Summary in Dutch Het dagelijkse leven in het Noordzeegebied in de vroegmoderne tijd werd grotendeels bepaald door internationale krachten. Internationale handel, effecten van oorlogen en nieuwe ideeën over religie bereikten alle lagen van de samenleving en vrijwel iedereen voelde de gevolgen van deze ontwikkelingen. Mensen in Noordwest-Europa kwamen echter niet alleen op indirecte wijze in aanraking met de wijde wereld. In veel gevallen zagen de mensen zélf de wereld buiten het dorp, de stad of het land waarin zij waren opgegroeid. Internationalisering was daarom niet alleen een fenomeen dat de vroegmoderne mens overkwam, in veel gevallen internationaliseerde men zichzelf actief: door migratie. In het Noordzeegebied vertrokken mensen vanaf het einde van de zestiende eeuw steeds vaker van de vertrouwde geboortegrond op zoek naar een beter leven. Hoewel migratie geen nieuw fenomeen was voor deze regio, zou de opkomst van een nieuwe groeiende economie aan het einde van de zestiende eeuw het migratiegedrag van de bevolking van de omliggende landen veranderen op een tot dan toe ongeëvenaarde wijze. In het centrum van de aandacht van de meeste migranten stond de Republiek der Verenigde Nederlanden. Vanaf de laatste decennia van de zestiende eeuw tot aan de invasie van de Fransen aan het einde van de achttiende eeuw zou de Republiek een grote impact hebben op het dagelijkse leven van mensen die in de buurt van de Noordzee leefden. Niet alleen omdat Holland, de kernprovincie van de Republiek, een regionaal en soms zelfs mondiaal centrum voor handel, cultuur en religie werd, maar ook omdat het gedurende de vroegmoderne tijd talrijke migranten aantrok. Deze mensen vonden werk in de aldaar opkomende industrieën, op de bouwplaatsen, aan boord van schepen of in de huishoudens van de vele boven- en middenklasse families. Migranten uit heel Europa kwamen naar de Republiek. Het grootste gedeelte van de migranten was echter afkomstig uit de haar omliggende landen. Dit boek gaat over deze arbeidsmigraties, over hoe de Republiek de geografische mobiliteit van mensen uit de landen rondom de Noordzee beïnvloedde. Het eerste hoofdstuk behandelt de omvang van de migratie. Welke omvang had de emigratie vanuit de landen rondom de Noordzee? Welke landen kenden de meeste migranten? Waar trokken ze naar toe? Een schatting van de omvang van de zogenaamde sedentaire migratie (migratie waarbij migranten zich vestigen) laat zien dat gelet op vijf onderscheidende bestemmingen (intra-regionale migratie, migratie naar de Amerika’s, naar Ierland, naar Azië en Afrika en naar de rest van Europa), de intra-regionale migratie – dat wil zeggen migratie tussen de landen die grenzen aan de Noordzee
Summary | 223
– het belangrijkst was. Tussen 1600 en 1800 was de omvang van deze migratie ongeveer 100.000 mensen, terwijl op het hoogtepunt – in 1650 – zo’n 160.000 mensen geboren in een van de landen grenzend aan de Noordzee in een ander ‘Noordzee-land’ woonden. Meer mensen migreerden dus naar deze landen dan naar Noord- en Zuid-Amerika – waar op het hoogtepunt maximaal 50.000 emigranten naartoe gingen – of naar andere bestemmingen in Europa of de wereld. Alleen de migratie vanuit Engeland en Schotland in 1700 was groter in omvang dan de Noordzeemigraties. Wanneer we inzoomen op de intra-regionale migraties is het belang van de Republiek moeilijk te onderschatten. Alhoewel de Republiek – en dan met name Holland – niet het enige land was dat migranten aantrok, was het ontegenzeggelijk de belangrijkste bestemming. Kijken we naar de omvang en de structuur – de richting – van de migraties dan kan gezegd worden dat de Republiek in het centrum stond van een zogenaamd Noordzee-migratiesysteem. Een systeem dat gekarakteriseerd werd door de aantrekkingskracht van de Republiek. Engeland valt buiten dit systeem. Vanuit dit land migreerden er nauwelijks mensen naar de Republiek. Bij de bestudering van de herkomst van de migranten en de vraag welk land de meeste emigranten telt, is het van belang rekening te houden met de omvang van de bevolking. Wanneer de omvang van de emigratie gerelateerd wordt aan de bevolkingsgrootte, dan blijkt Schotland het migratieland bij uitstek te zijn, gevolgd door de westelijke Duitse staten, de Zuidelijke Nederlanden en Noorwegen. Inwoners uit Denemarken en Zweden emigreren dan relatief het minst. Wanneer we echter alleen de relatieve emigratie binnen de Noordzeeregio in ogenschouw nemen, dan blijken deze laatste landen niet meer onder aan de ladder te staan. Landen met belangrijke connecties buiten Europa, zoals Engeland en Nederland, staan dan onderaan de ranglijst. Bovenaan, dus het land dat per hoofd van de bevolking de meeste emigratie naar andere landen rond de Noordzee kende, staan dan de Habsburgse Nederlanden, gevolgd door Noorwegen en Schotland. Het tweede hoofdstuk gaat nader in op het Noordzee-migratiesysteem. De centrale vraag hier is hoe dit systeem tot stand kwam. Wat waren de oorzaken van de massamigraties naar de Republiek? Wanneer we kijken naar de vraagzijde van het systeem – de Republiek – dan is de groeiende economie de belangrijkste oorzaak voor haar aantrekkingskracht. Door de economische groei werd arbeid een steeds schaarser goed. Als gevolg hiervan stegen de lonen in de Republiek ten opzichte van de haar omliggende landen (met als uitzondering Engeland). Lonen in Holland lagen gemiddeld 20 tot 60 procent hoger dan in de overige Noordzeelanden. Zelfs als er rekening gehouden wordt met het hogere prijspeil in Holland, dan waren de loonverschillen nog steeds een belangrijke prikkel voor potentiële migranten uit de regio. Werkgelegenheid was eveneens een belangrijke motivatie voor migratie. Ook dit laatste bood de Republiek in overvloed. Vanwege de economische rug-
224 | Across the North Sea
wind gedurende de zeventiende eeuw – ruwweg tot aan 1670 – bestond er een grote vraag naar arbeid in diverse sectoren. Zo trokken grote bouwprojecten duizenden Duitse werklieden aan – rond de helft van de dagarbeiders in Amsterdam bestond bijvoorbeeld uit Duitsers. Voor vrouwelijke migranten boden de vele bemiddelde huishoudens emplooi. Meisjes en vrouwen uit Noorwegen, Zweden en Denemarken vonden een baan als dienstbode in de Hollandse steden. Een sector waarin buitenlanders eveneens een zeer grote rol speelden was de maritieme arbeidsmarkt. De Verenigde Oostindische Compagnie (VOC), de marine en de koopvaardij kenden ook een grote buitenlandse participatie. In hoofdstuk 4 is aan deze sector meer aandacht besteed. De aanwezigheid van buitenlanders die zich in Nederland vestigden, loopt vrijwel synchroon met de economische ontwikkeling. Het percentage buitenlanders is het hoogst in 1650 en daalt daarna om rond 1850 een dieptepunt te bereiken. Naast werkgelegenheid ontstaan door economische groei, zijn er ook demografisch factoren aan te wijzen die leidden tot een vergrootte vraag naar arbeid. Vanwege de onhygiënische omstandigheden in de Hollandse steden bestond daar een hoog sterftecijfer. Als gevolg hiervan bestond er geen natuurlijke bevolkingsgroei. Alleen door migratie kon de bevolking op peil gehouden worden, en in de zeventiende eeuw – ondanks de grote stedelijke sterfte – groeide de bevolking van Holland, met dank aan de komst van immigranten. Aan de aanbodzijde van het Noordzeemigratie-sys teem, de landen waar de migranten vandaan kwamen, bestond een diametrale economische en demografische situatie. Geringer economisch welvaren leidde in landen als Noorwegen, Schotland en de westelijke Duitse staten en gebieden tot lagere lonen. Ook wat betreft werkgelegenheid, hetzij in betaalde arbeid, hetzij in agrarische en hoofdzakelijk autarkische bedrijfjes, leidde de geringere economische ontwikkeling tot problemen: er waren in het algemeen te veel mensen voor het beschikbare werk. Dit laatste was mede het gevolg van de grote natuurlijke groei; hierdoor ontstond een bevolkingsoverschot. Emigratie was in veel gevallen de beste oplossing, de Republiek was de logische bestemming. Natuurlijk valt emigratie niet alleen economisch te determineren. Oorlogen, onderdrukking en vervolging lagen ook ten grondslag aan geografische mobiliteit. Een goed voorbeeld hiervan in de Noordzeeregio was de migratie vanuit de Zuidelijke Nederlanden. Omdat de Republiek relatief tolerant was, trok het veel vervolgden aan. Dat zij voor de Republiek kozen was dan ook niet alleen vanwege het economisch gewin – voor sommige beroepsgroepen kon de verwachte verdienste daar zelfs lager liggen. In het derde hoofdstuk wordt nader ingegaan op de twee economische grootmachten in het Noordzeegebied tijdens de vroegmoderne tijd: Engeland en de Republiek. Hoe kunnen de twee landen worden vergeleken wat betreft de aantrekkingskracht voor migranten? En waarom kiezen migranten uit Noordwest-Europa massaal voor de Nederlanden en niet voor Engeland?
Summary | 225
Zoals al in hoofdstuk 1 naar voren kwam, bestond er nauwelijks migratie tussen de twee landen en, belangrijker, kozen migranten uit het Noordzeegebied inderdaad massaal voor de Republiek boven Engeland. Dit laatste betekent echter niet dat aan de overzijde van het kanaal mensen niet migreerden. Een analyse van de migratie naar Londen, het economisch centrum van Engeland, laat zien dat er analoog aan het Noordzee-migratiesysteem met Amsterdam als centrum, een Engels migratiesysteem bestond met Londen als belangrijkste centrum. Hier trokken migranten vanuit Engeland, Schotland en Ierland naar toe. Een vergelijking van de twee systemen laat zien dat er veel overeenkomsten zijn. Het demografische raamwerk waardoor in Amsterdam (en de rest van Holland) een voortdurende vraag naar arbeid bestond was ook aanwezig in het centrum van het Engelse systeem. Ook wanneer we kijken naar de loonverschillen tussen het achterland en het centrum binnen beide systemen blijken die nagenoeg identiek. Zo zijn voor een groot gedeelte van de zeventiende eeuw de lonen in Edinburgh ongeveer 40 procent van de lonen in Londen. Dit is ongeveer hetzelfde verschil als tussen de lonen in Stockholm en Amsterdam, die ongeveer op dezelfde afstand van elkaar liggen als Edinburgh en de Engelse hoofdstad. Ook qua opbouw lijken de migratiesystemen veel op elkaar. Zo leert een vergelijking van de rekruteringsgebieden van de twee centra dat het achterland vrijwel even groot is. De voorkeur van migranten voor Holland boven Engeland blijkt vooral te liggen in economische factoren. Hoewel Engeland in de achttiende eeuw Hollands economische suprematie overnam, blijken de loonverschillen tussen de twee landen klein. Voor migranten uit bijvoorbeeld Zuid-Noorwegen (ongeveer even ver van Londen verwijderd als van Amsterdam) blijkt de bekendheid met Holland een doorslaggevende factor te zijn geweest. Voor Duitsers, die veelal te voet reizen, is de reis naar Londen simpelweg te duur; een iets hogere verdienste in Londen woog daar nauwelijks tegenop. In het vierde hoofdstuk is onderzocht hoe de Nederlandse arbeidsmarkt voor migranten zich ontwikkelde door de tijd. Door een schatting te maken van de omvang van de maritieme arbeidsmarkt, een van de belangrijkste arbeidsmarkten voor migranten, is onderzocht hoe de arbeidsmogelijkheden voor migranten veranderden tussen 1600 en 1850. Uit de reconstructie van de omvang van de maritieme arbeidsmarkt blijkt dat deze sector al zeer groot was aan het begin van de zeventiende eeuw, een hoogtepunt bereikte halverwege deze eeuw en pas echt in omvang afnam tijdens de Franse Tijd. De participatie van buitenlanders in deze belangrijke sector kent echter een andere ontwikkeling. Opmerkelijk genoeg loopt deze niet synchroon met het percentage buitenlanders. Niet halverwege de zeventiende eeuw – toen het percentage buitenlanders in Nederland het hoogst was – is het aandeel van buitenlandse zeelieden het grootst, maar pas aan het einde van de achttiende eeuw, toen de Nederlandse economie allang over haar hoogtepunt heen was.
226 | Across the North Sea
De gevolgtrekking hiervan is dat gedurende de achttiende eeuw weliswaar het aantal zich in Nederland vestigende (of sedentaire) migranten afnam, maar het aantal niet-sedentaire migranten (migranten die zich dus niet vestigden) sterk toenam. Tijdens de zeventiende en achttiende eeuw ontwikkelden deze twee lagen in de arbeidsmarkt voor migranten zich dus diametraal, als de een steeg daalde de ander. Dit betekent dat de stijging van het aantal sedentaire migranten in de eerste helft van de zeventiende eeuw gepaard ging met een daling van het aantal niet-sedentaire migranten, en de afname van het aantal zich in Nederland vestigende migranten na 1650 samenging met een toename van het aantal migranten op tijdelijke basis. Migranten kwamen dus nog steeds in groten getale – aangetrokken door de groeiende mogelijkheden in een sector als de scheepvaart – maar men vestigde zich alleen steeds minder. De reconstructie van de maritieme arbeidsmarkt leidde eveneens tot een herziening van het bestaande beeld van de ontwikkeling van de arbeidsmarkt van de Republiek. Voorheen werd altijd de nadruk gelegd op zogenaamde arbeidsmarktsegmentering – het proces van afsluiten van de toplaag van de arbeidsmarkt voor bijvoorbeeld vreemdelingen. In de Republiek zou dit geleid hebben tot het weglopen van Nederlanders uit de slechtere sectoren en het afsluiten van de betere banen voor onder meer buitenlanders, met als gevolg dat daardoor de participatie van migranten in minder betaalde sectoren zou zijn toegenomen. Dit lijkt in eerste instantie wel het geval te zijn: meer en meer buitenlanders penetreerden de minder geliefde sectoren, zoals de maritieme sector. Toch blijkt dit niet zozeer het gevolg te zijn van een bewuste segmentatie. Nederlanders blijken de maritieme sector bijvoorbeeld nauwelijks te ontvluchten om naar de betere sectoren over te stappen. Wel maken buitenlanders in grote mate gebruik van de groeiende mogelijkheden in de mindere sectoren. Toen daar een groei in werkgelegenheid ontstond maakten zij daar gebruik van. Het grote verschil is echter dat zij dit steeds meer deden op tijdelijke basis. Na verrichte werkzaamheden keerden zij weer terug naar huis, hoewel dat in het geval van bijvoorbeeld de VOC wel enkele jaren kon duren. In het vijfde en laatste hoofdstuk word een vergelijking gemaakt tussen de migraties van de vroegmoderne tijd en de beter beschreven en grondiger onderzochte volksverhuizing van de negentiende eeuw. Hoe verhouden de migraties in het Noordzeegebied van de zeventiende en achttiende eeuw zich kwantitatief en kwalitatief tot de migraties naar de Nieuwe Wereld in het industriële tijdperk? De kwantitatieve vergelijking laat zien dat er tussen 1550 en 1950 in het Noordzeegebied twee golven van migratie hebben bestaan. De eerste piekte halverwege de zeventiende eeuw, de tweede aan het einde van de negentiende eeuw. Kijken we naar de gemiddelde omvang (gerelateerd aan de bevolkingsgrootte) van de twee pieken, dan zien we dat de tweede piek aanzienlijk hoger lag dan de eerste, ongeveer twee keer zo hoog.
Summary | 227
Op het niveau van de individuele landen zijn er echter interessante patronen te ontdekken. Het meest opmerkelijke is dat gedurende de negen steekjaren Schotland en de Zuidelijke Nederlanden hun piek hadden in de vroegmoderne tijd. Noorwegen daarentegen kent een ander patroon; daar blijkt de vroegmoderne migratie gering te zijn geweest ten opzichte van de migraties in de negentiende eeuw – per hoofd van de bevolking migreert men dan vele malen meer. Hoewel de vergelijking van relatieve migratie door de tijd op basis van de schattingen van zich vestigende migranten veel zegt, geeft het geen compleet beeld van de veranderende geografische mobiliteit door de eeuwen heen. Mensen migreren binnen een land, en zoals in hoofdstuk vier werd geconstateerd, migreren mensen ook zonder zich te vestigen. Was deze groep meegerekend, dan is het mogelijk dat het verschil tussen de twee golven in werkelijkheid kleiner was. Meer onderzoek moet hier echter duidelijkheid over verschaffen. De oorzaak van de twee golven blijken sterk overeen te komen. Behalve vervolging en oorlogen, blijken in beide gevallen gelijkwaardige demografische processen ten grondslag aan de opkomst van migratie te hebben gelegen. Ook processen als urbanisatie en proletarisering, die een cruciale rol speelden in de migratie vanuit het negentiende-eeuwse Noordwest-Europa naar bijvoorbeeld Noord-Amerika, lagen ten grondslag aan de migraties in de vroegmoderne tijd. Kettingmigratie en het bestaan van migrantennetwerken zijn eveneens fenomenen die in de opkomst van beide golven een rol speelden. De fasen van neergang van beide golven hebben ook overeenkomsten. In veel van de literatuur rond de negentiende-eeuwse migratiegolf wordt loonconvergentie (het kleiner worden van loonverschillen) door massamigratie een cruciale rol toebedeeld in de oorzaak voor de afname van het migratievolume. In de vroegmoderne Noordzeeregio is een dergelijk principe niet terug te vinden. Waar loonconvergentie tussen de Republiek en omliggende landen bestond, lijkt dit veelal het gevolg te zijn geweest van een endogene economische ontwikkeling. Toch kan beargumenteerd worden dat eenzelfde oorzaak ten grondslag lag aan de tweede golf, en dat het al dan niet bestaan van loonconvergentie niet de neergang van beide golven verklaart. De ontwikkeling van industriegebieden in Duitsland in de tweede helft van de negentiende eeuw is bijvoorbeeld een reden waarom minder mensen vanuit het continent migreerden, net zoals de afname van sedentaire migratie in de vroegmoderne tijd het gevolg was van de ontwikkeling van lokale arbeidsmarkten, bijvoorbeeld in Noorwegen. Ook in de neergang van beide golven zijn dus identieke oorzaken aan te wijzen.