week .14 – 2 april 2012 – opdrachten niveau D
Tekst lezen en woordenschat 1. Bekijk de buitenkant van de tekst van deze les. a) Wat voor soort tekst is dit (bijvoorbeeld: nieuwsbericht, achtergrondartikel, column)? Waarom denk je dat?
b) Waar denk je dat deze tekst (vooral) over gaat?
2. Lees nu samen de tekst, volgens het stappenplan. Onderstreep de woorden die je niet kent. Bespreek de woorden die jullie hebben onderstreept. Kunnen jullie elkaar helpen met de betekenissen? Kies minstens vijf woorden die jullie graag willen onthouden of waarvan jullie de betekenis graag willen weten. Schrijf die woorden op. Jullie bespreken ze straks in de klas. woord
betekenis
3. In de inleiding worden verschillende woorden gebruikt om de mate van aandacht van de media weer te geven. Welke woorden zijn dit?
4. In hoeverre hebben jullie het zelf over bangalijsten gehad deze week?
5. Kijk nog eens wat je hebt opgeschreven bij vraag 1a en 1b, hiervoor. Klopte jullie indruk over de tekstsoort? En jullie voorspelling over de inhoud? Zo nee, hoe is het dan?
pagina 1 van 5
week .14 – 2 april 2012 – opdrachten niveau D
De diepte in (tweetal) De volgende vragen gaan over de tekst van deze week. 1) In de inleiding wordt geschetst hoe de hype rondom de bangalijsten is ontstaan. Geef het verloop van de gebeurtenissen zoals geschetst in de inleiding chronologisch in steekwoorden weer.
2) Wat wordt er bedoeld met ‘De hype bereikte een dieptepunt …’ (r. 29)?
3) Hans van Zon, chef nieuws van het AD wordt vrij uitgebreid geciteerd (r. 20–28). a) Wie zijn volgens Hans van Zon slachtoffer van de praktijken op internet?
b) Van Zon noemt zowel impliciet als expliciet een aantal schuldigen. Wie zijn dat?
c) Wat voor oplossingen suggereert hij?
4) In hoeverre wordt er in de tekst antwoord gegeven op de vraag ‘Of is de impact van de digitale variant veel groter omdat deze lijstjes meestal voorgoed rondwaren op internet en slachtoffers jaren na dato nog worden geconfronteerd met hun 'notering', omdat je niet net als op die wc-muur je naam door kunt krassen?’ (r. 53-55)
5) Welk vooroordeel (r. 61) hebben ouderen volgens Pijpers en Pardoen?
6) Welke kenmerken voor morele paniek (r. 66-67) worden er in de tekst genoemd?
7) Wat bedoelt Pardoen met de term ‘digitaal ramptoerisme’ (r.89)?
pagina 2 van 5
week .14 – 2 april 2012 – opdrachten niveau D
Argumenten 1) Dit is een Nieuwsbegrip-‘blokles’. Deze keer gaat de blokles in op de verschillende reacties uit de media naar aanleiding van de bangalijsten. Lees eerst de uitleg over argumentatie.
Argumentatie Uitleg argumenten Bij een discussie dragen de deelnemers argumenten aan voor hun standpunt. Maar wanneer is een argument goed en wanneer minder goed? Hiervoor zijn een aantal algemene vuistregels. Goede argumenten zijn feitelijk juist geldig: ze gaan in op de inhoud en hebben met de stelling te maken Argumenten kunnen een feit of een mening weergeven. Een feit is iets wat echt gebeurd is of echt waar is. Een feit kun je niet
veranderen: het is zoals het is. Een mening is wat iemand vindt, hoe iemand ergens over denkt. Een
mening kan wel veranderen: je kunt anders over iets gaan denken. Een voorbeeld. Feit: het regent. Mening: ik vind het fijn als het regent. Simpel, niet? Toch zijn feiten en meningen vaak moeilijk uit elkaar te houden. Stel je voor dat iemand zegt: ‘Dat schilderij van Picasso is prachtig.’ Dat lijkt een feit, maar het is eigenlijk een mening. De schrijver had beter kunnen schrijven: ‘Dat schilderij van Picasso vind ik prachtig.’ Een argument waarin een mening wordt uitgesproken, is lastig te weerleggen. Als iemand zegt dat hij een bepaald schilderij het mooist vindt omdat er veel blauw in zit, dan is het lastig om daar tegenin te gaan. Als iemand blauw de mooiste kleur vindt, dan vindt hij dat. Dat wil niet zeggen dat blauw ook de mooiste kleur is. Misschien vind jij rood wel de mooiste kleur. Bij zo’n argument kun je niet bepalen of het juist is of niet. Bij het bepalen of iemand goede argumenten gebruikt om zijn standpunt te ondersteunen is het goed om kritische vragen te stellen:.Is het genoemde argument een feit of mening? Als het een mening is, ben je het dan eens met die mening? Als het een feit is, is het dan ook juist? Als dit niet duidelijk is, wat is er dan nodig om de juistheid te bepalen?
2) In de tekst worden verschillende standpunten en argumenten voor dat standpunt rondom het fenomeen bangalijsten beschreven. a. Noteer de standpunten van Hans van Zon en Linda Duits en hun argumenten in de bijbehorende tekstballonnen (zie schema laatste bladzijde). b. Zet achter de argumenten tussen haakjes of het om een feit (F) of mening (M) gaat. c. Noteer in het denkwolkje jouw kritische vragen en opmerkingen die je kan maken om de geldigheid of juistheid van de argumenten in twijfel te trekken.
pagina 3 van 5
week .14 – 2 april 2012 – opdrachten niveau D
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Discussie Wat vinden jullie van het fenomeen bangalijsten? Met welk standpunt uit de tekst ben je het (grotendeels) eens? Is de impact van de digitale variant veel groter dan de ouderwetse lijstjes in schriftjes en op muren? Heeft het feit dat je als meisje op zo’n lijst staat gevolgen voor je carrière later?’ Blijkt uit het bestaan van bangalijsten dat er iets is misgegaan met de emancipatie? Wordt de rangorde bij jongens nog steeds gebaseerd op (vermeende) viriliteit en bij meisjes op hun aantrekkelijkheid dan wel gewilligheid? Moeten ouders en school meer aandacht besteden aan mediawijsheid?
.
pagina 4 van 5
week .14 – 2 april 2012 – opdrachten niveau D
Hans van Zon
Linda Duits