9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220 BEDIENINGS- EN ONDERHOUDSHANDLEIDING Vertaling van originele instructies
Deze handleiding bevat belangrijke veiligheidsinformatie en moet beschikbaar worden gesteld aan personeel dat deze machine bedient en onderhoudt. 46631903_nl_A_05/12
9/275, 9/305, 12/250
SERIENR.:
895000 ->
17/240, 21/220
SERIENR.:
883000 ->
De in deze handleiding beschreven machinemodellen kunnen worden gebruikt op verschillende plaatsen in de wereld. Machines die binnen de EU worden verkocht en geleverd, moeten het CE-label dragen en voldoen aan de toepasselijke richtlijnen. De ontwerpspecificatie van deze machine is in dergelijke gevallen gecertificeerd als zijnde in overeenstemming met EG-richtlijnen. Wijzigingen aan onderdelen zijn absoluut verboden en zouden de CE-certificatie en markering ongeldig maken. Hieronder vindt u de conformiteitsverklaring:
VOORBEELD
VOORBEELD
INHOUD & AFKORTINGEN 1
INHOUD
AFKORTINGEN & SYMBOLEN
2
VOORWOORD
####
3
ISO-SYMBOLEN
6
VEILIGHEID
->#### ####->
7
ALGEMENE INFORMATIE Afmetingen Gegevens
9
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN In werking zetten Voor het starten Starten Stoppen Noodstop Opnieuw starten Controle tijdens het rijden Buiten werking stellen Aanbevelingen voor opslag op lange termijn Opslag op korte termijn
34
ONDERHOUD Routine-onderhoud Smering Snelheid- & drukregulatie Tabel momentwaarden Smering compressor
47
MACHINESYSTEMEN Elektrisch circuit Buizen- en instrumentensysteem
53
OPSPOREN VAN STORINGEN
55
OPTIES
62
MOTORINSTRUCTIEHANDLEIDING
93
ONDERDELEN BESTELLEN
* † WDG AR HA S.R.G. H.R.G.
bg cs da de el en es et fi fr hu it lt lv mt nl no pl pt ro ru sk sl sv zh
1
Neem contact op met het bedrijf voor het serienummer Tot serienummer Vanaf serienummer Niet afgebeeld Optie Generatoroptie Naar vereist Machine voor hoge omgevingstemperaturen Site running gear (loopwerk voor op het werkterrein) High speed running gear (loopwerk voor hoge snelheden)
Bulgaars Tsjechisch Deens Duits Grieks Engels Spaans Ests Fins Frans Hongaars Italiaans Litouws Lets Maltees Nederlands Noors Pools Portugees Roemeens Russisch Slovaaks Sloveens Zweeds Chinees
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
2
VOORWOORD
De inhoud van deze handleiding is vertrouwelijk en mag niet worden verveelvoudigd zonder voorafgaande schriftelijke toelating van het bedrijf. Niets in dit document mag worden geïnterpreteerd als belofte, garantie of voorstelling, expliciet of impliciet, met betrekking tot de hierin beschreven producten. Alle garanties en andere verkoopsvoorwaarden van de producten stemmen overeen met de standaard verkoopsvoorwaarden voor deze producten, die op aanvraag te verkrijgen zijn. Deze handleiding bevat de noodzakelijke instructies en technische gegevens voor de uitvoering van alle gewone gebruiks- en onderhoudstaken door het bedienings- en onderhoudspersoneel. Grote servicewerken vallen buiten het toepassingsbereik van deze handleiding. Hiervoor dient men een beroep te doen op een erkende serviceafdeling. De ontwerpspecificatie van deze machine is gecertificeerd als zijnde in overeenstemming met EG-richtlijnen. Als gevolg daarvan: a) Zijn alle mogelijke modificaties aan de machine streng verboden, en zullen ze de EG-certificatie ongeldig maken. b) Voor de VS/Canada is er een unieke specificatie opgenomen en aangepast aan de regio. Alle onderdelen, accessoires, leidingen en connectoren die aan het persluchtsysteem worden toegevoegd, moeten: •
• • •
van goede kwaliteit zijn, geleverd door een fabrikant met een goede reputatie en, indien mogelijk, van een door het bedrijf goedgekeurd type zijn. duidelijk gekeurd zijn voor een druk die minstens gelijk is aan de maximum toegelaten werkdruk van de machine. compatibel zijn met het smeermiddel/de koelvloeistof van de compressor. vergezeld zijn van instructies voor veilige installatie, bediening en onderhoud.
Het beoogde gebruik van deze machine is hierna beschreven en voorbeelden van niet goedgekeurd gebruik zijn ook vermeld, echter kan het bedrijf niet elke toepassing of werksituatie anticiperen die zich kan voordoen. RAADPLEEG BIJ TWIJFEL HET MANAGEMENT. Deze machine werd ontworpen en geleverd voor uitsluitend gebruik in de volgende vermelde condities en toepassingen: •
Compressie van normale omgevingslucht die geen bekende of detecteerbare andere gassen, dampen of deeltjes bevat. • Gebruik binnen het omgevingstemperatuurbereik vermeld in het deel ALGEMENE INFORMATIE van deze handleiding. Het gebruik van de machine in een van de situaties vermeld in tabel 1: a is niet goedgekeurd, b) kan de veiligheid van gebruikers en andere personen beïnvloeden en c) kan afbreuk doen aan claims die tegen het bedrijf worden ingesteld. TABEL 1 Gebruik van de machine om perslucht te produceren voor: a) directe menselijke consumptie b) indirecte menselijke consumptie, zonder geschikte filtratie en zuiverheidscontroles. Gebruik van de machine buiten het omgevingstemperatuurbereik vermeld in het DEEL ALGEMENE INFORMATIE van deze handleiding. Deze machine is niet bedoeld en mag niet worden gebruikt in mogelijk explosieve atmosferen, waaronder situaties waar ontbrandbare gassen of dampen kunnen aanwezig zijn.
Informatie over goedgekeurde apparatuur is beschikbaar bij de Serviceafdelingen van het bedrijf.
Gebruik van de machine uitgerust met niet goedgekeurde onderdelen/smeermiddelen/vloeistoffen.
Het gebruik van reserveonderdelen die niet in de lijst van goedgekeurde onderdelen staan, kan gevaarlijke situaties veroorzaken waarover het bedrijf geen controle heeft. Daarom kan het bedrijf niet aansprakelijk worden gesteld voor apparatuur die werd uitgerust met niet-goedgekeurde reserveonderdelen.
Gebruik van de machine met ontbrekende of uitgeschakelde veiligheids- of bedieningsonderdelen.
Het bedrijf behoudt zich het recht voor, wijzigingen en verbeteringen aan zijn producten aan te brengen zonder voorafgaande mededeling en zonder dat dit enige verplichting inhoudt, deze wijzigingen en verbeteringen uit te voeren aan eerder verkochte producten.
Het bedrijf aanvaardt geen verantwoordelijkheid voor fouten in de vertaling van deze handleiding op basis van de oorspronkelijke Engelse versie.
© COPYRIGHT 2012 DOOSAN COMPANY
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
ISO-SYMBOLEN
3
GRAFISCHE VORM EN BETEKENIS VAN ISO-SYMBOLEN
Verbod/verplicht
Informatie / Instructies
Waarschuwing
WAARSCHUWING - Risico van elektrische schok.
WAARSCHUWING - Onderdeel of systeem onder druk.
WAARSCHUWING - Heet oppervlak.
WAARSCHUWING - Drukcontrole.
WAARSCHUWING - Risico van corrosie.
WAARSCHUWING - Lucht/gasstroom of uitgevoerde lucht.
WAARSCHUWING - Vat onder druk.
WAARSCHUWING - Heet en schadelijk uitlaatgas.
WAARSCHUWING - Ontvlambare vloeistof.
WAARSCHUWING - Behoud de juiste bandendruk. (Zie het deel ALGEMENE INFORMATIE van deze handleiding).
WAARSCHUWING - Raadpleeg voor u de trekstang aansluit om te slepen de Bedienings- en onderhoudshandleiding.
WAARSCHUWING - Raadpleeg voor een bedrijfstemperatuur onder 0 °C (32 °F) de Bedienings- en onderhoudshandleiding.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
4
ISO-SYMBOLEN
WAARSCHUWING - Voer geen onderhoud uit op deze machine totdat de elektrische stroom is uitgeschakeld en de luchtdruk volledig is afgelaten.
WAARSCHUWING - Raadpleeg de Bedienings- en service manual voor u enig onderhoud aanvat.
Adem de perslucht van deze machine niet in.
Verwijder de bedienings- en service manual en de houder niet van deze machine.
Niet opstapelen.
Gebruik de machine niet zonder de beschermkap.
Sta niet op een persluchtklep of andere onderdelen van het druksysteem.
Niet gebruiken met de deuren of behuizing open.
Gebruik geen vorkheftruck vanaf deze kant.
Overschrijd de snelheidslimiet van de volgwagen niet.
Geen open lichten.
Open de persluchtklep niet voordat de luchtslang is bevestigd.
Gebruik de vorkheftruck alleen vanaf deze zijde.
Noodstop.
Bevestigingspunt.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
ISO-SYMBOLEN
Hefpunt.
Aan (Stroom).
Uit (stroom).
Lees de Bedienings- en service manual voor gebruik of onderhoud van deze machine wordt aangevat.
Wanneer u parkeert gebruik dan de zijstandaard, handrem en wielblokken.
Oliefilter compressor.
Dieselbrandstof Geen open vuur.
Parkeerrem.
Ruwe serviceaanduiding. Gebruik op natte locaties.
Vervang alle gebarsten beschermschilden.
Olieafvoer.
Bedrijfsstatus van het motoremissiefilter.
Motoremissiesysteemtemperatuur kan hoog zijn.
Schakel actieve regeneratie van het motoremissiefilter uit.
5
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
6
VEILIGHEID
WAARSCHUWINGEN Waarschuwingen vestigen de aandacht op instructies die nauwkeurig moeten worden gevolgd om (dodelijk) letsel te vermijden. LET OP Let op vestigt de aandacht op instructies die nauwkeurig moeten worden gevolgd om schade aan het product, proces of diens omgeving te vermijden. NB NB wordt gebruikt voor aanvullende informatie. Algemene informatie Zorg ervoor dat de gebruiker de stickers heeft gelezen en begrepen en de handleidingen heeft geraadpleegd alvorens onderhoud te plegen of de eenheid te gebruiken. Zorg ervoor dat de Bedienings- en service manual en de houder niet permanent worden verwijderd van de machine. Zorg ervoor dat het onderhoudspersoneel voldoende getraind is, gekwalificeerd is en de onderhoudshandleidingen heeft gelezen. Zorg ervoor dat alle beschermkappen geplaatst zijn en dat de canopy/deuren gesloten zijn tijdens gebruik. Volgens de specificatie van deze machine is de machine niet geschikt is voor gebruik in risicoruimten met ontvlambaar gas. Als dergelijke toepassing vereist is, moeten alle plaatselijke voorschriften, praktijkrichtlijnen en regels worden geobserveerd. Om te garanderen dat de machine kan worden gebruikt op een veilige en betrouwbare manier, kan aanvullende apparatuur zoals gasdetectie, vonkenvangers en inlaatkleppen (afsluitkleppen) vereist zijn, afhankelijk van plaatselijke voorschriften of de mate van risico. Een wekelijkse visuele controle moet worden uitgevoerd op alle bevestigingsmiddelen/bevestigingsschroeven die mechanische onderdelen vastzetten. Vooral veiligheidsgerelateerde onderdelen zoals koppelhaak, trekstangonderdelen, rijwielen en hijsbeugel moeten worden gecontroleerd op volledige veiligheid. Alle onderdelen die los, beschadigd of niet repareerbaar zijn, moeten onmiddellijk worden gecorrigeerd. Perslucht Perslucht kan gevaarlijk zijn bij verkeerd gebruik. Voordat u werk uitvoert aan de eenheid, moet u ervoor zorgen dat alle druk is afgelaten uit het systeem en dat de machine niet per ongeluk kan worden gestart. Zorg dat de machine wordt bediend met de maximaal toegelaten druk en dat de maximaal toegelaten druk bekend is bij alle betrokken personeel. Alle luchtdrukapparatuur geïnstalleerd of aangesloten op de machine moet een veilige maximaal toegelaten bedrijfsdruk of minstens de maximaal toegelaten bedrijfsdruk van de machine hebben. Als er meer dan één compressor is aangesloten op een gemeenschappelijke eenheid verderop in de keten, moeten doeltreffende afsluitkleppen en isolatiekleppen worden geplaatst en gecontroleerd door werkprocedures, zodat een machine niet onder druk/overdruk van een andere machine komt te staan. Perslucht mag niet worden gebruikt voor rechtstreeks gebruik op elke vorm van ademapparaat of masker. De uitgangslucht bevat een zeer klein percentage compressorsmeerolie en men dient te verzekeren dat de apparatuur verderop compatibel is. Als de uitgangslucht uiteindelijk moet worden afgevoerd in een afgesloten ruimte, moet de juiste ventilatie worden voorzien. Wanneer u perslucht gebruikt, dient u altijd geschikte persoonlijke beschermende kleding te gebruiken. Alle onderdelen onder druk, met name flexibele slangen en hun koppelingen, moeten regelmatig worden geïnspecteerd, vrij zijn van defecten en worden vervangen volgens de instructies in de handleiding. Vermijd lichaamscontact met perslucht. De veiligheidsklep in de scheidingstank moet periodiek worden getest op correcte werking. 9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
Materiaal De volgende stoffen kunnen worden geproduceerd tijdens gebruik van deze machine: • stof van de remvoering • uitlaatgassen van motor VERMIJD INADEMEN Zorg ervoor dat er altijd voldoende ventilatie van het koelsysteem en de uitlaatgassen is. De volgende stoffen worden gebruikt bij de fabricage van deze machine en kunnen gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gebruikt: • • • • • • •
antivriesmiddel compressorsmeermiddel smeermiddel motor beschermend vet roestwerend middel dieselbrandstof accu-elektrolyt
VERMIJD INSLIKKEN, HUIDCONTACT EN INADEMEN VAN GASSEN. Mocht compressorsmeermiddel in aanraking met de ogen komen, spoel dan minstens 5 minuten met water. Mocht compressorsmeermiddel in aanraking komen met de huid, wast u ze onmiddellijk af. Raadpleeg een arts als grote hoeveelheden compressorsmeermiddel worden ingeslikt. Raadpleeg een arts als compressorsmeermiddel wordt ingeademd. Geef nooit vloeistoffen of wek geen braken op als de patiënt onbewust is of convulsies heeft. Veiligheidsinformatiebladen voor compressoren motorsmeermiddelen moeten worden verkregen via de leverancier van het smeermiddel. Accu Accu's bevatten corrosieve vloeistof en produceren explosief gas. Niet blootstellen aan open lichten. Draag altijd persoonlijke beschermende kleding tijdens hanteren. Wanneer de machine wordt gestart met een hulpaccu, zorgt u ervoor dat de juiste polariteit wordt geobserveerd en dat de aansluitingen goed vastzitten. PROBEER NIET OM EEN BEVROREN ACCU TE STARTEN MET EEN HULPACCU AANGEZIEN DEZE KAN EXPLODEREN. Radiateur Hete motorkoelvloeistof en stoom kunnen letsel veroorzaken. Zorg ervoor dat de vuldop van de radiateur zorgvuldig is verwijderd. Transport Zorg tijdens het laden of vervoeren van machines ervoor dat de vermelde hef- en bevestigingspunten worden gebruikt. Zorg tijdens het laden of vervoeren van machines dat het sleepvoertuig en de afmetingen, het gewicht, de sleephaak en de elektrische voeding ervan allemaal geschikt zijn om veilig en stabiel te kunnen slepen aan wettelijk toegelaten snelheden in het land waarin wordt gesleept, of aan voor het machinemodel gespecificeerde snelheden indien lager dan het wettelijk maximum. Voor het slepen van de machine, dient u ervoor te zorgen dat: • • •
de banden en sleephaak in bruikbare staat zijn. de motorbeschermingskap stevig vastzit. alle aanvullende apparatuur op een veilige manier is opgeslagen.
Gebruik bij het parkeren altijd de handrem en indien nodig geschikte wielblokken.
ALGEMENE INFORMATIE
MODEL
7
12/250
9/275
9/305
21/220
17/240
COMPRESSOR Werkelijke vrije lucht-aflevering.
m3/min/ cfm
25,0/ 883
27,0/ 950
29,9/ 1060
21,5/ 750
23,3/ 825
Normale bedrijfsuitlaatdruk.
psi/bar/ kPa
175/12/ 1200
125/8,6/ 860
125/8,6/ 860
300/21/ 2100
250/17,2/ 1724
Maximum toegelaten druk.
psi/bar/ kPa
200/13,8/ 1380
150/10,3/ 1030
150/10,3/ 1030
325/22,4/ 2240
275/19/ 1900
Veiligheidsklepinstelling.
psi/bar/ kPa
217/15/ 1500
217/15/ 1500
217/15/ 1500
362/25/ 2500
362/25/ 2500
8:1
8:1
8:1
18:9:1
18:9:1
Bedrijfsomgevingstemperatuurbereik.
°C/ °F
-10 tot +46/ 14 tot 115
-10 tot +46/ 14 tot 115
-10 tot +46/ 14 tot 115
-10 tot +46/ 14 tot 115
-10 tot +46/ 14 tot 115
Maximum uitlaattemperatuur.
°C/ °F
120/ 248
120/ 248
120/ 248
120/ 248
120/ 248
Maximum drukverhouding (absoluut).
COMPRESSOR Koelsysteem.
Olie-injectie
Olievolume.
Liter
75
75
75
75
75
Maximum oliesysteemtemperatuur.
°C/ °F
120/ 248
120/ 248
120/ 248
120/ 248
120/ 248
psi/bar/ kPa
217/15/ 1500
217/15/ 1500
217/15/ 1500
362/25/ 2500
362/25/ 2500
Maximum oliesysteemdruk. SMEEROLIESPECIFICATIE (voor de gespecificeerde omgevingstemperaturen).
ZIE 'COMPRESSORSMERING' IN HET DEEL ONDERHOUD.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
8
ALGEMENE INFORMATIE
MODEL
12/250
9/275
9/305
21/220
17/240
MOTOR
QSL (340 pk)
QSL (290 pk)
QSL (340 pk)
QSL (340 pk)
QSL (340 pk)
Aantal cilinders / Cilinderinhoud.
/Liter
6/8,9
6/8,9
6/8,9
6/8,9
6/8,9
Olievolume.
Liter
20
20
20
20
20
Tpm
-1
1800
1800
1800
1800
1800
Stationair toerental.
Tpm
-1
1200
1200
1200
1350
1350
Elektrisch systeem.
Snelheid bij volle belasting.
V DC
24
24
24
24
24
Vermogen beschikbaar bij nominale snelheid.
KW
254
227
254
254
254
Inhoud brandstoftank.
Liter
485
485
485
485
485
Koelvloeistofvolume.
Liter
58
58
58
58
58
Max. brutogewicht.
kg
5160
5160
5160
5360
5360
Transportgewicht.
kg
4760
4760
4760
4960
4960
INFORMATIE OVER LUCHTGELUID (CE-regio's)
WIELEN EN BANDEN WERKTERREIN
- A-gewogen emissie-geluidsdrukniveau
Aantal wielen.
4
. 83 dB(A), onzekerheid 1 dB(A)
Bandafmeting.
750 x 16 x 6PR
Bandendruk.
3,5 bar (50 lbf in-2)
- A-gewogen emissie-geluidsvermogenniveau
-
LOOPWERK
VOOR
OP
HET
. 100 dB(A), onzekerheid 1 dB(A) De werkingsvoorwaarden van de machine zijn conform met ISO 3744:1995 en EN ISO 2151:2004
SLEEPSNELHEID 30 km h-1 (20 mijl h-1)
Maximum sleepsnelheid.
GEWICHT Transportgewicht
4.760/4.960 kg
Maximumgewicht
5.160/5.360 kg
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
Verdere informatie is klantenserviceafdeling.
op
verzoek
te
verkrijgen
via
de
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN IN WERKING ZETTEN Na ontvangst van de eenheid en voor het in werking zetten is het belangrijk om strikt de instructies te volgen die hierna zijn vermeld VOOR HET STARTEN. Zorg ervoor dat de gebruiker de stickers heeft gelezen en begrepen en de handleidingen heeft geraadpleegd alvorens onderhoud te plegen of de eenheid te gebruiken. Zorg ervoor dat de positie van de noodstopinrichting is gekend en herkend door zijn markeringen. Zorg ervoor dat deze goed werkt en dat de werkingsmethode bekend is. Voordat u de eenheid sleept, moet u ervoor zorgen dat de bandendruk correct is (raadpleeg het deel ALGEMENE INFORMATIE van deze handleiding) en dat de handrem correct functioneert (raadpleeg het deel ONDERHOUD van deze handleiding). Voordat u de eenheid sleept wanneer het donker is, moet u ervoor zorgen dat de lichten correct functioneren (indien uitgerust). Zorg ervoor dat alle transport- en verpakkingsmateriaal worden weggegooid. Zorg ervoor dat de correcte vorkheftrucksleuven of gemarkeerde hef-/bevestigingspunten worden gebruikt wanneer de machine wordt omhooggebracht of vervoerd. Zorg er bij het uitkiezen van de werkpositie voor dat er voldoende ruimte is voor ventilatie- en uitlaatvereisten, met inachtneming van alle vermelde minimale afmetingen (ten opzichte van muren, vloeren, etc.).
9
Er moet voldoende ruimte zijn rond en boven de machine om veilige toegang voor vermelde onderhoudstaken toe te laten. Zorg ervoor dat de machine veilig en op een stabiele fundering is geplaatst. Elk risico van verplaatsing moet worden verwijderd door geschikte middelen, vooral om spanning op vaste afvoerbuizen te vermijden. Sluit de accukabels aan op de accu(‘s) en maak ze stevig vast. Sluit de negatieve kabel aan voordat u de positieve kabel aansluit. WAARSCHUWING: Alle geïnstalleerde luchtdrukapparatuur in of aangesloten op de machine moet een veilige maximaal toegelaten werkdruk hebben die minstens gelijk is aan de maximaal toegelaten druk van de machine, en gemaakt zijn uit materialen die compatibel zijn met het compressorsmeermiddel (raadpleeg het deel ALGEMENE INFORMATIE). WAARSCHUWING: Als er meer dan één compressor is aangesloten op een gemeenschappelijke eenheid verderop in de keten, moeten doeltreffende afsluitkleppen en isolatiekleppen worden geplaatst en gecontroleerd door werkprocedures, zodat een machine niet onder druk/overdruk van een andere machine komt te staan. WAARSCHUWING: Als flexibele afvoerslangen meer dan 7 bar druk moeten aankunnen, wordt aanbevolen om veiligheidsklemdraden te gebruiken op de slangen.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
10
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN
5. Tap het water af uit de waterscheider van het brandstoffilter, waarbij u ervoor zorgt dat vrijkomende brandstof veilig wordt opgevangen.
VOOR HET STARTEN 1. Plaats de eenheid in zo vlak mogelijke positie. Het ontwerp van de eenheid laat een limiet toe van 10 graden verschil met de vlakke positie in de lengte en zijdelings. Het is de motor, niet de compressor, die de beperkende factor is. Wanneer de eenheid niet vlak staat, is het belangrijk om het motoroliepeil in de buurt van de hoogste markering te houden (met het eenheidspeil). VOORZICHTIG: Vul de motor of de compressor niet te ver met olie. 2. Controleer de motorsmeerolie in overeenstemming met de bedieningsinstructies in de Gebruikershandleiding van de motor. 3. Controleer het scheidingstank.
compressoroliepeil
in
het
peilglas
op
de
4. Controleer het dieselbrandstofpeil. Een goede regel is om bij te vullen aan het einde van elke werkdag. Hierdoor wordt condensatie in de tank voorkomen. VOORZICHTIG: Wanneer u bijvult:• schakel de motor uit. • niet roken. • doof alle open lampen. • laat de brandstof niet in contact komen met hete oppervlakken. • draag persoonlijke beschermende kleding.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
6. Controleer het radiateurkoelvloeistofpeil (met het eenheidspeil). 7. Open de onderhoudsklep(pen) om te verzekeren dat alle druk wordt afgelaten uit het systeem. Sluit de onderhoudsklep(pen). 8. VOORZICHTIG: Bedien de machine niet met de motorbeschermingskap/deuren in de open positie aangezien dit oververhitting kan veroorzaken en de operatoren worden blootgesteld aan hoge geluidsniveaus. 9. Controleer de noodstop. Trek aan de knop om vrij te geven. 10.Sluit de handmatige ontlastingsklep in de eenheid, bovenop de scheidingstank. Wanneer de machine wordt gestart of bediend bij temperaturen onder of in de buurt van 0°C (32°F), zorg dan dat de werking van het regelsysteem, de ontlasterklep, de veiligheidsklep en de motor niet wordt verhinderd door ijs of sneeuw en dat alle inlaat- en uitlaatpijpen en leidingen vrij zijn van ijs en sneeuw.
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN
BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN De bedieningselementen en instrumenten zijn op het bedieningspaneel ingedeeld zoals hierboven afgebeeld. Hieronder volgt een beschrijving van alle instrumenten op het paneel: 1.
ViewPort: Grafische weergave van informatie over prestatieparameters, waarschuwingen, fouten, Onderhoudshandleiding en Onderdelencatalogus.
1A. Lampje High Exhaust System Temperature (HEST - Hoge uitlaatsysteemtemperatuur): Gaat branden wanneer uitlaattemperaturen hoog zijn als gevolg van regeneratie van het dieseldeeltjesfilter. 1B. Lampje nabehandelingsdieseldeeltjesfilter (DPF): branden wanneer het DPF moet worden geregenereerd.
Gaat
11
4.
Onderhoudsluchtschakelaar: Momentaancontactschakelaar. Zorgt ervoor dat de motor op kan warmen bij een lage compressordruk.
5.
Drukmeter luchtuitvoer: Geeft de druk in de verzameltank aan, gewoonlijk tussen de 0 psi (kPa) en de nominale druk van de machine.
6.
Motortoerenteller: Indiceert het toerental van de motor in TPM van 0 bij stilstaande motor tot volledig toerental.
7.
Urenteller: Geeft het aantal bedrijfsuren van de machine aan.
8.
Temperatuurmeter compressorolie.
9.
Brandstofpeilmeter: Geeft het brandstofpeil in de tank aan.
10. Accuspanningsmeter.
1C. Lampje regeneratie uitgeschakeld: Gaat branden wanneer regeneratie wordt uitgeschakeld door de regeneratiebedieningsschakelaar.
11. Temperatuurmeter motorwater.
1D. Wacht met starten’-lampje: Gaat branden wanneer de operator moet wachten alvorens de motor te starten omdat de inlaatluchtverwarmer aan het opwarmen is.
13. Paneelverlichting: Verlicht het instrumentenbedieningspaneel.
2.
Joystick: Apparaat om te bewegen in het grafisch menu.
3.
Hoofdschakelaar: Gebruikt om de compressor te starten en te stoppen.
15. Regeneratiebedieningsschakelaar: Hiermee kan de operator de nabehandelingsregeneratie van de uitlaat bedienen.
3A. OFF (UIT): Stopt de compressor. 3B. ON (AAN): Schakelt het compressorregelsysteem en ViewPort in. 3C. RUN (DRAAIEN): Schakelt het motorregelsysteem in. 3D. START (STARTEN): Motor wordt aangeslingerd. Momentpositie.
12. NOODSTOP: Noodstopdrukknop. Druk in om te stoppen, draai om weer los te zetten.
14. Positie voor optionele schakelaars.
15A.Regeneratiestartpositie: Vraagt handmatige (niet-missie) regeneratie van de DPF aan als de invoervoorwaarden zich binnen het correcte bereik bevinden. Momentpositie. 15B.Normale positie: Laat automatische regeneratie van DPF gebeuren indien nodig. 15C.Regeneratie-uitschakelpositie: Verhindert automatische en handmatige regeneratie van DPF.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
12
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN
VIEWPORT Urenteller
Brandstofpeil
Navigatieknop De navigatieknop bevindt zich onder het lcd-scherm en wordt gebruikt om schermen weer te geven en selecties te maken op de weergaveschermen. De navigatieknopfuncties worden hieronder weergegeven. Druk op OMHOOG SCROLLEN
Druk op RECHTS SCROLLEN
Druk op LINKS SCROLLEN
Opties-scherm Meter-scherm
Info-scherm
Gebeurtenissenscherm
Hete uitlaatsysteemtemperatuur Regen vereist Regen verhinderd Motor voorverwarmen
Druk op ENTER Druk op OMLAAG SCROLLEN De beschikbare weergaveschermen worden weergegeven in de menubalk onderaan het lcd-scherm. Door op de rechter- of de linkerzijde van de navigatieknop te drukken, scrollt u naar het volgende beschikbare scherm. Om een weergavescherm te selecteren, drukt u op het midden van de navigatieknop (ENTER). De gebruiker kan tussen schermen navigeren met behulp van de rechtse of linkse functies van de navigatieknop en een scherm te selecteren in de menubalk. Startscherm Het startscherm van de ViewPort geeft digitale meters weer die de huidige waarden van de belangrijkste bedrijfsparameters aangeven. Door op het midden van de navigatieknop (ENTER) te drukken, wordt het scherm geactiveerd. Gebruik de functies Omhoog of Omlaag om in de kleine meters te scrollen om alle beschikbare meters te bekijken. De weergegeven meters variëren naargelang de geïnstalleerde optionele apparatuur op de compressor. De taal en eenheden van de meters zijn instelbaar door de gebruik via het scherm Opties.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN Opties-scherm Gebruik de functie Rechts of Links op de navigatieknop om het Opties-scherm in de menubalk op het lcd-scherm te markeren. Het pictogram Opties-scherm is een computerweergavemonitor links onderaan het lcd-scherm. Druk op het midden van de navigatieknop (ENTER) om het Opties-scherm te activeren.
13
Info-scherm
Het Info-scherm biedt toegang tot informatiebronnen, zoals Onderdelenhandleiding, Bedienings- en onderhoudshandleiding, CANapparaatinterfaces en Systeemregister.
Gebruik de functie Omhoog om een optie te markeren (geel). Om de optie te selecteren, drukt u op het midden van de navigatieknop (ENTER). De geselecteerde optie zal groen kleuren. Gebruik de functie Omhoog om uw taal of meeteenheid te kiezen.
Druk op het midden van de navigatieknop (ENTER) om de selectie te maken. De optie kleurt geel. Blijf alle opties instellen met behulp van dezelfde opeenvolgende stappen.
Gebruik de functie Rechts of Links van de navigatieknop om het Info-scherm op de menubalk te markeren. Druk op het midden van de navigatieknop (ENTER) om het Info-scherm te activeren. Gebruik de functie Omhoog om de gewenste bron te markeren. Druk op het midden van de navigatieknop (ENTER) om de bron te selecteren. NB: De functie Links van de navigatieknop dient als een Terug-knop wanneer u zich in het Info-scherm bevindt. Gebruik deze functie om elke bron of het Info-scherm te verlaten. Druk op de functie Omlaag tot er geen opties meer worden gemarkeerd. Druk op de functie Rechts om de het meter-scherm op de menubalk te selecteren. Druk op het midden van de navigatieknop (ENTER) om de instellingen op te slaan. Start ViewPort opnieuw om alle opties op te slaan.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
14
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN
Gebruik de functie Omhoog of Omlaag van de navigatieknop om het scherm CAN-apparaten te markeren. Druk op het midden van de navigatieknop (ENTER) om het scherm CAN-apparaten te activeren. Het scherm CAN-apparaten geeft momenteel CAN-apparaten weer met gedetailleerde informatie maar zonder verdere navigatie.
Met de functie Omhoog of Omlaag van de navigatieknop worden eigenschappen van de geselecteerde bron gemarkeerd. Het groene cirkelpictogram geeft beschikbare bijkomende informatie aan door op het midden van de navigatieknop (ENTER) te drukken. Er kan mogelijk nog gescrolld worden met behulp van de functies Omhoog of Omlaag.
Gebruik de functie Links van de navigatieknop om de huidige geselecteerde bron te verlaten. In het hoofdmenu van het info-scherm kan er een andere bron worden geselecteerd. Blijf de functie Links gebruiken om het Info-scherm te verlaten.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN
15
Gebeurtenissen-scherm Het Gebeurtenissen-scherm verschijnt automatisch wanneer er zich een motor- of apparatuurfoutcode voordoet, en geeft alle huidige gebeurtenissen weer in een zich herhalende lus. Het aantal huidige foutcodegebeurtenissen wordt weergegeven in de statusbalk bovenaan het ViewPort-scherm.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
16
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN GEVAL/BESCHRIJVING
WAARSCHUWING CODE
DREMPEL
Motortoerental te hoog Motortoerental gedurende 30 seconden hoger dan 2100 TPM. Time-out aanslingeren motor (startmotorbescherming) Poging tot aanslingeren motor langer dan 15 seconden.
3
Laag brandstofpeil/Brandstof op Brandstofpeil in tank bijna leeg OF Brandstofpeil in tank onder bruikbare limiet.
12
Motordiagnostiekcode Motordiagnostiekcode aanwezig geschiedenis.
UITSCHAKELEN CODE
DREMPEL
VERTRAGING (sec.)
2
2100 TPM
30
15 sec
4
3
9 in
ViewPort-
Motortoerentalrespons Stationair doeltoerental van motor niet bereikt binnen 10 seconden na laden van compressor.
10
Aantal AutoStart-poging overschreden Compressor niet gestart na 3 startpogingen.
11
Motoruitschakeling onbekend Motor gestopt zonder een motordiagnostiekcode.
29
Hoge schroefblokafvoertemperatuur Schroefblokafvoertemperatuur hoger of gelijk aan 248 °F.
30
120 °C
3
Lage schroefblokoliedruk Schroefblokoliedruk lager dan 10 psi.
31
0,7 bar (10 PSI)
3
Sensor schroefblokafvoertemperatuur Sensorleeswaarde schroefblokafvoertemperatuur buiten bereik.
32
Sensor scheidingstankdruk Sensorleeswaarde scheidingstankdruk buiten bereik.
33
<0,5V, >4,5V
Hoge scheidingstankdruk bij starten Scheidingstankdruk hoger dan 20 psi bij startpoging.
34
1,4 bar (20 PSI)
Scheidingstankdruk te hoog Luchtdruk in de scheidingstank heeft limiet overschreden.
35
Veiligheidsklep open Veiligheidsontlastingsklep op scheidingstank geopend.
36
Te lage schroefblokafvoertemperatuur Schroefblokafvoertemperatuur gedurende 20 minuten 5°F onder het berekende instelpunt.
37
Inlaatluchtfilters verstopt Inlaatfilters beperken luchtdoorstroming.
38
Systeemspanning te laag Elektrische systeemspanning onder 25,5 VDC.
39
Sensor schroefblokoliedruk Sensorleeswaarde schroefblokoliedruk buiten bereik.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
3
0 0
10
12 bar (175 PSI) / 29,3 bar (425 PSI)
1
<0,5V, >4,5V
3
25,5V 41
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN GEVAL/BESCHRIJVING
WAARSCHUWING
Brandstofpeilsensor Sensorleeswaarde brandstofpeil buiten bereik.
CODE
DREMPEL
42
<0,5V, >4,5V
Scheidingstankdruk te laag Scheidingstankdruk onder 40 psi nadat compressor is geladen. 44
Ernstige verstopping IQ-filter IQ-filters beperken luchtdoorstroming OF IQ-filters verstopt in niet meer bruikbare mate. Scheidingstanktemperatuur te hoog Scheidingstanktemperatuur hoger of gelijk 248 °F.
0,7 bar (10 PSI)
17
UITSCHAKELEN CODE
DREMPEL
VERTRAGING (sec.)
43
2,8 bar (40 PSI)
3
52
1 bar (15 PSI)
3
50
120 °C
3
aan
Compressor-ID ongeldig De Titan-controller en ViewPort hebben geen geldig compressor-ID.
15
0
Sensor scheidingstanktemperatuur Sensorleeswaarde scheidingstanktemperatuur buiten bereik.
53
10
55
3
Sensor regulatiesysteemdruk Sensorleeswaarde regulatiesysteemdruk bereik.
54
<0,5V, >4,5V
buiten
Noodstop geactiveerd Noodstopknop is geactiveerd. Lage startdruk Scheidingstankdruk onder 50 psi 20 seconden na het starten.
56
Omgevingstemperatuursensor Sensorleeswaarde omgevingstemperatuur bereik.
58
Storing OTBV-solenoïde Solenoïdespanning omloopklep buiten bereik.
3,5 bar (50 PSI)
buiten 59
olietemperatuur
Fout IQ-filterdruk Leeswaarde IQ-filteruitlaatdruk hoger dan inlaatdruk.
61
71
Communicatie Motor-ECM Communicatie tussen Titan-controller en motor-ECM niet functioneel. Communicatie AutoStart-controller Communicatie tussen Titan-controller en AutoStartcontroller niet functioneel.
73
Communicatie OTC-controller Communicatie tussen Titan-controller controller niet functioneel.
74 en
Transducer of motor
73
0
OTC-
Communicatie IQ TCU-controller Communicatie tussen Titan-controller en IQ TCUcontroller niet functioneel.
75
Communicatiestoring CAN-toetsenbord -
77
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
18
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN MOTORDIAGNOSTIEKCODES - MODEL QSL9 CM2250
J1939 SPN
J1939 FMI
CUMMINS- J1939 SPN-BESCHRIJVING J1939 FMI-BESCHRIJVING CODE
27
4
2272
Motoruitlaatgasrecirculatie 1 kleppositie
Spanning lager dan normaal of EGR-kleppositiecircuit - Spanning lager dan kortsluiting naar lage bron normaal of kortsluiting naar lage bron
81
16
2754
Inlaatdruk motordieseldeeltjesfilter
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Inlaatdruk motordieseldeeltjesfilter Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
84
2
241
Wielgebaseerde voertuigsnelheid
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Circuit voertuigsnelheidssensor - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
84
10
242
Wielgebaseerde voertuigsnelheid
Abnormale wisselsnelheid
Geknoei met circuit voertuigsnelheidssensor gedetecteerd - Abnormale wisselsnelheid
91
0
148
Gaspedaalpositie 1
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Ernstigste niveau
Circuit gaspedaal- of hendelpositiesensor Abnormale frequentie, pulsbreedte of periode
91
1
147
Gaspedaalpositie 1
Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Ernstigste niveau
Circuit gaspedaal- of hendelpositiesensor Abnormale frequentie, pulsbreedte of periode
91
2
1242
Gaspedaalpositie 1
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Gaspedaal- of hendelpositiesensor 1 en 2 Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
91
3
131
Gaspedaalpositie 1
Spanning hoger dan normaal of Circuit gaspedaal- of hendelpositiesensor kortsluiting naar hoge bron Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
91
4
132
Gaspedaalpositie 1
Spanning lager dan normaal of Circuit gaspedaal- of hendelpositiesensor kortsluiting naar lage bron Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
91
9
3326
Gaspedaalpositie 1
Abnormale updatesnelheid
SAE J1939 Multiplex gaspedaal- of hendelsensorsysteem - Abnormale updatesnelheid
91
19
287
Gaspedaalpositie 1
Fout in ontvangen netwerkgegevens
SAE J1939 Fout gaspedaal- of hendelsensorsysteem multiplexen - Fout in ontvangen netwerkgegevens
93
2
528
Koppel motornetrem
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Validatieschakelaar beperkte werkingscurve hulpapparaat - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
95
16
2372
Brandstofdruk
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Differentieeldruk brandstoffilter - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
97
3
428
Indicator water in brandstof
Spanning hoger dan normaal of Circuit water-in-brandstof-sensor - Spanning kortsluiting naar hoge bron hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
97
4
429
Indicator water in brandstof
Spanning lager dan normaal of Circuit water-in-brandstof-sensor - Spanning kortsluiting naar lage bron lager dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
97
15
418
Indicator water in brandstof
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Minst ernstige niveau
Water-in-brandstof-indicator hoog Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Minst ernstig niveau
97
16
1852
Indicator water in brandstof
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Water-in-brandstof-indicator - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
100
1
415
Oliedruk van de motor
Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Ernstigste niveau
Oliedruk laag - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik - Ernstigste niveau
100
2
435
Oliedruk van de motor
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Circuit oliedruksensor - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
100
3
135
Oliedruk van de motor
Spanning hoger dan normaal of Circuit oliedruksensor - Spanning hoger dan kortsluiting naar hoge bron normaal of kortsluiting naar hoge bron
100
4
141
Oliedruk van de motor
Spanning lager dan normaal of Circuit oliedruksensor - Spanning lager dan kortsluiting naar lage bron normaal of kortsluiting naar lage bron
100
18
143
Oliedruk van de motor
Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Oliedruk laag - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
101
0
556
Motorcarterdruk
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Ernstigste niveau
Carterdruk - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
101
2
1942
Motorcarterdruk
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Carterdruk - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
CUMMINS-BESCHRIJVING
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN CUMMINS- J1939 SPN-BESCHRIJVING J1939 FMI-BESCHRIJVING CODE
19
J1939 SPN
J1939 FMI
CUMMINS-BESCHRIJVING
101
3
1843
Motorcarterdruk
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
101
4
1844
Motorcarterdruk
Spanning lager dan normaal of Circuit carterdruk - Spanning lager dan kortsluiting naar lage bron normaal of kortsluiting naar lage bron
101
15
1974
Motorcarterdruk
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Minst ernstige niveau
Carterdruk - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Minst ernstig niveau
101
16
555
Motorcarterdruk
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Carterdruk - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
102
2
2973
Druk motorinlaatspruitstuk #1 Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Circuit inlaatspruitstukdruksensor - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
102
3
122
Druk motorinlaatspruitstuk #1 Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit inlaatspruitstukdruksensor - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
102
4
123
Druk motorinlaatspruitstuk #1 Spanning lager dan normaal of Circuit inlaatspruitstukdruksensor - Spanning kortsluiting naar lage bron lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
102
18
125
Druk motorinlaatspruitstuk #1 Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Druk inlaatspruitstuk 1 - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
103
15
2288
Toerental motorturbolader 1
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Minst ernstig niveau
Toerental turbolader 1 - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Minst ernstig niveau
103
16
595
Toerental motorturbolader 1
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Toerental turbolader #1 te hoog - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
103
18
687
Toerental motorturbolader 1
Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Toerental turbolader #1 te laag - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
105
0
155
Temperatuur motorinlaatspruitstuk 1
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Ernstigste niveau
Temperatuur lucht inlaatspruitstuk te hoog Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Ernstigste niveau
105
3
153
Temperatuur motorinlaatspruitstuk 1
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit temperatuursensor lucht inlaatspruitstuk - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
105
4
154
Temperatuur motorinlaatspruitstuk 1
Spanning lager dan normaal of Circuit temperatuursensor lucht kortsluiting naar lage bron inlaatspruitstuk - Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
105
16
488
Temperatuur motorinlaatspruitstuk 1
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Temperatuur inlaatspruitstuk 1 - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
108
2
295
Barometrische druk
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Circuit barometrische druksensor - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
108
3
221
Barometrische druk
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit barometrische druksensor - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
108
4
222
Barometrische druk
Spanning lager dan normaal of Circuit barometrische druksensor - Spanning kortsluiting naar lage bron lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
108
9
3372
Barometrische druk
Abnormale updatesnelheid
Compressorinlaatdruk turbolader 1 Abnormale updatesnelheid
108
19
3373
Barometrische druk
Fout in ontvangen netwerkgegevens
Compressorinlaatdruk turbolader 1 - Fout in ontvangen netwerkgegevens
110
0
151
Temperatuur motorkoelvloeistof
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Ernstigste niveau
Koelvloeistoftemperatuur te hoog - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Ernstigste niveau
110
3
144
Temperatuur motorkoelvloeistof
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit koelvloeistoftemperatuursensor Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
110
4
145
Temperatuur motorkoelvloeistof
Spanning lager dan normaal of Circuit koelvloeistoftemperatuursensor kortsluiting naar lage bron Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
110
14
1847
Temperatuur motorkoelvloeistof
Speciale instructies
Circuit carterdruk - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Motorkoelvloeistoftemperatuur - Speciale instructies
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
20
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN
J1939 SPN
J1939 FMI
CUMMINS- J1939 SPN-BESCHRIJVING J1939 FMI-BESCHRIJVING CODE
110
16
146
Temperatuur motorkoelvloeistof
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Koelvloeistoftemperatuur te hoog - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
110
18
2789
Temperatuur motorkoelvloeistof
Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Motorkoelvloeistoftemperatuur - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
110
31
2646
Temperatuur motorkoelvloeistof
Niet beschikbaar of voorwaarde bestaat
Motorkoelvloeistoftemperatuur - Voorwaarde bestaat
110
31
2659
Temperatuur motorkoelvloeistof
Niet beschikbaar of voorwaarde bestaat
Motorkoelvloeistoftemperatuur - Voorwaarde bestaat
111
1
235
Peil van koelmiddel
Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Ernstigste niveau
Koelvloeistofpeil laag - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik - Ernstigste niveau
111
2
422
Peil van koelmiddel
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Koelvloeistofpeil - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
111
3
195
Peil van koelmiddel
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit koelvloeistofpeilsensor - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
111
4
196
Peil van koelmiddel
Spanning lager dan normaal of Circuit koelvloeistofpeilsensor - Spanning kortsluiting naar lage bron lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
111
17
2448
Peil van koelmiddel
Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik - Minst ernstig niveau
Koelvloeistofpeil - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik - Minst ernstig niveau
111
18
197
Peil van koelmiddel
Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Koelvloeistofpeil - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
157
0
449
Druk maatrail motorinjector 1 Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Ernstigste niveau
Brandstofdruk te hoog - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
157
0
1911
Druk maatrail motorinjector 1 Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Ernstigste niveau
Druk maatrail motorinjector 1 - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Ernstigste niveau
157
1
2249
Druk maatrail motorinjector 1 Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Ernstigste niveau
Druk maatrail motorinjector 1 - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Ernstigste niveau
157
3
451
Druk maatrail motorinjector 1 Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit druksensor injectormaatrail - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
157
4
452
Druk maatrail motorinjector 1 Spanning lager dan normaal of Circuit druksensor injectormaatrail #1 kortsluiting naar lage bron Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
157
16
553
Druk maatrail motorinjector 1 Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Druk injectormaatrail #1 te hoog - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
157
18
559
Druk maatrail motorinjector 1 Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Druk injectormaatrail #1 te laag - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
166
2
951
Nominaal vermogen motor
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Verschillende cilindervermogen tussen cilinders - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
168
16
442
Accupotentieel / Stroominvoer 1
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Spanning accu #1 te hoog - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
168
18
441
Accupotentieel / Stroominvoer 1
Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Spanning accu #1 te laag - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
171
9
3369
Omgevingsluchttemperatuur
Abnormale updatesnelheid
Sensor compressorinlaattemperatuur turbolader 1 - Abnormale updatesnelheid
171
19
3371
Omgevingsluchttemperatuur
Fout in ontvangen netwerkgegevens
Sensor compressorinlaattemperatuur turbolader 1 - Fout in ontvangen netwerkgegevens
190
0
234
Motorsnelheid
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Ernstigste niveau
Motortoerental te hoog - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Ernstigste niveau
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
CUMMINS-BESCHRIJVING
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN CUMMINS- J1939 SPN-BESCHRIJVING J1939 FMI-BESCHRIJVING CODE
21
J1939 SPN
J1939 FMI
CUMMINS-BESCHRIJVING
190
0
2468
Motorsnelheid
Motorcartertoerental/positie - Gegevens geldig Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - maar boven normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau Ernstigste niveau
190
2
689
Motorsnelheid
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Fout primaire motortoerentalsensor Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
190
2
2321
Motorsnelheid
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Motortoerental/positiesensor #1 - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
191
9
3328
Toerental transmissieuitvoeras
Abnormale updatesnelheid
Toerental transmissie-uitvoeras - Abnormale updatesnelheid
191
16
349
Toerental transmissieuitvoeras
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Toerental transmissie-uitvoeras - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
191
18
489
Toerental transmissieuitvoeras
Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Toerental transmissie-uitvoeras - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
411
2
1866
Differentieeldruk motoruitlaatgasrecirculatie 1
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Deltadruk uitlaatgasrecirculatie (EGR)-klep Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
411
3
2273
Differentieeldruk motoruitlaatgasrecirculatie 1
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit deltadruksensor uitlaatgasrecirculatie (EGR)-klep - Spanning hoger dan normaal, of kortsluiting naar hoge bron
411
4
2274
Differentieeldruk motoruitlaatgasrecirculatie 1
Spanning lager dan normaal of Circuit deltadruksensor uitlaatgasrecirculatie kortsluiting naar lage bron (EGR)-klep - Spanning lager dan normaal, of kortsluiting naar lage bron
412
3
2375
Temperatuur motoruitlaatgasrecirculatie 1
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
412
4
2376
Temperatuur motoruitlaatgasrecirculatie 1
Spanning lager dan normaal of Circuit temperatuursensor kortsluiting naar lage bron uitlaatgasrecirculatie (EGR) - Spanning lager dan normaal, of kortsluiting naar lage bron
412
15
2961
Temperatuur motoruitlaatgasrecirculatie 1
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Minst ernstige niveau
Uitlaatgasrecirculatie (EGR)-temperatuur Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Minst ernstig niveau
412
16
2962
Temperatuur motoruitlaatgasrecirculatie 1
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Uitlaatgasrecirculatie (EGR)-temperatuur Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
441
3
293
Hulptemperatuur 1
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit hulptemperatuursensor # 1 - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
441
4
294
Hulptemperatuur 1
Spanning lager dan normaal of Circuit hulptemperatuursensorinvoer # 1 kortsluiting naar lage bron Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
441
14
292
Hulptemperatuur 1
Speciale instructies
Hulptemperatuursensorinvoer 1 - Speciale instructies
441
14
1381
Hulptemperatuur 1
Speciale instructies
Hulptemperatuursensorinvoer 1 - Speciale instructies
558
2
431
Schakelaar laag stationair toerental gaspedaal 1
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Validatiecircuit gaspedaal of hendel stationair Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
558
13
432
Schakelaar laag stationair toerental gaspedaal 1
Niet gekalibreerd
Validatiecircuit gaspedaal of hendel stationair niet juist gekalibreerd
597
3
769
Remschakelaar
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit remschakelaar - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
597
4
771
Remschakelaar
Spanning lager dan normaal of Circuit remschakelaar - Spanning lager dan kortsluiting naar lage bron normaal of kortsluiting naar lage bron
611
2
523
Systeemdiagnostiekcode #1
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
611
4
2186
Systeemdiagnostiekcode #1
Spanning lager dan normaal of Circuit sensor voeding 4 - Spanning lager dan kortsluiting naar lage bron normaal of kortsluiting naar lage bron
611
16
2292
Systeemdiagnostiekcode #1
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Circuit temperatuursensor uitlaatgasrecirculatie (EGR) - Spanning hoger dan normaal, of kortsluiting naar hoge bron
Validatie OEM intermediair (PTO)snelheidsschakelaar - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Brandstofinlaatmeterapparaat - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
22
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN
J1939 SPN
J1939 FMI
CUMMINS- J1939 SPN-BESCHRIJVING J1939 FMI-BESCHRIJVING CODE
611
18
2293
Systeemdiagnostiekcode #1
Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Debietvraag brandstofinlaatmeterapparaat lager dan verwacht - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
612
2
115
Systeemdiagnostiekcode #2
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Circuit motortoerental-/positiesensor - beide signalen van de magnetische pickup-sensor zijn verdwenen - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
623
4
244
Rood stoplicht
Spanning lager dan normaal of Circuit aandrijving rood stoplicht - Spanning kortsluiting naar lage bron lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
627
2
1117
Stroomvoeding
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Voeding onderbroken met ontsteking aan Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
627
12
351
Stroomvoeding
Slecht intelligent apparaat of onderdeel
Injectorvoeding - Slecht intelligent apparaat of onderdeel
629
12
343
Controller #1
Slecht intelligent apparaat of onderdeel
Waarschuwing interne hardwarefout motorregelmodule - Slecht intelligent apparaat of onderdeel
633
31
2311
Besturingsopdracht motorbrandstofstarter 1
Niet beschikbaar of voorwaarde bestaat
Circuitfout brandstofstarter #1 - Voorwaarde bestaat
639
2
426
J1939 Netwerk #1, Primair voertuignetwerk
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
J1939 Netwerk #1 - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
639
9
285
J1939 Netwerk #1, Primair voertuignetwerk
Abnormale updatesnelheid
SAE J1939 PGN-Time-outfout multiplexen Abnormale updatesnelheid
639
13
286
J1939 Netwerk #1, Primair voertuignetwerk
Niet gekalibreerd
SAE J1939 Configuratiefout multiplexen - Niet juist gekalibreerd
640
14
599
Invoer externe motorbeveiliging
Speciale instructies
Uitschakelen hulpapparaat-geregelde dubbele output - Speciale instructies
641
7
2387
Startmotor turbolader met Mechanisch systeem reageert Circuit VGT-startmotoraandrijving (motor) variabele geometrie motor #1 niet of niet afgesteld Mechanisch systeem reageert niet of niet afgesteld
641
9
2636
Startmotor turbolader met Abnormale updatesnelheid variabele geometrie motor #1
Circuit VGT-startmotoraandrijving - Abnormale updatesnelheid
641
12
2634
Startmotor turbolader met Slecht intelligent apparaat of variabele geometrie motor #1 onderdeel
VGT-startmotorcontroller - Slecht intelligent apparaat of onderdeel
641
13
2449
Startmotor turbolader met Niet gekalibreerd variabele geometrie motor #1
VGT-startmotorcontroller - Niet gekalibreerd
641
15
1962
Startmotor turbolader met Gegevens geldig maar boven variabele geometrie motor #1 normaal bedrijfsbereik - Minst ernstige niveau
Temperatuur VGT/VFT-startmotoraandrijving te hoog (berekend) - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Minst ernstig niveau
641
31
2635
Startmotor turbolader met Niet beschikbaar of variabele geometrie motor #1 voorwaarde bestaat
Circuit VGT-startmotoraandrijving Voorwaarde bestaat
644
2
237
Invoer externe snelheidsopdracht motor
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Externe snelheidsinvoer (synchronisatie meerdere machines) - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
647
3
2377
Uitvoerapparaataandrijving ventilatorkoppeling motor 1
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit ventilatorbediening - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
647
4
245
Uitvoerapparaataandrijving ventilatorkoppeling motor 1
Spanning lager dan normaal of Circuit ventilatorbediening - Spanning lager kortsluiting naar lage bron dan normaal of kortsluiting naar lage bron
651
5
322
Motorinjectorcilinder #01
Stroom lager dan normaal of open circuit
Circuit cilinder injectorsolenoïde #1 - Stroom lager dan normaal of open circuit
652
5
331
Motorinjectorcilinder #02
Stroom lager dan normaal of open circuit
Circuit cilinder injectorsolenoïde #2 - Stroom lager dan normaal of open circuit
653
5
324
Motorinjectorcilinder #03
Stroom lager dan normaal of open circuit
Circuit cilinder injectorsolenoïde #3 - Stroom lager dan normaal of open circuit
654
5
332
Motorinjectorcilinder #04
Stroom lager dan normaal of open circuit
Circuit cilinder injectorsolenoïde #4 - Stroom lager dan normaal of open circuit
655
5
323
Motorinjectorcilinder #05
Stroom lager dan normaal of open circuit
Circuit cilinder injectorsolenoïde #5 - Stroom lager dan normaal of open circuit
656
5
325
Motorinjectorcilinder #06
Stroom lager dan normaal of open circuit
Circuit cilinder injectorsolenoïde #6 - Stroom lager dan normaal of open circuit
677
3
584
Relais motorstartmotor
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit aandrijving startmotorrelais - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
CUMMINS-BESCHRIJVING
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN J1939 SPN
J1939 FMI
CUMMINS- J1939 SPN-BESCHRIJVING CODE
697
3
2557
697
4
702
23
J1939 FMI-BESCHRIJVING
CUMMINS-BESCHRIJVING
Hulp-PWM-aandrijving #1
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Hulp-PWM-aandrijving - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
2558
Hulp-PWM-aandrijving #1
Spanning lager dan normaal of Hulp-PWM-aandrijving #1 - Spanning lager kortsluiting naar lage bron dan normaal of kortsluiting naar lage bron
3
527
Hulpapparaat I/O #02
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit hulpapparaatinvoer/uitvoer 2 Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
703
3
529
Hulpapparaat I/O #03
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit hulpapparaatinvoer/uitvoer 3 Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
703
11
779
Hulpapparaat I/O #03
Kernoorzaak onbekend
Waarschuwing invoer hulpapparaatsensor # 3 (OEM-schakelaar) - Kernoorzaak onbekend
703
14
2195
Hulpapparaat I/O #03
Speciale instructies
Invoer hulpapparaatsensor 3 Motorbeveiliging kritiek - Speciale instructies
723
2
778
Motortoerental 2
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Fout motortoerentalsensor (nokkenas) Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
723
2
2322
Motortoerental 2
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Motortoerental/positiesensor #2 - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
723
7
731
Motortoerental 2
Mechanisch systeem reageert Motorsnelheid/positie #2 Mechanische niet of niet afgesteld verkeerde uitlijning tussen nokkenas- en krukassensoren - Mechanisch systeem reageert niet correct of niet afgesteld
729
3
2555
Aandrijving luchtverwarmer motorinlaat #1
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
729
4
2556
Aandrijving luchtverwarmer motorinlaat #1
Spanning lager dan normaal of Circuit inlaatluchtverwarmer #1 - Spanning kortsluiting naar lage bron lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
974
3
133
Externe gaspedaalpositie
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
974
4
134
Externe gaspedaalpositie
Spanning lager dan normaal of Circuit externe gaspedaal- of kortsluiting naar lage bron hendelpositiesensor - Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
974
19
288
Externe gaspedaalpositie
Fout in ontvangen netwerkgegevens
SAE J1939 Fout extern gaspedaal- of hendelsensorsysteem multiplexen - Fout in ontvangen netwerkgegevens
1073
3
2367
Motor (compressie)remuitvoer #2
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit aandrijvinguitvoer motorremstartmotor 2 - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
1073
4
2363
Motor (compressie)remuitvoer #2
Spanning lager dan normaal of Circuit aandrijvinguitvoer motorremstartmotor kortsluiting naar lage bron 2 - Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
1075
3
2265
Elektrische hefpomp motor voor motorbrandstoftoevoer
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
1075
4
2266
Elektrische hefpomp motor voor motorbrandstoftoevoer
Spanning lager dan normaal of Circuit controlesignaal brandstofinjectiepomp kortsluiting naar lage bron Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
1112
3
2368
Motor (compressie)remuitvoer #3
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
1112
4
2365
Motor (compressie)remuitvoer #3
Spanning lager dan normaal of Circuit aandrijvinguitvoer motorremstartmotor kortsluiting naar lage bron 3 - Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
1136
3
697
ECU-temperatuur motor
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
1136
4
698
ECU-temperatuur motor
Spanning lager dan normaal of Circuit ECM interne temperatuursensor kortsluiting naar lage bron Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
1172
3
691
Compressorinlaattemperatuur motorturbolader 1
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
1188
2
3925
Positie startmotor afblaasklep Gegevens onregelmatig, motorturbolader 1 onderbroken of incorrect
Circuit inlaatluchtverwarmer #1 - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit externe gaspedaal- of hendelpositiesensor - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit controlesignaal brandstofinjectiepomp Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit aandrijving motorremstartmotor 3 Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit ECM interne temperatuursensor Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit compressorinlaattemperatuur turbolader 1 - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron Positie startmotor afblaasklep motorturbolader 1 - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect 9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
24
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN
J1939 SPN
J1939 FMI
CUMMINS- J1939 SPN-BESCHRIJVING J1939 FMI-BESCHRIJVING CODE
1209
2
2554
Motoruitlaatgasdruk
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Uitlaatgasdruk - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
1209
3
2373
Motoruitlaatgasdruk
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit uitlaatgasdruksensor - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
1209
4
2374
Motoruitlaatgasdruk
Spanning lager dan normaal of Circuit uitlaatgasdruksensor - Spanning lager kortsluiting naar lage bron dan normaal of kortsluiting naar lage bron
1209
16
2764
Motoruitlaatgasdruk
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Uitlaatgasdruk - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
1231
2
3329
J1939 Netwerk #2
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
J1939 Netwerk #2 - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
1235
2
3331
J1939 Netwerk #3
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
J1939 Netwerk #3 - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
1347
3
272
Drukinrichting motorbrandstofpomp #1
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit brandstofdruksolenoïde te hoog Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
1347
4
271
Drukinrichting motorbrandstofpomp #1
Spanning lager dan normaal of Circuit brandstofdruksolenoïde te hoog kortsluiting naar lage bron Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
1347
7
281
Drukinrichting motorbrandstofpomp #1
Mechanisch systeem reageert Brandstofdruksolenoïde #1 te hoog niet of niet afgesteld Mechanisch systeem reageert niet correct of niet uitgelijnd
1377
2
497
Motorsynchronisatieschakelaar
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Circuit synchronisatieschakelaar meerdere eenheden - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
1378
31
649
Interval motorolie verversen
Niet beschikbaar of voorwaarde bestaat
Smeerolie en filter vervangen - Voorwaarde bestaat
1388
3
297
Reservedruk #2
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit reservedruksensor # 2 - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
1388
4
298
Reservedruk #2
Spanning lager dan normaal of Circuit reservedruksensorinvoer # 2 kortsluiting naar lage bron Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
1388
14
296
Reservedruk #2
Speciale instructies
Reservedruksensorinvoer 1 - Speciale instructies
1623
2
3213
Toerental tachograafuitvoeras
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Toerental tachograafuitvoeras - Fout in ontvangen netwerkgegevens
1623
9
3186
Toerental tachograafuitvoeras
Abnormale updatesnelheid
Toerental tachograafuitvoeras - Abnormale updatesnelheid
1632
14
2998
Motorkoppelbegrenzingsfunctie
Speciale instructies
Motorkoppelbegrenzingsfunctie - Speciale instructies
1675
11
3737
Motorstartmotormodus
Kernoorzaak onbekend
Beveiliging te lang starten motorstartmotormodus - Voorwaarde bestaat
1800
16
2263
Temperatuur accu 1
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Accutemperatuur - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
1800
18
2264
Temperatuur accu 1
Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Accutemperatuur - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
2623
3
1239
Gaspedaal #1 Kanaal 2
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit gaspedaal- of hendelpositiesensor 2 Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
2623
4
1241
Gaspedaal #1 Kanaal 2
Spanning lager dan normaal of Circuit gaspedaal- of hendelpositiesensor 2 kortsluiting naar lage bron Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
2630
3
2571
Uitlaattemperatuur motorturboluchtkoeler
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
2630
4
2572
Uitlaattemperatuur motorturboluchtkoeler
Spanning lager dan normaal of Uitlaattemperatuur motorturboluchtkoeler kortsluiting naar lage bron Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
2789
15
2346
Berekende turbineinlaattemperatuur motorturbolader 1
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Minst ernstige niveau
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
CUMMINS-BESCHRIJVING
Uitlaattemperatuur motorturboluchtkoeler Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Turbine-inlaattemperatuur turbolader (berekend) - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Minst ernstig niveau
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN CUMMINS- J1939 SPN-BESCHRIJVING J1939 FMI-BESCHRIJVING CODE
25
J1939 SPN
J1939 FMI
CUMMINS-BESCHRIJVING
2791
4
2351
Klepregeling motoruitlaatgasrecirculatie 1 (EGR1)
Spanning lager dan normaal of EGR-klepregelcircuit - Spanning lager dan kortsluiting naar lage bron normaal of kortsluiting naar lage bron
2791
5
2349
Klepregeling motoruitlaatgasrecirculatie 1 (EGR1)
Stroom lager dan normaal of open circuit
EGR-klepregelcircuit - Stroom lager dan normaal of open circuit
2791
6
2353
Klepregeling motoruitlaatgasrecirculatie 1 (EGR1)
Stroom hoger dan normaal of geaard circuit
EGR-klepregelcircuit - Stroom hoger dan normaal of geaard circuit
2791
7
2357
Klepregeling motoruitlaatgasrecirculatie 1 (EGR1)
Mechanisch systeem reageert EGR-klepregelcircuit - Mechanisch systeem niet of niet afgesteld reageert niet of niet afgesteld
2791
13
1896
Klepregeling motoruitlaatgasrecirculatie 1 (EGR1)
Niet gekalibreerd
EGR-klepcontroller - Niet gekalibreerd
2797
13
2765
Motorinjectorgroep 1
Niet gekalibreerd
Barcodes motorinjectorgroep - Niet gekalibreerd
3050
11
2637
Systeemmonitor katalysatorgroep 1
Kernoorzaak onbekend
Nabehandelingsdieseloxidatiekatalysatorvlak verstopt - Kernoorzaak onbekend
3050
17
2638
Systeemmonitor katalysatorgroep 1
Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik - Minst ernstig niveau
Nabehandelings-dieseloxidatiekatalysatorsysteem - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik - Minst ernstig niveau
3050
18
1691
Systeemmonitor katalysatorgroep 1
Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Nabehandelings-dieseloxidatiekatalysatorsysteem - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
3058
31
2774
EGR-systeemmonitor
Niet beschikbaar of voorwaarde bestaat
Motoruitlaatgasrecirculatie (EGR)-systeem Voorwaarde bestaat
3241
2
1667
Nabehandeling 1 uitlaatgastemperatuur 1
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Nabehandelings-uitlaatgastemperatuur 1 Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
3241
3
1666
Nabehandeling 1 uitlaatgastemperatuur 1
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit nabehandelings-uitlaatgastemperatuur # 1 - Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
3241
4
1665
Nabehandeling 1 uitlaatgastemperatuur 1
Spanning lager dan normaal of Circuit nabehandelings-uitlaatgastemperatuur kortsluiting naar lage bron # 1 - Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
3241
13
1663
Nabehandeling 1 uitlaatgastemperatuur 1
Niet gekalibreerd
Nabehandelings-uitlaatgastemperatuur 1 verwisseld - Niet gekalibreerd
3242
0
3311
Nabehandeling 1 inlaatgastemperatuur dieseldeeltjesfilter
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Ernstigste niveau
Inlaatgastemperatuur nabehandelingsdieseldeeltjefilter - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Ernstigste niveau
3242
2
3318
Nabehandeling 1 inlaatgastemperatuur dieseldeeltjesfilter
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Nabehandeling 1 Inlaattemperatuur dieseldeeltjesfilter - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
3242
3
3317
Nabehandeling 1 inlaatgastemperatuur dieseldeeltjesfilter
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Nabehandeling 1 circuit inlaattemperatuursensor dieseldeeltjesfilter - Spanning hoger dan normaal, of kortsluiting naar hoge bron
3242
4
3316
Nabehandeling 1 inlaatgastemperatuur dieseldeeltjesfilter
Spanning lager dan normaal of Nabehandeling 1 circuit inlaattemperatuursenkortsluiting naar lage bron sor dieseldeeltjesfilter - Spanning lager dan normaal, of kortsluiting naar lage bron
3242
15
3254
Nabehandeling 1 inlaatgastemperatuur dieseldeeltjesfilter
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Minst ernstige niveau
Nabehandeling 1 inlaattemperatuur dieseldeeltjesfilter - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Ernstigste niveau
3242
16
3253
Nabehandeling 1 inlaatgastemperatuur dieseldeeltjesfilter
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Nabehandeling 1 inlaattemperatuur dieseldeeltjesfilter - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
3245
2
1878
Nabehandeling 1 uitlaatgastemperatuur 3
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Nabehandelings-uitlaatgastemperatuur 3 Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
3245
3
1876
Nabehandeling 1 uitlaatgastemperatuur 3
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit nabehandelings-uitlaatgastemperatuur 3 - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
3245
4
1877
Nabehandeling 1 uitlaatgastemperatuur 3
Spanning lager dan normaal of Circuit nabehandelings-uitlaatgastemperatuur kortsluiting naar lage bron # 3 - Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron 9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
26
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN
J1939 SPN
J1939 FMI
CUMMINS- J1939 SPN-BESCHRIJVING J1939 FMI-BESCHRIJVING CODE
3245
16
1972
Nabehandeling 1 uitlaatgastemperatuur 3
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Nabehandelings-uitlaatgastemperatuur 3 - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
3246
0
3312
Nabehandeling 1 uitlaatgastemperatuur dieseldeeltjesfilter
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Ernstigste niveau
Uitlaatgastemperatuur nabehandelingsdieseldeeltjefilter - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Ernstigste niveau
3249
2
1676
Nabehandeling 1 uitlaatgastemperatuur 2
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Nabehandelings-uitlaatgastemperatuur 2 - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
3249
3
1675
Nabehandeling 1 uitlaatgastemperatuur 2
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit nabehandelings-uitlaatgastemperatuur # 2 - Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
3249
4
1674
Nabehandeling 1 uitlaatgastemperatuur 2
Spanning lager dan normaal of Circuit nabehandelings-uitlaatgastemperatuur kortsluiting naar lage bron # 2 - Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
3249
16
1968
Nabehandeling 1 uitlaatgastemperatuur 2
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Nabehandelings-uitlaatgastemperatuur 2 - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
3249
17
2742
Nabehandeling 1 uitlaatgastemperatuur 2
Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Minst ernstig niveau
Nabehandelings-uitlaatgastemperatuur 2 - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik - Minst ernstig niveau
3249
18
2743
Nabehandeling 1 uitlaatgastemperatuur 2
Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Nabehandelings-uitlaatgastemperatuur 2 - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
3251
0
1922
Nabehandeling 1 differentieeldruk dieseldeeltjesfilter
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Ernstigste niveau
Differentieeldruk nabehandelingsdieseldeeltjesfilter - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Ernstigste niveau
3251
2
1883
Nabehandeling 1 differentieeldruk dieseldeeltjesfilter
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Differentieeldruksensor nabehandelingsdieseldeeltjesfilter - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
3251
3
1879
Nabehandeling 1 differentieeldruk dieseldeeltjesfilter
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit differentieeldruksensor nabehandelingsdieseldeeltjesfilter - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
3251
4
1881
Nabehandeling 1 differentieeldruk dieseldeeltjesfilter
Spanning lager dan normaal of Circuit differentieeldruksensor kortsluiting naar lage bron nabehandelingsdieseldeeltjesfilter - Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
3251
15
2639
Nabehandeling 1 differentieeldruk dieseldeeltjesfilter
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Minst ernstige niveau
Differentieeldruk nabehandelingsdieseldeeltjesfilter - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Minst ernstig niveau
3251
16
1921
Nabehandeling 1 differentieeldruk dieseldeeltjesfilter
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Differentieeldruk nabehandelingsdieseldeeltjesfilter - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
3481
16
2778
Nabehandeling 1 Brandstofdebiet
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Nabehandeling brandstofdebiet - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
3509
3
386
Sensortoevoerspanning 1
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit sensortoevoerspanning #1 - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
3509
4
352
Sensortoevoerspanning 1
Spanning lager dan normaal of Circuit sensor voeding #1 - Spanning lager dan kortsluiting naar lage bron normaal of kortsluiting naar lage bron
3510
3
227
Sensortoevoerspanning 2
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
3510
4
187
Sensortoevoerspanning 2
Spanning lager dan normaal of Circuit sensor voeding #2 - Spanning lager dan kortsluiting naar lage bron normaal of kortsluiting naar lage bron
3511
3
239
Sensortoevoerspanning 3
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
3511
4
238
Sensortoevoerspanning 3
Spanning lager dan normaal of Circuit sensor voeding #3 - Spanning lager dan kortsluiting naar lage bron normaal of kortsluiting naar lage bron
3512
3
2185
Sensortoevoerspanning 4
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit sensor voeding 4 - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
3513
3
1695
Sensortoevoerspanning 5
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Sensortoevoer 5 - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
3513
4
1696
Sensortoevoerspanning 5
Spanning lager dan normaal of Sensorvoeding 5 - Spanning lager dan kortsluiting naar lage bron normaal of kortsluiting naar lage bron
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
CUMMINS-BESCHRIJVING
Circuit sensortoevoerspanning #2 - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit sensortoevoerspanning #3 - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN CUMMINS- J1939 SPN-BESCHRIJVING J1939 FMI-BESCHRIJVING CODE
27
J1939 SPN
J1939 FMI
CUMMINS-BESCHRIJVING
3514
3
515
Sensortoevoerspanning 6
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
3514
4
516
Sensortoevoerspanning 6
Spanning lager dan normaal of Circuit sensortoevoer 6 - Spanning lager dan kortsluiting naar lage bron normaal of kortsluiting naar lage bron
3555
17
1943
Omgevingsluchtdensiteit
Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik - Minst ernstig niveau
Omgevingsluchtdensiteit - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik - Minst ernstig niveau
3556
16
2728
Nabehandeling 1 Koolwaterstofdoseereenheid
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Nabehandeling brandstofinjector 1 - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
3597
3
1939
Toevoerspanning ECUvermogensuitvoer #1
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Toevoerspanning ECU-vermogensuitvoer 1 - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
3597
4
1941
Toevoerspanning ECUvermogensuitvoer #1
Spanning lager dan normaal of Toevoerspanning ECU-vermogensuitvoer kortsluiting naar lage bron 1 - Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
3597
18
1938
Toevoerspanning ECUvermogensuitvoer #1
Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Toevoerspanning ECU-vermogensuitvoer 1 - Gegevens geldig maar onder normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
3610
2
3135
Uitlaatdruk 1 dieseldeeltjesfilter
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Uitlaatdruk nabehandelingsdieseldeeltjesfilter - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
3610
3
3133
Uitlaatdruk 1 dieseldeeltjesfilter
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit uitlaatdruksensor nabehandelingsdieseldeeltjesfilter - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
3610
4
3134
Uitlaatdruk 1 dieseldeeltjesfilter
Spanning lager dan normaal of Circuit uitlaatdruksensor kortsluiting naar lage bron nabehandelingsdieseldeeltjesfilter - Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
3667
3
3139
Status motorluchtuitschakeling
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
3667
4
3141
Status motorluchtuitschakeling
Spanning lager dan normaal of Circuit motorluchtuitschakeling - Spanning kortsluiting naar lage bron lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
3703
31
2777
Niet beschikbaar of Actieve regeneratie dieseldeeltjesfilter verhinderd voorwaarde bestaat door blokkeerschakelaar
Actieve regeneratie dieseldeeltjesfilter verhinderd door blokkeerschakelaar Voorwaarde bestaat
3936
15
1981
Nabehandelingsdieseldeeltjesfiltersysteem
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Minst ernstige niveau
Nabehandelings-dieseldeeltjesfiltersysteem Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Minst ernstig niveau
3936
16
3168
Nabehandelingsdieseldeeltjesfiltersysteem
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Gematigd ernstig niveau
Nabehandelings-dieseldeeltjesfiltersysteem Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
4765
0
3251
Nabehandeling 1 inlaatgastemperatuur dieseloxidatiekatalysator
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Ernstigste niveau
Nabehandeling 1 inlaattemperatuur dieseloxidatiekatalysator - Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Gematigd ernstig niveau
4765
2
3315
Nabehandeling 1 inlaatgastemperatuur dieseloxidatiekatalysator
Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
Nabehandeling 1 Inlaattemperatuur dieseloxidatiekatalysator - Gegevens onregelmatig, onderbroken of incorrect
4765
3
3314
Nabehandeling 1 inlaatgastemperatuur dieseloxidatiekatalysator
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Nabehandeling 1 circuit inlaattemperatuursensor dieseloxidatiekatalysator - Spanning hoger dan normaal, of kortsluiting naar hoge bron
4765
4
3313
Nabehandeling 1 inlaatgastemperatuur dieseloxidatiekatalysator
Spanning lager dan normaal of Nabehandeling 1 circuit inlaattemperatuursenkortsluiting naar lage bron sor dieseloxidatiekatalysator - Spanning lager dan normaal, of kortsluiting naar lage bron
4765
13
3325
Nabehandeling 1 inlaatgastemperatuur dieseloxidatiekatalysator
Niet gekalibreerd
Nabehandeling 1 inlaattemperatuur dieseloxidatiekatalysator verwisseld - Niet gekalibreerd
4795
31
1993
Nabehandeling 1 dieseldeeltjesfilter ontbreekt
Niet beschikbaar of voorwaarde bestaat
Nabehandeling dieseldeeltjesfilter ontbreekt Voorwaarde bestaat
4796
31
1664
Nabehandeling 1 dieseloxidatiekatalysator ontbreekt
Niet beschikbaar of voorwaarde bestaat
Nabehandeling dieseloxidatiekatalysator ontbreekt - Voorwaarde bestaat
5246
0
3712
Ernst operatorstimulering nabehandelings-SCR
Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik Ernstigste niveau
Operatorstimulering nabehandelings-SCR Gegevens geldig maar boven normaal bedrijfsbereik - Ernstigste niveau
Circuit sensor voeding 6 - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit motorluchtuitschakeling - Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
28
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN
J1939 SPN
J1939 FMI
CUMMINS- J1939 SPN-BESCHRIJVING J1939 FMI-BESCHRIJVING CODE
5421
5
3922
Startmotor afblaasklep motorturbolader 1
Stroom lager dan normaal of open circuit
Startmotor afblaasklep motorturbolader Stroom lager dan normaal of open circuit
5421
6
3923
Startmotor afblaasklep motorturbolader 1
Stroom hoger dan normaal of geaard circuit
Startmotor afblaasklep motorturbolader Stroom hoger dan normaal of geaard circuit
5421
7
3921
Startmotor afblaasklep motorturbolader 1
Mechanisch systeem reageert Startmotor afblaasklep motorturbolader niet of niet afgesteld Mechanisch systeem reageert niet of niet afgesteld
5421
11
3927
Startmotor afblaasklep motorturbolader 1
Kernoorzaak onbekend
Startmotor afblaasklep motorturbolader Kernoorzaak onbekend
5421
11
3928
Startmotor afblaasklep motorturbolader 1
Kernoorzaak onbekend
Startmotor afblaasklep motorturbolader Voorwaarde bestaat
5421
13
3918
Startmotor afblaasklep motorturbolader 1
Niet gekalibreerd
Startmotor afblaasklep motorturbolader Niet gekalibreerd
5571
7
3727
Ontlastingsklep brandstofdruk hogedrukcommon rail
Mechanisch systeem reageert Ontlastingsklep brandstofdruk hogedrukniet of niet afgesteld common rail - Mechanisch systeem reageert niet of niet afgesteld
520199
3
193
Circuit cruise control (resistief) signaal
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
520199
4
194
Circuit cruise control (resistief) signaal
Spanning lager dan normaal of Circuit cruise control (resistief) signaal kortsluiting naar lage bron Spanning lager dan normaal of kortsluiting naar lage bron
520320
7
2699
Onderdrukklep carter
Mechanisch systeem reageert Onderdrukklep carter - Mechanisch systeem niet of niet afgesteld reageert niet of niet afgesteld
520435
12
3222
Gloeibougiemodule
Slecht intelligent apparaat of onderdeel
Gloeibougiemodule - Slecht intelligent apparaat of onderdeel
520441
3
3136
Circuit uitlaatdruksensor motoruitlaatgasrecirculatie (EGR)
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit uitlaatdruksensor motoruitlaatgasrecirculatie (EGR) - Hoger dan normaal, of kortsluiting naar hoge bron
520441
4
3137
Circuit uitlaatdruksensor motoruitlaatgasrecirculatie (EGR)
Spanning lager dan normaal of Circuit uitlaatdruksensor kortsluiting naar lage bron motoruitlaatgasrecirculatie (EGR) - Spanning lager dan normaal, of kortsluiting naar lage bron
520442
3
3295
Circuit mengerinlaatdruksensor motoruitlaatgasrecirculatie (EGR)
Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
520442
4
3296
Circuit mengerinlaatdruksensor motoruitlaatgasrecirculatie (EGR)
Spanning lager dan normaal of Circuit mengerinlaatdruksensor kortsluiting naar lage bron motoruitlaatgasrecirculatie (EGR) - Spanning lager dan normaal, of kortsluiting naar lage bron
520448
31
3377
Motorcarterventilatieslang los Niet beschikbaar of voorwaarde bestaat
Motorcarterventilatieslang los - Voorwaarde bestaat
520553
11
3924
Fout algemene omgekeerde kW
Kernoorzaak onbekend
Fout algemene omgekeerde kW - Voorwaarde bestaat
524286
31
952
Gereserveerd voor tijdelijk gebruik
Niet beschikbaar of voorwaarde bestaat
Gereserveerd voor tijdelijk gebruik Voorwaarde bestaat
524286
31
953
Gereserveerd voor tijdelijk gebruik
Niet beschikbaar of voorwaarde bestaat
Gereserveerd voor tijdelijk gebruik Voorwaarde bestaat
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
CUMMINS-BESCHRIJVING
Circuit cruise control (resistief) signaal Spanning hoger dan normaal of kortsluiting naar hoge bron
Circuit mengerinlaatdruksensor motoruitlaatgasrecirculatie (EGR) - Spanning hoger dan normaal, of kortsluiting naar hoge bron
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN LUCHTSLANGRESTRICTIE-INSTALLATIE Beveiligingsapparaten zoals slangrestricties (borgingskabels) moeten worden gebruikt om te vermijden dat slangen rondflapperen als een aansluiting loskomt. Borgingskabels moeten gemaakt zijn van geweven roestvrij staal, gegalvaniseerde stalen draadkabel of ketting met een minimale sterkte die geschikt is voor de druk en de slangdiameter in kwestie. Borgingskabels moeten worden vastgemaakt aan geschikte bevestigingspunten of beugels. De bevestigingen en/of beugels moeten even sterk of sterker zijn dan de borgingskabels. Er moet een ingenieur worden geraadpleegd in verband met de geschiktheid van borgingskabels, bevestigingen, bevestigingspunten, beugels en fittingen alsook de sterkte van materialen. Borgingskabels moeten worden vastgemaakt bij het begin en het einde van de slang en bij elke verbinding tussen slangen. Slangen kunnen loskomen op andere punten dan verbindingspunten en moeten dagelijks worden geïnspecteerd op: • • • • • •
Sneden, scheurtjes of knikken Versleten klemmen door roest en corrosie Beschadigde aansluitingen Vervorming Incorrecte of niet-compatibele onderdelen of fittingen Visuele beschadigingen
Slangen moeten worden geselecteerd op geschiktheid voor de toepassing met betrekking tot de maximumdruk en -temperatuur en moeten compatibel zijn met de stoffen die door de slang worden geleid. Slangen moeten compatibel zijn met de compressorolie. DE MACHINE STARTEN Zorg dat de noodstopknop gereset is. WAARSCHUWING: Deze machine mag onder geen enkele omstandigheid met behulp van vluchtige vloeistoffen zoals ether worden gestart. Alle normale startfuncties zijn geïntegreerd in de sleutelschakelaar.
29
4. Draai de hoofdschakelaar naar de START-stand (derde stand). De motorstartmotor begint te draaien. Houd deze stand aan tot de motor start en vanzelf begint te draaien. Laat de schakelaar los om terug te keren naar de RUN-stand. Laat de motorstarter niet langer dan 15 seconden draaien en wacht minstens 1 minuut tussen twee startpogingen. 5. Na een geslaagde startpoging zal de motor accelereren tot stationair en zal de scheidingstankdruk stijgen tot de startdruk, ongeveer 4,1 bar (60 psi). Indien nodig voor het opwarmen, zal de motor accelereren tot stationair warmdraaien, en vervolgens terugkeren naar stationair nadat de motor is opgewarmd. 6. Wanneer er volle druk mag zijn en nadat de compressor is opgewarmd, drukt u op de persluchtknop. De motor kan tot volle belastingssnelheid accelereren tot de nominale bedrijfsdruk is bereikt. 7. Open de onderhoudsklep(pen) om lucht aan te voeren van de compressor en start met normale bediening. VOORZICHTIG: Om de juiste stroom van olie naar het schroefblok te verzekeren, mag de afvoerdruk nooit onder 50 psi zakken. Normaal bedrijf De operator kan de bedieningsparameters observeren en opvolgen met behulp van de ViewPort en meter(s). Indien de compressorcontroller een parameter buiten de normale bedrijfslimieten detecteert, zal de compressor hierover waarschuwen en/of uitschakelen en een diagnostiekcode weergeven. Indien de compressorcontroller een parameter aan een gevaarlijk hoog of laag niveau detecteert, zal de compressor automatisch worden gestopt en de oorzaak van de uitschakeling worden weergegeven op de ViewPort. Het toegevoerde luchtvolume bij de druk bij belasting wordt bereikt door middel van twee methodes die samenwerken: 1. De compressor wordt belast (inlaatklep volledig open of gemoduleerd deels open) of niet belast (inlaatklep volledig gesloten). 2. Motorsnelheid varieert tussen stationair en volle belastingssnelheid terwijl de compressor wordt belast om het vereiste volumedebiet overeen te stemmen. Bedrijf - belast Veronderstel dat de motor is gestart en stationair draait zonder belasting. Als er lucht wordt gevraagd (druk zakt onder de druk bij belasting), wordt de compressor belast aan stationair toerental door de inlaatklep te openen. Naargelang de luchtvraag toe- en afneemt, wordt het motortoerental tussen stationair en volle belasting gehouden om overeen te stemmen met het vereiste debiet terwijl de druk bij belasting wordt aangehouden.
Deze compressor is uitgerust met een accuontkoppelingsschakelaar die de voeding ontkoppelt voor opslag op lange termijn. De schakelaar bevindt zich bij de accu. Deze schakelaar moet op ON staan om het bedieningspaneel van stroom te voorzien voor het starten van de compressor. 1. Sluit de onderhoudsklep(pen) om de compressor te isoleren. 2. Draai de hoofdschakelaar naar de ON-stand (eerste stand). Het ViewPort- en compressorbesturingssysteem starten op. Wanneer de ViewPort klaar is, zal deze compressorbedieningsparameters en eventuele actieve diagnostiekcodes tonen. 3. Draai de hoofdschakelaar naar de RUN-stand (tweede stand). Het motorbesturingssysteem start op. Het lampje 'wachten met starten' gaat branden. Wacht tot dit lampje dooft voordat u de motor begint te starten.
Bedrijf - zonder belasting Als er geen luchtvraag is aan stationair toerental (druk stijgt tot boven de druk zonder belasting), wordt de belasting van de compressor afgevoerd door de inlaatklep te sluiten. De compressor draait dan stationair zonder belasting en zonder luchttoevoer. Als de luchtvraag stijgt (druk zakt onder de druk bij belasting), wordt de compressor opnieuw belast om aan de vereiste luchtvraag te voldoen. DE MACHINE STOPPEN 1. Sluit de onderhoudsklep(pen). 2. Laat de compressor 3 tot 5 minuten stationair draaien om deze te laten afkoelen. 3. Draai de hoofdschakelaar naar de RUN-stand (tweede stand). Hierdoor zal de motor stoppen. De ViewPort zal actief blijven. Indien gewenst, kunnen de bedrijfsparameters en eventuele actieve diagnostiekcodes worden bekeken. 4. Draai de hoofdschakelaar naar de OFF-stand (eerste stand). Hierdoor wordt de ViewPort en het compressorbesturingssysteem uitgeschakeld.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
30
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN
NB: Zodra de motor is gestopt, laat de automatische afblaasklep alle druk uit het systeem af, behalve uit de afvoerpijp en het spruitstukgedeelte. De druk in dit gedeelte moet worden afgelaten door de uitgangsklep te openen, waarbij u uit de buurt van de ontsnappende luchtstroom moet blijven.
Specifieke lampjes dieselnabehandelingsapparaat 1. HEST-lampje Hete uitlaatsysteemtemperatuur
Als de automatische afblaasklep niet werkt, moet de druk uit het systeem worden afgelaten met behulp van de onderhoudsklep(pen). WAARSCHUWING: Wanneer u de systeemdruk aflaat met behulp van de onderhoudsklep(pen), blijft er een beetje druk in het systeem hangen. Er mag tijdens deze situatie geen onderhoud worden uitgevoerd. Deze druk kan langzaam worden afgelaten door gebruik van de handmatige afblaasklep. VOORZICHTIG: Laat de machine nooit stilstaan wanneer er nog druk in het systeem aanwezig is. NOODSTOP
•
Brandt wanneer de motor zich in een actieve regeneratiefase bevindt.
• Er kunnen hogere uitlaattemperaturen dan normaal zijn als gevolg van actieve DPF-regeneratie. • De operator moet ervoor zorgen dat de uitlaatpijpuitlaat niet gericht is op een oppervlak of materiaal dat gevaarlijk kan worden. 2. DFP-lampje Hete uitlaatsysteemtemperatuur
In het geval dat de machine in een noodsituatie moet worden gestopt DRUKT U OP DE NOODSTOPSCHAKELAAR AAN DE VOORZIJDE VAN DE MACHINE EN VERZEKERT U ZICH ERVAN DAT HIJ IN INGEDRUKTE STAND BLIJFT STAAN. Als de machine niet is uitgerust met een noodstopschakelaar, draait u de startschakelaar naar de (0) uit-stand. OPNIEUW OPSTARTEN NA EEN NOODGEVAL Haal de noodstopschakelaar uit de ingeschakelde (ingedrukte) stand. Als de machine is uitgeschakeld als gevolg van een machinestoring, identificeer en corrigeer dan de fout voordat u opnieuw probeert te starten. Als de machine is uitgeschakeld om veiligheidsredenen, zorg dan dat de machine veilig kan worden bediend alvorens opnieuw te starten.
•
Brandt wanneer de DPF bijna moet worden geregenereerd.
• De operator moet controleren of de regeneratiebedieningsschakelaar in de normale stand staat. •
De operator kan de compressor blijven gebruiken.
3. Regeneratie verhinderd
Raadpleeg de instructies VOOR HET STARTEN en DE EENHEID STARTEN eerder in dit deel alvorens de machine opnieuw te starten. CONTROLE TIJDENS WERKING Als een van de veiligheids-uitschakeltoestanden zich voordoet, slaat de machine af. Raadpleeg de diagnostische schermcodestabel van de Wedge voor een lijst van uitschakeltoestanden. VOORZICHTIG: Om de juiste stroom van olie naar de compressor bij lage temperatuur te verzekeren, mag de afvoerdruk nooit onder 3,5 psi zakken. NABEHANDELINGSAPPARAAT Operatorinterface
• Brandt wanneer het DPF wordt verhinderd om actieve regeneratie te starten, door lang bedrijf met deze schakelaar in de stand Regeneratie uitschakelen raakt het DPF-filter verstopt en moet het DPF mogelijk worden verwijderd voor reiniging. • Deze positie mag enkel worden gebruikt wanneer de compressor moet worden gebruikt in gevaarlijke omgevingen (petrochemisch, chemisch, enz.) BEDIENING VAN HET NABEHANDELINGSAPPARAAT Regeneratiebedieningsschakelaar Regeneratie NORMAAL-stand Regeneratie STARTEN-stand Regeneratie UITSCHAKELENstand
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN De regeneratie uitschakelen-schakelaar bestuurt de regeneratie van het dieseldeeltjesfilter. Wanneer de schakelaar in de NORMAALstand (0) wordt gezet, voert de motor-ECM automatisch de regeneratie van het dieseldeeltjesfilter uit wanneer het roetpeil hoog is. Wanneer de schakelaar in de STARTEN-stand (rechts) wordt gezet, wordt er een verzoek gestuurd naar de motor-ECM om een handmatige regeneratie van het dieseldeeltjesfilter. Deze handmatige regeneratie gebeurt alleen wanneer de machine zich in niet-missie toestand bevindt en het roetpeil in het DPF hoog genoeg is om regeneratie toe te laten.
31
Geeft een actieve regeneratie aan en er kunnen zich hogere uitlaattemperaturen dan normaal voordoen gedurende meestal 15 minuten. Het HEST-lampje gaat branden op de temperatuur die is ingesteld door de OEM. Er is geen tussenkomst of handeling van de operator vereist. Apparatuur werkt normaal. Het motorgeluid kan lichtjes luider worden omdat de turbolader actief wordt. De oppervlaktetemperatuur van het DPF zal toenemen. Normaal bedrijf - Handmatige regeneratie vereist:
NB: Schakelaar keert automatisch terug van de STARTEN-stand naar de NORMAAL-stand. Wanneer de schakelaar in de UITSCHAKELEN-stand (links) wordt gezet, laat de motor-ECM geen automatische of handmatige (nietmissie) regeneratie van het dieseldeeltjesfilter toe. Normaal bedrijf - Passieve regeneratie:
DPF-lampje geeft aan de operator aan dat het filter handmatige actieve regeneratie vereist om de accumulatie van te veel roet te verwijderen. Actieve regeneratie is geactiveerd, maar de bedrijfscyclusomstandigheden verhinderen dat regeneratie plaatsvindt als gevolg van lage uitlaattemperaturen. Dit zal zeer zelden voorkomen.
Passieve regeneratie gebeurt grotendeels tijdens de bediening van de apparatuur om roet uit het dieseldeeltjesfilter te verwijderen. Uitlaattemperaturen blijven normaal en er gaan geen lampjes branden. Er is geen impact op de prestaties of werking van de apparatuur.
DPF-lampje geeft aan de operator aan dat het filter handmatige actieve regeneratie vereist om de accumulatie van te veel roet te verwijderen. Actieve regeneratie is geactiveerd, maar de bedrijfscyclusomstandigheden verhinderen dat regeneratie plaatsvindt als gevolg van lage uitlaattemperaturen. Dit zal zeer zelden voorkomen.
Actieve regeneratie is automatisch vooraf ingesteld om te starten op motorbedrijfsintervallen van 96 uur door de motor-ECM om accumulatie van roet te verwijderen. Wanneer actieve regeneratie gaat starten, kan dit worden aangegeven door het HEST-lampje.
Bij de volgende gelegenheid (bijvoorbeeld het einde van een shift), moet de operator de apparatuur parkeren en een handmatige regeneratie starten wanneer dat veilig kan gebeuren.
Normaal bedrijf - Actieve regeneratie:
Normaal bedrijf - Regeneratie verhinderd:
HEST-lampje brandt (temperatuur-afhankelijke activatie).
De regeneratie UITSCHAKELEN-stand mag enkel worden geselecteerd als de compressor zal worden gebruikt op een plaats die als gevaarlijk wordt beschouwd als de motor-ecm actieve regeneratie start (verhoogde uitlaattemperaturen).
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
32
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN
REGENERATIETABEL
1. Passieve regeneratie
2. Mobiele actieve regeneratie
3. Stationaire actieve regeneratie
Continu
Automatisch
handleiding
1. Getimed: mobiele actieve regeneratie is automatisch vooraf ingesteld om te starten op intervallen van 96 uur terwijl de apparatuur werkt. Duurt 15 minuten om volledig te regenereren.
Een stationaire (of geparkeerde) actieve regeneratie wordt handmatig gestart door de operator met behulp van de Regen Startschakelaar. Duurt 30 tot 45 minuten om volledig te regenereren.
2. Bedrijfscyclus: actieve regeneratie kan sneller dan na 96 uur gebeuren als passieve regeneratie onvoldoende is om te voorkomen dat roetbelasting 50% nadert in het filter. Duurt 30 tot 45 minuten om volledig te regenereren.
Dit is vereist wanneer de roetbelasting in het filter 50% nadert, zoals aangegeven door het DPF-lampje.
Verwijdert continu roet uit het dieseldeeltjesfilter wanneer de uitlaattemperatuur meer dan 220 °C bedraagt.
Verwijdert overmatige accumulatie van roet uit het filter door de uitlaattemperatuur boven 500 °C te brengen door middel van late injectiebrandstof.
Verwijdert overmatige accumulatie van roet uit het filter door de uitlaattemperatuur boven 500 °C te brengen door middel van late injectiebrandstof.
DPF-uitlaat- en oppervlaktetemperaturen zijn normaal.
DPF-uitlaat- en oppervlaktetemperaturen zijn hoger dan normaal als gevolg van regeneratie.
DPF-uitlaat- en oppervlaktetemperaturen zijn hoger dan normaal.
Er brandt geen indicatielampje.
Het HEST (High Exhaust Temperature, hoge uitlaattemperatuur)-lampje kan branden.
Het HEST (High Exhaust Temperature, hoge uitlaattemperatuur)-lampje kan branden.
Passieve regeneratie gebeurt gedurende het grootste deel van de bedrijfstijd van de apparatuur.
Handmatige regeneratie is vereist wanneer de actieve regeneratiefunctie is uitgeschakeld door de verhinderen AAN-schakelaar - of omdat het systeem de noodzakelijke uitlaattemperatuur of -stroom niet kan bereiken om actieve regeneratie gestart door bedrijfscyclus te laten gebeuren.
Apparatuur moet stationair zijn en geparkeerd op een veilige locatie.
WAARSCHUWING: Continu gebruik van de Regeneratie verhinderen-stand zal eerst leiden tot waarschuwingsberichten op de ViewPort als gevolg van hogere roetbelasting van de DPFkern. Door daarop niet te reageren door de schakelaar terug in de Normaal-stand te zetten, zal het motorvermogen uiteindelijk sterk afnemen en zal de motor uitschakelen. Langdurige bediening in deze toestand tot uitschakeling kan ook de DPFkern beschadigen, waardoor deze niet meer kan worden gereinigd en moet worden vervangen.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN
33
BUITEN WERKING STELLEN
OPSLAG OP KORTE TERMIJN
Wanneer de machine permanent buiten werking moet worden gezet of gedemonteerd, is het belangrijk dat u ervoor zorgt dat alle gevaarlijke risico's zijn geëlimineerd of dat de ontvanger van de machine hiervan op de hoogte is gesteld. Let vooral op het volgende:
Machines die langer dan 30 dagen stilliggen: • om de 30 dagen worden gestart en gebruikt. Lang genoeg gebruiken om de motor en compressor op bedrijfstemperatuur te laten komen.
• Vernietig geen accu's of onderdelen met asbest zonder de materiaal veilig in te sluiten.
• Open en sluit de onderhoudsklep om de machine te bedienen van volle belasting tot stationair toerental.
• Gooi geen drukvat weg dat niet duidelijk is gemarkeerd met zijn relevante gegevensplaatinformatie of onbruikbaar is geworden door boren, snijden, etc.
•
brandstoftank moet worden afgevoerd om alle water te verwijderen.
•
Water van het brandstof/waterafscheider aftappen.
• Voer geen smeermiddelen of koelvloeistoffen af in landoppervlakken of afvoeren. • Geef geen volledige machine weg zonder documentatie inzake gebruiksinstructies. AANBEVELINGEN VOOR OPSLAG OP LANGE TERMIJN (6 maanden of meer) Reserveschroefblokken • Opslag op lange termijn van schroefblokken omvat het vullen van het schroefblok met de standaard compressorvloeistof, PRO-TEC, XHP605 of XHP405. Bij het installeren van het schroefblok, moet de opslagolie worden afgetapt uit het schroefblok voor het installeren, en verse olie in de inlaat worden gegoten voor het opstarten. Mobiele compressoren • Schroefblok - Verwijder de inlaatverbinding en giet de schroefblokinlaat vol met Doosan compressorvloeistof PRO-TEC, XHP605 of XHP405. Sluit de inlaatverbinding opnieuw aan. • Motorkoelsysteem - Behandel met roestremmer en voer af. Raadpleeg de dealer van de motor voor verdere aanbevelingen. • Compressoroliefilter(s) - vul met Doosan compressorvloeistof PRO-TEC, XHP605 of XHP405. •
Dicht alle openingen met waterdichte tape
• Plaats een droogmiddel in de uitlaatpijpen, motor en compressorluchtinlaatpijpen. •
Verminder de spanning op riemen, ventilator, schroefblok enz.
• Blokkeer assen zodat banden van de grond hangen en geen gewicht dragen. •
Koppel de accukabels los.
•
Voer het brandstofsysteem af.
COMPRESSORBEVESTIGING Mobiele compressoren, die aangepast zijn om het loopwerk te verwijderen en de compressor rechtstreeks op aanhangwagens, vrachtwagenbodems of -frames, enz. te bevestigen, kunnen defecten krijgen aan de behuizing, het frame en/of andere onderdelen. Het is noodzakelijk om het compressorpakket te isoleren van de draagbasis met een flexibel bevestigingssysteem. Een dergelijk systeem moet ook het loskomen van het pakket van de draagbasis voorkomen indien de isolatoren defect raken. Neem contact op met uw Portable Power-vertegenwoordiger voor flexibele bevestigingskits. De garantie dekt geen defecten als gevolg van bevestiging van het compressorpakket op de draagbasis als het systeem niet door Portable Power werd geleverd. NB: Het onderhoudsschema in deze handleiding beschrijft de service-intervallen die moeten worden gevolgd voor 'normale' toepassingen van deze compressor. Deze pagina mag worden gereproduceerd en gebruikt als checklist door servicepersoneel. Bij zwaardere toepassingen, zoals zandstralen, boren in steengroeve, boren van putten en boren naar olie en gas, zijn frequentere service-intervallen nodig om een lange levensduur van de onderdelen te verzekeren. Stof en vuil, hoge vochtigheidsgraad en hoge temperaturen hebben een invloed op de levensduur van het smeermiddel en de serviceintervallen voor onderdelen zoals inlaatluchtfilters, oliescheidingselementen en oliefilters.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
34
ONDERHOUD
ONDERHOUD Eerste 850 km
Dagelijks
Compressoroliepeil
C
Motoroliepeil
C
Koelvloeistofpeil
C
Meters/lampjes
C
Service-indicatorlampjes aan de luchtfilter
C
Brandstoftank
C
Afvoer brandstof/waterscheider
D
Vloeistoflekken
C
Radiatorvuldop
C
Wekelijks
Voorfilteropslag luchtfilter
C
Ventilator-/alternatorriemen
C
Accu-aansluitingen/Elektrolyt
C
Bandendruk en -oppervlak
C
Maandelijks 6 maanden 1 jaar (500 uren) (1000 uren)
Wielmoeren
C
Slangen (olie, lucht, inlaat, enz.)
C
Automatisch uitschakelsysteem
C
Luchtzuiveringssysteem
C
Koelers en radiator
C
Verbindingsmateriaal, beschermingen
C
R/WI
Secundaire luchtfilterelementen Secundaire brandstoffilter
R
Brandstof/waterscheiderelement
R
Eindbrandstoffilter
R
Oliefilter van de motor
R
Motorolie
R R
Motorontluchtingsfilter
Klepspeling van motor Motordieseldeeltjesfilter
C = Controleer en onderneem actie indien nodig T = Test D = Drain (Aftappen) R = Replace (Vervangen) CBT = Check before towing (Controleer voor slepen) R/WI = Replace or when indicated earlier (Vervang of wanneer vroeger aangegeven)
C/R = Check and replace if required (Controleer en vervang indien nodig) G/C = Grease and check (Smeer en controleer) C/R = Check and adjust if required (Controleer en stel af indien nodig)
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
5000 uren
R/WI
Primaire luchtfilterelementen
Motorkoelvloeistofconditioneerfilter
2000 uren
R C/A R/WI Raadpleeg specifieke delen van de gebruikershandleiding voor meer informatie. NB: Intervallen van 500 en 1000 uren moeten alle 500 of 1000 uren worden herhaald. Andere intervallen moeten enkel worden uitgevoerd op de aangegeven uren. NB: Alle vloeistof- en filterintervallen zijn alleen geldig voor bijna perfecte omstandigheden. Hoge omgevingstemperaturen, hoge stofconcentratie, hoge vochtigheid alsook het gebruik van oliën en brandstoffen van mindere kwaliteit vereisen kortere onderhoudsintervallen. Neem contact op met uw Doosan Infracore Portable Power-dealer voor meer informatie of hulp bij het bepalen van de optimale intervallen voor uw toepassing.
ONDERHOUD
35
ONDERHOUD Eerste 850 km
Dagelijks
Wekelijks Maandelijks 6 maanden 1 jaar (500 uren) (1000 uren)
R
Compressorolie
R
Oliescheiderelement Motorkoelvloeistof
C
Wielen (lagers, afdichtingen, enz.)
C
R
Instellingen afsluitschakelaar
T
Scavenger Orifice en gerelateerd
C
Lichten (rem, stand en knipper)
CBT
Trekoogbouten
CBT
Remmen
C
Remstang
C
Noodstop
T
Verbindingsmateriaal
C C
C
G/C
Veiligheidsklep
C
Minimumdrukklep
C
Druksysteem
C
Drukmeter
C
Drukregelaar
C
Scheidingstank buitenkant
C
Smeerinrichting (vul)
5000 uren
R
Compressoroliefilter
Loopwerkstang en -bouten
2000 uren
C
Uitschakelklep motorluchtinlaat Motorvibratiedemper
C = Controleer en onderneem actie indien nodig T = Test D = Drain (Aftappen) R = Replace (Vervangen) CBT = Check before towing (Controleer voor slepen) R/WI = Replace or when indicated earlier (Vervang of wanneer vroeger aangegeven)
C/R = Check and replace if required (Controleer en vervang indien nodig) G/C = Grease and check (Smeer en controleer)
C C/R Raadpleeg specifieke delen van de gebruikershandleiding voor meer informatie. NB: Intervallen van 500 en 1000 uren moeten alle 500 of 1000 uren worden herhaald. Andere intervallen moeten enkel worden uitgevoerd op de aangegeven uren. NB: Alle vloeistof- en filterintervallen zijn alleen geldig voor bijna perfecte omstandigheden. Hoge omgevingstemperaturen, hoge stofconcentratie, hoge vochtigheid alsook het gebruik van oliën en brandstoffen van mindere kwaliteit vereisen kortere onderhoudsintervallen. Neem contact op met uw Doosan Infracore Portable Power-dealer voor meer informatie of hulp bij het bepalen van de optimale intervallen voor uw toepassing.
C/R = Check and adjust if required (Controleer en stel af indien nodig)
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
36
ONDERHOUD
AFVOERLOCATIES
DEZE DRUK MOET WORDEN AFGELATEN DOOR VOORZICHTIG: (a) ALLE APPARATUUR VERDEROP AF TE KOPPELEN. (b) DE UITGANGSKLEP OPEN TE ZETTEN NAAR DE ATMOSFEER. (GEBRUIK INDIEN NODIG GEHOORBESCHERMING). •
de machine mag niet per ongeluk of anderszins worden gestart, dus plaats waarschuwingsborden en/of installeer de nodige startblokkeringsapparatuur.
•
alle resterende elektrische stroombronnen (netspanning en accu) worden geïsoleerd.
Voordat u panelen of afdekkingen opent of verwijdert om in een machine te werken, moet u ervoor zorgen dat:-
1. Motorkoelvloeistofafvoer.
•
iedereen die de machine betreedt zich bewust is van de mindere mate van bescherming en de bijkomende gevaren, zoals hete oppervlakken en onregelmatig bewegende onderdelen.
•
de machine mag niet per ongeluk of anderszins worden gestart, dus plaats waarschuwingsborden en/of installeer de nodige startblokkeringsapparatuur.
2. Compressorkoelvloeistofafvoer. 3. Motorolieafvoer. 4. Scheidingstankafvoer.
Voor het uitvoeren van onderhoudswerk aan een draaiende machine, moet u ervoor zorgen dat:-
5. Brandstoftankafvoer.
•
het uitgevoerde werk beperkt blijft tot de taken waarvoor de machine moet draaien.
•
het werk dat wordt uitgevoerd met de veiligheidsbeschermingsapparatuur uitgeschakeld of verwijderd, beperkt blijft tot de taken waarvoor de machine moet draaien met de veiligheidsbeschermingsapparatuur uitgeschakeld of verwijderd.
•
alle aanwezige gevaren bekend zijn (bv. onderdelen onder druk, onderdelen die onder stroom staan, verwijderde panelen, afdekkingen en beschermingen, extreme temperaturen, inlaat een uitlaat van lucht, onregelmatig bewegende onderdelen, veiligheidsklepafvoer, enz.).
•
de nodige persoonlijke beschermende kleding wordt gedragen.
•
losse kleding, juwelen, lang haar, enz. worden beveiligd.
•
er op een duidelijk zichtbare plek waarschuwingsborden worden geplaatst die aangeven dat er onderhoudswerk wordt uitgevoerd.
6. Dambasisafvoer. Zorg dat de compressor is uitgeschakeld en alle druk is afgelaten alvorens vloeistoffen af te voeren. Controleer en sluit alle afvoerkranen, verwijder de plug van de afvoeruitlaat met het geleverde gereedschap. Plaats de lege container onder de afvoeruitlaat en open de klep. Laat niet onbeheerd achter omdat sommige vloeistoffen snel wegvloeien en zouden kunnen lekken. WAARSCHUWING: Wees voorzichtig bij het afvoeren van vloeistoffen aangezien deze heet kunnen zijn en verwondingen kunnen veroorzaken. ROUTINE-ONDERHOUD Dit deel verwijst naar de verschillende onderdelen waarvoor periodiek(e) onderhoud en vervanging nodig is. De SERVICE/ONDERHOUDSTABEL geeft de beschrijvingen van de verschillende onderdelen en de intervallen aan wanneer onderhoud wordt aanbevolen. Olievolumes e.d. zijn te vinden in het deel ALGEMENE INFORMATIE van deze handleiding. Voor specificaties of specifieke vereisten met betrekking tot service of preventief onderhoud aan de motor, zie de Handleiding van de fabrikant van de motor. Perslucht kan gevaarlijk zijn bij verkeerd gebruik. Voordat u werk uitvoert aan de eenheid, moet u ervoor zorgen dat alle druk is afgelaten uit het systeem en dat de machine niet per ongeluk kan worden gestart.
Bij het voltooien van onderhoudstaken en voor het opnieuw in bedrijf stellen van de machine, moet u ervoor zorgen dat:•
de machine grondig wordt getest.
• alle beschermingen en veiligheidsbeschermingsapparatuur opnieuw worden geïnstalleerd. • alle panelen worden teruggeplaatst, motorbeschermingskap en deuren worden gesloten. • gevaarlijke materialen op de juiste manier worden opgeslagen en verwijderd. VEILIGHEIDSUITSCHAKELSYSTEEM
Als de automatische afblaasfunctie het niet doet, moet de druk langzaam worden afgelaten door gebruik van de handmatige afblaasklep. Daarvoor moet geschikte persoonlijke beschermende kleding worden gedragen.
Raadpleeg de diagnostische schermcodes-tabel van de Wedge voor een lijst van uitschakeltoestanden.
Zorg ervoor dat het onderhoudspersoneel voldoende getraind is, gekwalificeerd is en de onderhoudshandleidingen heeft gelezen.
OLIETERUGVOERLEIDING
Voor het uitvoeren van onderhoudswerk, moet u ervoor zorgen dat:-
De olieterugvoerleiding loopt van de gecombineerde opening/ valbuis in de scheidingstank tot de openingsfitting in het schroefblok.
•
alle luchtdruk volledig is afgelaten en geïsoleerd van het systeem. Als de automatische afblaasklep hiervoor wordt gebruikt, laat deze dan voldoende tijd om de handeling uit te voeren. NB: Er blijft altijd druk achter in het gedeelte van het systeem tussen de minimumdrukklep en de uitgangsklep na het gebruik van de automatische afblaasklep.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
Onderzoek de opening, afsluitklep en slangen bij elke service of in geval van meegevoerde olie in de luchtuitvoer. Het is goed om bij onderhoud preventief te controleren of de olieterugvoerleiding en -buis vrij van verstoppingen zijn telkens wanneer het compressorsmeermiddel wordt vervangen, aangezien een verstopping ertoe leidt dat olie wordt meegevoerd in de luchtuitvoer.
ONDERHOUD COMPRESSOROLIEFILTER Raadpleeg de ONDERHOUDSTABEL in dit deel voor de aanbevolen service-intervallen. Verwijderen WAARSCHUWING: Verwijder het/de filter(s) niet zonder eerst te verzekeren dat de machine is gestopt en alle luchtdruk volledig uit het systeem is ontsnapt. (Zie DE EENHEID STOPPEN in het deel BEDIENINGSINSTRUCTIES van deze handleiding). Reinig de buitenkant van de filterbehuizing en verwijder het schroefelement door het in tegenwijzerzin te draaien. Inspectie Onderzoek het filterelement. VOORZICHTIG: Als er indicaties zijn van de vorming van glazuur, schellak of lak op het filterelement, wijst dat erop dat de smeer- en de koelolie van de compressor vervallen zijn en dat deze onmiddellijk moeten worden vervangen. Zie SMERING verderop in dit deel. In elkaar zetten Reinig het contactvlak van de filterpakking en plaats het nieuwe element door in wijzerzin te schroeven tot de pakking in contact komt met de filterbehuizing. Draai nog 1/2 tot 3/4 keer aan. VOORZICHTIG: Start de machine (zie VOOR HET STARTEN en DE EENHEID STARTEN in het deel BEDIENINGSINSTRUCTIES van deze handleiding) en controleer op lekkage voordat de machine opnieuw in bedrijf wordt gesteld. COMPRESSOROLIESCHEIDINGSELEMENT
COMPRESSOROLIEKOELER MOTORRADIATOR
EN
37
TURBOLUCHTKOELER
Wanneer smeervet, olie en vuil zich opstapelen op de buitenvlakken van de oliekoeler en radiator, vermindert de efficiëntie. Het wordt aanbevolen om de oliekoeler en radiator elke maand te reinigen door perslucht (indien mogelijk met een niet-brandbaar reinigingssolvent erin vermengd) over de buitenkern van de koeler/radiator. Dit zou eventuele ophoping van olie, vet en vuil van de buitenkern van de koeler moeten verwijderen, waardoor het volledige koelgebied de hitte van de smeeren koelolie/water in de luchtstroom kan afstralen. WAARSCHUWING: Hete motorkoelvloeistof en stoom kunnen letsel veroorzaken. Wanneer u koelvloeistof of antivriesoplossing toevoegt aan de motorradiateur, moet de motor minstens een minuut voor het losmaken van de radiateurvuldop worden stilgelegd. Gebruik een doek om uw hand te beschermen en draai de vuldop langzaam los, waarbij eventuele vloeistof door de doek wordt geabsorbeerd. Verwijder de vuldop niet tot al het teveel aan vloeistof eruit is gekomen en de druk van het motorkoelsysteem volledig is afgelaten. WAARSCHUWING: Volg de instructies van de leverancier van het antivriesmiddel bij het toevoegen of aftappen van de antivriesoplossing. Het wordt aanbevolen om persoonlijke beschermende kleding te dragen om huid- en oogcontact met de antivriesoplossing te voorkomen. LUCHTFILTERELEMENT Het luchtfilter moet regelmatig worden geïnspecteerd (raadpleeg de SERVICE/ONDERHOUDSTABEL) en het element moet worden vervangen als de weerstandsindicatielamp aan gaat. De stofopvangdoos of dozen moeten dagelijks worden schoongemaakt (onder stoffige omstandigheden nog vaker) en mogen niet meer dan half vol komen te zitten.
Raadpleeg de SERVICE/ONDERHOUDSTABEL in dit deel voor de service-intervallen.
Het veiligheidselement moet alle 2000 uren of bij elke tweede vervanging van het hoofdfilterelement worden vervangen, naargelang wat zich het eerst voordoet.
Verwijderen
Verwijderen
WAARSCHUWING: Verwijder het/de filter(s) niet zonder eerst te verzekeren dat de machine is gestopt en alle luchtdruk volledig uit het systeem is ontsnapt. (Zie DE EENHEID STOPPEN in het deel BEDIENINGSINSTRUCTIES van deze handleiding). Koppel alle slangen en leidingen los van de afdekplaat van de scheidingstank. Verwijder de valbuis van de afdekplaat van de scheidingstank en schuif vervolgens de afdekplaat in de richting van het schroefblok Verwijder het scheidingselement. Inspectie Onderzoek het filterelement. Onderzoek alle slangen en buizen en vervang indien nodig. In elkaar zetten Reinig de opening/valbuis grondig en plaats een nieuwe o-ring voor het in elkaar zetten. Installeer het nieuwe element. Plaats de afdekplaat terug en let er daarbij op dat u de o-ring niet beschadigt, en plaats de afdekplaatschroeven terug door ze kruiselings vast te schroeven met het aanbevolen koppel (zie de KOPPELINSTELLINGSTABEL verderop in dit deel). Plaats de valbuis terug en sluit alle slangen en buizen opnieuw aan op de afdekplaat van de scheidingstank. Vul de compressorolie opnieuw bij (zie SMERING verderop in dit deel). VOORZICHTIG: Start de machine (zie VOOR HET STARTEN en DE EENHEID STARTEN in het deel BEDIENINGSINSTRUCTIES van deze handleiding) en controleer op lekkage voordat de machine opnieuw in bedrijf wordt gesteld.
VOORZICHTIG: Verwijder en vervang element(en) nooit wanneer de machine draait. Reinig de buitenkant van de filterbehuizing en verwijder het filterelement door de moer los te draaien. Als het veiligheidselement moet worden vervangen, reinig dan de binnenkant van de filterbehuizing alvorens het veiligheidselement te verwijderen. Inspectie Controleer op scheuren, gaatjes of andere beschadigingen aan het element door het bij een lichtbron te houden of door een lamp in te brengen. VOORZICHTIG: Als er bij inspectie schade aan het hoofdelement wordt vastgesteld, moet het veiligheidselement worden vervangen. Controleer de afdichting aan het uiteinde van het element en vervang deze als er sporen van beschadiging zijn. In elkaar zetten Plaats het nieuwe element in de filterbehuizing en zorg er daarbij voor dat de afdichting correct op zijn plaats zit. Zet het element vast in de behuizing door de moer met de hand vast te draaien. Zet de onderdelen van de stofopvangdoos in elkaar en zorg er daarbij voor dat ze correct geplaatst zijn. Controleer of alle klemmen vast zitten alvorens de machine opnieuw te starten. VOORZICHTIG: Veiligheidselementen mogen niet worden gereinigd of hergebruikt. 9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
38
ONDERHOUD
VENTILATIE Controleer altijd of de luchtinlaten en -uitlaten vrij van resten e.d. zijn. VOORZICHTIG: Reinig NOOIT door lucht naar binnen te blazen. KOELVENTILATORAANDRIJVING Controleer periodiek of de ventilatorbevestigingsbout in de ventilatornaaf niet is losgekomen. Als het om een of andere reden noodzakelijk wordt om de ventilator te verwijderen of om de ventilatorbevestigingsbout opnieuw aan te spannen, breng dan een kwalitatieve commercieel verkrijgbare draadafdichtingspasta aan op de schroefdraden van de bouten en span aan met de koppelwaarde vermeld in de KOPPELINSTELLINGSTABEL verderop in dit deel. De ventilatorriem(en) moeten regelmatig worden gecontroleerd op slijtage en correcte spanning. BRANDSTOFSYSTEEM De brandstoftank moet dagelijks of elke acht uur worden gevuld. Om condensatie in de brandstoftank(s) te minimaliseren, is het aan te bevelen om ze vol te tanken nadat de machine is uitgeschakeld of aan het einde van elke werkdag. Voer op intervallen van zes maanden eventueel sediment of condensaat dat zich in de tank(s) heeft opgestapeld af.
Vervangen: Schroef de brandstoffilter van de kop, verwijder de plastic kom en plaats op de nieuwe filter terwijl u ervoor zorgt dat alle afdichtingen op hun plaats zitten. Secundaire brandstoffilter/waterscheider Deze filter is bevestigd aan de hijsstructuur aan de scheidingstankzijde van de compressor en is in staat om water van brandstof te scheiden en filtert vaste verontreinigingen tot 10 micron groot. Vervangen: Verwijder de connector van de water-inbrandstofsensor van de onderzijde van het filterelement, demonteer en verwijder het filter. Plaats een nieuw element terwijl u ervoor zorgt dat alle afdichtingen op hun plaats zitten, plaats de sensorconnector. Eindbrandstoffilter/waterscheider De eindbrandstoffilter (3 micron) is bevestigd op de motor. Raadpleeg voor details over het onderhoud het deel over de motor in deze handleiding. WAARSCHUWING: De primaire alsook de secundaire filterelementen kunnen gevuld zijn met de juiste kwaliteit brandstof van een schone bron. Vul het eindbrandstoffilter NOOIT voor het plaatsen. De correcte procedure zou zijn om primaire en secundaire filters te vullen met schone brandstof, de eindfilter leeg te laten en het systeem voorinspuiten met de handmatige injectiepomp op de primaire filterkop.
BRANDSTOFFILTERONDERHOUD
BRANDSTOFFILTER WATERSCHEIDER
Deze compressor is uitgerust met 3 brandstoffilters in serie die elk interval van 500 uur of, indien nodig, sneller worden vervangen.
De brandstoffilterwaterscheider bevat een filterelement dat op regelmatige intervallen moet worden vervangen (zie de SERVICE/ ONDERHOUDSTABEL). TURBOKOELERLEIDINGEN Inspecteer alle slangen en klemmen op de turboladerleidingen. Er zal motorschade optreden als het laadkoelsysteem lekt. SLANGEN Alle onderdelen van het motorkoelingluchtinlaatsysteem moeten periodiek worden gecontroleerd om de motor zo efficiënt mogelijk te houden. Inspecteer op de aanbevolen intervallen (zie de SERVICE/ ONDERHOUDSTABEL) alle inlaatleidingen naar het luchtfilter en alle flexibele slangen die worden gebruikt voor luchtleidingen, olieleidingen en brandstofleidingen. Inspecteer periodiek alle leidingen op scheurtjes, lekken, enz. en vervang onmiddellijk indien beschadigd. ELEKTRISCH CIRCUIT
1. Primaire brandstoffilter/waterscheider (30 micron). 2. Secundaire brandstoffilter/waterscheider (10 micron). 3. Eindbrandstoffilter/waterscheider (3 micron). Primaire brandstoffilter/waterscheider Deze filter is bevestigd aan de hijsstructuur aan de scheidingstankzijde van de compressor en is in staat om water van brandstof te scheiden en filtert vaste verontreinigingen tot 30 micron groot. Moet dagelijks worden gecontroleerd op de aanwezigheid van water en indien nodig afgetapt.
WAARSCHUWING: Zet de accuschakelaar altijd uit alvorens onderhouds of service uit te voeren. Wanneer u connectoren verwijdert van elektrische apparatuur en sensoren, controleer dan of er elektrisch geleidend vet op de aansluitklemmen zit. Als er geen of heel weinig elektrisch geleidend vet aanwezig is, breng dan een kleine hoeveelheid Doosan onderdeelnr. 22409114 elektrisch geleidend vet aan op de aansluitklemmen. Vuile en/of gecorrodeerde elektrische aansluitklemmen kunnen worden gereinigd met elektrisch geleidende contactreiniger. Inspecteer de schakelaars van het veiligheidsuitschakelsysteem en de contactpunten van het instrumentenpaneelrelais op tekenen van vonkoverslag en putvorming. Reinig indien nodig. Controleer het mechanische gedrag van de onderdelen.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
ONDERHOUD
39
Controleer de veiligheid van de elektrische aansluitklemmen op de schakelaars en relais, d.w.z. losse moeren of schroeven die plaatselijke oxidatieconcentraties kunnen veroorzaken.
VOORZICHTIG: Controleer altijd het oliepeil voordat een nieuwe machine in gebruik wordt genomen.
Inspecteer de onderdelen en bedrading op tekenen van oververhitting, zoals verkleuring, verkoling van kabels, vervorming van onderdelen, verbrande geuren en blaasvorming van verf.
Als de eenheid om een of andere reden is leeggelopen, moet deze opnieuw worden gevuld met nieuwe olie voor inbedrijfstelling. MOTORSMEEROLIE
ACCU Houd de aansluitklemmen van de accu en de kabelklemmen schoon en licht met vaseline bedekt om corrosie te voorkomen.
De motorolie moet worden ververst op de intervallen die door de fabrikant van de motor worden aanbevolen. Raadpleeg de SERVICE/ ONDERHOUDSTABEL.
De houdklem moet stevig genoeg aangespannen worden om te voorkomen dat de accu beweegt.
MOTORSMEEROLIESPECIFICATIE
VOORZICHTIG: Ga uiterst voorzichtig te werk wanneer u een versterkingsaccu gebruikt. Om de accu te starten sluit u de uiteinde van de ene versterkingskabel aan op de positieve (+) klem van elke accu. Sluit het ene uiteinde van de andere kabel aan op de negatieve (-) klem van de versterkingsaccu en het andere uiteinde op een aarding weg van de lege accu (om te vermijden dat een vonk optreedt nabij explosieve gassen die aanwezig kunnen zijn). Koppel na het starten van de compressor de kabels in omgekeerde volgorde los.
Raadpleeg de Handleiding van de fabrikant van de motor of de Smering-specificatietabel. OLIEFILTERELEMENT VAN DE MOTOR Het motorolie-filterelement moet worden vervangen op de intervallen die door de fabrikant van de motor worden aanbevolen. Raadpleeg de SERVICE/ ONDERHOUDSTABEL.
DRUKSYSTEEM COMPRESSORSMEEROLIE Om de drie maanden moeten de externe oppervlakken van het systeem worden geïnspecteerd (vanaf het schroefblok tot aan de uitgangsklep(pen)) inclusief de slangen, buizen, pijpfittings en scheidingstank, op zichtbare tekens van stootschade, ernstige corrosie, schuren, vastzitten en wrijven. Alle verdachte onderdelen moeten worden vervangen voordat de machine weer in gebruik wordt genomen.
Raadpleeg de SERVICE/ONDERHOUDSTABEL in dit deel voor de service-intervallen. NB: Als de machine heeft gedraaid in ongunstige omstandigheden of lange tijd heeft stilgelegen, zullen er meer frequente serviceintervallen nodig zijn.
BANDEN/BANDENDRUK Raadpleeg het deel ALGEMENE INFORMATIE van deze handleiding. LOOPWERK/WIELEN Controleer het wielmoerkoppel 30 kilometer (20 mijl) na het terugplaatsen van de wielen. Raadpleeg de KOPPELINSTELLINGSTABEL verderop in dit deel. De bouten die het loopwerk vastmaken aan het frame, moeten periodiek worden gecontroleerd op spanning (raadpleeg de SERVICE/ ONDERHOUDSTABEL voor de frequentie) en opnieuw worden aangespannen indien nodig. Raadpleeg de KOPPELINSTELLINGSTABEL verderop in dit deel. SMEREN De motor wordt geleverd met voldoende motorolie voor een nominale bedrijfsperiode (voor meer informatie, zie de Handleiding van de fabrikant van de motor).
WAARSCHUWING: Verwijder IN GEEN GEVAL een van de afvoerplugs of de olievulplug van het compressorsmeer- en koelsysteem zonder eerst te controleren of de machine is gestopt en alle luchtdruk volledig uit het systeem is afgevoerd (raadpleeg DE EENHEID STOPPEN in het deel BEDIENINGSINSTRUCTIES van deze handleiding). Tap het ontvanger/scheidersysteem, met inbegrip van de leidingen en de oliekoeler, volledig af door de afvoerplug(s) te verwijderen en de gebruikte olie op te vangen in een geschikte container. Plaats de aftapplug(s) terug en zorg dat ze stevig vastzitten. NB: Als de olie wordt afgetapt onmiddellijk nadat de machine heeft gedraaid, zal het grootste deel van het sediment met de olie vermengd zijn en dus gemakkelijker worden afgevoerd. VOORZICHTIG: Sommige oliemengsels zijn niet compatibel en veroorzaken de vorming van glazuur, schellak of lak die mogelijk niet oplosbaar zijn.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
40
ONDERHOUD
WIELLAGERS LOOPWERK Wiellagers moeten alle 6 maanden worden ingevet met industrieel wiellagervet.
Wiellagers moeten worden ingevet volgens het Onderhoudsschema in deze handleiding. Het gebruikte type vet moet voldoen aan de onderstaande specificaties: Smeervet Lithiumcomplex van viscositeitsverhogend type Vloeipunt minimum 215°C (419°F) Consistentie NLGI Nr. 2 Additieven EP, corrosie- en oxidatieremmers Viscositeitsindex minimum 80
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
ONDERHOUD
41
9/275 9/305 12/250 SLEUTEL A
Afstelknop
E
Opening
I
Scheidingstank
B
Mini-compressor
F
Regulatiedruk-transducer
J
Handmatige afblaasklep
K
Ontlaster
C
Automatische afblaasklep
G
Start/loop-solenoïde
D
Ontlastings-solenoïde
H
Drukmeter paneel
SNELHEIDS- EN DRUKREGELINGSAFSTELLING Normaal moet de regeling niet worden afgesteld, maar als de afstelling niet meer juist is, ga dan als volgt te werk: Raadpleeg het bovenstaande schema. A: Afstelknop Start de machine (Raadpleeg STARTINSTRUCTIES in het deel BEDIENINGSINSTRUCTIES van deze handleiding).
Stel de onderhoudsklep aan de buitenkant van de machine af zodat een normale bedrijfsuitlaatdruk gehandhaafd wordt (raadpleeg ALGEMENE INFORMATIE) en de volledige toerental-positie. Indien de toerenteller van het volledige toerental af gaat staan voordat de normale bedrijfsuitlaatdruk is bereikt, dient u de afstelknop 'A' rechtsom te draaien om de druk te verhogen. Optimale afstelling wordt bereikt wanneer de gashendel net van zijn volledige toerentalpositie weggaat en de druk licht omhoog gaat. Sluit de onderhoudsklep. De motor zal vertragen tot stationair toerental. VOORZICHTIG: Laat de stationaire druk nooit de maximum toegelaten druk overschrijden (raadpleeg ALGEMENE INFORMATIE).
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
42
ONDERHOUD
17/24 21/220 SLEUTEL 1
Luchtcilinder
7
Regulatiedruk-transducer
13
Druk-transducer
2
Vlinderklep
8
Start/loop-solenoïde
14
Minimumdrukklep
3
Mini-compressor
9
Drukregelaar
15
Scheidingstank
4
Ontlaster-solenoïde
10
Drukmeter paneel
16
Automatische afblaasklep
5
Overdrukventiel
11
Handmatige afblaasklep
17
HR2-schroefblok
6
Opening
12
Temperatuursensor
18
Luchtinlaat
SNELHEIDS- EN DRUKREGELINGSAFSTELLING 17/24 21/220 Normaal moet de regeling niet worden afgesteld, maar als de afstelling niet meer juist is, ga dan als volgt te werk: Raadpleeg het bovenstaande schema. Koppel terwijl de machine stilstaat de ballastveer ‘A’ los van de vlinderklephendel. Draai de twee schroeven waarmee beugel ‘C’ bevestigd is aan de hoofdbeugel ‘J’ los. Maak schroef ‘D’ los en roteer de scharnieras van de vlinderklep ‘K’ volledig in wijzerzin tot de klep is gesloten. Plaats hendel ‘L’ ongeveer 10° na verticaal en span schroef ‘D’ aan. Houd de vlinderhendel in de gesloten positie en span de schroeven die steun ‘C’ aan de hoofdbeugel ‘J’ vastmaken, aan met de luchtcilinder volledig samengedrukt.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
Laat de cilinder terugkomen naar zijn uitgeschoven stand en maak daarna de ballastveer ‘A’ weer vast. BELANGRIJK: Zorg dat alle onderdelen uitgelijnd zijn en vrij kunnen bewegen. Start de motor: Noteer de ontvangerdruk. De opwarmdruk zou 3,5-5,0 bar (50-70 p.s.i.) moeten zijn. Om de opwarmdruk te verhogen, draait u de luchtcilinderstang in tegenwijzerzin om de vlinderklep te openen. Om de opwarmdruk te verlagen, draait u de luchtcilinderstang in wijzerzin om de vlinderklep te sluiten. Wanneer de motor is warmgedraaid, drukt u de persluchtschakelaar op het bedieningspaneel in om de normale regulatie te beginnen. Stel de druk in door de schroef ‘E’ op de drukregelaar ‘F’ af te stellen. Draai de schroef in wijzerzin om de druk te verhogen en in tegenwijzerzin om de druk te verlagen.
ONDERHOUD
43
KOPPELWAARDEN
TABEL 1
INCH-BEVESTIGINGSMATERIAAL NOMINAAL ONTWERPMOMENT 8AE J249 GRAAD 5 (MARKERING OP DE KOP)
8AE J249 GRAAD 8 (MARKERING OP DE KOP)
SCHROEFDRAADMAAT EN SPOED KOLOMSCHROEF OF MOER
TYPISCHE RECHTHOEKIGE AANHAALPATROON
TYPISCHE VIERKANTE AANHAALPATROON
(Nm.)
(FT-LBF)
(Nm.)
(FT-LBF)
1/4 - 20
11
8
16
12
5/16 - 18
24
17
33
25
3/8 - 16
42
31
59
44
7/16 - 14
67
49
95
70
1/2 - 13
102
75
144
106
9/16 - 12
148
109
208
154
5/8 - 11
203
150
287
212
3/4 - 10
361
266
509
376
TYPISCHE CIRKELVORMIGE AANHAALPATROON
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
44
ONDERHOUD
TABEL 2
METRISCH BEVESTIGINGSMATERIAAL NOMINAAL ONTWERPMOMENT EIGENSCHAP GRAAD 8.8 (MARKERING OP DE KOP)
EIGENSCHAP GRAAD 10.9 (MARKERING OP DE KOP)
EIGENSCHAP GRAAD 12.9 (MARKERING OP DE KOP)
TYPISCHE RECHTHOEKIGE AANHAALPATROON
SCHROEFDRAADMAAT EN SPOED KOLOMSCHROEF OF MOER TYPISCHE VIERKANTE AANHAALPATROON
(Nm.)
(FT-LBF)
(Nm.)
(FT-LBF)
(Nm.)
(FT-LBF)
M6 X 1.0
11
8
15
11
18
13
M8 X 1.25
26
19
36
27
43
31
M10 X 1.5
52
38
72
53
84
62
M12 X 1.75
91
67
126
93
147
109
M14 X 2
145
107
200
148
234
173
M16 X 2
226
166
313
231
365
270
M20 X 2.5
441
325
610
450
713
526
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
TYPISCHE CIRKELVORMIGE AANHAALPATROON
ONDERHOUD SMERING - ALGEMENE INFORMATIE Smering is een essentieel onderdeel van preventief onderhoud, dat de levensduur van de compressor in grote mate beïnvloed. Verschillende smeermiddelen zijn nodig en sommige onderdelen vereisen frequentere smering dan andere. Daarom is het belangrijk dat de instructies met betrekking tot smeermiddeltypes en de frequentie waarmee ze moeten worden aangebracht, strikt worden opgevolgd. Periodieke smering van de bewegende onderdelen minimaliseert het risico op mechanische defecten. Het Onderhoudsschema toont de items waarvoor regelmatig onderhoud nodig is en het interval waarop dat moet gebeuren. Een regelmatig serviceprogramma moet worden ontwikkeld om alle items en vloeistoffen er mee in op te nemen. Deze intervallen zijn gebaseerd op gemiddelde gebruiksomstandigheden. In geval van extreem zware (hete, koude, stoffige of natte) bedrijfsomstandigheden, is er mogelijk frequentere smering nodig dan gespecificeerd. Alle filters en filterelementen voor lucht- en compressorolie moeten worden verkregen via Portable Power om ervoor te zorgen dat de compressor de juiste afmetingen en filtratie heeft.
45
Als de compressor de tijd/het aantal uren heeft gewerkt dat aangegeven is in het Onderhoudsschema, moet de olie er volledig uit worden afgetapt. Als de compressor in ongunstige omstandigheden heeft gewerkt, of lang opgeslagen is geweest, is een vroegere vervanging mogelijk nodig aangezien olie na verloop van tijd alsook door bedrijfsomstandigheden vervalt. VOORZICHTIG: Bij de zwaarste toepassingen, zoals zandstralen, boren in steengroeve, boren van putten en boren naar olie en gas, zijn frequentere service-intervallen nodig om een lange levensduur van de onderdelen te verzekeren. WAARSCHUWING: Lucht onder hoge druk kan ernstige verwondingen of de dood veroorzaken als gevolg van hete olie en rondvliegende onderdelen. Laat altijd de druk af voor het verwijderen van doppen, plugs, afdekkingen of andere onderdelen van het persluchtsysteem. Zorg dat de luchtdrukmeter nul (0) aangeeft en zorg dat er geen lucht ontsnapt wanneer u de handmatige afblaasklep opent.
Compressorolieverversing
Door olie te verversen, wordt de ophoping van vuil, slib of geoxideerde olieproducten voorkomen.
Deze compressoren zijn bij levering normaal gevuld met olie die voldoende moet zijn om te kunnen draaien tot het eerste serviceinterval aangegeven in het Onderhoudsschema. Als alle olie volledig is afgetapt uit een compressor, moet deze worden bijgevuld met nieuwe olie voordat deze in werking wordt gesteld. Zie de specificaties in de Vloeistoffentabel van de mobiele compressor.
Tap de scheidingstank, leidingen en koeler volledig af. Als de olie wordt afgetapt onmiddellijk nadat de compressor een tijdje heeft gedraaid, zal het grootste deel van het sediment met de olie vermengd zijn en dus gemakkelijker worden afgevoerd. De olie zal echter heet zijn en u moet erop letten dat ze niet in contact komt met uw huid of ogen.
NB: Sommige oliemengsels zijn niet compatibel wanner ze gemengd zijn en veroorzaken de vorming van glazuur, schellak of lak die mogelijk niet oplosbaar zijn. Dergelijke afzettingen kunnen ernstige problemen veroorzaken, zoals verstopping van de filters.
Nadat alle oude olie volledig is afgetapt uit de compressor, sluit u de afvoerkranen en/of plugs en installeer nieuwe oliefilterelementen. Voeg de gespecificeerde hoeveelheid olie toe via de vulplug. Span de vulplug en laat de compressor draaien om de olie te circuleren. Controleer het oliepeil. NIET TE VER VULLEN.
Meng indien mogelijk GEEN oliën van verschillende types en vermijd het mengen van verschillende merken. Veranderen van type of merk gebeurt het best op het moment dat de olie volledig wordt afgetapt en bijgevuld.
NB: Portable Power biedt specifiek samengestelde compressorolie aan voor mobiele compressoren en vereist het gebruik van deze vloeistoffen om verlengde beperkte garantie op het schroefblok te kunnen krijgen.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
46
ONDERHOUD
SMERING COMPRESSOR NOMINALE BEDRIJFSDRUK Vloeistoffentabel mobiele compressor Raadpleeg deze tabellen voor de juiste vereiste compressorvloeistof. Merk op dat de keuze van de vloeistof afhangt van de nominale bedrijfsdruk van de machine en de omgevingstemperatuur die wordt verwacht voor de volgende olieverversing. Opmerking: Vloeistoffen die zijn aangegeven als "aanbevolen", zijn vereist voor verlengde garantie. Overdracht van compressorolie (olieverbruik) kan groter zijn bij het gebruik van alternatieve vloeistoffen.
Nominale bedrijfsdruk
Omgevingstemperatuur Specificatie
100 psi tot 300 psi -23°C tot 52°C (-10°F tot 125°F)
350 psi
Aanbevolen: PRO-TEC Alternatief: ISO Viscositeitsgrade 46 met roest- en oxidatieremmers, ontworpen voor service aan luchtcompressor.
-23°C tot 52°C (-10°F tot 125°F)
Aanbevolen: XHP 605 Alternatief: XHP 405 ISO Viscositeitsgrade 68 Groep 3 of 5 met roest- en oxidatieremmers, ontworpen voor service aan luchtcompressor.
18°C tot 52°C (65°F tot 125°F)
Aanbevolen: XHP 605 XHP 1001
raadpleeg fabriek
raadpleeg fabriek
Aanbevolen Doosan vloeistoffen - Gebruik van deze vloeistoffen met originele filters van Doosan kunnen de garantie op het schroefblok verlengen. Raadpleeg het deel over de garantie in de gebruikershandleiding voor meer informatie of neem contact op met uw Portable Power vertegenwoordiger.
Doosan aanbevolen vloeistoffen
19,0 liter
208,2 liter
836 liter
PRO-TEC
89292973
89292981
22082598
XHP 605
22252076
22252050
22252068
XHP 1001
35612738
35300516
-
XHP 405
22252126
22252100
22252118
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
MACHINESYSTEMEN
47
SLEUTEL B1
Startmotor, motor
L1
Klep, start/loop-solenoïde
B2
Startcompressor
L2
Klep, ontlaster-solenoïde
BAT
Accu (24VDC)
L3
Klep, dubbeldruk-solenoïde
EM1
Knop, noodstop
M8
Uurmeter
EN
Ethernetverbinding
P1
Titan-controller
ESS
Sensor, noodstop
PT1
Sensor, scheidingstankdruk (0-225 psi)
FB1-F1 Zekering (10A)
PT2
Sensor, regulatiesysteemdruk (0-100 psi)
FB1-F2 Zekering (5A)
PT3
Sensor, schroefblokoliedruk (0-225 psi)
FB1-F3 Zekering (10A)
R1
Resistor (270 ohms)
FB1-F4 Zekering (20A)
RT1
Sensor, scheidingstanktemperatuur
FB1-F5 Zekering (10A)
RT2
Sensor, luchtuitvoertemperatuur
FB1-K3 Relais, startcompressor
RT3
Sensor, omgevingsluchttemperatuur
FB1-K4 Relais, regulatie verwarmers
S1
Hoofdschakelaar
GP
Meetpaneel
S2
Knop, perslucht
HR2
Verwarmer, regelaar
S4
Schakelaar, dubbeldruk-solenoïdeklep
HR3
Verwarmer, opening
S10
Schakelaar, motorluchtfilterverstopping
HR4
Verwarmer, regelaar
S11
Schakelaar, schroefblokluchtfilterverstopping
J3
ECM
S14
Schakelaar, veiligheidsklepdruk
J5
Connector, Titan-communicatie
TR1
Afsluitweerstand
J10
Connector, meetpaneel
U1
Sensor, brandstofpeil
J12
Connector, verwarmer (IQ-optie)
USB
Universele seriële busaansluiting
J32
Connector, zwaailicht laag brandstofpeil
VP
ViewPort
KEY
Sleutel, Aan/Uit (24VDC)
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
48
MACHINESYSTEMEN
SLEUTEL AS
Autostart-systeem
FG
Aarding, frame
B1
Startmotor, motor
G1
Alternator, motor
BAT
Accu (24VDC)
HR1
Verwarming, motorinlaatlucht
BT1
Accu 1
IQ
IQ-systeem (optie)
BT2
Accu 2
J3
ECM
BDS1
Accu-ontkoppelingsschakelaar
J5A
Connector, onderhoud motor-ECM
C5B
Water-in-brandstof-sensor
J7
Connector, IQ (optie)
C12B
Sensor, TBAP
J8
Connector, Autostart (optie)
EBG
Aarding, motorblok
J11
Sensor, koelvloeistofpeil
EM1
Knop, noodstop
J14
Sensor, DPF-druk
F11
Zekering (80A)
J25
Sensor, DPF-temperatuur
F12
Zekering (150A)
J30
Connector, werklamp buiten (optie)
FB1-F6 Zekering (30A)
J31
Connector, werklamp binnen (optie)
FB1-F7 Zekering (10A)
J33
Connector, brandstofoverdrachtspomp (optie)
FB1-F8 Zekering (10A)
K2
Relais, motorinlaatluchtverwarmer
FB1-F9 Zekering (10A)
KEY
Sleutel, Aan/Uit (24VDC)
FB1-F10 Zekering (15A)
S3
Schakelaar, regeneratiesturing
FB1-K5 Stroomschakelrelais
TR2
Afsluitweerstand
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
MACHINESYSTEMEN
49
LAY-OUT ECM-VERBINDING TITAN-NAAR-MOTOR CUMMINS CM2250 MOTOR-ECM
J1939 CAN HI (-) J1939 CAN LO (+) HOOFD CONTROLLER
MOTOR ECM
SLEUTELSCHAKELAARSIGNAAL
J1939 LAY-OUT CAN-BUSVERBINDING
MOTORTOERENTELLER
VIEWPORT
TITAN-CONTROLLER
MOTOR-ECM
AFSLUITWEERSTAND
CUMMINS ECM-SERVICECONNECTOR
AFSLUITWEERSTAND
TITAN COMMUNICATIECONNECTOR
OPTIONELE IQ ICUCONTROLLER
OPTIONELE AUTOSTARTCONTROLLER
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
BEDRADING BEDIENINGSPANEEL
SCHAKELAARS BEDIENINGSPANEEL
URENTELLER
VIEWPORT
COMPRESSORKABELBOOM
TITANCONTROLLER
TITAN COMMUNICATIECONNECTOR
MOTORTOERENTELLER
HULPMETERS
KABELBOOM MEETPANEEL
NOODSTOP
DRUKSENSOREN
DRUKSCHAKELAARS
SOLENOÏDEKLEPPEN
OPTIECONNECTORS
TEMPERATUURSENSOREN
REGULATIEVERWARMERS
ACCU STARTEN EN LADEN
MIDDELSTE ZEKERINGRELAIS
WATERIN-BRANDSTOFSENSOR
KOELVLOEISTOFPEILSENSOR
DPF-SENSOREN
ECMSERVICECONNECTOR
KABELBOOM MOTOR
MOTOR-ECM
ACCUONTKOPPELINGSSCHAKELAAR ZEKERING MOTORINLAATLUCHTVERWARMER
MOTORINLAATLUCHTVERWARMER
KABELBOOM MOTORINLAATLUCHTVERWARMER
RELAIS MOTORINLAATLUCHTVERWARMER
50 MACHINESYSTEMEN LAY-OUT KABELBOOMSYSTEEMVERBINDING
MACHINESYSTEMEN
51
ELEKTRISCHE ONDERDELEN 9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220 ONDERDEELNUMMERS
BESCHRIJVING
AANT. PER MACHINE
22413876
ACCU, 12V, 900CCA
2
46561979
ACCU, STARTKABEL
1
46562040
ACCUKABEL, NEGATIEF
1
46562039
POSITIE ACCUSTARTKABEL
1
36896975
ACCUSCHAKELAARSCHIJF 2000AMP
1
46562019
ACCUKABEL, POSITIEF
1
46569684
MOTORAARDINGSRIEM
1
46569681
FRAMEAARDINGSRIEM
1
46557484
KABELBOOM, COMPRESSOR
1
46569199
KABELBOOM, MOTOR
1
46571979
KABELBOOM, MOTORINLAAT
1
46561862
ZEKERINGHOUDER
1
46561563
ZEKERING AMG 150A
1
46562041
CONTACTGEVER, 24VDC
1
89303127
NOODSTOPKNOP
1
89303135
NC-CONTACTPUNTEN NOODSTOP
2
54496773
DRUKTRANS. 0-225 PSIG
2
36920825
DRUKTRANS. 0-100 PSIG
1
23294820
SENSOR, TEMPERATUUR 3/8 NPT
1
23294820
SENSOR, TEMPERATUUR 3/8 NPT
1
23294820
SENSOR, TEMPERATUUR 3/8 NPT
1
36847838
SCHAKELAAR, VAC 20” WATER
1
22769186
SENSOR, KOELVLOEISTOFPEIL 5V
1
46578039
SENSOR, BRANDSTOFPEIL
1
46568519
SCHAKELAAR, DRUK 12 PSI NPT
1
46554784
VIEWPORT
1
46559025
KEUZESCHAKELAAR, 4 STANDEN
1
46559026
SCHAKELAAR, DRUKKNOP
1
46558799
MECHANISCHE DRUKMETER
1
46558801
MECHANISCHE DRUKMETER
1
46557109
UURMETER, DIGITAAL
1
46558802
METER, CAN-BUSTOERENTELLER
1
46558804
METER, CAN-BUSMOTOR
1
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
52
MACHINESYSTEMEN ELEKTRISCHE ONDERDELEN 9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
ONDERDEELNUMMERS
BESCHRIJVING
AANT. PER MACHINE
46565479
METER, BRANDSTOFPEIL CAN-BUS
1
46558805
METER, VOLTMETER CAN-BUS
1
46558806
METER, SCHROEFBLOKAFVOER CAN-BUS
1
46571519
KABELBOOM, TIER 4
1
46571639
KABELBOOM, TIER 4 OPERATOR
1
46556142
KEUZESCHAKELAAR, 3 STANDEN
1
46556145
AFDEKKING, SCHAKELAAR VERGRENDELBAAR
1
46551938
CONTROLLER, TITAN
1
46556345
LAMP, PANEEL 24 VDC
2
46576919
COMPRESSOR, ELEK 24VDC
1
36840841
KLEP, SOL 24V.375NPT
2
36842318
KLEP, SOL 24V NR.250NPT
1
36842300
KLEP, SOL 24V NC.375NPT
1
36854677
VERWARMER, REG 24VDC
1
36841526
VERWARMER, 24VDC 075HEX
1
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
OPSPOREN VAN STORINGEN
53
STORING
OORZAAK
OPLOSSING
Geen reactie van instrumentenpaneel wanneer schakelaar in de (I)-stand wordt gezet.
Noodstop geactiveerd.
Reset noodstopknop.
Accu's niet aangesloten.
Sluit accu's aan.
Zekering bij startmotor 'gesprongen'.
Zekering vervangen.
Motor start niet.
Lage accuspanning.
Controleer de ventilatorriemspanning, accu en kabelaansluitingen.
Slechte aarding.
Controleer de aardingskabels, reinig indien nodig.
Losse aansluiting.
Zoek de aansluiting en zet ze opnieuw vast.
Brandstof op.
Controleer het brandstofpeil en de brandstofsysteemonderdelen. Vervang het brandstoffilter indien nodig.
Relais defect.
Vervang het relais.
Defecte stopsolenoïde.
Controleer de stopsolenoïde.
Motor stopt tijdens bedrijf of wil niet starten.
Laag brandstofniveau.
Vul brandstoftank en voer lucht af uit het brandstofsysteem indien nodig. (Raadpleeg DEEL ONDERHOUD).
Veiligheids-uitschakelsysteem actief.
Controleer de veiligheids-uitschakelschakelaars.
Motor start maar valt stil wanneer de schakelaar terugkeert naar de I-stand.
Elektrische storing.
Test de elektrische circuits.
Lage motoroliedruk.
Controleer het oliepeil en de oliefilter(s).
Laag waterpeil.
Controleer of het laag waterpeil-lampje uit is.
Defecte relais.
Controleer de relais.
Defecte sleutelschakelaar.
Controleer de sleutelschakelaar.
Elektrische storing.
Test de elektrische circuits.
Lage motoroliedruk.
Controleer het oliepeil en de oliefilter(s).
Veiligheids-uitschakelsysteem actief.
Controleer de veiligheids-uitschakelschakelaars.
Brandstof op.
Controleer het brandstofpeil en de brandstofsysteemonderdelen. Vervang het brandstoffilter indien nodig.
Defecte schakelaar.
Test de schakelaars.
Te hoge compressorolietemperatuur.
Controleer het compressoroliepeil en de oliekoeler. Controleer de ventilatoraandrijving.
Water aanwezig in brandstofsysteem.
Controleer de waterscheider en reinig indien nodig.
Defect relais.
Controleer het relais in de houder en vervang indien nodig.
Laag waterpeil.
Controleer het peil en vul zo nodig bij.
Geblokkeerde radiateur.
Stop de machine en reinig de koelribben met perslucht of stoom. Gebruik lagere druk voor het reinigen van de ribben.
Minder koellucht uit ventilator.
Controleer de ventilator en aandrijfriemen. Controleer op verstoppingen in het ventilatorhuis.
Defecte thermostaat.
Controleer de thermostaat en vervang indien nodig.
Verstopt brandstoffilter.
Controleer en vervang indien nodig.
Verstopt luchtfilter.
Controleer en vervang het element indien nodig.
Defecte regelklep.
Controleer het regulatiesysteem.
Voortijdige ontlasting.
Controleer de regeling en werking van de luchtcilinder.
Te sterke trillingen.
Motortoerental te laag.
Zie "Motortoerental te laag".
Lekkende olieafdichting.
Slecht geplaatste olieafdichting.
Vervang de olieafdichting.
Motor start maar draait niet of motor schakelt voortijdig uit.
Motor oververhit.
Motortoerental te laag.
Raadpleeg ook de Handleiding van de fabrikant van de motor.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
54
OPSPOREN VAN STORINGEN
STORING
OORZAAK
OPLOSSING
Luchtafvoercapaciteit te laag.
Motortoerental te laag.
Controleer de luchtcilinder en de luchtfilter(s).
Verstopt luchtfilter.
Controleer de restrictie-indicatielampjes en vervang het/de element(en) indien nodig.
Lucht onder hoge druk ontsnapt.
Controleer op lekkage.
Fout ingesteld regulatiesysteem.
Stel het regulatiesysteem opnieuw in. Raadpleeg SNELHEIDS- EN DRUKREGELINGSAFSTELLING in het deel ONDERHOUD van deze handleiding.
Oliepeil laag.
Vul de olie bij en controleer op lekken.
Vuile of geblokkeerde oliekoeler.
Maak de ribben van de oliekoeler schoon.
Onjuiste olie-grade.
Gebruik door Doosan aanbevolen olie.
Defecte omloopklep.
Controleer de werking van het element en vervang indien nodig.
Recirculatie van koellucht.
Verplaats de machine om recirculatie te vermijden.
Minder koellucht uit ventilator.
Controleer de ventilator en aandrijfriemen. Controleer op verstoppingen in het ventilatorhuis.
Geblokkeerde olieterugvoerleiding.
Controleer de olieterugvoerleiding, valbuis en opening. Maak schoon en plaats terug.
Geperforeerd scheidingselement.
Vervang het scheidingselement.
Druk in het systeem is te laag.
Controleer de minimumdrukklep of de sonische opening.
Bedrijfsdruk is te hoog.
Controleer de instelling en werking van de regelkleppijpen.
Verkeerde instelling van de regelaar.
Stel de regelaar af.
Defecte regelaar.
Vervang de regelaar.
Inlaatklep verkeerd ingesteld.
Raadpleeg SNELHEIDS- EN DRUKREGELINGSAFSTELLING in het deel ONDERHOUD van deze handleiding.
Losse aansluitingen pijpen/slangen.
Loop alle aansluitingen van pijpen en slangen na.
Defecte veiligheidsklep.
Controleer de aflaatdruk. Vervang de veiligheidsklep indien defect. PROBEER NIET TE REPAREREN.
Gebruik van verkeerde stopprocedure.
Gebruik altijd de juiste stopprocedure. Sluit de uitgangsklep en laat de machine stationair draaien alvorens te stoppen.
Defecte inlaatklep.
Controleer of de inlaatklep(pen) vrij kunnen werken.
Inlaatklep verkeerd ingesteld. (17/240, 21/220)
Raadpleeg SNELHEIDS- EN DRUKREGELINGSAFSTELLING in het deel ONDERHOUD van deze handleiding. (17/240, 21/220)
Defecte laadklep.
Vervang de klep.
Defecte laadsolenoïde.
Vervang de klep.
Compressor oververhit.
Te veel olie aanwezig in de afvoerlucht.
Veiligheidsklep actief.
Olie wordt terug in het luchtfilter geforceerd.
Machine gaat meteen naar volle druk na het starten. De machine gaat niet laden als de laadknop wordt ingedrukt.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
OPTIES
55
BEDIENINGSINSTRUCTIES IQ-SYSTEEM - 1
SLEUTEL 1 2 3 4
Driewegklep Kogelklep 11/4" Kogelklep 2" Veiligheidsklep
5 6 7 8
Filters Nakoeler Minimumdrukklep Scheidingstank
IQ-SYSTEEM
BEDIENINGSINSTRUCTIES IQ-SYSTEEM - 2
Het IQ-systeem is een compleet, zelfstandig systeem dat lucht levert die koeler en schoner is dan de lucht van een gewone mobiele compressor. Het systeem gebruikt een integrale nakoeler, hoog-efficiënte filtratie en een geoctrooieerd condensaat-afvoersysteem om koele schone lucht te leveren. Het condensaat-afvoersysteem injecteert alle gecondenseerde vloeistof van de vochtscheider en de filters het uitlaatsysteem van de motor in, waar het verdampt door de warmte. Hierdoor hoeft het condensaat niet meer te worden opgevangen, en ook de bijkomende kosten voor het verantwoord weggooien van het condensaat, hetgeen vaak onder lokale wetgeving valt, worden geëlimineerd.
De compressielucht verlaat de scheidingstank via de pijpen in het bovendeksel en kan vervolgens één van twee mogelijke routes volgen, handmatig in te stellen door middel van kleppen.
Wanneer de machine is uitgerust met het lage omgevingstemperatuur-systeem, stelt het IQ-systeem automatisch beweegbare lamellen bij om de luchtstroom door de nakoeler te reguleren, zodat de temperatuur van de compressielucht steeds boven het vriespunt blijft (gewoonlijk 7°C (45°F)) bij een omgevingstemperatuur tot -23°C (-20°F). Hierdoor zijn warmtetraceringssystemen en handmatige afstellingen om bevriezing van het compressieluchtsysteem te voorkomen overbodig. Alle aftappunten voor het condensaatverwerkingssysteem worden verwarmd met 24VDC verwarmers, welke zijn ingebouwd in het verwarmingssysteem van de compressor. De standaardconfiguratie zonder lamellen kan niet beneden het vriespunt worden gebruikt.
De ene route is voor standaardgebruik, waarbij de lucht om het IQsysteem heen geleid wordt en een kwaliteit heeft die vergelijkbaar is met lucht uit een gewone oliegedrenkte mobiele compressor. Als het IQ-systeem wordt ingeschakeld door de juiste instelling van de keuzeklep, gaat de compressielucht eerst de nakoeler in. De nakoeler wordt gekoeld door inkomende lucht van het compressorpakket, welke wordt geregeld door de beweegbare lamellen op de nakoeler (indien uitgerust met de optie voor lage omgevingstemperatuur). Onder de meeste omstandigheden staan de lamellen geheel open en is maximale nakoeling beschikbaar. De compressielucht en het condensaat (water met een kleine hoeveelheid smeermiddel van de compressor) verlaat de nakoeler en gaat de vochtscheider in, waar het grootste deel van het condensaat wordt verwijderd. De compressielucht doorloopt dan twee filtratiefasen, waar de aanwezigheid van olie- en waterdeeltjes omlaag wordt gebracht tot ongeveer 0,01 micron. Aan de onderkant van de vochtscheider en beide filters bevinden zich zeven en ‘constant-bleed’-openingen, welke van een dergelijke grootte zijn dat de maximale stroom condensaat bij een minimaal verlies aan compressielucht wordt bewerkstelligd. 9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
56
OPTIES
De condensaatleidingen komen dan samen in een pijp en het condensaat wordt vervolgens allemaal op één plek in het uitlaatsysteem van de motor geïnjecteerd. De compressielucht stroomt dan door de minimum-drukklep, en vervolgens naar buiten door de persluchtklep. De luchtdrukmeter op het instrumentenpaneel geeft de druk aan binnen in de scheidingstank. Een drukmeter voor de persluchtdruk bevindt zich aan de binnenkant van de voorklep van de compressor op de filtersteun. Indien de lucht om het IQ-systeem heen geleid wordt (standaardgebruik geselecteerd), zal de bedrijfsluchtdruk ongeveer gelijk zijn aan de druk in de scheidingstank. Indien de IQsysteemfunctie wordt geselecteerd zal de bedrijfsluchtdruk iets lager zijn, afhankelijk van de weerstand van de filters.
•
Jaarlijks onderhoud: Het normale onderhoudsinterval voor de primaire en secundaire IQsysteemfilters is één jaar, of eerder als de druk te ver terugloopt. De compressor zal worden uitgeschakeld als de restrictie de aanbevolen waarden overschrijdt. FILTERVERVANGING •
Als de motor is gestopt dient u zich ervan te verzekeren dat de druk van het systeem is afgelaten.
•
Verwijder alle bedrading en slangen aangesloten op de drainagepunten aan de onderkant van de filterbehuizingen. Inspecteer de fittingen en slangen op verstoppingen. Reinig indien nodig.
•
Draai de behuizing los met behulp van een kettingsleutel of dergelijk gereedschap. De behuizing moet na het losdraaien verder met de hand worden verwijderd, waarbij u op moet passen dat u de behuizing niet op de vloerplaat laat vallen.
•
Laat de behuizing op het vloerpaneel zakken en laat hem tegen het schroefblok leunen. Verwijder en vervang het filterelement, waarbij u zorg draagt niet de buitenste laag te beschadigen.
ONDERHOUD Dagelijks onderhoud: Controleer bij volle belasting (maximale levering van compressielucht) of het IQ-systeem geen overmatige restrictie aangeeft. Overmatige restrictie wordt aangegeven op de Viewport en zal de compressor doen uitschakelen als de restrictie de aanbevolen waarden overschrijdt. Wekelijks onderhoud: •
Verwijder de Y-zeefschermen onder in de vochtscheider en beide filters en verwijder al het bezinksel.
•
Controleer of de openingen onder de Y-zeven niet verstopt zijn.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
Controleer of de pijpjes van de openingsdrainagepunten naar het uitlaatsysteem niet verstopt zijn.
Controleer het onderdeelnummer van het nieuwe element met dat van het oude element, aangezien de twee IQ-filters van verschillende stoffen zijn gemaakt.
OPTIES
57
ONDERHOUD PRIMAIRE EN SECUNDAIRE FILTER
AFBEELDING 1
AFBEELDING 4
AFBEELDING 2
AFBEELDING 5
AFBEELDING 3
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
58
OPTIES
ONDERHOUD WATERSCHEIDER
AFBEELDING 1
AFBEELDING 4
AFBEELDING 2
AFBEELDING 5
AFBEELDING 3
AFBEELDING 6
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
OPTIES
59
VEILIGHEID VOORZICHTIG: Het compressorregulatiesysteem is afgesteld om de gereguleerde druk bij de scheidingstank op één peil te houden. Stel de regulatie NIET bij om de volle regulatiedruk bij de persluchtklep te krijgen wanneer het IQ-systeem is geactiveerd. Dit zal resulteren in werking op te hoog vermogen, met als gevolg oververhitting en een verkorte levensduur van zowel de motor als het schroefblok. VOORZICHTIG: Filterelementen met overmatige restrictie kunnen een toename in de hoeveelheid water en olie, meegevoerd in de lucht, veroorzaken, hetgeen verderop in de leiding schade aan apparatuur kan veroorzaken. De normale onderhoudsintervallen mogen niet worden overschreden. VOORZICHTIG: Als het doorlopen van het condensaat belemmerd wordt, lopen de houders over. Als de houders overlopen, kan overmatig condensaat in de luchtstroom terechtkomen en beschadigingen in apparatuur verderop veroorzaken. AFBEELDING 7 KENNISGEVING: Gebruik de machine niet bij temperaturen onder 2°C (35°F).
AFBEELDING 8
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
60
OPTIES
ERNSTIGE VERSTOPPING IQ-FILTER - PROBLEEMOPLOSSING STANDAARDBEDIENING
IQ-SYSTEEMBEDIENING
Perslucht
Perslucht
GEVAL
EFFECT
OPLOSSING
De TITAN-controller heeft een bericht ontvangen via het J1939 CAN-netwerk van de IQ TCUcontroller om aan te geven dat de IQ-filters de luchtstroom beginnen te beperken.
Code 44 is een WAARSCHUWINGtoestand en zal de compressor niet doen stoppen. Code 44 en de WAARSCHUWING-naam worden weergegeven op de ViewPort.
1. Vervang IQ-filters.
De TITAN-controller heeft een bericht ontvangen via het J1939 CAN-netwerk van de IQ TCUcontroller om aan te geven dat de IQ-filters de luchtstroom overmatig beperken.
Code 52 is een STORING-toestand en zal de compressor doen stoppen. Code 52 en de STORINGnaam worden weergegeven op de ViewPort.
1. Vervang IQ-filters.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
2. Controleer alle kabelboomverbindingen tussen IQ TCU en PT100/ PT101 differentieeldruksensoren. Repareer de kabelboom zo nodig. 3. Als stappen 1 en 2 OK blijken, vervang dan de IQ TCU-controller.
2. Controleer alle kabelboomverbindingen tussen IQ TCU en PT100/ PT101 differentieeldruksensoren. Repareer de kabelboom zo nodig. 3. Als stappen 1 en 2 OK blijken, vervang dan de IQ TCU-controller.
OPTIES
61
DUBBELDRUK-BEDIENINGSINSTRUCTIES Machines die werken met druk van meer dan 7 bar (100 psi) kunnen worden uitgerust met een dubbeldrukschakelaar in de eenheid. Met deze schakelaar kunnen bedrijfsdrukwaarden tussen 7 bar en de maximaal toegelaten druk van de machine worden geselecteerd. De stroom blijf nominaal constant.
Het starten en stoppen worden niet beïnvloed door de selectie en tijdens normaal bedrijf kan de keuzeschakelaar veilig worden bediend. Men moet wel zeker zijn dat apparatuur verderop de beschikbare druk aankan. De drukmeter geeft aan welke instelling er is geselecteerd.
A Standaard regulatiesysteem B Dubbeldruk-regulatiesysteem 1 Dubbeldruk-solenoïde 2 Dubbeldruk-regulator 3 Dubbeldruk-sticker 4 Dubbeldruk-keuzeschakelaar
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
62
MOTORINSTRUCTIEHANDLEIDING
INHOUD 63
VOORWOORD
64
EXTERN AANZICHT
65
ALGEMENE INFORMATIE Hoofdgegevens en -specificaties Motoridentificatie Nazorg motor Dieseldeeltjesnabehandeling Turbolader met variabele geometrie Elektromagnetische interferentie (EMI)
82
BEDIENING BIJ KOUD WEER Koud weer Brandstofkeuze Koelvloeistof Motorolie Accu Koud starten
84
ONDERHOUDSSCHEMA Onderhoudsschema Uitleg van onderhoudsschema Aanvullende serviceliteratuur Bestellocatie serviceliteratuur De onderdelencatalogus op maat bestellen
68
UITLAATSYSTEEM Uitlaatbesturingssyteem
70
BRANDSTOF, SMEERMIDDEL EN KOELVLOEISTOF Brandstofaanbevelingen en -specificaties Aanbevelingen en specificaties smeerolie Aanbevelingen en specificaties koelvloeistof Afdichtingsadditieven koelsysteem Oplosbare oliën koelsysteem
87
MOTORPROBLEMEN OPLOSSEN
90
MOTORGARANTIE Alle motoren internationaal industrieel (Terrein) Garantie emissiebeperkingssysteem Californië (Terrein)
74
BEDIENING Motorbediening Controle voor bediening Controles en bediening na het opstarten Bediening met belasting Bediening en zorg van een nieuwe motor Motoruitschakeling Aanbevelingen voor opslag op lange termijn
93
77
PERIODIEKE INSPECTIE EN ONDERHOUD Smeersysteem Koelsysteem Brandstofsysteem Luchtinlaatsysteem Motor en elektra Service en onderhoud
ONDERDELEN BESTELLEN Algemeen Beschrijving Verbindingsmateriaal Markeringen en stickers Hoe u de onderdelenlijst gebruikt Hoe u bestellingen doet Algemene voorwaarden bij het bestellen van onderdelen Luchtvervangingsprogramma
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
VOORWOORD
63
Om uw motor ten volle te kunnen benutten, is het belangrijk om deze correct te bedienen en te onderhouden. Deze handleiding is bedoeld om u hierbij te helpen. Lees deze handleiding zorgvuldig door en volg de aangegeven bedienings- en onderhoudsaanbevelingen. Daardoor bent u jarenlang verzekerd van een probleemloze en zuinige motorbediening. Als uw motor onderhoud nodig heeft, neem dan contact op met uw dichtstbijzijnde vestiging of distributeur. Alle informatie, illustraties en specificaties in deze handleiding zijn gebaseerd op de nieuwste productinformatie die beschikbaar was ten tijde van publicatie. Het bedrijf behoudt zich het recht voor om op elk moment en zonder voorafgaande kennisgeving wijzigingen aan te brengen in deze handleiding.
De afbeeldingen hierin zijn enkel ter illustratie en stemmen niet noodzakelijk volledig overeen met de fysieke eigenschappen van elke besproken motor afzonderlijk.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
64
EXTERNE AANZICHTEN
DIESELMOTOR Externe aanzichten motor
(1) Turbolader en koelvloeistoftoevoerstarter
(1) Brandstofraildruksensor
(2) Turbolader en koelvloeistofafvoerstarter
(2) Inlaatspruitstuktemperatuur- en druksensor
(3) Olietoevoerleiding turbolader
(3) Brandstofrail
(4) Leiding uitlaatgasdruksensor
(4) Overdrukventiel brandstofrail
(5) Behuizing tuimelaarhendel
(5) Brandstofafvoerleiding
(6) Uitlaataansluiting koelvloeistof
(6) Olieafvoerleidingen carterontluchter
(7) Smeeroliethermostaat
(7) Brandstoffilter
(8) Koelvloeistoftemperatuursensor
(8) Krukastoerentalsensor
(9) Dynamo
(9) Startmotor
(10) Koelvloeistofretour EGR-koeling
(10) Bevestigingsnaaf motorolieverwarming
(11) Aansluiting koelvloeistofinlaat
(11) Smeeroliedruksensor
(12) Smeeroliekoeler
(12) Peilstoklocatie
(13) Ontluchtingsventiel koelvloeistofafvoer
(13) Olietoevoerleiding luchtcompressor
(14) Regelaar smeeroliedruk
(14) Elektronische regelmodule
(15) Smeeroliefilter
(15) Luchtcompressor
(16) Peilstoklocatie
(16) Tandwielbehuizing
(17) Smeeroliecarter
(17) Nokkenastoerentalsensor
(18) Vliegwielbehuizing
(18) Koelvloeistofafvoerleiding luchtcompressor
(19) Motorblokkagepoort
(19) Koelvloeistoftoevoerleiding luchtcompressor
(20) Olieafvoerleiding turbolader
(20) Motorgegevensplaatje
(21) Koelvloeistoftoevoer EGR-koeling
(21) Brandstofpomp
(22) Uitlaatspruitstuk
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
ALGEMENE INFORMATIE
65
EUROPESE GECERTIFICEERDE MOTORGEGEVENS EN -SPECIFICATIES
Model motor
QSL9 CM2250
Type motor
Watergekoelde, viertakt lijnmotor met kopkleppen
Vermogen (HP)
Zie motorgegevensplaatje
Ontstekingsvolgorde
1-5-3-6-2-4
Krukasrotatie (gezien vanaf vooraanzicht motor)
In wijzerzin
Cilinderinhoud
8,9 liter
Verbrandingstype
Directe brandstofinspuiting
Aantal cilinders - boring x slag mm
6-114 x 144,5
Cilinderinhoud L
8,9 (540)
Compressieverhouding
16,6:1
Ontstekingsvolgorde
1-5-3-6-2-4
Uitlaatbesturingssysteem
Motoraanpassing
Regulateur
Elektronisch type
Gespecificeerde brandstof
Ultralaagzwavelige dieselbrandstof (ASTM D975 nr. 2-D)
Startmotor (V-kW)
24 - 6.4
Alternator (V-A)
24 - 70
Gespecificeerde motorolie (API-klasse)
15W40 - CJ-4 / ACEA E9
Koelvloeistofvolume (Alleen motor) L
12.4 (13.1)
Drooggewicht motor kg
740 (1630)
Kopafstelling mm
Inlaatklepafstelling
0.305 (0.012)
Uitlaatklepafstelling
0.559 (0.022)
Motorremafstelling
2.286 (0.090)
Totale lengte mm Motorafmetingen
1128 (44.4)
Totale breedte mm (in)
872 (34.3)
Totale hoogte mm (in)
1189 (46.8)
Klepspeling (koud) mm (in)
MOTORIDENTIFICATIE Locatie serienummer Het serienummer van de motor is in een plaatje gestanst.
Inlaat 0,305 (.012) Uitlaat 0,559 (.022)
Het ECM-gegevensplaatje bevindt zich op de voorkant van het ECM. Het ECM-gegevensplaatje bevat de volgende informatie: • • • • •
ECM-onderdeelnummer (PN) ECM-serienummer (SN) ECM-datumcode (DC) Motorserienummer (ESN) ECM-code (identificeert de software in de ECM).
Fig. 4
Fig. 3 A. Motorserienummer
Bevestiging van motornummer Het wordt aanbevolen om het motorserienummer samen met het machineserienummer te vernoemen, aangezien dat vereist is wanneer u contact opneemt met de Doosan-afdeling of distributeur voor reparatie, onderhoud of het bestellen van onderdelen. VOORZICHTIG: Zet de motor af om het motorserienummer af te lezen.
Zoek het serienummer niet terwijl de motor nog heet is om verwonding te voorkomen.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
66
ALGEMENE INFORMATIE
NAZORG MOTOR
TURBOLADER MET VARIABELE GEOMETRIE
Aarzel niet om contact op te nemen met uw dealer voor periodiek(e) inspectie en onderhoud. Doosan originele onderdelen Originele Doosan-onderdelen zijn identiek aan de onderdelen die werden gebruikt bij de productie van de motor, waardoor ze dus ook onder garantie vallen bij Doosan. Zorg ervoor dat er enkel originele onderdelen, smeermiddelen en vloeistoffen van Doosan worden gebruikt voor onderhoud en/of reparatie. DIESELDEELTJESNABEHANDELING
Het gegevensplaatje van de Holset® turbolader met variabele geometrie (VGT) bevindt zich op de compressorbehuizing van de turboladerinlaat. Het gegevensplaatje bevat de volgende informatie die kan helpen bij onderhoud of vervanging. •
Cummins® inrichtingsonderdeelnummer
•
Serienummer
•
Klantnummer
•
Modelnummer. NB: De elektronische starter op de VGT is een bedrijfsklaar onderdeel en is voorzien van een afzonderlijk gegevensplaatje dat helpt bij onderhoud of vervanging.
ELEKTROMAGNETISCHE INTERFERENTIE (EMI) Op de filterbus van de dieseldeeltjesnabehandelingsinrichting staat belangrijke informatie over onderhoud en vervanging gestanst. Er zijn drie belangrijke stanslocaties op de nabehandelingsinrichting: 1. Onderdeelnummer en serienummer van de nabehandelingsdieseloxidatieinlaat/katalysator, ter hoogte van het inlaat/katalysatorgedeelte. 2. Onderdeelnummer en serienummer van de nabehandelingsdieseldeeltjesfilter, ter hoogte van het filtergedeelte. 3. Onderdeelnummer van de nabehandelingsinrichting en het uitlaatgedeelte, ter hoogte van de uitlaat van het nabehandelingssysteem.
Algemene informatie Sommige motortoepassingen maken gebruik van accessoires (CBradio's, mobiele zenders, enz.) die radiofrequentiesignalen genereren en gebruiken die, bij onjuiste installatie en gebruik, elektromagnetische interferentie (EMI) kunnen veroorzaken tussen het accessoire en het elektronisch geregeld brandstofsysteem van Cummins. Cummins is niet aansprakelijk voor eventuele prestatieproblemen van het brandstofsysteem of het accessoire als gevolg van EMI. EMI wordt door Cummins niet beschouwd als een motordefect en valt daarom niet onder garantie. EMI-gevoeligheid van het systeem
UITLAAT
Uw Cummins product is ontworpen voor en getest op minimale gevoeligheid voor inkomende elektromagnetische energie.
E PN: Q620561 C PN: 4359854
Uit tests is gebleken dat er geen vermindering is van de motorprestaties bij relatief hoge energiepeilen. Bij zeer hoge energiepeilen kunnen er echter wel enkele niet-kritieke diagnostische foutcodes worden geregistreerd. Het EMI-gevoeligheidsniveau van het brandstofsysteem beschermt uw motor tegen de meeste, zoniet alle elektromagnetische energie producerende apparaten die voldoen aan de wettelijke voorschriften van de Federal Communications Commission.
DATUMCODE
STROOM
E ASM PN: 202.664A C ASM PN: 4936203
EMI-stralingsniveaus van het systeem
1234567901
Een doorsnee nabehandelingsinrichting bevat meestal de volgende gestanste informatie: 1. Sectienaam 2. Onderdeelnummer 3. Datumcode 4. Inrichtingsnummer (alleen bij het uitlaatgedeelte) 5. Serienummer
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
Uw Cummins product is ontworpen om zo weinig mogelijk elektromagnetische energie uit te stralen. Elektronische onderdelen moeten voldoen aan verschillende EMI-specificaties van Cummins en de industriestandaard. Uit tests is gebleken dat wanneer de motor correct is geïnstalleerd, deze niet zal interfereren met boordcommunicatieapparatuur of met het vermogen van het voertuig, het apparaat of het schip om te voldoen aan de relevante EMI-normen en voorgeschreven specificaties. Als er interferentie wordt vastgesteld, volg dan de onderstaande instructies om de mate van interferentie te reduceren: 1. Plaats de ontvangende antenne zo ver mogelijk verwijderd van de motor en zo hoog mogelijk. 2. Plaats de ontvangende antenne zo ver mogelijk verwijderd van alle metalen obstakels (bv. uitlaatpijpen)
ALGEMENE INFORMATIE
67
3. Raadpleeg een vertegenwoordiger van de accessoireleverancier in uw regio om: • Het apparaat nauwkeurig te kalibreren voor de juiste frequentie, vermogensuitvoer en gevoeligheid (zowel lokale apparaten als apparaten op andere locaties moeten correct gekalibreerd zijn) • Antennereflecterende energiegegevensmetingen uit te voeren om de optimale antennelocatie te bepalen • Het optimale antennetype en de optimale bevestiging van de antenne voor uw toepassing te bepalen • Ervoor te zorgen dat uw model accessoireapparaat is gemaakt voor maximale filtering om inkomende elektromagnetische ruis af te schermen
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
68
UITLAATSYSTEEM
UITLAATBESTURINGSSYSTEEM Algemene informatie De gegevens over het uitlaatbesturingssysteem bevinden zich op het motorgegevensplaatje. Het identificeert de motoronderdelen in acroniemen die deel uitmaken van het uitlaatbesturingssysteem. NB: Motorgegevensplaatjes verschillen naargelang de productiefabriek. Het gegevensplaatje bevat mogelijk niet alle uitlaatbesturingssystemen voor de motor. QSL9 CM2250 EF-motoren, gecertificeerd voor EPA Tier4 Interim/ Euro Stage 3B-emissies, zijn uitgerust met de volgende uitlaatbesturingssystemen: •
DDI - Directe Diesel Injection (Directe dieselinjectie)
•
ECM - Electronic Control Module (Elektronische regelmodule)
•
TC - Turbocharger (Turbolader)
•
CAC - Charge-Air Cooler (Turboluchtkoeler)
•
EGR - Exhaust Gas Recirculation (Uitlaatgasrecirculatie)
•
PTOX - Periodic Trap Oxidiser (Dieseldeeltjesfilter)
•
OC - Diesel Oxidation Catalyst (Dieseloxidatiekatalysator)
UNIEKE WERKINGSEIGENSCHAPPEN VAN EEN MOTOR MET NABEHANDELINGSDIESELDEELTJESFILTER
De nabehandelingsdieseldeeltjesfilter vangt de roet en as van de motoruitlaat. De nabehandelingsdieseloxidatiekatalysator wordt gebruikt om brandstof in de uitlaat te oxideren om hitte te creëren voor het regeneratieproces. De temperatuursensoren van het nabehandelingsuitlaatgas worden gebruikt om de uitlaatgastemperaturen te meten op verschillende punten in het nabehandelingssysteem. Roet bestaat uit de deels verbrande brandstofdeeltjes die ontstaan tijdens normale werking van een motor (zwarte rook). As bestaat uit de deels verbrande motoroliedeeltjes die ontstaan tijdens normale werking van een motor. Na verloop van tijd stapelen roet en as zich op in het nabehandelingsdieseldeeltjesfilter en moeten worden verwijderd. Roet wordt verwijderd door een proces dat regeneratie heet. As wordt verwijderd door het nabehandelingsdieseldeeltjesfilter te verwijderen en dit te reinigen op specifieke intervallen. Apparatuur met een nabehandelingssysteem heeft drie extra indicatielampjes op het dashboard. Twee van de extra lampjes, samen met het motorcontrolelampje, geven de operator de status van het nabehandelingsdieseldeeltjesfilter aan. Het derde extra indicatielampje regeneratietoelatingsschakelaar aan.
geeft
de
positie
van
de
NB: Zie Deel 1 van de Gebruikershandleiding of de Bedienings- en onderhoudshandleiding van de motor waaraan onderhoud wordt uitgevoerd voor bijkomende informatie over de motorindicatielampjes. Ultralaagzwavelige dieselbrandstof is vereist voor een motor uitgerust met een nabehandelingsdieseldeeltjesfilter. Als er geen ultralaagzwavelige diesel wordt gebruikt, voldoet de motor mogelijk niet aan de emissievoorschriften en kunnen de nabehandelingsdieseldeeltjesfilter of nabehandelingsdieseloxidatiekatalysator mogelijk beschadigd raken. Raadpleeg de Brandstofaanbevelingen en -specificaties voor informatie over de vereiste brandstof voor gebruik in de motor. Zie het deel Brandstoffen, smeermiddelen en koelvloeistoffen. Om de onderhoudsintervallen van de nabehandelingsdieseldeeltjesfilter zo veel mogelijk te spreiden, vereist Cummins Inc. het gebruik van een motorsmeerolie die voldoet aan de Cummins Engineering Standard 20081. Het gebruik van olie die voldoet aan CES 20081 vereist ook het gebruik van ultralaagzwavelige dieselbrandstof om het gespecificeerde olieaftapinterval aan te houden zonder risico op motorbeschadiging.
Algemene informatie Het nabehandelingssysteem wordt gebruikt om de uitstoot van deeltjes te verminderen en bestaat uit zes hoofdonderdelen: 1. Nabehandelingsinlaat en nabehandelingsdieseloxidatiekatalysator 2. Differentieeldruksensor nabehandelingsdieseldeeltjesfilter
NB: Zie het deel Brandstof, smeermiddelen en koelvloeistof voor meer informatie over de aanbevolen olie en brandstof. NB: Zie het deel Motoronderhoudsschema, waarin de reinigingsintervallen van de nabehandelingsdieseldeeltjesfilter beschreven staan.
3. Nabehandelingsdieseldeeltjesfilter 4. Nabehandelingsuitlaat
Regeneratie
5. Temperatuursensoren nabehandelingsuitlaatgas
Regeneratie is het proces waarbij roet dat in het nabehandelingsdieseldeeltjesfilter werd opgevangen, wordt omgezet in koolstofdioxide.
6. Interfacemodule temperatuursensor nabehandelingsdieseldeeltjesfilter De onderdelen van het nabehandelingssysteem hebben de volgende functies: De nabehandelingsinlaat en -uitlaat verbinden de uitlaatpijpen van de apparatuur met het nabehandelingssysteem. De differentieeldruksensor van de nabehandelingsdieseldeeltjesfilter meet de weerstand in de nabehandelingsdieseldeeltjesfilter.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
Het regeneratieproces vereist warmte en kan worden onderverdeeld in twee verschillende types: passieve regeneratie en actieve regeneratie. Passieve regeneratie Passieve regeneratie gebeurt wanneer de uitlaattemperaturen van nature hoog genoeg zijn om het roet opgevangen in de nabehandelingsdieseldeeltjesfilter sneller te oxideren dan het wordt opgevangen. Passieve regeneratie gebeurt meestal wanneer de apparatuur zwaar wordt belast.
UITLAATSYSTEEM
69
Actieve regeneratie
Manueel (niet-missie)
Actieve regeneratie gebeurt wanneer de uitlaattemperaturen van nature niet hoog genoeg zijn om het roet opgevangen in de nabehandelingsdieseldeeltjesfilter sneller te oxideren dan het wordt opgevangen.
Bij bepaalde bedrijfsomstandigheden, zoals lage snelheid, lage belasting of stop-/startbedrijfscycli heeft de motor mogelijk niet voldoende gelegenheid om de nabehandelingsdieseldeeltjesfilter te regenereren tijdens normaal bedrijf. Wanneer dit gebeurt, zal de motor het indicatielampje voor de nabehandelingsdieseldeeltjesfilter doen branden om de operator te waarschuwen dat er hulp nodig is, meestal in de vorm van een manuele (niet-missie) regeneratie.
Voor actieve regeneratie is er hulp nodig van de motor om de uitlaattemperatuur te verhogen. Dit wordt meestal gerealiseerd door de motor een kleine hoeveelheid dieselbrandstof in de uitlaatstroom te laten injecteren, die vervolgens wordt geoxideerd door de nabehandelingsdieseloxidatiekatalysator, waardoor de warmte wordt opgewekt die nodig is om de nabehandelingsdieseldeeltjesfilter te regenereren. Actieve regeneratie gebeurt frequenter bij apparatuur met een lage belasting, of met stop-/startbedrijfscycli. Actieve regeneratie gebeurt enkel als de motor-ECM heeft gedetecteerd dat de gespecificeerde limiet van de nabehandelingsdieseldeeltjesfilter is bereikt. De motor-ECM activeert en deactiveert de regeneratie naar behoefte. Actieve regeneratie is grotendeels transparant voor de apparaatoperator. De apparaatoperator kan een luider turboladergeluid horen tijdens een actieve regeneratie en kan opmerken dat het indicatielampje voor een hoge uitlaattemperatuur gaat branden als de uitlaattemperatuur hoger is dan de door de apparaat-OEM ingestelde bovenste uitlaatsysteemtemperatuurdrempel. Tijdens actieve regeneratie kan de uitlaattemperatuur heter zijn dan wanneer de motor aan vollast draait. De uitlaattemperatuur kan tijdens een normale actieve regeneratie 600°C, en mogelijk zelfs 800°C, bereiken in bepaalde omstandigheden.
Manuele (niet-missie) regeneratie is een vorm van actieve regeneratie die wordt gestart door de apparaatoperator wanneer het apparaat niet in bedrijf is. Manuele (niet-missie) regeneratie vereist een hogere motorsnelheid van ongeveer 1000 - 1400 opm. De duur van een manuele (niet-missie) regeneratie varieert naargelang hoe vol de nabehandelingsdieseldeeltjesfilter is, maar dit zal meestal tussen 45 minuten en 1,5 uur duren. Een manuele (niet-missie) regeneratie kan op een van de twee volgende manieren worden gestart: • Een manuele (niet-missie) regeneratieschakelaar gemonteerd op het apparaat. Raadpleeg de gebruikershandleiding voor de locatie en bediening van deze schakelaar. De gemonteerde manuele (nietmissie) regeneratieschakelaar zal een manuele (niet-missie) regeneratie slechts starten wanneer het indicatielampje van het nabehandelingsdieseldeeltjesfilter gaat branden. • Het elektronisch onderhoudsgereedschap kan een manuele (nietmissie) regeneratie starten door de "Regeneratietest nabehandelingsdieseldeeltjesfilter" op te starten. WAARSCHUWING: Tijdens regeneratie kan de uitlaatgastemperatuur oplopen tot 800°C en de oppervlaktetemperatuur van het uitlaatsysteem tot meer dan 700°C, wat heet genoeg is om veelgebruikte materialen in brand te steken of te doen smelten en om brandwonden te veroorzaken bij mensen. Het motortoerental stijgt en kan tot 1000 - 1500 opm oplopen. Volg deze instructies om het risico op brand, schade aan gebouwen, brandwonden of andere ernstige lichamelijke letsels te voorkomen.
NB: Zie Deel 1 van de Gebruikershandleiding of de Bedienings- en onderhoudshandleiding van de motor waaraan onderhoud wordt uitgevoerd voor bijkomende informatie over de motorindicatielampjes. WAARSCHUWING: Tijdens regeneratie kan de uitlaatgastemperatuur 800°C bereiken.
Volg de onderstaande stappen om een manuele (niet-missie) regeneratie uit te voeren: •
Selecteer een geschikte locatie om het apparaat te parkeren.
•
Zorg dat er zich geen voorwerpen direct boven de uitlaat bevinden.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
70
BRANDSTOF, SMEERMIDDELEN EN KOELVLOEISTOF
BRANDSTOFAANBEVELINGEN EN -SPECIFICATIES Brandstofaanbevelingen - industriële toepassingen Hieronder worden de algemene specificaties vermeld voor de motoren die in deze handleiding aan bod komen: WAARSCHUWING: Meng geen benzine, alcohol of alcoholbenzine met dieselbrandstof. Dit mengsel zou kunnen ontploffen. VOORZICHTIG: Vanwege de precieze tolerantiebereiken van dieselinjectiesystemen, is het uiterst belangrijk dat de brandstof zuiver en vuil- of watervrij wordt gehouden. Vuil of water in het systeem kan ernstige schade veroorzaken aan de brandstofpomp en de brandstofinjectoren.
VOORZICHTIG: Ultralaagzwavelige dieselbrandstof is vereist voor een correcte werking van het nabehandelingssysteem. Als er geen ultralaagzwavelige dieselbrandstof wordt gebruikt, voldoet de motor mogelijk niet aan de emissievoorschriften en kan het nabehandelingssysteem beschadigd raken. De motor is geoptimaliseerd voor gebruik met een uitlaatnabehandeling die voldoet aan de Tier 4 interim/Stage IIIBemissievoorschriften voor terreingebruik. De motor moet draaien op ultralaagzwavelige diesel (ULSD) met een maximaal zwavelgehalte van 15 ppm in de Verenigde Staten en 10 ppm in de Europese Unie. Indien dat niet het geval is, kunnen de motor en de nabehandelingssystemen op korte tijd permanent beschadigd raken. Deze schade kan de motor onbruikbaar maken en de garantie op de motor beïnvloeden.
VOORZICHTIG: Lichtere brandstoffen kunnen het brandstofverbruik verhogen of onderdelen van het brandstofsysteem beschadigen.
Ultralaagzwavelige dieselbrandstof mag voor Europa geen hogere zwavelmassaconcentratie dan 0,0010 (10 ppm) hebben. Er is geen aanvaardbaar vervangmiddel.
VOORZICHTIG: Gebruik geen dieselbrandstof gemengd met smeerolie in motoren uitgerust met een nabehandelingssysteem. De onderhoudsintervallen voor nabehandelingssystemen worden hierdoor korter.
Bij bedrijfstemperaturen onder 0°C kunnen aanvaardbare prestaties worden verkregen door het gebruik van mengsels van nummer 2D en nummer 1D. De volgende tabel geeft een lijst van aanvaardbare brandstoftypes voor deze motor.
Cummins Inc. beveelt het gebruik van ASTM nummer 2D-brandstof aan. Het gebruik van nummer 2D-dieselbrandstof leidt tot optimale motorprestaties. AANVAARDBARE BRANDSTOFTYPES nummer 1D diesel (1) (2)
nummer 2D diesel (2)
nummer 1K Kerosine
Jet-A
Jet-A1
JP-5
JP-8
Jet-B
JP-4
CITE
OK
OK
NIET OK
NIET OK
NIET OK
NIET OK
NIET OK
NIET OK
NIET OK
NIET OK
48-34(3)
40-24(3)
50-35(3)
51-37(3)
51-37(3)
48-36(3)
51-37(3)
57-45(3)
57-45(3)
57-45(3)
1. Elke aanpassing om te compenseren voor verminderde prestaties met een brandstofsysteem op alternatieve brandstof valt buiten garantie. 2. Wintermengselbrandstoffen, zoals deze te koop zijn in commerciële brandstofverkooppunten, zijn combinaties van nummer 1D- en nummer 2D-dieselbrandstof, zijn aanvaardbaar. 3. Calorische waarde/Graad soortelijk gewicht in A.P.I. - Brandstoffen met een laag soortelijk gewicht in A.P.I. hebben een hogere calorische waarde. Als vuistregel is er een verlaging van 3 tot 5 procent in de calorische waarde voor elke verhoging van het soortelijk gewicht in A.P.I. met 10 graden. Er is ook een verhoging van het soortelijk gewicht in A.P.I. met 0,7 graden met een verhoging in brandstoftemperatuur. Deze verlaging in caloriewaarde is ongeveer rechtevenredig met het percentage vermogensverlies. Het gebruik van brandstoffen met een hoger soortelijk gewicht in A.P.I. leidt tot een hoger brandstofverbruik. NB: Cummins Inc. beveelt aan dat het cetaangehalte van dieselbrandstof minimum 45 bedraagt voor motoren waarvan verwacht wordt dat ze zullen worden gebruikt bij temperaturen onder 0°C en minimum 42 voor motoren die worden gebruikt bij temperaturen boven 0°C. NB: Het gebruik van dieselbrandstof met een cetaangetal dat onder de aanbeveling ligt, kan moeilijk starten, onstabiliteit en overmatige witte rookvorming veroorzaken. Om een bevredigende werking bij lage omgevingstemperatuur aan te houden, is het belangrijk om dieselbrandstof met het juiste cetaangehalte te gebruiken. NB: Cummins Inc. vereist dat alle aanvaardbare brandstoffen het juiste smeervermogen hebben. Dit betekent dat het BOCLE-getal 3100 of hoger moet zijn, zoals gemeten door ASTM-specificatie D6078, Scuffing Load Ball On Cylinder Evaluator (SLBOCLE). Het smeervermogen kan ook worden gemeten door ASTM, specificatie D6079, ISO 12156, High Frequency Reciprocating Rig (HFRR), waarbij de brandstof een slijtagelitteken van maximaal 0,45 mm moet hebben. 9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
De OEM van het apparaat moet voorzien zijn van duidelijk zichtbare labels met de tekst "Gebruik enkel ultralaagzwavelige dieselbrandstof" of "Enkel ultralaagzwavelige dieselbrandstof" op het dashboard (of instrumentenpaneel) en bij alle brandstofvulinlaten. ULZD/biodiesel-mengsels tot B20 (20 procent biodiesel) van een BQ9000 gecertificeerde leverancier zijn aanvaardbaar. Raadpleeg voor informatie over alternatieve brandstoffen, zoals biodiesel en bijkomende informatie voor brandstofaanbevelingen en specificaties, Brandstoffen voor Cummins®-motoren, Bulletin 3379001. AANBEVELINGEN EN SPECIFICATIES VOOR SMEEROLIE Algemene informatie - QSL-motoren Hieronder worden de algemene specificaties vermeld voor de motoren die in deze handleiding aan bod komen: Het gebruik van kwaliteitsvolle motorsmeeroliën in combinatie met de correcte olieafvoer- en filterwisselintervallen is van cruciaal belang voor het garanderen van de motorprestaties en -duurzaamheid. Cummins Inc. vereist het gebruik van een hoogkwalitatieve SAE 15W40 motorolie voor industrieel gebruik, zoals CJ-4 of Euro ACEA E9. Een sulfaataslimiet van 1,0 massaconcentratie wordt aanbevolen voor een optimale zuigerafzetting, levensduur van de dieseldeeltjesfilter en controle van het olieverbruik. Speciale 'inrij'-oliën worden niet aanbevolen voor gebruik in nieuwe of verbouwde Cummins®-motoren. Gebruik dezelfde smeerolie die wordt gebruikt bij normale motortoepassingen. Het gebruik van synthetische motoroliën (de oliën gemaakt met A.P.I. groep 3 of groep 4 basisvoorraden) is toegestaan, en moet voldoen aan dezelfde prestatie- en viscositeitsbeperkingen van motoroliën op petroleum- (minerale) basis. Dezelfde olieverversingsintervallen als die voor motoroliën op petroleum- (minerale) basis moeten worden toegepast op synthetische oliën.
BRANDSTOF, SMEERMIDDELEN EN KOELVLOEISTOF Raadpleeg de laatste versie van de Aanbevelingen voor Cummins® motorolie, Bulletin 3810340 voor meer informatie en een bespreking van motorsmeeroliën.
71
Olieadditieven in gebruikte olie
Temperatuur °F
Additiefgehalte ->
Alle seizoenen Alle seizoenen Winterweer Winterweer Arctische weersomstandigheden Temperatuur °C De belangrijkste aanbeveling van Cummins Inc. is het gebruik van 15W-40 multigrade voor normaal bedrijf bij omgevingstemperaturen boven -15°C. Het gebruik van multigrade olie verlaagt de vorming van afzetting, verbetert het starten bij lage temperaturen en verhoogt de duurzaamheid van motor door voor voldoende smering te zorgen tijdens bedrijf aan hoge temperaturen. Aangezien bewezen is dat multigrade oliën een olieverbruik van ongeveer 30 procent minder dan monograde oliën mogelijk maken, is het belangrijk om multigrade oliën te gebruiken om zeker te zijn dat de motor voldoet aan de relevante emissievoorschriften. Hoewel de aanbevolen viscositeitsgrade 15W40 is, kunnen multigrades met een lagere viscositeit worden gebruikt in koudere klimaten. Zie de bijbehorende tabel. Oliën die voldoen aan API CJ-4 en een viscositeitsgrade 10W-30, moeten voldoen aan een minimale hoge temperatuur/hoge afschuiving-viscositeit van 3,5 cP en de vereisten van ringslijtage/ bekledingslijtage van Cummins®-tests. Zo kunnen ze worden gebruikt voor een breder temperatuurbereik dan 10W-30 oliën die voldoen aan oudere API prestatieclassificaties. Aangezien deze oliën richtingsdunnere oliefilmen zullen hebben dan 15W-40 oliën. Sommige olieleveranciers kunnen claimen dat deze oliën een efficiënter brandstofverbruik hebben. Cummins Inc. kan geen enkel product dat niet door Cummins Inc. werd geproduceerd goed- of afkeuren. Dergelijke claims zijn tussen de klant en de olieleverancier. Vraag de garantie van de olieleverancier dat de olie bevredigende prestaties zal leveren in Cummins®-motoren of gebruik de olie niet. VOORZICHTIG: Een aanduiding van SAE 10W-30 op een product heeft alleen betrekking op de viscositeit. Deze aanduiding alleen betekent niet dat het product voldoet aan de vereisten van Cummins®. Alleen 10W-30 oliën die geschikt zijn voor dieselmotoren en in de bovenstaande tabel vermeld staan, kunnen worden gebruikt in Cummins®-motoren als de verlaagde omgevingstemperatuur in de bovenstaande tabel in acht wordt genomen. Alleen 10W-30 oliën die voldoen aan CES 20081 (API CJ-4) kunnen worden gebruikt in het omgevingstemperatuurbereik gelijkaardig aan 15W-40 oliën.
Actief additief 175 Km/L [400MPQ] Actief additief
520 Km/L [1.200 MPQ]
Kilometer (mijl)/uren ->
Naarmate de motorolie vervuild raakt, verdwijnen de essentiële olieadditieven. Smeeroliën beschermen de motor zolang deze additieven correct werken. Progressieve vervuiling van de olie tussen olie- en filterwisselintervallen is normaal. De mate van vervuiling varieert, naargelang het gebruik van de motor, het aantal uren op de olie, de verbruikte brandstof en de toegevoegde nieuwe olie. Door de olie- en filterwisselintervallen langer uit te stellen dan wordt aanbevolen, vermindert de levensduur van de motor als gevolg van factoren als corrosie, afzettingen en slijtage. Raadpleeg het deel Motoronderhoudsschema om te bepalen welk olieafvoerinterval moet worden gebruikt voor de toepassing. NB: De verantwoordelijkheid ligt bij de eigenaar. Als de aanbevelingen worden genegeerd, kan de garantie komen te vervallen. Elke garantieclaim die mogelijk verband houdt met de oliekwaliteit, moet worden begeleid door de volledige onderhoudsgeschiedenis van het onderstaande, voordat een garantiebeoordeling kan worden gestart: •
Olietype, specificaties en leverancier
•
Olieafvoerintervallen
•
Afstellingen van injector, kleppen en motorremspeling
•
Oliefiltertype en leverancier
•
Toepassingsbedrijfscyclus NB: A.C.E.A. = Association des Constructeurs Européens d’Automobiles, A.P.I. = American Petroleum Institute en C.E.S. = Cummins® Engineering Standard. VOORZICHTIG: Door de olie- en filterwisselintervallen langer uit te stellen dan wordt aanbevolen, vermindert de levensduur van de motor als gevolg van factoren als corrosie, afzettingen en slijtage.
Het gebruik van kwaliteitsvolle motorsmeeroliën in combinatie met de correcte olieafvoer- en filterwisselintervallen is van cruciaal belang voor het garanderen van de motorprestaties en -duurzaamheid. Door de olie- en filterwisselintervallen langer uit te stellen dan wordt aanbevolen, vermindert de levensduur van de motor als gevolg van factoren als corrosie, afzettingen en slijtage. Raadpleeg het deel Motoronderhoudsschema NB: De verantwoordelijkheid ligt bij de eigenaar. Als de aanbevelingen worden genegeerd, kan de garantie komen te vervallen. API: American Petroleum Institute CES: Cummins® Engineering Standard Een voorbeeld van de API onderhoudssymbolen staat in de bijbehorende afbeelding. De bovenste helft van het symbool geeft de juiste oliecategorieën weer. Het middelste deel identificeert de SAE olieviscositeitsgrade.
NB: Een smeerolie die voldoet aan de prestatieclassificatie CJ-4 van het American Petroleum Institute (API) voldoet niet noodzakelijk aan de CES 20081-norm. Zorg altijd dat de gebruikte smeerolie behalve aan de prestatieclassificatie CJ-4 van API, voldoet aan de CES 20081-norm. 9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
72
BRANDSTOF, SMEERMIDDELEN EN KOELVLOEISTOF
Gebruik van olieadditieven van de vervangingsmarkt Cummins Inc. raadt het gebruik van olieadditieven van de vervangingsmarkt niet aan. De huidige hoogkwalitatieve motorsmeeroliën met additieven zijn zeer geavanceerd, met precieze hoeveelheden additieven in de smeerolie vermengd om te voldoen aan strenge normen. Deze oliën voldoen aan prestatiekenmerken die voldoen aan de normen van de smeerolie-industrie. Smeerolieadditieven van de vervangingsmarkt zijn niet noodzakelijk om de prestaties van motorolie te verbeteren en in sommige gevallen kunnen ze de motorbeschermingscapaciteit van de olie verminderen. BRANDSTOFAANBEVELINGEN EN -SPECIFICATIES
Bij MidRange, Heavy Duty en High Horsepower motoronderhoud, of reparaties waarbij de volgende onderdelen worden vervangen, met gebruik van deze Extended Life OAT koelvloeistof, moet de koelvloeistof worden afgevoerd en vervangen door nieuwe koelvloeistof. •
Pakking tuimelaarhendelbehuizing
•
Pakking smeeroliekoelingbehuizing
•
Cilinderkoppakking
•
Pakking thermostaatbehuizing
Als de vervangingskoelvloeistof Chevron Texaco™, Shell Rotella™ of hun Extended Life OAT koelvloeistoffen onder privémerk is, die niet voldoen aan het elastomeercompatibiliteitsgedeelte van Cummins® Engineering Standard 14603, moet de koelvloeistof worden behandeld door 0,24 liter vloeibare silicaatvloeistof toe te voegen bij elke 45,5 liter totaal koelsysteemvolume. Het is van cruciaal belang om de koelvloeistof niet overmatig te behandelen met silicaatvloeistof.
Volledig gemengd koelmiddel/antivriesmiddel Cummins Inc. beveelt het gebruik van volledig gemengd antivriesmiddel/koelmiddel aan dat voldoet aan Cummins® Engineering Standard (C.E.S.) 14603. Raadpleeg voor meer informatie en uitleg over koelvloeistof voor Cummins®-motoren Koelvloeistofvereisten en -onderhoud, Bulletin 3666132. Cummins Inc. beveelt het gebruik aan van een 50/50 mengsel van kwalitatief water en volledig gemengd antivriesmiddel, of een volledig gemengd koelmiddel voor het vullen van het koelingsysteem. Kwalitatief water is belangrijk voor de prestaties van het koelsysteem. Te hoge calcium- en magnesiumconcentraties dragen bij tot aanslagproblemen en te hoge chloride- en sulfaatconcentraties veroorzaken corrosie aan het koelsysteem.
Volledig gemengd antivriesmiddel moet worden gemengd met kwalitatief water in een verhouding van 50/50 (werkbereik van 40 tot 60 procent). Een mengsel van 50 procent antivriesmiddel en 50 procent water geeft een vriespunt van -36°C en een kookpunt van 108°C, wat geschikt is voor locaties in Noord-Amerika en Europa. Het werkelijke laagste vriespunt van antivriesmiddel op ethyleenglycolbasis ligt op 68 procent. Door hogere concentraties antivriesmiddel te gebruiken, verhoogt het vriespunt van de oplossing en daarmee ook de kans op een silicagelvormingsprobleem.
WATERKWALITEIT Calcium Magnesium (hardheid)
Maximum 170 ppm als (CaCO3 + MgCO3)
Chloride
40 ppm als (CI)
Zwavel
100 ppm als (SO4)
Cummins Inc. beveelt Cummins Filtration™ antivrieskoelvloeistoffen aan, waaronder Compleat ES™ met DCA4 Plus, Fleetcool™ EX met DCA2 Plus, and ES Optimax™ Organic Acid Technology (OAT), die voldoen aan de vereisten van Cummins® Engineering Standard 14603. Cummins Inc., Chevron Corporation en Shell zijn overeengekomen dat Chevron Texaco™, Shell Rotella™ en hun Extended Life OAT koelvloeistoffen onder privémerk, die niet voldoen aan het elastomeercompatibiliteitsgedeelte van Cummins® Engineering Standard 14603, aanvaardbaar zijn voor gebruik bij langere onderhoudsintervallen, ervan uitgaande dat aan de initiële koelvloeistofvulvereisten werd voldaan door de oorspronkelijke fabrikant van de apparatuur (OEM).
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
Gebruik geen zwevende bal-hydrometer. Zwevende bal-hydrometers kunnen onjuiste leeswaarden opleveren.
BRANDSTOF, SMEERMIDDELEN EN KOELVLOEISTOF KOELSYSTEEMAFDICHTINGSADDITIEVEN
73
OPLOSBARE OLIËN KOELSYSTEEM Gebruik geen oplosbare oliën in het koelsysteem. Het gebruik van oplosbare oliën: •
Corrodeert messing en koper
•
Beschadigt warmteoverdrachtsoppervlakken
•
Beschadigt afdichtingen en slangen.
Afdichtings additief
Gebruik geen afdichtingsadditieven in het koelsysteem. Het gebruik van afdichtingsadditieven: • Veroorzaakt afzettingen koelvloeistofstroming
in
gedeeltes
•
Verstopt de radiateur en oliekoeler
•
Kan de waterpompafdichting beschadigen.
met
een
lage
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
74
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN
MOTORBEDIENING Waarschuwing motoruitlaatgas (koolstofmonoxide) VOORZICHTIG: Adem geen uitlaatgas in want het bevat koolstofmonoxide, dat zelf geen kleur of geur heeft. Koolstofmonoxide is een gevaarlijk gas. Het kan bewusteloosheid en veroorzaken en dodelijk zijn.
Controleer de ventilatorriem op spanning en afwijkingen. Een losse riem veroorzaakt riemslip, wat kan leiden tot riemschade, abnormale geluiden, slecht opladen van de accu en oververhitting van de motor.
VOORZICHTIG: Laat de motor niet draaien in besloten ruimtes (zoals garages of naast een gebouw). Houd het uitlaatpijpgedeelte vrij van sneeuw en ander materiaal om de accumulatie van uitlaatgassen onder de apparatuur te verminderen. Dit is met name belangrijk wanneer het apparaat wordt blootgesteld aan sneeuwstormen. CONTROLE VOOR BEDIENING VOORZICHTIG: Voer om veiligheidsredenen de inspectie uit met de motor uitgeschakeld. Motoroliepeil. Plaats de motor of de machine op een vlakke ondergrond. Verwijder de peilstok en veeg deze schoon met een doek. Breng de peilstok volledig in en haal hem er voorzichtig weer uit. Controleer het oliepeil aan de hand van de markeringen op de peilstok. Het oliepeil moet tussen 'H'- en de 'L'-markeringen staan, zoals te zien in de illustratie.
Fig. 7
Gebruik van originele Doosan-ventilatorriem. Gebruik altijd originele Doosan-ventilatorriemen; deze verschaffen u grote aandrijfkracht en een lange gebruiksduur. Als u ventilatorriemen gebruikt die niet van Doosan zijn, kan dat leiden tot voortijdige riemslijtage of rekken van de riem met als gevolg oververhit raken van de motor of overmatig lawaai van de riem. Controle koelvloeistofpeil Controleer of en zorg dat het peil correct is. Fig. 6 Controleer de proefolie op de peilstok ook op verontreiniging en viscositeit. Voeg niet te veel motorolie toe Olie kan door de olievulopening vooraan de cilinderkopafdekking of door de olievulopening aan de rechterkant van het distributiecarter worden gegoten.
VOORZICHTIG: Wanneer u de radiateurvuldop verwijdert terwijl de motor nog heet is, bedek de dop dan met een doek en draai deze langzaam los om de interne stoomdruk zachtjes af te laten. Hierdoor vermijdt u dat iemand verbrand raakt door hete stoom die uit de vulhals spuit. Voeg koelvloeistofmengsel ethyleenglycol/water 50/50
in
de
volgende
verhouding
toe:
Staat radiatordop Het duurt even voordat de motorolie helemaal van de olievulopening tot het carter vloeit. Wacht ten minste tien minuten alvorens het oliepeil te controleren. NB: Zorg dat er geen olie op de ventilatoraandrijfriem terechtkomt, omdat dit slippen of slapheid van de riem kan veroorzaken.
Plaats na het bijvullen van de koelvloeistof de radiateurvuldop terug. Controleer of de dop stevig vastzit. Carterontluchter Controleer en reinig de ontluchtingsbuis dagelijks bij koud weer. Aansluiting van de accukabel
VOORZICHTIG: Zorg dat er geen olie lekt wanneer u deze bijvult. Als er olie op de motor of de apparatuur terechtkomt, veeg deze dan goed schoon om het risico op brand en persoonlijk letsel en/of apparatuurbeschadiging te voorkomen. Ventilator- en riemcontrole De motor is uitgerust met een automatische riemspanner
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
Controleer de aansluitingen van de accukabels op corrosie en loszittende verbindingen. Een losse kabelverbinding kan leiden tot moeilijk starten van de motor of onvoldoende acculading. De accukabels moeten stevig worden vastgezet. Verwissel nooit "+" en "-" polen bij het opnieuw aansluiten van kabels na loskoppeling. Zelfs een korte omgekeerde aansluiting kan de elektrische onderdelen beschadigen.
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN
75
Brandstoflekkage Controleer de brandstofinjectiepomp, brandstofleidingen en het brandstoffilter op lekkage. Koelvloeistoflekkage Controleer de aansluitingen van de radiateur en waterpompslang en de waterafvoerkraan op het cilinderblok op lekkage. Uitlaatgas- of gaslekkage Het koelvloeistofpeil controleren Fig. 8 A. B.
Accukabel Aansluitingen
Elektrolytniveau van accu Het elektrolytpeil in de accu's zal na herhaaldelijk ontladen en opnieuw laden verminderen. Controleer het elektrolytpeil in de accu's, vul indien nodig bij met een commercieel verkrijgbaar elektrolyt zoals gedestilleerd water. De controleprocedure voor het elektrolytpeil van een accu verschilt naargelang het accutype. NB: Vul niet bij met verdund zwavelzuur bij dagelijkse service. VOORZICHTIG: Schakel de motor eerst uit alvorens de accu's te inspecteren.
Het koelvloeistofpeil kan zakken omdat er vermengde lucht wordt afgevoerd ongeveer 5 minuten nadat de motor werd gestart. Schakel de motor uit, verwijder de radiatordop en voeg koelvloeistof toe. VOORZICHTIG: Het stoom kan ontsnappen en u kunt verbrand raken als de radiatordop wordt verwijderd wanneer de motor heet is. Bedek de radiatordop met een dikke doek en maak de dop langzaam los om de druk te verlagen en verwijder daarna de dop. BEDIENING MET EEN BELASTING .
STATIONAIR
Aangezien verdund zwavelzuur wordt gebruikt als elektrolyt, moet u opletten dat uw ogen, handen, kleren en metalen niet verontreinigd raken door het elektrolyt. Als het in uw oog terechtkomt, was het dan onmiddellijk met overvloedig water en roep medische hulp in. Aangezien er licht ontvlambaar waterstofgas vrijkomt uit de accu's, mag er geen vonk ontstaan of zich een open vlam in de buurt van de accu's bevinden. Wanneer u met metalen voorwerpen zoals gereedschappen in de buurt van de accu's werkt, moet u opletten dat u de "+" pool niet aanraakt omdat de compressorbehuizing "-" is en er een gevaarlijke kortsluiting kan ontstaan. Wanneer u de aansluitklemmen loskoppelt, begin dan met de "-" klem. Wanneer u ze opnieuw vastkoppelt, sluit dan de "-" klem het laatst aan. CONTROLES EN BEDIENING NA HET OPSTARTEN Controle na het opstarten van de motor Controleer de volgende items tijdens het opwarmen van de motor. Motoroliedruk De afleeswaarden van de motoroliedrukmeter (indien geplaatst) kunnen variëren naargelang de omgevingstemperatuur en het type olie. De meter moet ongeveer 55 - 75 psi (379 to 517 kPa) aangeven tijdens het opwarmen. Motorgeluid en uitlaatgaskleur Luister naar de motor en als u abnormale geluiden hoort, controleer dan wat de oorzaak kan zijn.
3 TOT 5 MINUTEN
Laat de motor 3 tot 5 minuten stationair draaien alvorens deze te belasten. NB: Nadat de motor is gestart, kan de voltmeter, indien geplaatst, een meetvariatie aangeven bij bepaalde temperatuursomstandigheden (zowel warm als koud). Deze cyclische werking wordt veroorzaakt door de naverwarmingscyclus van het verwarmingssysteem van het inlaatspruitstuk. Het aantal cycli en de lengte van de cyclische werking wordt geregeld door de elektronische regelmodule. BEDIENING VAN EN ZORG VOOR EEN NIEUWE MOTOR. Uw motor wordt zorgvuldig getest en afgesteld in de fabriek, maar verder inlopen is noodzakelijk. Vermijd zware motorbelasting binnen de eerste 100 bedrijfsuren. Bedien de eenheid niet bij volle belasting tot de motor is opgewarmd.
Controleer de staat van de brandstofverbranding door de kleur van het uitlaatgas te observeren. De uitlaatgaskleur moet na het opwarmen van de motor en bij nulbelasting kleurloos of lichtblauw zijn.
Laat de motor niet gedurende langere periodes onbelast draaien om het risico op verglazing van de cilinderboring.
Zwarte of witte rook geeft onjuiste verbranding aan.
Let tijdens bediening op de volgende punten als de motor afwijkingen vertoont.
Opmerking: Na het koud opstarten kan de motor luider zijn en kan de uitlaatgaskleur donkerder zijn dan wanneer de motor is opgewarmd. Deze toestand verdwijnt echter na het opwarmen. Lekkage in de systemen Controleer de volgende items: Smeerolielekkage -
(1) Motoroliedruk De motoroliedruk wordt bewaakt door een schakelaar, die de motor uitschakelt als de druk onder een vooringestelde waarde komt. Als de motordrukmeter minder dan 10 psi (69 kPa) aangeeft of als de afleeswaarde voortdurend varieert, schakel de motor dan uit en controleer het oliepeil. Als het peil correct is, neem dan contact op met uw plaatselijke Doosan-afdeling of -dealer om de oorzaak vast te stellen.
Controleer de motor op olielekken en let daarbij vooral op oliefilter- en olieleidingverbindingen. 9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
76
BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN
(2) Temperatuur van koelmiddel -
(4) Vloeistof- en uitlaatgaslekkage
De motorprestaties worden nadelig beïnvloed als de temperatuur van de motorkoelvloeistof te heet of te koud is. De normale koelvloeistoftemperatuur is 82 to 93°C.
Controleer regelmatig op lekkage van smeermiddel, brandstof, koelvloeistof en uitlaatgas.
Oververhitting VOORZICHTIG: Als u stoom ziet of hoort ontsnappen of een andere reden hebt om te vermoeden dat er een ernstige oververhittingstoestand is, schakel de motor dan onmiddellijk uit. Als de temperatuurmeter van de motorkoelvloeistof (indien geplaatst) een oververhittingstoestand aangeeft of u reden hebt om aan te nemen dat de motor oververhit raakt, neem dan de volgende stappen: •
(5) Abnormaal motorgeluid Neem in geval van een abnormaal motorgeluid contact op met uw plaatselijke Doosan-afdeling of -dealer. (6) Toestand van het uitlaatgas Controleer de uitlaatgaskleur op afwijkingen. MOTORUITSCHAKELING
Sluit de onderhoudsklep om de belasting te verminderen.
• Laat de motor draaien aan normaal stationair toerental gedurende twee of drie minuten. Als de motorkoelvloeistoftemperatuur niet begint te dalen, schakel de motor dan uit en ga als volgt te werk: VOORZICHTIG: Om brandwonden te vermijden Open de beschermingskap of deur als u stoom of motorkoelvloeistof ziet of hoort ontsnappen. Wacht tot er geen stoom of motorkoelvloeistof meer te zien of te horen is alvorens de motorbeschermingskap of -deur te openen. Verwijder de radiateurvuldop als de motorkoelvloeistof in het expansietankje kookt. Verwijder ook de radiateurvuldop niet wanneer de motor en radiateur nog heet zijn. Hete vloeistof en stoom kunnen onder druk ontsnappen als een van de dopjes te snel wordt verwijderd. Als er geen stoom of motorkoelvloeistof meer te zien of te horen is, mag u de motorbeschermingskap of -deur openen. Als de motorkoelvloeistof nog kookt, wacht dan tot deze afkoelt alvorens verder te gaan. Het motorkoelvloeistofpeil moet zich tussen de markeringen "MAX COLD" en "MIN" op het expansietankje bevinden.
3 TOT 5 MINUTEN
Algemene informatie Sluit alle onderhoudskleppen. Laat de motor 3 tot 5 minuten stationair draaien alvorens deze uit te schakelen na gebruik aan volle belasting. Hierdoor kunnen de zuigers, cilinders, lagers en turboladeronderdelen correct afkoelen.
Controleer of de ventilatorriem niet gescheurd is of niet meer op de poelie zit en of de ventilator draait wanneer de motor wordt gestart. Als het motorkoelvloeistofpeil in het expansietankje laag is, zoek dan naar lekken in de radiateurslangen en -aansluitingen, bij de radiateur en bij de waterpomp. Als u grote lekken vindt, laat de motor dan niet meer draaien tot deze problemen zijn opgelost. Als u geen lek of een ander probleem vindt, WACHT DAN TOT DE MOTOR IS AFGEKOELD en vul dan voorzichtig motorkoelvloeistof bij in het expansietankje. (Motorkoelvloeistof is een mengsel van antivriesmiddel op basis van ethyleenglycol en water. Zie "Motoronderhoud in koud seizoen" voor het correcte antivriesmiddel en mengsel.)
NB: Zorg er bij motoren uitgerust met een elektronische regelmodule (ECM) voor dat de sleutelschakelaar gedurende minstens 60 seconden is uitgeschakeld alvorens de ononderbroken accustroomtoevoer (zonder schakelaar) los te koppelen. Als de accustroomtoevoer zonder schakelaar wordt losgekoppeld in minder dan 60 seconden nadat de sleutelschakelaar werd uitgeschakeld, kunnen er zich actieve foutcodes voordoen en kan er onjuiste ECM-informatie verschijnen. Zet de ontstekingsschakelaar in de UIT-stand. Als de motor niet uitschakelt, raadpleeg dan Probleemoplossing symptoom (Deel TS) in de relevante Bedienings- en onderhoudshandleiding.
VOORZICHTIG: Laat geen antivriesmiddel of motorkoelvloeistof terechtkomen op het uitlaatsysteem of hete motoronderdelen om brandwonden te vermijden. In bepaalde omstandigheden is de ethyleenglycol in motorkoelvloeistof ontvlambaar. Als het motorkoelvloeistofpeil in het expansietankje op het correcte peil staat maar er nog steeds tekenen van oververhitting zijn zonder aanwijsbare oorzaak, neem dan contact op met uw plaatselijke Doosan-afdeling of -dealer. Overkoeling De motor laten draaien aan een lage koelvloeistoftemperatuur, leidt niet alleen tot een hoger olie- en brandstofverbruik, maar ook tot vroegtijdige slijtage van de onderdelen die een motordefect kan veroorzaken. Zorg dat de motor de normale bedrijfstemperatuur 82 tot 93°C bereikt binnen tien minuten na het starten.
VOORZICHTIG: Het niet opvolgen van de correcte uitschakelprocedure kan beschadiging aan de turbolader veroorzaken en de levensduur ervan verkorten. AANBEVELINGEN VOOR OPSLAG OP LANGE TERMIJN (6 maanden of meer) Als de apparatuur gedurende een langere periode niet zal worden gebruikt, moet deze minstens eenmaal per week worden gestart en ongeveer 15 minuten met belasting draaien nadat de normale bedrijfstemperatuur is bereikt. • Motorkoelsysteem - Behandel met roestremmer en voer af. Raadpleeg de dealer van de motor voor verdere aanbevelingen. •
Dicht alle openingen met waterdichte tape
(3) Urenteller
•
Plaats een droogmiddel in de uitlaatpijpen en motorluchtinlaatpijpen.
Deze meter geeft de bedrijfsuren van de machine aan. Zorg dat de meter altijd werkt tijdens het draaien van de motor. Periodiek machineonderhoud is gepland op de bedrijfsuren aangegeven op de urenteller.
•
Verminder de spanning op riemen, ventilator, etc.
•
Koppel de accukabels los.
•
Voer het brandstofsysteem af.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
PERIODIEKE INSPECTIE EN ONDERHOUD SMEERSYSTEEM. Onderhoud van de motorolie en het oliefilterelement heeft een invloed op de prestaties en de levensduur van de motor. Vervang de motorolie en het oliefilter in overeenstemming met de aanbevolen onderhoudsintervallen.
77
Installatie van oliefilterelement Breng een beetje motorolie aan op de O-ring.
Vervanging motorolie en oliefilterelement. De vervanging van de motorolie en het oliefilterelement moet gelijktijdig gebeuren volgens het onderstaande vervangingsschema. Vervangingsintervallen: Raadpleeg het deel Onderhoudsschema. Aftappen van motorolie VOORZICHTIG: Om brandwonden te voorkomen mag de olie niet worden afgetapt wanneer de motor nog heet is.
Fig. 11
Veeg het stuk rond de olievuldop schoon om te voorkomen dat er vreemd materiaal binnenkomt. Verwijder de vuldop.
Schroef de nieuwe cartridge handvast tot de O-ring in contact komt met het motorblok. Schroef nog 3/4 tot 11/4 draaiingen verder. NIET overspannen.
Het wordt aanbevolen om het aftappen te doen wanneer de motor warm is om de aftaptijd te minimaliseren.
Motorolie bijvullen. Breng de aftapplug opnieuw aan.
Verwijder de aftapplug van het oliecarter en laat de motorolie volledig weglopen. NB: Gebruik een opvangbak om de afgetapte olie op te vangen zodat de motor en het apparaat niet vervuild raken.
Vul de nieuw motorolie bij via de gemakkelijkste olievulopening. Wacht minstens 10 minuten tot de olie tot in het oliecarter komt. Controleer dan het oliepeil met de peilstok. Controle na olie- en filtervervanging. Olielekcontrole: Laat de eenheid vijf tot tien minuten draaien en inspecteer visueel op olielekkage. Nieuwe oliepeilcontrole: Schakel de motor gedurende minstens tien minuten uit. Gebruik de peilstok om het oliepeil opnieuw te controleren. Vul indien nodig nog bij met motorolie tot het aangegeven peil
Verwijder de aftapplug in de richting van de pijl om de motorolie volledig af te tappen. Verwijderen van oliefilterelement
NB: Wanneer de motor wordt gestart, zal het oliepeil lichtjes zakken vanaf het oorspronkelijke peil omdat de olie het hele oliecircuit vult.WXCN Motorolieadditieven. Motoroliën bevatten verschillende additieven. U motor heeft geen extra additieven nodig als u de aanbevolen oliekwaliteit en vervangingsintervallen hanteert. Verwijderen van gebruikte olie - Verwijder gebruikte motorolie (of andere olie) niet op een achteloze manier, zoals op de grond, in het riool of in waterstromen of -lichamen. Recycle de olie door ze in te leveren bij een inzamelfaciliteit voor gebruikte olie in uw gemeente. Als u een probleem hebt met het verwijderen van uw gebruikte olie, wordt u aangeraden om contact op te nemen met uw plaatselijke Doosanafdeling of -dealer. Dit geldt ook voor dieselbrandstof die vervuild is met water. Gebruikte motorolie.
Fig. 10
VOORZICHTIG: Gebruikte motorolie bevat schadelijke verontreinigingen die huidkanker veroorzaakten bij proefdieren. Vermijd lang huidcontact. Reinig huid en nagels grondig met zeep en water (niet met minerale olie, brandstoffen of solventen). Was of verwijder kledij, schoenen of vodden waarop gebruikte motorolie zit.
A Filterelement Verwijder gebruikte motorolie en andere oliën op de juiste wijze.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
78
PERIODIEKE INSPECTIE EN ONDERHOUD
KOELSYSTEEM
Om zeker te zijn dat de lucht wordt afgevoerd tijdens het vulproces:
Vervangen van koelvloeistof.
• Sommige thermostaten hebben balafsluiters die lucht doorheen de thermostaat laten lopen wanneer de thermostaat gesloten is.
De koelvloeistof moet worden vervangen in intervallen van 2000 uur of 24 maanden, naargelang wat zich het eerst voordoet. Als de koelvloeistof begint te klonteren, kan dat leiden tot oververhitting van de motor of kan de koelvloeistof uit de radiateur beginnen te spuien.
• Een ontluchtingspoortverbinding, die is aangesloten op de bovenste tank/koelvloeistofrecuperatietank van het koelsysteem, bevindt zich naast de wateruitlaat. Hierdoor is er voldoende ontluchting voor een maximaal vuldebiet van 19 liter per minuut.
Koelvloeistof aftappen. WAARSCHUWING: Hete motorkoelvloeistof en stoom kunnen letsel veroorzaken. Wanneer u koelvloeistof of antivriesoplossing toevoegt aan of aftapt van de motorradiateur, moet de motor minstens een minuut voor het losmaken van de radiateurvuldop worden stilgelegd. Gebruik een doek om uw hand te beschermen en draai de vuldop langzaam los, waarbij eventuele vloeistof door de doek wordt geabsorbeerd. Verwijder de vuldop niet tot al het teveel aan vloeistof eruit is gekomen en de druk van het motorkoelsysteem volledig is afgelaten. WAARSCHUWING: Volg de instructies van de leverancier van het antivriesmiddel bij het toevoegen of aftappen van de antivriesoplossing. Het wordt aanbevolen om persoonlijke beschermende kleding te dragen om huid- en oogcontact met de antivriesoplossing te voorkomen. Verwijder de radiateurdop. Verwijder de aftapplug voor de koelvloeistofaftappunten, plaats een geschikte opvangbak onder de aftapuitlaat, open de aftapkraan.
NB: Een alternatief voor het gebruik van natriumcarbonaat, zoals vermeld in deze procedure, is het gebruik van Restore™. Restore™ is een industriële koelsysteemreiniger die corrosieproducten, silicagel en andere afzettingen verwijdert. De prestaties van Restore™ zijn afhankelijk van de tijd, de temperatuur en de concentraties. Een systeem met extreme afzettingen of waarin de stroom ernstig verhinderd wordt, kan bijvoorbeeld hogere concentraties van reinigingsmiddelen, hogere temperaturen, langere reinigingstijd of het gebruik van Restore Plus™ vereisen. Tot tweemaal de aanbevolen concentraties van Restore™ kunnen veilig worden gebruikt. Restore Plus™ mag alleen worden gebruikt in de aanbevolen concentratie. Systemen met extreme afzettingen of verontreinigingen moeten mogelijk meer dan een keer worden gereinigd. NB: Plaats de radiateurdop niet. De motor moet voor dit proces draaien zonder de dop.
Wateraftapklep cilinderblok Vervanging koelvloeistoffilter.
Fig. 13 Roteer in wijzerzin om de afsluitklep te sluiten. Verwijder en vervang het koelvloeistoffilter. Open de afsluitklep
Vul het koelsysteem met een mengsel van natriumcarbonaat en water (of een commercieel verkrijgbaar equivalent) tot het volume of peil dat in de onderhoudshandleiding van de OEM staat. NB: Er is voldoende ontluchting voor een maximaal vuldebiet van 19 liter per minuut.
Procedure doorspoeling koelsysteem. VOORZICHTIG: Het systeem moet correct worden gevuld om luchtbellen te voorkomen, anders kan de motor ernstig beschadigd raken. Tijdens het vullen moet de lucht uit de motorkoelvloeistofleidingen worden afgevoerd. Wacht 2 tot 3 minuten om de lucht te laten ontsnappen en voeg dan mengsel toe tot aan de rand. 9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
Tenzij anders aangegeven door de instructies van de OEM, is het van cruciaal belang dat alle afsluitkleppen opnieuw worden open gezet zodra het systeem is bijgevuld en het ontluchtingsproces gaat beginnen. Dit helpt ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk lucht uit het koelsysteem wordt afgevoerd. Raadpleeg de onderhoudshandleiding van de OEM voor de locaties van de kleppen.
PERIODIEKE INSPECTIE EN ONDERHOUD
79
Wacht 2 tot 3 minuten zonder de motor te starten om het systeem op natuurlijke wijze geblokkeerde lucht te laten afvoeren en het koelvloeistofpeil te laten stabiliseren.
Voeg gewoon water toe om het peil opnieuw op FULL te brengen.
Voeg gewoon water toe om het peil opnieuw op FULL te brengen.
•
Laat de motor gedurende 2 minuten aan LAAG toerental draaien
•
Schakel de motor uit en voeg gewoon water toe om het peil opnieuw op FULL te brengen.
Zet alle cabineverwarmingsschakelaars op HIGH om zoveel mogelijk koelvloeistof door de verwarmingskern(en) te laten stromen. De blazer MOET INGESCHAKELD zijn.
Met de vuldop van het koelsysteem verwijderd:
Met de vuldop van het koelsysteem verwijderd:
Met de vuldop van het koelsysteem verwijderd:
•
• Laat de motor gedurende 2 minuten aan LAAG stationair toerental draaien
• Laat de motor aan HOOG stationair toerental draaien tot de thermostaat opent.
•
Schakel de motor UIT en voeg gewoon water toe om het peil opnieuw op FULL te brengen.
Met de vuldop van het koelsysteem verwijderd: •
Start de motor. NB: Verhoog na het starten van een koude motor het motortoerental (opm) langzaam om de lagers goed te smeren en om de oliedruk te laten stabiliseren.
Start de motor
NB: Verhoog na het starten van een koude motor het motortoerental (opm) langzaam om de lagers goed te smeren en om de oliedruk te laten stabiliseren. Laat de motor 2 minuten voor het uitschakelen terug aan LAAG stationair toerental draaien. Hierdoor kunnen de zuigers, cilinders, lagers en turboladeronderdelen correct afkoelen.
Laat de motor aan HOOG stationair toerental draaien tot de thermostaat opent. Laat de motor 2 minuten voor het uitschakelen terug aan LAAG stationair toerental draaien. Hierdoor kunnen de zuigers, cilinders, lagers en turboladeronderdelen correct afkoelen. Schakel de motor UIT en controleer het koelvloeistofpeil volgens de aanbevelingen in de onderhoudshandleiding van de OEM en voeg indien nodig koelvloeistof toe om het peil opnieuw op FULL te brengen. Plaats de vuldop van het koelsysteem. Laat de motor 1 - 1,5 uur draaien met een koelvloeistoftemperatuur van meer dan 80°C. Schakel de motor UIT. Laat de koelvloeistoftemperatuur zakken tot 50° C alvorens het koelsysteem af te tappen.
Fig. 14
Tap het koelsysteem af.
Zorg dat de motor is afgekoeld.
Vullen met koelvloeistof.
Sluit de koelvloeistofaftapplug en draai de onderste slangklem vast. Gebruik zuiver water gemengd met antivriesmiddel in een verhouding van 50/50 als koelvloeistof. Vul langzaam bij om te voorkomen dat er lucht in het koelsysteem terechtkomt. Raadpleeg het deel Algemene informatie voor het koelvloeistofvolume. Wanneer het systeem is gevuld, laat de motor dan ongeveer vijf minuten aan laag stationair toerental draaien. Naarmate de lucht in het koelvloeistofcircuit ontsnapt, zakt het koelvloeistofpeil. Schakel de motor uit en vul bij met het juiste koelvloeistofmengsel. Buitenkant van radiateur, oliekoeler en turboluchtkoeler reinigen
NB: Plaats de radiateurdop niet. Vul het koelsysteem met kwalitatief water tot het volume of peil dat in de onderhoudshandleiding van de EOM vermeld staat.
Resten, slijk of gedroogd gras die vast zijn komen te zitten tussen de radiateurribben, blokkeren de luchtstroom, waardoor de koelefficiëntie vermindert. Reinig de radiateurvinnen met stoom of perslucht met lage druk (< 5 Bar) na 250 uren of 3 maanden (naargelang wat zich het eerst voordoet) of frequenter in ongunstige bedrijfsomstandigheden. Koelsysteemcircuit reinigen
Tenzij anders aangegeven door de instructies van de OEM, is het van cruciaal belang dat alle afsluitkleppen opnieuw worden open gezet zodra het systeem is bijgevuld en het ontluchtingsproces gaat beginnen. Dit helpt ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk lucht uit het koelsysteem wordt afgevoerd. Raadpleeg de onderhoudshandleiding van de OEM voor de locaties van de kleppen.
Wanneer het koelsysteemcircuit verontreinigd is met waterafzettingen of slibdeeltjes, vermindert de koelefficiëntie. Reinig periodiek het circuit intern met een geschikt reinigingsmiddel. Reinig het koelsysteemcircuit alle 2000 bedrijfsuren of 24 maanden, naargelang wat zich het eerst voordoet.
Wacht 2 tot 3 minuten zonder de motor te starten om het systeem op natuurlijke wijze geblokkeerde lucht te laten afvoeren en het koelvloeistofpeil te laten stabiliseren.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
80
PERIODIEKE INSPECTIE EN ONDERHOUD
BRANDSTOFSYSTEEM De brandstofinjectiepomp en verstuivers zijn precisieonderdelen, dus het gebruik van brandstof die water of stofdeeltjes bevat, veroorzaakt een blokkage van de injectiepompplunjer of de verstuiverplunjer. Een brandstoffilterelement dat geblokkeerd wordt door slib of stofdeeltjes, veroorzaakt een verminderd motorvermogen. Voer periodiek inspectie en onderhoud uit als volgt:
Verwijder het oude element in een geschikte container. Gebruik een schone doek om het afdichtingsvlak van de filter/scheiderkop te reinigen zodat de afdichtingsring correct op zijn plaats komt te zitten. Vul de element/vlotterkamerconstructie met zuivere brandstofolie en breng een dun laagje zuivere motorolie aan op de nieuwe afdichtingsring van het element. Schroef het nieuwe element stevig handvast op de kop. De motor is voorzien van een zelfactiverend systeem dat lucht uit het brandstofsysteem afvoert. LUCHTINLAATSYSTEEM Het luchtfilter moet regelmatig worden geïnspecteerd (raadpleeg de SERVICE/ONDERHOUDSTABEL) en het element moet worden vervangen als de weerstandsindicatielamp aan gaat. De stofopvangdoos of dozen moeten dagelijks worden schoongemaakt (onder stoffige omstandigheden nog vaker) en mogen niet meer dan half vol komen te zitten. Het veiligheidselement moet alle 2000 uren of bij elke tweede vervanging van het hoofdfilterelement worden vervangen, naargelang wat zich het eerst voordoet. Verwijderen
Fig. 15 A Filterelement
VOORZICHTIG: Verwijder en vervang element(en) nooit wanneer de machine draait.
B Aftapkraan Water van het brandstoffilter/de scheider aftappen.
Reinig de buitenkant van de filterbehuizing en verwijder het filterelement door de moer los te draaien.
Het brandstoffilter/de scheider is geïnstalleerd om water te kunnen aftappen uit het brandstofsysteem. Water is zwaarder dan brandstof, dus water in het systeem verzamelt zich onderaan de vlotterkamer.
Als het veiligheidselement moet worden vervangen, reinig dan de binnenkant van de filterbehuizing alvorens het veiligheidselement te verwijderen.
Plaats een geschikte container onder de scheider om lekkage in de machine te voorkomen.
Inspectie
Maak de aftapkraan 'B' losser tot er water uit de afvoerleiding loopt.
Controleer op scheuren, gaatjes of andere beschadigingen aan het element door het bij een lichtbron te houden of door een lamp in te brengen.
Draai de aftapkraan 'B' vast wanneer al het water is afgevoerd. Brandstoffilter/scheiderelement vervangen. NB: De cartridge en de vlotterkamer bevatten brandstof. Zorg dat deze niet lekt tijdens het uit elkaar halen en in elkaar zetten.
VOORZICHTIG: Als er bij inspectie schade aan het hoofdelement wordt vastgesteld, moet het veiligheidselement worden vervangen. Controleer de afdichting aan het uiteinde van het element en vervang deze als er sporen van beschadiging zijn.
Het brandstoffilter/de scheider zorgt ook voor de eerste filtering en het element 'A' moet alle 500 bedrijfsuren of 6 maanden, naargelang wat zich het eerste voordoet, worden vervangen.
In elkaar zetten
Vervangingsprocedure:
Zet het element vast in de behuizing door de moer met de hand vast te draaien.
Koppel de brandstofsensor (indien geplaatst) los. Maak de aftapplug B losser en laat de brandstof in een geschikte container lopen
Plaats het nieuwe element in de filterbehuizing en zorg er daarbij voor dat de afdichting correct op zijn plaats zit.
Zet de onderdelen van de stofopvangdoos in elkaar en zorg er daarbij voor dat ze correct geplaatst zijn. Controleer of alle klemmen vast zitten alvorens de machine opnieuw te starten. VOORZICHTIG: Veiligheidselementen mogen niet worden gereinigd of hergebruikt. Luchtfilter De prestaties en levensduur van de motor variëren naargelang de luchtinlaatomstandigheden. Een verontreinigd luchtzuiveringselement vermindert de hoeveelheid inlaatlucht, wat het motorvermogen vermindert en mogelijk motorschade kan veroorzaken.
Fig. 16
Een beschadigd element veroorzaakt ook schuurplekken op cilinders en kleppen, wat het olieverbruik verhoogt, het vermogen vermindert en de levensduur van de motor verkort.
Schroef het element 'A' los van de kop en zorg er daarbij voor dat er geen brandstof in de machine terechtkomt. Verwijder de brandstofsensor (indien geplaatst) en bevestig deze op het nieuwe filterelement.
Het filterelement moet alle 1000 uren of 12 maanden worden vervangen, naargelang wat zich het eerst voordoet, of eerder als de verstoppingsindicator rood kleurt. Zie hieronder.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
PERIODIEKE INSPECTIE EN ONDERHOUD
81
ELEKTRISCH SYSTEEM MOTOR De motor gebruikt een 24-volt systeem en een negatieve aarding voor het elektrische systeem. Onderhoud aan accu Accu-aansluitklemmen Controleer de aansluitingen van de accukabels op corrosie en loszittende verbindingen. Slechte kabelverbindingen leiden tot moeilijk starten van de motor of onvoldoende acculading. De accukabels moeten stevig worden vastgezet. Verwissel nooit "+" en "-" polen bij het opnieuw aansluiten van kabels na verwijdering. Zelfs een korte omgekeerde aansluiting kan de elektrische onderdelen beschadigen. Accu schoonmaken Fig. 17
B Verstopt
Wanneer de accu-aansluitklemmen verontreinigd zijn, maak deze dan schoon met schoon lauw water en veeg af met een droge doek om het water te verwijderen. Breng een dun laagje vaseline of vet aan.
C Indicator
Alternatoronderhoud
D Rood signaal
De polariteit van de alternator is het type met negatieve (-) aarding.
Luchtfilter met stofindicator
Verwissel de polen niet, anders kan er kortsluiting ontstaan waardoor de alternator defect kan raken.
Deze indicator is aan het luchtfilter bevestigd. Wanneer het luchtfilterelement is verstopt, wordt de luchtinlaatweerstand groter en kleurt de stofindicator rood om aan te geven dat het element moet worden vervangen.
Sproei geen water rechtstreeks op de alternator. Als er water in de alternator terechtkomt, ontstaat er elektrolytische corrosie die een defect kan veroorzaken.
Vervang het element wanneer het signaal rood kleurt. Druk vervolgens op de stofindicatorknop om de indicatie te resetten.
Wanneer de accu wordt opgeladen vanaf een externe bron, zorg dan dat de accukabels zijn losgekoppeld.
Luchtinlaatpijpen
Bedradingsaansluitingen
Inspecteer de luchtinlaat- en turboluchtkoelpijpen en aansluitingen op schade of losse bevestiging. Vervang of zet terug vast indien nodig.
Controleer alle elektrische bedradingsaansluitingen regelmatig op loszittende verbindingen en schade.
A Normaal
SERVICE EN ONDERHOUD Raadpleeg het onderhoudsschema van de motor.
Fig. 18
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
82
BEDIENING BIJ KOUD WEER Bedieningshulpmiddelen bij koud weer Koelmiddel Verwarming
LuchtcomAccu Olie onder Verwarming Verwarming pressor de motorkap
Radiateur schermen
50 -> 32 °F 10 -> 0 °C 12°C [11°F] -25 -> -65 °F -32 -> -54 °C
12°C [11°F]
-9°C [15°F]
-9°C [15°F]
-0°C [-32°F]
32 -> 10 °F 0 -> 23 °C
-10 -> -25 °F -23 -> -32 °C
Vereist
Vereist*
Vereist
Vereist
Motor behuizing
Vereist
Thermische ventilator
vo or ge st el d
bij een temperatuur van
-19°C [-2°F]
-19°C [-2°F]
Vereist
Vereist
-25 -> -53,89 °F -32 -> -54 °C
* Vereist naargelang viscositeit/stolpunt.
KOUD WEER Het is mogelijk om motoren te bedienen in extreem koude omstandigheden als ze correct zijn voorbereid en onderhouden. Voor bevredigende prestaties van een motor in koude omgevingstemperaturen moeten de motor, bijbehorende apparatuur, bedieningswijzen en onderhoudsprocedures worden aangepast. De correcte motorkoelvloeistof, smeerolie en brandstoffen moeten worden gebruikt voor het koude temperaturenbereik waarin de motor wordt bediend. Hieronder staan de aanbevelingen voor deze cruciale motorvloeistoffen: Omgevingstemperatuur 0 tot -32°C (32 tot -25°F) Gebruik antivriesmiddel met 50% ethyleenglycol en 50% water voor het motorkoelvloeistofmengsel. Raadpleeg de aanbevelingen en specificaties voor smeerolie en aanbevelingen en specificaties voor koelvloeistof in het deel Brandstoffen, smeermiddelen en koelvloeistoffen voor de juiste specificaties. De dieselbrandstof mag een maximaal troebel- en stolpunt hebben van 6°C (10°F) minder dan de omgevingstemperatuur waarin de motor draait. -32 tot -54°C (-25 tot -53,89°F) Gebruik antivriesmiddel met 60% ethyleenglycol en 40% water voor het motorkoelvloeistofmengsel.
Gebruik ASTM 975 nr. 2-D brandstof als u verwacht dat de temperatuur boven -7°C (20°F) ligt. Gebruik nummer 1-D als u verwacht dat de temperaturen onder -7°C (20°F) liggen. Als nummer 1-D niet beschikbaar is, is er in sommige gebieden een 'wintermix' van 1-D en 2-D beschikbaar tijdens de wintermaanden. Raadpleeg uw brandstofleverancier om zeker te zijn dat u de juiste gemengde brandstof krijgt. KOELVLOEISTOF Als de omgevingstemperatuur tot onder het vriespunt daalt, moet het koelsysteem worden afgetapt nadat de motor heeft gedraaid, maar om te vermijden dat er herhaaldelijk moet worden afgetapt en bijgevuld en om het hele jaar bescherming te bieden tegen corrosie, wordt het gebruik van een antivriesoplossing gedurende het hele jaar sterk aanbevolen. Alle Doosan draagbare compressormotoren worden in de fabriek gevuld met een mengsel van antivriesmiddel op basis van ethyleenglycol en water in een verhouding van 50/50, waardoor er bescherming is tot -33°C (-27°F). Concentraties van meer dan 65% hebben een omgekeerd effect op de vriesbescherming, warmteoverdrachtscoëfficiënten en silicaatstabiliteit, waardoor de waterpomp kan lekken.
Raadpleeg de aanbevelingen en specificaties voor smeerolie en aanbevelingen en specificaties voor koelvloeistof in het deel Brandstoffen, smeermiddelen en koelvloeistoffen voor de juiste specificaties.
VOORZICHTIG: Overschrijd nooit een antivries/watermengsel van 60/40. (dat bescherming biedt tot ongeveer -50°C (-58°F).
De dieselbrandstof mag een maximaal troebel- en stolpunt hebben van 6°C (10°F) minder dan de omgevingstemperatuur waarin de motor draait.
NB: Antivriesmiddel op basis van methylalcohol wordt afgeraden vanwege het effect op de niet-metalen onderdelen van het koelsysteem en vanwege het lage kookpunt.
BRANDSTOFKEUZE
NB: Antivriesmiddel met een hoge silicaatconcentratie wordt afgeraden omdat het ernstige silicagelvormingsproblemen kan veroorzaken.
Bij koud weer kan de brandstof bevriezen waardoor de motor moeilijk start. Kies daarom een geschikte brandstof voor het bedienen van de motor in dergelijke omstandigheden.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
NB: Voor gebruik, mengverhouding enz. moeten de aanbevelingen van de antivriesfabrikant worden opgevolgd.
BEDIENING BIJ KOUD WEER
83
MOTOROLIE
KOUDE START
Bij lage omgevingstemperaturen kan de motorolieviscositeit het starten van de motor beïnvloeden. Het is belangrijk om de juiste aanbevolen oliekwaliteit te gebruiken.
Bij gebruik in koude weersomstandigheden of bij koude start. Als de motor niet start bij de eerste poging, laat de accu dan minstens 30 seconden herstellen.
Probeer de compressor zo te plaatsen dat deze geen hinder ondervindt van koude wind wanneer hij niet draait.
Ga als volgt te werk:
ACCU (1) Zorg er altijd voor dat de accu's volledig opgeladen zijn in het koude seizoen. Hiervoor is een langere looptijd nodig dan in warme weersomstandigheden. Het elektrolyt in een deels ontladen accu zal gemakkelijker bevriezen dan wanneer deze volledig is opgeladen. Probeer de accu's volledig opgeladen en warm te houden bij gebruik in koud weer.
Om de startmotor te beschermen, mag u deze niet langer dan 10 seconden aanzetten per poging. Als tijdens het starten de startmotor herhaaldelijk aan- en afslaat, is de accu mogelijk bijna leeg. Laad in dat geval de accu op of vervang deze door een volledig opgeladen accu. NB: Gebruik geen 'starthulpmiddelen' in het luchtinlaatsysteem. Dergelijke hulpmiddelen kunnen directe motorschade veroorzaken.
(2) Vul de accu onmiddellijk voor het starten van de motor bij met gedestilleerd water.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
84
MOTORONDERHOUDSSCHEMA
ONDERHOUDSSCHEMA Onderhoudscontrole - QSL-motoren Sommige motortoepassingen maken gebruik van accessoires (CB-radio's, mobiele zenders, enz.) die radiofrequentiesignalen genereren en gebruiken die, bij onjuiste installatie en gebruik, elektromagnetische interferentie (EMI) kunnen veroorzaken tussen het accessoire en het elektronisch geregeld brandstofsysteem van Cummins. Cummins is niet aansprakelijk voor eventuele prestatieproblemen van het brandstofsysteem of het accessoire als gevolg van EMI. EMI wordt door Cummins niet beschouwd als een motordefect en valt daarom niet onder garantie. Voer onderhoud uit op het interval dat zich het eerst voordoet. Bij elk gepland onderhoudsinterval dient u alle voorgaande onderhoudscontroles uit te voeren die deel uitmaken van het geplande onderhoud.
Nee
Beschrijving van controle en onderhoud
(bedrijfsuren) Dagelijks
250 (3 maanden) O
1
Luchtinlaatpijpen - Controle
O
2
Ventilator, koeling - Controle
O
3
Carterontluchtingsbuis - Controle
O
4
Luchttanks en -reservoirs - Controle
O
5
Koelvloeistofpeil - Controle
O
6
Brandstof/waterscheider - Afvoer
O
7
Smeeroliepeil - Controle
O
8
Nabehandelingsuitlaatpijpen - Controle
O
9
Stofuitwerpklep - Controle
O
10
Verstopping luchtfilter - Controle
500 (6 maanden)
1000 (1 jaar)
2000
2000 (2 jaar)
5000
5000 (4 jaar)
O
11
Turboluchtpijpen - Controle
O
12
Turboluchtkoeler - Controle
O
13
Radiatorslangen - Controle
O
14
Radiator - Controle
O
15
Brandstoffilter (schroeftype) - Vervangen
O
16
Smeeroliesysteem - Vervangen
O
17
Smeeroliefilter (schroeftype) - Vervangen
O
18
Supplementair koelvloeistofadditief (SKA) en antivriesmiddelconcentratie Controle
O
19
Koelvloeistoffilter - Controle
O
20
Accu's - Controle
O
21
Accukabels en aansluitingen - Controle
O
22
Radiatordrukdop - Controle
O
23
Aandrijfriem, koelventilator - Controle
O
24
Riemspanner, automatisch (waterpomp) - Controle
O
25
Carterontluchterelement - Vervangen
O
26
Koelsysteem - Doorspoelen
O
27
Trillingsdemper, rubber - Controle
O
28
Trillingsdemper, viskeus - Controle
O
29
Motorstoomreiniging - Reinigen
O
30
Afvoerleidingen luchtcompressor Reinigen
O
33
Nabehandelingsdieseldeeltjesfilter Reinigen
31
Overheadset - Afstellen
O
32
Motorremconstructie - Afstellen
O
Opmerking: Zie "Uitleg van onderhoudsschema" op de volgende pagina.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
O
MOTORONDERHOUDSSCHEMA
85
UITLEG VAN ONDERHOUDSSCHEMA Het volgende is een korte uitleg van de diensten die in het voorgaande Motoronderhoudsschema worden vermeld. 15.
Brandstoffilter (schroeftype) - Vervang tegelijk de primaire (of zuigkant-) en de secundaire (of drukkant-)brandstoffilter. Vervangen
16.
Smeeroliesysteem Vervangen
17.
Smeeroliefilter (schroeftype) - Cummins Inc. vereist het gebruik van een industriële motorolie van hoge kwaliteit. Gebruik de volgende Vervangen procedure voor smeerolie en aanbevelingen. Zie het deel Brandstoffen, smeermiddelen en koelvloeistoffen.
18.
Supplementair koelvloeistofadditief (SKA) en antivriesmiddelconcentratie Controle
Onderhoudsinterval is elke olieverversing of 500 uren of 6 maanden, wat zich het eerste voordoet. Gebruik de volgende procedure voor koelvloeistofspecificaties en aanbevelingen. Het verversingsinterval is 2 jaar. Antivriesmiddel is cruciaal voor bescherming tegen bevriezing, oververhitting en corrosie. SKA is essentieel voor bescherming tegen corrosie en verkalking van de leidingen.
20.
Accu's - Controle
Volg de aanbevolen onderhoudsprocedures van de fabrikant voor de startmotor, alternator, accu's, elektrische onderdelen, motorrem, uitlaatrem, turboluchtkoeler, radiator, luchtcompressor, luchtfilter, koelcompressor en ventilatorkoppeling.
26.
Koelsysteem - Doorspoelen
Deze vereiste om het koelsysteem door te spoelen op dit geplande onderhoud omvat: draineren, doorspoelen en vullen
28.
Trillingsdemper, viskeus Controle
Het onderhoudsinterval is 2 jaar.
31.
Overheadset - Afstellen
Stel de klepspeling indien nodig opnieuw in op de nominale specificaties.
Cummins Inc. vereist het gebruik van een industriële motorolie van hoge kwaliteit. Gebruik de volgende procedure voor smeerolie en aanbevelingen. Zie het deel Brandstoffen, smeermiddelen en koelvloeistoffen.
Gebruik de volgende procedure voor informatie met betrekking tot brandstofaanbevelingen en -specificaties. Zie het deel Brandstoffen, smeermiddelen en koelvloeistoffen. Respecteer de correcte olie- en filterwisselintervallen. Dit is van cruciaal belang om de integriteit van een motor te bewaren. Filters moeten worden vervangen wanneer de olie wordt ververst.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
86
MOTORONDERHOUDSSCHEMA
AANVULLENDE ONDERHOUDSLITERATUUR Algemene informatie De volgende publicaties kunnen worden aangekocht.
Aanvullende eigenschappen van de op maat gemaakte catalogus omvatten: •
Motorconfiguratiegegevens
•
Inhoudstafel
•
Afzonderlijke optie- en onderdelenindex
•
Onderhoudskits (indien van toepassing)
•
ReCon onderdeelnummers (indien van toepassing)
Bulletinnummer
Titel of publicatie
4022256
QSL9 CM2250 Onderhoudshandleiding
2883477
QSB6.7 en QSL9 CM2250 foutcode Probleemoplossingshandleiding
4022261
QSL9 CM2250 bedradingsschema
2883351
QSL9 CM2250 Bediening en onderhoud handleiding
DE OP MAAT GEMAAKTE ONDERDELENCATALOGUS BESTELLEN
2883350
QSL9 CM2250 Onderhoudshandleiding
Bestellen via telefoon
3379000
Lucht voor uw motor
3379001
Brandstoffen voor Cummins® motoren
3379009
Bediening van dieselmotoren in koude klimaten
3666132
Cummins® koelvloeistofvereisten en onderhoud
Noord-Amerikaanse klanten kunnen contact opnemen met hun Cummins distributeur of Gannett Direct Marketing Services bellen op 1-800-646-5609 en bestellen met creditcard. Vanuit een land buiten Noord-Amerika bestelt u online of belt u internationaal naar Gannet op (++)502-454-6660.
3810303
Richtlijnen voor hergebruik van onderdelen
3810340
Cummins® motorolie en olieanalyse Aanbevelingen
BESTELLOCATIE ONDERHOUDSLITERATUUR Algemene informatie Cummins kondigt met genoegen de beschikbaarheid aan van een onderdelencatalogus die speciaal voor u werd samengesteld. In tegenstelling tot de generische versies van onderdelencatalogi die ondersteuning bieden voor een groot aantal onderdelen, bevatten Cummins aangepaste catalogi enkel de nieuwe fabrieksonderdelen die werden gebruikt om uw motor te bouwen. De cover van de catalogus, evenals de inhoud, werd op uw maat samengesteld. U kunt de catalogus gebruiken in uw winkel, op uw werkplaats of als een koffietafelboek in uw camper of boot. De cover bevat uw naam, bedrijfsnaam, adres en telefoonnummer. Uw naam en motormodelidentificatie staat zelfs op de rug van de catalogus. Iedereen zal weten dat Cummins speciaal voor u een catalogus heeft gecreëerd. Deze nieuwe catalogus werd ontworpen om u de exacte informatie te geven die u nodig heeft om onderdelen voor uw motor te bestellen. Dit zal waardevol zijn voor klanten die geen eenvoudige toegang hebben tot de Cummins elektronische onderdelencatalogus of het Cummins onderdelen microfilmsysteem.
Online bestellen De op maat gemaakte onderdelencatalogus kan online worden besteld met creditcard via de Cummins Powerstore. Neem contact op met GDMS of de CUMMINS POWERSTORE voor de huidige prijs. Er kunnen extra verzendkosten zijn. Informatie die we nodig hebben om uw bestelling van de onderdelencatalogus op maat te kunnen verwerken. Deze informatie verschijnt op de cover van de op maat gemaakte catalogus. •
Naam klant
•
Straat
•
Bedrijfsnaam (optioneel)
•
Telefoonnummer
•
Creditcardnummer
•
Cummins motorserienummer motorgegevensplaatje)
•
Geef de gewenste media aan: Gedrukte catalogus, cd-rom of pdfbestand
(bevindt
zich
op
het
Jammer genoeg worden niet alle Cummins motoren ondersteund door deze onderdelencatalogus. Motoren van voor 1984 of jonger dan 3 maanden bevatten mogelijk niet de nodige onderdelengegevens om een catalogus samen te stellen. We nemen contact met u op wanneer dit zich voordoet en leggen u uit waarom we uw bestelling niet kunnen verwerken. Onderdelencatalogi op maat worden specifiek voor één klant gemaakt. Dit betekent dat ze niet kunnen worden terugbetaald. Als we een fout maken en uw catalogus niet bruikbaar is, corrigeren we de fout door u een nieuwe catalogus toe te sturen.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
MOTORPROBLEMEN OPLOSSEN
87
Dit item omvat een eenvoudige probleemoplossing. Wanneer er zich een defect voordoet aan uw motor, zoek dan naar de oorzaak aan de hand van deze probleemoplossing. Als de oorzaak van het defect niet kan worden gevonden of u niet in staat bent het defect op te lossen, raadpleeg dan de leverancier van uw machine of uw dichtstbijzijnde motoronderhoudsbedrijf. Motor start niet.
Accu leeg. Slechte kabelaansluitingen. Startmotor draait niet. Defecte startmotor- of startmotorschakelaar. Defect aan veiligheidsrelais. Storing motorstopsolenoïde. Brandstoftank is leeg. Geen brandstofinjectie. Verstopt brandstoffilterelement. Lucht in het brandstofsysteem.
Startmotor draait maar motor start niet.
Onjuiste voorverwarming. Brandstof wordt geïnjecteerd maar motor start niet.
Storing gloeibougie. Onjuiste injectietiming. Lage cilindercompressiedruk.
Motor start maar valt onmiddellijk weer stil. Onstabiel draaien van de motor.
Lucht in het brandstofsysteem. Compressorluchtinlaatklep blijft open tijdens het opstarten. Scheur in de injectieleiding.
Onstabiel laag stationair draaien.
Defect injectiemondstuk. Ongelijke compressiedruk tussen cilinders. Lucht in het brandstofsysteem. Onvoldoende brandstoftoevoer.
Verstopt brandstoffilterelement. Storing aan de leidingen (dichtgeknepen/verstopt enz.).
Motorstoring in hoog toerentalbereik.
Ongelijke brandstofinjectiehoeveelheid tussen cilinders. Onjuiste klepspelingsafstelling. Versleten klepveer. Motorsnelheid vast op hoog stationair toerental. Oververhitte motor.
Onvoldoende koelvloeistofvolume. Ventilatorriem slipt. Storing aan thermostaat. Koelsysteem defect. Storing aan radiateurvuldop. Koelsysteem intern verontreinigd. Radiateur verstopt. Motor overbelast. Luchtfilterelement verstopt. Verkeerd onderhoud.
Onvoldoende luchtstroom/verstopping. Vertraagde koelvloeistofdoorstroming (hoge concentratie antivriesmiddel, enz.).
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
88
MOTORPROBLEMEN OPLOSSEN
Lage oliedruk.
Olielekkage. Te weinig olie. Hoog olieverbruik. Verkeerde olie.
Verkeerd type en viscositeit.
Hoge koelvloeistoftemperatuur.
Oververhitting.
Verstopte filter en zeef. Versleten lagers en oliepomp. Defecte ontlastingsklep. Laag motorvermogen.
Onjuiste klepspelingsafstelling. Cilindercompressielekkage. Lage cilindercompressiedruk.
Verkeerde uitlijning injectiemondstuk. Slijtage cilinderboring. Luchtfilter verstopt.
Onvoldoende luchtinlaatvolume. Verminderde luchtstroom. Overmatig olieverbruik.
Verkeerde keuze type en viscositeit. Verkeerde olie. Te veel olie. Defecte zuigerringen/beschadigde cilinderboringen. Motor verbrandt olie. Defecte klepsteelafdichting. Beschadigde afdichting/Beschadigde turboladerafdichting. Olielekkage.
Losse verbindingen/pakkingen. Verkeerde installatie van filter en leidingen.
Overmatig brandstofverbruik.
Beschadigde afdichtingen. Brandstoflekkage. Verkeerd geïnstalleerde of vastgedraaide onderdelen. Overmatig injectievolume.
Injectiepomp defect.
Overmatige mechanische belastingen.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
MOTORPROBLEMEN OPLOSSEN Onjuiste uitlaat.
89
Verstopt luchtfilter. Beschadigd injectiemondstuk. Verkeerd injectiemondstuk. Overmatige zwarte rook. Verkeerde injectietijd. Overmatig injectievolume. Verkeerde brandstof. Water met brandstof vermengd. Lage compressiedruk. Overmatige witte rook.
Verkeerde injectietijd. Lage koelvloeistoftemperatuur. Defecte turbolader.
Overmatig ontladen accu.
Scheur in accubehuizing. Laag elektrolytpeil. Natuurlijk verbruik. Losse of beschadigde riem. Laaddefect.
Defecte alternator. Beschadigde bedrading of slecht contact.
Nabehandelingsdieseldeeltjesfilter Reinigen overmatig as.
Overmatige elektrische belastingen.
Onvoldoende accucapaciteit voor de toepassing.
Elektronische foutcodes actief of hoog aantal inactieve foutcodes.
Bekijk de foutcodes op de viewport van de compressorcontroller.
De gebruikte smeerolie heeft een hoge asconcentratie.
Gebruik een motorsmeerolie die voldoet aan CES 20081.
Vermenging van motorsmeerolie met brandstof.
Controleer of er olie in de brandstof zit. Tap de brandstof af en vervang door schone brandstof. Stop met het vermengen van olie met brandstof.
Gebruikt brandstoftoevoeging/ additief heeft hoog asgehalte.
Stop met het gebruik van de/het brandstoftoevoeging/additief in kwestie.
Overmatige carterdruk.
Controleer op overmatig doorblazen.
Overmatig intern olieverbruik.
Raadpleeg het deel Olieverbruik.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
90
MOTORGARANTIE
ALLE MOTOREN INTERNATIONAAL INDUSTRIEEL (TERREIN)
TIJDENS DE VERLENGDE GARANTIE VOOR BELANGRIJKE ONDERDELEN
Dekking
De Eigenaar is verantwoordelijk voor de werkuren die nodig zijn om de Motor te repareren, met inbegrip van de werkuren om de Motor te demonteren en opnieuw te plaatsen. Wanneer Cummins beslist om een onderdeel te repareren in plaats van het te vervangen, is de Eigenaar niet verantwoordelijk voor de werkuren die nodig zijn om het onderdeel te repareren.
PRODUCTEN ONDER GARANTIE Deze Garantie geldt voor nieuwe motoren verkocht door Cummins en geleverd aan de eerste gebruiker op of na 1 april 1999, die worden gebruikt voor industriële (terrein)toepassingen overal ter wereld waar door Cummins goedgekeurde service beschikbaar is, behalve de Verenigde Staten* en Canada. Er is verschillende Garantiedekking voor motoren gebruikt in zeemachts-, generatoraandrijvings- en bepaalde defensietoepassingen. BASISMOTORGARANTIE Deze Garantie dekt alle defecten aan de motor, bij normaal gebruik en onderhoud, die het gevolg zijn van een defect materiaal of een fabricagefout (defect onder garantie). De dekking begint te lopen vanaf de verkoop van de motor door Cummins. De dekking loopt 2 jaar of 2.000 bedrijfsuren, naargelang wat zich het eerst voordoet, vanaf de leveringsdatum van de motor aan de eerste gebruiker, of vanaf de datum dat de eenheid voor het eerst wordt geleaset, of wanneer de motor 50 uren heeft gedraaid, naargelang wat zich het eerst voordoet. Als de limiet van 2.000 uren tijdens het eerste jaar wordt overschreden, blijft de dekking geldig tot het einde van het eerste jaar. VERLENGDE GARANTIE OP BELANGRIJKE ONDERDELEN De verlengde garantie op belangrijke onderdelen dekt defecten onder garantie van het cilinderblok, de nokkenas, de krukas en de drijfstangen (gedekte onderdelen) van de motor. Bus- en lagerdefecten zijn niet gedekt. Deze Dekking begint met het aflopen van de Basismotorgarantie en eindigt na drie jaar of 10.000* bedrijfsuren, vanaf de leveringsdatum van de motor aan de eerste gebruiker, of vanaf de datum dat de eenheid voor het eerst wordt geleaset, gehuurd of geleend, of wanneer de motor 50 uren heeft gedraaid, naargelang wat zich het eerst voordoet. * 3.000 uren voor motoren uit de A-reeks. Deze Garanties worden geboden aan alle Eigenaars in de distributieketen en de Dekking gaat over op alle volgende Eigenaars tot het einde van de Dekkingsperiodes.
Verantwoordelijkheden van Cummins TIJDENS DE BASISMOTORGARANTIE Cummins betaalt voor alle onderdelen en werkuren die nodig zijn om de schade aan de Motor die het gevolg is van een Defect onder garantie te repareren. Cummins betaalt de smeerolie, het antivriesmiddel, de filterelementen en andere onderhoudsitems die niet herbruikbaar zijn als gevolg van een Defect onder garantie.
De eigenaar is verantwoordelijk voor de kosten van alle onderdelen die nodig zijn voor de reparatie, behalve het defecte Gedekte onderdeel en alle Gedekte onderdelen die beschadigd werden door een Defect onder garantie van het defecte Gedekte onderdeel. De Eigenaar is verantwoordelijk voor de kosten van de smeerolie, het antivriesmiddel, de filterelementen en andere onderhoudsitems die worden vervangen tijdens de reparatie van een Defect onder garantie. TIJDENS DE BASISMOTORGARANTIE EN DE VERLENGDE GARANTIE VAN BELANGRIJKE ONDERDELEN De eigenaar is verantwoordelijk voor de bediening en het onderhoud van de Motor zoals gespecificeerd in de relevante Bedienings- en onderhoudshandleiding van Cummins. De Eigenaar is ook verantwoordelijk voor het leveren van bewijs dat alle aanbevolen onderhoud werd uitgevoerd. Voor het verlopen van de geldende Garantie, moet de Eigenaar een Cummins distributeur, geautoriseerde dealer of andere reparatieplaats goedgekeurd door Cummins op de hoogte brengen van eventuele Defecten onder garantie en het product ter beschikking stellen voor reparatie door zo'n faciliteit. Servicelocaties staan vermeld in de Cummins Worldwide Service Locator op cummins.com. De Eigenaar is verantwoordelijk voor de communicatiekosten, maaltijden, verblijfs- en andere kosten gemaakt als gevolg van een Defect onder garantie. De Eigenaar is verantwoordelijk voor andere reparaties dan aan de Motor, kosten als gevolg van machinestilstand, beschadiging aan goederen, alle toepasselijke taksen, alle bedrijfskosten en andere verliezen als gevolg van een Defect onder garantie.
Beperkingen Hieronder vermelde Motoren met een emissiecertificatie mogen alleen worden bediend met dieselbrandstof met een zwavelgehalte dat niet hoger ligt dan het overeenkomstige maximale gehalte. Door niet de gespecificeerde brandstof te gebruiken (zie ook Cummins brandstofbulletin #3379001), kan de Motor en het nabehandelingssysteem binnen korte tijd beschadigd raken. Deze schade kan ertoe leiden dat de Motor onbruikbaar wordt en defecten als gevolg van het gebruik van verkeerde brandstoffen worden geweigerd voor Garantiedekking. De maximale zwavelgehaltes per emissiecertificatieniveau zoals vermeld op het Motorgegevensplaatje, zijn:
Cummins betaalt alle redelijke vervoerskosten van monteurs om naar en van de apparatuurlocatie te reizen, met inbegrip van maaltijden, kilometervergoeding en verblijfskosten, wanneer de reparatie op de locatie van het defect wordt uitgevoerd.
EPA 2007
Cummins betaalt redelijke arbeidskosten voor het demonteren en opnieuw plaatsen van de Motor indien nodig om een Defect onder garantie te repareren. TIJDENS DE VERLENGDE GARANTIE VOOR BELANGRIJKE ONDERDELEN Cummins betaalt voor de reparatie of, indien nodig, vervanging van het defecte Gedekte onderdeel en alle Gedekte onderdelen beschadigd door een Defect onder garantie van het defecte Gedekte onderdeel.
Verantwoordelijkheden van de Eigenaar TIJDENS DE BASISMOTORGARANTIE De Eigenaar is verantwoordelijk voor de kosten van smeerolie, antivriesmiddel, filterelementen en andere onderhoudsitems die worden vervangen tijdens reparaties onder garantie, tenzij dergelijke items niet herbruikbaar zijn als gevolg van een Defect onder garantie.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
max. 15 delen per miljoen
EPA 2010
max. 15 delen per miljoen
EPA Tier 4 Interim/Eind
max. 15 delen per miljoen
EU Stage IIIB 2011
max. 15 delen per miljoen
Euro 4/5
max. 50 delen per miljoen
Cummins is niet verantwoordelijk voor defecten of schade als gevolg van wat Cummins beschouwt als misbruik of verwaarlozing, met inbegrip van, maar niet beperkt tot: bediening zonder de juiste koelvloeistoffen of smeermiddelen; te veel brandstof; te hoog toerental; gebrek aan onderhoud van smeer-, koel- of inlaatsystemen; onjuiste opslag-, start-, opwarm-, inloop- of uitschakelprocedures; ongeautoriseerde wijzigingen aan de Motor. Cummins is ook niet verantwoordelijk voor defecten veroorzaakt door verkeerde olie, brandstof of dieseluitlaatvloeistof of door water, vuil of andere verontreinigingen in de brandstof, olie of dieseluitlaatvloeistof. Voor stroomeenheden en bluspompen (pakketeenheden) is de Garantie van toepassing op accessoires, behalve op koppelingen en filters geleverd door Cummins die de naam van een ander bedrijf dragen.
MOTORGARANTIE Behalve voor de bovenvermelde accessoires geeft Cummins geen garantie op accessoires die de naam van een ander bedrijf dragen. Dergelijke accessoires die niet onder garantie vallen zijn, onder meer: alternators, startmotoren, ventilatoren*, airconditioningcompressoren, koppelingen, filters, transmissies, koppelomvormers, stuurpompen, ventilatoraandrijvingen en luchtfilters die niet door Cummins gemaakt zijn. Cummins Compusave-eenheden worden gedekt door een aparte Garantie. Voordat een claim voor overmatig olieverbruik wordt aanvaard, moet de Eigenaar de nodige documentatie aanleveren om aan te tonen dat het verbruik de gepubliceerde normen van Cummins overschrijdt. Defecten aan riemen en slangen geleverd door Cummins zijn niet gedekt na de eerste 500 uren of het eerste bedrijfsjaar, naargelang wat zich het eerst voordoet. Onderdelen die worden gebruikt om een Defect onder garantie te repareren, kunnen nieuwe Cummins onderdelen, door Cummins goedgekeurde verbouwde onderdelen of gerepareerde onderdelen zijn. Cummins is niet verantwoordelijk zijn voor defecten als gevolg van het gebruik van onderdelen die niet door Cummins zijn goedgekeurd. Een nieuw Cummins onderdeel of door Cummins goedgekeurd verbouwd onderdeel dat wordt gebruikt om een Defect onder garantie te repareren, neemt de identiteit over van het onderdeel dat het vervangt en valt daarmee onder de resterende Garantie ervan. Voor alle A-serie toepassingen, met inbegrip van industriële toepassingen, is reiskostenvergoeding voor niet-transporteerbare apparatuur beperkt tot 4,0 uur, $0,25/mijl en maximum 250 mijl. Alle kosten boven deze limiet zijn voor rekening van de klant. CUMMINS DEKT GEEN SLIJTAGE OF UITSLIJTAGE VAN GEDEKTE ONDERDELEN. CUMMINS IS NIET VERANTWOORDELIJK VOOR INCIDENTELE OF GEVOLGSCHADE. DE HIERIN VERNOEMDE GARANTIES ZIJN DE ENIGE GARANTIES DIE CUMMINS BIEDT MET BETREKKING TOT DEZE MOTOREN. CUMMINS BIEDT GEEN ANDERE GARANTIES, UITDRUKKELIJK OF IMPLICIET, OF MET BETREKKING TOT VERKOOPBAARHEID OF GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL. In geval van verkoop aan eindgebruiker heeft de Eigenaar, in sommige landen, statutaire rechten die niet kunnen worden beïnvloed of beperkt door de voorwaarden van deze Garantie. Niets in deze Garantie sluit eventuele contractuele rechten die de Eigenaar heeft tegenover derden uit of beperkt deze. * Alternators, startmotoren en ventilatoren WORDEN gedekt voor de duur van de Basismotorgarantie op A-serie en B3.3-serie motoren. * Alternators en startmotoren worden gedekt voor de duur van de Basismotorgarantie op QSK23 motoren. GARANTIE EMISSIEBEPERKINGSSYSTEEM CALIFORNIË, TERREIN PRODUCTEN ONDER GARANTIE Deze Garantie op emissiebeperkingssysteem geldt voor terreindieselmotoren gecertificeerd bij de California Air Resources Board vanaf het jaar 1996 voor motoren tot 750 pk, vanaf het jaar 2000 voor 751 pk en meer, op de markt gebracht door Cummins en geregistreerd in Californië voor gebruik in industriële terreintoepassingen. UW GARANTIERECHTEN EN -VERPLICHTINGEN De California Air Resources Board en Cummins Engine Company, Inc. zijn verheugd om de garantie op het emissiebeperkingssysteem van uw motor uit te leggen. In Californië moeten nieuwe terreindieselmotoren worden ontworpen, gebouwd en uitgerust volgens de strenge anti-smognormen van de staat. Cummins moet garantie bieden op het emissiebeperkingssysteem op uw motor voor de onderstaande periodes, op voorwaarde dat er geen misbruik, verwaarlozing of onjuist onderhoud van uw motor is gebeurd.
91
Uw emissiebeperkingssysteem kan onderdelen omvatten zoals het brandstofinjectiesysteem en het luchtinlaatsysteem. Ook slangen, riemen, connectoren en andere emissie-gerelateerde onderdelen horen daarbij. Als er zich een toestand voordoet die onder garantie valt, zal Cummins uw terreindieselmotor kosteloos repareren, met inbegrip van diagnose, onderdelen en werkuren. GARANTIEDEKKING VAN DE FABRIKANT Deze garantiedekking wordt aangeboden voor 5 jaar of 3.000 bedrijfsuren van de motor, naargelang wat zich het eerst voordoet vanaf de leveringsdatum van de motor aan de eerste gebruiker. Als er een emissiegerelateerd onderdeel op uw motor defect is, zal het onderdeel worden gerepareerd of vervangen door Cummins.
Dekking Deze garantie op het emissiebeperkingsysteem is alleen van toepassing op de volgende emissiebeperkingsonderdelen van de A-serie, B3.3, B3.9, B4.5s, B5.9, B6.7s, QSB3.9-30, QSB4.5-30, QSB5.9-30, QSB5.9-44, C8.3, QSC8.3, en QSL9. Brandstofpomp Vast ontstekingstijdstip Uitlaatklep Injectieregeklepmodule Injectoren Kalibratie Naald Mondstuk veer Turbolader Compressorwiel Turbinewiel Turbineolieafdichting Afblaasklep Inlaatspruitstuk Turboluchtkoeler Nakoeler Uitlaatspruitstuk Oxidatiekatalysator Elektronische sturing Regelmodule Boostdruksensor Koelvloeistoftemperatuursensor Brandstofdruksensor
Verantwoordelijkheden Eigenaarsgarantie Als de eigenaar van een terreindieselmotor bent u verantwoordelijk voor de prestaties van het vereiste onderhoud vermeld in uw Cummins bedienings- en onderhoudshandleiding. Cummins raadt u aan om alle ontvangstbewijzen met betrekking tot onderhoud aan uw terreindieselmotor bij te houden, maar Cummins kan geen garantie weigeren alleen op basis van een gebrek aan ontvangstbewijzen of van het door u niet uitvoeren van al het geplande onderhoud. U bent verantwoordelijk voor het aanbieden van uw terreindieselmotor bij een Cummins-dealer zodra er zich een probleem voordoet. De reparaties onder garantie moeten worden uitgevoerd binnen een redelijke tijdsspanne, die niet langer dan 30 dagen mag zijn. Als de eigenaar van de terreindieselmotor moet u er zich ook van bewust zijn dat Cummins u garantiedekking kan weigeren als uw terreindieselmotor of een onderdeel ervan defect is als gevolg van misbruik, verwaarlozing, onjuist onderhoud of niet-goedgekeurde wijzigingen. Uw motor is ontworpen om alleen op dieselbrandstof te draaien. Het gebruik van een ander brandstof kan ertoe leiden dat uw motor niet meer voldoet aan de emissienormen van Californië. Als u vragen hebt met betrekking tot uw garantierechten en verantwoordelijkheden, neemt u contact op met de klantenserviceafdeling van Cummins op 1-800-343-7357 (1-800-DIESELS) of de California Air Resources Board in 9528 Telstar Avenue, El Monte, CA 91731.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
92
MOTORGARANTIE
Voor het vervallen van de geldende garantie moet de Eigenaar een Cummins distributeur, geautoriseerde dealer of andere door Cummins goedgekeurde reparatieplaats op de hoogte brengen van een defect onder garantie aan het emissiebeperkingssysteem en de motor daar inleveren voor reparatie. Reparatieplaatsen staan vermeld in Cummins United States and Canada Service Directory. De eigenaar is verantwoordelijk voor incidentele kosten zoals: communicatiekosten, maaltijden, verblijfskosten van de Eigenaar of werknemers van de Eigenaar als gevolg van een defect onder garantie. De eigenaar is verantwoordelijk voor bedrijfskosten en verliezen, kosten als gevolg van machinestilstand en schade aan goederen als gevolg van defect onder garantie. CUMMINS IS NIET VERANTWOORDELIJK VOOR ANDERE INCIDENTELE OF GEVOLGSCHADE, INCIDENTELE OF GEVOLGSCHADE OMVATTEN MAAR ZIJN NIET BEPERKT TOT BOETES, DIEFSTAL, VANDALISME OF BOTSINGEN.
Vervangingsonderdelen Cummins raadt aan om voor onderhoud, reparatie of vervanging van emissiebeperkingssystemen nieuwe serviceonderdelen, originele Cummins of door Cummins goedgekeurde verbouwde onderdelen en constructies te gebruiken en om de service aan de motor te laten uitvoeren door een Cummins distributeur, geautoriseerde dealer of de reparatieplaats goedgekeurd door Cummins. De eigenaar kan ervoor kiezen om onderhoud, vervanging of reparatie van de emissiebeperkingsonderdelen te laten uitvoeren door een andere faciliteit dan een Cummins distributeur, een geautoriseerde dealer of een reparatieplaats goedgekeurd door Cummins en kan ervoor kiezen om andere onderdelen te gebruiken dan nieuwe originele Cummins of door Cummins goedgekeurde verbouwde onderdelen en constructies voor dergelijk(e) onderhoud, vervanging of reparatie. De kosten verbonden aan dergelijke service of onderdelen zullen echter niet worden gedekt door deze garantie op het emissiebeperkingssysteem.
Verantwoordelijkheden van Cummins Reparaties en service worden uitgevoerd door een Cummins distributeur, geautoriseerde dealer of andere door Cummins goedgekeurde reparatieplaats met nieuwe, originele Cummins of door Cummins goedgekeurde verbouwde onderdelen en constructies. Cummins repareert de emissiebeperkingsonderdelen die door Cummins defect zijn bevonden zonder kosten voor onderdelen of werkuren (met inbegrip van diagnose die leidt tot de vaststelling dat er een defect is gebeurd aan een emissiebeperkingsonderdeel onder garantie).
Noodreparaties In een noodgeval waarbij een Cummins distributeur, geautoriseerde dealer of andere door Cummins goedgekeurde reparatieplaats niet beschikbaar is, mogen reparaties worden uitgevoerd door een andere beschikbare reparatieplaats met andere vervangingsonderdelen. Cummins zal de Eigenaar de kosten (inclusief diagnose) terugbetalen, voor zover deze de catalogusprijs niet overschrijden voor alle onderdelen onder garantie die werden vervangen en werkuren op basis van de door de fabrikant aanbevolen tijdsduur voor de reparatie onder garantie en het plaatselijk geldende uurloon. Een onderdeel dat niet beschikbaar is binnen 30 dagen of een reparatie die niet binnen 30 dagen kan worden uitgevoerd, is een noodgeval. Vervangen onderdelen en betaalde facturen moeten worden voorgelegd aan een door Cummins geautoriseerde reparatiefaciliteit als voorwaarde voor terugbetaling van noodreparaties die niet werden uitgevoerd door een Cummins distributeur, geautoriseerde dealer of andere door Cummins goedgekeurde reparatieplaats.
Garantiebeperkingen Cummins is niet verantwoordelijk voor defecten als gevolg van misbruik of verwaarlozing door de Eigenaar of bediener, zoals: bediening zonder de juiste koelvloeistof, brandstof of smeermiddelen; te veel brandstof; te hoog toerental; gebrek aan onderhoud van smeer-, koelof luchtinlaatsystemen; onjuiste opslag-, start-, opwarm-, inloop- of uitschakelprocedures. De fabrikant garandeert aan de uiteindelijke koper en elke volgende koper dat de motor is ontworpen, gebouwd en uitgerust in overeenstemming met alle geldende voorschriften opgenomen door de Air Resources Board en dat de motor vrij is van defecten aan materialen en fabricagefouten die het defect van een gedekt onderdeel veroorzaken. Elk gedekt onderdeel dat nog niet moet worden vervangen bij gepland onderhoud, of dat alleen gepland is voor regelmatige inspectie en eventueel moet worden gerepareerd of vervangen worden, is gedekt gedurende de garantieperiode. Elk gedekt onderdeel dat gepland is voor vervanging bij verplicht onderhoud, is gedekt voor de periode voorafgaand aan de eerste geplande vervanging voor dat onderdeel. De eigenaar zal niets worden aangerekend voor diagnosewerkuren die leiden tot de vaststelling dat een gedekt onderdeel defect is als het diagnosewerk wordt uitgevoerd bij een garantielocatie. De fabrikant is aansprakelijk voor schade aan andere motoronderdelen veroorzaakt door het defect onder garantie van elk gedekt onderdeel. Cummins is niet verantwoordelijk voor defecten als gevolg van onjuiste reparatie of het gebruik van niet-originele Cummins onderdelen of onderdelen die niet door Cummins zijn goedgekeurd. (1) Deze garanties vormen samen met de uitdrukkelijke commerciële garanties en emissiegarantie de enige garanties van Cummins. Er zijn geen andere garanties, uitdrukkelijk of impliciet, of van verkoopbaarheid of geschiktheid voor een bepaald doel.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
ONDERDELEN BESTELLEN ALGEMEEN
93
MARKERINGEN EN STICKERS
Deze publicatie, die een onderdelenlijst met illustraties bevat, is bedoeld als hulpmiddel bij het vinden van de onderdelen die nodig kunnen zijn bij het onderhoud van de machine. Alle compressoronderdelen genoemd in de onderdelenlijst worden met dezelfde nauwkeurigheid gefabriceerd als de oorspronkelijke apparatuur. Sta voor de beste bescherming altijd op het gebruik van originele onderdelen van Doosan.
MEDEDELING Doosan kan geen aansprakelijkheid aanvaarden voor letsel of schade die het directe gevolg is van het gebruik van niet-goedgekeurde reparatie-onderdelen.
MEDEDELING Niet over veiligheidswaarschuwingen en instructieve stickers heen lakken. Als veiligheidswaarschuwingsstickers onleesbaar worden, bestel dan onmiddellijk nieuwe bij de fabriek. Onderdeelnummers van individuele stickers en de plaatsen waar zij worden aangebracht staan opgesomd in de Onderdelenlijst. Ze blijven verkrijgbaar zo lang een bepaald model nog in productie is.
HET GEBRUIK VAN DE ONDERDELENLIJST a.
Sla de onderdelenlijst open.
b.
Zoek het gebied of het systeem van de compressor op waar het gewenste onderdeel in voorkomt en zoek het paginanummer van de illustratie op.
Het kan dat speciale te bestellen onderdelen niet zijn opgenomen in de handleiding. Neem contact op met het Parts Department van Doosan onder vermelding van het serienummer van de machine voor hulp met deze speciale onderdelen.
C.
Zoek op het oog het gewenste onderdeel op in de illustratie en noteer het onderdeelnummer en de beschrijving.
BESCHRIJVING
Het naar wens afhandelen van een bestelling van onderdelen door een koper is sterk afhankelijk van het juiste gebruik van alle beschikbare gegevens. Als u uw dichtstbijzijnde verkoopfiliaal, onafhankelijke verkoper of geautoriseerde leverancier voorziet van alle gegevens, stelt u hem in staat om uw bestelling correct uit te voeren en onnodige vertraging te voorkomen.
Onderhoudsfaciliteiten en onderdelen van Doosan Infracore zijn overal ter wereld beschikbaar. Er zijn bevoegde distributeurs of verkoopfilialen in de belangrijkste steden van vele landen.
In de geïllustreerde onderdelenlijst staan de verschillende constructies, sub-constructies en gedetailleerde onderdelen waar deze specifieke machine uit bestaat. De standaardmodellen en de populairste extra opties worden zo behandeld. In een reeks illustraties wordt elk onderdeel afzonderlijk afgebeeld, en ook zijn plaats ten opzichte van de andere onderdelen van de constructie. Het onderdeelnummer, de beschrijving van het onderdeel en het aantal onderdelen dat benodigd is, zijn aangegeven op elke afbeelding of op de aangrenzende pagina. De aangegeven hoeveelheid is het aantal onderdelen dat gebruikt wordt in één constructie, en hoeft niet hetzelfde te zijn als het totale aantal onderdelen in de machine. Als er geen hoeveelheid is aangegeven, moet u er van uitgaan dat de hoeveelheid één is. De onderdeelbeschrijvingen volgen de ‘naam eerst’-methode, d.w.z. dat de naam of handelsnaam van het artikel altijd het eerste onderdeel van de beschrijving vormt. De naam wordt meestal gevolgd door een nadere bepaling van één woord. De nadere bepaling wordt soms gevolgd door woorden of afkorting zoals bovenste, onderste, binnenste, buitenste, voorste, achterste, rechts, links enz., indien dat nodig is.
HOE U BESTELLINGEN DOET
Volg ter voorkoming van alle vermijdbare vergissingen de onderstaande aanwijzingen bij het bestellen van vervangingsonderdelen: a.
Vermeld altijd het modelnummer van de machine, zoals aangegeven op de algemene gegevenssticker die op de machine is aangebracht.
b.
Vermeld altijd het serienummer van de machine. DIT IS BELANGRIJK. Het serienummer van de machine is in een plaatje gestanst dat op de machine is bevestigd. (Het serienummer van de machine is ook permanent in het metaal van de zijrail van het frame gestanst.)
c.
Vermeld altijd het publicatienummer van de onderdelenlijst.
d.
Vermeld altijd het aantal benodigde onderdelen.
e.
Vermeld altijd het onderdeelnummer en de beschrijving van het onderdeel zoals vermeld op de illustratie in de onderdelenlijst.
Als er verwezen wordt naar de achterkant, de voorkant of een van de zijkanten van de machine, beschouw dan altijd het uiteinde met de trekstang als de voorkant. De rechter- en linkerkant zijn die kanten wanneer u vanaf de achterkant van de machine richting de trekstang (voorkant) kijkt.
In het geval dat u onderdelen voor inspectie of reparatie retourneert aan uw dichtstbijzijnde verkoopfiliaal, een autonome verkoper of een geautoriseerde leverancier, is het van groot belang om het serienummer van de machine waar de onderdelen uit verwijderd zijn te vermelden.
VERBINDINGSMATERIAAL
ALGEMENE VOORWAARDEN BIJ HET BESTELLEN VAN ONDERDELEN
Er is zijn zowel SAE/inch als ISO/metrische verbindingsmateriaal bevestigingen gebruikt bij het ontwerp en de constructie van deze machines. Bij het uit elkaar halen en in elkaar zetten van onderdelen moet de uiterste voorzichtigheid betracht worden om het beschadigen van schroefdraden door het gebruik van het verkeerde verbindingsmateriaal te voorkomen. Voor een juiste toepassing en het vinden van de juiste vervangingsonderdelen wordt van al het standaardverbindingsmateriaal het onderdeelnummer, de maat en een omschrijving gegeven. Dit stelt de klant in staat om het verbindingsmateriaal ter plekke aan te schaffen, zodat hij het niet bij de fabriek hoeft te bestellen. Deze onderdelen zijn opgenomen in tabellen, te vinden na de onderdelenillustraties. Een verbindingsstuk waarvan niet zowel het onderdeelnummer en de maat genoemd is, is een speciaal gefabriceerd onderdeel dat moet worden besteld op onderdeelnummer om het juiste vervangingsonderdeel te verkrijgen.
Aanvaarding: Aanvaarding van een aanbod is nadrukkelijk beperkt tot de precieze bepalingen in deze voorwaarden. In het geval dat een bestelformulier van de koper wordt gebruikt voor het aanvaarden van een aanbod, geldt uitdrukkelijk en wordt uitdrukkelijk overeengekomen dat de algemene voorwaarden vermeld op dat bestelformulier slechts dan van toepassing zijn als Doosan ("de Company") daar uitdrukkelijk schriftelijk mee heeft ingestemd. De Company is niet gehouden aan aanvullende of in tegenspraak zijnde bepalingen, behalve als zij daar uitdrukkelijk schriftelijk mee heeft ingestemd. Belasting: Belastingen of andere overheidsheffingen die nu of in de toekomst worden geheven op de productie, de verkoop, het gebruik of de verzending van bestelde of verkochte materialen en apparatuur zijn niet inbegrepen in de prijzen van de Company en zullen aan de koper worden berekend en door de koper worden betaald. Bezorgingstermijnen worden verlengd wegens vertragingen als gevolg van overmacht als gevolg van natuurgebeuren, handelingen gepleegd door de koper, overheidshandelen, brand, overstromingen, stakingen, oproer, oorlog, embargo’s, schaarste aan transportmogelijkheden, vertraging of verzaken door de verkopers van de Company, en alle andere oorzaken die redelijkerwijze buiten de macht van de Company vallen. 9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
94
ONDERDELEN BESTELLEN
Indien de koper bijzondere verzendingsopdrachten geeft, zoals het exclusieve gebruik van verzendingsfaciliteiten, waaronder luchttransport, als een prijsopgave voor gewoon transport gedaan is en voordat de wijziging op de leveringsopdracht door de Company kan zijn ontvangen, dan komen de extra kosten voor rekening van de koper. Garantie: De Company garandeert dat de onderdelen door haar gefabriceerd zullen voldoen aan de specificaties en vrij zullen zijn van defecten in materiaal en vervaardiging. De aansprakelijkheid van de Company is onder deze voorwaarden beperkt tot de reparatie of vervanging van onderdelen die ten tijde van de verzending defect waren, onder de voorwaarde dat de koper de Company op de hoogte dient te stellen van het defect zodra hij het ontdekt, en in geen geval later dan drie (3) maanden na de verzendingsdatum van het onderdeel door de Company. De enige uitzondering op de voorgaande bepaling is de uitgebreide garantie met betrekking tot het speciale schroefblokvervangingsprogramma. Reparaties en vervangingen worden door de Company uitgevoerd op de plaats van verzending (franco aan boord). De Company is niet aansprakelijk voor de kosten van transport, verwijdering en installatie. Garanties die gelden voor materiaal en apparatuur geleverd door de Company maar geheel zijn vervaardigd door derden, zijn beperkt tot de garanties die door de fabrikant aan de Company worden gegeven, in zoverre als die garanties overdraagbaar zijn aan de koper. Levering: Leveringstermijnen zijn bij benadering. De Company zal zich naar beste kunnen inspannen om te verzenden binnen de gespecificeerde termijnen; de Company is echter niet aansprakelijk voor vertragingen in of niet doorgaan van de geschatte leverings- of verzendingstermijn van materiaal en apparatuur of voor schade als gevolg hiervan geleden. De Company geeft voor het overige geen enkele garantie en maakt geen enkele claim, uitdrukkelijk dan wel impliciet, behalve die van overdracht van het eigendom, en alle impliciete garanties, waaronder een garantie van verkoopbaarheid of geschiktheid voor een bepaald doel, worden hierbij afgewezen.
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220
Beperking van aansprakelijkheid: Het verhaal van de koper is beperkt tot wat in deze voorwaarden genoemd is, en de totale aansprakelijkheid van de Company met betrekking tot deze levering, of die nu gebaseerd is op verbintenissenrecht, garanties, nalatigheid, schadevergoeding, risicoaansprakelijkheid of een andere grond, is beperkt tot de koopprijs van het onderdeel waarop die aansprakelijkheid gebaseerd is. De Company is in geen geval aansprakelijk tegenover de koper, rechtsopvolger of enige andere vruchtgebruiker van deze levering voor een vergoeding wegens gevolg-, bijkomende, indirecte of bijzondere schade of een door de civiele rechter wegens ernstige schuld opgelegde vergoeding die het gevolg is van deze leveringsopdracht of een inbreuk daarop, of als gevolg van een defect in of haperen of niet functioneren van de hieronder genoemde onderdelen, of de eis tot schadevergoeding nu gebaseerd is op genotsderving, verlies van winst of omzet, rente, verlies van goodwill, werkonderbreking, beschadiging van andere zaken, verlies als gevolg van onderbroken of afgebroken functioneren, verhoogde bedrijfskosten of op claims door klanten van de koper vanwege niet-geleverde diensten, of dat verlies of die schade nu wel of niet zijn grond vindt in het verbintenissenrecht, garantierecht, nalatigheid, schadevergoedingsrecht, risicoaansprakelijkheid of iets anders.
SCHROEFBLOK-VERVANGINGSPROGRAMMA Doosan biedt een schroefblok-vervangingsprogramma aan ten behoeve van de gebruikers van mobiele compressors. Uw dichtstbijzijnde verkoopfiliaal, autonome verkoper of geautoriseerde leverancier moet eerst contact opnemen met het Parts Service Department van de fabriek waar uw mobiele luchtcompressor vervaardigd is voor verdere instructies.
ONDERDELEN BESTELLEN
95
Neem voor onderdelen, service of informatie over uw plaatselijke leverancier (Europa, Midden-Oosten, Afrika) contact op met: Vestiging:
Telefoon:
Fax:
Doosan Portable Power EMEA Aftermarket +32 (2) 404 0811
+32 (2) 371 6915
Drève Richelle 167 B-1410 Waterloo België Voor informatie over Service, neemt u contact op met:
[email protected]
Voor informatie over onderdelen, neemt u contact op met:
[email protected]
Kantooruren:
maandag tot vrijdag 8u30 tot 17u15 (GMT)
Neem voor onderdelen, service en informatie met betrekking tot uw plaatselijke leverancier (VS, Zuid-Amerika of Azië en het Pacifisch gebied) contact op met: Vestiging:
Telefoon:
Fax:
Doosan International USA, Inc
800-633-5206 (VS & Canada)
336-751-1579 (VS & Canada)
1293 Glenway Drive
305-222-0835 (Latijns-Amerika)
336-751-4325 (Latijns-Amerika)
Statesville
65-860-6863 (Azië/Pacifisch gebied)
336-751-4325 (Azië/Pacifisch gebied)
North Carolina 28625-9218 Kantooruren:
maandag tot vrijdag 8u30 tot 17u30 (EST)
9/275, 9/305, 12/250, 17/240, 21/220