— 27A — BBSBB—Sgg-g-B-B—B
' ' ' -JgBggggB"BB''
jjgegHSHggjg.
i!,
Staatsbegrooting voor het dienstjaar i852. (Verslag d e r Commissie v a u R a p p o r t e u r s voor Hoofdstuk V.)
Ude AFDEELING , Artikel
In den te stellen ƒ. g. «.
10.
toelichtenden staat de Volgende onderdeden van dit artikel aldus: 20 geregtsdienaren a f 350 in Friesland f 7,000 24 „ „ 850 „ Overijssel 8,400 14 „ „ 350 „ Drenthe 4,900
Vde AFDEELING, Artikel
17.
In de omschrijving van dit artikel, zoo in het wets-ontwerp als in den toelichtenden staat, weg te laten de woorden: „ en toelagen". Het hedrag van f 6060, onder tlit artikel in het wets-ontwerp uitgetrokken, te veranderen in f 7 5 0 0 . Voor het totaal van de Vde afdeeling, in het wets-ontwerp uitgefcrokken tot f 16,360, te stellen f 17,800. Artikel 17 van den toelichtenden staat te wijzigen aldus: Directeur van politie te Rotterdam f 3,000 idem te Amsterdam 3,000 Het totaal hedrag van f 6060 van dit artikel te veranderen in f 7500. Het totaal hedrag van de Vde afdeeling, waarvoor staat f 16,360 te veranderen in f 17,800. In het wets-ontwerp het eindcijfer van het IVde hoofdstuk, ad f 2,324,021, te Veranderen in i 2,325,461. De slotwoorden van AKT. 1 van het wets-ontwerp, in letters vermeldende het totaal hedrag van het IVde hoofdstuk, te veranderen , als volgt: „ en alzoo tot een bedrag van twee millioen drie honderd vijf en „ twintig duizend vier honderd een en zestig gulden".
* ' S P E C I F I C A T I E van het gemaakt gebruik der som voor Onvoorziene Uitgaven, bij de begrooting van het Departement van Justitie over 1850 toegestaan. Vergoeding aan den aannemer van verrigte werken aan de strafgevangenis bij Leyden, voor geleden nadeel wegens de in het belang van het Rijk gevorderde latere oplevering van opgemeldc werken, dan hij het contract van aanneming was bepaald f 700
; [II.
84. j V E R S L A G der Commissie van Rapporteurs voor het Vde hoofdstuk der begrooting van Staatsuitgaven voor het dienstjaar 1852, uitgebragtin de zitting van den 12den November 1851.
De Commissie van Rapporteurs voor het ontwerp van wet tot vaststelling van het Vde Hoofdstuk der begrooting van de staatsuitgaven voor het dienstjaar 1852, betreffende het Departement van Binnenlandsche Zaken, i s , na de opzettelijke overweging van lietgeen te dezen aanzien in de Afdeelingen is aangemerkt, behandeld of verlangd, over verscheidene daarbij in aanmerking gekomene punten, met de Regering in schriftelijk overleg getreden. Hare te dien einde, onder dagteekening van den 28sten Uctober jl. vastgestelde nota is door den heere Minister van Binnenlandsche Zaken den 3den November j l . beantwoord. Dien ten gevolge ziet de Commissie zich thans in staat, het volgende als haar Verslag omtrent het genoemde wetsvoorstel aan de Kamer mede te deelen: § 1. De Commissie heeft gemeend hare nota met eene aanmerking te moeten aanvangen, die alleen tot den vorm of de inrigting van dit veelomvattend hoofdstuk der begrooting betrekking had. Zij was voortgesproten uit den vrij algemeen in de Afdeelingen uitgesproken wensch, dat op dit hoofdstuk hier en daar de posten van uitgave in meer artikelen gesplitst wierden , en dus de StatenGeneraal meer zekerheid verwierven, dat het gebruik der aangcvraagde geldsommen, ten minste tot zekere hoogte, overeen zal komen met de ramingen op den toelichtenden staat. Men had daarbij vooral vier der voornaamste artikelen van de afdeeling: Waterstaat en publieke icerken, namelijk de artikelen 9 1 , 9 3 , 97 en 98 , op het oog. T e zamen is onder deze artikelen niet minder dan twee millioen gulden uitgetrokken. Het geldt daarbij voor ieder artikel werken en kosten van onderhoud, wel van gelijksoortigen aard , doch die tevens in vele gevallen in geen regtstreeksch verband met elkander staan en dus door de Staten-Generaal afzonderlijk moeten kunnen worden beoordeeld. Zoo als de begrooting met
opzigt tot de genoemde artikelen thans is ingerïgt, is de Regering bij magte voor een der op den toelichtenden staat aangeduide wer» ken zeer veel meer te besteden, dan thans is geraamd, en die meerdere kosten te vinden door het geheel of gedeeltelijk onuitgevoerd laten van andere werken of het niet verleenen van thans aangekondigde bijdragen. Ofschoon de Commissie van Rapporteurs het vertrouwen koestert, dat de Regering zich in het besteden der aangeduide geldsommen bewegen zal binnen de grenzen, die zy zelve heeft aangewezen, achtte zij het toch wenschclijk, dat do gelegenheid om ' eenen anderen weg in te slaan niet zoo zeer geopend zij , en heelt zij derhalve aan de Regering in overweging gegeven, om de opgenoemde artikelen dezer begrooting in meer artikelen te splitsen. De heer Minister van Binnenlandsche Zaken heeft hierop b^J zijne schriftelijke Nota geantwoord : „ De Nota, welke de ondergeteekende de eer had op den 30sten October te ontvangen, behandelt in de eerste plaats do inrigting der begrooting. „ De verdeeling in artikelen is geschied naar den aard der onderwerpen, waarvan de verscheidenheid bij Binnenlandsche Zaken zoo groot is. Volgens dat beginsel zijn de uitgaven voor de rivieren, de zeewerken, de kanalen, de wegen en de landsgebouwen, elke classe afzonderlijk, onder één artikel gebragt. „ Splitsing dier posten in eene meerderheid van artikelen, zou den omslag vermeerderen, de af- en overschrijvingen aanmerkelijk doen toenemen, en ten einde daarin, zoo noodig, zonder stremming van de dienst, kon worden voorzien, het uittrekken van eene veel hoogere som onder het artikel onvoorziene behoeften noodzakelijk maken. „ De uitgewerkte en toelichtende staat toont de gronden en onderdeelen der raming van het totale cijfer aan; zoodat de redenen, welke het Gouvernement bij het opmaken hebben geleid, volledig aan het oordeel der Vertegenwoordiging worden onderworpen. „ Moest echter bij uitgaven van zulk eenen veranderlijken aard, als die in de aangewezen artikelen genoemd, de regel gelden, dat de raming van elk werk of van elke reeks van bijeenbehoorende werken niet zou mogen worden overschreden, en hetgeen op de raming mogt overblijven, niet voor een ander werk gebruikt, eea goed beheer zou grootelijks zijn belemmerd. Het is waar, bij de tegenwoordige inrigting der artikelen zouden, zoo als bij de nota wordt opgemerkt, de meerdere kosten van eenig werk ook kunnen worden gevonden door het geheel of gedeeltelijk onuitgevoerd laten van andere werken of het niet verleenen van aangekondigde bijdragen. Maar behalve dat het niet aannemelijk is, dat noodzakelijke) werken onuitgevoerd , of bijdragen , door de begrootingswet goedgekeurd en waaraan werkelijk behoefte bleef bestaan, onuitbe* taald zouden blijven , zou de gelegenheid daartoe alleen kunnen worden afgesneden door uittrekking der kosten van elk werk, hoe gering o o k , in een afzonderlijk artikel. „ Heerscht er wantrouwen op het Gouvernement, dan zou hierin aanleiding kunnen worden gevonden om voor te schrijven hetgeen, de zaak op haar zelve beschouwd, eene begrootingswet niet moet willen voorschrijven. „ Zij wordt opgemaakt in den zomer, voorafgaande aan het j a a r , waarvoor zij is bestemd. Reeds maanden te voren moeten do elementen der posten in alle oorden des Rijks worden nagegaan en voorbereid. De raming van het noodzakelijke en uitvoerbare kan dus voor de onderscheidene werken niet zóó wis zijn, dat men deze, zonder nadeel voor ëene steeds waak- en werkzame dienst, aan bepaalde cijfers bij de wet zou mogen binden. Het kan, zoo de Staten-Generaal wenschen, elk oogenblik en meer algemeen bij de beraadslaging over de eerstvolgende jaarbegrooting, blijken, welke werken zijn aangevat. Wordt hieruit zigtbaar, dat de verwachting is te leur gesteld, het zou dan tijd kunnen zijn om eene vrijheid, die een eerlijk en krachtig bestuur noodig heeft, te b e perken. „ Bij eene te ver gaande splitsing der begrooting is de feil onvermijdelijk, dat de Wetgevende Magt de bijzonderheden der administratie, zonder genoegzame kennis van het onderwerp, regelt." De Commissie van Rapporteurs kan dit antwoord niet geheel bevredigend achten. Noch bij h a a r , noch in de Afdeelingen der Kamer was er sprake van wantrouwen in het hoofd van het Departement van Binnenlandsche Zaken, maar wel daarvan , dat het zamentrekken van gelijksoortige uitgaven onder hetzelfde artikel eener begrootingswet grenzen moet hebben, die, men erkent dit gaarne, moeijelijk zijn aan «e wijzen, maar toch ook niet al te wijd mogen worden uitgezet. Had dit laatste plaats, de taak, die de StatenGeneraal volgens de Grondwet met opzigt tot de vaststelling der begrootingen van alle Rijksuitgaven te vervullen hebben, zou weder , evenals in een vroeger tijdperk, haar eigenlijk doel missen. Overigens heeft de Commissie, ofschoon niet inziende dat de meerdere splitsing der opgenoemde vier artikelen van dit hoofdstuk zonder belemmering der dienst onmogelijk zou zyn , gemeend , d n \ r omtrent geen bepaald voorstel te moeten doen, omdat haar genoeg-
275 Staatsbegrooting voor het dienstjaar i85a. (Verslag d e r Commissie v a n R a p p o r t e u r s voor Hoofdstuk V . )
awne kennis aan de grondslagen ontbreekt, •plitsing zou moeten rusten. 11DE AFDEELLNG.
waarop zoodanige
Kosten van het bestuur der provinciën.
gouverneur, do gedeputeerde Staten, den griffier, geemploijeerden en bedienden geraamd eene som v a n . „ Daarvan was bestemd: a, voor den commissaris deg Konings . . . . b. voor de gedeputeerde Staten e. voor den griffier, de bureuugcemploijerden en bedienden . d. voor de Staten, volgens het regloment op de zamenstelling der Staten, eene vaste som van .
de bureauf' 3,23O.0()
f 470.00 J 2. Bij het onderzoek van het tegenwoordig wetsontwerp in 700.00 de Afdeelingen der Kamer is door sommige leden teruggekomen op het vroeger geuit gevoelen, dat de jaarwedden der commissarissen 560.00 des Konings in de provinciën voor vermindering vatbaar waren. De Commissie van Rapporteurs deelt niet in die^ zienswijze. Maar 1,500.00 vermits bij de beraadslaging over de begrooting van 1851 van Regeringswege is aangekondigd , dat een bepaald onderzoek omtrent f 3,230.00 dit punt plaats had en het uittrekken der bedoelde jaarwedden op het vroegere bedrag, zonder eenige toelichting hoegenaamd, dus eenigermate in strijd met het toen hieromtrent verhandelde kan „ Daarentegen hebben de wérkelijke uitgaven voor dat jaar geacht worden, heeft de meerderheid der Commissie gemeend te beloopen: moeten vragen, door welke overwegingen de Regering er toe geleid a. voor den commifisari» de» Konings . . . . f 107.686 is geworden, om voor al deze jaarwedden het vroegere cijfer te b. voor de gedeputeerde Staten 280.50 handhaven. c. voor den griffier, de bureaugeemploijeerdon en In de nota des Ministers is hierop geantwoord: bedienden 129.8*5 „ Bij de behandeling der begrooting voor 1851 heeft het Gouverd. voor de Staten, naar de' bepalingen der wet ïrement wel een onderzoek beloofd, of de jaarwedde van 's Konings van den 3den Mei jL (Staatsblad »°. 50) . . . 3,872.19 commissarissen in de provinciën vermindering konden ondergaan, doch daarbij uitdrukkelijk verklaard, dat, naar zijn inzien, die f 4,390.22 vermindering, werd zij noodig of wenschelijk geacht, niet zou kunnen worden toegepast, dan wanneer zoodanige betrekking mogt zijn opengevallen. Daar dit laatste niet heeft plaats gehad, kon dus f 1160.22 boven de raming. bij het voordragen der hiertoe betrekkelijke posten geen ander cijfer „ In deze meerdere behoefte is, overeenkomstig ART. 2 der worden aangegeven, dan hetgeen thans door 's Konings commis- begrootingswet van den 29sten December 1849 (Staatsblad n°. 82), Sarissen als jaarwedde wordt genoten." voorzien door overschrijving uit den post voor onvoorziene uitgaven § 3. Onder artikel 6 van dit hoofdstuk is voor vergoeding van van het Vdc hoofdstuk. „ De uitgewerkte en toelichtende staat, nevens de begrooting reis- en verblijfkosten aan den commissaris des Konings, de leden van gedeputeerde Staten, den griffier enz. in Noordbrabant f 1300 voor 1852 overgelegd, wijst gelijke bijzonderheden voor alle &u uitgetrokken ; terwijl, volgens den toelichtenden staat, voor datzelfde overige provinciën aan." § 4. De reden bij artikel 15 opgegeven omtrent het niet volonderwerp over 1850 slechts f 518.03 is uitgegeven. Met opzigt tot al de overige provinciën heerscht, wat dezen post betreft, de- doen aan het verlangen der Staten van Gelderland tot verhooging zelfde oncvenredigheid tusschen de werkelijke uitgave in het afgeloo- van den post voor huur van het gebouw, bestemd tot woning van pen en de aangevraagde som voor het volgende jaar. Aan den den commissaris des Konings in die provincie, kwam der Comanderen kant blijkt uit de toelichtingen, bij dit hoofdstuk der be- missie van Rapporteurs niet genoegzaam afdoende voor. Hares grooting nopens het gebruik van den post voor onvoorziene behoeften inziens is een huurprijs van f 1500 voor de woning van zoodanig over 1850 gevoegd, dat voor verre de meeste provinciën uit dien hooggeplaatst ambtenaar tegenwoordig in Gelderlands hoofdstad post eene aanmerkelijke aanvulling van het artikel voor reis- en niet te hoog. De Regering beriep zich wel op de omstandigheid, verblijfkosten heeft plaatsgehad, zoodat bij voorbeeld, wat Noord- dat in Noordholland f 1000 voor huur der woning van den combrabant betreft, daarvoor, bij wijze van aanvulling, f 1160.22 is missaris des Konings genoegzaam wordt geacht; maar men kon verstrekt. In den eersten opslag kwam dit der Commissie vreemd haar te gemoet voeren dat de plaatselijke gesteldheid van Arnhem voor; maar zij meende het reeds dadelijk eenigermate daaruit te aanmerkelijk verschilt met die van Haarlem en dat voor de huur kunnen verklaren, dat op de begrooting van 1850 de vergoeding van een tot gelijk gebruik bfcstemd geboUw in Zuidholland op deze van reis- en verblijfkosten aan de leden der provinciale Staten, zelfde begrooting f 2000 is uitgetrokken. I n de nota des Ministers is hierop geantwoord: waarvoor thans eene afzonderlijke som is uitgetrokken , in hetzelfde „ Het Gouvernement kan niet erkennen, dat wegens huur van artikel begrepen was met de reis- en verblijfkosten van den commissaris des Konings (den toenmaligen gouverneur), de leden de woning van 's Konings commissaris in Gelderland f 1500 zou van gedeputeerde Staten, den griffier enz. Intusschen achtte de behooren te worden verstrekt. Ten aanzien van den huurprijs van Commissie nog altijd eenige nadere inlichting te dezer zake wen- gebouwen kan de residentie niet, tot maatstaf van vergelijking schelijk, vooral ook omdat het haar vermoedelijk voorkwam, dat worden genomen, waar, gelijk bekend, de waarde der perceelen de werkelijke uitgave voor reis- en verblijfkosten van den gouver- aanmerkeüjk hooger dan elders is. Veeleer kan men de gemeente neur of commissaris over 1850 in de meeste provinciën grooter was Arnhem met Haarlem en Leeuwarden vergelijken, waar de huurprijs van f 1000 voor de woning van 's Konings commissaris volgeweest, dan de toelichtende staat medebrengt. De gevraagde inlichtingen op dit punt zijn door den heer Minister doende wordt geacht, niettegenstaande het gebouw te Haarlem meer dan,f 28,000 aan de provincie heeft gekost. Dezelfde som in zijne nota aldus opgegeven: ,, Hoezeer in 1850 voor reis- en verblijfkosten van den com- van f 1000 is in vroegere jaren steeds aan de provincie Geldermissaris des Konings, de Gedeputeerde Staten, den griffier enz. in land verstrekt, zonder dat zulks tot reclame aanleiding gaf, en Noordbrabant slechts f 518.03 was, uitgegeven , scheen het nood- er bestaat geone reden waarom thans eene verhooging zou worden zakelijk, de op de begrooting van 1851 gebragte som van f 1300 toegestaan, welke vroeger niet werd verlangd. Zoo in dcrgelijken ook op die van het volgende jaar uit te trekken. Het is toch ligt eisch werd toegegeven, het ware een voorbeeld, dat bedenkelijke mogelijk, dat de uitgaven voor dit onderwerp die som in 1852 zullen gevolgen kon hebben." bereiken. Inzonderheid de gedeputeerde Staten zijn , ten gevolge der Tevens heeft de heer Minister de volgende aanvulling van artiprovinciale wet en van hunne daarop gegronde instructie, tot het kel 41 dezer begrooting aangekondigd : doen van meerdere reizen door de provincie verpligt. Het bedrag „ Bij onderdeel e van artikel 41 is voor schrijfioonen der provinciale van f 1300 blijft ver beneden hetgeen door de Staten op dezen post griffie van Friesland dezelfde som als in het vorige jaar uitgetrokken , is voorgedragen. hoezeer de Staten f 1000 meer hadden voorgedragen. Gedeputeerde „ Hetzelfde geldt van de overige provinciën in meerdere of min- Staten dier provincie hebben sedert nader op eene verbooging van dien post aangedrongen, uit hoofde dat deze som niet voldoende was dere mate. „ Het is overigens eene vergissing, zoo men vermoedt, dat de om daaruit, behalve de gewone schrijfioonen, ook de belooning van werkelijke Rijksuitgaven voor reis- en verblijfkosten van 's Konings buitengewone geeinploijeerden to vinden, welke met de werkzaamcommissaris, de gedeputeerde Staten enz. ergens hooger zyn ge- lieden, voortvloeijende uit het reglement tegen de longziekte, zijn belast. weest, dan in den toelichtenden staat is opgegeven. „ De belooning dezer buitengewone werkzaamheden werd ten „ Maar in vorige jaren werden in sommige provinciën wel eens reis- en verblijfkosten van gedeputeerde Staten en van ambtenaren bedrage van f760 in het loopende jaar op het X l l d e hoofdstuk <m bedienden der provinciale griffie uit de provinciale fondsen ge- der Staatsbegrooting aangewezen , omdat de post voor tractemonten kweten. Mogelijk is dit ook in 1850, vóór het in werking treden van de ambtenaren der provinciale griffie in Friesland tot het dragen der provinciale wet, nog het geval gewee3t: doch voor zooverre de van dit bezwaar ontoereikend was, en die post volgens de begrookosten over dat j a a r ten laste van het Rijk werden gebragt, zijn tingswet door overschrijving niet kon worden aangevuld. de gestelde cijfers juist. „ Daar deze uitgaaf waarschijnlijk ook in 1852 te doen zal rijn, „ Voor Noordbrabant is, in de begrooting van het Vde hoofd- stelt de Regering voor, te di«« « a d e , den post voor schrijfioonen gtuk over 1850, bij artikel 7 voor rei*- en verblijf koe l m van den met f 800 te verhoogan.
(
— 276 — Staatsbeyrooling voor het dienstjaar i8f>2, (Verslag d e r Commissie v a n Rapporteurs voor Hoofdstuk V.)
„ Deze verhooging is opgenomen in de Nota van Wijzigingen „ Behoorlijke waarneming der betrekking, voor de ingezetenen, onder lett. A hiernevens gevoegd." wier zonen worden opgeroepen, van groot gewigt, vordert eene I I I D E AFDEELIXG. Nationale militie en schutterijen. naauwkeurige kennis en juiste toepassing der menigvuldige verorf 5. Meermalen is de dringende behoefte aan nieuwe wetten op deningen. de nationale militie en schutterijen dezerzijds onder de aandacht der „ Niet alle leden der provinciale Staten of gemeentebesturen zijn Regering gebragt. Ook thans weder waren in de Afdeelingen ver- daartoe even bekwaam; en de ondervinding heeft maar al te veel «cheidene leden , die te dezer gelegenheid dit punt bijzonder aanbe- geleerd, dat men zonder vacatiegeld over de personen niet kan berolen wenschten te zien. De Commissie van Rapporteurs is van schikken. Zij, die eenige bezoldiging uit de plaatselijke kas genode wenschelijkheid eener algemeene herziening van onze wetgeving ten, hadden Voorheen geen aanspraak op vacatiegeld. Het gevolg omtrent deze twee zeer belangrijke onderwerpen volkomen overtuigd. was, dat dezen, welke veelal boven anderen in aanmerking kwamen, Daar echter, hares inziens, reden bestond om te vreezen dat zulk zich aan het lidmaatschap van den militieraad onttrokken; en dat eene herziening, al wierd zij ook door de Regering voorgedragen, het Gouvernement zich in 1815 verpligt vond, tot toekenning van toch in de tegenwoordige zitting der Staten-Generaal niet ten einde vacatiegeld aan allen, zonder onderscheid, te besluiten. eou kunnen worden gebragt, heeft zij eenparig gemeend haren aan„ Men kan hieruit opmaken, hoe ongeraden het ware, het drang te moeten beperken tot het indienen, nog gedurende dit zitting- vacatie- of presentiegeld geheel af te schaften. Het Gouvernement jaar der Staten-Generaal, van zoodanige partiele herziening der zou niet alleen gevaar loopen , met een zeer gebrekkig personeel wet op de nationale militie, waardoor het heilzaam voorschrift van genoegen te moeten nemen, maar soms, by algemeene weigering, art. 181 der Grondwet omtrent den lateren aanvang van den dienst- aan geheele stremming der dienst zijn blootgesteld." tijd der lotelingen voor de nationale militie in 't leven zou worden I V D E AFDEELING. Medische politie. geroepen. § 7. Ten aanzien van dit onderwerp is in de dezerzijds ingezonIn de nota des Ministers is geantwoord: „ De vrees dat eene algemeene herziening der wetten rakende dene schriftelijke nota woordelijk het volgendo gezegd: twee zoo belangrijke onderwerpen, als de nationale militie en „ De Commissie van Rapporteurs ziet zich gedrongen de overtuischutterijen, al werd zij door het Gouvernement voorgedragen, in ging uit te spreken, dat ook onder de bestaande omstandigheden, de tegenwoordige zitting der Staten-Generaal toch niet ten einde en dus zoolang de tegenwoordige wetgeving betrekkelijk de medizou kunnen worden gebragt, schijnt niet ongegrond. sche politie nog niet door eene andere is vervangen, bij deze „ De herziening is niet te min wenschelijk, en behoort tot die afdeeling van het Departement van Binnenlandsche Zaken meer deelen der groote hervormingstaak, waaraan sedert geruimen tijd bedrijvigheid zou kunnen heersenen en daardoor meer blijken van leven te geven waren, dan thans het geval is. I n België, waar wordt gewerkt. „ De Commissie van Rapporteurs heeft gemeend haren aandrang men dan toch, evenzeer als hier, te dezen aanzien, nog onder de „ te moeten beperken tot het indienen, nog gedurende dit zittingjaar, gebrekkige wet van 12 Maart 1818 leeft, wordt in het belang der „ van zoodanige partiele herziening, waardoor het heilzaam voor- openbare gezondheid veel meer verrigt. W a t daar in den laatsten „ schrift van art. 181 der Grondwet omtrent den lateren aanvang tijd omtrent de bemoeijenissen der Regering met den gezond„ van den diensttijd der lotelingen voor de nationale militie in het heidstoestand bekend is geworden, strekt daarvan tot overtuigend bewijs. Hier daarentegen is zelfs nog geene uitvoering gegeven ,, leven zou worden geroepen." aan de wet van 12 Augustus 1819 (Staatsblad n°. 36) omtrent „ De Commissie gelieve echter tweederlei te overwegen: „ Vooreerst: dat de partiele herziening, welke zij verlangt, in de Fharmacopoea Neerlandica." een zoo groot en gewigtig gedeelte der tegenwoordige wetgeving De meermalen vermelde nota des Ministers behelst op dit punt zou ingrijpen, dat zij met eene geheele omwerking bijkans zou het volgende: gelijkstaan. Het is niet genoeg in de plaats van het 19de het 20ste ,, Met eenige bevreemding ziet het Gouvernement hier eene j a a r te stellen; van den aanvang van den diensttijd hangen zeer vele bepaalde Afdeeling van het Departement van Binnenlandsche andere bepalingen af. Die aanvang is thans in hetzelfde j a a r , Zaken oproepen, om daarvan meer bedrijvigheid en meer blijken waarin de inschrijving plaats heeft. Volgens art. 181 der Grond- van leven te vorderen. Volgens het inzien der Regering heeft de wet moet de inschrijving een jaar te voren geschieden. Volgens Commissie niet met eene Afdeeling, maar met den Minister te de bestaande wet zijn de gehuwden vrij ; de hervormde Grondwet doen. De taak van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken is kent dien vrijdom niet. Men bedenke ook, dat die partiele herzie- menigvuldiger, dan die van eenigen anderen hoofdtak van algening, welke bij den eersten opslag eene kleinigheid, en niets anders meen bestuur; het een moet op het ander wachten; het is onmodan een overgang tot eene nieuwe algemeene wet schijnt, zelve eene gelijk, dat al hetgeen sedert dertig jaren en langer werd verzuimd geenszins gemakkelijke noch eenvoudige overgangswet zou_vorderen. of over het hoofd gezien , binnen twee jaren worde aangevuld. E n Zoodat het tijdstip, waarop men van die partiele herziening vrucht „bedrijvigheid" te ontwikkelen ten einde daardoor blijken van leven zou beginnen te plukken, wel eens zeer weinig van dat der in- te geven, ligt niet in den aard. Men gelieve eenig geduld te hebdiening eener nieuwe algemeene wet kon verschillen. ben , en men zal, ook wat den aigemeenen gezondheidstoestand „ Ten andere: dat het bedoelde partiele voorschrift thans van betreft, de zorge des Gouvernements niet in gebreke vinden. „ De Fharmacopoea Neerlandica is sedert lang afgedrukt, en geen belang is voor de lotelingen. Dezen toch stelt men, zoo zij met hun 19de jaar dienstpligtig worden, gedurende e e n j a a r in ligt ter uitgave geheel gereed; het is buiten de schuld van het reserve. Zij behoeven dus niet vroeger in werkelijke dienst te Gouvernement, dat de wet van 12 Augustus 1819 (Staatsblad treden , dan dit bij toepassing van art. 181 der Grondwet het n°. 86) belet, haar verkrijgbaar te stellen, alvorens ook de Nederlandsche Apotheek gereed zij. Met het drukken van dit laatste geval zal zijn." § 6. Onder artikel 72 b worden op den toelichtenden staat eens- werk wordt gestadig en met al den spoed die mogelijk is voortgedeels de reis- en verblijfkosten der militie-commissarissen, ander- gaan. Reeds zijn een en twintig vellen afgedrukt. Ook die arbeid deels de reis- en verblijfkosten of schadeloosstelling der leden van zal dus weldra voltooid zijn." De Commissie van Rapporteurs wil, en zeker de Kamer met den militieraad en hunne plaatsvervangers uitgetrokken. Terwijl bij de Commissie van Rapporteurs tegen het eerste onderdeel van dezen h a a r , gaarne nog eenig geduld oefenen, in het vertrouwen, dat post geene bedenking bestond, heeft zij gemeend te moeten vragen, men dan, ook wat den aigemeenen gezondheidstoestand betreft, of de schadeloosstelling der leden van den militieraad, ten minste de zorge des Gouvernements niet in gebreke zal vinden. voor zoover die in presentie-geld bestaat, niet zou kunnen vervallen. § 8. Aan de Commissie van Rapporteurs kwam het voor dat Het lidmaatschap der militieraden wordt in den regel door leden 's Rijks veeartsenijschool niet wel anders dan als eene openbare inrigvan de provinciale Staten of van de gemeentebesturen in hunne ting van onderwijs te beschouwen was, en dat dus de posten , thans eigene woonplaats bekleed. De aan dat lidmaatschap verbondene onder de artikelen 76 en 77 van dit hoofdstuk voorkomende, naar •werkzaamheden schenen der Commissie t o e , niet van zoodanigen de VlIIstc afdeeling daarvan, dat is naar die van Onderwijs, b e omvan"1 te zijn, dat men zich die niet in het algemeen belang, zon- hoorden te worden overgebragt. der afzonderlijke belooning zou kunnen laten welgevallen. Op hare in dien geest gemaakte aannferking heeft de heer Minister Hierop is door den heere Minister van Binnenlandsche Zaken van Binnenlandsche Zaken in zijne nota geantwoord : „ De kosten voor 's Rijks veeartsenijschool komen op de begroogeantwoord: Zij zijn „ De vraag, of het vacatiegeld der leden van den militieraad ting van 1851 voor onder de afdeeling ,, Nijverheid." niet zou kunnen vervallen, is voor geene toestemmende beantwoor- naar de afdeeling „ Medische politie" overgebragt , omdat de administratie gelijk het doel der school, en dus ook het leveren ding vatbaar. „ Dat het lidmaatschap der militieraden in den regel door der bouwstoffen voor de begrooting, meer byzonder in den kring leden van de provinciale Staten of van de gemeentebesturen in dezer afdeeling vallen." hunne eigene woonplaats wordt bekleed, is waar, schoon daarop V D Ï AFDEELING. Verdere uitgaven betrekkelijk nog al uitzonderingen bestaan. Het denkbeeld echter, dat do werkhet binnenlandsch bestuur. «aamheden van zoo weinig omvang zijn, dat men zich die in het § 9. Naar aanleiding van artikel 79 van dit hoofdstuk heeft de algemeen belang wel zonder afzonderlijke belooning zou laten wel- j g t v a l h » , ii helaas «ene dwaling. I Commissie de vraag gedaan, waar het aan toe te schryven i ï , dat
— 277
Bijlagen. 70stc vcL
Tweede Kamer.
.Staalsbeijrootincj voor het dienstjaar i8.r>9., (Verslag d e r Commissie vuu R a p p o r t e u r * voor Hoofdstuk V.)
do uitkomsten der laatste tic jarige volkstelling nog niet geheel volledig, dat is voor iedere gemeente des Rijks, openbaar zijn geniaakt. Zulk eeno openbaarmaking moest tooh allezlns wenselielijk worden geaeht. In de nota des Ministers is geantwoord: „ Reeds bij de /beantwoording der aanmerkingen over de voorgedragen begrooting voor liet loopende j a a r . werd gewezen op den grooten omvang van het werk, noodig tot het opmaken der uitkomsten van de jongste volkstelling. Het getal registers , welke door een betrekkelijk gering personeel te ziften en te rangschikken zijn, werd vermeld. Tevens werd opgegeven hoe ver de werkzaamheden toen wareh gevorderd. Thans is dit Wérk zoo ver gcbragt, dat slechts vijf der minst bevolkte provinciën, namelijk Friesland, Overijssol, Groningen, Drenthe en Limburg, te b e werken overblijven. „ Den tijd in aanmerking nemende, die voor de bewerking der overige provinciën gebezigd i s , kan men berekenen, dat tegen de maand September van het volgende jaar do werkzaamheden geheel zullen afgleoopen zijn. „ Dit tijdsverloop kan bezwaarlijk te lang worden geacht. In België, w a a r , zoo het Gouvernement wel is onderligt, meer personen, dan hier, don arbeid verrigtten, had do volkstelling plaats in October 1816, en werd de uitkomst in druk bekend gemaakt in Augustus 1849. Geschiedt dit laatste hier te lande volledig in September 1852, dan zal alles, daar de telling in November 1849 heeft plaats gehad, insgelijks in bijna driejaren zijn afgcloopen. „ Daar de leemten, bij de eerste bewerking overgebleven, reeds voor eenige provinciën geheel zijn aangevuld, is de Begering er op bedacht een aanvang te maken met het doen drukken der uitkomsten van de telling, voor zooveel die provinciën betreft." § 10. Daar de Begering zelve het toekennen van een Rijkssubsidie ten behoeve van het gemeentebestuur van Schokland eene onregelmatigheid acht, waarin door het vaststellen eener wet, die dergelijke kosten ten laste der provinciën brengt, moet worden voorzien, heeft de Commissie van Bapportenrs verlangd to weten, of deze wet niet nog zoo tijdig in to dienen zou zijn, dat do tetegenwoordige Bijksbegrooting van het genoemde subsidie kon worden ontlast. De heer Minister van Einnenlandsche Zaken heeft op deze vraag het volgend ontkennend antwoord gegeven: „ De wet, waarvan hier de rede i s , zou bezwaarlijk zoo tijdig kunnen worden ingediend, dat het subsidie ton behoeve van het gemeentebestuur van Schokland nog het volgend jaar ton laste der begrooting van enkel provinciale uitgaven van Overijssel kon worden gebragt. Daarenboven dient te worden onderzocht, of bij dezelfde wet geen andere kosten, behalve do hier bedoelde, ten laste der provinciën moeten worden gebragt; hetgeen oenigen tijd vordert. Het schijnt daarom noodzakelijk, dat het subsidie voor het gemeentebestuur van Schokland het volgend j a a r door het Kijk worde gekweten." De Commissie van Rapporteurs heeft gemeend , na het ontvangen van deze inlichting, zich tot het uilen van den wensch te moeten bepalen, dat de zeer onregelmatige post, dien het hier geldt, op de volgende Staatsbegrootihg niet weder voorkomc. Zij gevoelt zich echter gedrongen ev de verklaring bij te voegen, dat, indien zij de weglating van het artikel niet in bedenking gegeven heeft, zulks eenig en alleen daaraan is toe te schrijven, dat zij voor eene gebiedende noodzakelijkheid bukt. V I D E AFDEELIXG.
Waterstaat e:i publie/ce werken.
§ 11. Bij de overweging, die, naar aanleiding van het verhandelde in de Afdeelingen, over dit onderdeel dezer "bcgrooting in den boezem der Commissie van Rapporteurs heeft plaats gehad, heeft oen harer leden zich voor eeno reorganisatie van het personeel van den waterstaat, of wel voor eene nieuwe regeling der werkzaamheden en verpligtingen der ambtenaren van dien tak van bestuur, in verband met eene veranderde wetgeving wegens de bevoegdheid der heemraadschappen , verklaard; mcenende hij, dat het nut door die ambtenaren gesticht, hoe verdienstelijk en kundig velen hunner ook mogtcn zijn, niet in genoegzame verhouding stond tot de belangrijke uitgaven, voor hen op de begrooting uitgetrokken. Ily beriep zich daarbij vooral op hetgeen door de ambtenaren van den waterstaat bij ijsgang op de rivieren wordt verrigt. Door de overige leden der Commissie van Rapporteurs is dit gevoelen echter niet nadruk wedersproken, en onder andere daarop gewezen , dat de werkkring der ingenieurs van den waterstaat zich geenszins bepaalt tot het tijdperk van watersnood, of zelfs tot bemoeijenissen met den staat der rivieren on waferkeeringen. ^ Vervolgens heeft hetzelfde lid der Commissie van Rapporteurs zich verklaard tegen de werken voor do algemeene verbetering der hoofdrivieren, waarvoor thans weder, even als voor 1851, eeno gezamenlijke Bom van f 200,000 op de begrooting i.s uitgetrokken. Hij beweerde, dat dit groote werk ondernomen w a s , zonder dat BIJDI.AD VAM UK KEDERLAVDSCnF, STAATS-COUKAXT.
ovor do waardij daarvan een afdoend 'voorafgaand onderzoek van deskundigen had plaats gehad ; trad in velo bijzondei 'heden om te betoogen , dat men daarbij niet van een vast stelsel, geschikt om eenen normalen toestand der rivierbeddingen tusschen do oevers te doen geboren worden, was uitgegaan; gispte met name ook de strekking der voorgenomone werken aan de killen tusschen Workendam en Dordrecht, en eindigde met te wijzen op voorstellen tot verbetering onzer rivieren, in uitgegevens geschriften ontwikkeld, die, zijnes inziens, veel betere uitkomsten beloofden. In 't algemeen word bij de Commissie van Rapporteurs daartegen opgenierkt, dat het aangevangen werk tot verbetering onzer rivieren beraamd is, nadat sedert eeno lange reeks van jaren deskundigen zich daarover hadden doen hooren en twee Staatscommissien, waarvan de eerste reeds in 1821 werd benoemd, haar gevoelen deswege hadden doen kennen; dat, blijkens de vroegere ondervinding, nieuwe onderzoekingen omtrent deze aangelegenheid tot niets anders zouden leiden, dan om eene nuttige zaak weder op de lange baan to schuiven; en dat de Tweede Kamer reeds geacht kon worden aan de thans te werk gestelde wijze van verbetering der hoofdrivieren, door hare beslissing op de vorige begrooting, haar zegel te hebben gehecht. Intussehen was de Commissie van Rapporteurs eenstemmig van de wenschelijkheid en noodzakelijkheid overtuigd, dat de thans gedane nieuwe aanvrage van f200,000 voor werken tot algemeene verbetering der hoófdrivieren zoodanig wierd toegelicht, dat omtrent den aard en de uitgestrektheid der werken , die de Regering daarbij op het oog heeft, bij de Staten-Generaal geenerlei twijfel kon bestaan. Zij vroeg alzoo in de eerste plaats, bij hare schriftelijke nota, eene medcdeeling omtrent den tcgenwoordigen stand der aangevangene werken tot verbetering der hoófdrivieren en omtrent hetgeen daaraan , uit de sommen op de Staatsbegrooting van 1851 toegestaan» nog kon worden verrigt. De Commissie vleide zich, dat deze mededeeling zoodanig zou worden ingerigt, dat van zelf zou worden voldaan aan een tweede verlangen, daarin bestaande, dat bepaald wierd opgegeven, welko der voorgenomen werken tot rivierverbetering, die de Regering oorspronkelijk Voornemens was uit de Staatsbegrooting van 1851 te bekostigen, eerst ten laste der begrooting van 1852 zullen komen. Uit de vergelijking der beide Staatsbegrootingen scheen toch to blijken, dat er zoodanige werken waren, en dat derhalve ook de f 2
,000, die de Regering oorspronkelijk voornemens was over 1851 aan de rivierwerken te besteden, op de begrooting van dat j a a r niet ten volle zullen worden uitgegeven. In do derde plaats vroeg de Commissie eene volledige en gedotailleerde opgave 'van hetgeen de Regering voornemens i s , boven en behalve de zoo oven vermelde, van 1851 tot 1852 uitgestelde werken , uit de thans aangevraagde som aan de verbetering der hoófdrivieren te doen verrigten. De omschrijving dier werken op den toelichtenden staat was toch in to algemeene bewoordingen vervat, om zich van den aard en de uitgestrektheid daarvan een juist denkbeeld te vormen , en zoo al de Memorie van Toelichting tot het tegenwoordig hoofdstuk te dezer zake naar het aangehaalde rapport der inspecteurs van den waterstaat van 18 Januari) 1850 scheen te verwijzen, moest niet uit het oog worden verloren, dat aan het slot van dat rapport wel eene opgave aangetroffen wordt van in de eerste plaats in aanmerking komende werken tot rivierverbetering, te zamen begroot op eene uitgave van f200,000, maar dat daarbij geenszins bepaald aangewezen wordt, welke andere werken gedurende het tweedejaar der uitvoering van het algemeene plan tot stand zouden worden gebragt. De Commissie voegde er bij , dat, ook bij het erlangen van al deze inlichtingen, nog niet ten volle voldaan zou zijn aan hcigeen vrij algemeen te dezer zake in de Afdeelingen is verlangd. Men had daar namelijk artikel 91 van dit hoofdstuk onder de zoodanige geteld, welker splitsing in onderscheidene artikelen hoogst wenselielijk zou zijn. De meerderheid der Commissie van Rapporteurs gevoelde zich verpligt tot het ondersteunen van dit verlangen. Het gebeurde in het vorige jaar omtrent het doen wegvallen van de op de begrooting uitgetrekkene som voor de werken tot vorruiming van den Boven - IJssclniond had toch geleerd, dat de Tweede Kamer buiten de mogelijkheid is om van haar gevoelen betrekkelijk zulke werken to doen blijken, als al de uitgaven voor de rivieren in één en hetzelfde artikel bijeengetrokken zijn. Men gaf alzoo der Begering in overweging, of het in de eerste plaats niet rationeel zou zijn, de sommen voor het gewone onderhoud van rivierwerken door het uittrekken daarvan onder afzonderlijke artikelen geheel en al af te scheiden van de buitengewone kosten, d i e , volgens het plan der Regering, gedurende eenige jaren aan de verbetering der hoófdrivieren zullen worden besteed; en in detweede plaats, of niet de negen hoofdafdeelingen , waaronder op. den toelichtenden staat de rivieren en de daaraan te verrigten werken voorkomen, even zoovele afzonderlijke artikelen der fce^ grooting zouden kunnen vormen.
1851 — 1852. n .
— 278 Staatsbegrooting voor het dienstjaar i852. (Verslag d e r Commissie van R a p p o r t e u r s voor Hoofdstuk V.)
Op alle dezo vragen beeft de Commissie van Rapporteurs liet volgend uitvoerig antwoord van den heere Minister van Binnenlandselie Zaken ontvangen: „ I. De Commissie van Rapporteurs wcnscht eene mededeeling te ontvangen omtrent den tegenwoordigen stand der aangevangene werken tot verbetering der boofdrivieren, en omtrent hetgeen daaraan uit de sommen op de Staatsbegrooting van 1851 nog kan worden verrigt. „ Het eerste en belangrijkste w e r k , te ondernemen, was het verbeteren der oude Merwede, en de overige verspreide killen van lieverlede tot eene tweede of zoogenaamde nieuwe Merwede te vormen. Hierop was men in de eerste plaats uit. „ Nadat reeds, tegen het einde van 1850, op de oude Merwede, vier dwarskribben onder Dordrecht en Papendrecbt ter voorbereiding der algemeene verbetering waren gelegd, heeft men vervolgens in 1851 aanbesteed: a. twee dwarskribben onder Sliedrecht; b. twee dwarskribben boven Papendrecht; «. bet bezinken van den dam in de Kikvorschkil, even bezuiden de Helsloot onder Sliedrecht; d. eene afleidende krib boven de Hoogkil, en het bezinken van den oever beneden die kil; e. eene dwarskrib in de verlenging des westelijken berms langs de Noord , tegenover de stad Dordrecht; ƒ . twee dwarskribben onder Giessendam met het verhoogen van den dam in de Pleunlauwersloot; g. de verlenging der stroomleidende k r i b , gelegen aan den zuideroever van de oude Merwede tusschen de Pleunlauwersloot en de Helsloot, met het maken van twee dwarskribben aan het benedeneinde van den Heipolder onder Sliedrecht. „ Al deze werken hebben de verbetering van de oude Merwede ten doel, en vorderen te zamen eene uitgave van f29,503. „ De werken sub a, b, c en e vermeld zijn voltooid; de overige „ in behandeling. „ Door den aanleg dezer werken tracht men eene meer geleidelijke strekking der rivieren en een beter verband tusschen de breedte en diepte van deze oude Merwede te bevorderen, om daardoor zoowel als door het beperken der zijdelingsche waterverbezen de scheepvaart te belpen, en op den duur de rivier meer bekwaam tot afvoer van opper water te maken. I ,_, Dit doel is aanvankelijk naar wensch bereikt. „ Het vaarwater op de oude Merwede ondervindt reeds eene niet onbelangrijke verbetering. „ Gelijktijdig met den aanleg van werken tot verbetering van do oude Merwede, zijn ook die onder handen genomen, waardoor meer regtstreeks het vormen eener nieuwe Merwede langs de groote Westkil wordt beoogd. „ Daar hiertoe het innemen van sommige eigendommen en het doen afnemen van andere onvermijdelijk was, zijn aangekocht: h. een eiland in de groote Hel- of Westkil, nabij de Paulownaboeve; i. een daarbeneden gelegen eiland, genaamd de Jonge Kievitsv a a r d , en k. een nevens eerstgemeld eiland de nieuwe rivier inspringende uithoek , uitmakende een gedeelte van den zoogenaamden Oostelijken Opslag. „ Do verkrijging dezer stukken komt op f 22,350 te staan. „ Nadat al hut rijshout op de eilanden is gekapt, wordt de aardspecie tot de aan te leggen kfibwerken gebruikt, en in de rigting der nieuwe rivier eene geul gegraven ter bevordering van het uitschuren der gronden. Wijders zullen alle wortels gerooid en eenige oeververdedigingen opgebroken worden , ten einde daardoor aan het van de andere kribben afgevloeide water het openen eener nieuwe 8troonibaan gemakkelijker te maken. „ T o t vorming der nieuwe Merwede zijn voorts aanbesteed: l. De verhooging der zeer oude beteugebngswerken door opzinking met rijzen stukken van de kil genaamd het gat van het steenen huisje. Dit is eene zeer sterk afzuigende kil, liggende onmiddellijk boven het riviervak, waarin zich de op to ruimen eilanden h en t bevinden. „- Dit werk is genoegzaam gereed , en daardoor wordt aanvankelijk een deel van het water van die kil naar de te vormen nieuwe Merwede gebragt. in. Twee afleidende kribben in do bovenmonden van de Bakkerskil en Van het Steurgat. „ Deze werken zijn onder handen, en bobben ten doel het water van de Bakkerskil voor een aanmerkelijk deel en dat van het Steurgat aanvankelijk eenigzins naar de te vormen nieuwe Merwede af te leiden. n. Aan de andere of regter zijde van den bovenmond van de nieuwe Merwede is evenzoo de afzuiging door de Sneepkil eenigzins belemmerd. „ In verband hiermede is het bezetten van den regter oever van de Oude Wiel t'ot in de Sneepkil aanbesteed en in behandeling.
o. Eerstdaags zal worden aanbesteed het afdammen van twee kleine killen, genaamd de Jassesloot of Bevert en do Braspenning of Galeigat. Deze twee killen onttrekken eenig water ter linker zijde der te vormen nieuwe Merwede, en zouden zonder beteugoling zich op eene nadeeligo wijze vergrooten. „ De werken sub l, m, n en o zullen eene uitgaaf vorderen van omstreeks f30,000. „ Omtrent alle deze naauwelijks voltooide of pas aangevangene werken kan nog weinig of niets van de erlangde uitkomst worden gezegd. „ Men zal evenwel kunnen opmerken, dat bereids veel werk in onderling verband is aangelegd. „ Men heeft daarbij ook den zoogenaamden overlaat van Cruquiug niet uit het oog verloren. Aldus wordt het eiland genoemd, begrepen tusschen de oude Merwede, de Oude Wiel van 1421, en de veelvuldige killen , die zuidwaarts afstroomen. In vroegere tijden is dit eiland van rijshout ontbloot, om bij ijsstoppingen tot zijdelingschen afvoer van opperwater en ijs naar de killen dienstig te zijn. De buitensporige breedte, welke de stroombaan in deze streken heeft, is oorzaak, dat de overlaat van Cruquius in zijne werking belemmerd wordt. Zoolang dit deel der rivier niet uit den bestaanden verwarden toestand gered is, kan eene afgraving der verhoogde gedeelten van den overlaat niet wel worden vermeden. „ Daarom zal, voor zooverre de toegestane fondsen van 1851 dit toelaten , een deel dier afgraving nog in dit jaar worden ondernomen ; nadat met den betrokken eigenaar deswege zal zijn overeengekomen. „ De afkomende grondspecie zal tot gelijktijdige verdere beteugebng van de Sneepkil worden gebruikt. Men stelt zich voor, dit werk in 1852 te vervolgen. „ De gelden, over 1851 bestemd tot het verbeteren van de oudo Merwede, tot beteugeling der killen en tot bevordering van de langzame vorming eener nieuwe Merwede, met al hetgeen daarmede in verband i s , zullen dus geheel, zonder overschot, worden besteed. De verbeteringswerlcen op de Waal zijn : p. Eene onlangs aanbestede afleidende krib op den regter oever beneden de Snor, met het doel de noorder geul van bet tegenover Druten_ liggend eiland met den tijd te verlammen, en later geheel op te beffen, ten einde de Waal tot slechts ééne hoofdgeul te beperken. „ In 1847 werd reeds de bevestiging van den bnker Waaloever aan den Turkswaard boven Druten ondernomen, om de verbetering van het riviervak voor te bereiden. „ De tijd is thans gekomen een stap verder te gaan. „ Hiertoe is de krib bestemd, die derhalve in den toelichtenden staat der loopende begrooting als eene voortzetting der gewone verbetering is beschouwd. q. Reeds in Junij is de voortzetting der langzame beteugeling van het kanaal van St. Andries aanbesteed voor f 9300. De aanhoudende buitengewoon hoogc rivierstand gedurende den afgeloopen zomer heeft den aanvang van dit werk tot heden belet. „ Tot verbetering van Neder-lïijn en Lek zijn de volgende werken ondernomen: r. Tot behoud en verbetering van het riviervak langs den Loowaard is eene kribsgewijze verlenging aanbesteed, die eerstdaags onder handen kan worden genomen. s. Tot voortzetting der vroegere werken te Malburgen, aangelegd met bet doel om bet riviervak langzaam regelmatiger te maken en dit zeer kromme, naauwe en veranderlijke vaarwater te verbeteren, heeft men bet aanleggen van eene dwarskrib en het verlengen van twee kribben aanbesteed , die bij gunstigen rivierstand zullen worden gelegd. t. Aan de Spees bij de Grebbe worden aan den linker oever vier bestaande kribben verlengd en eene nieuwe dwarskrib aangelegd. „ Deze werken hebben ten doel de voortzetting der vroegere werken tot opheffing van eene ondiepte, die voor de scheepvaart zeer hinderlijk is en het zetten van ijsdammen bevordert. «. In verband met de in vorige jaren op den bnker oever van de Lek aan bet Spoel, beneden Culemborg, aangelegde kribben tot opruiming van de bestaande ondiepte, wordt thans' op den regter oever eene krib gelegd. v. Ter verbetering van do voornaamste ondiepte op de Lek zijn onlangs aanbesteed vier kribben op den regter oever, tegenover Nieuwpoort, aan den zoogenaamden Bokzak. „ "Vooreerst moet dit werk nog uitgesteld blijven ten gevolge van gerezeno moeijelijkheden met eenigo eigenaren van de rivierboorden. „ Van deze werken moeten die onder u en v, f 14,650, uit do som voor buitengewone verbetering worden gevonden. „ Aan den Gelderschen IJssel: w. zijn de lage plaatsen van den Lijmerschen overlaat aangevuld ; x. is tot verruiming van de IJsselbrug te Zutphen eene doorlaatbrug aanbesteed en in aanbouw.
279 — Staatsbegrooting voor het dienstjaar i85a. (Verslag d e r Commissie van R a p p o r t e u r s voor Hoofdstuk V.)
ij. Door do werken van het fort do Poll en van de batterij de eigenaren toegestemd hebben de erfdienstbaarheid van vlugtWellenberg, beneden Zutphen, is de stroombaan van den IJssel plaats tegen eene schadeloosstelling, eens gegeven, te vestigen. te naauw. Een ontwerp tot afgraving van een deel dezer werken Deze vlugtheuvelen zullen voortaan door de gemeenten worden en tot wijziging der te behouden gedeelten is opgemaakt, en daar- onderhouden. over wordt met het Departement van Oorlog onderhandeld. „ Langs de zuidzijde van do Linge hebben de eigenaren ofbruikors z. Tot verruiming van de IJsselbrug te Deventer is een ontwerp van gronden, ondanks do pogingen van hot gemeentebestuur van gevormd, dat met het gemeentebestuur van Deventer moest worden Deil, de hun van staatswege aangeboden weldaad niet genoegzaam ingezien om in schikkingen te komen. overlegd. aa. Tot verbetering van het verwarde vak van den IJssel in „ De aanleg van vlugtheuvelen moest aldaar uit dien hoofde de gemeenten Wilsum en Kamperveen, moeten de te behouden worden uitgesteld. oevers met bleeslagen worden bezet, ten einde do onderscheidene „ Men berekent, dat voor do vlugtheuvelen tot dusver is beschikt eilanden aan de oevers te verbinden en de geulen zooveel noodig over eene somma van f 6960. te doen verlanden. „ liet bovenstaande te zamen vattende, dan blijkt dat in 1851 „ Deze werken zijn aanbesteed en in uitvoering, voor de rivierwerken wordt beschikt over de navolgende sommen: „ De reeds aanbestede werken tot verbetering van den Gelderschen 1. verbetering van de oude Merwede. . . . f 29,503.00 IJssel, onder x en aa, zullen met die onder ij en z te staan komen 2. beteugeling dor killen en langzame vorming op nagenoeg f 53,000. eener nieuwe Merwede te zamen . . . . 52,350.00 „ De Limburgsche Maas heeft in dit jaar belangrijke verbeteringen 3. gedeeltelijke afgraving van den overlaat van ondergaan. Ziehier de de beknopte opgave : Cruquius Memorie bb. verlenging van 576 el van een pakwerk te Wessom tot zeer 4. werken op de Waal 9,300.00 noodige beteugeling van eene sterke inschaling en ten einde een 5. werken langs Neder-Rijn en Lek . . . . 14,650.00 schadelijk verloop van het vaarwater te voorkomen; 6. werken langs den IJssel 53,000.00 cc. verlenging met 260 el van de bleeslaag langs den Hcuveldijk 7. werken langs do Limburgsche Maas . . . 23,616.00 met gelijk doel; 8. voor do vlugtheuvelen 6,960.00 dd. herstellen en verbeteren der rijswerken in de gemeenten Obbicht, Roosteren, Ohe en L a a k , Stevensweerd, Maasbracht, Wessem , Herten, Ruggenum en Swalmen ; Alzoo to zamen f 189,379.00 ee. pakwerk lang 410 el langs den regter oever in de gemeente St. Pieter, tot het te keer gaan van eene nadeelige inscharing; ff. aansluiting van den wortel van een op den uiterwaard te „ Het laat zich dus niet aanzien, dat er sommen onverbruikt Urmond bestaand havendijkje tegen de hooge gronden, zoo tot beschutting van het dorp Urmond als om den stroom meer in het zullen blijven. „ In verband met hetgeen aldus van Landswogo is ondernomen, midden der rivier te houden; gg. het aanleggen van twee rijzen damen tot afsluiting van twee verdienen hier twee belangrijke werken, door waterschappen verrigt, riviergeulen boven en beneden de Steengrind, onder de gemeente te worden opgemerkt. „ Het bestuur over het d ijksdistrict van de Overbetuwe is te rade Obbicht, met de digting van eene geul in de laagte beneden het dorp Rerg. Deze werken zullen veel toebrengen tot verbetering van geworden, tot vervolg dor vroegere dijksverhoogingen, een vrij gehet verwarde riviervak tusschen het dorp Rerg en het kasteel vaarlijken en voor de rivier nadeoligen uitspringenden dijk, genaamd de Kommordijk, omstreeks Gent aan de Waal, bij wijzo van kapitale , Obbicht; hk. een rijzen pakwerk lang 540 el, en eene oevervoorzienïng inlaag, achteruit te brengeu. De kosten worden op f 40,000 a f50,000 lang 200 e l , voornamelijk in den zeer hollen en sterk inbrekenden geraamd. „ Deze verruiming van de stroombaan is dermate voordeclig voor oever tusschen Daniels en Visserwaard. Deze werken zijn dringend noodig tot beperking van het verder verloop der rivier; zij zijn het algemeen rivierbclang, dat e r v a n staatswege f 10,000 subsidie is verleend. Het werk zal in het aanstaande voorjaar worden aangevangen; ii. de voorziening van den oever in de zeer groote rivierkron- ondernomen. „ Het tweede werk is de aanleg van eene noodkadc langs den keling onder Linne, benevens eenige kribjes in den hollen oever Grebbedijk van de Grebbe tot Wageningen. Dit werk is geheel ten onder Maasbracht. Ook dit werk is begonnen; Jck. drie dwarskribben in de gemeente Velden tegenover het koste der betrokkene besturen verrigt. dorp Grubbenvorst, met het doel een aanvang te maken met de „ I I . De Commissie vraagt, welke werken, boven en behalve de verbetering van de ondiepte genaamd de Eotdeksel: de moeijelijkste uitgestelde, uit de thans aangevraagde som aan'do verbetering dor plaats voor de scheepvaart op de Limburgsche Maas beneden hoofdrivieren in 1852 zullen worden ten kosto gelegd. Venlo; „ Zij telt artikel 91 van dit hoofdstuk onder de zoodanige , welker II. het te keer gaan van eene sterke inscharing onder Ohe en splitsing in onderscheidene artikelen hoogst wenscholijk zou zijn. Laak , waarin de gemeente f 1200 zal dragen. „ Men gelieve hieromtrent op te merken, dat de gewone en de „ Op de meeste dezer werken wordt men door den hoogen stand buitengewone verbetcringswerken der rivieren zoo naauw aan elkander rivier belemmerd; de aanvoer van materialen is evenwel vol- derzijn verbonden, dat eene volstrekte afscheiding op de Staatsbegrooting niet wel mogelijk is. tooid of onder handen. „ De bovengemelde werken tot verbetering en herstel der Lim„ De gewone verbetcringswerken moeten zooveel mogelijk de strek burgsche 3Iaas, zoover zij uit de buitengewone f 200,000 moeten king hebben om de buitengewone te ondersteunen, en wederkeerig worden bestreden, vorderen eene uitgave van f 23,616. vullen de laatste de eerste aan. Reide te zamen vormen een ge„ Men stelt zich nog voor zoodra doenlijk, ten laste derzelfde heel, waarvoor, ten einde mot des te meer nadruk en spoed eene algemeene, grooto, afdoende verbetering te weeg te brongen, eene buitengewone bijdrage uit te voeren : vim. eene voorziening van den oever aan den Schaarberg beneden hoogere som wordt uitgetrokken. Elsloo; en „ Hier komt to stade hetgeen onder § 1 in bedenking word nn. eene voorziening van den oever in do grooto kronkeling gegeven. „ Op het tijdstip, waarin de ambtenaren van den waterstaat de van Linne. opgaven ter zamenstelling dor bcgrooting voor het volgende j a a r „ De raming dezer beide werken is opgemaakt. „ Aan de Maas in Noordbrabant en Gelderland zijn in behandc- moeten verstrekken , is het onmogelijk stellig en in allen deelo to voorzien, welke gewone , welke buitengewone werken zullen worden verling: oo. zes dwarskribben tot verbetering van de ondiepte in het cischt, ten gevolge der omstandigheden , die zich in den daaraanvolgenden winter op de rivieren zullen voordoen. Verloop van geulen, riviervak de Goudsche Oord beneden Grave; pp. vijf dwarskribben uan de ondiepte in het riviervak genaamd ontstaan van zandbanken of van diepten, inscharing van oevers en zooveel andere omstandigheden, kunnen de to hing vooruitgemaakte het Hazeneind, verder benedenwaarts ; qq. een leidam beneden het fort Crevccoeur aan den mond van ontwerpen en ramingen geheel doen falen. Evenzeer kunnen do zoo de Dieze, aan te leggen met het tweeledig doel om zoowel den uit- zeer afwisselende prijzen dor rijsmaterialen een of twee jaren vooruit cn ingang van de Dieze als het vaarwater in de Maas langs den worden gekend. Diezemond te verbeteren. „ Men kan alzoo evenzeer in de gelegenheid komen meer te kunnen „ Deze drie werken worden hier slechts tot aanvulling van het verrigten , dan waarop men had gerekend , als het omgekeerde kan overzigt genoemd. De kosten zijn in de uitgaaf voor de gewone plaats hebben. „ De uitgewerkte on toelichtende staat treedt zóó verre in bijzonrivierverbetering begrepen. n Rehalve de werken tot verbetering der rivieren, is men ook derheden , als noodig is om een overzigt der werken te geven, waarvan de aanleg of de herstelling in het plan der Regering ligt, voor bedacht geweest op den aanleg van vlugtheuvelen. „ E r werden aanbesteed ten gerieve der gemeenten benoorden de zooveel dit een jaar te voren kon worden uitgewerkt. Linge, nainehjk van Reest.Rhenoy en Acquoy, op erven waarvan „ Met betrekking tot de f200,000 buitengewoon, voor iïvierverbe-
— 280 — wtaaEagifgnBaMEMaEigeBEB!'
Staatibegroóting voor het dienstjaar i85a. (Verslag der Commissie van Rapporteurs voor lloofi.ist.iik V.) ♦eringen aangevraagd, zijn op het budget van 1852 , blijkens den toelichtenden staat, uitgetrokken: a. • voor de Ncdcr-Rijn en Lek in de provincie Gelderland f 20,000.00 l. idem in de provincie Utrecht 10,000.00 $, idem in de provincie Zuidholland 10,000.00 d. voor de Waal in Gelderland 10,000.00 e. voor de Merwede en de Killen in Noonlbrabant. 45,000.00 en in Zuidholland 45,000.00 f. voor de Maas in Noordbrabant 15,000.00 en in Limburg 25,000.00 m. voor den Gelderschen IJssel 20,000.00 ZAMKX
.
f' 200,000.00
o. De f 20,000 sub a vermeld zijn bestemd, zoo als in den toeEchtenden staat vermeld i s , tot verbetering der riviervakken uan het Lcoveer, te Malburgen, aan de Spees, zoomede te Culemborg. b. De f10,000 sub b zullen naar mate van omstandigheden, die ihans niet te berekenen zijn , verwerkt kunnen worden tot verbetering en beveiliging der oevers van de riviervakken , die in Gelderland op den tegenovergestelden oever zullen worden aangevat, en alzoo, aan de Spees , bij Culemborg, en indien de som toereikende is , des noodig tot voortzetting der verbetering van het riviervak aan den Bokzak boven Schoonhoven. c. In de provincie Zuidholland is men voornemens de aangevraagde f 10,000 te verwerken tot verbetering van het riviervak van den Bokzak, in overeenstemming met de werken die op den Ütrechtschen oever zullen ondernomen worden, voorts tot verbetering van het riviervak bij Krimpen of van zoodanig ander deel, alwaar zich, na den winter, de meeste behoefte zal voordoen. d. Tot verbetering van de "Waal in Gelderland wordt f 10,000 gevraagd. Men stelt zich voor, deze som te verwerken tot verbetering van het riviervak te Druten; tot aanleg van werken in verband met de ondernomene beteugeling van het kanaal van St. Andries. e. Tot voortzetting der werken voor de verbetering van de oude Merwede tusschen Gorinehem en Dordrecht tot beteugeling der killen en langzame vorming cener nieuwe Merwede, benevens het zooveel noodig herstellen van den zoogenaamden overlaat, van Cruquius, wordt voor de beide provinciën Xoordbrabant en Zuidhollancl te zamen eene som van f 1)0,000 aangevraagd. ,, liet ligt in den aard van dit werk, dat men geen j a a r te voren kan zeggen , waar die gelden zullen verwerk worden. „ De betcugelings- en stroonileidcnde werken van 1851 zijn nog niet voltooid. De voorzigtigheid gebiedt, eerst de uitkomsten te leeren kennen, die met deze werken, na den afloop vanden winter, zullen verkregen zijn , alvorens bepaaldelijk het plan van voortzetting te kunnen opmaken. Met beleid en behoedzaamheid moet er noodwendig te werk gegaan worden om de vele belangen, die zich hier ontmoeten, zoomin mogelijk te kwetsen, en toch het beoogde doel met de minste kosten te treffen. „ In het voorjaar van 1852 zijn daartoe vele opnemingen en peilingen noodzakelijk, die men thans niet durft vooruilloopen. f. De f 15,000 voor de Maas in Noordbrabant zijn bestemd tot voortzeïting der ondernomene verbetering van de Beneden-Maas. Alen heeft nog niet bepaaldelijk aangegeven , waar die gelden zullen worden besteed, omdat zulks afhankelijk is van hetgeen in den aanstaanden winter zal plaats vinden , en men het eerst dat gedeeltc der rivier wenscht in behandeling te nemen, alwaar verbetering en verdieping, na de voorjaarspeilingen, zal blijken het meest noodzakelijk te zijn. „ Kvenzoo wenscht men te handelen met de f 25,000 voor do Limburgsche Maas aangevraagd. Thans kan men bezwaarlijk de plaatsen noemen.
werk naauwkeurig konden leeren kennen. Hetgeen daaromtrent iu de Memorie van Toelichting gezegd wordt, scheen echter te strijden met hetgeen een oogenblik later volgt, namelijk dat de ramingen, (jp grond waarvan de posten voor openbare werken op do Ntautsbegrooting worden gebragt, doorgaa/is aanmerkelijk verschillen van. de later op te maken ingenieurs-begrootingen voor zoodanige werken. Hoe kon er toch uit het aangegeven oogpunt bezwaar bestaan tegen het openbaar maken eener voorloopige raming, waarop de aannemer in den regel voor zich zelven geenerlei berekening bouwen kan ? De Commissie uitte dus het verlangen, ook omtrent dit punt nader te worden ingelicht, en zulks te meer omdat in 't algameen tegen de. geheimhouding van begrootingen van kosten, alleen om misbruik bij de aanbestedingen te keeren, wel een en ander scheen in to brengen. Zoo heeft men beweerd, dat zoodanig stelsel alleen strekken zou om de kleinere aannemers uit to sluiten, en dus de meer vermogende aannemers, voor wie de weg om het geheim gehouden cijfer te leeren kennen, meer open staat, te bevoordeelen. De nota van den hecre Minister van Binnenlandsche Zaken behelst hieromtrent het volgend antwoord: „ De Commissie merkt op, dat er eene tegenstrijdigheid in de Memorie van Toelichting bestaat bij het aanvoeren der redenen, waarom eene meerdere specificatie der rivicrwerken onraadzaam is. „ Die schijn van strijd lost zich op, wanneer men aanmerkt, dat hier twee verschillende gevallen worden vermengd. „ Vele werken, als onderhoudswerken, kosten van herstellingen of gedeeltelijke vernieuwingen, opbouw van nieuwe werken, leverantien, en in het algemeen alle uitvoeringen , waarvoor een bekrompen crediet is toegestaan , moeten zich uit den aard der zaak schikken naar de fondsen, die daarvoor beschikbaar zijn gesteld. Dan is do ingenieursbegrooting meestal, zoo niet altijd, volkomen gelijk aan de raming der projectbegrooting, zoo als dit door menig voorbeeld sou te staven zijn. „ Andere daarentegen, zoo als rivier-en zeewaterkeerende werken, zinkwerken, bestortingen, beslagwerken, waarvan de ramingen een jaar te voren moeten ingeleverd worden, kunnen vóór den aanvang zooveel veranderingen door storm, opperwater en ijs hebben ondergaan, of door verloop van stroomen zoo zeer hebben geleden , dat de voorloopige raming alle toepassing mist. „ Deze twee gevallen, die zich beide dikwerf voordoen, behooren, zoo als in de Memorie van Toelichting geschiedt, te worden onderscheiden. „ De meening van sommige leden der Commissie, dat het stelsel van geheimhouding der bugrootingen van aan te besteden werken alleen strekken zou om de kleinere aannemers uit te sluiten, en dus de meer vermogende te bevoordeelen, voor wie de weg om het geheim gehouden cijfer te leeren kennen MEEK OPENSTAAT, berust op eene dwaling. „ De weg om het geheim der begrootïngen te leeren kennen, staat, ten gevolge der door de Regering genomen maatregelen , voor geen aannemer meer open; mededinging en lage aannemir.gsprijzen worden door de invoering der geheimhouding van de begrooting ook voor de kleinere aannemers bevorderd. „ Thans staan allen gelijk. „ Niemand der gegadigden kent de begrooting. „ De kleinere aannemers in ons Land hebben genoegzaam kennis van zaken om een klein werk te berekenen. Onraadzaam is h e t , hunne concurrentie bij werken te bevorderen, waarvan'zij geene genoegzame kennis hebben, en waarvan zij aannemers zouden trachten te worden op do bloote inzage van den begrootingsprijs. „ Strekt hunne kunde niet ver genoeg om het uit te voeren werk te kunnen berekenen, ongetwijfeld schieten zij dan ook bij de uitvoering in kennis en ervaring te kort. Hunne toelating strekt dan veelal ten nadeele van 's Rijks schatkist, zoo als de gesekiedenis der Rijkswerken daarvan maar al te veel voorbeelden oplevert. „ Door geheimhouding der begrootingen belet men de zamenspanning der grootere aannemers, die zich allen kennen en zich' allen verstaan. AVeten zij bat bedrag der raming van den ingenieur, dan kennen zij ook de uiterste grens tot welke zij hunne vorderingen kunnen opvoeren, en welk bedrag, boven hunne eigenlijke aannemingssom, zij onder zich kunnen verdeden, zoo als dit menigmaal heeft plaats gevonden, toen de begrootingen aan de grootere aannemers altijd hekend, aan de kleinere meestal onbekend bleven, „ De Regering wenscht do proefneming, die sinds e e n j a a r met het geheimhouden der begrootingen wordt genomen , voort te zetten. „ De verkregene uitkomsten bij de meeste aanbestedingen van groote en kleine werken ontraden dit tot hiertoe geenszins. „ Men heeft in dit jaar veelal tot aanmerkelijk lagere prijzen, dan de ondervinding deed verwachten, zien aannemen." § 13. Op eene daartoe in de Afdeelingen gegeven aanleiding, heeft de Commissie van Rapporteurs gevraagd, welke bepaalde gronden de Regering heeft voor haar gevoelen, dat de sommen, bij het besluit van 8 Fcbruarij 1849 aan de inspecteurs en ingenieurs
Bijlagen. 71ste vel.
— 281 —
Tweede Kamer.
Staattbegrooting voor het dienstjaar 1852. (Verslag der Commissie van Rapporteurs voor Hoofdstuk V.) van den waterstaat voor abonnement van reis-, verlijf- en bureaukosten toegekend , te gering berekend zijn. In de nota des Ministers is geantwoord: „ De officiële tabellen van de gedane dienstreizen der inspecteurs en ingenieurs van den waterstaat geven de overtuiging, dat de sommen, bij het Koninklijk besluit van 8 Februarij 1849 wegens abonnement voor reis-, verbliji'- en bureaukosten toegekend, ontoereikend zijn , zoodat het meerendeel dier ambtenaren daaruit de kosten der dienstreizen en verdere uitgaven voor bureaukosten niet kan bestrijden. „ Het blijkt uit de tabellen, d a t , zoo al de kosten der dicnstreizen van eenige dier ambtenaren uit het abonnement gekweten kunnen worden, niets ter vergoeding van bureaukosten overig blijft, en dat bij de meesten het geheele beloop aan 'il" dienstreizen te koste is [gelegd, alvorens het dienstjaar is afgoloopen. Het gevolg is, dat de reizen, welke de dienst in den loop van dat jaar nog niogt eischen , ten laste van de bezoldiging van den ambtenaar moeten komen, hetgeen onbillijk is ; of tot den aanvang van een volgend jaar moeten worden verschoven, hetgeen schadelijk kan zijn voor de dienst. „ Ten gevolge der meerdere ontwikkeling van publieke werken, breidt de taak, aan de ingenieurs opgedragen, zich van dag tot dag uit; hetgeen verhooging zoowel der reis- als bureaukosten vordert." § 14. Ofschoon men het allezins goedkeurt, dat de Landsgebouwen te 's Gravenhage in behoorlijken toestand onderhouden worden, schijnt de wijze, waarop sommige daarvan in den laatsten tijd hersteld zijn, stof tot gegronde aanmerkingen op te leveren. Aan sommige der gebouwen op het Binnenhof, die als historische gedenkteekenen te beschouwen zijn , heeft men herstellingen verrigt, zonder daarbij op den oorspronkelijken bouwstijl te letten. Anderen , zoo als de zoogenaamde Loterijzaal, wachten steeds te vergeefs naar eene herstellende hand, die daaraan den vroegeren luister hergeeft. Daarentegen zijn er weder andere Landsgebouwen te 's Gravenhage, waaraan kosten zijn besteed, die niet voor den goeden smaak van den bouwmeester schijnen te getuigen of niet volstrekt noodig konden worden geacht. Do Commissie heeft gemeend de aandacht der Regering op dit punt te moeten vestigen. Door den heere Minister van Binnenlandsche Zaken is in zijne nota geantwoord: „ De meeste Landsgebouwen, inzonderheid die op het Binncnhof, waarin de bureaux van bet Kabinet des Konings, de Algemeene Kekenkamer, het Rijksarchief en het Departement van Binnenlandsche Zaken zijn gevestigd, en die van vroegere eeuwen dagteekenen, zijn, wat sommige gedeelten betreft, naauwelijks meer voor herstelling vatbaar. „ De instandhouding en het bewoonbaar houden dier localen is al wat men met moeite bereikt. Een eerst vercisehte is de vastheid van het gebouw te verzekeren, en niet altijd schijnt bij herstelling of vernieuwing op den oorspronkelijken bouwstijl te kunnen worden gelet; hetgeen, zoo de toestand van het locaal uit al veroorloofde, zeker grootere uitgaven zonde veroorzaken, dan daaraan met betrachting eener noodige spaarzaamheid, mogen worden besteed. Eene geheele opruiming van het grootste gedeel te der gebouwen op het Binnenhof en het optrekken van nieuwe, ware wenschelijk, evenzeer als eene geheele restauratie van de zoogenaamde Loterijzaal. Natuurlijk ziet het Gouvernement op tegen de aanzienlijke kosten, die het stichten van nieuwe gebouwen en eene volledige herstelling van de Loterijzaal zouden vorderen. Alleen de vernieuwing van het dakwerk dier zaal, waartoe onvermijdelijk in het jaar 1858 zal moeten worden oveigegaan, zal eene uitgave van ruim f 12,000 noodzakelijk maken. „ Dat aan andere gebouwen buiten het Binnenhof kosten zouden zijn besteed, die konden zijn bespaard, is aan het Gouvernement onbekend. Zonder bepaalde aanwijzing, die in de nota der C0111missie wordt gemist, is het niet bij magte, deswege een onderzoek in te stellen." § 15. Het heeft de opmerking getrokken, dat onder de uitgaven , die, volgens den toelichtenden staat, onder het veelomvattende artikel 1)1 begrepen zijn, ook kosten voor een lijnpad langs den Boven-Kijn behooren. Men heeft verlangd te welen , om welke reden de Regering tot bet herstel dier lijnpaden meent te moeten overgaan. Tot nu toe had men het er voor gehouden , dat Nederland aan zijne verpligtingen jegens de overige Rhijnoeverstaten volkomen voldeed door op 's Lands kosten voor het onderhoud der stoomsleepdienst op de rivieren zorg te dragen. Wilde het Rijk nu nog de kosten van herstel van lijnpaden op zich nemen, dan zou voor hetzelfde belang eene dubbele uitgaaf plaats vinden. In de nota des Ministers is geantwoord : _ >, De Rijksstoomsleepdienst op de bovenrivieren beantwoordde niet meer aan het doel, en was, door de toenemende mededinging van particuliere sleepdiensten, genoegzaam overbodig geworden. Het Departement van Finantien, onder welks beheer de Rijkssleepdienst in het belang der Rijnvaart staat, gaf' dien ten gevolge aan her Departement van Binnenlandsche Zaken kennis van de Bljm.AB TA.X U ï Nf.nKKI.AXDSCHï; STAATS-COr-KWT.
1 85 l — 1 8 5 2 .
voorgenomene opheffing dier sleepdienst, maar tevens de herstelling van het lijnpad langs den Boven-Rijn in overleg. Hiertoe w a s , krachtens de Maintzer conventie van 1831, de Regering verpligt, die het onderhoud der lijnpaden alleen achterwege had gelaten uit hoofde met de stoomsleepdienst in de behoefte der scheepvaart was voorzien. Zoodra echter van deze dienst geen gebruik meer werd gemaakt dat tegen de kosten opwoog, meende het Departement
van Finantien van de sleepdienst te moeten afzien, en tot eene letterlijke opvolging van de Maintzer conventie terugkomen. E r zal dus geene dubbele uitgaaf- voor hetzelfde belang plaats vinden." § 16. Naar men in de Afdeelingen heeft beweerd, bevinden zich de zeeweringen in Delfland in oenen ongunstigen toestand en zijn do verzoeken 0111 eenig subsidie uit 's Rijks kas tot do kosten van herstel dezer zeeweringen te erlangen herhaaldelijk afgewezen. Intussehen blijkt uit de omschrijving der uitgaven, die onder artikel 103 begrepen zijn, met name uit de posten d en g, dat de Regering ook weder over 180:2 bijdragen tot het herstel van zeeweringen in Noordholland en Groningen wil verleenen. Dit heeft der Commissie aanleiding gegeven om aan de Regering te vragen, welke regelen omtrent het toestaan van zoodanige bijdragen door haar gevolgd worden. Het volgend, antwoord is te dezer zake in de nota des Ministors van Binnenlandsche Ztfken gegeven: „ Bijdragen uit 's Rijks kas tot herstel van zee- of rivierwaterkeerende werken worden niet verleend dan aan hulphehoovenda districten of polders, van wier onvermogen tot geheele bekostiging dier werken afdoende bewijzen geleverd zijn. Dat zulks'niet het geval is met het uitgestrekte welvarende district van Delfland, zal wel geen uitvoerig betoog behoeven. Aan de zijde van het Rijk zoowel als van de provincie zijn daarom bij herhaling de aangevraagde subsidien tot voorziening der ongunstig gestelde zeeworin-» gen van Delfland afwezen. „ De bijdrage onder artikel 103 lit. d, voorkomende, is toegekend tot tegemoetkoming, gezamenlijk met de provincie Noordholla tul, in de herstellingskosten van den Noorder LT- en zeedijk, waartoe de krachten der onderhoudspligtigen te kort schoten. Tot bestrijding der uitgave voor bet opmaken van die in 1816 zwaar geteisterde zeewering, is destijds eene geldleening gedaan, en de jaarlijkschc bijdrage dient tot voorziening in de aflossing en rentebetaling, die in 1850 zal aigeloopcn zijn. De bijdrage onder lit. g opgenoemd , is 's Rijks aandeel in de onderhoudskosten der zeeweringen langs den Dollard, die van domanialen oorsprong zijn. Dat aandeel werd voorheen door het domeinbestuur voldaan, en aan de provincie, nadat die werken afin haar waren overgegaan, uitgekeerd; doch is sedert 1830, krachtens Koninklijk besluit van 15 Mei 1830, n°. 4 2 , door het Departement van Binnenlandscha Zaken overgenomen." § 17. Onder lit. q van artikel 103 wordt een subsidie van f 13,333 voor den aanleg eener ruimere haven te Nijmegen uitge.trokken. Daar de Staten van Gelderland het verleenen van een subsidie voor dit werk hebben geweigerd nadat door den gemeenteraad van Nijmegen de gedane aanbesteding herhaaldelijk was afgekeurd, heeft de Commissievan Rapporteurs het wenschelijk geacht, dat de stand, waarin deze zaak zich thans bevindt, door do Regering worde blootgelegd. Aan dit verlangen is bij de meergemelde nota des Ministerg door de volgende mededeeling voldaan : „ De meer dan eens beproefde aanbesteding van bet maken eener schuil" of noodhaven te Nljmejen is telkens mislukt, daar de gevraagde prijzen de raming ver te boven gingen, niettegenstaande na de eerste onvoordeeli.ge besteding, op verzoek van het gemeentebestuur, in eene wijziging van het bestek i-i toegestemd, en te gelijk bet vroeger toegezegd subsidie is verhoogd en gesteldop het bedrag, wegens het derde gedeelte onder lit. q van artikel 103, voor 1852 uitgetrokken. Behalve de berigten nopens den ongunstigen afloop der twee bestedingen van die havenwerken, door het gemeentebestuur van Nijmegen aan bet Departement , van Binnenlandsche Zaken ingezonden, is daaromtrent niets verder bekend. De zaak schijnt voor het oogenblik stil te staan." § 18. Bij de behandeling der begrooting van het vorige jaar heeft men het afgekeurd, dat onder het artikel voor bijdragen aan besturen, maatschappijen en instellingen tot bekostiging van werken , ook een algemeene post van f50,000 voor nieuw te verleenen bijdragen en subsidien begrepen was. Die post, meende men, moesteen afzonderlijk bcgrootings-artikel uitmaken , opdat niet in algemeenen bewoordingen toegekend bedrag zou kunnen worden gebruikt tot vérhooging van bij de begrooting voor een bepaald doel toegekende sommen , of opdat niet die laatste sommen aan hare oorspronke'ijke bestemming onttrokken zouden kunnen worden, om het bedrag der bijdragen tot op den toelichtenden staat in 't geheel niet vermelde werken te vergrooten. De Commissie van Rapporteurs meende deze opmerking te moeten herhalen. indien de Si aten-Generaal aan de Regering de bevoegdheid toe[1.
— 282 Staatsbcijvootiny
voor hét dienstjaar
i8f>2.
(Verslag iler Commissie van Rapporteurs voor Hoofdstuk V.) kennen, om in later opkomende, bij het vaststellen der begrooting I de onderhandelingen zullen zijn afgeloopcn, die met de directie dier nop: onbekende behoeften te voorzien, dan behooren zij, naar het maatschappij, sedert de sluiting van hetvendrag, zijn aangevangen, gevoelen der Commissie, tevens de grenzen ie kunnen aanwijzen, om de nakoming der verbindtenisseii, welke de Regering op zich Linnen welke van die bevoegdheid gebruik mag worden gemaakt. nam, te verzekeren. Kei si na afloop dier onderhandeling zal het Hierop is In de • nota des Ministers van Binnenlandsche Zaken Gouvernement in de gelegenheid zijn, aan de Kamer de verlangde het volgende geantwoord: inlichtingen te geven." „ Ten gevolge van het verlangen, reeds bij de begrooting van 1851 V I T D E AKDI-.KI.IXG. Ouderimjs. geuit, datde som van f 60,000 voor nieuw te verleenen subsidien onder een afzonderlijk artikel mogt worden uitgetrokken, is bij de § 20. De noodzakelijkheid der wettelijke regeling van het onsamenstelling der begrooting van 1852 overwogen, of en boe aan derwijs in den geest der herziene Grondwet, is ook weder te dezer dat verlangen ware te voldoen. Met het oog op de eischen der gelegenheid in de Afdeelingen der Kamer met al den ernst besproken , Comptabiliteit, die medebrengen dat de Algenieene Rekenkamer bij die dit aangelegen onderwerp vordert. Daar men algemeen van de haie vereveningen niet de uitgewerkte en toelichtende staten maar groote mocijclijkheid, aan deze veelomvattende regeling verknocht, de begr< Otii gswetten tot grondslag neemt, is bevonden, «lat het stel- doordrongen was, werd door sommige leden het denkbeeld voorgelen van een afzonderlijk artikel voor de nieuw te verleenen subsi- Btaan , om door eene partiele wet aan bezwaren te gemoet te komen , dien, za! de geregelde verevening niet worden gestremd, aan den die , hunnes inziens , ten aanzien van het lager onderwijs bestaan. anderen kant het uittrekken van zoovele afzonderlijke artikelen in De groote meerderheid dier Commissie van Rapporteurs kan geene de begrootingswet zou vorderen, als er thans afzonderlijke subsidien vrijheid vinden, om dit denkbeeld te ondersteunen. Naar haar inzien met name op den toelichtenden staat worden vermeld. Zonder die kan ten opzigte van geen der onderwerpen van wetgeving, die in aanwijzing toch zou de Algemeene Rekenkamer in het onzekere zijn, hel 5de additionnele artikel der Grondwet worden opgenoemd, zooof het subsidie al dan niet ten laste van de f 50,000 zou moeten komen. lang de voorgeschrevene geheele regeling daarvan niet heeft plaats „ Wierd zoodanige splitsing aangenomen, het getal artikelen van gehad, een partiele wettelijke maatregel plaats vinden. Aan den de begrooting zou aanmerkelijk vermeerderen en de begrootingswet anderen kant heeft de mee: derheid der Commissie gemeend , hier zelve te veel in bijzonderheden afdeden, als haar gevoelen te moeten uitdrukken, dat alleen door de te „ Het Gouvernement acht dit niet raadzaam voor de dienst. De gemoet geziene regelingswet en op :eene andere wijze in de tegenmet naam vermelde zijn reeds verleende of toegezegde subsidien, woordige inrigting van het hooger, middelbaar en lager onderwijs waarop'gerekend wordt. Moesten zij daarna nog een voor een in verandering kan worden gebragt. Zij Leeft voorts, na zorgvuldige Stemming worden gebragt, zoo menig publiek werk, door gemeenten overweging van hetgeen hier in aanmerking komt, tot het inlasof genootschappen opgezet, en dat met eenige duizenden guldens van gchen van de volgende zinsnede in hare bij de Regering ingezondene schriftelijke nota besloten: Landswege is geholpen, wierd belemmerd of gestoord. „ De meerde:beid der Commissie van Rapporteurs gevoelt zich, „ D a t er. zoo als het artikel thans is ingerigt, gelegenheid bestaat, het bedrag der tot eene bepaalde som voorgestelde subsidien ook naar aanleiding van het deswege verhandelde in de Afdeelingen, te verhoogen , moet worden toegestemd ; maar het Gouvernement genoopt bij de Regering ernstig aan te dringen op het zooveel meent daartoe, wanneer dringende redenen er voor pleiten, de vrijheid mogelijk bespoedigen der wettelijke regeling van het onderwijs in te moeten bezitten. Het stellige voordeel, aan die vrijheid ver- zijnen geheelen omvang, en dus op het in het leven roepen van bonden, is veel grooter dan de mogelijke schade: vooral wanneer de artikel 194 der Grondwet." "Vertegenwoordiging telken jare de toegekende subsidien kan overIn de schriftelijke nota van den heere Minister van Binnenlandzien en beoordeelen." > sche Zaken is daarop het volgende geantwoord : „ Het Gouvernement wenseht niet minder dan de meerderheid De Commissie van Rapporteurs i s , na dit antwoord rijpelijk te hebben overwogen, van oordeel, dat de verlangde splitsing tussehen der Commissie van Rapporteurs, dat de wettelijke regeling van het bekende en nieuw te verleenen subsidien mogelijk i s , zonder dat onderwijs spoedig plaats kunne hebben." De meerderheid der Commissie van Rapporteurs bepaalt zich tot de Regeling te zeer in haren werkkring belemnrerd, het aantal artikelen der begrooting onmatig vermeerderd, of aan de eischen der de betuiging van baar leedwezen, dat de heer Ministervan Binnencomptabiliteit te kort gedaan wordt. Naar het haar voorkomt, wordt landsche Zaken niet goed heeft gevonden , zijne zienswijze omtrent bet dor', dat men hier op het oog heeft, volkomen bereikt, wan- dit punt duidelijk uit te drukken. § 21. Nagenoeg algemeen heeft men in de Afdeelingen der Kamer neer het tegenwoordig artikel 103 door twee artikelen wordt vervangen, waarvan het eene de bekende of toegezegde subsidien aan een afkeurend oordeel uitgesproken overliet staatsexamen der jonbesturen, maatschappijen en instellingen, juist zoo als zij op den gelieden voor de academische lessen , zoo als dit in de beide laatste toelichtenden staat voorkomen, omschrijft, doch zonderde som uit jaren gehouden is. Daargelaten de vraag of de vroegere inrigting te drukken voor ieder dier bijdragen gevorderd en enkel eindigende dezer examina niet reeds stof tot gegronde bedenkingen oplevert, met het totale cijfer van dit onderdeel ad f 146,764.33; terwijl dan is dit zeker, dat de tegenwoordige inrigting in 't geheel geen doel het andere alleen de nieuw te verleenen bijdragen en subsidien ver- treft, In dit gevoelen ziet men zich versterkt door do opmerkinmeldt en daarvoor f 50,000 toestaat. In dien geest stelt de Com- gen van bevoegde beoordeelaars. De Commissie van Rapporteursmissie van Rapporteurs eene wijziging voor, op de hierbij gevoegde heeft dien ten gevolge gemeend aan de Regering in bedenking Nota van W ijziginjren lit. IJ omschreven', waaraan zij zich verder te moeten geven, om het bedoelde staatsexamen geheel te doen gedraagt. De Commissie heeft er alleen nog bij te voegen, dat, vervallen en dus ook artikel 105 van dit hpofdstuk der begrooting even gelijk bij het wets-ontwerp artikel 103 onder degene wordt in te trekken. opgeteld, waarop aanvulling uit den post voor onvoorziene uitgaven In de schriftelijke nota des Ministers is hieromtrent geantwoord: wordt toegelaten, het hare bedoeling is , dat op beide de artikelen, ,, 0.a de wijze, waaropJiet staatsexamen sedert twee jaren is die daarvoor in de plaats zouden komen , zoodanige aanvulling zou ingerigt, met grond goed of af te keuren, ia eene langere onderkunnen geschieden. vinding noodig. De Regering kent het verslag van het laatste § 19. In de aanspraak van den Minister van Finantien, bij examen nog niet. Zij zal daarna overwegen, of hetgeen als proef de aanbieding der tegenwoordige begrootingswetten gehouden, werd om eene gebrekkige instelling te verbeteren , tot dat de wet het te kennen gegeven , dat aan den Staat nog eene uitgave van een mil- stelsel in zijn geheel zou regelen, werd ingevoerd , in het aanstaande liocn te wachten stond, ter sakeeener bijdrage aan deRhijnspoor- j a a r behoort te worden herhaald. Nu ware beslissing ontijdig." De Commissie van Rapporteurs kan zich niet met het gevoelen wcg-mua!schappij, om deze in staat te stellen de voorwaarde te vervullen der toestemming van de Pruissische regering tot de aan- des Ministers vereenigen, dat de afschaffing van het staatsexamen sluiting van den Rhünspoorweg aan de Diritsche spoorwegen. Tevens ontijdig z u ajn , zoolang daaromtrent geene meerdere ondervinding werd de hoop der Begering uitgedrukt, van eerlang eene voord ragt is verkregen. Naar hare overtuiging kan dat onderzoek , zoo als het deswege aan de Kamer te kunnen aanbieden. Ook omdat tot nu thans is ingerigt, uit zijnen aard geen doel treffen of kunnen ten minste toe dit uitzigt niet is verwezenlijkt, gaf de Commissie aan de Roge- de mogelijk daardoor te verwerven goede resultaten geenszins op ring te kennen, dat zij er prijs op stelde, te dezer gelegenheid, wegen tegen de stellige ongelegenheden. De Commissie van Rapomtrent dit aangelegen onderwerp nadere inlichting te ontvangen. portcurs vindt dien ten gevolge volkomene vrijheid, om de Kamer tot het afstemmen van artikel 105 van dit hoofdstuk te advizeren. Hierop is in de nota des Ministers geantwoord : § 22. De reeds ten vorigen jare gemaakte aanmerking, dat men „ Gelijk in de aanspraak van den Minister van Finantien bij gelegenheid van de aanbieding van de tegenwoordige begrootings- de onevenredigheid niet kan billijken, die tussehen het tractement wetten is gezegd, denkt het Gouvernement aan de Kamer een voor- van den secretaris der Leydsche hoogeschool ad f 1800 en de tracstel te doen tot het verleenen van eene bijdrage van een millioen tementen van de secretarissen der beide andere hoogescholen ad guldens aan de Nederlandsche lil ijnspoorwegniaatsehappij , om f (100 bestaat, is ditmaal herhaald. haar in staat te brengen tot versmalling van 1 et spoor op den weg Naar het oordeel der Commissie van Rapporteurs was de optussehen Amsterdam en A r n h e m , — eene van do voorwaarden, beldering, destijds omtrent dit punt door de Regering gegeven, bedongen bij het verdrag over de aansluiting van dien weg aan de niet geheel bevredigend; want zoo men al wil aannemen, dat het Pruissische spoorwegen. & . . . . „ D a t voorstel zal echter eerst kunnen worden aangeboden, nadat tractement van den Leydschen secretaris in der tijd heeft kunnen worden verhoogd met het bedrag der reis- en verblijfkosten,
— 285 Staatsbcgrooling voor het dienstjaar 18f»2. (Verslag der Commissie van R a p p o r t e u r ! V oor Hoofdstuk V . )
een vrij uitvoerig verslag voor omtrent die verzameling, hare making, de bepalingen daaraan verbonden, en den hoof'din! oud van het kabinet. De Regering meent dus daarheen te mogen verwijzen, terwijl zij, zoo op de kennis van meerdere bijzonderheden omtrent de making mogt worden prijs gesteld, hiernevens (bijl. B) een uittreksel van het testament van den heer van Westreenen overlegt." De Commissie van Rapporteurs heeft hier alleen bij te voegen, dat zij het uittreksel van het testament van den heer van Westreenen, als minder geschikt om gedrukt te worden, ter inzage der leelen ter griffie der Kamer heeft nedergelegd. § 20. Alvorens de Kamer omtrent het subsidie, thans weder, voor het Koninklijk Nederlandsen Instituut aangevraagd , een bepaald oordeel kan uitspreken, was het, volgens de zienswijze der Commissie, volstrekt noodzakelijk inlichtingen te ontvangen omtrent hetgeen in het laatste jaar wegens ele reorganisatie dier instelling van regeringswege is verrigt. Zij heeft deze overtuiging aan de Regering doen kennen, en bij de schriftelijke nota van den heero Minister van Binnenlandsche Zaken het volgend antwoord ontvangen: „ De overweging der reorganisatie van het Koninklijk Nederlandsoh Instituut heeft geleid tot zijne opheffing en tot ele vestiging eener Koninklijke Academie van Wetenschappen, welker dus in het geheel . . f 825.00 doel is bevordering der wis- en natuurkunde in haren gehcelen „ Bij de Nota van Wijzigingen, waarvan reeds hiervoren is ge- omvang. Het Koninklijk besluit en reglement (bijl. C en JJ) gaan sproken , wordt alzoo voorgesteld, het betrokken artikel der b e - hierbij. De bepalingen, daarin vervat, maken het noodig, dat grooting met dit bedrag te vermeerderen." de omschrijving van artikel 1 11 worde gewijzigd als bij de nota, onder A overgelegd, wordt voorgesteld." V H I S Ï E AFDEEI.IXG. Kunsten en wetenschappen. Ook de in dit antwoord vermelde stukken, waarvan het eerste in § 23. Terwijl men met genoegen heeft gezien, dat de Regering, de Nederlandsche Staatscourant 'n opgenomen en het tweede door in het belang van geschiedenis en oudheidkunde, aan het archief- andere dagbladen ter algemeene kennis is gebragt, zijn door de wezen in ons Vaderland meer leven tracht te geven, en daartoe Commissie ter griffie nedergelegd. een volledig overzigt van den toestand der archieven hier te lande § 27. In de Afdeelingen der Kamfer liepen ele gevoelens der leden openbaar wil maken, heeft de Commissie van Rapporteurs gemeend zeer uiteen over de vraag, of werkelijk het bezit eener geologische de vraag te moeten doen, of het verzamelen der bouwstoffen voor kaart van Nederland van zoo groot belang voor wetenschap en zoodanig verslag niet eigenaardig tot de roeping van den Rijks- nijverheid te achten is, dat daarvoor uit 's Rijks kas cene som van archivarius zou behooren. f 50,000 in jaarlijksche termijnen mag worden bijgedragen. Om Overigens heeft zij den in het vorig jaar van de zijde der Kamer het oordeel der Commissie en der Kamer zelve ook op dit punt tegeuiten wensch herhaald, dat de Regering op de provinciale archiven vestigen, achtte de eerste eene nadere ontvouwing van het nut der geheele onderneming noodig. Met dat doel is gevraagd, of niet zooveel mogelijk toezigt houde. In de nota des Ministers is omtrent deze beide punten geant- het uitvoerig verslag der commissie van geleerden, waarvan in de aanmerking op elen toelichtenden staat gesproken wordt, aan de woord : „ Tot het verzamelen van bouwstoffen voor het hier bedoelde Kamer zou kunnen worden medegedeeld. overzigt behoort ook het locaal onderzoek in de archieven der Op deze vraag is in de schriftelijke nota het volgend antwoord onderscheidene Departementen van algemeen bestuur en elders , het- gegeven: geen bezwaarlijk aan den Rijks-arehivarius zou kunnen worden „ Op het eerste congres van landhuishoudkundigen, in 1846 opgedragen. Deze houdt zich onledig met de zamcnstelling van te Zwolle gehouden , wees de voorzitter, mr. B. W. A. E . Sloet hetgeen in het algemeen overzigt ten aanzien van het Rijksarchief' tot Oldhuis,' op het wenschelijke van de vervaardiging eener zal moeten voorkomen. geologische beschrijving van Nederland. Het congres benoemde „ Versterking van het toezigt op de provinciale archieven is mede eene commissie om over dit onderwerp op het volgend congres een voornaam oogmerk der vermeerdering van het personeel bij te berigten. Deze commissie, bestaande uit dr. van Breda, het Rijksarchief geweest." dr. Staring, dr. Brants, dr. AU Cohen, dr. Ballot, Bruinsma, § 21. Rij de behandeling der begrooting van 1851 is van Eegc- dr. Acker Stratmgh en dr. Westerhoff, bragt op het congres_ te ringswege te kennen gegeven, dat men zich aan de Koninklijke Arnhem, in 1817, verslaguit, en raadde een-adres aan de Regering bibliotheek te 's Gravenhagc voortdurend onledig hield niet het be- te rigten, waarin het wenschelijhe en noodzakelijke der vervaardi» werken van den catalogus dier verzameling. De Commissie van ging eener geologische beschrijving en kaart van Nederland, op de Rapporteurs heeft daarin aanleiding gevonden tot de vraag, of deze wijze en volgens de grondslagen, die de commissie in haar verslag arbeid thans voltooid is, en of dus, zoo in de daarvoor noodigc kosten aaqgaf, wierd aangetoond. Het congres vercenigele zich met dit geen bezwaar gelegen was, de volledige catalogus ter perse zou Voorstel, en droeg de aanbieding van het adres op aan dr. van Breda, dr. van der Boon Mes-h, dr. Slaiing en dr. AU Cohen. kunnen worden gelegd. De heer Minister van Binnenlandsche Zaken heeft in zijne nota Deze commissie kweet zich van hare taak, door het verzoek, den laten Februarg 1848 aan den Koning gerigt, de noodigc n a a t geantwoord : „ Van den catalogus der Koninklijke bibliotheek is een aanzien- regelen te willen nemen om het beoogde eiocl te bereiken. Het lijk deel voltooid. Bewerking van een systemalisehen , nevens den verzoek (bijl. E) werd in handen gesteld van de Eerste Klasse alphabetischen, catalogus heeft veel tijd gekost. De Regering gaat van het Koninklijk Nederlandsch Instituut. Voorgelicht door hare n a , welke de kosten zouden zijn eer.cr uitgave, die bij gedeelten leelen dr. Remwardt, dr. Brants en dr. Miquel, hechtte de Klasse hare geheele goedkeuring aan het voorstel, en gaf zij dor Regering kon geschieden." * § 25. De Rijks-verzamelingen voor • wetenschap en kunst te in bedenking, ele inzenders van hot adres uit te noodigen tot het s Gravenhagc zijn in den laats!011 tijd vermeerderd met het kabinet leveren van een behoorlijk omschreven plan van onelerzoek en van van den heer Westreenen van Tiellandt. Daar de Volksvertegen- ::;,aanstelling der daaruit op te maken kaait. Hieraan werd gevolg woordiging dit tot nu toe slechts door het openbaar gerucht wist, gegeven door de inzending dor memorie van den 27sten Juny of haar ten minste daaromtrent nog niets door de Regering bekend lol9 (bijl. F ) . was gemaakt, heeft de Commissie van Rapporteurs te dezer gelegen„ De zaak scheen toen genoe>g toegelicht, om over het nuttige en heid eenige opheldering gevraagd wegens deze vermaking; eio voor- wcnschelijke daarvan te kunnen oordeelen, en de Regering meende waarden, waarop zij is gedaan en door ele Regering aanvaard; dit dan ook geheel te moeten erkennen. Men ontzag echter de de waardij der verzameling zelve en het nut dat ele ingezetenen belangrijke som, daarvoor noodig, op de Htaatsbegrooting te brendaarvan zullen kunnen trekken. gen. Dit gaf aanleiding lot het inwinnen van nieuwe^ adviesen. De gevraagde inlichting is door den licere Minister in de volgende I Op 's Konings last, Werd dr. Simons gehoord, e n , op zijn rapport (bijl. G), droeg de Regering den twee eersten onderteekenaren bewoordingen gegeven: „ Schoon het Gouvernement geenc bepaalde mededeeling aan de l van het adres op, met den voorzitter en secretaris van het Koninklijk V olksvertegcnwoordighig heeft gedaan omtrent het kabinet van den | Instituut van Ingenieurs in overleg te treden, omtrent liet vorvaarheer van Westreenen van Tiellandt, kan toch niet wel worden digen van een minder kostbaar ontwerp van geologische beschrijving gezegd, dat zij tot nu too slechts door het openbaar gerucht daar en kaart van Nederland.. iets van weet. I n de Staatscourant van G November 1850 komt ,., Het versla"" van dt. van Breda dr. van der HOOR MeWlr', vroeger aan curatoren der Leydsehe hoogeschool toegekend, dan valt het toch in liet oog, dat deze reis- en verblijfkosten thans voor de Utrecht sche curatoren f 150 en voor de Groningschc f 200 bedragen. Al mogt ook liet tractement van den Leydschen seeretaris, zonder onblllijkheid, niet tot f GOO kunnen worden teruggebragt, schijnt toch eene vermindering daarvan allezins overweging te verdienen. In de nota des Ministers is hierop geantwoord: „ Het tractement van den secretaris der Leydsche hoogeschool i s , in vergelijking met dat zijner ambtgenooten bij de andere hoogescholen, zonder twijfel hoog. De Begering zal nagaan, of hierin, zonder onbillijkheid, vermindering kan worden gcbragl. Tevens heelt de Minister nog van de volgende aanvulling van dit hoofdstuk der begrooting kennis gegeven : „ Na het indienen der begrooting is gebleken , dat de hoogleeraren bij de Groninger hoogeschool Thiiipsc en Mulder over 1852 aanspraak zullen kunnen maken op een vierde verhooging van jaarwedde voor dertigjarige dienst; de eerste over het geheele j a a r , de andere over de helft. „ Tot bestrijding dezer uitgaaf zal dus noodig zijn : voor den eersten f 550.00 voor den laatsten 275.00
— 284 — Staalsbegrootiiiq
voor liet dienstjaar
i8f)2.
(Verslag der Commissie van Rapporteurs voor lloowstuk V.) den ingenieur F . W . Conrad en den inspecteur van der Kun [bijl. H) erkent bet zeer wenschelijke en nuttige van de voorgestelde zaak, en meent de noodige fondsen te kunnen vinden, door iedere provincie te laten bijdragen in de reden van het belang, dat voor haar in bet bezit eener volledige geologische beschrijving en kaart gelegen is. „ Bij nadere overweging van deze zaak, werd de Regering meer en meer overtuigd van de noodzakelijkheid, om de kosten uit's Rijks middelen te bestrijden. Kr is toch bezwaarlijk een maatstaf' te vinden, naar welken de verdeeling der kosten, op billijke wijze, over de verschillende provinciën zou kunnen plaats hebben; en , al ware die maatstaf gevonden, zoo ontbreekt nog het middel om de provinciale besturen te nopen, de gevorderde sommen op hunne begrootingen te brengen. „ Kens ten volle overtuigd, dat het algemeen belang de aanvulling eischt van een ledig, dat in bijna alle beschaafde landen van Kuropa sinds lang niet meer bestaat, meende het Oouvemement ook niet voor de vrij aanzienlijke kosten te moeten terugdeinzen. „ De Regering gelooft zich hier te kunnen onthouden van eene uitvoerige ontwikkeling van het belang, dat voor de wetenschap en de nijverheid in het bezit eener geologische kaart van Nederland is gelegen. „ Het is bekend, dat de vorming van onze gronden weinig onderzocht i s , en dat w i j , in dit opzigt, bij onze naburen verre ten ach te re zijn. „ Het oppervlakkig onderzoek, dat in sommige streken heeft plaats gehad, diende slechts om de behoefte aan meerdere kennis nog sterker te doen uitkomen. Zoo heeft men , op het vermoeden, dat de zandsteen van Gildehuis zich tot onder den Overijsselschen bodem zoude uitstrekken, bij nagraven zeer spoedig lagen van dien bouwsteen gevonden. Hoe ver die gevolgd en ontgonnen kunnen worden, bleef echter tot nog toe onopgelost. „ Het boren van artesische putten te Amsterdam, Leyden, Gorkum en elders heeft tot heden weinig aan het licht gebragt omtrent de gesteldheid der dieper liggende lagen van ons Land. De kennis daarvan is echter onmisbaar tot beoordeeling der mogelijkheid om zulke boringen te doen gelukken, en die kennis is te verkrijgen door een wetenschappelijk onderzoek naar de vorming van den bodem. ,, In Limburg strekken zich de steenkolenlagen van Luikerland ongetwijfeld veel verder uit, dan men tegenwoordig met zekerheid weet aan te wijzen. Datzelfde Limburg bezit waarschijnlijk een ongekenden rijkdom aan kalk en bouwsteenen, die elechts op de aanwijzing van natuuronderzoekers wacht om door de nijverheid ontgonnen te worden. „ Voor de lage streken van Nederland is de kennis dor geologische gesteldheid van den bodem geenszins overtollig. Er ontbreekt veel a a n , dat de wording en de uitgestrektheid der lage veenen genoegzaam zoude zijn onderzocht, of dat men algemeen genoeg bekend zoude zijn met de soort van grond , die men op den bodem dier veenen of op eenige diepte beneden de oppervlakte aantreft. „ De kennis daarvan is van gewigt voor den landbouw, en voor ondernemingen van verveening en droogmaking. Veel, dat daarover bekend is, ligt in kleinere geschriften verspreid, en dient tot een geheel gebragt, en getoetst te worden, zoo men er wezenlijk nut van zal hebben. ' „ De som, door het Gouvernement, naar het oordeel van deskundigen, noodig geacht, is niet buitengewoon hoog, wanneer men die over de jaren verdeelt, welke tot het werk zullen worden besteed. Kene vergelijking van deze som met hetgeen voor het vervaardigen van enkele provinciale kaarten is uitgegeven , schijnt ook zeer ten voordeele van eerstgenoemde uit te moeten vallen." Naar het oordeel der Commissie van Rapporteurs zijn de bezwaren, die aanvankelijk ook bij haar tegen dit geheel nieuwe artikel der Staatsbcgrooting bestonden, hierdoor niet weggeruimd. Zij blijft vreezen, dat het voorbeeld, om dergelijke wetenschappelijke onderzoekingen, als waarvan hier sprake is, uit 'sKijks kas te ondersteunen, tot bedenkelijke gevolgtrekkingen aanleiding zou kunnen geven. Ook acht zij het nog niet uitgemaakt, of, daar de eene provincie, blijkens het medegedeelde, zeer veel meer belang bij de geologische kaart heeft dan de andere, indien hier onderSteuning uit openbare kassen te pas kwam, deze niet van provincialen aard zou moeten zijn. De Commissie heeft alzoo voor 's hands geene vrijheid kunnen vinden, om de goedkeuring van dit artikel der Kamer aan te raden, doch aan den anderen kant gemeend zich alsnog van het regtstreeksch voorstel tot verwerping te moeten onthouden. ï)e door den heer Minister bij zijne nota overgelegde verslagen zijn door de Commissie ter inzage van de leden ter griffie nodergelegd. 5 28. De post TOOT de Koninklijke Akademie te Delft is op i»y ••fr««ting veor memorie uitgetrokken, e» w t l , zoo als er
op den toelichtenden staat uitdrukkelijk wordt bijgevoegd, omdat omtrent liet lot dier instelling nog geene beslissing is gevallen. Lteenerlei reden wordt eoflter opgegeven, waarom dit nog niet heeft kunnen plaats hebben. De Commissie van Rapp irteura heeft dus nadere opheldering daaromtrent verlangd, onder bijvoeging dat zij eene spondije beslissing in deze zaak wensohelijk rekent. In de nota des Ministers is het volgende geantwoord: „ Do beslissing over het lot der Koninklijke Akademie te Delft is nog niet rijp. Het Departement van Binnenlandsche Zaken was in het laatste j a a r met dringende werkzaamheden zoo overladen , dat het deze gewigtige aangelegenheid niet naar wensch kon behandelen. Kr is nog eene andere reden voor het verwijl, doch die ceist met de beslissing te gelijk zal kunnen worden medegedeeld." «{ 29. De inrigting van de VHIste afdeeling der begrooting heeft der Commissie stof tot eene aanmerking gegeven, die, hoewel van ondergeschikt belang, niet ongegrond schijnt. Verscheidene der artikelen zijn in het wetsontwerp onder opschriften gerang~ schikt, zoo als Iiijksarckiven te 's Gravenhage, Koninklijk Nederlaitdsch Instituut enz., die wel slaan op de onmiddellijk volgende posten, doch niet op enkele daar weder achter gevoegde. Zoo is het bijv., als of het onderhoud van historische gedenkteekenen tot de kosten der Kijksarchiven te 's Gravenhage behoort. De onduidelijkheid zou geheel verdwijnen, als de opschriften met de omschrijving der artikelen werden zameugesmolten. Op deze aanmerking is het volgende door den heer Minister geantwoord: „ Bij de inrigting en omschrijving der betrokken artikelen zijn de begrootingen van het Vde hoofdstuk over de jaren 1850 on 1851 gevolgd. E r w a s , ter gelegenheid van het behandelen dezer begrootingen, geene bedenking gevallen; èn inrigting èn omschrijving hadden bij do verevening der uitgaven ter Algemeene Rekenkamer geene bezwaren doen kennen. Om aan de thans gemaakte aanmerking voor het vervolg te gemoet te komen , zouden welligt bij eene volgende begrooting de hoofden, thans boven de meeste artikelen dezer afdeeling gesteld, kunnen wegvallen , en de benaming van het archief, kabinet of verzameling. bij elk betrokken artikel worden herhaald." IXDE
AFDEELIKG.
Armwezen.
§ 30. Bij eene vroegere gelegenheid heeft de Regering te kennen gegeven, dat hare bemoeienissen met de Maatschappij van Weldadigheid zich beperken tot de zorg, dat die maatschappij do verbindtenissen vervulle. welke zij jegens den Staat heeft op zich genomen. In verband daarmede en met de op deze begrooting uitgetrokkene bijdrage van f 100,000 ter zake der kolonisatie van behoeftigen, heeft de Commissie van Rapporteurs inlichting verlangd omtrent de vraag, ofwel alle de bepalingen bij de overeenkomst van 1813 vastgesteld door de Maatschajmij van Weldadigheid geti ouwelijk worden nageleefd. Daarop is in de nota des Ministers geantwoord: „ De Maatschappij van Weldadigheid heeft, tot dusverre, getrouwelijk al de verbindtenissen vervuld, die zij bij de overeenkomst van 1843 heeft op zich genomen , behoudens dat zij zich meermalen door haren geldclijken toestand gedrongen ziet, het krachtens art. 13 bepaalde maximum voor hare loopende schulden te overschrijden. De Regering draagt echter steeds kennis, wanneer en in welke mate dit plaats heeft." X D E AFDEELIXG. Nederlandsche Staatscourant en Staatsblad. § 31. Ofschoon men erkent, dat de KeUerlandsche Staatscourant in den laatsten tijd in belangiijkheid gewonnen heeft, beantwoordt dit blad, naar hot oordeel der Commissie, toch nog niet volkomen aan de denkbeelden, door den tegenwoordigen Minister van I5innenlandsche Zaken bij eene vroegere gelegenheid daaromtrent geuit. Indien de Staatscourant werkelijk een mèmorial adiuinistratif zal A\ orden , behooren daarin bijv. de aanschrijvingen der onderscheidene Ministers omtrent de uitvoering der wetten voor te komen, en de statistieke opgaven zoowel uit ons Vaderland, als uit vreemde landen, nog aanmerkelijk te worden uitgebreid. Ook geeft men in bedenking of de jaarlijksche verslagen omtrent den toestand der provinciën, waarvan men dezer dagen met genoegen een welgeschreven uittreksel in de Staatscourant heeft aangetroffen, niet, zoo als in vroegere jaren wel eens geschied i s , in hun geheel door dat blad kunnen worden medegedeeld. In de nota des Ministers is omtrent dit punt geantwoord : „ De Minister van Binnenlandsche Zaken erkent, dat de Staatscourant nog verre is te zijn hetgeen zij naar zijn wensch moet worden. Ook in dit opzigt ondervindt hij , dat men niet altoos den geheclen omvang van hetgeen men zich voorstelt, in twee jaren vervuld ziet. Het blijft steeds zijne meening, de Staats» courant tot een mèmorial adiuinistratif te maken. Ilij kon echter tot dusver nog niet over alle hulpmiddelen ter behoorlijke uitvoering beschikken. Ilij is op den weg tot bereiking van het doel gevorderd , en hoopt weldra een begin te kunnen maken met de verwezenlijking van zijn plan.
Bijlagen. 72ste vel.
— 285 —
Tweede Kamer.
Staatsbegrooting voor liet dienstjaar i8f>2. (Verslag d e r Commissie v a n R a p p o r t e u r s voor Hoofdstuk V.)
,, W a t aangaat den wensch, dat de jaarlijkscho verslagen van gedeputeerde Staten omtrent den toestand der provinciën, weder als vroeger, in hun geheel door de Staatscourant konden worden medegedeeld, herinnert het Gouvernement, dat men na 1847, hij de belangrijke vermeerdering van kosten, die een gevolg was der iif'zon derlij ke uitgave van het 15 ij blad , die opneming, uit hoofde van de zeer aanzienlijke kosten, heeft bekort. Die kosten hadden in genoemd jaar niet minder dan ruim f' 1300 bedragen. Zij zouden thans, bij grooter uitvoerigheid der stukken , veel hoogcr loopen."
De som van f 51,956.40, uitgetrokken bij artikel 113, wordt vermeerderd met f' 8 2 5 , en daardoor gebragt op f 52,781.40. Het totaal van de V i l d e afdeeling, thans f' 516,934, wordt verhoogd met gelijke som van f 825, en daardoor gebragt op f 517,759. Bij artikel 141 vervalt het opschrift: Koninklijk Nederlandsck Instituut van wetenschappen, letterkunde en schoone kunsten. en wordt vervangen door: „ Koninklijke Akademie van AVetenschappen." X I D E AFDEEUNG. Nationale nijverheid. In do omschrijving van dat artikel vallen weg de woorden ; hel § 32. In verband ook met het vroeger deswege verhandelde, heeft de Commissie van Rapporteurs, ten einde haar gevoelen Koninklijk Nederlandsch Instituut, en worden vervangen door „ de omtrent de intrekking van het subsidie aan de Maatschappij van „ Koninklijke Akademie van Wetenschappen". Het totaal van het Vde hoofdstuk, thans f 4,874,282.62, wordt Nijverheid te Haarlem te beter te vestigen, verlangd nader te worden ingelicht omtrent de vraag, wat er zij van het beweren het gevolge dor vermeerderingen bij de artikelen 41 en 1 1 3 , verdier instelling, dat zij wel geen bepaald regt, maar toch eenige noogd met f 1625 en daardoor gebragt op f 4,075,907.62. Dit totaal wordt bovendien in schrijfletters uitgedrukt. aanspraak heeft op voortdurend genot van Rijkssubsidie, omdat zij , op aandrang der Regering, zich, vooral wat de uitgave van het jaarlijksch verslag van den landbouw betreft, kosten heeft N O T A van door de Commissie van Rapporteurs voorgestelde getroost, die zij anders welligt niet gemaakt zou hebben. wijzigingen. [Lit. B.) De verlangde inlichting is in de nota des Ministers in de volgende Artikel 103, Sabsidien aan besturen, maatschappijen en instellingen bewoordingen gegeven: als bijdragen tot de bekostiging van iverken, met het daarvoor uitgc„ I n de Memorie van Beantwoording op het Verslag van de trokken cijfer vai. f 196,764.33 te doen vervallen, en daarvoor in Staatsbegrooting voor 1851 heeft de Regering, in § 1G2, de redenen de plaats te stellen: ontvouwd, die haar deden besluiten, het subsidie van f 1500's jaars „ Artikel 103. Subsidien aan besturen, maatschappijen en inten behoeve der Maatschappij van Nijverheid niet meer op de stellingen als bijdragen tot de bekostiging van werken, te weten: begrooting te stellen. a. bijdrage van een derde gedeelte in de kosten van oever„ Het subsidie van f3000 's jaars is, in 1828, ongevraagd en voorziening te Stellendam, in de provincie Zuidholland; onverwacht door de Regering verleend, toen de Maatschappij haar b. bijdrage van een achtste gedeelte in de kosten der Lingevijftigjarig bestaan vierde. Twee jaren later belastte de Maatschappij werken, in de provincie Zuidholland ; zich, op verzoek der Regering, niet het uitgeven der jaailijkscke c. subsidie voor aflossing en rentebetaling der geldleenïngen tot verslagen wegen3 den landbouw, waarvoor haar de elementen bevaarbaarmaking van den Amstel, de Drecht en de A a r , voor grootendeels door de Regering werden verstrekt. Kan nu de groote schepen, in do provincie Noordholland; Maatschappij, bij gemis van het subsidie van f 1500, niet langer d. bijdrage van een derde gedeelte in de kosten van herstelling voor de redactie en uitgaaf dei- verslagen blijven zorgen, zoo der ontstane schade aan den Zeevang-zeedijk, in de provincie meent de Regering te mogen aannemen, dat die door andere mid- Noordholland ; delen en met geringere kosten zullen kunnen worden verzameld en e. bijdrage in de kosten van vergrooting der haven van Harlingon; openbaar gemaakt. f. subsidie voor de uitwatering van Schouwen, in de provincie ,, De Maatschappij wordt dan tevens van eene uitgave bevrijd, Zeeland; welke door het subsidie werd gedekt." g. bijdrage voor het onderhoud der zeeweringen langs den Dollard § 33. In het vorig jaar gaf de Regering te kennen, dat aan in de provincie Groningen; , eene wet tot regeling van het toezigt op de stoomwerktuigen nog h. aandeel in de kosten van onderhoud der woning van den slechts de laatste hand moest worden gelegd. De Commissie van voogd op Rottum ; Rapporteurs heeft in dit gezegde genoegzame aanleiding gevonden i, subsidie voor het onderhoud van den Baakschen weg in om op de spoedige indiening dezer wet, waarbij de openbare Gelderland; veiligheid zoo zeer betrokken i s , aan te dringen. j . bijdrage in de onderhoudskosten der wegen, ten laste der zes In de nota des Ministers is geantwoord : Noordhollandsche steden ; „ Het bevreemdt eenigzins, doch bewijst goeden moed, dat hier, k. bijdrage in de onderhoudskosten van den weg van Groningen gelijk elders in de nota, op do spoedige indiening van nog meer naar Stroobos ; ontwerpen van wet wordt aangedrongen ; terwijl de Kamer met l. bijdrage voor de groote wegen der 2de klasse in de provincie werk is overladen en de twijfel geoorloofd schijnt, of de Staten-Gene- Zeeland ; raal de nu reeds aanhangige voorstellen in deze zitting zullen kunnen m. bijdrage voor de groote wegen der 2de klasse in de provincie afdoen. Utrecht; „ Het Gouvernement vleide zich voorleden j a a r , dat aan het n. bijdrage voor de groote wegen der 2de klasse in Limburg; wetsontwerp , regelende het toezigt op de stoomtuigen, nog slechts de o. subsidie voor de verbetering van de rivier de Vecht; laatste hand zou moeten worden gelegd. Bij nadere overweging p. subsidie voor de verbetering van den Hollandschcn I J s s e l ; echter en andermaal hooren van deskundigen bleek het, dat eene a. subsidie voor den aanleg eener ruimere haven te Nijmegen; nieuwe behandeling werd vcreischt. Streng aan de bestaande verr. bijdrage in de kosten van aanleg van eenen weg van Delfzijl ordeningen vasthoudende, schijnt men, zonder groot gevaar, ditge- over Termunten en den Finsterpolder naar den ontworpen weg van wigtig onderwerp zonder overijling te kunnen behandelen; daardoor Finsterwolde n a a r Beerta; hoopt het Gouvernement tot een ontwerp te geraken, dat de fouten s. bijdrage in de kosten van aanleg van eenen grindweg van ontwijkt, waarmede die regeling in andere landen gepaard ging. Leeuwarden naar Dokkum, en van daar naar den grooten weg van „ De sommen, op de begrooting uitgetrokken , zijn voldoende om Leeuwarden naar Groningen ; de bestaande verordeningen met meer klem te doen naleven dan t. bijdrage in de kosten van aanleg eens grindwegs van Ouddorp tot nog toe had plaats gehad. Eene algemeene inspectie van de over Gocdereede naar Stellendam, en van daar over Melissant voorhandene stoomtuigen is noodzakelijk, en zal uit die middelen naar Dirksland, in verband met de bestaande schulpwegen in kunnen worden bestreden." Üverflakkde; Ten slotte heeft de Commissie van Rapporteurs de eer der Kamer u. bijdrage in de kosten van aanleg eens grindwegs van Moorde aanneming van het wetsontwerp tot vast stelling van het Vde drecht naar Moereapelle en den Zuidplaspolder; Hoofdstuk der Staatsbegrooting, met de daarin door haar voorgestelde te zamen f 146,764.33 wijzigingen, aan te raden. Artikel 104. Nieuw te verleenen subsidien aan besturen, maatAldus vastgesteld bij de Commissie, den Oden November 1851. schappijen en instellingen als bijdragen tot de bekostiging van VAN GOLTSTEIN. werken f 50,000.00" METMAN. DüLLERT. SciIIFFER. GODEFKOI.
NOTA V A N W I J Z I G I N G E N L I T . A. Airr. 1 van het wetsontwerp. De som van f35,700, uitgetrokken bij artikel 4 1 , wordt vermeerderd met f 800, en daardoor gebragt op f 36,500. Het totaal van de I l d e afdeeling, thans f 543,670, wordt verhoogd met gelijke som van f 800, en alzoo gebragt op f 544,470. BIJBLAD VAX DE NEDERLANDSCITE STAATS-COLRANT.
1851—1852.
De Commissie van Rapporteurs behoudt zich voor, om bij de beraadslaging over het wetsontwerp tot vaststelling van het Vde Hoofdstuk der Staatsbegrooting, zoodanige wijzigingen in het volgnommer der artikelen van het hoofdstuk, in de totale cijfers der afdeelingen en van het geheele hoofdstuk, en in de nommers der artikelen die in AET. 2 van het wetsontwerp worden opgenoemd, voor te stellen, als het gevolg der aanneming harer voorstellen zullen zijn.
U.