Commentaar VNO-NCW en MKB-Nederland bij het Belastingplan 2008 alsmede het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2008 Het commentaar volgt de volgorde van voorstellen zoals opgenomen in de Memorie van Toelichting bij het Belastingplan en het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2008. Wetsvoorstel Belastingplan 2008 1. Verschuiving BPM naar MRB In de opmaat naar de kilometerheffing wordt de BPM gedurende de komende 5 jaar met 5% verlaagd en de MRB overeenkomstig verhoogd. Dit komt overeen met een jaarlijkse verschuiving van BPM naar MRB met € 170 mln. Voor 2008 wordt dat verschuivingsbedrag éénmalig verhoogd tot € 220 mln. De MRB verhoging slaat ook neer bij bestelauto's, vrachtauto's en autobussen. Genoemde bedrijfsauto's (transportsector) vallen echter niet onder de BPM, profiteren dus niet van de verlaging maar worden wel geconfronteerd met de budgettair compenserende verhoging van de MRB. Hier vindt dus een lastenverschuiving plaats ten gunste van particulieren en ten laste van bedrijven (cumulatief circa € 125 mln). VNO-NCW en MKB-Nederland hebben steeds als standpunt ingenomen dat de overgang naar de kilometerheffing lastenneutraal moet geschieden, ook op meso-niveau. Deze lastenverzwaring voor de transportsector cumuleert met de lastenverzwaring uit hoofde van de dieselaccijnsverhoging en met de loonkostenverhoging uit hoofde van de verhoging van de zorgbijdrage. De transportsector vormt een belangrijke economische functie van ons land, en is een cruciale schakel voor de mainports. De sector ondervindt hevige concurrentie binnen Europa. VNO-NCW en MKB-Nederland bepleiten dan ook dat zowel om principiële als nationaal economische redenen de verschuiving van BPM naar MRB voor de transportsector lastenneutraal wordt uitgevoerd. 2. Invoering vliegbelasting VNO-NCW en MKB-Nederland beoordelen de vliegtax als een louter budgettaire maatregel die op niet efficiënte wijze het milieudoel dient en die leidt tot onevenredige economische schade in termen van concurrentiepositie (uitwijkgedrag; CPB:15%), verminderde groei van de sector en van de werkgelegenheid (5000-10000 banen). Bovendien wordt er weer een nieuwe belasting geïntroduceerd met alle administratielasten en perceptiekosten van dien. Daarbij komt dat AEA en IATA van oordeel zijn dat deze belasting een schending vormt van resoluties van de International Civil Organisation en van het Verdrag van Chicago. Het coalitieakkoord stelt dat het Europese speelveld niet uit het oog mag worden verloren. De regering houdt echter met deze nationale maatregel geen rekening met het Europese level playing field. Een van de grootste concurrenten op luchtvaart gebied is Duitsland. De Duitse overheid is in 2004 samen met luchthavens, luchtverkeersleiding, luchtvaartmaatschappijen en regionale overheden gestart met verlagen van de kosten voor de luchtvaartsector met ten minste 20%. Minister Tiefensee stelt dat Frankfurt, Munchen, Berlijn en Leipzig de komende jaren met 6% per jaar groeien zullen groeien (2006). Duitsland kent geen vliegticketbelasting. Als je al nationaal tot een dergelijke heffing besluit zou de opbrengst, 350 miljoen euro, niet zomaar in de staatskas moeten verdwijnen maar een maximale bijdrage aan de verduurzaming van de luchtvaart moeten leveren.
1
Hier wreekt zich dat geen (voor)overleg met de deskundigen uit de sector over verduurzaming van de luchtvaart heeft plaats gevonden. Het kan zoveel beter, vooral op bestuurlijk niveau. Een systeem van handel in emissierechten is veel efficiënter en effectiever. De luchtvaart heeft het initiatief van de EU-Commissie om te komen tot een luchtvaart-ETS actief ondersteund. Ook op operationeel gebied is door efficiency nog veel milieuwinst te boeken. Eurocontrol schat dat invoering van een gemeenschappelijk Europees luchtruim (Single European Sky) zo'n 10% aan CO2-uitstoot door de luchtvaart kan besparen. Ook op lokaal niveau is het milieustelsel nog niet ingericht op CO2-uitstoot en kan door meer flexibiliteit nog de nodige milieuwinst worden geboekt. Ook de relatief lage overvliegtarieven zorgen voor extra milieudruk in het Nederlandse luchtruim. Innovatie van techniek en brandstof moeten leiden tot de echte doorbraken voor duurzame luchtvaart. Zowel de heffing als het feit dat de opbrengst niet in deze zin wordt besteed beperken de ruimte voor innovatie op dit terrein. Op deze gronden zijn VNO-NCW en MKB-Nederland van oordeel dat de vliegbelasting niet moet worden ingevoerd maar dat in overleg met de sector maatregelen moeten worden geïnventariseerd die op kostenefficiënte en doeltreffende wijze tot verduurzaming leiden waarbij (eenzijdige) economische en werkgelegenheidsschade wordt voorkomen. In geval de belasting wordt ingevoerd, bepleiten VNO-NCW en MKB-Nederland dat deze weer wordt afgeschaft op het moment dat een Europese luchtvaart-ETS wordt ingevoerd. Zoals ook het coalitieakkoord stelt is het transfer- en cargosegment van cruciaal belang om het wereldwijde netwerk van rechtstreekse luchtverbindingen in stand te houden en de mainportfunctie te behouden. Deze segmenten moeten niet, ook niet in het kader van de voorgenomen (onderzoek naar) nadere milieudifferentiatie van de vliegbelasting in de heffing worden betrokken. Andere Europese mainports kennen geen belasting op deze segmenten of zijn daarvan uitgesloten. VNO-NCW en MKB-Nederland wijzen er voorts op dat een nadere differentiatie door koppeling aan vloot of klantsegment stuit op praktische problemen, draconische administratieve lasten en tevens het transfersegment zal raken. 3. Milieudifferentiatie schoon en zuinig 4. Taakstellende verhoging milieu onvriendelijke brandstoffen VNO-NCW en MKB-Nederland hebben in beginsel geen bezwaar tegen milieudifferentiatie in de MRB en BPM mits dat lastenneutraal en in overleg met de sector wordt uitgevoerd. Nu wordt de automobiliteit uit hoofde van milieudifferentiatie (€ 155 mln. excl. autokostenfictie) en uit hoofde van de taakstelling milieuvriendelijke brandstof (ca. € 350 mln.) per saldo zwaar belast zonder enige verbetering van de fileproblematiek. De dieselaccijnsverhoging, die ook geldt voor schone diesels raakt specifiek de transportsector. Voorts wekt het verbazing dat de accijns op LPG wordt verhoogd terwijl hier sprake is van een relatief schone en "fijnstofarme" brandstof. VNO-NCW en MKB-Nederland ondersteunen dan ook de actie van Rijdend Nederland. Daarnaast zijn VNO-NCW en MKB-Nederland teleurgesteld dat het kabinet in het kader van de verbetering van de luchtkwaliteit niet in overleg is getreden met de sector om in plaats van de lastenverzwaringen een positieve actie te onderzoeken om de voorraad diesels zonder roetfilter versneld af te bouwen via sloop – of inruilregelingen. Ter zake van de BPM wordt erop gewezen dat de wettelijke overgangsregeling van twee maanden (artikel 16a) te kort is. Processen rondom het bestellen etc. van auto's nemen
2
tenminste zes maanden in beslag. Ook mogelijke aanpassingen aan voertuigen, om de heffing inzake fijnstofdifferentiatie te kunnen voorkomen, nemen een langere periode in beslag. Systemen dienen aangepast te worden (markt-)informatie dient aangepast te worden. De voorgestelde wijziging in de BPM heeft voor de prijs van kampeerauto's grote gevolgen; de prijzen stijgen, oplopend tot wel € 20.000 per kampeerauto. De fiscale bijtelling voor zeer zuinige auto's (thans slechts 6 types) gaat omlaag van 22% naar 14% (-8 mln.). Voor de overige auto's gaat de bijtelling omhoog van 22% naar 25% (€ 156 mln.). Deze verhoging wordt gemotiveerd met de verschuiving van BPM naar MRB. Enige cijfermatige onderbouwing ontbreekt echter, terwijl individuele majeure koopkrachteffecten kunnen optreden, die op korte termijn niet kunnen worden vermeden door een ander keuzegedrag. 5. Verpakkingenbelasting Voorgesteld wordt om op 1 januari 2008 een verpakkingenbelasting in te voeren. De belasting gaat uit van een brede grondslag. Zeven materialen worden in de heffing betrokken: glas, aluminium, andere metalen, kunststof, papier en karton, hout en overige materiaalsoorten. Het tarief is afhankelijk van de milieudruk. De bestaande heffing op basis van het verpakkingenbesluit en de bijdragen op grond van het Impulsprogramma Zwerfafval worden in de verpakkingenbelasting geïntegreerd. VNO-NCW en MKB-Nederland hebben grote moeite met deze verpakkingenbelasting, omdat er geen duidelijk te herkennen milieueffect van zal uitgaan. Niettemin hebben ze samen met de betrokken branches overleg gevoerd met het ministerie van Financiën om een aanpak te bewerkstelligen waarin ook de bestaande heffing op basis van het verpakkingenbesluit en de bijdrage voor het Impulsprogramma Zwerfafval worden betrokken. Die aanpak is verwezenlijkt. Dat neemt niet weg dat tegen een aantal elementen van de belasting nog bezwaren bestaan. De uitwerking van de verpakkingenbelasting wijkt op onderdelen af van het "Besluit verpakkingen papier en karton" dat een uitwerking is van een Europese richtlijn. Daardoor bestaat het gevaar dat het voorgestelde systeem om onderscheid te maken tussen consumentenverpakkingen en bedrijfsverpakkingen via een definitie van primaire, secundaire en tertiaire verpakkingen zal leiden tot verschillen in interpretatie, zodat er een dubbele administratie bijgehouden moet worden. Om onduidelijkheden te voorkomen en ervoor te zorgen dat de administratieve lasten tot een minimum worden beperkt, zouden de definities van primaire en secundaire/tertiaire verpakkingen op de navolgende wijze moeten worden verduidelijkt: • Primaire verpakkingen: een verwijzing naar het besluit verpakkingen, papier en karton waarmee de producentenverantwoordelijkheid duidelijk wordt ten aanzien van de primaire verpakkingen; • Secundaire/tertiaire verpakkingen: goederen waarbij de verpakking niet maatgevend is voor de verkoophoeveelheid (bulkgoederen, producten die in vaten worden verpakt), worden in beginsel in tertiaire verpakkingen verpakt. Vaten zouden anders als primaire verpakking worden aangemerkt. Over een aantal onderwerpen hebben wij met Financiën geen overeenstemming bereikt: • Bij het vaststellen van de hoogte van de jaarlijkse bijdrage aan de raamovereenkomst met minister Cramer is al rekening gehouden met indexering en de toevoeging daarvan aan het
3
• •
•
•
Afvalfonds. Het nogmaals indexeren van het gedeelte van de opbrengst van de belasting dat hiervoor wordt gebruikt, is dubbelop en dat achten wij onrechtvaardig. De delegatiebepaling op grond waarvan nadere administratieregels kunnen worden gesteld moet komen te vervallen, omdat de bestaande administratieplicht in de AWR (artikel 52) alle rijksbelastingen – en dus ook de verpakkingenbelasting – omvat. Retourverpakkingen: het bedrijfsleven heeft fors geïnvesteerd in systemen voor het ophalen van retourverpakkingen. Deze verpakkingen behalen zeer hoge recyclingresultaten. Het extra belasten van deze groep verpakkingen wordt als zeer onrechtvaardig ervaren. Retour verpakkingen komen niet via de consument in het huisvuil terecht, maar worden als bedrijfsafval afgevoerd. De oplossing zou gevonden kunnen worden door retourverpakkingen te erkennen als tertiaire verpakkingen. Concerns zouden slechts éénmaal gebruik kunnen maken van de drempelvrijstelling van 15.000 kilo in plaats van toepassing van deze drempelvrijstelling per werkmaatschappij. Ook filiaalbedrijven en franchiseondernemers vallen onder de concernregeling en daarmee wordt ontkend dat zij zelfstandig ondernemers zijn. Graag zouden wij zien dat elke werkmaatschappij, filiaalbedrijf, en franchise ondernemer met een eigen registratie bij de Kamers van Koophandel gelijkgesteld wordt aan een individuele ondernemer en dus een eigen ondergrens van 15.000 kilo zal krijgen. De wijze van monitoren van laminaatverpakkingen wijkt sterk af van de wijze waarop dit onder het huidige verpakkingenbesluit gebeurt. In het tarief van papier is een toeslag opgenomen voor toepassing in laminaatverpakkingen. In de voorgestelde verpakkingenbelasting moet voor laminaat voor elk apart materiaal, zoals kunststof en papier, betaald worden. Dit betekent dat er een dubbele heffing zit op papier. Hier moet de verpakkingenbelasting zodanig worden gewijzigd, dat het voor laminaatverpakkingen de systematiek van het verpakkingenbesluit volgt.
• De grondslag voor de tarieven van de belasting ligt in het rapport van CE Delft. MKBNederland en VNO-NCW hebben echter hun bedenkingen bij de uitkomsten van het rapport. Daarnaast bestaat grote onzekerheid over het volume verpakkingen waarover geheven gaat worden. Er moet dan ook worden geconstateerd dat er nog veel onduidelijkheid is over de onderbouwing van de tarieven. VNO-NCW en MKB-Nederland verzoeken daarom dat er binnen een jaar een evaluatie van de onderbouwing van de cijfers over de milieudruk en volumes komt, zodat - indien nodig - de tarieven voor 2008 bij de definitieve aanslag in 2009 nog kunnen worden aangepast. Ten slotte vragen VNO-NCW en MKB-Nederland dringend aandacht voor de volgende uitvoeringsaspecten van de belasting: Administratieve lasten Een nieuwe belasting vereist aanpassing van de bestaande administratieve systemen, omdat deze administratieve systemen thans niet ingericht zijn voor deze belasting. Met name bij de verpakkingbelasting is de grondslag de hoeveelheid verpakking in kilogrammen en dergelijke gegevens zijn niet beschikbaar in de huidig administratieve systemen. Aanpassing van de administratieve systemen is een zeer complex proces zeker indien er nieuwe functionaliteit toegevoegd moet worden en het is voor veel bedrijven onmogelijk om dit voor 1 januari 2008 te realiseren. Voor een zeer grote groep bedrijven zullen de administratieve lasten een veelvoud zijn van de af te dragen belasting. Aanpassing van een complex administratieve systemen kost minimaal 100.000 euro en indien een bedrijf 100.000 kg papier als primaire verpakking ter beschikking stelt is de belastingopbrengst 6.840 euro. Bij de invoering van het huidige verpakkingbelasting wetsvoorstel zal de doelstelling van lagere administratieve lasten
4
zeker niet gehaald worden. In veel gevallen is er absoluut geen sprake van een efficiënte en effectieve belastingheffing. Overwogen zou kunnen worden of gebruik gemaakt kan worden van (onderbouwde) schattingen voor de afdracht van de verpakkingbelasting om enerzijds de administratieve lasten te verlagen en anderzijds een efficiënte belastingheffing te bewerkstelligen. De gemiddelde geschatte opbrengst van de verpakkingbelasting bedraagt 25.000 tot 30.000 euro per belastingplichtige. Er zullen enkele zeer grote afdragers zijn zodat voor de grote meerderheid de afdracht minder dan 10.000 euro zal zijn. Een kostenbatenanalyse zal zeker negatief uitvallen voor deze groep en het alternatief van een schatting zou zeker onderzocht moeten worden. Interne markt Het belastbare feit is het ter beschikking stellen van producten in Nederland aan een ander. Indien deze ander de producten vervoert naar een andere Lidstaat of exporteert is er geen teruggaafregeling. De producten verlaten Nederland niet op een belastingneutrale wijze hetgeen afbreuk doet aan de beginselen van de Interne markt. Belastingplichtige De fiscale eenheid voor de omzetbelasting wordt aangemerkt als de belastingplichtige en het is niet duidelijk welke relatie er bestaat tussen deze fiscale eenheid en de verpakkingenbelasting. Gezien de brede grondslag kan ieder onderdeel van de fiscale eenheid te maken krijgen met de verpakkingbelasting. Voorbeeld een hoofdkantoor dat brochures ontvangt vanuit het buitenland in secundaire verpakking (kartonnen dozen). Ieder onderdeel van de fiscale eenheid moet derhalve een administratie van de verpakkingen bijhouden om te bepalen of de fiscale eenheid in totaal boven de grens van 15.000 kilo verpakkingsmateriaal uitkomt ook indien het evident is dat het om zeer geringe hoeveelheden verpakkingsmateriaal gaat. Het aanmerken van de fiscale eenheid voor de OB als belastingplichtige leidt hierdoor tot excessief hoge administratieve lasten hetgeen voorkomen kan worden door de ondernemer (art 7 Wet OB) als belastingplichtige aan te merken en de grens van 15.000 kilo toe te passen op iedere ondernemer. Zie in dit verband hiervoor ook de eerdere opmerkingen met betrekking tot concerns. Europese distributiecentra Indien gebruik gemaakt wordt van een Europees distributiecentrum in een ander land is het onduidelijk wanneer en of er sprake is van een belastbaar feit. Wat valt onder het begrip ter beschikking stellen in Nederland. Indien de goederen afgehaald worden door een afnemer van de Nederlandse dochter is de afnemer waarschijnlijk belastingplichtig en indien de goederen afgeleverd worden door de Nederlandse dochter is deze belastingplichtig. Er zijn veel variaties op dergelijke business modellen, inclusief intercompany transacties mogelijk en aanpassing van administratieve systemen is in deze gevallen extreem complex.
5
6. Energiebelasting In het wetsvoorstel Belastingplan 2008 is opgenomen dat het verlaagde energiebelastingtarief voor de glastuinbouwsector wordt afgeschaft, aangezien er op dit moment nog geen nieuwe goedkeurende beschikking is van de Europese Commissie voor voortzetting van dit verlaagde tarief. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verwacht dat de beschikking van Brussel inzake de voortzetting van het lage energiebelastingtarief voor de glastuinbouw nog voor 1 januari 2008 zal worden ontvangen. De continuering van het lage tarief is één van de belangrijkste voorwaarden voor de tuinbouwsector voor deelname aan een sectorakkoord in het kader van een Duurzaamheidsakkoord met het bedrijfsleven. Het is dan ook van groot belang dat de benodigde goedkeuring bijtijds door de Europese Commissie wordt afgegeven. 12. Lastenverdeling Aftopping pensioenopbouw De maatregel betekent een principiële breuk in de financiering van arbeidspensioenen, een aantasting van de betrouwbare overheid en introductie van fiscaal politiek inkomensbeleid in de arbeidsvoorwaarden waarbij de hoogte van aftopping een willekeurige politieke speelbal is. De maatregel is kortetermijnpolitiek; het geeft op korte termijn budgettaire opbrengst maar derving op de langere termijn hetgeen niet bijdraagt aan de financiering van de vergrijzingproblematiek. Het voorstel geeft omvangrijke administratieve lasten (splitsingsproblematiek)1 en leidt niet in de laatste plaats tot een verslechtering van het vestigingsklimaat van hoofdkantoren, expats en kennismigranten. In de memorie van toelichting wordt vermeld dat er een maximum wordt gesteld aan het pensioengevend loon voor fiscaal gefacilieerde pensioenopbouw. Hiermee wordt het standpunt betrokken dat de zgn. omkeerregel een fiscale subsidie behelst waarvan de omvang naar believen kan worden vastgesteld. Dat standpunt is niet te rijmen met het principiële uitgangspunt dat, ook volgens het ILO-verdrag pensioen uitgesteld loon vormt. Dit impliceert als basisregel dat opbouw van pensioen als uitgesteld loon daadwerkelijk niet wordt genoten (geen betalingscapaciteit) en pensioentermijnen als daadwerkelijk ontvangen uitgesteld loon (periodieke uitkering) in de belastingheffing wordt betrokken. In deze opvatting behoort de omkeerregel tot de primaire heffingsstructuur van belastingheffing en vormt deze dus geen belastingsubsidie waarvan de omvang nader kan worden vastgesteld. De voorgestelde maatregel leidt tot complicaties in grensoverschrijdende situaties. Zo ontstaat door de afgetopte opbouw van het pensioen het reële ricico van dubbele heffing in de situatie dat de pensioenuitkering in het buitenland volledig in de belastingheffing wordt betrokken. In geval van detachering in Nederland blijft een buitenlandse werknemer vaak vallen onder de pensioenregeling van het land van waaruit hij is uitgezonden. Die pensioenregeling kent niet de mogelijkheid van splitsing en zal deze ook niet toepassen. Aanpassing eigenwoningforfait Zowel het vervallen van het plafond als de verhoging van het percentage van 0,55% naar 1
Pensioenuitvoerders moeten namelijk twee soorten pensioen kunnen administreren; een pensioen waar al loonheffingen over zijn betaald en een pensioen waarover de loonheffingen nog betaald moeten worden. Bovendien zullen problemen ontstaan met het splitsen van rendementen en de indexatie, alsmede met de waardebepaling voor de heffing in Box 3.
6
2,35% voor zover de waarde van de woning meer bedraagt dan 1 miljoen euro is niet onderbouwd. Ook de Raad van State wijst hierop. In zijn effect komt de maatregel neer op een aftopping van de hypotheekrenteaftrek en is daarmee in strijd met de toezegging in het Coalitieakkoord dat in deze kabinetsperiode niet getornd zal worden aan de fiscale behandeling van de eigen woning waaraan ook de maatschappij vertrouwen heeft ontleend bij het nemen van investeringsbeslissingen. Naar VNO-NCW en MKB-Nederland mogen begrijpen vormt deze maatregel een tamelijk willekeurige bijdrage van niet nader geduide hogere inkomens op basis van een veronderstelde globale relatie tussen de hoogte van de WOZ-waarde van een woning en de hoogte van het inkomen. Er komen echter tal van situaties voor waar de hoogte van de WOZ-waarde van de woning van € 1 miljoen of meer niet correspondeert met een zgn. topinkomen. Hierbij kan gedacht worden aan woningen die door vererving zijn verkregen en waar hypotheek is genomen voor bijvoorbeeld overbedeling en/of betaling successierechten, vernieuwing of onderhoud. Talrijk zijn de voorbeelden waar de inkomensontwikkeling geen gelijke tred heeft gehouden met de waardeontwikkeling van de woning. Vooral in de agrarische sector is er veelal geen relatie tussen de waarde van de boerderij en het inkomen. Het kabinet benoemt beide maatregelen – aftopping pensioen en eigen woningforfait- als lastenverdeling; in de Financiële Beschouwingen nader toegelicht als een bijdrage van hogere inkomens. VNO-NCW en MKB-Nederland beoordelen de maatregelen als een willekeurige en ongenuanceerde ingreep in inkomens die zeker niet kunnen worden geduid als onbegrijpelijke topinkomens. De voorgestelde maatregelen treffen een brede groep van hoogwaardige arbeid die van groot belang is voor de ontwikkeling van de Nederlandse economie en betekenen substantiële negatieve koopkrachteffecten voor deze groep. Vooral buitenlandse specialisten zullen de negatieve effecten afwentelen op de werkgever waardoor door brutering de loonkosten weer worden opgedreven. In een mondiale economie zoals de onze wordt de vestigingsplaats bepaald door benchmarking van zowel de factor kapitaal als de factor arbeid2. In dit verband vragen VNO-NCW en MKB-Nederland zich dan ook af hoe het initiatief om Nederland een vooraanstaande rol in de financiële wereld te laten spelen zich verhoudt tot de huidige voorstellen. Immers de hoogwaardige werkgelegenheid waar de minister zich voor inzet met het Holland Financial Center wordt direct getroffen door deze voorstellen. De maatregelen raken dan ook direct het vestigingsklimaat van ondernemingen. VNO-NCW en MKB-Nederland wijzen er tevens op dat de Inkomstenbelasting een reëel inkomensbegrip kent. Daarin is geen plaats voor een normatieve inkomstentoerekening. Inkomensbeleid vindt niet plaats door normatieve toerekening van inkomen in de grondslag van heffing maar via de algemene tariefstructuur. VNO-NCW en MKB-Nederland bepleiten dan ook met kracht dat deze maatregelen geen doorgang vinden. Het bij gelegenheid van de Financiële Beschouwingen 2008 in dit kader opgeworpen alternatief van de CDA-fractie inzake een strafheffing in de loonbelasting ten laste van werkgevers op bovenmatige ontslagvergoedingen zou een sluitstuk kunnen zijn in directe 2
Nederland kent al één van de hoogste toptarieven van 52% dat aangrijpt op een internationaal zeer laag niveau van € 53.064 (de Duitse Reichen Tax bedraagt 45% bij € 250.000 resp. voor gehuwden € 500.000)
7
aansluiting op de voorgenomen wettelijke limitering van de ontslagvergoeding. Besluitvorming door het kabinet over de vernieuwing van het ontslagrecht is evenwel nog niet afgerond. In zoverre is het voorstel prematuur. Met betrekking tot de overige twee alternatieve voorstellen van de CDA-fractie – strafheffing op variabele beloning (bonussen) en beperking van backservice in de opbouw van arbeidspensioen – zijn VNO-NCW en MKB-Nederland van mening dat het gaat om economisch schadelijke maatregelen die op incidentele wijze inbreuk maken op arbeidsvoorwaarden en de primaire, objectieve heffingsstructuur voor inkomen en pensioenopbouw. Ook deze maatregelen zijn zeer schadelijk voor het vestigingsklimaat. 16. Verhoging drank- en tabaksaccijnzen Verhoging accijns op bier Zowel de consumentenprijs als de accijns op bier ligt in de ons omringende landen beduidend lager dan in Nederland. De voorgestelde accijnsverhoging vergroot dit verschil. Een accijnsverhoging van 30% op bier zal een enorme verstoring op de detailhandel in de grensstreken teweeg brengen. Immers, de consument wordt verleid zijn bier - en daarmee ook zijn overige boodschappen - over de grens te kopen. Grenseffecten zijn bovendien sterker voelbaar voor brouwerijen die in hoofdzaak afhankelijk zijn van de afzet in de grensgebieden. Dit geldt in het bijzonder voor de kleinere familiebrouwerijen in Limburg en Brabant, zoals Lindeboom, Budels en Gulpener. Verhoging Tabaksaccijns Het kabinet heeft voorgesteld de accijnzen op tabak te verhogen. Deze maatregel moet uiteindelijk 200 miljoen euro opleveren. Wij wijzen deze accijnsverhoging af omdat deze lastenverzwaring als ongewenst neveneffect heeft dat de deur verder wordt geopend voor illegale handel en verkoop van namaak producten. Wij verwijzen bijvoorbeeld naar Duitsland en het Verenigd Koninkrijk waar de overheid over 23% resp. 27% van de sigarettenconsumptie geen belasting ontvangt. Het gaat hierbij om circa 10 miljard euro aan gederfde belastingen. Het overgrote gedeelte hiervan betreft gesmokkelde en namaakproducten. Bij illegale handel gaat het niet alleen om het relatieve prijsniveau ten opzichte van de ons omringende landen, maar ook om het absolute niveau. Bovendien zullen door de verpakkingsbelasting en de BTW verhoging de prijzen in 2009 extra stijgen. Als gevolg van de 57% minimumeis voor de accijns op sigaretten vertalen deze extra lasten zich met een veelvoud in de eindprijs.
17. Toepassing kansspelbelasting gokautomaten Kansspelautomaten worden met ingang van 1 januari 2009 onder de kansspelbelasting gebracht. Het gevolg is dat een exploitant van kansspelautomaten 40,85% kansspelbelasting moet afdragen over het verschil tussen de in een tijdvak ontvangen inzetten en de ter beschikking gestelde prijzen. De toepassing van het BTW-regime komt hierdoor eveneens te vervallen. VNO-NCW en MKB-Nederland hebben ernstige bezwaren tegen de maatregel, aangezien deze zulke verstrekkende financiële consequenties heeft dat het voortbestaan van exploitanten in gevaar komt. De regering laat met deze maatregel zien dat zij volstrekt voorbijgaat aan de economische gevolgen voor de branche. Alleen al bij Holland Casino staan 5.000
8
arbeidsplaatsen op de tocht. VNO-NCW en MKB-Nederland wijzen erop dat de winstgevende kansspelautomaten de kurk zijn waarop vele exploitanten drijven, omdat de met de automaten behaalde winst het mogelijk maakt andere spelen – zoals tafelspelen waarmee aanzienlijke werkgelegenheid is gemoeid – aan te bieden. De winstgevendheid is sinds 1 januari 2006 toch al afgenomen door de forse verhoging van de kansspelbelasting van 33,33% tot 40,85%. De branche zou nu opnieuw te maken krijgen met een forse tariefverhoging (van 19% BTW naar 40,85% kansspelbelasting). Daar komt bij dat door het door deze maatregel een leeuwendeel van de BTW-belaste activiteiten van de branche verdwijnen, waardoor zij (nagenoeg) geen recht meer hebben op de BTW-aftrek op voorgenomen investeringsuitgaven (nieuwbouw). Bovendien moet reeds in aftrek gebrachte BTW worden terugbetaald als gevolg van de herzieningsregels binnen de BTW. De branche neemt haar maatschappelijke verantwoordelijkheid en wil verder uitvoering geven aan het Nederlandse kansspelbeleid (tegengaan illegaal spelaanbod en witwassen, tegengaan gokverslaving). De belastingmaatregel maakt dat onmogelijk. Het kan niet zo zijn dat door een fiscale maatregel het voortbestaan van een gehele sector in gevaar komt. VNO-NCW en MKB-Nederland wijzen deze maatregel dan ook af. VNO-NCW en MKB-Nederland menen ten principale dat de rechtsgrond voor de kansspelbelasting door de steeds verdere verschuiving van de heffing naar de organisatoren van kansspelen verdwijnt. Daarmee verdwijnt dus ook het bestaansrecht van de kansspelbelasting. Zeker aangezien in de loop van de tijd niet alleen het subject van de belasting is gewijzigd, maar ook het object van de belasting een geheel andere is geworden. Als het subject van de heffing is verschoven naar de organisatoren, wordt namelijk de belasting niet langer geheven over de uitgekeerde prijzen, maar over de bruto-omzet (inleg minus uitkering). VNO-NCW en MKB-Nederland sluiten zich dan ook aan bij het advies van de Raad van State dat is uitgebracht bij het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de kansspelbelasting in verband met kansspelen via internet (30 583, nr. 5) dat de Kansspelbelasting in zijn geheel als afzonderlijke heffing in ons stelsel moet worden heroverwogen. Het antwoord van het kabinet in het Nader rapport (30 583, nr. 5) is naar de mening van VNO-NCW en MKB-Nederland niet overtuigend. Weliswaar wordt een verklaring gegeven voor de verschuiving van het subject van de belasting, namelijk de vaststelling dat in de praktijk toch al veelvuldig gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid dat de vergunninghouder de belasting voor zijn rekening kan nemen, maar op geen enkel punt wordt ingegaan op wijziging van het object van de belasting, namelijk de verschuiving van heffing over de uitgekeerde prijs naar de heffing op de bruto-omzet. Deze wijziging ontbeert echter elke logica omdat het buitenkansbeginsel hiermee geheel wordt verlaten en daardoor het wezen van de Kansspelbelasting wordt gewijzigd. Feitelijk wordt de kansspelbelasting hierdoor een omzetbelasting zonder mogelijkheid van vooraftrek. De wijziging in het object van de belasting leidt dan ook tot dubbele heffing over de omzet van organisatoren van kansspelen. De omzet is immers later na aftrek van de exploitatiekosten tevens belast in de vennootschapsbelasting. Gezien de hoogte van de heffing van de kansspelbelasting over de bruto omzet betekent dit bovendien dat de exploitanten structureel in een verliessituatie terechtkomen. Daarnaast moet er een oplossing komen voor het feit dat reeds afgetrokken BTW moet worden terugbetaald als gevolg van deze wetswijziging. De herzieningsregels zijn een instrument in het voorkomen van misbruik van de mogelijkheid tot aftrek van voorbelasting. Immers, op het moment dat de (on)roerende zaken die onder het herzieningsregime vallen niet
9
worden gebruikt voor handelingen met aftrekrecht, wordt een gedeelte van dat aftrekrecht herzien. Dit impliceert in ieder geval actief handelen van de gebruiker van de betreffende (on)roerende zaak. In dit geval worden de exploitanten van kansspelen echter geconfronteerd met de herziening van het aftrekrecht als gevolg van een wetswijziging. Naar de mening van VNO-NCW en MKB-Nederland kan herziening van het aftrekrecht alleen plaatsvinden op het moment dat de belastingplichtige zélf zijn werkzaamheden wijzigt, dan wel zélf actief de zaak gebruikt voor onbelaste activiteiten. In dit geval moet daarom de toepassing van de herzieningsregels achterwege blijven, zodat deze wetswijziging geen materiële terugwerkende kracht heeft.
10
Wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2008 1. Bevordering ondernemerschap Vervallen meewerkaftrek en halvering zelfstandigenaftrek In het wetsvoorstel is opgenomen dat de motie Slob, inzake de verruiming van de fiscaal geruisloze doorschuifregeling voor ondernemers, onder meer zal worden gefinancierd door het vervallen van de meewerkaftrek (zie hierna) en € 12 miljoen door de bedragen van de zelfstandigenaftrek in 2008 niet volledig maar voor de helft te indexeren. Deze twee maatregelen worden zonder enige motivering genomen. Over de reden dat de zelfstandigenaftrek maar voor de helft wordt geïndexeerd wordt geheel gezwegen en over het laten vervallen van de meewerkaftrek wordt opgemerkt dat de meewerkaftrek geen echte toegevoegde waarde heeft. Er zouden alternatieven zijn die fiscaal gunstiger zijn voor de partners samen en die meer tegemoetkomen aan de eisen die kunnen worden gesteld aan een samenwerkingsverband tussen partners. Echter, deze alternatieven worden verder niet besproken of voorgesteld. VNO-NCW en MKB-Nederland vinden dit een uiterst vreemde gang van zaken. Glastuinbouw In het wetsvoorstel is verder opgenomen dat de motie Slob voor het overige zal worden gefinancierd door 11 miljoen euro te putten uit het bedrag van 22 miljoen euro dat vrijvalt omdat het bij de parlementaire behandeling van de Wet Werken aan winst aangenomen amendement inzake het uitzonderen van glasopstanden van de afschrijvingsbeperking op gebouwen door de Europese Commissie niet zal worden goedgekeurd en mitsdien niet in werking zal treden. Bovendien wordt er 2 miljoen euro geput uit het bedrag van 22 miljoen euro voor de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor bepaalde gebouwen bij vrijwillige kavelruil. Staatssecretaris De Jager heeft echter in zijn brief aan de Tweede Kamer van 6 juli 2007 inzake de afschrijvingsproblematiek van de kassen aangegeven dat het vrijgevallen bedrag zal worden ingezet voor een intensivering van een bestaande maatregel die geen staatssteun is of reeds is goedgekeurd door de Europese Commissie, zoals de MIA. Hiermee heeft de staatssecretaris uitgesproken dat het gehele bedrag dat zou vrijvallen ten goede komt aan de tuinbouwsector. Dit zou ook de enige redelijke uitkomst zijn, aangezien het ook geld is dat uiteindelijk door de sector zelf wordt opgebracht, aangezien voor de financiering van de volledige afschrijving op kassen vorig jaar afgezien is van een verhoging van MIA-budget ten bedrage van 22 miljoen euro. Hoe de vrijgevallen 22 miljoen euro precies besteed moet worden, zodat ze ten goede komen aan de ondernemers in de tuinbouwsector die ook zouden profiteren van het amendement is op dit moment nog onderwerp van technisch overleg. Het kan dan ook niet zo zijn dat de staatssecretaris nu in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2008 op zijn eigen woorden terugkomt en 13 miljoen euro aan andere doelen besteedt. VNO-NCW en MKB-Nederland verzoeken de leden van de Tweede Kamer een toezegging van de staatssecretaris te vragen dat het genoemde bedrag geheel ten goede van de tuinbouwsector komt en dat een technische oplossing wordt gevonden die geheel recht doet aan de intentie die de Tweede Kamer heeft uitgesproken toen ze het amendement bij de Wet Werken aan winst aannam. 4. Loonbelasting 4.1 Directeur-grootaandeelhouder Doordat het loon van de directeur-grootaandeelhouder zonder personeel vanaf 1 januari 2008 niet meer in de loonheffing wordt betrokken, gebeurt er iets vreemds. Het is dan namelijk
11
voor de directeur-grootaandeelhouder niet meer mogelijk om gebruik te maken van de afdrachtvermindering voor speur- en ontwikkelingswerk. Immers, als er niets wordt afgedragen kan de afdracht niet worden verminderd. In het onderhavige belastingplan is echter geen oplossing opgenomen voor de DGA’s die vanaf 1 januari 2008 niet meer onder de loonbelastingheffing vallen. Hiermee valt een door SenterNovem op 10% van het aanvragerbestand geschatte groep innovatieve MKBondernemers onbedoeld tussen wal en schip. Dit terwijl het beleid juist gericht is op het intensiveren van de innovatiestimulering aan kleine ondernemers. De oplossing is wat VNO-NCW en MKB-Nederland betreft eenvoudig. Er moet een keuzemogelijkheid worden geïntroduceerd, zodat DGA's die dat wensen ervoor kunnen kiezen toch onder de loonheffing te vallen. Zodoende wordt recht gedaan aan zowel het amendement van de leden De Nerée tot Babberich en Dezentjé Hamming én aan het kabinetsvoornemen innovatie te stimuleren. 4.2 Verlenging termijn OV-pas VNO-NCW en MKB-Nederland juichen toe dat de periode waarvoor werknemers zonder fiscale gevolgen een grotendeels door de overheid gefinancierde vervoerkaart kunnen krijgen voor alternatief vervoer bij wegwerkzaamheden, wordt verlengd van 6 naar 24 maanden. Hierdoor blijven administratieve lasten uit bij werkgevers. 4.4 Voortzetting tijdelijke regeling (loon in, loon over) VNO-NCW en MKB-Nederland zijn positief dat de tijdelijke regeling wordt voortgezet voor 2008, maar hadden liever gezien dat deze voortzetting nu een permanent karakter had gekregen. Graag verwijzen VNO-NCW en MKB-Nederland naar de brief die zij op 1 oktober 2007 aan de Tweede Kamer hebben gestuurd naar aanleiding van de op 14 september gepubliceerde rapport Integrale Probleemanalyse Loonaangifteketen. De in deze brief gedane voorstellen inzake het vereenvoudigen van de grondslagen van toeslagen en uitkeringen zorgen ervoor dat de discussie omtrent loon in/loon over zijn belang verliest. Werkgevers in zowel het bedrijfsleven als de overheid kunnen dan zonder problemen beide systemen toepassen, zodat een belangrijk knelpunt wordt weggenomen. VNO-NCW en MKB-Nederland verzoeken daarom de voorgestelde maatregelen als genoemd in de brief over te nemen. De brief is als bijlage bijgevoegd. 5. Vereenvoudiging afdrachtvermindering Speur- en Ontwikkelingswerk In het wetsvoorstel staat slechts een algemene inleidende passage waarin wordt aangekondigd dat de komende jaren wordt gekeken naar de mogelijkheid de grondslag in de WBSO te verbreden, zodat er bijvoorbeeld meer ruimte voor procesinnovatie en ICT komt. Bij de wijzigingsvoorstellen voor de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen worden op hoofdlijnen de volgende zaken gewijzigd: 1. Aankondiging vereenvoudigde berekeningswijze gemiddeld S&O-uurloon (verwachte inwerkingtreding per 1-1-2009), met een overgangsregeling voor 2008; 2. Verminderde frequentie mededelingsplicht bij overschrijding van de marge: Alleen binnen 3 maanden na afloop van kalenderjaar i.p.v. telkens binnen 3 maanden na afloop subsidieperiode;
12
3. Verlenging van de termijn waarin een correctie S&O-verklaring in de loonheffingaangifte moet zijn verwerkt; 4. Ook de mededelingstermijn voor IB-plichtige aanvragers wordt verlengd, en daarmee gelijkgetrokken met de loonbelasting inhoudingsplichtige aanvragers; 5. Tot slot wordt de mogelijkheid alvast ingebouwd om bij ministeriële regeling de aanvragers te verplichten om op elektronische wijze aan te vragen of mededelingen te doen. Het merendeel van de wijzigingsvoorstellen is in lijn met hetgeen besproken is met VNONCW en MKB-Nederland, en met name de vereenvoudigingsvoorstellen zijn een goede ontwikkeling. Er wordt in het voorschot nu al een voorschot genomen op (verplichte) elektronische indiening en het op elektronische wijze doen van mededelingen. Deze verplichte elektronische indiening zou kunnen betekenen dat met name de kleinere MKB ondernemingen noodgedwongen moeten afhaken. Dat lijkt VNO-NCW en MKB-Nederland niet de bedoeling. Beter zou zijn om dit niet zo rigide toe te passen, maar ook de mogelijkheid om op de “normale” wijze in te dienen open te houden voor diegenen die moeite hebben met een elektronische indiening. Dit mede vanwege het feit dat de huidige elektronische (optionele) indieningmogelijkheid nog verre van perfect is. Zo is het nog steeds lastig om gegevens op te slaan en te hergebruiken voor een volgende aanvraag. Verder wordt voorgesteld dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen als de aanvrager niet uiterlijk bij de indiening van de aanvraag opgave heeft gedaan van de BSNnummers van zijn werknemers die S&O hebben verricht in het referentiejaar. Dit is juridisch niet houdbaar. Immers, mocht een ondernemer om welke reden dan ook die nummers niet vóór of uiterlijk op het moment van aanvraag hebben opgegeven, dan zal SenterNovem op grond van de AWB verplicht zijn om die gegevens alsnog op te vragen. SenterNovem is dan op de hoogte dat betreffende aanvrager over het referentiejaar een S&O-verklaring heeft gekregen. Daarbij komt dat het op grond van de AWB voldoende is als hij aangeeft voor welke inhoudingsplichtige hij een aanvraag wil indienen en voor welke regeling. Wanneer strikt de tekst van het nu voorgestelde artikel 22, lid 5 wordt gevolgd, zou zo’n ingediende aanvraag niet in behandeling worden genomen. De tekst zou daarom moeten worden gewijzigd. Een mogelijkheid zou zijn: “wordt niet eerder in behandeling genomen dan nadat opgave is gedaan van de …”. In de nieuwe berekeningssystematiek wordt aangegeven dat het de bedoeling is om het gemiddelde te nemen van de uurlonen. Vervolgens wordt echter de berekening zodanig uitgelegd dat het totale loon (van alle werknemers samen) wordt gedeeld door 85 % van de totale verloonde uren (eveneens van alle werknemers samen). Op deze wijze wordt een andere uitkomst verkregen dan wanneer het gemiddelde wordt genomen van de uurlonen die gemiddeld zijn betaald. (want dan zou eerst het loon per werknemer worden gedeeld door het aantal uren). Met name parttime krachten en mensen die gedurende het jaar in- dan wel uit dienst treden beïnvloeden dit verschil in uitkomst. De vraag is wat nu de werkelijke bedoeling is en welke methode het meest realistische resultaat oplevert. In de tekst van artikel 23 is, geheel in overeenstemming met de gemaakte afspraken daaromtrent, een voorziening opgenomen ingeval de uitkomst tot evident onredelijke resultaten zou leiden. Bedoeld was niet alleen te voorzien in situaties waarin de gegevens van het UWV niet zouden kloppen, maar ook te voorzien in situaties waarin het op basis van het
13
referentiejaar berekende gemiddeld uurloon volstrekt niet representatief zou zijn voor het aanvraagjaar. Echter de voorziening geeft slechts aan dat in zo’n voorkomend geval SenterNovem “de juiste gegevens” zal opvragen en gebruiken voor de berekening. Wat dit dan precies betekent, dan wel wat bedoeld wordt, ontbreekt. 6. Dividendbelasting VNO-NCW en MKB-Nederland zijn verheugd dat de vrijstelling van dividendbelasting bij inkoop eigen aandelen wordt versoepeld in die zin dat de vrijstelling niet meer vervalt als deze wordt overschreden. VNO-NCW en MKB-Nederland brengen in herinnering dat de dividendbelasting bij inkoop 17,65% bedraagt over het bedrag waarvoor de aandelen zijn gekocht verminderd met het gemiddelde gestort fiscaal kapitaal. Dit laatste bedrag is veelal verwaarloosbaar omdat het uit een (ver)verleden stamt. De heffing komt ten laste van de onderneming en is niet verrekenbaar. Het gaat dus om een zeer substantiële en prohibitieve heffing. In het huidige klimaat van aandeelhouderactivisme dienen genoteerde ondernemingen een actief kapitaalbeleid te voeren. Exces cash maakt bedrijven zeer kwetsbaar om zelfstandig voort te gaan. In deze context is inkoop eigen aandelen een zeer belangrijk instrument om zelfstandigheid te kunnen bewaren. Hierbij zij bedacht dat buitenlandse overnemers de liquide middelen wel belastingvrij kunnen innen ( waaruit de overname wordt gefinancierd). VNO-NCW en MKB-Nederland bepleiten dan ook een volledige vrijstelling van dividendbelasting bij inkoop eigen aandelen. Een volledige vrijstelling kent geen budgettaire bezwaren. Enerzijds omdat vanwege de prohibitieve heffing nimmer belast eigen aandelen zijn ingekocht en anderzijds inkoop de (noodzakelijke) dividendpolitiek niet zal wijzigen. Een volledige vrijstelling zou gekoppeld kunnen worden aan het vereiste dat de gebruikelijke dividendbeleid wordt voortgezet. Tot slot herinneren VNO-NCW en MKB-Nederland eraan dat de voormalige Staatssecretaris van Financiën heeft aangekondigd de dividendbelasting stapsgewijs af te schaffen ter verbetering van het vestigingklimaat. 13. Afschaffing spoelwatervrijstelling in de Grondwaterbelasting Op verzoek van de Tweede Kamer heeft het kabinet de grondwaterbelasting tegen het licht gehouden. De evaluatie Grondwaterbelasting nader bezien is op 6 juli 2007 aan de Kamer gezonden.3 Dit nadat de Tweede Kamer bij de behandeling van het Belastingplan 2007 heeft gevraagd om een vrijstelling voor het bedrijfsleven. In het Belastingplan 2008 ontbreekt niet alleen vrijstelling, maar worden de lasten voor het bedrijfsleven zelfs verzwaard. Dat komt omdat de vigerende specifieke vrijstelling voor spoelwater wordt geschrapt. VNO-NCW en MKB-Nederland zijn van mening dat het handhaven van de grondwaterbelasting voor de industrie niet langer gerechtvaardigd is. Hieraan liggen de volgende redenen ten grondslag: • Geen enkele milieudoelstelling wordt gediend door de grondwaterbelasting voor de industrie in stand te houden; • Deze indertijd als regulerende heffing bedoelde belasting drukt onevenredig zwaar op een kleine groep bedrijven en schaadt daardoor het Nederlandse investeringsklimaat en
3
Als bijlage bij de Nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Wijziging wet Belasting op milieugrondslag (TK 2006/2007, 30 887, nr. 7).
14
• •
Deze belasting leidt tot onnodig hoge administratieve lasten voor midden- en kleinbedrijf. De perceptiekosten van de belastingheffing - en specifiek dat deel dat wordt geheven van de industrie - zijn relatief erg hoog.
Het vervallen van de specifieke vrijstelling voor spoelwater moet daarom worden aangegrepen om nu definitief een streep te zetten door deze belasting.
15
Aanvullend commentaar VNO-NCW en MKB-Nederland Naast de opmerkingen bij de specifieke onderdelen van beide wetsvoorstellen vragen VNONCW en MKB-Nederland graag uw aandacht voor de volgende punten Vrijstelling energiebelasting voor mineralogische procédés VNO-NCW en MKB-Nederland vragen uw aandacht voor de vrijstelling van energiebelasting voor de keramische industrie. België, Duitsland en alle zuidelijke lidstaten kennen een vrijstelling voor energiegebruik – elektriciteit en gas – in mineralogische procédés. De Nederlandse keramische industrie is sterk export afhankelijk en concurreert op de markt met vooral industrieën uit de landen waar de vrijstelling geldt. Het concurrentienadeel uit hoofde van het ontbreken van een vrijstelling beloopt inmiddels ca. 10% van de operationele winst voor aftrek van rente en belastingen (EBIT). VNO-NCW en MKB-Nederland verzoeken de leden van de Tweede Kamer dan ook met klem een level playing field te herstellen en een gelijkwaardige vrijstelling van energiebelasting te bieden. Met een vrijstelling is ca. € 6 mln gemoeid. Alternext, een beurs voor MKB bedrijven Een recente studie (ABN-AMRO/MKB Nederland) wijst (nogmaals) uit dat middelgrote bedrijven het moeilijk hebben en hun aantal afneemt. Een van de knelpunten is de financiering. VNO-NCW en MKB-Nederland herhalen hun pleidooi voor fiscale faciliëring in box 34 van aandelen genoteerd op Alternext. Deze op het MKB toegespitste beurs biedt op marktconforme wijze de mogelijkheid voor het aantrekken van eigen vermogen resp. beursgang als oplossing en methode voor bedrijfsopvolging. Ontwikkeling rekentool voor vaststellen cataloguswaarde Het ministerie van Financiën zou een rekentool moeten ontwikkelen en via de website centraal beschikbaar stellen om de cataloguswaarde van ter beschikking gestelde auto's te bepalen. Door de verschuiving van de BPM naar de MRB en de milieudifferentiatie vanwege CO2-uitstoot is het vaststellen van de cataloguswaarde er voor werkgevers niet makkelijker op geworden. Een rekentool zou voorkomen dat de werkgevers ingewikkelde berekeningen moeten uitvoeren die vervolgens weer kunnen leiden tot discussies met de Belastingdienst. VNO-NCW en MKB-Nederland verzoeken dan ook dat de leden van de Tweede Kamer een toezegging van de staatssecretaris vragen dat een dergelijke rekentool in samenwerking met het bedrijfsleven wordt ontwikkeld.
4
Conform maatschappelijke beleggingen
16