte de belofte ‘Ja, dat zijn wij’, zeg ik. ‘Weet u hoe ver het nog is? Hebt u een misschien glaasje Iets wat beloofd is. Iets wat beloofd is. We gingen met het vliegtuig. gingen met het vliegtuig. water? We hebben eenWe heel eind gefietst.’ de weg weten ➜ de weg weten We hadden We ...met meegenomen. hadden weinig meegenomen. ‘Normaal gaanweinig we altijd de metro en de...autobus’ , vult Marten aan. Weten hoe je ergens Weten hoe je ergens De vrouw glimlacht. ‘Die hebben we niet aan deze weg. Kinderen doen hier alles moet komen. moet komen. heb ik Tijdens geslapen. de ... ikeven geslapen. 5 opTijdens de fiets,deof... ze5 worden gebracht. Gaheb maar zitten.’ enzovoort enzovoort ➜ Als ze terugkomt, heeft ze een dienblad in haar handen met twee glazen water En zo gaat het verder. En zo gaat het verder. Eenmaal in Spanje, Eenmaal gingen we in Spanje, direct gingen we direct een schaal met dampende cake 1 ennaar 1 ➜ halsoverkop halsoverkop het strand omnaar te ...het . strand om te ... . ‘Vers’, zegt ze. ‘Net uit de oven. Pak maar een groot stuk.’ Met heel veel haast. Met heel veel haast. Plotseling ging hetPlotseling keihard regenen. ging het keihard regenen. kan moeder de vrouw goed’, zegt de man tevreden en hij klopt even op 4 ‘Bakken 4 kerven kerven ... vluchtten we het...hotel vluchtten in. we het hotel in. haar hand. Met iets scherps ergens Met iets scherps ergens De ... dat het mooiDe weer ... dat zouhet mooi weer zou cake is heerlijk en smaakt naar zoete kokos. Het glas water is ijskoud. Ik in drink 2 De 2 schrijven of in schrijven of worden, kwam dusworden, niet uit.kwam dus niet uit. het in een keer leeg. tekenen. tekenen. ‘Wij heten Annie en Joop. Jullie zijn onze achterburen’, zegt Annie. ‘Je bent dus bij huis. Hoe bij vinden jullieTrek het hier?’ 4 Welke dicht woorden 4horen Welke woorden elkaar? horen eenbijlijn. elkaar? Trek een lijn. ‘De wens van mijn ouders is in vervulling gegaan’, zegt Marten. ‘Zij sprongen noteren noteren een gat in de lucht, zo blij waren ze dat ze hier een lamafokkerij konden Opschrijven. Opschrijven. kerven waarlangs kerven enzovoort waarlangs noteren enzovoort noteren beginnen. Voor ons was het niet leuk. Ze hebben ons hier halsoverkop mee naartoe gesleurd. Ik vind het hier helemaal niks.’ verdwalen verdwalen ➜ Niet meer weten waarNiet meer weten waar Ik schaam me een beetje voor mijn broertje. Joop en Annie zijn aardig en nu je bent. je bent. doet Marten zo raar over het boerenland waar zij wonen. de vlucht de vlucht ‘De lama’s zijnmes schattig enweg het is hieren best , werpdoor ik en tegen. en mam opschrijven opschrijven mes ga mooi’ zo maar weg ga ‘Pap zo maar door De reis per De reis per hebben ons de belofte gedaan dat ze de fokkerij weer verkopen als we echt niet vliegtuig. vliegtuig. kunnen wennen. Dan gaan we weer terug.’ waarlangs waarlangs 5 Welke ‘De zinnen 5 Welke bij, geeft elkaar? zinnen Trek horen eenbij lijn. elkaar? lama’shoren zijn oké’ Marten toe. ‘Maar ik wil Trek terugeen naarlijn. Amsterdam.’ Waar het langs gaat. De Waar het langs gaat. De Het is een tijdje stil. Annie gaat een beetje rechtop zitten. weg waarlangs wij lopen, weg waarlangs wij lopen, ‘We moeten daar naar ‘We moeten rechts.’ daar naar rechts.’ ‘Intussen woon je hier, Marten’, zegt ze. ‘Je kunt je iets voornemen.’ gaat naar het station. gaat naar het station. de weg weten de weg weten ‘Wat dan?’ vraagt Marten. zonnen zonnen ‘Ik weet nietjemeer waar weet weniet zijn.’ meer waar ‘Houd van je‘Ik ouders? Zijn zij er blij meewe datzijn.’ jullie hier wonen?’ In de zon liggen In de zon liggen ‘Ja, natuurlijk houd ik van ze. Zij zijn heel erg blij dat we hier wonen.’ om bruin te om bruin te ‘Kom maar ‘Kom me aan.’ maar achter Annie achter geeft Marten en mij nog eenme stukaan.’ cake. ‘Liefhebben is het beste voorworden. de worden. verdwalen ander doen. Dat zou jij jezelf kunnen voornemen.’verdwalen ‘WelkeIkkant moeten ‘Welke we kant moeten begrijp precies watop?’ Annie bedoelt. we Watop?’ ze tegen Marten zegt, geldt ook voor mij. Ik herhaal in mezelf wat Annie net heeft gezegd. ‘Liefhebben is het beste de weg verdwalen de weg verdwalen voor de ander doen.’
3
een wens gaat in een wens gaat in verder: ‘Trap maar door, net zo lang tot je erbij neervalt. Ga zo door, trap maar de busenzovoort.’ de bus door vervulling vervulling grinnik om zijn boze gemopper en stap ook af. De groene weilanden Iets wat je graag wilt,Iets wat je graag Ik wilt, gebeurt nu echt. gebeurt nu echt. waarlangs knotwilgen groeien, lijken eindeloos. Ik hoor de wind ruisen in de
•
les 1b les 1b
Ik doe een stapje naar voren. ‘Eh, nou, wij zijn Paulien en Marten van Es en we
•
‘Er is nergens een bordje of een wegwijzer te zien. Misschien kerven ze hier de
•
les 1b
3 Welk woord past3 op Welk de lege woord plek? past op de lege plek?
de (auto)bus de (auto)bus deIktrein bots bijna tegen de hemtrein op als Marten ineens remt en van zijn fiets stapt. Hij Een soort grote auto waar Een soort grote auto waar blijft midden op het fietspad staan en kijkt om zich heen naar de akkers en de een heleboel mensen een in heleboel mensen in grazende koeien. kunnen. kunnen.
•
Materiaal
3
•
• •
•
•
• •
• •
•
•
•
• •
v rij sp el
• •
•
••
•
•
••
•
•• • •
v rij sp el
Ben jij wel eens verdwaald? Ben jij wel eens verdwaald? En je buur? Vertel er Enover. je buur? Vertel er over.
••
••
weten
weten
weten waar niet weten weten waar niet weten je bent waar je bent je bent waar je bent
13
13
21
Thema 2 | zintuigen | week 2 Les 2a | woordenschat extra Lesduur
Les 2b | woordenschat extra
Lesopbouw
30 minuten
• Start de computer of het digibord of lees het verhaal zelf voor. • De kinderen werken zelfstandig Materiaal aan opdracht 1 en 2. • Werkboek, blz. 14 • Als kinderen snel klaar zijn, • Antwoordenboek, ze in tweetallen oefen 2 blz. 12 2 k a2kunnen k werkboek e e w w einehet 2 a spellen achter m m e e th • Digibord th spelen.
les 2a les 2a bliksemsnel Heel erg snel.
les 2a
Interactieve opdracht
Lesduur
Lesopbouw
Interactieve opdracht
Zeg: Ik ga een van jullie proberen de klas uit te krijgen. Maar je moet wel tegenstribbelen! Probeer de kinderen een voor een de klas uit te ‘sleuren’.
30 minuten
• Start de computer of het digibord of lees het verhaal zelf voor. • Optioneel: behandel de interactieve op dracht. • De kinderen werken zelfstandig aan opdracht 3, 4a, 4b en 5. • Vertel de kinderen dat ze mogen ‘spieken’ in de woordenlijst naast de opdrachten.
Zorg voor watten en een glas water. Zeg: Hier heb ik een plukje watten. Het is nu nog kurkdroog. Laat de kinderen het voelen. Daarna stopt u het in het water. Nu is het doornat. Kijk maar. Het druipt.
•
•
➜
➜
➜
22
•
huis, maar ze staat in de file.’ ‘Een logé?’ herhaal ik. ‘Wie komt er logeren, ken ik hem?’ ‘Natuurlijk ken je hem, het is Peter-Paul-Pepijn, onze neef’, zucht mijn bliksemsnel bliksemsnel tweelingbroer. ‘Ik had zin in een rustige herfstvakantie, Pien. Maar dat wordt dus druilerig druilerig niks.’ Grijze lucht, Grijze lucht, ‘Nee!’ Ik kreun en denk aan mijn rijke, lange neef. Hij rammelt altijd van de beetje regen. beetje regen. logé logé honger. Hij kan zich slecht vermaken en zegt bij alles dat het saai is. Het allerergste is dat hij bijna elke zin begint met deftige woorden. in de rij staan in de rij staan Ik begin ineens te lachen. ‘Weet je nog van de vorige keer dat hij hier was?’ In een rij op je beurt In een rij op je beurt zich zich vermaken Pim vermaken begint ook te lachen. ‘Die keer toen hij niet in de rij wilde staan om op zijn wachten. wachten. beurt te wachten bij de ingang van het museum?’ de logé de logé ‘Ja, die keer’, zeg ik en ik grijns. ‘We moesten buiten wachten en hij werd steeds Een gast die Een gast die de rijHet staan de rijmaar staan was eerstin mistig, toen werd het druilerig en het begon steeds blijft slapen. blijft slapen. inbozer. harder te regenen. Hij werd doornat. Peter-Paul-Pepijn was kletsnat van top tot met gemak met gemak teen, toen we eindelijk aan de beurt waren om naar binnen te gaan.’ Het kost geen moeite.Het kost geen moeite. Pimwoord haalt zijn schouders op. ‘Het was op zijnde eigen schuld. 2 Welk past 2 op Welk de lege woord plek? past lege plek?Hij wilde geen jas aan. mistig mistig Onder mijn jas bleef ik kurkdroog.’ Schrijf het goede cijfer Schrijf in het het goede hokje. cijfer in het hokje. Vochtige lucht, je kunt Vochtige lucht, je‘Ikkunt ook’, zeg ik. Ik kijk naar buiten. Vandaag is het weer anders dan op die niet ver kijken. niet ver kijken. druilerige dag van toen. De zon schijnt stralend naar binnen. 2 stralend 1 mistig 3 druilerig 2 stralend 3 druilerig Kies uit: 1 mistigKies uit: stralend stralend ‘Weet je, Pim’, zeg ik. ‘We zijn nu elf jaar. Eigenlijk moet men ons toestemming Blauwe lucht, Blauwe lucht, vragen.’ 4 guur 54 met guurgemak 5 met gemak veel zon. veel zon. ‘Wie bedoel je met men?’ Pim kijkt me verbaasd aan. ‘Onze ouders’, zeg ik. ‘Het is nu al een paar keer gebeurd dat Peter-Paul-Pepijn tegenstribbelen tegenstribbelen ineens kwam logeren. Ze vertellen onsishet niks van Het tevoren. ik verder, Het waait, het regent Heten waait, het koud. regent enishet ...En’ weer. is, gakoud. Het‘ik is snap ... weer. Protesteren, niet Protesteren, niet niet waarom hij hier elke vakantie wil komen logeren. En het is raar dat we hem meewerken. meewerken. mogen noemen.’ De zon Peter schijnt. lucht zonisschijnt. blauw. De Hetlucht is ... is weer. blauw. Het is ... weer. 2niet gewoon 2 DeDe zich vermaken zich vermaken Pim lacht. ‘Dat doe ik niet meer. Ik kap daarmee. Van nu af aan noem ik hem Plezier hebben. Plezier hebben. HetPeter.’ regent zachtjes. lucht zachtjes. is grijs. Het De is lucht ... weer. is grijs. Het is ... weer. 3gewoon 3 HetDeregent ‘Niet doen, Pim’, zeg ik geschrokken. ‘Dat moet je echt niet doen.’ maar meter Je kuntver maar kijken. Het meter is ...ver . kijken. Het is ... . zou niet weten niet.’ Pimtien kijkt kwaad. 1‘Nou,Jeikkunt 1tienwaarom ‘Ik heb het een keer gedaan.’ Je kunt ... heel kunt Het ... heel is helder ver kijken. weer.Het is helder weer. 5‘En toen?’ 5ver Jekijken. ‘Toen zei hij: “Pien, het staat vast dat ik vier jaar ouder ben”.’ ‘Dat zegt hij bijna elke dag als hij bij ons is.’ Pim begint te lachen. ‘Maar dat is toch niet erg?’ v riPeters v ri het weer het weer Ik doe j spboze sp elop de grond. ‘Warempel nog aan toe, Pien, el stem na enjstamp je bent toch niet vergeten dat ik Peter-Paul-Pepijn genoemd wil worden? Ik zou je willen aanraden dat niet meer te vergeten.’ ‘Hm.’ Pim zucht. ‘We houden het wel vol. Hij heeft geen broers en zussen, en oom en tante zijn steenrijk. Misschien is hij niet gewend dat iemand mistig mistig Waar zie je weleens Waar mensen zie jeinweleens de rij staan? mensen in de rij staan? tegenstribbelt. Misschien voelt hij zich alleen, wij hebben elkaar.’
•
•
➜
•
tegenstribbelen ‘We krijgen een logé’tegenstribbelen , zegt Pim ernstig. ‘Mam belde me net. Ze is op weg naar
•
➜
• Werkboek, blz. 15 • Antwoordenboek, blz. 13 • Digibord
Op zoek naar de woordenschat De schatzoekletter van vandaag is: 5 i.
1 Welk woord hoort 1 Welk bij welke woord afbeelding? hoort bij welke Trek een afbeelding? lijn. Trek een lijn. Neef Peter-Paul-Pepijn
bliksemsnel Heel erg snel.
4
stralend
druilerig stralend
14
14
druilerig
•
•
• •
•
•
4
•
•
•
•
•
•
Materiaal
•
les 2b
3 Kleur de woorden 3 Kleur die bijde kurkdroog woordenhoren die bijblauw. kurkdroog horen blauw.
les 2b les 2b
Kleur de woorden Kleur die bijde doornat woorden horen die rood. bij doornat horen rood.
Hij pakt een vieze sok onder het bed vandaan. ‘Hij kan elk moment aankomen
verdosoppen rdord aanraden ter de taxi. ter ve rde Mam e bladerenopruimen. wamet wamijn blader Ik moet kamer bliksemsnel wist net soppen en nog maar woestijn woestijn
Zeggen dat iets een goed idee is.
aanraden Zeggen dat iets een goed idee is.
en met je voeten.
en met je voeten.
dat hij zou komen toen ze me belde. Wil je me helpen?’ ‘Tuurlijk’ alstig heb hekel ig papmoeras stof , zeg ik. Ook tof ik eenmoeras ieIkr ben allang blijpdat chtopruimen. pieikr adoornat voch voaan ➜ doornat mijn kamer niet hoef af te staan. Pim moet naar de zolder. Daar staat het Helemaal nat. Helemaal nat. logeerbed tussen spullen die mam en pap al een paar jaar willen uitzoeken. Mam wil niet dat onze neef tussen al die troep slaapt. keer een paar keer 4 a WelkPim woord past 4 a op Welk dezijn lege woord plek? pastVul opde deletter lege plek? in. zeVul in.een paar pakt vliegensvlug lievelingsboeken en brengt naarde deletter logeerkamer. NietIkzo vaak. Niet zo vaak. haal het bed af en neem het beddengoed mee naar beneden. het staat vast het staat vast ➜ aanraden r aanraden e toestemming e toestemming KiesDan uit:gaat derbel. Kies uit: Het is zeker. Het is zeker. ‘Ik doe wel open’, roep ik naar boven. ‘En ik zeg vanaf nu alleen maar Peter.’kurkdroog ➜ kurkdroog a van top tot teen a vanmtop men tot teen h warempel m men h warempel ‘Dat durf je toch niet’, roept Pim terug. Heel erg droog Heel erg droog Ik hoor hem hard lachen en dat maakt me een beetje kwaad. Ik haal diep adem (zo droog als kurk). (zo droog als kurk). en loop naar de deur. ➜ men Het is tot mijn verrassing Het is tot echt mijn mooi verrassing weer! echt mooi weer!men Als ik opendoe, staat onze neef in de deuropening. Hij is nog langer dan in De mijn mensen. De mensen. Het is … mooi weer! Het is … mooi weer! herinnering. Zijn grote, bruine krullenbos staat alle kanten uit en zijn voeten en rammelen van de➜honger rammelen van de honger handen lijken alweer gegroeid. Erge honger Erge honger Ik ben helemaal Ik ben Ik ben helemaal … nat. nat. Ik ben … nat. aDe taxichauffeur a nat. draagt de enorme koffer met gemak naar binnen en zet hem in hebben. hebben. de gang. Onze neef geeft hem een bankbiljet en de taxichauffeur verdwijnt door De mensen makenDe zich mensen zorgen. maken zich zorgen. mde voordeur mzorgen. … maaktnaar zichbuiten. … maakt zich zorgen. de toestemming de toestemming Dan draait onze neef zich om naar mij. ‘Dag Pien.’ Hij knijpt mijn hand bijna fijn. Als het van iemand mag. Als het van iemand mag. gemist. ben verheugd dat ikmij hierkrijg magjelogeren.’ Vanjullie mijheel magerg Van VanIk mij mij krijg mag jehet. … .Van … . Hij lacht e ‘Ik heb ehet. De juf geeft me De juf geeft me stralend. toestemming om naartoestemming om naar hem onderzoekend aan.boek Zou hij menen hij ons gemist heeft? Dat boek moet Dat lezen. moet Ikhet kan je je echt datdat lezen. boek … Ik .kan je dat boek r Ik kijk r je echt de wc…te. gaan. de wc te gaan. ‘Dag.’ Ik aarzel even en neem een hap lucht. Dan besluit ik dat het niet uitmaakt van nu af aan ➜ van nu af aan hoe hij genoemd wil worden. Een week houd ik dat wel vol. Vanaf dit moment. Vanaf dit moment. ‘Dag Peter-Paul-Pepijn.’ Ik glimlach naarsamen: mijn enorme neef. ‘Welkom. Fijn dat hamer hamer b De letters vormen b De samen: letters vormen van je top tot teen van top tot teen er bent.’ Van je hoofd tot Van je hoofd tot
h
h
5 Lees de twee zinnen. 5 LeesWelke de twee is goed? zinnen. Trek Welke een lijn. is goed? Trek een lijn.
• • • warempel • • Tot mijn verbazing Tot mijn verbazing • We gaan echt. • We gaan echt. is het echt waar. is het echt waar. Wegaan zijn aan We zijn aan een paal het staat vast dat we hetgaan staat •vast dat• we • een•paal
lawaai maken lawaai maken rammelen van de honger rammelen van de honger een lege maag hebben een lege maag warempel hebben
•
gebonden.
van nu af aan een paar keer
• •
van nu af aan een paar keer
•••
➜
gebonden.
• volgende week • voortaan kurkdroog en toe • af en toe heel droog ••• afaltijd op maandag • altijd op maandag volgende week voortaan
doornat kurkdroog doornat heel nat heel droog heel nat
15
15
23
Thema 2 | zintuigen | week 3 Les 3a | woordenschat extra Lesduur
Les 3b | woordenschat extra
Lesopbouw
30 minuten
• Start de computer of het digibord of lees het verhaal zelf voor. • Optioneel: behandel de interactieve Materiaal opdracht. • Werkboek, blz. 16 • De kinderen werken zelfstandig aan • Antwoordenboek, 1, 2 en 3. blz. 14 2 k • a3opdracht e e e e kdat3ze mogen ‘spieken’ w w 2 a Vertel de kinderen m m e e th • Digibord th in de woordenlijst naast de opdrachten.
les 3a les 3a
les 3a
Interactieve opdracht
Lesduur
Lesopbouw
Interactieve opdracht
Vraag: Wie van jullie kan sierlijk lopen? Laat enkele kinderen het proberen. Laat andere kinderen reageren.
30 minuten
• Start de computer of het digibord of lees het verhaal zelf voor. • Optioneel: behandel de interactieve opdracht. • De kinderen werken zelfstandig aan opdracht 4 en 5. • In de vierde week van elk thema spelen de kinderen het woordspel op bladzijde 4-5 van het werkboek.
Neem een stukje plakband. Laat de kinderen uw wijsvinger zien. Zeg: Dit is mijn wijsvinger. Daaromheen mag een van jullie dit plakbandje doen. Laat een kind dit doen.
Materiaal
Op zoek naar de woordenschat De schatzoekletter van vandaag is: 6 s.
• Werkboek, blz. 17 • Antwoordenboek, blz. 15 • Digibord
1 Welk woord hoort 1 Welk bij welke woord afbeelding? hoort bij welke Trek een afbeelding? lijn. Trek een lijn. Pretbedervers en praatjesmakers
punt naar de zin die punt er bij naar hoort. de zin die er bij hoort. Let op:Ikals hetons goed Let op: doet, raken jehet hetgrote de goed ballonnen doet, elkaar elkaar kijkjenaar huis datals aan meer ligt.raken Ik zie de hoeballonnen Joost langzaam daaromheen nergens! wegloopt naarnergens! zijn huis. Ik wijs op de kaart naar de molen, die aan het eind van
‘Laten we met zijn allen gaan, jongens’, zeg ik. ‘Niet zo meteen, maar nu. Het is
➜
het briesje het briesje echt de moeite waard. Als jullie durven, kunnen we over een kwartier Het zachte windje. Het zachte windje. wegvaren.’ dolblij Heel erg blij.
➜
➜
➜
➜
Het frisse briesje waait door onze haren en laat het grote zeil klapperen. De gedachte dat ik voor het eerst zonder mijn vader een lange zeiltocht ga maken, kortdurend kortdurend maakt me trots en de angst dat er iets mis zou kunnen gaan, druk ik weg. Wat niet lang duurt. Wat niet lang duurt. Ik kijk naar mijn vrienden die in onze boot zitten. Ze dragen, net als ik, een langdurig langdurig oranje zwemvest. Wat wel lang duurt. Wat wel lang duurt. Joost, magere Joost, die over alles nadenkt, zal het grootste probleem zijn. sierlijk zijn allen wil vast metmee. op zijndeHij allen klippen klippen met zijn allen met zijn allen sierlijk Jens, die de boelmet vaak opvrolijkt, is dolblijlopen metopelkdeplan dat ik lopen Iedereen doet of gaat Iedereen doet of bedenk gaat en geniet altijd met volle teugen. mee. mee. dolblij dolblij pijlstaartrog pijlstaartrog Mees, die het nooit in de gaten heeft als we hem voor de gek houden, heeft er op de klippen lopen op de klippen lopen zin in. Dat zie ik zo. Zijn sproetige, ronde gezicht straalt. Tegen een rots varen Tegen een rots varen ‘Goed idee, Roelof’, zegt Jens. ‘Jij kunt goed zeilen. Het mag toch wel van je (en dan zinken). (en dan zinken). 2 Zet de woorden2inZet de goede de woorden volgorde, in devan goede hardvolgorde, naar zacht. van hard naar zacht. ouders?’ Zet een cijfer in hetZet hokje een voor cijferhet in het woord. hokje voor het woord. ‘Ik heb het nog niet gevraagd en ik wil het ook niet vragen’, zeg ik eerlijk. ‘Het is nietorkaan moeilijk.’ Ik haal de route uit mijn zak, vouwbriesje het papier open en lees voor.wind orkaan briesje wind 4 4 3 is, stevige 3het stevige ‘Hier staat dat het een kortdurende zeiltocht maar voor ons is lang. Zo de orkaan de orkaan ver zijn we nog nooit gegaan. Met deze wind zijn we binnen twee uur terug. Ik De heel harde storm. De heel harde storm. heb windstilte het al een paar keer met mijn vader gedaan.’storm de pijlstaartrog de pijlstaartrog 5 windstilte storm 5 2 2 Joost fronst zijn wenkbrauwen. ‘Het begint steeds harder te waaien. Zo meteen Grote, platte vis met Grote, platte vis met lopen we op de klippen en dan zinkt de boot.’ een lange pijlstaart. een lange pijlstaart. ‘Kan niet’, zeg ik lachend. ‘Klippen heb je op zee, aan de kusten van verre landen, maarwoorden niet hier. 3horen WijWelke hebben duinen Trek en dijken.’ 3 Welke bijwoorden elkaar? horen eenbijlijn. elkaar? Trek een lijn. ‘Als we omslaan, kunnen we een pijlstaartrog tegenkomen’, zegt hij somber. ‘Dat sierlijk sierlijk is laatst bij iemand‘Heel gebeurd. Als je een steek van een pijlstaartrog krijgt, dan ‘Heel even luisteren! even luisteren! Mooi, met golvende Mooi, met golvende overleef je het niet.’ gaat zo meteen Iedereen Iedereen driegaat uur lekker zo meteen hardlopen!’ drie uur lekker hardlopen!’ lijnen of bewegingen.lijnen of bewegingen. Ik zie hoe de lach wegtrekt van Jens’ gezicht. ‘Een pijlstaartrog?’ stamelt hij. ‘Zitten die hier?’ ‘Dat denk ik niet, hoor’, zeg ik snel. ‘Ik heb ze nog nooit gezien.’ Ik draai me om naar Joost. ‘Je bent een pretbederver.’ ‘Een wat?’ de storm de storm ‘Een pretbederver’, herhaal ik. ‘Iemand die altijd problemen ziet. Hij denkt dat er De heel harde wind. De heel harde wind. langdurig rennen langdurig rennen met kortdurend zijneen allen met zijn een storm of zelfs een orkaankortdurend op komst is, wanneer het beetje harder gaat allen waaien.’ ‘Mooie vriend ben jij.’ Het magere gezicht van Joost staat donker. De boot schommelt lichtjes heen en weer als hij gaat staan. ‘We zouden een kort zeiltochtje maken, maar v ditriwordt v j speen el langdurige zeiltocht van een hele orkaan orkaan rij sp el middag. De zomertijd is voorbij. Het is wintertijd en de zon gaat veel vroeger storm storm onder. Straks moeten we terugvaren terwijl het al donker is. Je ouders weten van wind wind niks. Ik ga niet mee.’ Hij gespt zijn zwemvest los, gooit het in de boot en springt briesje briesje aan de wal. De boot schommelt heftig en laat het water spatten.
¡
•
•
•
•
• •
• •
• •
• •
••
•
•
Je buur en jij gaan Je elkaar buurlangdurig en jij gaanaankijken. elkaar langdurig aankijken. Houden jullie het een Houden minuut jullie volhet zonder een minuut te lachen? vol zonder te lachen?
24
16
16
➜
Om iets heen.
dolblij Heel erg blij.
¡
les 3b
4 Je ziet zes kreten. 4 Teken Je ziet daaromheen zes kreten. Teken een tekstballon daaromheen met een detekstballon met de
les 3b les 3b
daaromheen Om iets heen.
het meer ligt. moeite waard de moeite waard ‘De vorige keer keerden we daar, maar nu gaan we daaromheen, door diedebrede Daar wil je wel iets voor Daar wil je wel iets voor de moeite waard de moeite Inderdaad! waard Inderdaad! je hebt gelijk je hebt gelijk sloot. We maken een bocht en varen naar het grote meer erachter.’ doen. doen. ‘Dan komen we langs mijn huis’, zegt Mees opgewonden. punt hebben➜ een punt hebben ‘Misschien heeft Joost toch een punt’, zegt Jens ineens. Hij frummelt aan een de riem Gelijk hebben. Gelijk hebben. Datvan lijktzijn mezwemvest. Dat lijkt met me volle met Heerlijk! volle Heerlijk! ‘Hij heeft gelijk. Misschien moeten we het niet doen.’ geen sprake van ➜ geen sprake van geweldig! teugen genieten‘Spring teugen genieten Ik krijg de kriebels geweldig! van zijn woorden. dan ook aan wal’, snauw ik. ‘Dan Het gebeurt niet! Het gebeurt niet! gaan Mees en ik wel samen.’ opvrolijken opvrolijken Aha!niks meer. met Aha!zijn allen met zijn allen Jens schudt zijn hoofd en zegt iets in de gaten hebben iets in de gaten hebben ➜ Ik maak het touw los en Mees hijst het zeil. Een pittig briesje laat het zeil even Doorhebben (snappen) Doorhebben (snappen) klapperen, maar als we het strakker trekken, schieten we door het water. wat er gebeurt. Heb jijwat er gebeurt. Heb jij Kop op! Kop iets op! in de iets Gezellig, in de Gezellig, De zon schijnt vuurrood op onze gezichten als we een tijdje later langs Mees’ niet gaten hebben gaten iedereen hebben is er! iedereen is in er!de gaten dat jeniet in de gaten dat je huis varen. Een meeuw landt sierlijk op de rand van de boot en vliegt daarna uitgelachen wordt? uitgelachen wordt? weer weg. Het is fijn op het water, denk ik blij. Mees zwaait naar zijn moeder die met volle teugen ➜ genieten met volle teugen genieten net de was Heel erg genieten. Heel erg genieten. 5 Welk woord hoort 5binnenhaalt. Welk er nietwoord bij? Streep hoort dat er niet door. bij? Streep dat door. ‘Hé’, roept ze. ‘Waar gaan jullie naartoe?’ Ze zet haar wasmand neer en doet haar opvrolijken opvrolijken handen in haar zij. Ervoor zorgen dat Ervoor zorgen dat zomertijd wintertijd zomertijd geen wintertijd sprake van geen zo meteen sprake van zo meteen ‘Op avontuur’, roep ik. Er knijpt iets in mijn binnenste als ik haar verschrikteiemand vrolijk wordt.iemand vrolijk wordt. tevreden even ervoor is ineens weg. ‘We gaan een naargezicht het zie. Het klok naar eenhetgevoel neevan klok een nee direct direct grote tocht maken.’ strand uurstrand terug uur terug ‘Geen sprake van’, roept ze. doe ‘Dat het is veel te gevaarlijk! ga je moeder bellen.’ maar nogIkhet een maar nog een doe de tellen wintertijd de wintertijd ‘Nee, niet doen’ , roep ik vlug. ‘Het was een grapje, we wilden alleen dag zeggen.’ ➜ paar tellen paar langer januari langer januari In oktober wordt de klok In oktober wordt de klok en dan start de motor, die pruttelend op gang komt. Het datikhad je dat had je lichtWe keren de boot licht een uur teruggezet. een uur teruggezet. geluid klinkt eerder treurig over hetgedacht! watereerder als we terugvaren. volgende volgende gedacht! Daardoor is het Daardoor is het Joost staat opdonker desneeuw wal als we aanleggen en pakt hetweek touw dat ik hem toegooi. week sneeuw donker in de ochtend in de ochtend daar komt daarlachje. komt‘Hoe was het?’ ‘Ik hoorde de motor al van ver’ , zegt hij met een klein eerder licht eerder licht alons, heel heel klokIkeen een van in! hoort bij niks van in! hem is al mooi ben ineensmooi blijklok dat ik hemniks zie staan. Hij zonder er niks de zomertijd de zomertijd ➜ weer weer snel snel uur vooruit uur vooruit aan. In maart wordt de klok In maart wordt de klok ‘Sorry, Joost’, zeg ik. ‘Het was gemeen wat ik net tegen jou zei.’ een uur vooruitgezet.een uur vooruitgezet. ‘Ja, dat was gemeen.’ Hij lacht, legt de boot vast en kijkt naar me omhoog. ‘Er zijn blijft Daardoor Daardoor blijft pretbedervers en praatjesmakers.’ het in de avond het in de avond
v rij sp el
v rij sp el
langer licht.
langer licht.
zo meteen zo meteen Zo direct, over een paar Zo direct, over een paar tellen. tellen.
Wanneer zeggen jeWanneer ouders: zeggen ‘Geen sprake je ouders: van’?‘Geen sprake van’? Dat zeggen ze als Dat ik vraag zeggen of …ze als ik vraag of …
de zomertijd de wintertijd de zomertijd de wintertijd klok uur vooruit
klok uurklok uur terug vooruit
17
klok uur terug
17
25
Toets 1 | woordenschat extra Lesduur
Lesopbouw
Toetswoorden
30 minuten
• Geef de kinderen na thema 1 en 2 het toetsblad en laat ze zelfstandig de toets maken. • Neem indien nodig eerst de opdrachten met de kinderen door.
de bagage bliksemsnel blozen dolblij iets in de gaten hebben het keukengerei
Materiaal
• Toetsblad, blz. 72-73
thema 1 en 2
Normering
noch… noch… ovaal per se rammelen van de honger de voet zonnen
blad 1 van 2
toets
items goed 12 11-10 ≤9
waardering zeer goed voldoende onvoldoende
thema 1 en 2
vervolg volgende thema herhalen
blad 2 van 2
toets naam:
naam:
Kies het goede antwoord. Kruis aan.
Kies het goede antwoord. Kruis aan.
1 Wat zie je op de afbeelding?
8 Ik rammel van de honger.
a de stoel a de vuilnis a m de bagage
2 Het boek is noch dik noch dun betekent:
Welke zin betekent hetzelfde? a m Ik heb heel erge honger. a Ik heb een klein beetje honger.
9 Kijk naar de afbeelding. Welke zin is goed?
a Het boek is dik.
a Hij is erg verdrietig.
a Het boek is dun.
a Hij is erg moe.
a m Het boek is niet dik en niet dun.
a m Hij is dolblij.
3 Kijk naar de afbeelding. Welke zin is goed? a m Dit kind bloost. a Dit kind blaast. a Dit kind bloeit.
4 Karin is een beetje ziek, maar ze wil per se naar school. Wat is een ander woord voor per se?
10 Ik heb in de gaten wat er gebeurt. Welke zin is waar? a m Ik snap wat er gebeurt. a Ik weet niet wat er gebeurt. a Ik raad wat er gebeurt.
11 Welk woord past bij de afbeelding?
a nooit
a het been
a m beslist
a m de voet
a misschien
a het dak
5 1 Het is donker. Ik lig te zonnen. 2 Het is mooi weer. Ik lig te zonnen. a Zin 1 is goed. a m Zin 2 is goed. a Zin 1 en zin 2 zijn goed.
...
12 Welk woord past in de parachute? vormen
6 Welk woord past niet bij het keukengerei? a de pan a de pollepel a m het snoepje
7 Welk woord past het best bij bliksemsnel? a m het paard
de driehoek de rechthoek
…
a het touw a het vierkant a m het ovaal
a de slak a de schildpad 72
26
73
27