FAC TA A L Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam
26, én tandarts én doctor Geert van der Heijden: “Waarom wachten met een kunstgebit tot het te laat is?”
Snoep verstandig, eet een kiwi!
13e jaargang september 2013 nr. 3
Inhoud Factaal
4-7
Snoep verstandig, eet een kiwi!
8-9
Roosteren: een vak apart
12-16
Interview: Sue Gibbs
18-19
ACTA in zwaar weer
20-21
Kennismaken met Geert v/d Heijden
23 24-25
Wie zijn toch die BHV’ers? Competentiegericht onderwijs En verder Redactioneel 3 | Voorwoord decaan 4 | Het roltrapgesprek 12 | Passie 17 | Masteraccreditatie van start 21 | Kort uitgelicht: Elisabeth Brouns 26 | Kort 27 Het zit ‘em niet in de koude kleren: het binnenklimaat van ACTA, pag. 10-11
2
Redactioneel
Colofon Factaal verschijnt vier x per jaar en is een uitgave van het Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam.
Redactieadres: Gustav Mahlerlaan 3004 1081 LA Amsterdam Telefoon: 020 – 5980678 e-mail:
[email protected]
Hoofdredactie: Anke Brouwer
Redactie: Raha Farhanghi, Ben Kruijs, Tessa van Ligten, Colette Sibbel en Hans de Soet
Vormgeving & Fotografie: Beebs van Riessen (hoofd) Leszek Sczaniecki (fotografie en vormgeving) Albertjan Duin (fotografie en beeldredactie)
Aan dit nummer werkten mee: Albert Feilzer, Ronald Gorter, Wrister Grommers, Bianca de Regt, Shutterstock, Teun Timmers en Ubele van der Velden
Correctie: Hanneke Kuijper van der Duijn
Drukwerk: Multicopy Amsterdam.
Coverfoto: Leszek Sczaniecki
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.
Ontwikkelingen Nu de meeste collega’s en studenten weer terug zijn van een welverdiende vakantie, en achterstallige werkzaamheden in de vakantieperiode zijn weggewerkt, de zomerkleding weer naar zolder is gebracht, de tijd van kleurige herfstbladeren en kastanjes rapen weer aanbreekt, en iedereen (hopelijk) weer uitgerust en fris is, staan we ook aan het begin van een nieuw academische jaar. De UvA gaat met haar jaarthema in op internationale ontwikkelingen met: ‘Amsterdam in de wereld: China’, want “de UvA is trots op haar lange en bloeiende samenwerking met haar partners in China.” De VU zoekt het dichterbij huis en kijkt naar de ontwikkelingen in onze maatschappij met haar jaarthema: ‘Maatschappij in de maak’. Ze vraagt zich af of “Onze maatschappij nog een samenleving is.” En welke ontwikkelingen zijn er op dit moment bij ACTA? In deze Factaal onder andere aandacht voor belangrijke ontwikkelingen die leiden tot ‘Securing our future’ (pag.18). Op de cover van deze Factaal dit keer een foto van Elisabeth Brouns, een dame in ontwikkeling ‘so to speak’. Zij behaalde het afgelopen studiejaar zowel een mastertitel tandheelkunde als een doctorstitel, bijzonder! Lees op pag. 26 het interview met haar. Verder aandacht voor ACTA-nieuwkomers Geert van der Heijden (pag. 20), Sandra Verbruggen (pag. 8) en Sue Gibbs (pag.12). En – met het nieuwe studiejaar voor de boeg – uiteraard ook aandacht voor de ontwikkelingen in het onderwijs, zoals de komende masteraccreditatie (pag. 21), maar ook het competentiegerichte onderwijs, want wat is dat nu eigenlijk? U ontdekt het op pag. 24. En nu we het toch over ontwikkelingen hebben: Factaal hee een nieuwe rubriek ‘het roltrapgesprek’, met daarin korte gesprekjes met bezoekers van ACTA op – eh ja – de roltrap. Kortom: ACTA (en Factaal) staat niet stil. Anke Brouwer
[email protected]
3
Voorwoord decaan
Tijdgeest! Verschillende perioden in de geschiedenis kenmerken zich door grote veranderingen. Zo moest tijdens de verlichting de godsdienstige overheersing wijken voor het logisch denken. Vond tijdens de industriële revolutie – dankzij de uitvinding van de stoommachine – de omschakeling plaats van handmatig naar machinaal vervaardigde productie. En werd tijdens de daarop volgende technologische revolutie opnieuw een grote stap voorwaarts gezet dankzij de uitvindingen van bijvoorbeeld elektriciteit, verbrandingsmotoren en nieuwe materialen. Het huidige tijdperk laat zich omschrijven als een digitale revolutie. Dankzij de digitalisering is de hele wereld ons speelveld geworden en hee globalisering een andere betekenis gekregen; een betekenis die ook de universiteiten aangaat. Grenzen tussen landen vervagen waardoor kennis, goederen en diensten zich gemakkelijker verplaatsen. Een wetenschapper kan zijn/haar ogen niet meer sluiten voor dat wat er in andere instituten, en in het binnen- en buitenland gebeurt; een wetenschapper moet internationaal meespelen. Hiervoor heb je echter wel geld en schaalgrootte (massa) nodig. En er moeten keuzen gemaakt worden op basis van een solide visie. Kleine wetenschappelijke instituten zullen het steeds moeilijker krijgen; meedingen naar internationale subsidies, is bijvoorbeeld lastiger wanneer je een klein instituut bent. Is ACTA nu een groot of klein instituut? Dat is een vraag waar we momenteel erg mee worstelen. Wij zijn dertig jaar geleden al ingestapt in bovengenoemde ontwikkeling door onze samenwerking. Daarmee zijn we binnen onze ‘league’ een grote speler geworden, maar binnen onze moederinstellingen nog altijd een kleine faculteit. Om overeind te blijven in de huidige tijdgeest en haar ontwikkelingen, moet ook ACTA – net als de hele universitaire wereld om ons heen – keuzen maken en anticiperen op die ontwikkelingen. En niet alleen voor wat betre de mondialisering, maar ook als het gaat om bedrijfsmatiger werken, kwaliteit leveren, kwaliteit kunnen aantonen enzovoorts. Als we vanuit het hierboven omschreven perspectief om ons heen kijken, kunnen we de ontwikkelingen die we om ons heen waarnemen misschien beter verklaren. Het is dan beter te begrijpen dat het VUmc en het AMC de intentie hebben om zeer nauw te gaan samenwerken en de VU en UvA een nieuwe gezamenlijke faculteit stichten: de Amsterdam Faculty of Sciences (AFS). Al is veranderen niet gemakkelijk, het is onontkoombaar en vereist veel inzet en veerkracht van iedereen. Dankzij vallen en opstaan, hee ACTA, als samenwerkingsverband, inmiddels veel ervaring op dit gebied. We kunnen daarom als voorbeeld dienen voor bovengenoemde op handen zijnde samenwerkingsverbanden. Maar het kan ons ook helpen bij alle nieuwe ontwikkelingen die er nog komen gaan. Albert Feilzer 4
Snoep verstandig, eet een kiwi! Dat gezond eten goed voor je is, weten veel mensen wel. Dat vitamines daarin een belangrijke rol spelen ook. Maar dat ongezond eten een negatieve invloed heeft op de algehele gezondheid van je tandvlees, krijgt pas sinds kort meer aandacht. Emeritus hoogleraar klinische parodontologie Ubele van der Velden legt uit waarom onder andere kiwi’s goed zijn voor de gezondheid van je parodontium en suiker niet. De gedachte dat voedsel invloed heeft op de gezondheid van het tandvlees is niet nieuw. Al in het eerste nummer van de tweede jaargang van het Nederlands Tijschrift voor Tandheelkunde uit 1895 wordt door tandartsonderzoeker J.C. Heeringa5 het volgende gezegd: “De micro-organismen worden hoe langer hoe meer als de hoofdoorzaken der tandziekten aangezien en gaarne zouden de onderzoekers voor elke bijzondere tandziekte bepaalde kokken of bacteriën willen vinden.” En hij vervolgt: “De voeding, als een der eerste levensvoorwaarden beschouwd, is zoo dikwijls ondoelmatig en daardoor de bron van ongesteldheid. Vruchten moeten niet worden beschouwd als luxe, maar als een noodzakelijk voedsel om gezond te blijven.” Dat het dieet een belangrijke bijdrage levert aan de parodontale gezondheid bleek onlangs ook uit een bijzonder onderzoek waarin een groep proefpersonen vier weken lang in een natuurreservaat het leven uit de steentijd simuleerden3. Er namen twee gezinnen – beide bestaande uit een man, vrouw en twee kinderen – aan het onderzoek deel en twee alleenstaande jonge volwassen mannen. Tijdens het experiment werden de omstandigheden uit het stenen tijdperk zo goed mogelijk nagebootst en daarmee ook het dieet. Alle proefpersonen kregen een basis hoeveelheid aan hele korrels gerst, tarwe en spelt te eten, en daarnaast zout, kruiden, honing, melk en vlees van geiten en kippen. Verder konden ze in het natuurreservaat hun dieet aanvullen met zelf gevangen vis en gevonden bessen.
“In feite namen ze deel aan een experimentele gingivitis studie van vier weken” Omdat de proefpersonen niet waren geselecteerd op hun parodontale gezondheid werd voorafgaande aan het experiment de conditie van het tandvlees opgemeten.
Ook konden de proefpersonen gedurende het experiment hun gebit niet schoonhouden, immers: ook in de steentijd waren er geen tandenborstels, tandenstokers en flossdraad aanwezig. In feite namen ze dus deel aan een experimentele gingivitis (tandvleesontsteking, red.) studie van vier weken.
Zaden, bloemen, thee en honing Het resultaat van het experiment was verrassend. In plaats van een verslechtering, trad er een verbetering op van de paradontale conditie. Het gemiddelde percentage bloedende pockets (ruimtes tussen het tandvlees en de tand, red.) daalde van 34,8 procent naar 12,6 procent en zelfs voor de gemiddelde pocketdiepte werd een daling gevonden van 0,2 mm. Bij redelijk gezond tandvlees ligt het percentage bloedende pockets onder de 20 procent of liever, 10 procent. De auteurs verklaren de verbeterde conditie van het tandvlees onder andere op basis van het veranderde dieet. De bramen, aardbeien, frambozen, bosbessen, hondsroos en kersen bijvoorbeeld die de proefpersonen plukten, bevatten antioxidanten. Deze stoffen voorkomen celschade aan onder andere het tandvlees. Daarnaast zitten er polyfenolen met antiontstekingseigenschappen in gerst, tarwe en bessen. En in fruit, groente, noten, zaden, bloemen, thee en honing zitten weer andere typen polyfenolen met antimicrobiële eigenschappen, flavonoïden genaamd. Deze kunnen de groei van schimmels, virussen en bacteriën remmen. Het dieet van de proefpersonen bestond dus voor een groot deel uit gezond voedsel, voedsel dat ook gunstig is voor de gezondheid van het tandvlees.
Wat de resultaten volgens de auteurs verder verklaart, is het feit dat de proefpersonen naast het gezonde voedsel geen voedsel aten met geraffineerde koolhydraten zoals meel, bloem en suiker. Van geraffineerde koolhydraten is bekend dat ze ziekte bevorderend werken en dat een reductie van de inname leidt tot een reductie van gingivitis6. Het oerdieet was dus een gezond dieet voor ons tandvlees.
Scheurbuik Maar ook het inzicht dat vruchten belangrijk zijn voor een gezond parodontium (het geheel van steunweefsels rond een tand, zoals het tandvlees en kaakbot, red.) is niet nieuw. Al in 1753 werd dat door fysicus en militaire chirurg J. (James) Lind aangetoond met behulp van – waarschijnlijk – het eerste gerandomiseerde klinische onderzoek in de parodontologie9. Na twee maanden op zee werd de bemanning van het schip waarop hij voer getroffen door scheurbuik. Hij besloot de zieken in zes groepen te verdelen waarbij alle groepen hetzelfde dieet ontvingen, met de volgende uitzonderingen: groep één kreeg dagelijks een kwart cider, groep twee vijf druppels geconcentreerd zwavelzuur, groep drie zes eetlepels azijn, groep vier een halve pint zeewater, groep vijf twee sinaasappels en een citroen, en de laatste groep pittige pasta en een drankje van gerstwater. Dankzij dit experiment ontdekte Lind dat scheurbuik te genezen is door het eten van sinaasappels en citroenen. Dit was – zo bleek later – voornamelijk toe te schrijven aan het ascorbinezuur in deze vruchten, beter bekend als vitamine C. >
5
6
“Maar ook bij parodontitis spelen deze koolhydraten een negatieve rol” De functie van vitamine C is tweeledig, het is naast een krachtig antioxidant voor het opruimen van zuurstofradicalen ook een belangrijke vitamine voor de vorming van collageen, het meest voorkomende vezeleiwit in het menselijk lichaam. Verlies van deze twee functies vanwege een langdurig tekort aan vitamine C zijn desastreus; met scheurbuik en uiteindelijk overlijden tot gevolg. En een langdurig tekort merk je over het algemeen niet, behalve wanneer het tekort langer aanhoudt, dan zijn de eerste symptomen: vermoeidheid en gevoeligheid voor infecties.
Kiwi’s De relatie tussen vitamine C te kort en gingivitis en parodontitis (ontsteking van het parodontium, red.) is al vele decennia bekend, maar de relatie met parodontale aandoeningen in het algemeen was minder duidelijk. Dit laatste kwam waarschijnlijk voort uit het feit dat in het verleden het percentage rokers veel hoger was en het schadelijke effect van roken op het parodontium het effect van een tekort aan vitamine C overschaduwde. Meer recente studies vonden echter wel degelijk een relatie tussen vitamine C en parodontitis1,7,8,11. In een uitgebreide analyse van de literatuur komt Gey4 tot de conclusie dat een plasma vitamine C waarde van 10 mg/L optimaal is voor een goede algemene gezondheid. Omdat niet iedereen even gemakkelijk vitamine C uit de voeding opneemt – zoals bij parodontitis patiënten het geval is – betekent dit dat die patiënten een dagelijkse dosis van 200 mg vitamine C via de voeding (groente en fruit) nodig hebben. Een eenvoudige manier om dat te bereiken is het eten van twee kiwi’s per dag, want één kiwi bevat 80 á 100 mg vitamine C. Vitamine C in het voedsel is dus belangrijk voor de gezondheid van het parodontium. Maar voedsel kan ook een negatieve invloed hebben. Zoals eerder in dit artikel vermeld, zijn geraffineerde koolhydraten zoals meel, bloem en suiker ziekte bevorderend en resulteert een verminderde inname in lagere gingivitis scores. Maar ook bij parodontitis spelen deze koolhydraten een negatieve rol. Dit bleek al vele decennia geleden. Bij ratten – die vatbaar gereduceerd worden met 75 procent wanneer het suiker in de voeding werd vervangen door varkensvet.
Hemoglobine Geraffineerde koolhydraten blijken een hoge glycemische index te hebben; dat wil zeggen dat na inname de bloedglucosespiegel snel oploopt naar een maximale waarde (op ongeveer vijftig minuten na inname) en vervolgens weer snel daalt tot normale bloedwaarden na twee uur. Voedingsstoffen met een hoge glycemische index blijken een universeel mechanisme te bezitten dat ziekten bevordert2. En frequente inname ervan kan leiden tot de verhoging van geglycosileerde eiwitten in het bloed. Voor de kenners: het marker eiwit hiervoor is geglycosileerd hemoglobine (HbA1c) uitge-
drukt als het percentage van de totale hoeveelheid hemoglobine in plasma10. Als je bedenkt dat een blikje frisdrank ongeveer 40 gram suiker bevat is het wel duidelijk dat er grote aantallen mensen zijn die veel te veel geraffineerde koolhydraten binnen krijgen. De conclusie is dan ook: voor een gezond parodontium is het verstandig om 200 mg vitamine C per dag binnen te krijgen; eet bijvoorbeeld twee kiwi’s per dag. En beperk de inname van geraffineerde koolhydraten door minder suiker, meel en bloem in te nemen. Op naar een gezond parodontium! Ubele van der Velden
Referenties
1. Amarasena N, Ogawa H, Yoshihara A, Hanada N, Miyazaki H. Serum vitamin C-periodontal relationship in community-dwelling elderly Japanese. J Clin Periodontol. 2005 Jan;32(1):93-7. 2. Barclay AW, Petocz P, McMillan-Price J, Flood VM, Prvan T, Mitchell P, BrandMiller JC. Glycemic index, glycemic load, and chronic disease risk—a metaanalysis of observational studies. Am J Clin Nutr. 2008;87(3):627-37. 3. Baumgartner S, Imfeld T, Schicht O, Rath C, Persson RE, Persson GR. The impact of the stone age diet on gingival conditions in the absence of oral hygiene. J Periodontol. 2009;80(5):759-68. 4. Gey KF. Vitamins E plus C and interacting conutrients required for optimal health. A critical and constructive review of epidemiology and supplementation data regarding cardiovascular disease and cancer. Biofactors. 1998;7(1-2):113-74. 5. Heeringa J.C. Iets over voeding in verband met onze tanden. Ned Tijdschr Tandheelkd. 1895;2:7-11. 6. Hujoel P. Dietary carbohydrates and dental-systemic diseases. J Dent Res. 2009;88(6):490-502. 7. Kuzmanova D, Jansen ID, Schoenmaker T, Nazmi K, Teeuw WJ, Bizzarro S, Loos BG, van der Velden U. Vitamin C in plasma and leucocytes in relation to periodontitis. J Clin Periodontol. 2012;39(10):905-12. 8. Levine M, Conry-Cantilena C, Wang Y, Welch RW, Washko PW, Dhariwal KR, Park JB, Lazarev A, Graumlich JF, King J, Cantilena LR. Vitamin C pharmacokinetics in healthy volunteers: evidence for a recommended dietary allowance. Proc Natl Acad Sci U S A. 1996;93(8):3704-9. 9. Lind J. A Treatise on the Scurvy (1753). London: A. Millar. In: The Maritime History Virtual Archives, Lars Bruzelius 1996, www.bruzelius.info/Nautica/Medicine/Lind(1753).html 10. Morita I, Inagaki K, Nakamura F, Noguchi T, Matsubara T, Yoshii S, Nakagaki H, Mizuno K, Sheiham A, Sabbah W. Relationship between periodontal status and levels of glycated hemoglobin. J Dent Res. 2012;91(2):161-6. 11. Nishida M, Grossi SG, Dunford RG, Ho AW, Trevisan M, Genco RJ. Dietary vitamin C and the risk for periodontal disease. J Periodontol. 2000;71(8):1215-23. Dit artikel is een bewerking van een artikel dat eerder in Quality Practice van juni 2013 verscheen (jaargang 8, nummer 6, Prelum Uitgevers)
7
Kennismaken met het hoofd planning en roosterprocessen
Roosteren: een vak apart Sandra Verbruggen
Inmiddels is het 2008 en Verbruggen is opgeklommen tot hoofd studiesecretariaat; een afdeling die te vergelijken is met het onderwijsbureau van ACTA. Ze roostert de tentamens en is verantwoordelijk voor de managementrapportages en de volledige studentenrapportages. Weer 2 jaar later – intussen is het 2010 – wordt ze onderwijscoördinator: “Maar het roosteren wilde ik erbij blijven doen; dat vond ik leuk.” Samen met een
Ze begon ooit op ruitjespapier. De hoofdverpleegkundige van Sandra Verbruggen’s afdeling in het AMC vroeg of ze wilde helpen bij het maken van de dienstroosters. Dat leek haar wel wat! Ze deed het ‘erbij’, meestal gewoon thuis, en als beloning werd ze gecompenseerd met een dagje vrij: “Links noteerde ik de medewerkers en bovenaan de weekdiensten, en dan maar plannen. Het was een puzzel om het ideale rooster te bedenken, terwijl ik ook rekening moest houden met allerlei regels.” Ook de daarop volgende verpleegafdelingen begonnen haar hulp te vragen; ze schopte het zelfs tot personeelsplanner voor de dagbehandeling. En intussen ging haar verpleegkundige carrière gewoon verder… “Mijn opleiding tot verpleegkundige (in-service) volgde ik in het Slotervaartziekenhuis. Na mijn studie kwam ik in het Academisch Medisch Centrum (AMC) te werken. Daar groeide ik door tot docent verpleegkunde en gaf bijscholing tot gediplomeerd verpleegkundige ‘parenterale voeding/sondevoeding’.” Op een zeker moment maakt ze de overstap naar het VU Medisch Centrum (VUmc) waar ze bij de ‘VU praktijkopleidingen’ – net opgericht ter ondersteuning van de nieuwe opleiding HBO-Verpleegkunde – aan de slag ging. “Twee van de drie medewerkers waren ziek en daarom moest er van alles worden georganiseerd: snuffelstages, student assessments, beurzen werven en welkomstdagen organiseren. Ik tornde zelfs het jaartal los van het opendag-spandoek dat elk jaar over de brug van de VU-poli werd gespannen.” Maar het roosteren bleef aan Verbruggen knagen. Want ondanks de veelzijdigheid van haar werk; met het roosteren van de stageplanning, mocht ze zich niet bemoeien: “Het VUmc was veel hiërarchischer georganiseerd dan het AMC. Ik voelde me er niet echt thuis.”
“Ik wist het meteen: die baan is voor mij” Een goede reden om verder te kijken. Juist in die tijd ging de universiteit werken met de bachelor-masterstructuur. Daar waar eerder het rooster – een keer per jaar – op een A4-tje door de secretaresse werd gepland, veranderde nu alles. Toen ze bij de faculteit Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde (FEWEB) een roosteraar zochten, zag ze haar kans: “Ik kreeg een studiegids en een bureau en dat was het. ‘Begin maar...’ zeiden ze.” Het ging Verbruggen goed af: “Als grote faculteit merkten wij al in een vroeg stadium dat handmatig roosteren niet meer kon. Ik raakte betrokken bij de aanschaf van alle software – ondermeer SAP/SLM, Syllabus plus – en startte daarmee voor het eerst met digitaal roosteren met echte roostersoftware. Tegenwoordig gebruikt de hele VU deze programma’s.”
8
collega combineert ze het roosteren met het bijwonen van alle vergaderingen van de opleidingscommissies en besturen: “En dat waren er veel; heel veel! En ook het bindend studieadvies pakte ik op, naast nog veel meer andere taken. Ja, ook deze baan was zeer afwisselend.”
Stapsgewijs En toen op een dag – ze zocht een leuke baan voor haar zus – zag ze de advertentie van ACTA: “Ik wist het meteen: ‘die baan is voor mij’. Op mijn oude werkplek zou gereorganiseerd worden, centralisatie zou alles veranderen. Ook voor mij.” En ACTA klonk bekend: “Ik had jarenlang tegenover het oude ACTAgebouw gewoond in de zusterflat bij het Slotervaartziekenhuis; vanaf het balkon hadden we met de tandheelkundestudenten gekletst. Het nieuwe ACTA-gebouw had ik gebouwd zien worden en ik kende Belinda Brama (studentenadministratie
ACTA, CS) al van de overleggen. Dus ik solliciteerde en kreeg de baan.” Bij ACTA ging het afgelopen studiejaar veel mis met de roostering. Daarom werd een werkgroep opgericht om een andere manier van roosteren voor het komende studiejaar te bespreken. Verbruggen viel er tijdens de sollicitatieprocedure middenin. Om nieuwe problemen voor te zijn, wilde ze zo snel
Ik beperkte mij in het begin bijvoorbeeld tot de planning op groepsniveau: samen met Ruud Sips (hoofd A&I, CS) en Jacqueline van Klingeren (capaciteitsplanner, CS) gebruikte ik kleuren en plakte ik stickers om de roosterproblematiek inzichtelijk te maken.”
Last minute “Ik wist vanuit de overleggen in het verleden – met ondermeer Brama – dat ACTA en de medische faculteit altijd afwijkend roosteren. Alle andere faculteiten roosteren volgens het schema 8-8-4. Dat maakt het voor studenten gemakkelijker om meerdere studies tegelijk te volgen, want de tentamenperiodes sluiten op elkaar aan. En je kunt ook flexibel zijn met het kiezen van minoren. Sinds de invoering van de bachelor-masterstructuur doet de VU het op die manier, maar ACTA en geneeskunde dus niet. Waarom? Ik weet het tot op de dag van vandaag niet!” “Het valt me ook op dat er bij ACTA veel weerstand bestaat om ‘volgens voorschrift’ te werken. Het argument dat het systeem niet leidend mag zijn, is reden genoeg om niet te doen wat het beste werkt. Er lopen ook veel dingen mis, omdat er iets wordt veranderd op de ene plek, terwijl dit op de andere plek niet wordt doorgevoerd en ACTA te maken heeft met twee moeders: UvA en VU.” ACTA zou een roosterbureau moeten krijgen waar de capaciteitsplanning, onderwijsplanning, klinische onderwijsplanning en de groepsindelingen samen zitten en overleggen; met genoeg fysieke ruimte voor alle schema’s, adviseert Verbruggen. “Ik spreek allerlei mensen over de indelingen en dan is het lopen van de zesde verdieping – waar de schema’s hangen – en het kantoortje bij A&I, erg omslachtig.” Verbruggen nam ook deel aan een van de werkgroepen die zich onlangs over de bezuinigingen bogen. Voor het roosteren werd bijvoorbeeld voorheen regelmatig extra mankracht ingehuurd om – last minute – de roosters voor alle studenten te maken: “Door eerder dan voorheen de namen van de studenten te ontvangen die zeker doorstromen, kan ik nu in een vroeg stadium al zestig procent van de studenten inplannen. De rest plan ik dan in augustus. Als dat goed loopt, scheelt dat weer mooi een kostbare groep uitzendkrachten.” Maar de eerste verandering is het gelijktrekken van de start en eindtijden voor de colleges, want anders kan ik ze niet kwijt in welk rooster dan ook. “We beginnen allemaal tegelijk – althans – dat is wat mijn rooster aangeeft!”
mogelijk meepraten, maar vanwege haar baan bij FEWEB kon ze pas per 1 april bij ACTA beginnen. Daarom woonde ze de werkgroepen al bij nog voor ze in dienst van ACTA kwam: “Veel zaken die niet goed gingen in het verleden, hebben weinig te maken met het roosteren zelf. Het zit hem juist in zaken zoals: het laten werken van de procedures rond het roosteren en het duidelijk krijgen wie waar verantwoordelijk voor is.” Belangrijke
Colette Sibbel
“Alle faculteiten roosteren volgens het schema 8-8-4”
Sandra Verbruggen
onderwerpen waar Verbruggen zich nu als hoofd planning over buigt. “Ik voelde me snel thuis bij ACTA. Iedereen werkt mee en het lukt me om dingen voor elkaar te krijgen. Ik wist waaraan ik begon en ben stapsgewijs te werk gegaan.
Sandra Verbruggen is echtgenote en moeder van 2 kinderen van 18 en 14. Ze woont in Vinkeveen en is dol op reizen door Azië. In Nederland vaart ze graag met haar sloepje en knutselt aan mooie digitale fotoboeken.
9
Het binnenklimaat van ACTA:
Het zit ‘em niet in de koude kleren Het is te warm, te koud, te droog, te klam, te benauwd of het tocht. Het binnenklimaat bij ACTA is een goede afspiegeling van het Nederlandse buitenklimaat; het lijkt maar niet onder controle te krijgen. Misschien helpt het als we begrijpen hoe het systeem werkt. En misschien helpt het als we weten dat we er zelf op bescheiden schaal ook iets aan kunnen doen. In het voormalige pand van ACTA aan de Louwesweg waren er voortdurend problemen met het binnenklimaat. Daarom zou in het nieuwe gebouw alles anders worden. Er was zelfs toegezegd dat de ramen geopend konden worden; een wens van velen die nooit in vervulling is gegaan. Beter ook van niet, want zo dicht bij de A10 moet je de ramen vooral dicht houden. Het huidige ACTA gebouw is voorzien van een geavanceerde klimaatregeling. De warmte wordt geleverd door NUON en bestaat uit restwarmte van de elektriciteitscentrale. De koeling komt van koud water dat opgepompt wordt uit de bodem van het Nieuwe Meer; duurzame energie dus. En er zijn geen verwarmingsketels en koelinstallaties aanwezig. Dat warme of koude water gaat naar de klimaatplafonds die in vrijwel alle ruimten aanwezig zijn. Een aantal van die ‘platen met gaatjes’ vervullen de functie van radiator waar het warme of koude water doorheen stroomt.
“Constant aan de knop draaien, heeft geen zin en verstoort een goede werking” In de meeste kamers zit een regelbare thermostaat waarmee de temperatuur binnen bepaalde marges ingesteld kan worden. De 0-stand (streepje naar boven) is de standaard ingestelde temperatuur die ligt tussen de 20 en 21 graden. Met de knop van de thermostaat kan daarvan een paar graden naar boven (+) of naar beneden (-) worden afgeweken. Meet de thermostaat een kamertemperatuur die van de ingestelde temperatuur afwijk dan geeft het plafond automatisch warmte of koelte af, al naar gelang de afwijking. Het systeem werkt traag. Constant aan de knop draaien heeft daarom geen zin en verstoort een goede werking. In een aantal ruimtes zijn statische thermostaten geplaatst die
10
niet regelbaar zijn, zoals in de kliniekzalen en onderwijsruimten. Een regelbare thermostaat kan daar zorgen voor zeer wisselende en elkaar tegenwerkende instellingen, omdat iedereen aan de knoppen kan draaien. Als blijkt dat de standaard temperatuur in een ruimte niet voldoet dan kan dat alleen op aanvraag bij het Energie Centrum VU (ECV) worden aangepast.
Vochtige lucht voelt warmer aan Naast de temperatuur speelt ook de luchtverversing een belangrijke rol in de klimaatregeling. Via luchtinlaten aan de zijkant van het gebouw wordt buitenlucht naar binnen gezogen. Die buitenlucht wordt gefilterd - en wordt daardoor schoner dan de buitenlucht – en afhankelijk van het seizoen gekoeld of verwarmd naar 18 graden Celsius. Deze behandeling ontrekt vocht aan de lucht. Ons pand heeft geen bevochtiginginstallatie dus blijft de behandelde lucht relatief droog. Sommige mensen ervaren dat als onprettig. Bijkomend effect van droge lucht is dat de temperatuur lager aanvoelt dan de thermometer aangeeft; vochtige lucht voelt
nuttige informatie op, waarmee ze klachten over de temperatuur goed kan beoordelen en afhandelen. Er is tot nu toe veel aandacht besteed aan warmte- en koudeklachten. De technische manco’s, zijn intussen verholpen; al zijn storingen nooit uit te sluiten. Met de komst van het O/2 gebouw is zoninstraling aan de zuidzijde bij de klinieken voorbij en daarmee de ongewenste opwarming. Maar daarmee zijn niet alle klachten opgelost. Zo zorgt de grote glaspartij aan de westzijde van het pand voor koudeval in het atrium. Vooral de balies ervaren dat als een onprettige luchtstroom, maar helaas is daar niets aan te doen. En zo zijn de operatiekamers vaak te warm en benauwd. Een hoge warmteproductie in die ruimten, onvoldoende koelcapaciteit en luchtverversing maken dat dit probleem lastig is op te lossen. En zo zitten – tot slot – de hoekkamers aan het eind van de leidingen, waardoor er bij veel warmteafname in de andere kamers weinig warmte overblijft voor de hoekkamers; met te koude kamers tot gevolg.
“Ook een warmteproducerend apparaat onder de thermostaat beïnvloed de temperatuur”
warmer aan. De behandelde lucht wordt via een netwerk van buizen naar alle ruimten geleid en daar ingeblazen om vervolgens via een ander punt te worden afgevoerd. Een kantoorruimte moet in een uur 4 tot 8 maal geheel ververst worden. Die frequentie is per gebruik van de ruimte verschillend. Een te lage frequentie kan een benauwde, bedompte atmosfeer in een ruimte geven. Een te hoge frequentie kan als tocht worden ervaren en bovendien geruis veroorzaken. Het afstellen luistert dus erg nauw.
Koudeval De temperatuur en ventilatie worden centraal via een klimaatsysteem geregeld. Buitensensoren meten de gemiddelde buitentemperatuur en die bepalen ook in welke mate koude of warme lucht moet worden aangevoerd. ACTA kan zelf geen wijzigingen invoeren: dat kan alleen het ECV. De Facilitaire Dienst kan wel in het systeem kijken. Per ruimte is te zien wat de standaard ingestelde temperatuur is, wat de stand is van de thermostaat en in welke mate er verwarmd of gekoeld wordt. Dat levert de Facilitaire Dienst
De klimaatinstallatie is ontworpen voor normale Nederlandse temperaturen. Extreme uitschieters die een paar keer per jaar in de winter en zomer voorkomen, kunnen niet volledig worden opgevangen. In dergelijke perioden wordt de installatie ‘s nachts eerder geactiveerd om zo het gebouw ‘door te spoelen’. Het gaat om een enorme hoeveelheid lucht en het kost tijd om die op te warmen of af te koelen. Zelf kunt u ook helpen met het verbeteren van het klimaat in uw kamer. Houd in de gaten of de thermostaat op de gewenste stand staat en houd hem vrij aan de wand; zet er dus geen kast voor en hang er geen jassen over. Ook een warmteproducerend apparaat onder de thermostaat – zoals een PC – beïnvloed de meettemperatuur en zorgt vervolgens voor flinke afkoeling. In sommige werkkamers wordt bij kou een elektrisch kacheltje geplaatst. Begrijpelijk, maar echt uit den boze. Naast de elektrische onveiligheid die voor brand kan zorgen – denk aan de verlengsnoertjes – ontregelen de kacheltjes het systeem volledig. De thermostaat meet warmte en gaat over tot koelen. Niet doen dus! Het is lastig om voor iedereen een aangenaam binnenklimaat te realiseren. Er bestaat niet voor niets zoiets als ‘gevoelstemperatuur’; wat de één als koud ervaart, kan voor de ander juist als ‘warm’ aanvoelen. Dit alles maakt het inregelen tot een boeiende aangelegenheid. Voor nu weet u in ieder geval dat het complexer is dan het lijkt. Ben Kruijs
11
Het roltrapgesprek
“Je zoekt naar de juiste balans voor elk type wond tussen de verschillende cellen met elk een andere eigenschap” met ACTA-patiënt mevrouw Grando-Sanche en haar dochter Wat brengt u bij ACTA? “Vroeger, in de jaren tachtig – ik heb nog een heel oud kaartje – gingen we naar eh.... Slotervaart! Die tandarts, daar ben ik weggegaan. Eigenlijk weet ik niet meer waarom.” Peinzend: “Ik ben gewoon niet meer gegaan volgens mij.” En op een dag dacht u: “Ik ga weer naar ACTA?” “Iemand had mij erop gewezen…via mijn dochter.” Haar dochter laat een foto op haar mobiel zien van een leuke blonde vrouw met krulletjes en haar zoontje. Het is Vanessa, een tandarts die ook bij ACTA hee gestudeerd.” En bevalt ACTA? “Het gebouw is mooi, geweldig! Ik sta er versteld van!” Mevrouw kijkt om zich heen: “Ik kom toch niet op TV hè? Ik heb me er niet op gekleed”. Vervolgt haar verhaal: “Ik was deze tandarts eigenlijk vergeten, maar mijn dochter zei: ‘weet je wat, we maken een afspraak en dan gaan we bij ACTA!’ “Het is me een voldoening geweest vanmiddag. Dat intakegesprek en alles...” Waren ze aardig voor u? “Jazeker! Ik was gewoon erg angstig. Ik was gewoon angstig, want ik dacht aan die ene eh…hoe heet die meneer?” Mevrouw kijkt naar haar dochter, “…die tandtechnicus… wat hij mij hee aangedaan.” Wordt dat nu door ACTA rechtgetrokken? “ Ja! Het is alleen wel afwachten…maar het hee mij echt voldoening gegeven hoor! Dus u gaat hier nog wel vaker komen? “Jazeker! Ik heb er voldoening aan gehad…ja, als het goed gaat” Zachtjes: “En als het niet goed gaat.... “ …als het niet goed gaat kunt u het gewoon zeggen, mevrouw! We zijn er om van u te leren. Hebben we u vandaag weer een beetje vertrouwen kunnen geven mevrouw? “Ja! Helemaal.” Colette Sibbel
12
Sue Gibbs Regenwormen, kikkers, insecten, zeekomkommers, wandelende takken, sponzen, kwallen, en zelfs mensen kunnen het van nature: het repareren en vervangen van weefsel. Stel dat een regenworm op een dag voor een deel wordt opgegeten door een vogel, dan bestaat er een grote kans dat het andere deel van de regenworm weer aangroeit; zolang de voorkant grotendeels onbeschadigd blijft. En ook mensen kunnen het: een lever groeit weer aan wanneer hij voor een deel is getransplanteerd. Hoe handig zou het zijn wanneer je dit proces kunt manipuleren in een labomgeving. Dan heb je bijvoorbeeld geen donornieren meer nodig, en kun je medicijnen testen op een zelf aangemaakt menselijk orgaan of weefsel; proefdieren zijn dan niet meer nodig en het resultaat is betrouwbaarder. Daarom houden verschillende wetenschappers zich al enkele jaren bezig met regeneratieve geneeskunde, een relatief nieuw onderzoeksveld dat in de jaren negentig van de vorige eeuw is opgekomen. Het veld richt zich op de vraag hoe het natuurlijke vermogen van het lichaam om weefsels en organen te herstellen kan worden gestimuleerd of gesimuleerd. Sinds juli 2012 heeft ook ACTA een hoogleraar die zich met dit vakgebied bezig houdt. Haar naam: Sue Gibbs. En hoewel haar geboortegrond in Engeland ligt, woont ze alweer jaren in Nederland. Ze is een typisch voorbeeld van de bevlogen wetenschapper die ook nog eens vol zit met ideeën. Zoveel dat het haar beter leek om die ideeën maar te gaan delegeren; wat goed kan nu ze hoogleraar is. En zoveel, dat in haar werkkamer – waar het interview plaatsvindt – de volgende tekst aan het prikbord hangt: “I’m busy trying not to see an idea in every tree I see.” Niet voor niets dus dat ze ontzettend druk is. De eerste vraag van Factaal luidt dan ook: Hoe ziet een gemiddelde werkdag van een hoogleraar regeneratieve geneeskunde eruit?
“Een lastige vraag. Een dag zegt zo weinig. Je kunt beter vragen naar mijn werkweek.” >
Interview
“Cellen communiceren met elkaar”
13
Uw werkweek dan…
“Ik werk vier dagen in het ziekenhuis en één dag thuis. Die vier dagen zitten vooral vol met heel veel vergaderingen. Allereerst het overleg met onze afdeling en daarnaast de verschillende overleggen met andere afdelingen, om ideeën uit te wisselen en te weten van elkaar wat er speelt. En tussendoor ben ik papierwerk aan het invullen en – heel belangrijk – staat mijn deur altijd open voor de promovendi met vragen. Ik bekijk dan bijvoorbeeld of een bepaalde onderzoeksopzet werkt of niet.” Werkt u zelf nog wel eens in het lab?
Gibbs lacht: “Nee, daar willen ze me niet meer in hebben.” Wat heeft u misdaan?
“In mijn huidige functie voer ik zelf geen experimenten meer uit. Ik weet nog wel hoe je een kweek moet maken – dat heb ik jaren gedaan – maar ik weet niet meer hoe alle nieuwe apparatuur werkt; wat is nu het aan/uitknopje enzovoorts.” Vindt u dat jammer?
“Nee. Je groeit naar een nieuwe positie toe. Ik heb heel lang in het lab gewerkt, maar op een gegeven moment krijg je zoveel ideeën; dan kun je het niet meer in je eentje doen.” Lachend: “Nu heb ik de ideeën en voeren andere mensen het experiment uit.” Wat houdt uw vakgebied in, kunt u daar kort iets over vertellen?
“Binnen ons onderzoeksgebied, kun je twee kanten op: het lichaam herstelt haar eigen schade en dat bevorder je door bijvoorbeeld stamcellen te plaatsen in de wond, of andere stoffen die de huid stimuleren om te herstellen. Of je kweekt levende cellen van een patiënt op en bouwt daarmee een nieuwe huid voor de patiënt, ook wel tissue engineering (weefselopbouw, AB) genoemd. Je creëert heel veel cellen op basis van slechts enkele originele cellen.” En wat betekent dat voor patiënten?
“Op dit moment is de overlevingskans voor mensen met brandwonden groot, maar de littekens die overblijven zijn vreselijk. Daarom zijn we gestart met een onderzoeksproject om die mensen te helpen. We hopen dat we met het plaatsen van de opgekweekte huid over de wond het aantal littekens kunnen verkleinen; op dit moment zijn we de resultaten van dat onderzoek aan het analyseren. Onze stelling is als volgt: de behandelaar ‘kaasschaaft’ gezonde huid van de patiënt en creëert daarin vele kleine gaatjes, zodat die huid 4-9 keer groter
14
kan worden. Dat legt hij over de wond om die te laten helen. Maar die kleine gaatjes kunnen ook resulteren in flinke littekens en die plekken vullen wij dan op met het weefsel dat we hebben opgekweekt in het lab. Zo verdwijnt een groot deel van de littekens. En omdat het lichaamseigen cellen zijn, stoot het lichaam die huid niet af.” “Het ingewikkelde van tissue engineering is dat je goed moeten weten welke cellen je opkweekt. Je hebt cellen die zeer actief zijn, die voor een zeer snel herstel zorgen en daarom geschikt zijn voor de genezing van zweren. En je hebt cellen, van bijvoorbeeld de opperhuid, die meer rustig stilzitten en brandwonden goed genezen. En die cellen communiceren met elkaar. Wat je nu wilt, is de balans tussen die soorten cellen vinden. Een overactief opgekweekte huid zorgt bijvoorbeeld voor een snelle genezing van zweren, maar bij een brandwond zouden daardoor littekens ontstaan. Je zoekt daarom naar de juiste balans voor elk type wond tussen de verschillende cellen met elk een andere eigenschap.” Tijdens uw oratie stelde u de vraag: ‘waarom genezen wonden in de mond beter dan op de huid?’ Hoever bent u intussen met het beantwoorden van die vraag?
“Onze belangrijkste vraag is op dit moment: waarom werkt genezing in de mond sneller, hoe kan dat? In de mond zit bijvoorbeeld speeksel, waarin veel peptiden zitten (een peptide is een molecuul dat bestaat uit een kleine keten van aminozuren, AB). Die stimuleren mogelijk de wondheling. Daarnaast kunnen cellen in de mond zich sneller delen dan die van de huid, maar weten we niet waarom. Ook het immuunsysteem in de mond is anders, en dat kan ook een rol spelen. We vergelijken op dit moment huidcellen met orale cellen en hopen over een tijd antwoord op onze vraag te vinden.” Hoe lang gaat dat duren?
Over vijf jaar moeten we daar wel een antwoord op hebben. Zullen wonden op de huid dan ook sneller genezen?
Nee, niet gelijk. Dan zijn we weer een paar jaar verder. Als we weten hoe het mechanisme werkt, dan kunnen we vanaf daar verder zoeken naar de toepassing ervan.
Sue Gibbs studeerde ooit biochemie aan de universiteit van Sheffield. Na het behalen van haar bachelor wil ze ontwikkelingswerk gaan doen, maar op advies van een docent besluit ze eerst werkervaring in Europa op te doen. Nederland wordt het land waar ze terecht kan en dat bevalt zo goed “zowel het land als de mensen” dat ze nooit meer is weggegaan. Via haar eerste baan: “Een ontzettend leuke technische wetenschappelijk baan bij de Universiteit Leiden,” komt ze in aanraking met genetica, en huid- en kankeronderzoek. En zo raakt ze ook geïnteresseerd in tissue engineering.
“We willen die muren helemaal wegslaan!” Wanneer er in 2000 een baan bij het VUmc beschikbaar komt – waarbij ze zich met dit laatste kan bezighouden én met wondgenezing, haar tweede interesse – is de stap snel gezet: “ Via de wondgenezing kwam ik weer uit op de vraag: hoe kan het dat de wonden in de mond beter en sneller genezen dan die op de huid?” En toen was
ook de stap naar ACTA snel gezet. Gibbs is – naast internationaal georiënteerd – ook een groot voorstander van meer samenwerking tussen de verschillende wetenschappers en afdelingen. Samen met Theo Smith, de trekker van het project, startte ze het Centre for Translational Regenerative Medicine (CTRM). Jullie zijn onlangs het CTRM gestart, wat houdt dat in?
“Het idee erachter is onderzoekers en clinici op de hele VUcampus – en we breiden momenteel ook uit naar het AMC – bij elkaar brengen. Zodat we van elkaar leren, zodat we van elkaars bestaan weten, en om bruggen te slaan tussen het instituut, tussen de wetenschappers en tussen de afdelingen. Veel wetenschappers zijn bang voor de competitie van de buren en dat willen we niet meer. We willen die muren helemaal wegslaan!” “Daarnaast willen we de link met clinici versterken. Zij vertellen ons wat ze nodig hebben en welke klinische problemen er spelen. Wij, de wetenschappers, kunnen vervolgens de oplossing zoeken en vinden. Het is echt een ‘two-way’. Zo ontstaat er transparantie op de campus en juist dan krijg je veel meer samenwerking en vindt alles op een hoger niveau plaats.” >
Prof. dr. Sue Gibbs 2012-heden: Fenner Diemer Lindeboom leerstoel: hoogleraar huid en slijmvlies in de regeneratieve geneeskunde, gedeelde positie met de afdeling dermatologie van het VUmc en Orale Celbiologie van ACTA. 2006-2012: Universitair Hoofddocent (UHD): ‘Skin Tissue engineering for wound healing and in vitro assays’. Hoofd van het dermatologisch laboratorium, VUmc 2001 - 2006: Universitair docent (UD), onderzoek: ‘Skin Tissue engineering for wound healing and in vitro assays’. Hoofd van het dermatologisch laboratorium, VUmc 2006-heden: Hoofd onderzoek en Ontwikkeling (CSO) A-SkinBV 2000 - 2001: Postdoc, afdeling dermatologie, VUmc, onderzoek: ‘Tissue engineered skin for wound healing and in vitro assays’. 1993 - 2000: Postdoc, afdeling dermatologie, Leids Universitair Medisch Centrum, onderzoek: ‘Ontwikkeling van ‘in vivo achtige’ menselijke equivalenten van de menselijke huid’. 1992: Postdoc, Universiteit Leiden. afdeling Moleculaire Genetica, onderzoek: ‘Interference of UV light with gene regulation in epidermal keratinocytes’. 1986-1987: Technicus, laboratorium voor medische biochemie, Universiteit Leiden. 1987-1991: Promotie Universiteit van Leiden, Moleculaire Genetica 1987: Doctoraal Chemie, Universiteit van Leiden. 1982-1985: Bachelor of Science Degree (honours 2i) in Biochemie, met menselijke fysiologie als bijvak. Sheffield University, Engeland
Biografie
Celbioloog & Moleculaire bioloog
15
U zegt op een hoger niveau. Is er intussen al iets bedacht of ontstaan waarvan u zegt: ‘dat had zonder de samenwerking niet gekund?’
“CTRM zit nu in haar eerste jaar en het eerste symposium was in januari. Daarover valt dus nog weinig te zeggen, maar wat me nu al opvalt is dat je veel meer van elkaar te weten komt. Om een persoonlijke ervaring te noemen: ik heb nu veel meer contact met kaakchirurgie, met het hoofd kaakchirurgie Tim (Forounzafar, AB) en met kaakchirurg Bert (Schulten, AB) en dat had ik daarvoor niet. Ze zaten weliswaar naast mijn lab, maar ik sprak nooit met ze. En nu werken we heel goed samen met de voorbereiding van een klinische studie vanuit ACTA. Ook voor onze promovendi is de samenwerking goed. Ze beginnen nu ineens over 3D-printing, terwijl ze daar eerst niets over wisten.” Al dat samenwerken klinkt goed, maar zijn wetenschappers ook niet terecht bang voor die competitie met de buren?
“Zolang er kanker bestaat, zolang er littekens bestaan, kan geen onderzoeker de oplossing ervan claimen en zeggen: ‘dat idee is van mij’. Dergelijke grote problemen kun je gewoonweg niet in je eentje oplossen; daar heb je anderen bij nodig. Maar als een wetenschapper het lekker in zijn eentje wil doen dan moet hij vooral op dat eilandje blijven.”
En hoe zit dat met het testen van medicijnen? Kan dat ook op gekweekte huid en organen?
“Ik verwacht dat proefdieren in de toekomst helemaal niet meer nodig zijn. Nu is het al verboden om proefdieren in te zetten voor het testen van cosmeticaproducten; in de toekomst moet dat voor al het proefdieronderzoek gelden.
“De lijst die je moet inleveren, is niet kleiner omdat je een vrouw bent” Naast de voordelen op ethisch gebied, betekent het ook dat je op menselijke cellen kunt testen en dat geeft veel betere resultaten dan dierproeven. Op dit moment zijn we daarom, in samenwerking met Dr. Tanja de Gruijl (Medische Oncologie) en Philips Research, bezig met een onderzoek naar ‘skin-on-achip', dat zijn nagebootste interacties tussen de huid en specifieke immuuncellen. Het doel is om lichaamscellen van de patiënt op te kweken en daarop de medicijnen te testen. Zo kun je nagaan welke medicijnen aanslaan en welke niet. En dat heeft grote voordelen voor de behandeling van – bijvoorbeeld – kankerpatiënten.” U bekleedt de Fenna Diemer Lindeboomleerstoel, bedoeld om “Vrouwelijk talent te stimuleren.” Moeten vrouwelijke wetenschappers worden gestimuleerd?
“Hmm, dat is een lastige vraag. Dat wat je als vrouwelijke hoogleraar moet produceren is precies hetzelfde als dat van een man. De lijst die je moet inleveren, is niet kleiner omdat je een vrouw bent. Maar om eerlijk te zijn, denk ik dat minder vrouwen het niveau van die prestaties bereiken, omdat ze kinderen hebben. Dat is gewoon zo. Je CV vertraagt. Dat staat los van de Fenna Diemer Lindeboomleerstoel; mijn CV is niet minder sterk, omdat ik deze leerstoel bekleed.” En als u terugkijkt op wat u allemaal heeft bereikt; wat is dan het beste advies dat u kreeg?
U bent nu alle geruime tijd bezig met regeneratieve geneeskunde. Waarom vindt u juist dit onderzoek zo interessant?
“Veel wetenschappers zullen zeggen: ‘het is de puzzel die ik interessant vindt en het oplossen van die puzzel; ongeacht het soort onderzoek’. En ja, dat vind ik ook, maar wat ik minstens zo belangrijk en interessant vindt, is het feit dat je met dit onderzoek mensen echt kunt helpen. Als wij een oplossing vinden voor het wondgenezingsproces dan betekent dat veel voor onze patiënten.
“Ik werwacht dat proefdieren in de toekomst niet meer nodig zijn” Bovendien kunnen we met dit onderzoek ervoor zorgen dat er in de toekomst geen donorhuid meer nodig is. We kunnen dan een volledige huid opkweken. En dat geldt ook voor het kweken van organen; al gaan die ontwikkelingen minder snel.”
16
“Dat was toen ik de beslissing moest nemen: ‘ga ik terug naar Engeland of blijf ik in Nederland waar ik me met tissue engineering kan bezig houden?’ Op dat moment zei iemand: ‘volg je hart, doe wat je leuk vindt’. Lacht: “En zo ben ik in Nederland gebleven.” Wat wilt u jonge wetenschappers en studenten nog meegeven?
“ Ja, datzelfde: je moet doen wat jíj wilt. Dat is niet altijd gemakkelijk, maar zoek die oplossing.” Anke Brouwer
De passie van
Wensley Power Al van kinds af aan is Wensley Power — medewerker Personeelsbeheer – geïnteresseerd in geschiedenis en oudheid. Op de middelbare school wordt die interesse alleen maar groter dankzij een enthousiaste leraar geschiedenis; hij haalt dan ook uitstekende cijfers voor het vak. Tot op de dag van vandaag verslindt hij geschiedenisboeken en bekijkt hij historische documentaires en films. En hoewel hij op 8-jarige leeftijd besloot ridder te worden “Zoals Ivanhoe in de Middeleeuwen” en op zijn 17e archeoloog, werkt hij nu met veel plezier bij de HRMafdeling van ACTA. Ook in die baan ziet hij raakvlakken met zijn feitelijke passie, namelijk menselijk gedrag: “Ik ben altijd nieuwsgierig naar de levenskeuzes van mensen: waarom gaan ze rechts in plaats van links? Met geschiedenis is dat hetzelfde, ik wil weten hoe mensen leefden, wat ze deden, waar ze het over hadden…”
“Ik was blijer dan zij toen ze werd aangenomen bij het Rijksmuseum” Hij geeft toe dat hij soms romantiseert: “Op vakantie kan ik heel lang stilstaan bij een kasteelmuur. Velen lopen er voorbij, maar die muur staat er al 200 jaar; die vertelt een verhaal. Er hebben mensen tegenaan geleund of teksten op de muur geschreven. Gewoonweg fantastisch om bij weg te dromen.” Zijn passie wordt gelukkig gedeeld door zijn vriendin die gids is bij Slot Loevestein en sinds kort ook als gids bij het Rijksmuseum werkt: “Ik was blijer dan zij toen ze werd aangenomen bij het Rijksmuseum.” Hij vindt het alleen jammer dat veel toeristen compleet aan de buitenkant van het gebouw voorbijgaan: “Alleen de buitenkant met alle beelden is al een stukje geschiedenis.” Bianca de Regt Met dank aan de medewerking van het Rijksmuseum. Ook een keer in ‘De passie van’? Neem contact op via:
[email protected]
17
ACTA in zwaar weer Crisis! Bezuinigingen! U hoort het de overheid al geruime tijd roepen. En tot een tijdje geleden bleef het ook vooral bij roepen. Maar de crisis en bezuinigingen hebben intussen een steeds grotere impact op ons. Was het eerst nog ‘storm op komst’; intussen verkeert ACTA in zwaar weer. Waren universiteiten in het verleden misschien rijk genoeg om zich daar geen zorgen over te maken; inmiddels is het meeste vet van de botten. De universiteiten (en dus ook ACTA) moeten de tering
De inkomsten dalen, de kosten stijgen Met tarieven die onder druk staan, patiënten die last hebben van de recessie, een lagere prijs per student en bezuinigingen bij OC&W, dalen onze inkomsten. Tegelijkertijd zien we dat – wanneer we niet zouden ingrijpen – onze kosten stijgen. En het gat tussen kosten en inkomsten wordt in snel tempo groter. En dan worden investeringen niet eens meegerekend. De technische ontwikkelingen in de tandheelkunde, maar ook bijvoorbeeld in de digitalisering van onderwijs, gaan snel. Willen we mee blijven doen in de frontlinie dan moeten we blijven investeren. De onzekere financiële toekomst maakt het lastig om hier beslissingen over te nemen: we weten niet of we de investeringen ooit terugverdienen.
naar de nering zetten. Tegelijkertijd moet ACTA blijven investeren in de ontwikkeling van onderwijs, onderzoek en zorg, om onze vooraanstaande positie te behouden. Vanzelfsprekend kunnen we zelf nog efficiënter werken en het nodige doen om alle financiële ontwikkelingen het hoofd te bieden: om die reden werd ‘Securing our Future’ in het leven geroepen, u leest daarover meer in de ACTA Info specials. Maar het is ook goed te weten wat nu die stormen veroorzaakt; wat zijn nu de achterliggende redenen waarom we als ACTA in dit zware weer zitten? In deze Factaal een overzicht. Wrister Grommers 18
De tarieven voor Mondzorgkunde blijven dalen Een deel van onze inkomsten ontvangen we uit patiëntenzorg. De tarieven voor mondzorgkunde zijn de laatste jaren gedaald met ongeveer vijftien procent. Dat betekent dat we – uitgaand van eenzelfde aantal patiënten en eenzelfde type verrichtingen – een derde meer omzet moeten realiseren om uiteindelijk op hetzelfde bedrag uit te komen. Op dit moment voert de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) binnen de beroepsgroep een enquête uit. Naar verwachting leidt dit komend jaar opnieuw tot een verlaging van de tarieven van gemiddeld zo’n tien procent. ACTA moet aan de bak om de omzet op peil te houden.
Ook onze patiënten hebben last van de recessie De hele beroepsgroep tandartsen in Nederland heeft een terugloop in de omzet. Ook al is ACTA goedkoper, ook wij hebben last van teruglopende inkomsten. Steeds minder patiënten laten zich behandelen door een tandarts, en die patiënten die wél komen, komen minder vaak voor behandelingen en zijn vaker op zoek naar oplossingen die minder geld kosten. We moeten dus meer patiënten behandelen om dezelfde omzet te halen. Dat is niet eenvoudig in de onderwijssetting van ACTA.
Hogere kosten door standaardisering van de VU-bedrijfsvoering ACTA is een gezamenlijke tandheelkunde faculteit van de UvA en de VU. Voor de bedrijfsvoering en huisvesting maken we gebruik van de VU-faciliteiten. En de VU is bezig met een reorganisatie van haar bedrijfsvoering; het streven is centralisatie en standaardisatie. Maar ACTA – waar in de bedrijfsvoering ‘zorg voor patiënten’ een dominante rol speelt – is zelden standaard. Gevolg is dat we extra moeten investeren in ‘maatwerk’ van bijvoorbeeld computersystemen.
Langstudeerdersmaatregelen pakken slecht uit voor ACTA De laatste jaren heeft de overheid maatregelen getroffen om het langstuderen tegen te gaan. Op zich een goede zaak: universiteiten krijgen nog maar voor een beperkt aantal jaren per student betaald. Voor ACTA pakt dit alleen extra nadelig uit. Een relatief groot aantal van onze studenten is al eerder met een andere studie zijn begonnen. En dat betekent dat we relatief veel langstudeerders hebben volgens de definitie van de Rijksoverheid. Gevolg is dat we voor veel studenten ‘niet betaald’ krijgen. Maar juist bij ACTA studeren er veel studenten af binnen de daarvoor vastgestelde tijd. Oftewel: het studiesucces van ACTA-studenten behoort tot de hoogste in Nederland.
Steeds minder geld per student Steeds meer jongeren in Nederland gaan studeren, terwijl het budget voor onderwijs gelijk blijft. Simpel gezegd: de onderwijskoek moet onder steeds meer studenten verdeeld worden. Het bedrag dat ACTA per student voor onderwijs en onderzoek krijgt wordt steeds lager. En de vraag is of met de huidige bezuinigingsmaatregelen niet de Rijksbijdrage op wetenschappelijk onderwijs als geheel gaat dalen. Met een nog lagere prijs per student als gevolg. De meeste studies kunnen de daling opvangen door meer studenten aan te nemen. Maar wij hebben een numerus fixus – waarbij jaarlijks een vast aantal studenten wordt toegelaten – en geen mogelijkheid die daling aan inkomsten op te vangen. En dan is tandheelkunde ook nog een van de duurste studies.
19
Kenismaken met de nieuwe hoogleraar Sociale Tandheelkunde:
“Waarom wachten met een kunstgebit tot het te laat is?” Geert van der Heijden – epidemioloog, vader van drie kinderen, sportief en woonachtig in Bunnik – is sinds 1 mei het nieuwe sectiehoofd van Sociale Tandheelkunde. “De stap om de mondzorg in te gaan, was vooraf geen bewuste keuze,” vertelt hij in zijn werkkamer. Er ging een mail met de vacature in zijn netwerk rond en toevallig had hij net daarvoor het Gezondheidsraad rapport De mondzorg van morgen gelezen. Hij belt Lex Bouter – zijn promotor – voor informatie over de vacature en kort daarna nodigt de voorzitter van de benoemingscommissie, hoogleraar parodontologie Bruno Loos, hem uit te komen praten: “Mijn keuze voor de mondzorg was vervolgens relatief simpel.” En het bevalt van der Heijden tot nu toe goed: “Het is een mooie uitdaging en leuk om je in nieuwe onderwerpen te verdiepen.” Geert van der Heijden is van huis uit fysiotherapeut, maar hij noemt zichzelf ‘fysiotherapeut in zijn vorige leven, gereïncarneerd tot epidemioloog’. Een epidemioloog houdt zich bezig met onderzoek naar gezondheidsuitkomsten, zoals accurate diagnostiek, prognostiek en effecten van behandeling: “Zelden is een patiënt geïnteresseerd in de oorzaken of het verloop van het ziekteproces, maar wel in hoe hij of zij er over een of twee jaar aan toe is.”
“Er zou zoiets als een APGAR-score voor mondgezondheid in de tandheelkunde moeten komen” De afgelopen 12 jaar werkte Van der Heijden bij het UMC waar hij zich als Universitair Hoofddocent Klinische Epidemiologie en Director Research bezighield met een klinisch onderzoeksprogramma. Dat beviel hem goed, maar de patiëntenzorg veel minder: “In de tijd dat ik als fysiotherapeut bij het revalidatiecentrum voor kinderen in Valkenburg werkte, plaatste ik ooit een jongen met spierdystrofie wegens verkoudheid op de weekendlijst. Ik wist dat deze simpele klachten snel het eind van zijn leven konden betekenen. Dat vond ik zwaar; dat idee kon ik ook in mijn vrije tijd moeilijk loslaten. Ik besloot daarom een andere richting in te slaan.” Het werd de wetenschap en dat bleek een goede keuze, want hij werkt nog steeds met veel plezier in het onderzoek.
20
Foto: Jeroen Oerlemans, www.jeroenoerlemans.com
Geert van der Heijden
Toch nam hij in 2010 een sabbatical om na te denken over zijn verdere ontwikkeling. Hij vroeg zich ook af wat zijn naaste omgeving nu eigenlijk wist van wat hij had ontwikkeld. Om dat na te gaan ontwikkelde hij zijn ‘privé epidemiologisch onderzoek’. Kijkend naar zijn publicatielijst en die van enkele collega’s, ging hij na hoeveel er van zijn onderzoek eindigde in de ontwikkeling van richtlijnen, en vandaar uit bij de hulpverlener en uiteindelijk zijn familie en kennissenkring: “Dat viel me erg mee, maar toch bleek relatief veel kennis ongebruikt. Vanaf dat moment besloot ik me minder met kennisproductie en meer met kennistoepassing te gaan bezighouden.”
Pasgeborene De term ‘kennistoepassing’ komt terug in de manier waarop hij nadenkt over de tandheelkunde. Bijvoorbeeld wanneer hij spreekt over risicogroepen in de mondzorg: “Er zou zoiets als een APGAR-score voor mondgezondheid in de tandheelkunde moeten komen,” stelt Van der Heijden, “De APGAR-test bekijkt de 24-uurs overleving van een pasgeborene aan de hand van een paar simpele kenmerken zoals ademhaling, kleur van de huid, motoriek, reacties op prikkels en hartslag; dingen die je eenvoudig en snel kunt observeren. Wanneer er een pasgeborene tussen zit met een slechte score dan behoort die tot een risicogroep. Als je dat weet, kun je andere zorg toepassen. Daar wil ik wat mee doen in de tandheelkunde, dat vind ik interessant.” Op de vraag wat zijn plannen zijn voor de sectie wil hij niet te veel kwijt. Daarvoor is hij nog te kort in dienst vindt hij: “Ik ben
Masteraccreditatie van start! nieuw in het veld en moet nog mensen leren kennen en onderwerpen op waarde leren schatten.”
“Out-of-the-box-denken’ is in feite een levenshouding” Hij wil wel kwijt dat hij niet erg geïnteresseerd is in bijvoorbeeld tarieven; hij vindt niet dat zijn sectie zich daarmee moet bezighouden. Kwaliteitsbeleid daarentegen, vindt hij wel belangrijk: “Er wordt nog te weinig ontwikkeld op het gebied van de ouderenzorg; de babyboomers die straks gepensioneerd zijn. De zorg voor deze groep patiënten verandert snel. Hij ziet aan zijn eigen ouders dat ze zelf soms te lang wachten met ingrijpen; totdat het te laat is: “Een goed functionerend kauwstelsel en goede mondhygiëne zijn van groot belang voor de kwaliteit van leven en de organen. Waarom wachten met een kunstgebit totdat het te laat is? Waarom grijpen we niet eerder in? Dan is de patiënt cognitief en fysiek nog in staat om zich hieraan aan te passen.” Hij geeft toe dat hij daarmee een beetje ‘anders’ denkt dan wellicht in de tandheelkunde gebruikelijk is. “Dat ‘out-of-the-box-denken’ is in feite een levenshouding en dat wil ik graag terugzien in ons onderzoek.” Bianca de Regt
Op 3 en 4 april 2014 wordt de driejarige masteropleiding van ACTA gevisiteerd voor heraccreditatie, maar nu al is een werkgroep gestart met de voorbereidingen en zijn er gesprekken gevoerd met de coördinatoren van alle blokken en lijnen van de masteropleiding. Beleidsmedewerker Teun Timmers beschrijft wat er allemaal komt kijken bij zo’n visitatie. Alle ruim drieduizend opleidingen in het hoger onderwijs moeten eens in de zes jaar (opnieuw) geaccrediteerd worden. Voor alle duidelijkheid: dat is van levensbelang. Immers, zonder accreditatie krijgen de studenten geen geldig diploma, en studenten en opleiding geen geld. Bij ACTA is een werkgroep gestart die deze visitatie voorbereidt en bestaat uit medewerkers van het onderwijsinstuut: onderwijsdirecteur masteropleiding Chiel Naeije en beleidsmedewerkers Anja Rosner, Peter van Wort en Teun Timmers. Het visitatiepanel – met als voorzitter prof. dr. Harry Hillen, emeritus hoogleraar Geneeskunde – is hetzelfde als bij de succesvolle bachelorvisitatie van afgelopen jaar (zie ook Factaal - januari). Begin februari 2014 moet het visitatiepanel de Kritische Reflectie ontvangen, die in 25 pagina’s de opleiding presenteert en weergeeft wat – wat ons betreft – goed loopt of verbetering behoeft. De opzet van de Kritische Reflectie is duidelijk omschreven en beantwoordt vier hoofdvragen: Wat beoogt de opleiding? Hoe realiseert de opleiding dit? Bereikt de opleiding de doelstellingen, en hoe bewaakt zij het eindniveau? Daarnaast moeten we in de reflectie aangeven wat er is gedaan met de aanbevelingen van de vorige accreditatie. Ik noem er alvast een paar. >
21
26 april jl. vond voor de allereerste keer de derdejaars masteruitreiking van ACTA plaats.
Voor de Nederlandse Tandheelkundeopleidingen is in 2008 een nieuw ‘raamplan’ opgesteld. Hierin staan de eindtermen beschreven waaraan de gediplomeerden moeten voldoen; zowel voor de Bacheloropleiding als – de toen nieuwe – driejarige Masteropleiding. De beschreven eindtermen sluiten aan bij internationale standaarden en worden omschreven als competenties. Die zijn weer terug te vinden als leerdoelen in de studiegids van de onderwijsmodules. De student bereikt de eindtermen via de leeromgeving: de docenten, de faciliteiten en het didactisch concept. Dat concept bestaat uit: het adequaat verlenen van zorg, de wetenschappelijke onderbouwing daarvan (evidence-based), de samenwerking met mondzorgkundigen, een reflectie op het eigen leerproces met het portfolio en het competentiegerichte onderwijs (lees ook het artikel hierover op pag. 24).
Competenties Vooral het competentiegerichte aspect van het onderwijs is nog in ontwikkeling. In het oude programma waren leerdoelen geformuleerd zoals ‘het kunnen verrichten van precies aangegeven tandheelkundige handelingen,’ in het nieuwe programma staat het verlenen van zorg meer centraal. Dit betekent concreet voor het onderwijs, dat van studenten niet langer ver-
“Zoals altijd bij ACTA, zal er aan stof voor discussie geen gebrek zijn” wacht wordt dat ze een x-aantal kronen en bruggen plaatsen en een y-aantal drievlaksvullingen maken, maar dat ze ‘competent’ zijn in deze verrichtingen. Aantallen zijn dan minder belangrijk. En ook het adequaat verlenen van zorg gaat boven het primair uitvoeren van deze individuele verrichtingen. Niet iedere verkleuring hoeft weggeboord te worden, is het moderne inzicht.
22
Dit roept wel de vraag op: hoe beoordeel je die competenties als je geen houvast meer hebt aan aantallen verrichtingen? Een opleiding moet het niveau van de afgestudeerde kunnen garanderen; daar zijn de tentamens, toetsen, beoordelingen en de afstudeerscripties voor. Maar hoe zorg je ervoor dat die toetsen en tentamens het vereiste niveau hebben en daadwerkelijk meten of de leerdoelen zijn bereikt? Deze vragen komen in de Kritische Reflectie uitgebreid aan bod. Het afgelopen jaar zijn er daarom nieuwe afspraken gemaakt voor het beoordelen van scripties, en binnenkort worden docenten hiervoor extra getraind en zijn het aantal overleggen uitgebreid, zodat de beoordelingen meer eensluidend worden.
De faculteit in… Na het schrijven van een conceptversie van de Kritische Reflectie, gaat in het najaar de werkgroep aan de slag in de faculteit. Hoogleraren, studenten en docenten wordt gevraagd of ze de opleiding erin herkennen, en ook de directie en bijvoorbeeld de Opleidings- en Examencommissie. Dit proces is essentieel, want ook zij worden door het visitatiepanel ondervraagd. Net zo essentieel is het dat we de onderwijskundige ideeën in de Kritische Reflectie bespreken met de werkvloer: met name met de klinische docenten, want een groot deel van het onderwijs vindt immers plaats in de kliniek. Docenten moeten met elkaar de onderwijskundige visie handen en voeten geven en beoordelingsstandaarden verder ontwikkelen, samen met de secties die de kwaliteit ervan moeten garanderen. In februari en maart 2014 worden proefvisitaties gehouden. Alle leidinggevenden in het onderwijs, maar ook coördinatoren, docenten en studenten worden betrokken bij dit proces. Zoals altijd bij ACTA, zal er aan stof voor discussie geen gebrek zijn. Maar in het zicht van de visitatie is het een prima aanleiding om weer een slag te maken ter verbetering van de kwaliteit van het onderwijs aan onze faculteit. Teun Timmers
“BHV-ers komen in actie bij elke denkbare calamiteit” Veiligheid is een belangrijk onderwerp in een zorginstelling als ACTA, maar eigenlijk wil je er het liefst zo weinig mogelijk mee te maken hebben. Toch is het belangrijk te weten wat te doen bij een calamiteit en wat bijvoorbeeld de rol is van onze 32 bedrijfshulpverleners (BHV-ers). Sinds de vorige Factaal (mei 2013) zijn we daarom een serie gestart met veiligheid en bedrijfshulpverlening als onderwerp. Deze keer komen de mensen aan bod die ervoor zorgen dat een calamiteit in goede banen wordt geleid en die ondersteuning verlenen in geval van nood: onze bedrijfshulpverleners. Onze bedrijfshulpverlening bestaat uit medewerkers die op vrijwillige basis – naast hun dagelijkse werk – hulpverlening verrichten bij calamiteiten. Het hoofd Facilitaire Dienst is verantwoordelijk voor de veiligheid binnen ACTA en zorgt vanuit die hoedanigheid onder andere voor een goed georganiseerde en getrainde bedrijfshulpverleningsorganisatie. De operationele aansturing ligt in handen van de coördinator BHV. Bij ACTA zijn dat er meer dan één zodat er bij vakantie, ziekte of verlof altijd een coördinator in het gebouw aanwezig is. Bovendien kan zo ook onderling worden overlegd over vraagstukken die zich aandienen.
Evacuatiestoelen op rolletjes De BHV-ers komen in actie bij elke denkbare calamiteit: van een vastgelopen lift met daarin opgesloten mensen tot een grote brand in het gebouw. Bij elke calamiteit worden de BHV-ers opgeroepen via hun piepers, daarop is – via een tekstregel – beknopte informatie te zien. Na de oproep spoeden ze zich naar de BHVkasten die op elke etage aanwezig zijn en openen die met hun toegangspas. In de kasten bevinden zich de portofoon voor de noodzakelijke communicatie, de oranje hesjes, de zaklantaren enzovoorts. De dienstdoende coördinator gaat met zijn portofoon naar de receptie, vraagt informatie op en geeft instructies. Bij een ontruiming begeleiden de BHV-ers de mensen naar de trappenhuizen. Mindervaliden worden door de BHV-ers in evacuatiestoelen op rolletjes (evachairs) veilig naar beneden gebracht.
Als een etage is ontruimd controleren zij of niemand is achtergebleven. De BHV-ers vangen de professionele hulpdiensten op, informeren ze over de situatie en geven de betreffende plattegronden mee. BHV-ers zijn getraind om een beginnende brand te blussen, maar hun belangrijkste taak is: mensen in veiligheid brengen. Grote branden laten we over aan de brandweer die in dit stedelijke gebied snel ter plaatse kan zijn. Een aantal BHV-ers hebben – naast hun BHVcertificaat – ook het EHBO-diploma. Zij worden ook bij medische calamiteiten opgeroepen.
“Bel nooit zelf naar 112, maar roep altijd hulp in via het noodnummer 80222” Als één van onze eigen artsen in huis is, wordt die ook opgeroepen als het om een ernstig geval gaat. Daarnaast hebben we tandartsen in huis die bij medische calamiteiten op de klinieken kunnen ingrijpen. Afhankelijk van de situatie wordt 112 gebeld. Bel nooit zelf naar 112, maar roep altijd hulp in via het noodnummer 80222. De oproep naar 112 gaat via de BHV-ers. Zij zorgen voor de noodzakelijke maatregelen voorafgaand aan de komst van de ambulance, zoals: de bewaking informeren, de lift naar de begane grond halen en het ambulancepersoneel begeleiden en informeren. Zo gaat er geen kostbare tijd verloren. Die werkwijze heeft zich de afgelopen jaren bewezen waardoor erger werd voorkomen. Onze 35 BHV-ers krijgen elk jaar meerdere trainingen op locatie en in het ACTAgebouw. Elke jaar in september oefenen zij een ontruiming in ons gebouw. Zonder dat u het merkt, worden ze meerdere malen per jaar opgeroepen om assistentie te verlenen. Ze doen dat naast hun dagelijkse werk met veel enthousiasme en verantwoordelijkheidsgevoel. Daar mogen we best eens een applaus voor geven! Ben Kruijs
23
Onderwijs in de competente ontwikkeling: tandarts Met het nieuwe studiejaar in de startblokken, schrijft onderwijsdirecteur Ronald Gorter in deze Factaal over competentiegericht onderwijs: “Er wordt in het beroepsveld, en ook van de tandarts, om competenties gevraagd die meer omvatten dan kennis alleen.” Elke bij ons afstuderende tandarts gaat vroeg of laat een belangrijke plek innemen in de Nederlandse mondzorg. Hij of zij krijgt talloze patiënten voor vele jaren onder zijn of haar hoede en daarom is ACTA het aan de maatschappij verplicht optimaal toegeruste, competente tandartsen af te leveren. Dat is elk jaar een belangrijke verplichting, maar het studiejaar is nu extra bijzonder, omdat onze driejarige masteropleiding officieel wordt beoordeeld. Dit gebeurt tijdens een zogenaamde externe visitatie (zie ook het artikel hierover op pagina 21). ACTA doet zelf dus ook examen en dat examen moeten we halen; daarvoor mogen we niet zakken. Ondertussen moeten we er ook voor waken dat – onder het juk van serieuze financiële ombuigingen – het niveau van ons gehele onderwijs, zowel bachelor als master, niet omlaag gaat. Onder andere competentiegericht onderwijs kan hierin een rol spelen.
Informatiemaatschappij Het werd al genoemd ‘competente tandartsen’, maar waar staat competentiegericht, nu eigenlijk voor? Laten we eens kijken naar de onderwijsmissie van ACTA: “De bij ACTA afgestudeerde tandarts zal voorbereid zijn op levenslang leren en op het werken in teamverband, gericht op preventieve zorg. Daartoe zal de tandarts: probleemgericht werken, op ‘evidence’ gebaseerde beslissingen nemen en zijn competenties voortdurend evalueren en bijstellen, bereid zijn samen te werken, leiding kunnen geven aan een team en over effectieve communicatieve vaardigheden beschikken1.” Het komt er kort gezegd op neer dat ons onderwijs – en dat geldt net zo goed voor andere opleidingen – studenten de gereedschappen moet aanreiken waarmee ze zijn voorbereid op onze informatiemaatschappij. Waren de opleidingen er vroeger op gericht studenten kennis van een vakgebied bij te brengen waarmee ze voor de rest van hun leven een beroep konden uitoefenen. Tegenwoordig kunnen studenten hieraan niet meer voldoen, want het is onmogelijk om bij het afstuderen als tandarts het vakgebied volledig te beheersen. De voortdurende informatiestroom zorgt er bijvoorbeeld voor dat de informatie vaak een korte levensduur heeft. Daarom is het belangrijk dat studenten vaardigheden aanleren die het mogelijk maken om continu nieuwe kennis te integreren. Aspecten als zelfstandig leren en voorbereiden op levenslang leren zijn daarom belangrijke onderdelen van de opleiding. Het werken met ‘competenties’ is een andere ontwikkeling die hierop aansluit. Een competentie is het vermogen om kennis, inzichten, vaardigheden en attitude effectief te hanteren in een praktijksituatie. Er wordt in het beroepsveld – en ook van de tandarts – om competenties gevraagd die meer omvatten dan
24
kennis alleen. In het onderwijs heeft het afgelopen decennium – als reactie daarop – het ‘competentiegericht leren’ meer en meer vorm gekregen.
“Op de onderste laag van de piramide bevindt zich feitenkennis” Vroeger werd vooral van goed onderwijs gesproken als de docent de stof goed had uitgelegd; of studenten de stof ook goed hadden begrepen was vooral hun eigen verantwoordelijkheid. Tegenwoordig is er pas sprake van goed onderwijs wanneer de docent de student tot goed leren heeft gebracht. Over dat ‘goed leren’ zijn boeken vol geschreven, maar een van de meest behulpzame manier en om leergedrag te analyseren is de leerstijlentest die prof. dr. Jan Vermunt ontwikkelde.4
Prof. dr. Jan Vermunt onderscheidt de volgende vormen van leren: • Reproductief leren. Dit houdt in dat de student de stof grondig – tot in detail – bestudeert en probeert te onthouden, zodat hij/zij die op een toets kan reproduceren. • Ongericht leren. Dit betekent dat de student eigenlijk niet goed weet hoe hij zijn studie moet aanpakken. • Betekenisgericht leren. Hierbij probeert de student samenhangen te ontdekken in het studiemateriaal, overzicht te krijgen, er kritisch tegenover te staan en de stof zo goed mogelijk te begrijpen. • Toepassingsgericht leren. Hierbij probeert de student zich de stof concreet voor te stellen en na te denken over het gebruik in de praktijk.
Als je competentiegericht onderwijs vergelijkt met het meer traditionele, kennisgerichte leren, valt een aantal verschillen op. In onderstaande tabel staan de belangrijkste verschillen weergegeven3.
Traditioneel
Competentiegericht
Het onderwijsprogramma bestaat uit onderdelen die betrekking hebben op afgebakende kennisdelen en afzonderlijke vaardigheden.
Het onderwijsprogramma bestaat uit grote, complexe gehelen waarin kennis, vaardigheden en persoonlijke kenmerken in samenhang worden ontwikkeld en ingezet.
Kennisverwerving komt vóór kennistoepassing.
Kennisverwerving en –ontwikkeling zijn praktijkgestuurd en toepassingsgericht.
Kennisinhoud en disciplinegerichte vaardigheden zijn uitgangspunt.
Competenties in relevante rollen en taken, met de beroepspraktijk als uitgangspunt.
Studenten leren op een standaardmanier.
Studenten leren op veel verschillende manieren.
Werkvormen doen een appèl op het verwerven en reproduceren van kennis.
Werkvormen doen een appèl op het verwerven van bekwaamheden om te handelen.
De begeleiding is grotendeels productgericht.
De begeleiding is naast product- ook procesgericht.
Toetsing gebeurt voornamelijk summatief.
Toetsing gebeurt formatief en summatief.
Vooral kennis en vaardigheden worden getoetst, veelal los van elkaar.
Toetsing vindt plaats in een realistische context en kennis, vaardigheden en persoonlijke kenmerken worden geïntegreerd beoordeeld als ‘bekwaam handelen’.
Toetsing gebeurt door docent(en).
Toetsing gebeurt door verschillende actoren: docenten, zelfbeoordeling, peer-assessment.
Als we willen dat onze studenten competenties aanleren is het noodzakelijk dat we bij de beoordeling ook de competenties toetsen en niet alleen de nadruk leggen op, bijvoorbeeld, reproductiegericht toetsen. Een veelgebruikt model om toetsvormen te onderscheiden is de competentiepiramide (zie riechts) van prof. dr. George Armitage Miller.2 Op de onderste laag van de piramide bevindt zich feitenkennis. Als iemand in staat is de feitenkennis toe te passen in een context, komen we op de tweede laag: ‘knowing how’. Door iets toe te passen als onderdeel van een complexere handeling toon je het derde niveau, ‘showing how’. Wanneer het gaat om handelen in de dagelijkse praktijk wordt de bovenste laag bereikt: ‘does’. Bij toetsing binnen competentiegericht onderwijs geldt dat er zo hoog mogelijk in de piramide getoetst moet worden. Maar de lagen daaronder zijn uiteraard evenzeer belangrijk, want een voorwaarde om de hogere lagen te kunnen bereiken. De hogere lagen worden doorgaans getoetst door het handelen te observeren of de uitkomsten ervan te evalueren. Hoe krijgt dat vorm in het ACTA-curriculum? Een kleine greep uit de mogelijkheden tot competentiegericht leren die het curriculum biedt, bijvoorbeeld: de blokken die rond een thema zijn ingericht, de praktijksimulaties bij de OSCE (klinische eindtoets bachelor 3), de grote hoeveelheid tijd voor het opdoen van klinische ervaring tijdens de master, de inbreng van evidence-based casuïstiekbesprekingen, de ontwikkeling van het portfolio met daarin reflectie op de eigen ontwikkeling en de geleidelijke overgang naar meer studentgestuurd onderwijs aan het einde van de master.
“Als ACTA-staf zijn we ambitieus, maar we realiseren ons ook dat vernieuwen tijd kost” “Onderwijs in ontwikkeling” staat boven dit stukje. Dat geldt ook voor de mate waarin competentiegericht onderwijs bij ons gestalte krijgt. Als ACTA-staf zijn we ambitieus, maar we realiseren ons ook dat vernieuwen tijd kost. Als we het huidige curriculum vergelijken met het voorgaande, zijn de verschillen overduidelijk en kunnen we spreken van een up-to-date ingerichte opleiding. Maar we zijn er nog niet en we moeten hard blijven werken om onze ambitieuze doelen te bereiken. Ook in dat opzicht staan we voor een belangrijk studiejaar. Bezuinigingen of niet, we willen dit jaar weer een stap verder komen in het begeleiden van onze studenten tot een competente tandarts.
Tabel: Enkele essentiële verschillen tussen traditioneel en competentiegericht onderwijs (ontleend aan Jochems en Gerrissen, 2000; Van Hout et al., 2006)
Does
Shows how Knows how
Knows
Referenties 1. ACTA Opleidingsplan, 2003; 2. H. van Hout et al. (red), Vernieuwing in het Hoger Onderwijs, 2006; 3. W. Jochems en J. Gerrissen, Competentiegericht leren, 2000. 4. J. Vermunt, Leerstijlen en sturen van leerprocessen in het Hoger Onderwijs, 1992.
Ronald Gorter
25
Foto: Ljilja Suvajdzic, www.vanhartegefotografeerd.nl
Kort uitgelicht
Elisabeth Brouns
Master én Promotie Elisabeth Brouns studeerde maart jl. af als tandarts, maar mag zich sinds 6 juni ook doctor noemen. Die dag promoveerde ze op haar proefschrift ‘Oral leukoplakia: a clinical, histological molecular study.’ Een leukoplakie komt vooral voor bij rokers en kan wijzen op een voorstadium van mondkanker. In haar proefschrift stelt Brouns dat patiënten met een witte plek op het mondslijmvlies (leukoplakie) groter dan 4 cm, de grootste kans hebben op het ontstaan van mondkanker. En in tegenstelling tot wat eerder werd gedacht, blijken factoren als het geslacht, leeftijd, rookgewoonten, kleur en de precieze locatie van leukoplakie in de mond geen rol te spelen bij het voorspellen van mondkanker vanuit leukoplakie; de grootte dus wel. Brouns deed haar promotieonderzoek bij de afdeling Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie (MKA) van het VUmc en naast haar studie: een ongebruikelijke, maar bewonderenswaardige prestatie.
‘Een hobby’ Haar bachelorscriptie schreef ze onder begeleiding van prof. dr. Isaäc van der Waal en prof. dr. Elisabeth Bloemena. De samenwerking verliep goed en Brouns was erg enthousiast over het onderwerp. Na haar stage had ze het idee dat haar bachelorscriptie verder uitgewerkt kon worden. Ze besprak het met van der Waal en in januari 2011 – inmiddels was Brouns bezig met haar master – begon ze aan haar promotieonderzoek met van der Waal en Bloemena als promotoren: “In feite was mijn promotie een ‘hobby’ naast mijn studie. Ik was erg gemotiveerd en het kostte me geen moeite eraan te werken; zelfs niet in mijn vrije tijd.” Ze vond het ook geen probleem om een kerstvakantie lang achter de microscoop te zitten voor haar onderzoek: “Het was veel werk, maar het liep eigenlijk
26
gesmeerd.” Op de vraag of er helemaal geen dingen tegenvielen, antwoordt ze lachend: “Het enige wat meer tijd kostte dan verwacht, was het insturen van de artikelen. Het heeft één keer zelfs een paar maanden geduurd voor ik iets hoorde van een tijdschrift.”
Toekomstplannen Op donderdag 6 juni 2013 vond in de aula van de Vrije Universiteit de verdediging plaats van haar proefschrift. Brouns lichtte eerst haar promotieonderzoek toe aan het publiek en werd daarna ondervraagd door de promotiecommissie, bestaande uit zes hoogleraren: “Het waren pittige vragen, maar ze waren goed te beantwoorden. Ik had zelf alle onderzoeksstappen uitgevoerd en wist precies, wat en waarom ik iets had gedaan.” Na het beraad van de promotiecommissie kwam niet veel later de verlossende uitslag: ze was gepromoveerd! En wat zijn nu nog de toekomstplannen van Brouns? Momenteel werkt ze als tandarts in de praktijk Tandartsjordaan.nl en is ze bezig met de opleiding Geneeskunde. In 2016 kan ze met haar opleiding tot MKA-chirurg beginnen in het VUmc. Uiteindelijk – en dat weet ze al jaren – wil ze kaakchirurg worden. Tessa van Ligten
Prijzen, oraties & benoemingen
Promoties
E. Boers en B. Sanaan, twee ACTA studenten, wonnen op 25 mei 2013 de tweede prijs in de landelijke NT-GSK Bachelorscriptie Award 2013 voor hun scriptie 'Klachten tegen tandartsen; categoriseren van afgehandelde klachtonderdelen door de Centrale Klachtencommissie van de NMT in de periode 2005-2011' (26-06-2013).
World Dental Hygienist Award Beste publicatie in het International Journal of Dental Hygiene (IJDH), periode 2010-2012 in de categorie onderzoek: Dagmar Else Slot voor The effect of 1% chlorhexidine gel and 0.12% dentifrice gel on plaque accumulation: a 3-day non- brushing model. In de categorie studentonderzoek: Tjeerd Blom, student INholland (werkte samen met de afdeling parodontologie van ACTA) voor The effect of mouthrinses on oral malodor: a systematic review (1608-2013).
6 juni E. Brouns (zie ook kort uitgelicht) Oral leukoplakia: a clinical, histopathological and molecular study 14 juni 2013 J. Krikken Dental anxiety and behaviour management problems; the role of parents
Tweede en derde prijs Postgraduate Research Prize van de EPF ACTA won onlangs zowel de tweede als derde Postgraduate Research Prize van de European Federation of Periodontology (EPF). De tweede prijs ging naar: F. Galassi, W.E. Kaman, D. Anssari Moin, J. van der Horst, D. Wismeijer, W. Crielaard, M.L. Laine, E.C.I. Veerman, F.J. Bikker, F.J. en B.G. Loos voor: “Comparing culture, real-time PCR and fluorescence resonance energy transfer technology for detaction of Porphyromonas gingivalis in patients with or without peri-implant infections”. De derde prijs ging naar: D. Kuzmanova, I.D.C. Jansen, T. Schoenmaker, K. Nazmi, W.J. Teeuw, S. Bizzarro, B.G. Loos, en U. van der Velden voor: “Vitamin C in plasma and leucocytes in relation to periodontitis” (14-05-2013, zie ook het artikel op pag. 4 over dit onderwerp).
Nieuw bij ACTA
S. Burger, Finance & Control J.K. Buskermolen, Orale Celbiologie T. Eswaranathan, Sterilisatie G. Aarab, Orale Kinesiologie W.M.H. Rademacher, Onderzoeksinstituut A.J. Vlasblom, OWP Amsterdam P.F. Lunenburg, Finance & Control
Uit dienst Juli A.G. van Andel, Orale Implantologie & Prothetiek T.M. Choi, Lijnonderwijs CE
Afgestudeerden
26 juli diploma-uitreiking
Mei - Augustus G.J.M.G. van der Heijden, Soc.Tandheelkunde (zie ook een interview met hem op pag. 20) T. van Wier-van der Schaaf, Orale Celbiologie B. Ozen, Cariologie/CP F. Germans, Mondgezondheidswetenschappen C. Boutsioukis, Endodontologie
18 september 2013 T. Liu Osteoinductive bone substitutes
M.M. van Hunnik, Lijnonderwijs CE drs. I.R. Wernert, OWP Amsterdam
mevr. N. de Boer - mevr. F. Burshan mevr. J.M. Busropan - dhr. M.C. Buurman - mevr. M. van Diepen mevr. A. Faris - dhr. R.R. Gobardhan - mevr. S. El Harbachi - dhr. P.H. Hennink - mevr. L.M.M. Kes - mevr. M. Ketting - dhr. L.E.R. van Laak mevr. V.M.L. Liem - mevr. S.V. Pink dhr. A. Rijswijk - dhr. A. Soltanpour mevr. S. Subhani - mevr. I.A.M. Veerman. dhr. C.J. Alers - mevr. R.G. Autar - dhr. W.A. Bijvoet - mevr. M.M. van Dijk - dhr. N.S. GangaramPanday - dhr. R.J. de Groot - mevr. N.N. Hafeez - mevr. J. Heijenk - dhr. V. Hogervorst - mevr. K. Kalin - dhr. H. Kamell - dhr. J.N. Lodders - mevr. L. Mahdi - mevr. E.G. Miró Downey mevr. N.J.M. Mol - mevr. L.E. Mulder - dhr. R. Ouzzine - mevr. B. van Rhijn - mevr. D.S. Schutte - mevr. N.L.M. Stienen - dhr. B. Terlouw - dhr. Y. Velthaak - - dhr. M.M. Wijdh
27
Kort
ACTA-studenten winnen tweede prijs NT-GSK Bachelorscriptie Award 2013
ACTA is het samenwerkingsverband van de Faculteit der Tandheelkunde van de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit Amsterdam