3. MOTIEVEN VOOR DE OPRICHTING VAN EEN MANAGEMENTVENNOOTSCHAP
3.1. Sociale zekerheidsrechterlijke motieven Wanneer managementdiensten gefactureerd worden via een managementvennootschap dan zullen deze winsten niet onderworpen zijn aan sociale zekerheidsbijdragen. Wanneer de manager daarentegen in loondienst als bediende is aangeworven in de betrokken vennootschap, zullen er ongeveer 32 % werkgeversbijdragen en 13,07% werknemersbijdragen verschuldigd zijn op het brutoloon. De managementvennootschap is wel verplicht zich aan te sluiten bij een sociaal verzekeringsfonds en is jaarlijks een vennootschapsbijdrage verschuldigd. Criterium bedrag vennootschapsbijdrage = balanstotaal zoals het werd verklaard in de aan de Nationale Bank van België (NBB) neergelegde rekening voor het in 2011 afgesloten boekjaar.
Balanstotaal < of = € 641.556,65 Vennootschapsbijdrage = € 347,50
Balanstotaal > € 641.556,65 Vennootschapsbijdrage = € 868,00
Als de manager zichzelf een bezoldiging toekent vanuit zijn managementvennootschap dan zal hij daarop ook sociale bijdragen verschuldigd zijn. Het voordeel is dat de sociale bijdragen voor zelfstandigen (maximum 22%) lager zijn dan bij bedienden. Daarnaast zijn de sociale bijdragen voor zelfstandigen ook geplafonneerd in tegenstelling tot bij de bedienden: vanaf een bezoldiging van ongeveer 81649,49 euro per jaar zijn er geen bijkomende sociale bijdragen meer verschuldigd. Onderstaand voorbeeld geeft de vergelijking weer van de sociale zekerheidsbijdragen bij een bediende en een zelfstandige.
Bron: http://www.asti.partena.be/download/NL/Aansluiting/Svz50‐Vergelijking%20zelfst‐bediende.pdf
3
Een minimumbezoldiging uit de managementvennootschap halen is wel aan te raden aangezien één van de voorwaarden om te voldoen aan het verlaagd opklimmend tarief in de vennootschapsbelasting eruit bestaat dat de zaakvoerder of bestuurder een minimumbezoldiging ontvangt van 36.000 euro per jaar. Daarnaast is het opportuun om een bezoldiging uit te keren omdat dan de inkomsten gespreid worden over de personenbelasting en vennootschapsbelasting. Hierdoor kan er twee keer gebruik gemaakt worden van de laagste schijven. Tot slot is het uitkeren van een te lage bezoldiging nefast voor de pensioenopbouw binnen de managementvennootschap.
3.2. Fiscale motieven 3.2.1. Personenbelasting versus vennootschapsbelasting Klassiek wordt verwezen naar de lagere tarieven in de vennootschapsbelasting als het grote voordeel van het werken met een vennootschap. Onderstaande tabellen tonen aan dat men in de personenbelasting een progressieve belastingschaal kent, terwijl men in de vennootschapsbelasting werkt met langzamer stijgende getrapte tarieven, indien u een aantal regels naleeft. Tarieven personenbelasting (art. 130 WIB 92) : Inkomstenjaar 2012 – Aanslagjaar 2013 Schijven (netto jaarlijks belastbaar inkomen)
Belastingtarief
Van 0 tot 8 350 euro
25 %
Van 8 350 tot 11 890 euro
30 %
Van 11 890 tot 19 810 euro
40 %
Van 19 810 tot 36 300 euro
45 %
Meer dan 36 300 euro
50 %
4
Tarieven vennootschapsbelasting (art. 215 WIB 92). Normale aanslagvoet (incl. 3 % crisisbelasting)
33,99 %
Verlaagd opklimmend tarief (aanvangstarieven) in de vennootschapsbelasting voor aanslagjaar 2011 (inclusief 3% crisisbijdrage) Belastbaar inkomen
Tarieven
van 1 tot 25 000 euro
24,98%
van 25 000 tot 90 000 euro
31,93%
van 90 000 tot 322 500 euro
35,54%
Bovendien kan men dit "verlaagd opklimmend vennootschapstarief “ slechts genieten als men aan een aantal voorwaarden voldoet . 1. Geen aandelen bezitten waarvan de beleggingswaarde meer bedraagt dan 50% 2. Eigen aandelen voor ten minste 50% in het bezit zijn van natuurlijke personen 3. Geen dividenduitkering hoger dan 13 % 4. Ten minste een bedrijfsleidersbezoldiging toekennen die gelijk is aan of hoger is dan het belastbare inkomen wanneer die bezoldiging minder bedraagt dan 36000 EUR 5. Geen deel uitmaken van een groep waartoe een coördinatiecentrum behoort 6. Geen beleggingsvennootschap zijn Samengevat heeft het verlaagd opklimmend tarief van de vennootschapsbelasting als voordeel ten opzichte van de personenbelasting dat de tarieven lager zijn en de schijven groter. Er moet wel rekening gehouden worden met het feit dat het oprichten van een vennootschap ook een aantal extra wettelijke verplichtingen en kosten (oprichtingskosten, voeren van dubbele boekhouding, ... ) met zich meebrengt. Daarom is het oprichten van een vennootschap pas aangewezen vanaf dat het inkomen en de winst voldoende hoog zijn. Het tariefvoordeel moet immers minimum de oprichtingskosten en werkingskosten kunnen dekken van de vennootschap. Dit tariefvoordeel moet ook worden afgewogen ten opzichte van het tarief van de roerende voorheffing. Bij het uitkeren van een dividend is er immers roerende voorheffing verschuldigd. Vanaf 1 januari 2013 bedraagt het tarief van de roerende voorheffing 25% voor intresten, dividenden en royalty's (Programmawet 27/12/12 (B.S. 31/12/12)). Daartegenover kent de personenbelasting ook nog belastingverminderingen en een belastingvrije som die het tariefvoordeel verkleinen.
5
3.2.2 Optimaal geld uit de vennootschap halen Er bestaan natuurlijk nog andere manieren dan dividenduitkeringen om geld uit een managementvennootschap te halen waardoor in sommige gevallen de roerende voorheffing van 25% kan vermeden worden: ‐
‐
‐
Bezoldigingen en/of tantièmes toekennen aan de bedrijfsleider: De bezoldiging of tantième is volledig fiscaal aftrekbaar in de vennootschapsbelasting. De bezoldiging of tantième wordt aanzien als beroepsinkomen voor de bedrijfsleider waarop sociale bijdragen verschuldigd zijn. Daarnaast zijn ze onderworpen aan het progressief tarief van de personenbelasting. Onkostenvergoeding uitkeren aan de bedrijfsleider: Een onkostenvergoeding is vrijgesteld van belasting in hoofde van de verkrijger als deze bestemd is tot het dekken van kosten eigen aan de vennootschap. Daarnaast moeten deze kosten effectief gemaakt zijn. Men kan ook een forfaitaire onkostenvergoeding toekennen, dan moeten er geen bewijsstukken worden voorgelegd. De voorwaarde hiervoor is wel dat de onkostenvergoedingen moeten zijn vastgesteld overeenkomstig ernstige normen. De onkostenvergoeding is een aftrekbare kost voor de vennootschap. Verhuur van de kantoorruimte aan de vennootschap: De betaalde huur is voor de vennootschap een aftrekbare beroepskost. Voor de bedrijfsleider vormt de ontvangen huur een onroerend inkomen dat gelijk is aan de nettohuurprijs (het kostenforfait van 40% op de brutohuurprijs mag niet hoger zijn dan 2/3 x KI x 4,10 voor AJ 2013). De nettohuurprijs die belast wordt als onroerend inkomen mag wel niet lager zijn dan het geïndexeerd KI vermenigvuldigd met 1,40. De betaalde huur mag ook niet te hoog zijn want het deel van de huur dat meer bedraagt dan 5/3 van het gerevaloriseerd KI (revalorisatiecoëfficiënt van 4,10 voor AJ 2013) wordt geherkwalificeerd als bezoldiging voor de bedrijfsleider.
6
‐
Intresten op credit rekening courant toerekenen: Als een bedrijfsleider geld leent aan de vennootschap zal de vennootschap intresten aan hem verschuldigd zijn. Deze intrest is in principe aftrekbaar in de vennootschap en belastbaar bij de bedrijfsleider als roerend inkomen. Op deze intresten is 25% roerende voorheffing verschuldigd sinds 01/01/2013. Als de grenzen voor herkwalificatie van intresten in dividenden wordt overschreden, dan is het deel van de rente dat geherkwalificeerd wordt niet meer aftrekbaar als kost in de vennootschap (art. 18 °4 WIB 1992). Deze wordt dan aanzien als een dividenduitkering en bij de belastbare grondslag gevoegd. De rente wordt geherkwalificeerd als: het bedrag van de lening hoger is dan de som van het werkelijk gestort kapitaal bij het einde van het boekjaar en de belaste reserves bij het begin van het boekjaar de rente hoger is dan de normale marktrente in een gelijkaardige situatie
Om het fiscaal voordeel zo groot mogelijk te maken is het belangrijk de verschillende technieken om geld uit de vennootschap te halen optimaal te combineren. Het grote voordeel van het optreden van een managementvennootschap is dat het belastbaar inkomen wordt gespreid over twee belastingplichtigen wat meer ruimte geeft aan optimalisaties. Een laatste manier om geld uit de vennootschap te halen is de vennootschap ontbinden. Wanneer de vennootschap in het stadium zit tussen de ontbinding en de afsluiting van de vereffening, blijft ze onderworpen aan de vennootschapsbelasting. De belastbare winst bestaat ondermeer uit de exploitatiewinst, de verwezenlijkte meerwaarden, de vastgestelde meerwaarden (voorbeeld bij uitkering in natura van activa aan de vennoten), opname van vrijgestelde reserves en de terugname van waardeverminderingen en voorzieningen. Bij de aandeelhouder wordt het bedrag aan uitkeringen dat groter is dan het werkelijk gestort kapitaal aanzien als een uitgekeerd dividend (art. 209 1e lid WIB 1992). De liquidatiebonus op dit liquidatiedividend bedraagt momenteel nog 10 %. Vanaf 1 oktober 2014 wordt dit ook opgetrokken naar 25%. 3.2.3. De notionele interestaftrek De notionele intrestaftrek of aftrek voor risicokapitaal is een fictieve intrest op het gecorrigeerd eigen vermogen die vennootschappen kunnen aftrekken van hun winst in de vennootschapsbelasting. Deze aftrek is ingevoerd opdat vennootschappen die zichzelf zouden financieren niet zouden benadeeld zijn ten opzichte van vennootschappen die financieren met externe middelen waarop intresten worden betaald die een aftrekbare beroepskost vormen. De fictieve intrest bedraagt 3% voor aanslagjaar 2013 of 3,5% indien de vennootschap als kleine vennootschap wordt aangemerkt in de zin van artikel 15 W. Venn. Voor aanslagjaar 2014 zou deze dalen naar 2,742% of 3,242% indien de vennootschap kwalificeert als een kleine vennootschap.
7
3.3. Beperking aansprakelijkheid 3.3.1. Aansprakelijkheid tegenover derden Door te werken met een managementvennootschap die volledige rechtspersoonlijkheid bezit, wordt de aansprakelijkheid van de aandeelhouders of vennoten ten opzichte van derden beperkt tot het eigen vermogen van de vennootschap. Dit in tegenstelling tot een eenmanszaak of vennootschappen met onvolkomen rechtspersoonlijkheid waarbij het persoonlijk vermogen niet is afgeschermd tegenover schuldeisers. In principe hebben de bestuurders en zaakvoerders geen aansprakelijkheid tegenover derden aangezien het de vennootschap is die aansprakelijk wordt gesteld voor fouten die worden toegerekend aan haar organen (art. 61§1 W. Venn.). Daarnaast moet er wel rekening gehouden worden met de oprichtersaansprakelijkheid van de oprichters voor de verbintenissen van de vennootschap. Deze oprichtersaansprakelijkheid speelt wanneer de vennootschap failliet gaat gedurende de eerste drie jaar na de oprichting indien blijkt uit het financieel plan dat het kapitaal ontoereikend was voor de activiteiten van de vennootschap over ten minste twee jaar (art. 229 W.Venn °5 (BVBA), art. 456 °4 W. Venn (NV)). Vervolgens is een zaakvoerder of bestuurder aansprakelijk tegenover derden voor schade als gevolg van een overtreding van het Wetboek van Vennootschappen of van de statuten. De bestuurder of zaakvoerder kan zich hiervan bevrijden door op de eerstvolgende algemene vergadering de overtreding aan te klagen (art. 263 W. Venn (BVBA); art. 528 W.Venn (NV)). Het Wetboek van Vennootschappen voorziet ondermeer nog in een paar bijzondere aansprakelijkheidsgronden voor zaakvoerders en bestuurders wanneer u als bestuurder of zaakvoerder niet tijdig de algemene vergadering bijeenroept in kader van de alarmbelprocedure of wanneer een bestuursfout aan de oorsprong ligt van achterstallen van de BTW of bedrijfsvoorheffing. Heel uitzonderlijk kan de vennootschap of een derde de zaakvoerders of bestuurders aanspreken op buitencontractuele basis. Dit gebeurt wanneer de fout een tekortkoming inhoudt van de algemene zorgvuldigheidsplicht van iedereen en bovendien schade heeft toegebracht (art. 1382 en 1383 BW).
8
3.3.2. Interne aansprakelijkheid (tegenover vennoten) Ten eerste bestaat er de aansprakelijkheid van bestuurders en zaakvoerders voor gewone bestuursfouten tegenover de vennootschap. In dat geval kan de algemene vergadering van de vennootschap of één van de vennoten of aandeelhouders een vordering instellen. Wanneer u de enige vennoot en zaakvoerder bent van een vennootschap dan zal deze aansprakelijkheid in praktijk weinig voorstellen. Zowel tegenover derden als tegenover de vennootschap is een bestuurder of zaakvoerder is aansprakelijk voor schade die volgt uit een overtreding van het wetboek van vennootschappen of van de statuten. Bij faillissement kan u als bestuurder of zaakvoerder ook persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld wanneer de schulden de baten overtreffen ten belope van het tekort wanneer u een kennelijk grove fout heeft begaan die heeft bijgedragen tot het faillissement van de vennootschap (art. 265 §1 W.Venn (BVBA); art. 530 W. Venn (NV)). Ook hier kan de vennootschap uitzonderlijk de zaakvoerders of bestuurders aanspreken op buitencontractuele basis. Dit gebeurt wanneer de fout een tekortkoming inhoudt van de algemene zorgvuldigheidsplicht van iedereen en bovendien schade heeft toegebracht. Tussen de vennootschap en de bestuurder/zaakvoerder kan geen buitencontractuele vordering worden ingesteld tenzij zowel de fout als de schade buiten de uitvoering van het contract vallen. Zoals eerder vermeld moet er een vast vertegenwoordiger worden aangeduid van de managementvennootschap als deze wordt benoemd tot zaakvoerder, bestuurder of lid van het directiecomité van een exploitatievennootschap. Deze vaste vertegenwoordiger is burgerrechterlijk en strafrechtelijk aansprakelijk alsof hij de opdracht uitoefent in eigen naam en voor eigen rekening. We kunnen dus besluiten dat het optreden van de managementvennootschap als mandataris van een exploitatievennootschap slecht een gering voordeel kan bieden op vennootschapsrechtelijk vlak. Deze transparantie is echter wel beperkt tot de bestuurdersaansprakelijkheid in het geval van een fout of nalatigheid. Bij een faillissement zonder fout of nalatigheid wordt het persoonlijk vermogen van de zaakvoerder en bestuurder wel nog steeds afgeschermd via een vennootschap. Daarnaast is het niet ongewoon dat de zaakvoerder of bestuurder zich laat verzekeren tegen bestuurdersaansprakelijkheid.
9
3.4. Instrument voor successieplanning De vererving van aandelen van een familiale vennootschap ondergaat sinds 1 januari 2012 een gunsttarief van 3% in rechte lijn en 7% tussen anderen indien voldaan is aan bepaalde voorwaarden (art. 60/1 tot 60/7 W. Succ.). Het tarief van de schenkingsrechten voor roerende goederen bedraagt in Vlaanderen eveneens 3% in rechte lijn en 7% aan alle andere personen (art. 131 §2 Vl.W.Reg.). Daarnaast geldt er sinds 1 januari 2012 een gunsttarief van 0% voor het schenken van aandelen in een familiale vennootschap mits er voldaan is aan bepaalde voorwaarden (Decreet van 21 december 2011 B.S. 30/12/2011 Ed. 4, 81692‐81697). Zelfs al heeft de managementvennootschap onroerende goederen in bezit, de aandelen van een managementvennootschap blijven roerend vermogen. Het schenken van aandelen is veel voordeliger dan het schenken van onroerende goederen aangezien die aan het progressief tarief onderworpen zijn. De bedrijfsschenking heeft daarnaast als voordeel dat er bij een later overlijden rekening wordt gehouden met de waarde op het ogenblik van de schenking voor het bepalen van de fictieve massa. Tot slot bestaan er nog verschillende technieken om de aandelen al door te geven aan de kinderen mits behoud van zeggenschap en inkomsten uit de vennootschap (voorbeeld door het gebruik van het vetorecht in een gewone commanditaire vennootschap, door het gebruik van een statutaire zaakvoerder in BVBA, door een schenking van aandelen met voorbehoud van vruchtgebruik, ...). De gunstregeling voor schenkingen aan 0% en verervingen aan 3%‐7% geldt enkel voor familiale vennootschappen. Dit zijn vennootschappen die de uitoefening van een nijverheid, handels, ambacht‐ of landbouwactiviteit of van een vrij beroep tot doel hebben. Een managementvennootschap levert diensten en kan aangemerkt worden als een familiale vennootschap terwijl een holding of een patrimoniumvennootschap niet als familiale vennootschap kan worden aanzien. Daarnaast moet de vennootschap een reële economische activiteit hebben. De vennootschap wordt vermoed geen activiteit te hebben als volgende voorwaarden cumulatief voldaan zijn zoals blijkt uit de jaarrekening van één van de laatste drie boekjaren: ‐ ‐
De bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen bedragen 15% of minder dan het totaal actief van de vennootschap De terreinen en gebouwen bedragen meer dan 50% van het totaal actief (tenzij alle onroerende goederen gebruikt worden voor de bedrijfsactiviteit).
Vervolgens moet minimum 50% van de aandelen in volle eigendom in bezit zijn van de familie. Een minimumparticipatie van 30% volstaat als de schenker, al dan niet samen met zijn familie gezamenlijk met 1 andere aandeelhouder en zijn familie, volle eigenaar zijn van 70% van de aandelen. Of als hij gezamenlijk met 2 andere aandeelhouders en hun familie volle eigenaar zijn van minstens 90% van de aandelen. Enkel de beroepsmatige activa in de familiale onderneming komen in aanmerking voor het gunsttarief. Onroerende goederen die hoofdzakelijk tot bewoning zijn aangewend (meer dan 60% van
10
de totale oppervlakte dient voor het huisvesten van een gezin) niet worden overgedragen onder de gunsttarieven. Voor deze vrijstelling te behouden moeten een aantal voorwaarden worden voldaan gedurende drie jaar na de schenking of het overlijden: ‐ de vennootschap moet een familiale vennootschap blijven en behoudt reële economische activiteiten ‐ de vennootschap moet de activiteit verderzetten ‐ verplichte opmaak en publicatie van de jaarrekening overeenkomstig de boekhoudwetgeving ‐ de vennootschap moet de zetel binnen de EER behouden ‐ het kapitaal mag niet dalen door uitkeringen of terugbetalingen
3.5. Blijven verdienen tijdens uw pensioen Wanneer u recht hebt op een pensioenuitkering (rust‐ of overlevingspensioen) dan mag u maar een beperkt bedrag aan beroepsinkomsten bijverdienen zo niet verliest u het recht op uw pensioenuitkering. Een managementvennootschap kan hierin een oplossing bieden. De gefactureerde prestaties zijn immers inkomsten voor de vennootschap. Wanneer u zich slechts een beperkt loon toekent blijft u onder deze grens. Dividenduitkering en huurinkomsten bijvoorbeeld zijn geen beroepsinkomsten en tellen dus niet mee voor de grens te bepalen.
3.6. Pensioenopbouw binnen de managementvennootschap De eerste pijler voor pensioenopbouw bestaat uit het wettelijk pensioen. Wanneer een werknemer met een volledige loopbaan op pensioen gaat, zal zijn wettelijk pensioen veel minder bedragen dan zijn laatste loon. Dit is het gevolg van de plafonnering van de pensioenuitkeringen. Deze plafonnering van de pensioenuitkeringen kan een stuk het succes van de managementvennootschap verklaren. Hoge kaderleden met een brutoloon van meer dan 3.200 euro hebben er voordeel bij om zelfstandig te worden want zoals al eerder vermeld zijn de sociale bijdragen voor zelfstandigen lager dan bij bedienden (maximum 22%) . Daarnaast zijn de sociale bijdragen voor zelfstandigen ook geplafonneerd in tegenstelling tot bij bedienden: vanaf een bezoldiging van ongeveer 80.000 euro per jaar zijn er geen bijkomende sociale bijdragen meer verschuldigd.
11
Daarnaast is er nog de tweede pijler voor pensioenopbouw namelijk het aanvullend pensioen via de werkgever. Hieronder vallen ondermeer het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen (VAPZ), de IPT‐verzekeringen en de groepsverzekeringen. Een groepsverzekering of IPT‐verzekering kan immers enkel afgesloten worden met een vennootschap, niet met een eenmanszaak. De derde pijler voor pensioenopbouw bestaat uit het pensioensparen en de individuele levensverzekering. Wanneer de bijdragen voor VAPZ, pensioensparen en individuele levensverzekeringen betaald worden door de vennootschap, dient er een voordeel alle aard te worden aangerekend aan de bedrijfsleider. De betaalde premie is aftrekbaar in de vennootschap terwijl het aangerekende voordeel belastbaar is voor de bedrijfsleider in de personenbelasting. Op dit voordeel alle aard zijn dan ook sociale bijdragen verschuldigd. Een groepsverzekering is een verzekering afgesloten voor een categorie van werknemers van de vennootschap. De voorwaarden zijn voor elke werknemer gelijk en kunnen niet geïndividualiseerd worden zoals bij de IPT‐verzekering. Sinds 1 januari 2012 mogen geen interne pensioenvoorzieningen meer worden aangelegd en is de interne pensioentoezegging vervangen door de IPT‐verzekering. Bij de IPT‐verzekering moeten de premies aan een externe verzekeringsmaatschappij betaald worden, deze premie is aftrekbaar als ze voldoet aan de 80% regel. De premies zijn dus aftrekbaar indien de som van het wettelijk pensioen en het totaal aanvullend pensioen niet meer bedraagt dan 80% van de laatste normale bruto jaarbezoldiging in een normale loopbaan. In verband met de 80% regel is er ook een loonplafond ingevoerd gelijk aan het hoogste overheidspensioen. Men veronderstelt dat men vanaf een jaarlijkse pensioenbijdrage van ongeveer 30.000 euro in de buurt komt van het maximale overheidspensioen. In praktijk moet men de zogenaamde Wyninckxbijdrage van 1,5% betalen op het deel van de premie dat per jaar het bedrag van 30.000 euro overschrijdt. Op de betaalde premie is een premietaks verschuldigd van 4,4%. Vanaf nu moeten de dus premies effectief betaald worden aan een externe verzekeringsmaatschappij, terwijl bij de interne pensioenbelofte er geen liquiditeiten verdwenen uit de vennootschap. Indien de aangelegde voorzieningen van voor 2012 niet werden overgeheveld naar een externe verzekering, dan werden deze afzonderlijk belast aan 1,75%. De uitkering van het pensioenkapitaal is belastbaar in de personenbelasting aan een tarief tussen de 10% en 20% afhankelijk van de leeftijd van uitkering. Op deze uitkering zijn ook nog RIZIV‐bijdragen verschuldigd van 3,55% en een solidariteitsbijdrage tussen de 0 en 2%.
12