2.11 Aantasting van de ozonlaag Caroline Polders, Integrale Milieustudies, Vito Hugo De Backer, Afdeling Waarnemingsstations, KMI Jeroen Van Laer, MIRA, VMM
De emissie van ozonafbrekende stoffen in Vlaanderen is tussen 1995 en 2003 met meer dan 60 % gedaald. De concentratie van ozonafbrekende stoffen in de atmosfeer lijkt over haar maximum heen. Er zijn mogelijk eerste tekenen van een herstel van de ozonlaag boven Ukkel. Het ozongat boven de zuidpool bereikte in 2003 echter nog een recordomvang. Nieuw wetenschappelijk onderzoek toont interacties met klimaatwijzigingen. Deze zouden de ozonafbraak vergroten. Emissie van ozonafbrekende stoffen Ingezamelde koel- en vriestoestellen met recuperatie van koel- en blaasmiddel Recuperatie en vernietiging van halonen afkomstig van brandbeveiligingssystemen en blusapparaten Chloor- en broomverbindingen in de atmosfeer Verticale verdeling van ozon in de atmosfeer Dikte van de ozonlaag Aantal huidkankergevallen (kwaadaardige melanomen)
Emissie van ozonafbrekende stoffen De grootste boosdoeners bij de aantasting van de ozonlaag zijn chloor- en broomhoudende verbindingen zoals chloorfluorkoolstoffen (CFK’s), chloorfluorkoolwaterstoffen (HCFK’s), halonen, methylbromide (CH3Br), tetrachloorkoolstof (CCl4) … en zijn afkomstig van menselijke activiteiten. Figuur 1 toont de evolutie van de emissie van ozonafbrekende stoffen (in ton CFK-11equivalenten) in Vlaanderen tussen 1995 en 2003. In 2003 bedroeg de totale emissie 371 ton CFK-11-eq, dit is 625 ton CFK-11-eq minder (-63 %) dan in 1995. De daling van de emissie in 2003 (22 ton CFK-11-eq) is minder uitgesproken dan de gemiddelde
271
2.11 Aantasting van de ozonlaag
jaarlijkse daling in de periode 1995-2002 (86 ton CFK-11-eq). De emissiegegevens voor 2003 zijn echter voorlopige cijfers. De definitieve cijfers moeten deze kleinere daling nog bevestigen. Ee´n van de doelstellingen van het MINA-plan 3 (2003-2007) is de emissie van ozonafbrekende stoffen tegen 2007 terug te dringen met ten minste 70 % t.o.v. de emissie in 1999, dit is een reductie van 444 ton CFK-11-eq. In 2003 bedroeg de reductie 264 ton CFK-11-eq t.o.v. 1999 (42 %). Tegen 2007 moet de emissie dus nog met 180 ton CFK11-eq (28 %) worden gereduceerd om de doelstelling te halen. De verwachting is dat de doelstelling zal worden bereikt aangezien bij een aantal toepassingen de overschakeling naar niet-ozonafbrekende stoffen nog volop bezig is. Bovendien worden er ook maatregelen getroffen om de ozonafbrekende stoffen, die in het verleden werden gebruikt, zoveel mogelijk in te zamelen. De jaarlijkse daling van de emissie in de volgende 4 jaren zal wel groter moeten zijn dan de daling in 2003. Figuur 1: Emissie van ozonafbrekende stoffen per toepassing (ton CFK-11-eq) (Vlaanderen, 1995-2003) emissie (ton CFK-11-eq) 1 100
272
solvent
1 000 900
drijfgas
800 700
brandbestrijdingsmiddel
600
ontsmettingsmiddel
500 400
blaasmiddel
300 200
koelmiddel
100
doel 2007
0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003*
* voorlopige cijfers De categorie ontsmettingsmiddel omvat methylbromide (CH3Br) als bodem- en ruimteontsmettingsmiddel. De categorie solvent omvat tetrachloorkoolstof (CCl4) en HCFK-141b. Wijzigingen t.o.v. MIRA-T 2003 zijn toe te schrijven aan een herberekening van de emissies van koelmiddel, blaasmiddel en brandbestrijdingsmiddel. Bron: Econotec (2004a) en (2004b) herwerkt door Vito
De emissie van koelmiddel daalde in de periode 1995-2003 met 321 ton CFK-11-eq (-81 %). Onder invloed van het KB van 7 maart 1991 en de EG-verordening nr. 2037/ 2000 is de koelsector overgeschakeld op niet-ozonafbrekende koelmiddelen als fluorkoolwaterstoffen (HFK’s), ammoniak (NH3) …. Blaasmiddel is veruit de belangrijkste toepassing in 2003. Blaasmiddelen worden gebruikt bij de vervaardiging van kunststofschuimen (o.a. gee¨xtrudeerd polystyreen, polyurethaan-
2.11 Aantasting van de ozonlaag
schuim). De daling van de emissie van blaasmiddel tussen 1995 en 2003 bedraagt 43 % (-122 ton CFK-11-eq). CFK’s worden sinds midden jaren ‘90 niet meer gebruikt en sinds 1 januari 2004 is ook het gebruik van HCFK’s, voor de vervaardiging van elk soort schuim, verboden. Er zullen echter nog vele jaren uitgestelde emissies uit de kunststofschuimen plaatsvinden. De emissie van methylbromide (CH3Br), gebruikt als bodemontsmettingsmiddel in de land- en tuinbouw en als ruimte-ontsmettingsmiddel o.a. voor containers en bloemmolens, daalde in de periode 1995-2003 met 118 ton CFK-11-eq (-70 %). De EG-verordening nr. 2037/2000 legt immers een geleidelijke uitfasering van de productie en het gebruik van het ontsmettingsmiddel op. Alternatieven voor het gebruik van methylbromide als bodemontsmettingsmiddel zijn een behandeling met stoom, het aanwenden van ziekteonderdrukkende compost … Als alternatief voor ruimteontsmetting kan onder meer fosfine (PH3) en koolstofdioxide (CO2) worden gebruikt. Toch steeg de emissie van methylbromide in 2003 ten opzichte van 2002 met 10 ton CFK-11-eq (+16 %) door een toename van het gebruik van methylbromide als ruimteontsmettingsmiddel. De daling van de emissie van brandbestrijdingsmiddel tussen 1995 en 2003 bedraagt 23 % (-16 ton CFK-11-eq). Brandbeveiligingssystemen en blusapparaten die halonen bevatten, moesten – uitgezonderd voor kritische toepassingen – voor 1 januari 2004 buiten gebruik worden gesteld met terugwinning van de halonen (zie indicator Recuperatie en vernietiging van halonen). De emissie van drijfgas, gebruikt in medische dosisinhalatoren (MDI’s) voor patie¨nten die lijden aan astma en bepaalde longziekten, daalde in de periode 1995-2003 met 21 ton CFK-11-eq (-45 %). De Europese Commissie heeft een tijdelijke vrijstelling verleend voor het gebruik van CFK’s in MDI’s t.e.m. 31 december 2004. Alternatieven voor het gebruik van CFK’s in MDI’s zijn o.a. het gebruik van dry powder inhalers (DPI’s) en verstuivers. De daling van de emissie van solvent – o.a. gebruikt in de droogkuis, bij metaalontvetting, bij precisiereiniging en bij elektronicareiniging – tussen 1995 en 2003 bedraagt 86 % (-26 ton CFK-11-eq). De daling is vooral toe te schrijven aan een drastische reductie van de emissie van tetrachloorkoolstof (CCl4) bij de productie van monovinylchloride (MVC) in 1998. In het thema ‘Verdunning van de ozonlaag’ van het MINA-plan 3 (2003-2007) wordt prioriteit gegeven aan enerzijds het opstellen en het uitvoeren van een reductieplan voor zowel de emissie van ozonafbrekende stoffen als hun vervangers, de gefluoreerde broeikasgassen (F-gassen), en anderzijds de controle op het gebruik van ozonafbrekende stoffen. Het reductieplan wordt momenteel in overleg met de betrokken sectoren opgesteld. Een reductie van de emissie van ozonafbrekende stoffen en gefluoreerde broeikasgassen kan o.a. worden bereikt door het beperken van de lekverliezen bij commercie¨le en industrie¨le koelinstallaties. Uit het Milieuhandhavingsrapport 2003 van de afdeling Milieu-inspectie van AMINAL blijkt namelijk dat de lekverliezen bij koelinstallaties hoog zijn en vaak voorkomen. In 75 % van de bedrijven lekten de koelinstallaties. Het gemiddeld jaarlijkse lekverlies (van de installaties waar dit kon bepaald worden) bedroeg 124 %, m.a.w. op
273
2.11 Aantasting van de ozonlaag
minder dan een jaar lekt de hele koelinhoud (AMINAL, 2004). In dat kader werd in opdracht van AMINAL begin 2004 een studie gestart waarin wordt gepeild naar de oorzaken van lekverliezen uit koelinstallaties (Vito, Coolconsult, 2004). Uit de tussentijdse resultaten van de studie blijkt dat verschillende problemen hier aan de basis van liggen: zowel slechte constructie van installaties, onvoldoende of verkeerd onderhoud en vooral een onvoldoende kennis en/of zorg van vele koeltechnici zouden deze lekken veroorzaken. Een systeem van gedegen opleiding en certificering van koeltechnici zal hieraan op termijn een oplossing kunnen bieden. In 2002 is reeds gestart met de voorbereiding van een erkenningsregeling voor koeltechnici. Het besluit inzake de certificering van koeltechnici werd in 2004 voor advies overgemaakt aan de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) en de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen (MINA). Hun adviezen worden momenteel verwerkt. Het besluit zal vermoedelijk in 2005 door de Vlaamse Regering worden goedgekeurd.
274
In 2004 heeft de Europese Commissie tot tweemaal toe juridische stappen ondernomen tegen Belgie¨ in verband met het beleid van ozonafbrekende stoffen. De redenen hiervoor waren enerzijds het onvolledig rapporteren over maatregelen inzake methylbromide en anderzijds het ontbreken van de nodige minimale vereisten die moeten worden gesteld aan de vakbekwaamheid van personen die werkzaamheden uitvoeren met ozonafbrekende stoffen. Belgie¨ heeft een antwoord gestuurd naar de Europese Commissie die de zaak verder bekijkt.
Ingezamelde koel- en vriestoestellen met recuperatie van koel- en blaasmiddel Sinds 1 juli 1999 bestaat er in Vlaanderen een aanvaardingsplicht voor afgedankte elektrische en elektronische apparaten. In 2003 werden er in Vlaanderen 214 436 koel- en vriestoestellen ingezameld, dit zijn 185 748 toestellen meer dan in 2001 (zie figuur 2). Zo’n 96 555 toestellen werden verwerkt bij Apparec in Willebroek. De andere toestellen werden afgevoerd naar verwerkingscentra in Wallonie¨ en in Nederland. Het aantal aangevoerde koel- en vriestoestellen, de gerecupereerde hoeveelheden koelmiddel (CFK-12) en blaasmiddel (CFK-11) bij Apparec stegen fors. In 2003 werden er 13 keer meer toestellen aangevoerd dan in 1999. Er werden 5,8 ton koelmiddel (in CFK-11-eq) en 11,5 ton blaasmiddel (in CFK-11-eq) gerecupereerd in 2003, dat is ongeveer 50 keer zoveel dan in 1999.
2.11 Aantasting van de ozonlaag
Figuur 2: Aantal ingezamelde koel- en vriestoestellen in Vlaanderen, aantal aangevoerde koel- en vriestoestellen en gerecupereerde hoeveelheden koelmiddel en blaasmiddel bij Apparec (1999-2003) inzameling en aanvoer aantal (x 1 000)
recuperatie (ton CFK-11-eq)
220
12
200 10
180 160
8
140 120
6
100 80
4
60 40
2
20 0
0 1999
2000
2001
2002
aantal ingezamelde koel- en vriestoestellen* in Vlaanderen (x 1 000) aantal aangevoerde koel- en vriestoestellen bij Apparec (x 1 000) gerecupereerd blaasmiddel (CFK-11) bij Apparec (ton) gerecupereerd koelmiddel (CFK-12) bij Apparec (ton)
2003
* geen cijfers voor 1999 en 2000 beschikbaar Wegens een brand bij Apparec werden de koel- en vriestoestellen tussen 5 oktober 2002 en 30 juni 2003 voor verwerking afgevoerd naar Recydel in Luik en Coolrec in Dordrecht. Het blaasmiddel dat gerecupereerd wordt, is gebruikt bij de productie van de isolatieschuimen in de koel- en vriestoestellen. Bron: OVAM, Apparec
Recuperatie en vernietiging van halonen afkomstig van brandbeveiligingssystemen en blusapparaten Het gebruik van halonen in brandbeveiligingssystemen en blusapparaten is verboden sinds 1 januari 2004, behalve voor kritische toepassingen. In het Belgisch Staatsblad van 9 maart 2004 verscheen het Besluit van de Vlaamse Regering in verband met de inventarisatie, de terugwinning en de verwijdering van halonen. De verdelers van halonen en de verdelers of installateurs van brandbeveiligingssystemen en blusapparaten dienen daardoor aan OVAM de naam en het adres van de klanten, waaraan zij halonen of halonen bevattende producten hebben verkocht, en de halontoepassing mee te delen binnen een termijn van e´e´n maand na schriftelijk verzoek. OVAM heeft inmiddels al verschillende verdelers en installateurs aangeschreven en moet er verder op toezien dat de gebruikers zich op een correcte manier van de halonen ontdoen. De halonen worden ingezameld en tijdelijk opgeslagen bij de leveranciers. Vervolgens worden ze afgevoerd naar Cogal Belgium waar ze worden gestockeerd in grotere volumes. De verwerking van de halonen vindt plaats bij Indaver. De recuperatie en de vernietiging van halonen zit duidelijk in een stroomversnelling (zie figuur 3). De totale gerecupereerde hoeveelheid halonen bedroeg 416 ton CFK-11-eq in 2003, dit is 401 ton CFK-11-eq meer dan in 2000. De totale vernietigde hoeveelheid halonen bedroeg 378 ton CFK-11-eq in
275
2.11 Aantasting van de ozonlaag
2003; in 2000 was de vernietigde hoeveelheid nog onbestaande (en niet zichtbaar in figuur 3). Merk op dat de gerecupereerde en vernietigde hoeveelheid halon vele malen (7 a` 8 keer) groter is dan de emissie van halon in 2003. Dankzij de recuperatie en de vernietiging van halonen worden deze hoeveelheden nooit gee¨mitteerd. Figuur 3: Gerecupereerde en vernietigde hoeveelheden halon 1211 en halon 1301 (Vlaanderen, 2000-2003) hoeveelheid (ton CFK-11-eq) 450 400 350 halon 1211 gerecupereerd
300 250
halon 1301 gerecupereerd
200 150
halon 1211 vernietigd
100 50
halon 1301 vernietigd
0
276
2000
2001
2002
2003
Bron: OVAM
Chloor- en broomverbindingen in de atmosfeer Een van de belangrijkste oorzaken van de aantasting van de ozonlaag is de aanwezigheid van een aantal ozonafbrekende stoffen waarin chloorverbindingen een belangrijk aandeel hebben (ongeveer 70 % van de gee¨mitteerde ozonafbrekende stoffen in Vlaanderen zijn chloorverbindingen). Aangezien het gebruik van CFK’s aan banden is gelegd door het protocol van Montreal en een aantal EG-verordeningen, kan verwacht worden dat de chloorconcentraties in de stratosfeer op termijn zullen afnemen. Figuur 4 toont inderdaad dat de maximale concentraties van chloorverbindingen waarschijnlijk bereikt zijn einde jaren 1990, en dat de eerste tekenen van een daling zichtbaar worden. Sinds 1994 wordt de stratosferische concentratie van broommonoxide gemeten door het Belgisch Instituut voor Ruimte-Ae¨ronomie (BIRA) met behulp van een UV-zichtbaar spectrofotometer van op een waarnemingstation in Harestua (Zuid-Noorwegen, 60°N). BrO is de meest voorkomende broomverbinding gedurende de daglichtperiode, en kan daarom als een goede indicator voor de totale hoeveelheid anorganische broomverbindingen beschouwd worden. Figuur 4 toont de glijdende jaargemiddelden van de stratosferische BrO kolommen. De waarnemingen tonen een sterke toename van de hoeveelheid BrO tot ongeveer het jaar 2000. Daarna lijkt de groeisnelheid te verminderen, wellicht ten gevolge van de beperkende maatregelen die in de jaren ‘90 genomen werden om de emis-
2.11 Aantasting van de ozonlaag
sies van bromide bij de grond te beheersen. Verdere waarneming is noodzakelijk om te bevestigen dat er zich effectief een daling zal voordoen ten gevolge van de toepassing van de internationale afspraken. Figuur 4: Chloor- en broomverbindingen in de atmosfeer: kolomdichtheden van chloorcomponenten (Zwitserland, 1983-2003) en van broomcomponenten (Noorwegen, 1995-2003) kolomdichtheid (1015 molec/cm2) 5
4
3
Cly HCI BrO (*100) CIONO2
2
277
1
0 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 00 01 02 03
Cly is de som van HCl en ClONO2, en is een goede maat voor de hoeveelheid chloor in de stratosfeer die beschikbaar is voor ozonafbraak. De figuur toont glijdende jaargemiddelden die op basis van de maandgemiddelden van juni tot november (maanden met de minste schommelingen) worden berekend. De kolomdichtheden van de chloorcomponenten zijn afgeleid uit infrarood waarnemingen op de Jungfraujoch. De BrO kolommen daarentegen zijn afgeleid uit UV/zichtbaar waarnemingen in Harestua. In de figuur is voor BrO het glijdend jaargemiddelde opgenomen maar dit werd vermenigvuldigd met 100. Bron: ULg-GIRPAS, BIRA
Verticale verdeling van ozon in de atmosfeer Figuur 5 geeft de gemiddelde ozonprofielen, gemeten te Ukkel, voor de periodes 19691979 en 1993-2003. De hoogte is hier gemeten vanaf de tropopauze. Dit betekent dat positieve waarden verwijzen naar de stratosfeer, en negatieve waarden naar de troposfeer. Hieruit blijkt duidelijk dat de gemiddelde afname van de ozonkolom volledig terug te voeren is naar de afname van de ozonconcentraties in de stratosfeer. In de troposfeer daarentegen is er zelfs een stijging waar te nemen, die te maken heeft met de fotochemische luchtverontreiniging (zie 2.10 Fotochemische luchtverontreiniging). De hoeveelheid ozon in de troposfeer is evenwel beperkt (minder dan 10 % van de totale hoeveelheid ozon in de atmosfeer). We stellen uit figuur 5 vast dat de ozonconcentraties op de hoogte van het
2.11 Aantasting van de ozonlaag
ozonmaximum in het laatste decennium beneden de waarden van vo´o´r 1980 liggen en er dus nog geen sprake is van definitief herstel. Door de lange verblijftijd van de ozonafbrekende stoffen in de atmosfeer duurt het zeer lang voordat de effecten van de internationaal vastgelegde afspraken merkbaar zijn. Figuur 5: De verticale verdeling van ozon (in mPa) als functie van de hoogte t.o.v. de tropopauze voor twee verschillende periodes (1969-1979 en 1993-2003) km t.o.v. tropopauze 25
ozon (mPa) 1969-1979 ozon (mPa) 1993-2003 20
15
10
5
278 tropopauze
0
-5
aardoppervlak -10 0
2
4
6
8
10
12
14
ozonpartieeldruk (mPa) Bron: KMI
Dikte van de ozonlaag Figuur 6 toont dat boven Vlaanderen de dikte van de ozonlaag sinds de start van de waarnemingen heel wat schommelingen vertoont. Als we een lineaire regressie uitvoeren op de data tussen begin 1980 en eind 2003 dan vinden we een afname van 0,13 % (± 0,02 %) of 0,43 Dobson Eenheid per jaar (1 Dobson Eenheid is gelijk aan 0,01 mm ozondikte). De berekening start in 1980 omdat vanaf dan de chloorverbindingen afkomstig van de CFKproductie, de stratosfeer bereikten. Aangezien de daling van de dikte van de ozonlaag zich ingezet heeft in de jaren ‘80, wordt als doelstelling vooropgesteld ernaar te streven gemiddeld terug op het langjarige gemiddelde niveau van voor 1980 te komen.
2.11 Aantasting van de ozonlaag
De dikte van de ozonlaag hangt op een complexe wijze samen met de menselijke activiteiten. Vandaar dat het moeilijk is een directe link te leggen tussen maatregelen en resultaten. De maatregelen die genomen zijn in het protocol van Montreal hebben slechts op zeer lange termijn hun uitwerking: de emissie van ozonafbrekende stoffen is sedert geruime tijd aan het dalen maar slechts recent kon een stagnering van de hoeveelheid chloor- en broomverbindingen in de atmosfeer worden vastgesteld (zie indicator Chloor- en broomverbindingen in de atmosfeer). Zoals daar te zien is zou de maximale concentratie aan ozonafbrekende stoffen bereikt zijn gedurende de tweede helft van de jaren ‘90. Vandaar dat in figuur 6 de trend voor verschillende periodes is voorgesteld. Eerst de gemiddelde, onverstoorde waarde van vo´o´r 1980, dan de daling (-0,28 ± 0,05 % per jaar) tussen 1980 en 1997, en ten slotte de mogelijk eerste tekenen van herstel na 1997. Figuur 6: Dikte van de ozonlaag boven Ukkel (1972-2003) dikte van de ozonlaag (DE) 350 345 340
279
335 330 325 320
305
Pinatubo
Fuego
310
El Chichon
315
300 72
74
76
78
80
82
84
86
88
90
92
94
96
98
00
02
Figuur 6 toont het voortschrijdend jaargemiddelde van de dikte van de ozonlaag te Ukkel (blauwe lijn) en een stapsgewijze trend gebaseerd op een constante waarde voor 1980 (zwarte lijn), en twee trendstukken, e´e´n tussen 1980 en 1997 (rood) en e´e´n tussen 1997 en 2003 (groen). De tijdstippen van enkele belangrijke vulkaanuitbarstingen zijn tevens aangegeven. Bron: KMI
Om een definitieve uitspraak te doen over de positieve tendens te Ukkel na 1997 is het echter nog te vroeg. De tijdsperiode is namelijk nog te kort t.o.v. de natuurlijke variaties ten gevolge van de zonnecyclus, vulkaanuitbarstingen en meteorologische variaties. Daarnaast kan vastgesteld worden dat het probleem van het ozongat boven de zuidpool nog steeds aanwezig is, en in 2003 de recordomvang van het jaar 2000 bereikte (www.wmo.int). Bovendien wijzen recente studies op een koppeling van de ozonafbraak
2.11 Aantasting van de ozonlaag
met klimaatswijzigingen. Terwijl de temperatuur in de troposfeer stijgt (zie 2.12 Klimaatverandering), zal de temperatuur in de stratosfeer dalen. Hierdoor zal de efficie¨ntie van de ozonafbrekende mechanismen toenemen, zodat het herstel van de ozonlaag (zelfs met afnemende chloor- en broomconcentraties) langer op zich zal laten wachten. De precieze omvang van het effect hangt echter af van de grootte van de klimaatswijzigingen.
Aantal huidkankergevallen (kwaadaardige melanomen) Door de aantasting van de ozonlaag verhoogt de UV-stralingsintensiteit op aarde met schadelijke effecten voor de mens (huidkanker) en andere organismen tot gevolg. Op basis van de tot dusver opgebouwde tijdreeks van UV-straling in Ukkel (1989-2003) kan er nog geen statistisch significante trend afgeleid worden. De reden hiervoor is de onvoldoende gekende invloed van bewolking en ae¨rosolen op de UV-straling (zie Achtergronddocument Aantasting van de ozonlaag).
280
Een kwaadaardige (maligne) melanoom is een huidkanker die uitgaat van de pigmentcellen (melanocyten) in de opperhuid. Maligne melanomen, verder melanomen genoemd, komen bij slechts 10 % van de patie¨nten met huidkanker voor, maar zijn de meest agressieve vorm van huidkanker. Ze hebben de neiging om snel uit te zaaien langs de bloedbaan en via de lymfevaten. De voornaamste oorzaak van melanomen is een overmatige blootstelling aan UV-straling. Vooral een overmatige blootstelling aan UV-straling tijdens de kinderjaren verhoogt het risico op melanomen. In 2000 bedroeg het aantal nieuwe melanomen in Vlaanderen 722, waarvan 295 bij mannen en 427 bij vrouwen. Er werden in 2000 drie keer meer nieuwe melanomen geregistreerd dan in 1990. De cijfers voor het jaar 2000 geven een vrij betrouwbaar beeld van de huidige incidentie van maligne melanomen in Vlaanderen. In 2000 waren er per 100 000 inwoners 9,1 nieuwe gevallen bij mannen en 12,3 nieuwe gevallen bij vrouwen (European 1 Standardised Rate (ESR)) , d.i. 5 keer meer nieuwe gevallen bij mannen en 2,5 keer meer nieuwe gevallen bij vrouwen dan in 1990 (zie figuur 7). De forse toename van het aantal nieuwe melanomen is hoofdzakelijk toe te schrijven aan een verbeterde registratie dankzij de betere melding door de diensten voor pathologische anatomie. Het is echter niet uitgesloten dat er ook een werkelijke toename is van het aantal nieuwe melanomen in Vlaanderen. Zonder bijkomend onderzoek is het moeilijk om een onderscheid te maken tussen de toename van het aantal nieuwe melanomen door een verbeterde registratie en een eventuele werkelijke toename.
1
De bruto-incidentie en de leeftijdsspecifieke incidenties (aantallen per 100 000 inwoners per jaar) worden berekend aan de hand van de midjaarpopulatie. Aangezien het vergelijken van bruto-incidentiecijfers een vertekend beeld kan geven ten gevolge van verschillen in de leeftijdsstructuur van de populaties, wordt een directe standaardisatie naar leeftijd toegepast, gebruik makend van de Europese standaardpopulatie (ESR). De voor leeftijd gestandaardiseerde incidentiecijfers laten toe om de gegevens te vergelijken met andere (internationale) kankerregisters.
2.11 Aantasting van de ozonlaag
Bij onze noorderburen, waar de registratie veel vroeger op punt stond, waren er in 2000 per 100 000 inwoners 12,4 nieuwe gevallen bij mannen en 15,7 nieuwe gevallen bij vrouwen (ESR), of 1,5 keer meer nieuwe melanomen bij mannen en 1,3 keer meer nieuwe melanomen bij vrouwen dan in 1990 (zie figuur 7). Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de blootstelling aan UV-straling door de aantasting van de ozonlaag en door het zonnegedrag verschillend is in Vlaanderen en in Nederland. In 2000 stierven er in Vlaanderen 83 mannen en 78 vrouwen aan melanomen. Per 100 000 inwoners zijn dit 3,0 mannen en 2,2 vrouwen (ESR), wat respectievelijk 25 % en 37 % meer is dan in 1990 (zie figuur 7). In 2001 daalden echter deze mortaliteitscijfers in Vlaanderen en stierven er 2,3 mannen en 2,1 vrouwen per 100 000 inwoners. In Nederland werd tussen 1990 en 2000 enkel bij mannen een stijging van het aantal sterfgevallen ten gevolge van melanomen vastgesteld. In 2000 stierven er in Nederland per 100 000 inwoners 3,5 mannen en 1,9 vrouwen, wat respectievelijk 40 % meer en 5 % minder is dan in 1990. Figuur 7: Aantal nieuwe melanomen (incidentie) en aantal sterfgevallen t.g.v. melanomen (mortaliteit) in Vlaanderen (links) en Nederland (rechts) (1990-2001) NEDERLAND
VLAANDEREN ESR [aantal/100 000]
ESR [aantal/100 000]
16
16
14
14
12
12
10 8
10 8
6
6
4
4
2
2
0
281
0 1990
1992
1994
1996
1998
2000
incidentie vrouw incidentie man
1990
1992
1994
1996
1998
2000
mortaliteit man mortaliteit vrouw
ESR = European Standardised Rate Bron: Vlaamse cijfers: Vlaamse Liga tegen Kanker, Vlaams Kankerregistratienetwerk en Entiteit Beleidsondersteuning van de Administratie Gezondheidszorg; Nederlandse cijfers: Vereniging van Integrale Kankercentra, Nederlandse Kankerregistratie
Melanomen komen frequenter voor bij vrouwen dan bij mannen. Bij vrouwen komen melanomen meestal voor op de (onder)benen, bij mannen op de romp. Dit zijn de lichaamsdelen die onregelmatig worden blootgesteld aan een grote dosis UV-straling. Melanomen komen zowel bij vrouwen als bij mannen ook relatief vaak voor in het meer regelmatig blootgestelde hoofd- en halsgebied. Mannen zouden zich echter later laten onderzoeken, waardoor de mortaliteit bij mannen doorgaans groter is dan bij vrouwen.
2.11 Aantasting van de ozonlaag
Gedurende de adolescentie zijn melanomen eerder uitzonderlijk. De gemiddelde leeftijd waarop de diagnose wordt vastgesteld is 60 jaar voor mannen en 58 jaar voor vrouwen, echter melanomen zijn de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen tussen 15 en 29 jaar. Figuur 8 toont de leeftijdsspecifieke incidentie van melanomen bij mannen en vrouwen in Vlaanderen in 2000. Figuur 8: Leeftijdsspecifieke incidentie van melanomen (Vlaanderen, 2000) aantal/100 000 45 40 35 30 25 20 15 10
mannen
5
vrouwen
0
282
0-5
10-15 20-25 30-35 40-45 50-55
60-65 70-75 80-85
leeftijd Bron: Vlaamse Liga tegen Kanker, Vlaams Kankerregistratienetwerk
Door de verbeterde registratie van het aantal melanomen in de verschillende provincies van Vlaanderen was het mogelijk om de gegevens voor 2000 ook per provincie voor te stellen (zie figuur 9). Opvallend is dat melanomen in de provincie Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen voor het eerst in de top 5 van meest frequente kankers bij vrouwen voorkomen. Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen hebben voor de vrouwen een duidelijk hogere incidentie dan in de andere provincies. Een verklaring voor de verschillen tussen de provincies vergt bijkomend onderzoek.
2.11 Aantasting van de ozonlaag
Figuur 9: Voor leeftijd gestandaardiseerde incidentie van melanoom (Vlaanderen, 2000) ESR (aantal/100 000) 18 16 14 12 10 8 6 4
mannen
2 vrouwen
0 Limburg
OostVlaanderen
Antwerpen
WestVlaanderen
Vlaams-Brabant
ESR = European Standardised Rate Bron: Vlaamse Liga tegen Kanker, Vlaams Kankerregistratienetwerk
283
2.11 Aantasting van de ozonlaag
Referenties n AMINAL (2004) Milieuhandhavingsrapport 2003 van de Afdeling Milieu-inspectie. n Econotec (2004a) Update of the emission inventory of ozone depleting substances, HFCs, PFCs and SF6 for 2002, finaal rapport 27 maart 2004. n Econotec (2004b) Update of the emission inventory of ozone depleting substances, HFCs, PFCs and SF6 for 2003, tussentijds rapport 13 augustus 2004. n Entiteit Beleidsondersteuning van de Administratie Gezondheidszorg, www2.vlaanderen.be/gezondheidszorg n Vereniging van Integrale Kankercentra, Nederlandse Kankerregistratie, www.ikc.nl/vvik n Vito, Coolconsult (2004) Onderzoeken en inventariseren van oorzaken van lekkage van ozonafbrekende stoffen en gefluoreerde broeikasgassen uit koelinstallaties, i.o.v. AMINAL, 2e tussentijds rapport, september 2004.
284
n Vlaamse Liga tegen Kanker, Vlaams Kankerregistratienetwerk, www.tegenkanker.net
Lectoren Raf Bouckaert, BAYER Antwerpen nv Sven Claeys, Afdeling AMINABEL, AMINAL Miet D’heer, VMM Birgit Dumez, Cel Milieu en Gezondheid, AMINAL Chris Dutry, Weekblad De Bond Dirk Gullentops, Figas Gerrit Tilborghs, Vlaamse Gezondheidsinspectie Frank Van Audenaerde, Agoria Vlaanderen Elizabeth Van Eycken, Vlaamse Liga tegen Kanker Philippe Van Haver, Directoraat-generaal, AMINAL Martine Vanderstraeten, Federaal Wetenschapsbeleid Hugo Westyn, Electrabel nv
Meer informatie in het achtergronddocument Aantasting van de ozonlaag op
www.milieurapport.be/AG