JUWELIERS
EENPLOEG
o oe OMEGA - TISSOT VAKMENSEN
SYMBOOL VAN VERTROUWEN EN KWALITEIT Kimberley- Sint-Kwintensberg 19- 9000 Gent- Telefoon 091/23.16.95
STADSARCHEOLOGIE
ISSN 0771-4858
Gent 1989, jg. 13, nr. 4 Driemaandelijks tijdschrift Oktober - november - december
Hoofdredactie: M.G. Laleman Kaftontwerp: P. Gattoir Vormgeving: P. Gattoir Medewerkers aan dit nummer : R. Berteloot, D. Boncquet, B. Boone, D. Gallebaut, P. Gattoir, M. Gevent, A De Baets, J. De Boeck, J.P. De Bruyn, U. De Bruyn, D. De Jonghe, M. De Ridder, G. Desmet, G. Everaert, M.G. Laleman, D. Lievois, V. Minnaert, R. Poelman, E. Raeymaekers, P. Raveschot, M. Rensen, D. Tavernier, S. Vandenberghe, R. Van de Walle, R. Van Nieuwenborgh, M. Van Strydonck, K. Versijp, R. Walgraeve. Verantwoording der afbeeldingen: A.G.L., Brussel: p. 7 D.M.S.A., Gent: kaft, p. 2, 13, 15, 16, 19, 23, 27, 29, 30 en 31 J.P. & U. De Bruyn, Gent : p. 33 D.DeJonghe,Gent:p.5 M. Van Strydonck, Brussel: p. 9 Dit driemaandelijkse tijdschrift komt tot stand dank zij de steun van de Dienst Monumentenzorg en Stadsarcheologie van de stad Gent. Uitgever : Gentse Vereniging voor Stadsarcheologie V.Z.W., p.a. R. Van de Walle, Hofakkerstraat 38, B-9710 Gent-Zwijnaarde. Post : Afgiftekantoor Gent X, Koningin Maria Hendrikaplein 71, B-9000 Gent.
Hun gebruik wordt uitvoerig beschreven door Georgius Agricola in het in 1556 gepubliceerde boek De re metallica. Deze recipiënten zijn veelvuldig afgebeeld op schilderijen en prenten die o.a. het werk van een alchemist voorstellen. Thans worden ook nog kroezen gebruikt in edelmetaalbedrijven, laboratoria, enz. Als produktiecentra worden meestal Sèvres nabij de Franse hoofdstad, Battersea bij London en het Hessische Grossalmerode-Epterode genoemd. Potjes van dit type zijn aanwezig in meerdere musea en apotheken in binnen- en buitenland en kwamen ook aan het licht bij recente opgravingen in Nederland en Duitsland (5). Stéphane Vandenberghe
(1) Met dank aan B. Booneen A Deknock voor de realisatie van de afbeeldin-
gen. (2) DEN DUYTS, F., Les anciennes monnaies des comtes de Flandre, ducs de Brabant, comtes de Hainaut, comtes de Namur, et ducs de Luxembourg, Gand, 1847 (reprint 1972), p . 83 nr. 226; DESCHAMPS de PAS, L., Les monnaies des Pays-Bas bourguignons et espagnols 1434-1713, Amsterdam,
1960, p. 68 nr. 143. (3) X, Gentse munten door de eeuwen heen, Gent, 1983, p. 23-26 nr. 48; VANDENHOUTE, J., e.a., 800 jaar Gravensteen, Gent, 1980, p. 9. (4) VAN LAAR, W ., Wegwijzer voor aankomende goud- en zilversmeden, Lochem, 1967/2, p . 46-51 . (5) MAARLEVELD, T.J., Archeologie in troebel water. Een nieuwe werkwijze voor scheepsonderzoek. Twee schepen onderzocht, Rijswijk, 1984, p. 81-86; JANSSEN, H.L., Van Bos tot Stad. Opgravingen in 's-Hertogenbosch, 's-Hertogenbosch, 1983, p. 249-270; JUERGENS, A, Jahresbericht 1976, Euskirchen, in : BonnerJahrbücher, Bonn, 1978, nr. 178, p. 750-751 en afb. 43. Zie ook REINEKING-vON BOCK, G ., Steinzeug, Köln, 1976/2, p . 426 afb. 851 .
4
ARCHEOLOGISCH TEXTIEL UIT DE GENTSE SINT-NIKLAASKERK
Reeds eerder hadden we de gelegenheid dieper in te gaan op het archeologisch noodonderzoek dat in 1984-1986 in het koor van de SintNiklaaskerk uitgevoerd werd (1). Bij het beperkt systematisch onderzoek in het centrale deel van het koor kwam een grafkuil (grafstructuur B1) aan het licht die twee boven elkaar geplaatste kisten bevatte. Deze bijzetting bekleedde een centrale plaats in de rechthoekig afgesloten koorapsis van de eerste gotische kerk. De vondstomstandigheden en de stratigrafische gegevens laten een datering vóór 1430 toe, aangezien er toen besloten werd dit kerkgedeelte te slopen voor de inmiddels eerder gestarte uitbreiding van de koorpartij (2). Bij de onderste kistbegraving in kuil B 1 zaten de menselijke skeletresten nog gevat in textiel. Dit werd zorgvuldig gerecupereerd en aan textielspecialisten toevertrouwd. Bij de reiniging en een eerste analyse bleek de textielvondst uit dit graf een fragment van een bandje in kaartjesweefset een fragment borduurwerk en diverse stukken van een fluweelweefsel te bevatten. Samen met de andere textilia die elders in het koor van de kerk aan het licht kwamen, werden ze uitgebreid geanalyseerd en bestudeerd (3). De meeste aandacht ging uit naar het fluweelweefsel dat op basis van de technische gegevens
5
en de opbouw van het patroon in het begin van de 15de eeuw gesitueerd werd. De grootste bewaarde fragmenten tonen duidelijk een patroon van papegaai-achtigenen gestileerde bloempjes (afb. 1). Omwille van de zeldzaamheid van het stuk, zijn conserveringstoestand en de kunsthistorische betekenis werd een museologische conservering overwogen. Deze werd in opdracht van de Stad Gent gerealiseerd in het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium. De geconserveerde en ingelijste stukken zijn bestemd. om permanent getoond te worden in het koor van de Sint-Niklaaskerk (4). In afwachting van de afwerking van de interieurrestauratie wordt het merkwaardige textiel tijdelijk ondergebracht in het Museum voor Sierkunst (5) waar het door het publiek kan bezichtigd worden. De hele ontwikkeling die de betrokken textielfragmenten ondergaan hebben tussen de aankomst in het laboratorium en de museologische conservering wordt hieronder geschetst in de bijdrage van J. De Boeck. Het Italiaanse fluweel is mogelijk afkomstig van de kledij waarin een gegoede burger, mogelijk een schenker of weldoener van de kerk of de parochie, begraven werd. De oriëntatie van het skelet, evenals de combinatie van twee kisten in één kuil, duiden inderdaad eerder op een lekenbijzetting (6). Er was geen enkele indicatie om het weefsel in verband te brengen met een kazuifel of een priesterbij zetting, hoewel men er soms van uitgaat dat dergelijke 'rijke' weefsels enkel bij priesterbijzettingen voorkwamen. De analyse van het botmateriaal wees wel een mannelijk individu aan. Op het botmateriaal werden door het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium enkele radiokoolstofdateringen uitgevoerd, waarvan het verslag, uitgewerkt door M. Van Strydonck, hieronder opgenomen wordt. De resultaten geven een datering in de 14de of de 15de eeuw met 99% kans voor een datering tussen 1303 en 1465, wat overeenstemt zowel met de archeologische gegevens als met de technische en typologische kenmerken van het textiel. Marie Christine Laleman
(1) LALEMAN, M.C. & LIEVOIS, D., De Gentse Sint-Niklaaskerk Archeologisch onderzoek in het koor, in : Stadsarcheologie, Gent, 1987, jg. 11 nr. 2, p. 2-42 . (2) LALEMAN, M .C. & LIEVOIS, D., p. 5 afb. 2 & p . 6-9. (3) DE JONGHE, D. & DAEMEN, S. De Sint-Niklaaskerk in Gent. Opgegraven textielresten, in: Stadsarcheologie, Gent, 1986, jg. 10 nr. 3, p. 2-21. Met oprechte dank ook aan Mevrouw L. Maschelein-Kleiner, Directeur Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium die de laboratoriumonderzoeken en behandelingen mogelijk maakte.
6
(4) Onze erkentelijkheid gaat in dit verband ook uit naar de pastoor en het bestuur van de Sint-Niklaaskerk, in het bijzonder naar de heren F. Vanderstelt, M. Machielsen A . Vermeiren. (5) Deze tentoonstelling zou niet mogelijk geweest zijn zonder de gewaardeerde medewerking van de heer L. Daenens, Conservator, mevrouw M. Detremmerie, wetenschappelijk medewerkster en de betrokken personeelsleden van het Museum voor Sierkunst. (6) LALEMAN, M .C . & LIEVOIS, D., 1987, p. 8-9.
Behandeling Archeologisch Textiel Sint-Nlklaaskerk, Gent
Verschillende bruine textielfragmenten werden in elkaar gepropt teruggevonden in graf B1 (1) (afb. 2). Deze zijdedoekjes waren zeer fel uitgedroogd en breekbaar. Elk propje textiel werd druppelsgewijs van in het midden naar de uiteinden toe bevochtigd met gedemineraliseerd water en zo opengevouwen op een melinex glazen plaat. Eenmaal de afmetingen bekend, werden de natte stukjes met de melinex
2
7
schuin geplaatst op een plaat in een bak. Voorzichtig werd een verticale druk met de vingertoppen uitgeoefend, terwijl een neutraal detergent met gedemineraliseerd water onafgebroken over het textiel vloeide. Het meeste vuil was toen verdwenen. Na meermaals spoelen met gedemineraliseerd water is het zijdefluweel te drogen gelegd op een glazen plaat, de pool opwaarts. De ketting- en inslagdraden zijn met een pincet in rechte lijn gelegd. De motieven, papegaai-achtige vogels, werden leesbaar. Alle fragmenten werden volgens het rapport op een geverfde linnen ondergrond gelegd. De weefbreedte alsook het patroon kwamen zo tot uiting. Het geheel is 'gesandwiched' : een multiplex is bekleed met aluminiumfolie, synthetische watten, bruin linnen, de textielfragmenten en daarop een glazen plaat. Het geheel wordt met klemmen vastgehouden (afm. 2.44 m x 0.75 m). Dit textiel werd als weefsel geanalyseerd door De De Jonghe (2). Hij beschrijft het als één van de vroege fluwelen. De gouddraad waarvan resten gevonden tussen de lussen in het vogelmotief werd geanalyseerd door J. Vynckier : Het betreft gouddraad samengesteld uit een niet meer te identificeren kerndraad (vermoedelijk plantaardige vezels) omwonden in S-tors met verguld 'darmvlies'. De kleurstof is
geanalyseerd door Dr. J. Wouters en assistent. De weefsels hebben een egaalbruine kleur waarin geen natuurlijke kleurstoffen kunnen aangetoond worden. Op sommige plaatsen komt een zeer zwakke roodkleuring voor. Dit rood is kermeszuur, afkomstig van een kermesinsect (kermococcus ilicis of -vermilio). Deze kleurstof dateert het weefsel met grote waarschijnlijkheid vóór 1550. Deze gegevens en de datering van de beenderen (zie hieronder) wijzen op een 15de-eeuws fluweel. De schoonheid van het gefigureerde fluweel komt weer tot zijn recht na inlijsting, doch de kleur is spijtig gewijzigd van rood naar bruin en de gouddraden zijn verdwenen. Juliette De Boeck
(1) LALEMAN, M.C. & LIEVOIS, D., 1987, p. 8-9 & p. 5 afb. 2 . (2) DE JONGHE, D. & DAEMEN, S., 1986, p. 2-7.
8
Venlag Radiokoolstofdateringen beenderen Sint-Niklaaskerk (1)
IRPA Referentie
786
Conventionele ouderdom
BEENDEREN 510+-50BP ST.-NIKLAASKERK
Gecalibreerde ouderdom (2) 1 sigma (68.3) 1326-1335 AD (9) 1394-1443 AD (91) 2 sigma (95.4) 1303-1362 AD (23) 1376-1465AD (77)
Bespreking Het snijpunt met de calibratiecurve geeft een ouderdom
van 1418 cal AD (o op afb. 3). Dit resultaat heeft op zichzelfweinig betekenis indien we de spreiding van het resultaat niet kennen. Zoals uit de tekening blijkt heeft de spreidings- ofprobabiliteitscurve (zware lijn) twee toppen. Indien we rekening houden met een 1 sigma probabiliteit (d.w.z. dat we 68.3% kans hebben dat het resultaat binnen de gegeven grenzen valt - op tekening gedeelte van zware grafiek boven de 68.3-lijn) dan zijn er twee mogelijke periodes : de eerste (met 9 % kans) strekt zich uit van 1326-1335 cal AD, de tweede (met 91 % kans) strekt zich uit van 1394-1443 cal AD. Willen we echter een 2 sigma probabiliteit (d.w.z. dat we 95.4% kans hebben dat het resultaat binnen de gegeven grenzen valt - op tekening gedeelte van zware grafiek boven de 95.4-lijn) dan blijven er weer twee mogelijke periodes: een eerste (met 23% kans) van 1303-1362 cal AD en een tweede (met 77 %kans) van 1376-1465 cal AD (3). Calibratie IRPA 786
Genormaliseerde waarschijnlijkheid P
IRPA 786 14C ouderdom= 510 ± 50
68 3%
954%
0 1---_.._-.J 1 (j) & 2 (lil) grenzen met methode A en B (4) (5)
------------------- [
A----t--H 1200
1250
1300
1350
1400
1450
1500
1550 ca! AD
3
9
1600
1650
Oecalibreerde ouderdom : 0
Het opsplitsen van de kansverdeling in twee maxima heeft niets te maken met de datering op zichzelf, maar vindt zijn oorsprong in de schommelingen van het 14C-gehalte van de atmosfeer. Dit heeft tot gevolg dat de ouderdom niet erg nauwkeurig kan bepaald worden. We kunnen derhalve met een nauwkeurigheid van 99 % slechts aanduiden dat de beenderen afkomstig zijn uit een periode begrensd door de jaren 1303 en 1465 A.D. !\:iark Van Strydonck
(1) De dateringen werden uitgevoerd door het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrirnonium, Brussel. (2) Calibratie volgens STUIVER, M., & PEARDON, G.W., Proc. 12 th. International Conference on Radiocarbon Dating, Trondheim , in : Radiocarbon, New Haven, 1986, nr. 28, 2B . (3) Zie ook MOOK, W.G. & WATERBOLK, H .T., Radiocarbon Dating, (Handhooks tor Archaeologists, nr. 3), Strasbourg, 1985. (4) Calibratieprogramma volgens M . Stuiver & P.J. Reimer, zie Radiocarbon, New Haven, 1986, nr. 28, 2B. (5) VAN STRYDONCK, M ., Kalibreren van 14 -dateringen, in: Archaeologia Belgica, Brussel, 1987, nr. 3, p . 281-288 .
STADSARCHEOLOGIE BODEM EN MONUMENT IN GENT Driemaandelijks tijdschrift, uitgegeven door de Gentse Vereniging voor Stadsarcheologie, Hofakkerstraat 28, B-9710 Gent-Zwijnaarde, rek. 068-0643520-49. Lidmaatschap : particulieren binnenland 400 fr.; bibliotheken, verenigingen en boekhandels 500 fr.; buitenland 500 fr.; beschermende leden minimum 750 fr.; ereleden minimum 1200 fr. Lossenummers 1977/1 totenmet 1989/4: 120fr.; uitz.1989/3: 200fr. Globaal pakket 1977/1 tot 1982/3 : 1000 fr., exclusief portkosten Uitgeput : 1983/3 en 1985/1 Nog enkele oude nummers 1978/2 aan speciaal aanbod : 100 fr. Publikatie Mesolithicum in Mendonk: 250 fr. Publikatie Het Toreken te Gent: uitgeput Publikatie 7 Bruggen : historiek van restauratie van zeven Leiebruggen : leden 400 fr., niet-leden 450 fr. & portkosten: 20 fr.voor binnenland, 70 fr. voor buitenland. Alle bestellingen vanuit het buitenland : enkel internationale postwissels kunnen aanvaard worden. 10
VONDSTMELDINGEN
1. Belfortstraat Tijdens werken in de Belfortstraat gedurende de maanden december 1988 en januari 1989 werden enkele belangrijke waarnemingen verricht. Een muurrest, opgetrokken in Doornikse breuksteen, is 1.05 m dik en valt samen met de vroegere rooilijn van de Hoogpoort, vóór de aanleg van de Borluutstraat (nu Belfortstraat). Deze muur die gevolgd werd over een lengte van 1.20 m, ligt nauwelijks 45 cm onder het huidige straatpeil en werd aangelegd op de zandige moederbodem. Op ongeveer 11.50 m ten noorden van de vroegere rooilijn kwam de hoek van een massief in Doornikse kalksteen aan het licht. De oostwand ervan kon over een lengte van 1.20 m gevolgd worden, de noordwand slechts over enkele tientallen centimeter, waardoor het niet uit te maken valt of hier een hoek van een gebouw of een hoek van een losstaand massief werd aangesneden. Het metselwerk in Doornikse breuksteen dat rust op de moederbodem, bleef slechts bewaard tot op ca. 1.60 m onder het huidige straatpeil. Hoewel niet nauwkeurig te bepalen, lijkt de oostwand van het massief samen te vallen met een oude perceelsgrens (oud kadaster, sectie B, blad 6, tussen nr. 1550 en 1551), doch er dient rekening mee gehouden te worden dat een parallelle perceelsgrens (tussen perceel 1550 en 1549) er nog geen 2 m ten westen van ligt. Een bakstenen muur (baksteenformaat: 30/31 x 14.5/15 x 6.3/7 cm) met een dikte van 70 cm, die ook al in 1986 werd aangesneden, lijkt eveneens op dit tracé te liggen. Enkele andere bakstenen muren werden eveneens opgetrokken met bakstenen van dit formaat. Een muur, parallel aan de vroegere rooilijn en ongeveer 13.50 mervan verwijderd, is 60 cm dik en vertoont aan de noordzijde een restant van een kepervormig afgedekte nis. Een hoek van een bakstenen constructie werd op 7.5 m ten noordoosten van deze laatste aangetroffen. De muurdikte bedraagt 45 cm, doch de oostmuur vertoont op een diepte van -1.70 m onder het straatniveau een versnijding van 15 cm breed. De muur is op de moederbodem aangezet. Het is voorlopig niet duidelijk of deze bakstenen muren, eventueel samen met de in 1986 ontdekte muur die parallel verloopt met de westmuur van het Steen 'De Reghenboghe' (zie Stadsarcheologie, Gent, 1987, jg. 11 nr. 1, p. 26), met elkaar in verband mogen gebracht worden. Op iets meer dan 22 m ten noorden van de voormalige rooilijn stootte men opnieuw op een muurrest van een constructie in Doornikse kalksteen. Een hoek lijkt samen te vallen met de zuidoosthoek van perceel 1552 (oud kadaster sectie B, blad 6). De muurrest, gefundeerd op 11
de moederbodem, vertoont op 2.30 m onder de straat een versnijding. Aan de oostwand komt op ongeveer 2. 50 m van de hoek een uitsprong voor. Vanaf deze uitsprong loopt de muur nog 1.72 m naar het noorden door, maar bestaat er uit baksteen van het formaat 28/29 x 14 x 7 cm. Vanaf hier loopt de muur naar het oosten tot op 20 cm van de natuurstenen muur die in het verlengde ligt van de westmuur van het Steen 'de Regenbaghe'. De laatstgenoemde muur vertoont op 1. 75 m onder het huidige straatpeil een kleine versnijding en is op de moederbodem aangelegd. Een laatste muurwerkfragment in Doornikse kalksteen werd aangesneden tussen 18 en 20 m ten zuiden van de vroegere rooilijn van de Kammerstraat. Op het kruispunt met de Kammerstraat werd op een diepte van 1.50 tot 2 m heel wat afval van lederbewerking verzameld. -PR.
2. Bij Sint-Jacobs Wegenwerken tussen de Vlasmarkt, de Steendam en Bij Sint-Jacobs brachten verschillende archeologische relicten aan het licht. Op twee plaatsen werden resten van een kerkhofmuur in Doornikse kalksteen aangesneden. Het kerkhof rond de Sint-Jacobskerk verdween op het einde van de 18de eeuw. Een constructierest in Doornikse kalksteen tegenaan de Steendam kon geïnterpreteerd worden als een overblijfsel van de Steenpoort of van de brug over de Ottogracht. De poort verdween in de eerste helft van de 16de eeuw, maar de Ottogracht werd pas in 1872-1873 gedempt. Enkele bakstenen muren behoorden tot het nu verdwenen huizenblok tussen de voormalige Oude Botermarkt en de Keernemelkbrug (Oud kad., afd. 2, sectie B, blad 2, nr. 731-742).- PR. 3. Cataloniëstraat 1 Het nieuwbouwproject rond en over het z.g . Metselaarshuis op de hoek van de Sint-Niklaasstraat en de Cataloniëstraat (kad. afd. 3, sectie C, blad 1, nr. 165a, 168n & 213g) leidde tot een hele reeks van nieuwe archeologische bevindingen. De controles en opmetingen, uitgevoerd door de Dienst Monumentenzorg en Stadsarcheologie van de stad Gent, waren mogelijk dank zij de medewerking van de N .V. Cogerim, de Studiegroep G + D, het Studiebureau Meyns-Provoost en Bouwondernemingen Goedleven N.V. De bevindingen sluiten aan bij een in 1977 gerealiseerd onderzoek (zie Stadsarcheologie, Gent 1977, jg. 1 nr. 1, p. 10-21). Een eerste reeks gegevens heeft betrekking op een laat-middeleeuws stadshuis, opgetrokken in Doornikse kalksteen. Het rechthoekige gebouw staat haaks op de Cataloniëstraat en meet 14.40 bij 9. 70 m (buitenwerks). De oostgevel paalde eertijds aan de Kramsteeg die in 1899 gesupprimeerd werd. In de onderste zone hebben de muren 12
een breedte van 1.20 m. Op dat niveau werden geen doorbrekingen herkend en het ziet ernaar uit dat de constructie in oorsprong niet over een kelder of halfondergrondse verdieping beschikte. Behalve aan de voorgevel was de structuur van het middeleeuwse gebouw overal herkenbaar tot aan de dakaanzet. De afwerking van de hoeken aan de achtergevellaat vermoeden dat deze destijds met een trapgevel bekroond was. In de oostgevel was reeds eerder de aanwezigheid van een spitsbogige doorbreking opgemerkt. o~,..........,""''iiiiiil""'~---;;;;;;;;i1m Deze was in een jongere fase __J met Doornikse steen gedicht. Daartoe behoorden een hele reeks geprofileerde stukken die wellicht van de oorspronkelijke invulling afkomstig zijn. Mogelijk ging het om een vensteropening met middenzuil en flankeerzuiltjes waarboven een blind boogveld, misschien versierd met profiel- of traceerwerk, voorkwam. Een niet onbelangrijk gedeelte van dit middeleeuwse Steen diende voor de jongste nieuwbouwwerken te verdwijnen. De structuur en een gedeelte van de oostgevel worden in de nieuwe architectuur opgenomen.
L___ __ _ __ _ __ _ _ __
_
Een tweede reeks gegevens heeft betrekking op ingrijpende verbouwingen aan het middeleeuwse Steen. Doorgaans worden deze in verband gebracht met de omvorming tot gildehuis van de metselaars, een bouwcampagne waarvoor een contract uit 1526 met meestermetselaar Christoffel van den Berghe bewaard bleef. De rijk uitgewerkte laat-gotische voorgevel, waarvan de onderbouw nog aan de Cataloniëstraat opgemerkt wordt, dagtekent zeker uit deze bouwtijd. Deze voorgevel wordt trouwens gereconstrueerd. De inrichting van een kelder met twee witstenen middenzuilen en een bakstenen overkluizing, voorzien van witstenen moerbogen, behoorde eveneens tot die bouwcampagne. Hetzelfde geldt voor een bakstenen traptoren in de zuidoosthoek van het Steen, die vanuit de kelder naar de verschillende hogere niveaus leidde. Een aantal doorbrekingen en interieurelementen zoals haarden en moerbalken, verwijzen naar dezelfde bouwcarnpagne. Daarvoor werden bakstenen van 24.5/25.5 x 12 x 5.5 cm gebruikt met witgele kalkmortel als bindmiddel. Het valt evenwel niet uit te sluiten dat enkele elementen op verbouwingen 13
vóór 1526 teruggaan. Dit lijkt onder meer het geval voor een breed vierlichtvenster in de westgevel waarvan de omlijsting en de drie verticale vensterstaven in witte natuursteen zijn. Deze laatste elementen hebben een afgeschuind profiel, een typisch 15de-eeuws kenmerk. Dit type van venster werd trouwens nog niet eerder in Gent ontdekt. De sporen ervan blijven bewaard. Ten zuiden van het Steen werd mogelijk nog in de late middeleeuwen, een bakstenen constructie opgetrokken (bakstenen van ca. 27 x 10.5/11 x 5.5/6 cm). De westmuur was op spaarbogen gefundeerd en vertoonde sporen van een haardconstructie die het onderste niveau verwarmde. Het vloerpeil van deze kamer lag aanvankelijk vrij hoog en sloot aan bij de dorpel van een deuropening (mogelijk 16de-eeuwse bouwfase) die leidde naar de kelderverdieping van het Steen. Pas in een merkelijk jongere fase werd op deze plaats een kelder ingebracht. De aanpassingswerken gebeurden met baksteen van 20 x 9 x 4 cm; de wanden werden gecementeerd en over de kelder kwam een tongewelf. Een aantal waarnemingen en controles hadden betrekking op het achterliggende erf waar heel wat bakstenen muurresten geregistreerd werden. Ze rustten op spaarbogen of waren in een drassige ophoging gefundeerd. Over het algemeen was het muurwerk te fragmentarisch bewaard om een verdere interpretatie mogelijk te maken. We vermelden enkel een N.-Z.-gerichte muur (bakstenen van ca. 25.5/26 x 12/12.5 x 5.5/6 cm), waarvan de ligging overeenstemt met de vroegere rooilijn van de Kromste eg. Het hoger liggende muurwerk verraadde meerdere bouwcampagnes. De achtermuren van de percelen 216h, 216c en 216d rusten nog deels op dit oudere muurwerk. Ter hoogte van perceel216h, kon op het erf ook een gewelfde bakstenen waterput (bakstenen ca. 25 x 11/12.5 x 5.5 cm) in zeer verzorgd metselwerk onderzocht worden, vooraleer hij voor de nieuwbouw diende te verdwijnen. Voor de 19de en de 20ste eeuw kunnen de materiële relicten gecombineerd worden met gegevens uit een gedetailleerd kadasteronderzoek. In 1852-1855 werd het voormalige Metselaarshuis omgevormd tot hotel 'de Graaf van Egmond', waarvan Au guste Santens de eerste uitbater was. Sporen van deze verbouwingswerken werden over het hele terrein opgemerkt. Meer ingrijpende transformaties waren noodzakelijk na het supprimeren van de Kromste eg en de aanleg van de rechtlijnige Posthoornstraat (thans Sint-Niklaasstraat). De bestaande huizen aan de oostkant van deKromsteeg werden daartoe in 1899 onteigend en gesloopt. Op de smalle strook tussen het middeleeuwse Steen met zijn erf en de nieuwe Posthoornstraat ontstonden een hele reeks kleine percelen die in 1900-1901 bebouwd wer14
den. De kelders van vier van deze huizen waren nog in situ bewaard. De dragende elementen en de bakstenen overwelving waren in de oostgevel van het middeleeuwse huis ingewerkt.- GE, MCL, PR & RVN.
4. Drabstraat - Jan Breydelstraat Bij grootscheepse graafwerken achter het Museum voor Sierkunst (kad. afd. 15, sectie F, blad 18, nr. 1379f) kwamen belangrijke gegevens aan het licht die slechts in extremis door de Dienst Monumentenzorg en Stadsarcheologie van de Stad Gent konden geregistreerd worden. Het museum paalt aan de in 1898 gedempte Houtlei, een stadsgracht die vermoedelijk omstreeks 1100 gegraven werd. Het onderzoek wees uit dat de gracht oorspronkelijk veel breder was en dat een groot gedeelte van het 18de-eeuwse Hotel de Coninck, waarin het museum ondergebracht is, er bovenop gebouwd werd. Een muur in Doornikse kalksteen, die bij de werkzaamheden wellicht grotendeels verdween, staat aan de stadszijde en kan als vestingmuur geïnterpreteerd worden. De muur is 108 cm dik en rust ongeveer 3.10 m onder het maaiveld op de ongeroerde zandige moederbodem (ca. 5.90 T.A.W.). Op ongeveer 2.50 m ten noorden van de funderingsaanzet troffen we
0 15
1
2cm
de grachttoevoer aan, die geleidelijk zakte tot een diepte van meer dan 6 m onder het maaiveld (3.00 T.A.W.). Op een 12 m ten noorden van de stadsmuur werd een houten oeverbeschoeiing ontdekt, die door de graafmachines verwoest werd. De beschoeiing bestond uit vrij dicht tegen elkaar geplaatste palen waarachter lange planken (afmeting o.a. 460 x 42 x 6 cm) staken. Tussen de beschoeiing en de rand van de gracht werden nog paalsporen met een diameter van 9 tot 16
11 cm en twee tonputten (diameter 70-76 cm) aangetroffen. Het vullingspakket achter de beschoeiing bevatte onder andere aardewerk uit de 13de eeuw, wat er zou kunnen op wijzen dat de versmalling pas verwezenlijkt werd vanaf het ogenblik dat een nieuwe verdedigingsgordel omheen de uitgebreide stad werd aangelegd. Tot de stratigrafisch oudste vondsten, vermoedelijk terechtgekomen in een stuk ingekalfde oever, behoren een Galla-Romeinse scherf (terra sigillata), een Andennescherf en een metalen netgewicht (zie afb.). De Andennerand laat een datering toe tussen 1075 en 1175. Dwars op de stadsmuur werd na de aanleg van de beschoeiing en in het opgevulde deel van de gracht een muur in Doornikse kalksteen gefundeerd. De aanlegdiepte van de muur die over een lengte van ongeveer 5 m kon gevolgd worden, ligt hoger dan bij de walmuur. Gezien de geringe breedte (50 cm) en de onstabiele ondergrond (grachtopvulling) kon deze fundering geen zware constructie getorst hebben. - PR.
5. Drongenhof, kapel Naar aanleiding van een restauratie-ontwerp werden door de Dienst Monumentenzorg en Stadsarcheologie van de Stad Gent enkele archeologische steekproeven ondernomen. De drempel aan de zijde van het Drongenhofligt op 7.30 T.A.W. De deuropening werd in een jongere fase verbreed. De drempel van de deur aan de brug over de Plotersgracht bevindt zich op 7.34 T.A.W. De originele bevloering van het schip wordt op dezelfde hoogte gesitueerd en bestaat uit tegels in blauwe hardsteen. In de koorpartij werden meerdere vloerniveaus vastgesteld. De oudste op 7.20 T.A.W. bestaat uit rode gebakken tegels. De jongste, op 7.70 T.A.W., wordt gevormd door keien en stemt overeen met de drempel van een later ingebrachte deur in de apsis. Het koor en het schip worden in de binnenruimte gescheiden door een muurtje in baksteen. - MCL & PR. 6. Groentenmarkt, Vleeshuis In het kader van een vooronderzoek tot restauratie werd de zone palend aan 'de Spijker' (zijde van de Pensmarkt) aan een bijkomend onderzoek onderworpen. Een eerste reeks van bevindingen heeft betrekking op twee natuurstenen constructies waartegen het Vleeshuis in het begin van de 15de eeuw opgetrokken werd. Eén van deze huizen staat bekend als 'de Spijker' (kad. afd. 3, sectie C, blad 1, nr. 15c, 15/2a, 17b & 18b) en werd in 1912 grondig gerestaureerd. Tussen dit huis en de achterliggende Leiearm bevond zich nog een tweede constructie in Doornikse kalksteen. De afstand tussen beide bedraagt 1.70 m. De oorspronkelijke constructie van het tweede huis was mogelijk even lang als 'de Spijker'. Het middeleeuwse muurwerk bleef enkel onder het huidige vloerniveau bewaard. Bij een jongere fase in kalksteen werd nog Doornikse kalksteen aangewend voor de omlijsting van de doorbrekingen. De aanwezigheid van deze laatste duiden erop dat de gevel vrij stond 17
vóór de oprichting van het Vleeshuis. Of dat huis mag geïdentificeerd worden met de oude Vleeshalle, zal een hernieuwd bronnenonderzoek moeten uitmaken. De stadsrekeningen van 1321-1324 betreffende de bouwwerken aan een nieuwe Gravenburg (thans Vleeshuisbrug) geven aan dat de onderste bouwlaag van de oude Vleeshalle in steen was. Merkwaardig is ook dat het voorkomen van een reeks kraagstenen met kwartbolprofiel (bovenzijde op 7.48 T.A.W.), ingewerkt in het metselwerk van Doornikse kalksteen en met een tussenafstand van 1.28 m. Hun functie is vooralsnog onduidelijk. Wel geven zij aan dat het loopniveau vóór de bouw van het 15de-eeuwse Vleeshuis behoorlijk lager was, wat overigens ook overeenstemt met andere bevindingen. Het in 1989 uitgevoerde onderzoek leverde voorts een aantal elementen op voor de bouwgeschiedenis van het Vleeshuis en zijn ontwikkeling tussen de 15de en de 20ste eeuw. Deze bevindingen sluiten volledig aan bij het in 1980 gerealiseerde onderzoek (zie Stadsarcheologie, Gent, 1981, jg. 5 nr. 1, p . 42-43) . - MCL & PR.
7. Hoogpoort 60 Bij renovatiewerken in het huis 'De Witte Moor' (kad. afd. 3, sectie C, blad 2, nr. 453) werd de kelderverdieping geheel ontpleisterd, waardoor de middeleeuwse ontwikkelingsgeschiedenis van dit pand vrij duidelijk naar voren kwam. Hierbij dient ook het nevenliggende gebouw, 'De Zwarte Moor' (kad. nr. 455c), betrokken te worden, dat echter slechts oppervlakkig bezocht werd. Op ongeveer 15 m van de rooilijn ligt het oudste gedeelte (fase 1) (zie plan) bestaande uit een min of meer vierkante constructie in Doornikse kalksteen (8.50 mop 7.10 m binnenwerks gemeten). De zuilentrommels in het midden van de kelder wijzen mogelijk op een originele middensteun. In de zuidgevel is er een 1.10 m breed venster aanwezig en in de noordgevel werden sporen van een deuropening aangetroffen. Tegen de natuurstenen oostmuur werd een bakstenen bekleding aangebracht. Enkele relicten van afgehakte kraagstenen in de westmuur laten toe een vlakke houten zoldering te veronderstellen. Vanaf het belendende erf is nog een gedeelte van de westmuur over een hoogte van 4 mboven het huidige loopniveau waarneembaar. Bij een tweede bouwfase werd tegen de noordgevel een min of meer vierkante constructie (binnenwerks ongeveer 8 op 9 m) opgetrokken. De oostwand vormt echter een gemene muur met de aanpalende constructie. De aanwezigheid van een nis aan beide zijden van de huidige keldermuur duidt erop dat beide constructies in oorsprong gelijktijdig waren. De westwand vertoont twee brede doorbrekingen (respectievelijk 2.90 men 2.80 m breed), die in de huidige gelijkvloerse 18
verdieping doorlopen en waarvan de meest zuidelijke opening met een spitsboog is afgewerkt. De top van de spitsboog bereikt een hoogte van 7.50 mboven de huidige keldervloer. Gelijkaardige spitsbogen komen ook voor bij de oostelijke langsmuur van het huis Hoogpoort 32, zowel in de kelder als op de benedenverdieping. Daar kan dit verklaard worden door het aanleunen tegen een oudere constructie. Of dit hier eveneens het geval is, kan voorlopig niet bevestigd worden, doch er dient rekening mee gehouden te worden dat de voormalige Lakenhal gewoonlijk gesitueerd wordt op de plaats van het latere Sint-Jorishof. Het valt moeilijk uit te maken of de huidige toegang in de noordelijke keldermuur al dan niet oorspronkelijk is. Een naad tussen deze onderbreking en de oostmuur kan vooralsnog niet verklaard worden. De vierkante structuur van deze bouwfase bleef grotendeels in de huidige binnenstructuur bewaard. Over de gelijktijdige rechthoekige constructie onder het aanpalende huis Hoogpoort 62, blijven nog veel elementen onduidelijk. Een kleine rechthoekige constructie werd in een derde fase toegevoegd. De onderste bouwlaag is overkluisd met een tongewelf in Doornikse kalksteen. De huidige toegang in de zuidwand is niet origineel. Sporen van een doorbreking met een breedte van ongeveer 1.40 m werden in de noordgevel opgemerkt. Deze doorbreking, waarvan de drempel 1.44 mboven de huidige keldervloer ligt, kan eventueel als toegang geïnterpreteerd worden, als we in acht nemen dat het loopniveau in de loop van de 13de eeuw sterk gestegen is. Een niet ingewerkte stenen trapconstructie in Doornikse kalksteen tegen de oostwand leidt naar de achterliggende ruimte. - MCL & PR.
8. Jan Breydelstraat 3-5 Bij wegenwerken in februari 1989 stelde de Dienst Monumentenzorg en Stadsarcheologie van de Stad Gent vast dat de gevel onderaan het huis Jan Breydelstraat 3 (kad. afd. 15, sectie F, blad 18, nr. 1380) opgetrokken is met Doornikse kalksteen. Eerder werd reeds opgemerkt dat op de zuidoosthoek van perceel 1380 19
nog een O.W.-gerichte muurrest in Doornikse steen rechtop staat. Een hernieuwde prospectie in de kelder van het Museum voor Sierkunst (perceel1379f) leidde tot de ontdekking van enkele muurfragmenten in Doornikse kalksteen. Uit deze constructieresten kon een gebouw haaks op de Jan Breydelstraat gereconstrueerd worden (zie ook plan sub Drabstraat). Indien men hiertoe eveneens de muurresten rekent, die in 1985 aan het licht kwamen (zie Stadsarcheologie, Gent, 1985, jg. 9 nr. 1, p. 47-48) dan bekomt men .e en bouwwerk van 29 m lang en 9 m breed. Een muur in Doornikse kalksteen ten noorden waarvan er sporen zowel onder als achter het Museum ontdekt werden, kon als walmuur langsheen de voormalige Houtlei beschouwd worden. - MCL & PR.
9. Kammentraat 4 Aansluitend bij de bouwhistorische bijdrage over het huis Kammerstraat 4 (kad. afd. 2, sectie B, blad 6 nr. 1510b) (zie Stadsarcheologie, Gent, 1989, jg. 13 nr. 1, p. 9-13) ontving de Gentse Vereniging voor Stadsarcheologie een schrijven van de heer Oscar Van Mol uit Gentbrugge die in 1916 in deze woning geboren werd. Zijn ouders baatten er toen de herberg 'De Hoop van Vrede' uit. De voormalige bewoner van dit pand deelde voorts mee dat de kelder toen met blauwe tegels bevloerd was en dat hij onder de keldervloer een diepe waterput ontdekte. Deze enkele gegevens bieden alvast enkele aanvullingen voor de jongste fase van de bewoningsgeschiedenis van vermeld pand. - MCL. 10. Klein Turkije 14 Herinrichtingswerken lieten toe in de 'Agora' (kad. afd. 3, sectie C, blad 1, nr. 327b) enkele waarnemingen te verrichten. De westmuur bevat nog gedeelten in Doornikse kalksteen, waardoor kan verondersteld worden dat de muur oorspronkelijk volledig in dit materiaal was opgetrokken. Sporen in de oostmuur waren minder overtuigend en kunnen ook als recuperatiemateriaal beschouwd worden. - PR. 11. Koningstraat 12 Dank zij de medewerking van het Instituut Onze-Lieve-Vrouw-Visitatie konhet 18de-eeuwse pand (kad. afd. 2, sectie B, blad 6, nr. 1472a) door de Dienst Monumentenzorg en Stadsarcheologie van de stad Gent geprospecteerd worden. De kern van het gebouw wordt gevormd door een natuurstenen huis van middeleeuwse origine. Er konden twee delen onderscheiden worden. Het oostelijke deel is een vierkante constructie met binnenwerkse zijden van 11.33 m. Vier kolommen verdelen de onderste bouwlaag in negen vakken. De bevloering is opgehoogd, aangezien per schacht slechts twee zuilentrommels zichtbaar zijn. De kolommen zijn voorts voorzien van een uitspringende ring, een bladkapiteel en een vierkante dekplaat met kwartholprofieL De kraagstenen in de wanden heb20
ben de vorm van een halve kubus, waarboven een kwartholprofiel voorkomt, en worden afgedekt door een dekplaat, eveneens voorzien van een kwartholprofieL De kraagstenen en kolommen dragen thans een graatgewelf, gemetseld met bakstenen van ca. 25 x 12 x 5.5 cm. De oorspronkelijke toegang bevond zich in de noordoosthoek en is 1.65 m breed. Een venster ten westen van deze toegang behoorde mogelijk ook tot het oorspronkelijke bouwconcept. Een venster in het midden van de oostgevel duidt aan dat het nevenliggende perceel voorheen niet bebouwd was. Het tweede, westelijke deel is een kleine, rechthoekige constructie waarvan de muren eveneens in Doornikse kalksteen zijn. De gemene muur tussen beide delen heeft een breedte van 70 cm. Bij de rechthoekstructuur werden binnenwerkse afmetingen van 9.5 bij 7.3 m vastgesteld. Er werden in dit gedeelte geen sporen van de oorspronkelijke afdekking of van originele doorbrekingen waargenomen. MCL&PR. 12. Korenmarkt 17 Bij herinrichtingswerken in het nevenliggende pand, Korenmarkt 18 (kad. afd. 3, sectie C, blad 1, nr. 50c) kwam de noordmuur van het Steen op de hoek van het Hazenwindstraatje vrij (zie ook Stadsarcheologie, Gent, 1988, jg. 12 nr. 4, p. 44-45). De muur, waarvan de oosthoek ongeveer 2 m achter de huidige rooilijn ligt, is volledig in Doornikse breuksteen opgetrokken. Deze langsmuur kon over een lengte van 18.30 m gevolgd worden en reikt nog meer dan 8 mboven het huidige straatpeiL Nergens werden behalve steigergaten sporen van originele doorbrekingen waargenomen. Aan de noordoosthoek van het gebouw vertoont de langsmuur over een lengte van 1.08 meen uitsprong van 15 cm dik. Een dergelijk fenomeen komt eveneens voor bij het Steen 'De Lintworm', Korenlei 24, dat volgens een afbeelding bij Antonius Sanderus oorspronkelijk van een schermgevel voorzien was. De doorbrekingen aan het westelijk uiteinde, die afgewerkt zijn met mooi behakte Doornikse steen, lijken secundaire elementen. - PR. 13. Korenmarkt 18-19 Dank zij de welwillende medewerking van de heer D. Dujardin kon de Dienst Monumentenzorg en Stadsarcheologie van de Stad Gent, de bouwwerken voor het inrichten van de 'Kyra' op de voet volgen. Het gebouw is nu opgesplitst in twee delen, (kad. afd. 3, sectie C, blad 1, nr. 49c & 50c), waarvan het noordelijke deel eerder onderzocht werd (zie Stadsarcheologie, Gent, 1988, jg. 12 nr. 2, p. 38-39). Het hernieuwde onderzoek leidde tot een beter inzicht, dat hier kort samengevat wordt.
Het brede gebouw in bak- en kalkzandsteen werd opgetrokken tussen twee constructies in Doornikse kalksteen. De langsmuren van 21
beide aanpalende Stenen vormen tevens de zijmuren van de nieuwe constructie en bepaalden aldus het trapeziumvormige grondplan ervan. De voorgevel meet ongeveer 9.60 m. Oorspronkelijk was het gebouw slechts 14 m diep en was de achtergevel ca. 13 m breed. De constructie bestaat nu uit een halfondergrondse kelderverdieping, een hoge benedenverdieping, twee bovenverdiepingen en verscheidene zolderverdiepingen. Ongeveer in het midden van de benedenverdieping staat een kolom, die nu in een gemene muur is ingemetseld. De kolom in Doornikse kalksteen, met een geprofileerde basis, een schacht, een kapiteel en een dekplaat, is meer dan 3.50 m hoog en komt aldus boven de huidige balkenzoldering, die rust op de gemene muur. Een verklaring hiervoor kan gevonden worden in een huistype dat bekend staat als Dielenhaus. In de erg hoge benedenruimte (huidige beneden- en eerste bovenverdieping samen) komt aan de straatzijde ter hoogte van de vloer van de huidige eerste bovenverdieping een hangende tussenverdieping voor. Boven de centrale kolom kunnen een balkslof en een onderslagbalk verondersteld worden, die de balkenzoldering van de huidige eerste bovenverdieping droegen. De zuil en onderslagbalk werden dan in een jongere fase vervangen door een scheimuur en de voormalige hangende verdieping werd doorgetrokken over de gehele oppervlakte. Deze mogelijke evolutie had misschien nog kunnen bevestigd worden door sporen in de achtergevel, die echter bij verbouwingswerken volledig verdween. Tegen de oorspronkelijke achtergevel werden twee verschillende constructies opgetrokken. Beide gebouwen worden afgedekt met een zadeldak, lager dan de puntgevel van de oorspronkelijke constructie. Het grootste gebouw aan de zuidkant bestond uit een kelder, een benedenverdieping, een bovenverdieping en een zolder. De balkenzolderingen van de beneden- en de bovenverdieping liggen hoger dan deze van het hoofdgebouw. Een tekst van 1440 deelt mee dat er Int Scaec, an den Coornaert tien schutters uit Veurne logeerden. (zie MOULIN-COPPENS, J., De geschiedenis van het oude Sint-Jorisgilde te Gent, Gent, 1982, p. 102). Het huidige gebouw in baksteen en kalkzandsteen stamt uit een jongere periode. De hoge kolom echter kan uit de 13de of de 14de eeuw dagtekenen. Misschien stond er hier, tussen twee stenen in, in deze periode, wel een gelijkaardige houten constructie. - PR. 14. Korte Kruisstraat Bij wegenwerken konden enkele constructieresten in Doornikse kalksteen geregistreerd worden. Ter hoogte van het huis nr. 3 (kad. afd. 3, sectie C, blad 2, nr. 487b) kon een muurfragment over een lengte van 5.10 m gevolgd worden. Op de hoek met de Lange Kruisstraat, ter hoogte van de woning nr. 4-8 (kad. afd. 3, sectie C, blad 6, nr. 1122f) werd een muurrest over een lengte van 5. 70 mopgetekend. - PR. 22
15. Langemunt 40 Bij verbouwingswerken werd vastgesteld dat de gemene muur met het belendende pand nr. 38 uit Doornikse kalksteen opgetrokken was. Dit gegeven kan gecombineerd worden met de achtergevel van de huizen Langemunt 36-38 (kad. afd. 2, sectie B, blad 6, nr. 1680 & 1681) die nog grotendeels uit Doornikse kalksteen opgebouwd zijn. Deze bevindingen maken het mogelijk een vierkante constructie met zijden van 11 m te reconstrueren die wellicht moet geïdentificeerd worden met het uit geschreven bronnen bekende Pauhinnensteen. - PR. 16. Nodenaysteeg Dank zij de welwillende medewerking van de bouwheer, Pakhuis N.V., en van de architecten D. & C. Van Impe, kon binnen het bouwvlak gelegen tussen Nodenaysteeg, Predikherenlei, Jan Van Stopenbergbestraat en Schuurkansstraat een hernieuwd archeologisch-bouwkundig onderzoek verricht worden. Hoewel het onderzoek nog niet volledig afgewerkt is, kunnen toch al enkele resultaten met betrekking tot constructieresten in Doornikse kalksteen (kad. afd. 3, sectie C, blad 1, nr. 126c, 131f & 132h), meegedeeld worden. Op grond van de waarnemingen en aan de hand van de kadasterplannen kunnen er twee gebouwen of gebouwonderdelen onderscheiden worden. Een constructie met een rechthoekig grondplan (13.70 mop 6.90 m binnenwerks) staat haaks op de Predikherenlei, doch ligt er ca. 14 m van verwijderd. In de onderste bouwlaag werd een bakstenen gewelf ingebracht. De noordmuur vertoont naden van twee smalle (82 cm) doorbrekingen, die later met Doornikse kalksteen werden gedicht. De zuidelijke langsmuur is nog voor een groot deel bovengronds bewaard. Vanuit de Nodenaysteeg zijn nog enkele originele doorbrekingen bemerkbaar. Ter hoogte van de tweede bouwlaag
16.00-
m .
14.00-
J
12.00-
10.00-
0
8.00-
23
2m
werden een relict van een rondbogig afgedekt venster en een kleiner rechthoekig venster opgetekend. Op de bovenste bouwlaag komt een venster met middenstijl voor, waarvan het sterk verweerde bladkapiteel in Doornikse kalksteen nog bewaard bleef. Het oostelijke deel van deze wand {4 m) met bovenaan een heel klein venstertje, behoort tot een wellicht vierkant deel met smallere muren, dat misschien als trapconstructie moet geïnterpreteerd worden. De tweede vleugel van het complex ligt ten noorden van de net beschreven constructie. De oostelijke langsmuur bevindt zich in het verlengde van oostgevel van de eerste constructie. De breedte van deze N.Z.-gerichte constructie bedraagt buitenwerks gemeten amper 7 m. De lengte is op zijn minst 12 m. Twee dwarsmuurtjes tegen het noordeinde van de oostmuur wijzen wellicht op de aanwezigheid van een toegang tot de ondergrondse bouwlaag. Het was niet mogelijk na te gaan of deze muurtjes tot de originele bouwfase behoorden. Dergelijke muurtjes werden dikwijls tegen originele toegangen aangebracht als bescherming tegen het opgehoogde erf. - MCL & PR.
17. Onderstraat tO Een voorstel van de Technische Dienst Gebouwen/Monumenten voor de restauratie van een witstenen voorgevel die thans deel uitmaakt van het François Laurentinstituut {kad. afd. 2, sectie B, blad 6, nr. 1696), leidde tot een beperkt archeologisch en bouwhistorisch onderzoek. De gevel behoort tot een bakstenen bouwwerk dat tussen 1535 en 1560 in opdracht van Francoys van der Gracht opgetrokken werd en in de eigentijdse archivalia als een nieuwe loove aangeduid werd. Het oorspronkelijke bouwwerk had drie bouwlagen en was met een trapgevel aan de Onderstraat afgewerkt. De vensters aan beide zijden van de centrale poortdoorgang waren kleiner dan de nog bestaande en waren vermoedelijk boogvormig afgewerkt. Boven een horizontale lijst prijken vier hoge rechthoekige raamopeningen die de bel étage van deze representatieve woning verlichtten. Voor de verwarming van die kamer zorgde een haard in de oostwand, voorzien van wangen met geprofileerde basis en van een met fijn profielwerk versierde houten mantel. Heel merkwaardig in het interieur is het latwerk dat tussen het bakstenen metselwerk opgemerkt wordt. Een dergelijk fenomeen werd eveneens waargenomen in het Hof van Ryhove {Onderstraat) en in de noordelijke aanbouw van het Gravensteen {Sint-Veerleplein). Waarschijnlijk gaat het om klossen waaraan het kaderwerk van een wandbekleding {leder, textiel?) bevestigd werd. In de 17de eeuw kende de woning een belangrijke verbouwing. De trapgevel werd omgebouwd tot een horizontale lijstgevel waardoor 24
de tweede bovenverdieping twee vensters bijkreeg. Boven de horizontale kroonlijst werden twee trapvormig afgedekte dakvensters aangebracht. De haard op de tweede verdieping dagtekent eveneens uit deze bouwfase. De bouwkundige gegevens worden gesteund door rekeningen uit 1685-1687. In het begin van de 20ste eeuw, toen het nevenliggende gebouw op de hoek van de Warregarenstraat en de Onderstraat gesloopt werd, onderging het gebouw met de witstenen gevel een restauratie. Over de details van deze ingreep kon vooralsnog weinig teruggevonden worden. - GE, MCL & DL.
18. Onderstraat 28 Een prospectie door de Dienst Monumentenzorg en Stadsarcheologie van de stad Gent in de nog in gebruik zijnde kelder van dit pand {kad. afd. 2, sectie B, blad 6, nr. 1591b), leidde tot enkele vaststellingen betreffende een middeleeuws stenen huis op deze plaats. De sporen in de oostmuur waren vrij duidelijk, wat niet het geval was voor de zuid- en de westmuur. De noordmuur, waarin geen Doornikse kalksteen opgemerkt werd, werd mogelijk volledig herbouwd bij het optrekken van de nog bestaande empiregeveL Op basis van de ingewonnen informatie kan een vierkante constructie van Doornikse steen met binnenwerkse zijden van 8 m vermoed worden. Ongeveer centraal ten opzichte van het muurwerk in Doornikse kalksteen bevindt zich nog een zuil waarvan drie trommels, een uitspringende ring en een bladkapiteel zichtbaar zijn. Boven het kapiteel is er geen dekplaat. Het huidige bakstenen gewelf dagtekent van een jongere bouwfase. Het gedetailleerde archiefonderzoek dat historicus Daniel Lievois ondernam in functie van het studieproject Onderstraat, maakt het mogelijk dit gebouw te identificeren, met het Steen waarvan Willem Vaernewyck in 1359 eigenaar was.- MCL & PR. 19. Poeljemarkt, Stadhuls De Dienst Monumentenzorg en Stadsarcheologie van de Stad Gent voerde in de zuidelijke binnentuin van het Stadhuiscomplex een controlegraving uit. In het verlengde van de drie poeren in Doornikse kalksteen die reeds eerder ontdekt werden {zie Stadsarcheologie, Gent, 1988, jg. 12 nr. 4, p. 50) kwam opnieuw een vierkant massief in Doornikse kalksteen aan het licht {zijde ca. 90/ 95 cm). Ongeveer 2.40 m ten zuiden ervan dook opnieuw een poer in Doornikse kalksteen {ongeveer 66 cm breed en 96 cm lang) op. De tussenruimtes waren net als bij de eerder ontdekte poeren met baksteen {formaat 28/30 x 14/14.5 x 6.5/7 cm) ingevuld. Het baksteenmetselwerk ten zuiden van de laatste poer geeft aan dat de sporen doorlopen {of doorliepen) onder het recent vernieuwde gebouw aan de Poeljemarkt. Voor de interpretatie van deze gegevens wordt eerst het verdere onderzoek afgewacht. - PR. 25
20. Schepenbuisstraat Tussen begin augustus en eind november 1989 kon de Dienst Monumentenzorg en Stadsarcheologie van de stad Gent op de tijdelijk als parkeerplaats gebruikte terreinen aan de Schepenhuisstraat (kad. afd. 2, sectie B, blad 6, nr. 1593e) een opgravingscampagne ondernemen. Op dit terrein wordt een nieuw hotelcomplex gepland. De bevindingen sluiten aan bij het onderzoek dat reeds in 1984 kon uitgevoerd worden (zie Stadsarcheologie, Gent, 1987, jg. 11 nr. 1, p. 29; nr. 3, p. 24-25). Het onderzoek was mogelijk dank zij de medewerking van diverse stadsdiensten, de Studiegroep G . + D. Bontinck en het bedrijf S.B.B.M. N .V. Er werd tot nu toe ongeveer 4 are onderzocht. Als we er rekening mee houden dat het archeologisch pakket op zijn minst 3 m dik is komen we aan een volume van meer dan 1200 m 3 • Het terrein helt lichtjes af naar het noorden. De bovenkant van de moederbodem is tot een diepte van ongeveer 60 cm gebioturbeerd (respectievelijk tussen 8 .00 & 8.60 T.A.W. en tussen 7.70 en 8.30 T.A.W.). Een grote kuil waarvan de bodem dieper reikt dan 6.95 T .A.W. is ouder dan de oudste middeleeuwse laag in situ. De zandige opvulling is boven 7.70 T .A .W . eveneens gebioturbeerd. Uit het gebioturbeerde zand kwamen, benevens wat middeleeuws materiaal, heel wat prehistorische scherven en enkele vuurstenen werktuigen te voorschijn. Gallo-Romeinse archeologica ontbreken. Het oudste loopniveau bevat scherven daterend tussen de 10de en de 12de eeuw. Tussen het einde van de 12de en het begin van de 14de eeuw werd het terrein ongeveer 2 m opgehoogd. Tot één van de oudste fazen behoort een oventje dat tot viermaal toe herbruikt werd. De ophogingslagen bevatten enkele aanwijzingen voor metaalbewerking in de onmiddellijke nabijheid. De drie bakstenen gebouwen aan de straatkant, waarvan de resten in detail werden onderzocht en opgemeten, werden aangelegd na de ophoging. De kern van deze constructies bestaat steeds uit baksteen van groot formaat (28/30 x 13/15 x 6.5/7.5 cm). Deze gebouwen waren steeds geheel of gedeeltelijk onderkelderd. De evolutie van deze talloze keren verbouwde constructies werd in detail ontleed. Voor de post-middeleeuwse periode wijzen opnieuw enkele elementen op een metaalverwerkende nijverheid (geelgieterij?). Verscheidene dakleien vertonen sporen van inscripties en tekeningen. Op de erven achter de huizen werden tonputten en gemetselde beerputten aangetroffen. Een heel rijke beerput bevatte benevens ceramiek, textiel, leder, metaal, been en glas, nog ontzettend veel organisch materiaal dat bemonsterd werd voor archeobotanisch onderzoek. PR.
26
27
21. Sint-Baafspleln 10 Bij ontpleisteringswerken aan de achtergevel van het voormalige Hotel Hamelinek (kad. afd. 3, sectie C, blad 2, nr. 499c) bleek deze muur nog voor een groot gedeelte uit Doornikse kalksteen te bestaan. Tevens kwamen enkele sporen van originele doorbrekingen aan het licht. Stappen werden ondernomen om deze relicten te kunnen opmeten. - MCL & PR. 22. Sint-Veerleplein, Gravensteen De Dienst Monumentenzorg en Stadsarcheologie van de stad Gent volgde verder de restauratiewerken binnen het GravensteenareaaL Enkele bijkomende opgravingen werden verricht in samenwerking met de Nationale Dienst voor Opgravingen. De archeologische interventies waren mogelijk dank zij de medewerking van het Studiebureau Meyns-Provoost, het Architectenbureau A & Sen de Bouwonderneming Goedleven N.V. Dieper dan de oudste ophoging van het terrein was geen onderzoek mogelijk. De eerste bewoningslaag werd aangesneden onder het zuidelijke terras, op een diepte van 6.00 T.A.W. De vullingen van een kuil, die reikte tot 5.20 T.A.W., bevatten onder meer grijs aardewerk, aardewerk met schelpengruisverschraling, geglazuurde ceramiek, roodbeschilderde ceramiek vermoedelijk van Noordfranse makelij en een kam met plaatvormige greep. Een loopniveau op 6.90 T.A.W. bevatte sporen van een houten constructie, die echter niet volledig kon onderzocht worden. In een volgende fase werd de eerste stenen constructie opgericht. Zowel binnen als net buiten het zuidelijke terras konden de mottefazen nader onderzocht worden, terwijl op het voorhof een houten constructie boven op de eerste mottefase aan het licht kwam. Van deze houtbouw waren al sporen ontdekt tijdens de opgravingen in de jaren '50, waardoor het grondplan kan gereconstrueerd worden. Dit O.W.-gerichte gebouwtje meet ongeveer 8.5 bij 5 m. De langszijden bestaan uit vier zware palen die door vlechtwerkwanden met elkaar verbonden zijn. Uit het jongste onderzoek blijkt duidelijk dat de constructie verschillende occupaties gekend heeft. Ten oosten van het zuidelijke terras kwamen muurresten van een aanbouw in Doornikse kalksteen aan het licht. Het tracé van dit gebouw werd opgenomen in de nieuwe aanleg van de binnentuin. De in 1989 uitgevoerde restauratiewerken brachten ook heel wat gegevens aan het licht over de manier waarop de vroegere restauratiewerken, in de periode 1897-1913, uitgevoerd werden. De bevindingen hebben meer bepaald betrekking op het muurwerk, de dubbele horizontale afdekking en de kantelen van het poortgebouw, op de structuur, de binnenindeling, de haardconstructie en de horizontale afdekking van het oostelijke bijgebouw, evenals op het muurwerk en de doorbrekingen van de donjon.- DC, MCL & PR. 28
23. Speldenstraat 1 Bij verbouwingswerken in opdracht van de Socialistische Partij ontdekte architect R. Barteloot restanten van een wenteltrap die mogelijk afkomstig zijn van een laat-middeleeuwse traptoren (kadaster 1985, afd. 2, sectie B, blad 2, nr. 351d). De structuur meet buitenwerks ca. 4 bij ca. 2 m en vertoont een lichtjes polygonaal grondplan dat grotendeels buiten perceel351d ligt, waartoe het trappenhuis eigenlijk behoort (zie afb.). De structuur werd opgetrokken met bakstenen van 24.5 x 10.5 x 5/5.5 cm en kalkmortel. Uit het metselwerk van de wanden blijkt een keurig uitgevoerd staand verband. De traptreden uit baksteen zijn afgedekt met platen witte natuursteen, waarvan de neus een licht kwartholprofiel vertoont. De
EDWARD ANSEELEPLEIN
I I
I
'
\
29
trap verbond de kelder met verschillende bovenliggende ni, veaus van een inmiddels volledig verdwenen constructie. De , .~". doorbrekingen, afgewerkt met een segmentboog, zijn volledig met baksteen afgewerkt. De be'F waarde restanten verschaffen inlichtingen over drie bouwlagen, doch de oorspronkelijke constructie liep zeker hoger door en kan desgevallend een traptoren geweest zijn. Er zijn vooralsnog geen gegevens bekend over de bouwtijd van de trap of over de constructie waartoe hij behoorde. We kunnen enkel een aantal gelijkenissen vaststellen met een spiltrap die in de oostelijke buitentuin van de Sint-Pietersabdij opgegraven werd en door geschreven bronnen in 1457-1462 kan gedateerd worden. Binnen het pand op perceel 351d vormt de wenteltrap één van de oudste, bovengronds bewaarde relicten. In 1903 liet de Samenwerkende Maatschappij Vooruit er een geheel nieuw complex optrekken naar de plannen van architect Ferdinand Dierkens, nadat het terrein bouwrijp was gemaakt door sloping van de toen bestaande bebouwing. De gemeenschappelijke langsmuren met de buurpanden en (een deel van) de trapconstructie bleven daarbij evenwel gespaard. Bij de nieuwbouwvan 1903 kreeg de trap terug een circulatiefunctie, met name bij een washuis dat achter de apotheek met winkelpui aan de Speldenstraat opgetrokken werd. - MCL & PR.
24. Vrijdagmarkt 9 Bij een prospectiebezoek door de Dienst Monumentenzorg en Stadsarcheologie van de stad Gent naar aanleiding van veranderingswerken in dit pand (kad. afd. 2, sectie B, blad 2, nr. 381d) kon vastgesteld worden dat de constructie in Doornikse kalksteen die nog deels onder dit pand bewaard is, binnenwerks op zijn minst 22.70 m lang en 12.62 m breed was. De zuidmuur vertoont ter hoogte van de huidige kelderverdieping een versnijding van 16 cm. Dit middeleeuwse stadshuis staat bekend als het Utenhovesteen en werd pas in 1839 grotendeels gesloopt. De vroegere oudheidkundige vaststellingen geven een vrij ingewikkelde structuur aan. - MCL & PR. 30
25. Waaistraat 1 Dank zij de welwillende medewerking van de Bond Moyson als bouwheer en van architect R. Beiteloot konden de Dienst Monumentenzorg en Stadsarcheologie van de stad Gent en de Heemkundige Vereniging ' De Gonde' een uitgebreid bodem- en muurwerkonderzoek uitvoeren in een te slopen pand (kad. afd. 2, sectie B, blad 2, nr. 364h). De kern van het gebouw is een constructie in Doornikse kalksteen (zie plan), die enkele kuilen met materiaal uit het einde van de 12de of het begin van de 13de eeuw doorsnijdt. Het haaks op de straat gerichte Steen was binnenwerks 26.3 m lang. De voorgevel meet binnenwerks 6.96 men de achtergevel6.08 m. De muren zijn gemiddeld 90 cm dik en werden steeds op de moederbodem gefundeerd. De hoogte van de oorspronkelijke constructie bedroeg op zijn minst 10 m. Er kunnen drie bouwla gen onderscheiden worden. De half-ondergrondse kelderverdieping werd door een tussenmuur in tweeën opgesplitst. De langwerpige ruimte vooraan was in twee beuken verdeeld door standvinken of kolommen, die rustten op een fundering van Doornikse kalksteen, waarvan er één in situ aangetroffen werd. Tegen de tussenmuur was er nog een lichtere fundering aangebracht, wellicht de steun voor een houten muurstijL De middensteunen droegen vermoedelijk een vlakke houten zoldering die ongeveer 3.5 mboven de vloer lag. Of er een toegang was aan de straatzijde, kon niet met zekerheid uitgemaakt worden. In elk geval was er geen gelijkgrondse doorbreking. Vermeldenswaard is dat de fundering en de opstand van de voorgevel niet ingewerkt zijn met de zuidelijke langsmuur en dat zelfs de aanlegdiepte van beide muren ongelijk is. De doorgang naar de vierkante ruimte achteraan lag tegen de zuidmuur. Twee keldervensters bevonden zich op de plaats van de scheimuur. De dagkanten van de vensteropening in de noordmuur
t. . ______ --------------- --.. -.. --------------------------- .:. ~·- ~j
\ 31
verliepen schuin om de tussenmuur te ontwijken. Het venster aan de overzijde viel grotendeels samen met de doorgang. In het midden van het vierkante gedeelte werd een funderingsmassief aangetroffen. Bovenaan was de afdruk van een rond basement of van een zuilentrommel bewaard, waardoor het aanneembaar is dat hier een kolom stond die de vermoedelijk vlakke zoldering schoorde. Een gelijkaardige deuropening met een hoogte van ten minste 2.3 m gaf toegang tot het erf, palend aan de Leie. Of de bovenliggende bouwlagen eveneens uit twee delen bestonden, kon niet duidelijk aangetoond worden, doch lijkt evident. De enige geregistreerde toegang tot de benedenverdieping bevindt zich in de noordelijke langsmuur; het enige spoor van een venster komt in de zuidmuur voor. Nergens werden duidelijke sporen van de originele balkenzolderingen teruggevonden. De ontlastingsboog boven het venster in de zuidmuur toont aan dat het plafond van de benedenverdieping in het langwerpige gedeelte even hoog of hoger moet gelegen hebben dan de huidige zoldering. In de noordwand van de vierkante ruimte was een haard aangebracht. Aanduidingen over een trapconstructie die de verschillende verdiepingen verbond, ontbreken. Ten noorden van het Steen kon een N.Z.-gerichte muur in Doornikse kalksteen over een lengte van 4.5 m gevolgd worden. De muur met een dikte van 55 cm ligt op een afstand van ca. 5.6 m van de rooilijn tegen het Steen aangebouwd. Opvallend is dat op het oude kadasterplan in het verlengde van deze muur de grens ligt tussen een bebouwd en een onbebouwd gedeelte. Enkel verder bodemonderzoek kan de betekenis van deze constructie verklaren. Alle verbouwingen opsommen die het pand sedert de 13de eeuw ondergaan heeft- in zoverre ze te achterhalen zijn-, zou te ver leiden. We beperken ons hier tot het aangeven van een drietal ingrijpende bouwcampagnes. Op een bepaald tijdstip, misschien in de 16de eeuw, werd aan de straatkant boven de kelder een bijna volledig nieuwe constructie opgetrokken. De hoge benedenverdieping bestond uit twee delen. De vierkante ruimte in het zuiden werd afgedekt door een fraaie houten zoldering, die nog in goede staat verkeert. Op de bovenverdieping werd de bestaande zuidmuur in Doornikse kalksteen met baksteen opgehoogd. Een andere bouwcampagne kan op het eind van de 18de eeuw gesitueerd worden. Op de bovenverdieping van het voorgebouw bleven nog een schouw en een stucplafond uit deze periode bewaard. De langwerpige achterbouw die reeds vroeger enkele verbouwingen 32
had ondergaan, werd blijkbaar als atelier of stapelruimte ingericht. De west- en de noordmuur werden grotendeels herbouwd en de kelder werd met een bakstenen tongewelf overkluisd. Voor de balkenzolderingen op de beneden- en de bovenverdiepingen werd vooral herbruikmateriaal aangewend. Het zoldergebinte stamt eveneens uit deze fase. De huidige bepleisterde lijstgevel, evenals het nijverheidsgebouw aan de Leieen de overdekte binnenplaats, dagtekenen uit de tweede helft van de 19de eeuw.- PR. 26. Oostakker, Orchideestraat 51 Aansluitend bij de bijdrage over Nicolas Paternatte (zie Stadsarcheologie, Gent, 1989, jg. 13 nr. 1, p. 37-53) kunnen wij meedelen dat het merk NPN ook voorkomt bij het z.g. Achtendrieskasteel, met name op de hardstenen onderdorpel van een venster (zie afb.). rechts van de deur (kad. Oostakker, sectie C, blad 1, nr. 138). Dit landhuis werd in 1782 opgetrokken in opdracht van Gillis van Teemsche die de bestaande herenhoeve (15de-17de eeuw) toen ombouwde. - UDB & JPDB.
33
G.V.S.A.
Beschennendeleden BIOT Bernard, Kapellestraat 127 bus 2, 1980 Tervuren COLMAN Guy, Sint-Dionysiusstraat 65, 9820 Sint-Denijs-Westrem DECALUWE Pierre, P.P. Rubenslaan 9, 9820 Drongen DECEUNINCK Arnoldus, Kikvorsstraat 999, 9000 Gent DECEUNINCK Peter, Juttestraat 25, 9910 Mariakerke DEGROOTE Paul, Kapiteinstraat 12, 9000 Gent DENAEYER André, Justus Lipsiusstraat 12, 3000 Leuven DEROCKER Alex, firma, Gentbruggestraat 140, 9110 Sint-Amandsberg GEERNAERT-OWEL A., Jan Botermanstraat 12, 9000 Gent GOEMINNE Alexander, Nekkersvijverstraat 56, 9110 Sint-Amandsberg HOSTE-EECKHOUT, Gentstraat 217, 9040 Oostakker HUYS Jacques, Hijsenbergstraat 258, 9000 Gent KOCH A.C.F., Rembrandtskade 7, NL- 4712 HB Deventer Nederland LALEMAN Marie Christine, Holdaal49, 9000 Gent LEIRENS Jean-Pierre Notaris, Ch. de Kerchovelaan 307, 9000 Gent MATTHYS Hildegarde, Kouter 61, 9000 Gent PENOY Agnes, Houtemlaan 33, 9000 Gent ROMIJN J., Meulestedesteenweg 436, 9000 Gent SARTEEL Diane, Sportstraat 48, 9000 Gent VANDEKERCKHOVE N.V., Oostrozebekestraat 54, 8770 lngelmunster VERMEERSCH Wim Andries, Hazestropdreef 33, 9810 Drongen
Ereleden BERTELOOT Romain, Sint-Pietersnieuwstraat 109, 9000 Gent DAUWE Mathilde, Hundelgemsesteenweg 225, 9218 Ledeberg DESEYN Guido, Vierlinden 43, 9050 Evergem MORTIER G., Ir. Dir.-Gen., Remhert Dodoensdreef 2, 9000 Gent VLAANDEREN Wim, Kapellei 6, 2130 Brasschaat WALGRAEVE Raf, Nevelestraat 38,9842 Nevele
34
Restauraties en algemene bouwwerken Schrijnwerkerij Steenhouwerij en marmerbewerking
N . V. Gebroeders Georges en Ingenieur Jozef
VANDEKERCKHOVE Oostrozebekestraat 54 - 88 70 lngelmunster telefoon : 051 30 .22.41 - telex 81932
uit sympathie
35
I
(
MAAR HET UI 1111 Depigeonal is een eenvoudig en doeltreffend systeem om duiven te weren. Onzichtbaar voor voorbijgangers en onschadelijk voor de dieren. Vraag meer informatie over Depigeonal en gebouwenconservatie en -restauratie in het algemeen bij Solar N.V., Kleine Breedstraat 51, ~ 2700 Sint-Niklaas . .!! Of bel 03/776 91 62.
'
. I
-
I I
~I
I
..-:=::::::::::
IDEPIGEONAL I
36
.-:
t
I
37
ARCHEOLOGISCH MUSEUM VAN ZUID-OOST-VLAANDEREN Een stap doorheen de tijd : Van de vroegste menselijke aanwezigheid tijdens de Steentijd via de eerste landbouwers naar de Metaaltijden, komt de bezoeker in de Galla-Romeinse periode terecht. Toen was de vicus Velzeke een belangrijk centrum. De rijke verzameling bodemvondsten illustreert dit overduidelijk. U krijgt bovendien informatie over de Archeologie als wetenschap. Ook de geologische opbouw en het landschap van de Zuidoostvlaamseregio worden niet vergeten. Tevens krijgt de relatie mens-natuur de nodige aandacht.
Een bezoek aan dit museum wordt alleszins een leerrijke en aangename ervaring.
ARCHEOLOGISCH MUSEUM VAN ZUID-OOST-VLAANDEREN Paddeslraal 7 9620 Zotlegem (Vel zeke) lel.: 091,60 67.16 gra1is loegang
OPENINGSUREN zondag tot vnjdag . 9u-12 u & 14u-17u zaterdag 14u-1 ?u
38
RoegiersNv BURCHTSTRAAT 89 2760 KRUIBEKE TEL.: (03) 774 47 11 . TELEFAX.: (03) 774 47 19
VITA, 9750 Zingem
39
INHOUD
EEN MERKWAARDIGE CERAMISCHE VONDST AAN HET SINT-vEERLEPLEIN IN GENT S. Vandenberghe
2
ARCHEOLOGISCH TEXTIEL illT DE GENTSE SINT-NIKLAASKERK M.C. Laleman
5
BEHANDELING ARCHEOLOGISCH TEXTIEL, SINT-NIKLAASKERK, GENT J. De Boeck
7
VERSLAG RADIOKOOLSTOFDATERINGEN BEENDEREN SINT-NIKLAASKERK M. Van Strydonck
9
LIDBIJDRAGE 1990
10
VONDSTMELDINGEN
11
G.V.S.A. 1989
34
Alle rechten zijn voorbehouden. De auteurs zijn wetenschappelijk verantwoordelijk voor de door hen bezorgde bijdragen. Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de uitgever.
40
ENTRALGARAGE
Doornzelestraat 21
\091/23.45.67.
TIP SERVICE
Auó1 Uw concessiehouder Gent