Risicomomenten voor aantasting vruchtboomkanker in de vruchtboomkwekerij Verslag risico-inventarisatie 2012 en 2013
P.F. de Jong & P.A.H. van der Steeg
Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, onderdeel van Wageningen UR Business Unit Bloembollen, Boomkwekerij & Fruit Rapportnr. 2013-14 November 2013
© 2013 Wageningen, Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) Alle intellectuele eigendomsrechten en auteursrechten op de inhoud van dit document behoren uitsluitend toe aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Elke openbaarmaking, reproductie, verspreiding en/of ongeoorloofd gebruik van de informatie beschreven in dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: DLO in het bijzonder onderzoeksinstituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
DLO is niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen die kunnen ontstaan bij gebruik van gegevens uit deze uitgave.
Rapportnummer 2013-14
Dit is een vertrouwelijk document, uitsluitend bedoeld voor intern gebruik binnen PPO dan wel met toestemming door derden. Niets uit dit document mag worden gebruikt, vermenigvuldigd of verspreid voor extern gebruik.
Dit onderzoek is gefinancierd door het Productschap Tuinbouw.
Projectnummer: 32 350 107 00 PT-nummer: 14594
Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, onderdeel van Wageningen UR Business Unit Bloembollen, Boomkwekerij & Fruit Adres
:
Tel. Fax E-mail Internet
: : : :
Lingewal 1, 6668 LA Randwijk Postbus 200, 6670 AE Zetten +31 (0)488 473702 +31 (0)488 473717
[email protected] www.ppo.wur.nl
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
Inhoudsopgave pagina
SAMENVATTING................................................................................................................................... 5 1
INLEIDING .................................................................................................................................... 7
2
WERKWIJZE .................................................................................................................................. 9
3
RESULTATEN EN DISCUSSIE ....................................................................................................... 11 3.1 Hoe vindt infectie plaats in de vruchtboomkwekerij ................................................................. 11 3.2 Risicomomenten en maatregelen .......................................................................................... 13 3.2.1 In de onderstammenteelt ............................................................................................... 13 3.2.2 In de teelt van enthout ................................................................................................... 14 3.2.3 In de teelt van tweejarige vruchtbomen ........................................................................... 15 3.2.4 In de bewaring .............................................................................................................. 15 3.3 Spuittechniek....................................................................................................................... 16 3.4 Verdiepende praktijkproeven rond risicomomenten ................................................................. 20 3.4.1 Latente infecties bij het opschonen in het tweede jaar ...................................................... 20 3.4.2 Infectierisico’s na rooien en tijdens bewaring ................................................................... 21 3.4.3 Sporulatie onder koude omstandigheden ........................................................................ 24 3.5 Waardplanten ...................................................................................................................... 25
4
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN .............................................................................................. 27
5
LITERATUUR ............................................................................................................................... 29
BIJLAGE I ‘STATISCHE ANALYSE’ ........................................................................................................ 31 Aantasting verwonde vruchtbomen in de bewaring......................................................................... 31 BIJLAGE II ‘VOLLEDIGE DATASET’ ........................................................................................................ 39
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
Samenvatting Vruchtboomkanker, veroorzaakt door de schimmel Neonectria ditissima (voorheen Nectria galligena), is een van de belangrijkste ziekten bij appel, zowel in de fruitteelt als in de vruchtboomkwekerij. Aantasting van het plantmateriaal kan absoluut niet worden getolereerd. Het is de vruchtboomkwekerij er daarom alles aan gelegen om infectie van vruchtboomkanker te voorkomen en kankervrije bomen te leveren. Om na te gaan waar en hoe de bestrijding van vruchtboomkanker te verbeteren en te optimaliseren zou zijn, is in 2012 door PPO onderzocht wat in de vruchtboomkwekerij de belangrijke risicomomenten zijn. Dit als aanzet om te komen tot een protocol om vruchtboomkanker optimaal te beheersen en de risico’s op infectie zoveel mogelijk te verkleinen. Met als uiteindelijke doel om te komen tot een zo veel als mogelijk kankervrije productie van plantmateriaal voor de fruitteelt. Het onderzoek is uitgevoerd door het op een rij zetten van gegevens uit de literatuur en recente proeven en door middel van bezoeken aan kwekerijen. Verder zijn een aantal verdiepende proeven rond potentiële belangrijke infectiemomenten uitgevoerd. In de productiefase ontstaan op veel momenten ontelbare wondjes. Al deze momenten kunnen beschouwd worden als potentiële risicomomenten. Hoe groot die risico’s zijn hangt van meerdere factoren af. Met name zijn dit het aantal en de grootte van de wonden, de sporendruk, de weersomstandigheden en de mate van vatbaarheid van de rassen. Met name de weersomstandigheden tijdens en na het ontstaan van de wonden verschilt van jaar tot jaar soms sterk, zodat ook de kansen op infectie en daarmee de risico’s van jaar tot jaar kunnen verschillen. Met de huidige standaard teeltmaatregelen zijn de momenten met de grootste risico’s: De bladval in het najaar, met veel wondjes, gunstige omstandigheden voor infectie en een niet strak uit te voeren spuitschema, vaak vanwege het weer. Dit risicomoment treedt op in de onderstammenteelt, de teelt van enthout en het eerste en tweede jaar van de productie van knipbomen. Zeker ook bij de productie van van enthout bij vermeerderingstuinen en op het eigen bedrijf, als uitgangsmateriaal, is dit een uitermate belangrijk moment. Het terugknippen en snoeien van de bomen in de winter na het eerste groeijaar van een knipboom. Er worden dan vaak onder ongunstige omstandigheden grote wonden gemaakt, die lange tijd vatbaar zijn en meestal niet afgedekt worden. Het opschonen van de stammen in het voorjaar. Er worden dan veel wonden gemaakt, soms onder gunstige, soms onder minder gunstige weersomstandigheden. Deze wonden bevinden zich onder in het gewas en lijken met de gangbare spuittechniek onvoldoende afgedekt te worden. Ook op de andere momenten in het groeiseizoen, waarop wonden gemaakt worden of ontstaan, kunnen infecties ontstaan. Deze risico’s lijken minder groot, omdat in het groeiseizoen veelal wekelijks met captan wordt gespoten, waardoor deze wonden afgedekt kunnen worden. De gangbare spuittechniek lijkt echter onvoldoende effectief om alle wonden op een boom in voldoende mate te bedekken. De bewaring van de bomen in de koelcel onder langdurige natte omstandigheden lijkt eveneens een belangrijk risicomoment te zijn. Dit omdat al bij 1OC sporen kunnen kiemen en dus infectie kunnen veroorzaken op de niet met fungicide afgedekte bladwonden of wonden als gevolg van beschadigingen bij het rooien. Uit het verdiepende onderzoek bleek dit ook het geval. Daarnaast bleek het mogelijk dat sporen gevormd werden onder deze omstandigheden. Een groot knelpunt in de bestrijding van vruchtboomkanker is dat het zeer sterk rust op slechts één, preventief middel, captan. Het verdient zeer dringend aanbeveling het middelenpakket uit te breiden, met name met sterke, curatieve middelen.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
5
Verder verdient het aanbeveling: Te onderzoeken of de concentratie captan die vaak wordt gebruikt (1 tot 2 kg) niet verhoogd dient te worden voor een effectievere bestrijding van kanker. De spuittechniek te optimaliseren om de bedekking van het gewas, met name onderin te verbeteren. Onderzoek te doen naar het verloop van wondheling van de diverse typen wonden, om gericht aan te kunnen geven van wanneer tot wanneer gespoten dient te worden. Te onderzoeken hoe lang vruchtboomkankeraantasting latent in een boom aanwezig kan zijn zonder symptomen te geven. Een DNA toets te ontwikkelen om: o enthout te toetsen om aangetast enthout eruit te selecteren o leverbare bomen te screenen op het latent aanwezig zijn van vruchtboomkanker Te onderzoeken in welke mate Neonectria ditissima in Nederland voorkomt op andere waardplanten dan appel en wat het belang en de ernst hiervan is als besmettingsbron. Na te gaan wat het effect en de mogelijkheden zijn van het dompelen van enthout en bomen in een systemisch fungicide als Topsin M. Als laatste, maar zeker niet als minste verdient het aanbeveling dat de kwekers aangetaste bomen zo snel mogelijk uit een perceel verwijderen. Zeker ook in de teelt van enthout is dit zeer belangrijk en dienen de moederbomen die aantasting hebben vóór het begin van de bladval verwijderd te zijn.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
6
1
Inleiding
Vruchtboomkanker, veroorzaakt door de schimmel Neonectria ditissima (voorheen Nectria galligena), is een van de belangrijkste ziekten bij appel, zowel in de fruitteelt als in de vruchtboomkwekerij. De schimmel veroorzaakt kankers op de stam en takken van de bomen en kan ook vruchtrot veroorzaken. In de fruitteelt kan bij oudere bomen en minder vatbare rassen door het verwijderen van de aantasting veelal voorkomen worden dat de gehele boom aangetast wordt en doodgaat. Dit brengt extra arbeidskosten met zich mee en verlies aan productie. Echter vooral bij jonge bomen en bij zeer vatbare rassen, zoals Gala, Kanzi en Rubens, is een boom bij aantasting vaak niet meer te redden. Met als gevolg grote schade vanwege productieverlies en extra arbeid en heterogeniteit in de aanplant. Aantasting in het plantmateriaal wordt daarom absoluut niet getolereerd. In de vruchtboomkwekerij is een boom met kanker daarom direct onverkoopbaar. Een moeilijkheid hierbij is echter dat het enige tijd duurt voordat na infectie symptomen zichtbaar worden. Daardoor kan in plantmateriaal zonder zichtbare aantasting toch latent kanker aanwezig zijn. Als in een jonge aanplant in de boomgaard kankeraantasting optreedt, wordt niet zelden de vruchtboomkweker erop aangekeken, zo niet aansprakelijk gesteld. Dit terwijl in veel gevallen moeilijk aantoonbaar is waar en wanneer de infectie heeft plaatsgevonden en ook infectiedruk vanuit de boomgaard de oorzaak kan zijn. Het is de vruchtboomkwekerij er daarom alles aan gelegen om infectie van vruchtboomkanker te voorkomen en kankervrije bomen te leveren. Sinds het verbod op het gebruik van carbendazim en Topsin M zijn er echter geen goede curatieve middelen meer beschikbaar om de ziekte te bestrijden. Kwekers zijn aangewezen op het minder sterke middel Folicur (De Vlas et al. 2012) of het preventieve middel captan. Het is van groot belang om te weten hoe en wanneer deze middelen zo effectief mogelijk in gezet dienen te worden. Van 2006 tot en met 2011 is daarom door PPO een beslissingsondersteunend systeem voor de beheersing en bestrijding van vruchtboomkanker ontwikkeld en nader getoetst, waarbij is gekeken naar het verschil in gevoeligheid tussen de verschillende soorten wonden in de verschillende stadia van de opkweek. Dit met het uiteindelijke doel een effectievere bestrijding van vruchtboomkanker te realiseren, met een geringere inspanning en een verminderende inzet van chemische middelen. In aansluiting hierop is op verzoek van de LTO Cultuurgroep voor Fruitgewassen in 2012 door PPO onderzocht wat in de praktijk de belangrijke risicomomenten zijn en welke maatregelen daarbij genomen worden. Dit is gedaan door het op een rij zetten van gegevens uit de literatuur en recente proeven en door middel van bezoeken aan kwekerijen, gesprekken en enquêtes. Verder zijn er een aantal verdiepende praktijkproeven uitgevoerd. Tenslotte is indicatief de mate van bedekking van het gewas met spuitvloeistof getest bij de meest gebruikte spuittechniek (veldspuit). Het doel van het project was na te gaan waar en hoe de bestrijding van vruchtboomkanker te verbeteren en te optimaliseren zou zijn. Dit als aanzet om te komen tot een protocol om vruchtboomkanker optimaal te beheersen en de risico’s op infectie zoveel mogelijk te verkleinen. Met als uiteindelijke doel om te komen tot een zo veel als mogelijk kankervrije productie van plantmateriaal voor de fruitteelt. De resultaten van dit onderzoek vindt u in dit rapport.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
7
2
Werkwijze
Voorjaar 2012 is vanuit de literatuur, gesprekken met kwekers en vanuit proefgegevens van 2009 tot en met 2011 nagegaan wanneer in de gehele vruchtboomkwekerijfase wonden op de bomen gemaakt worden of ontstaan en wat de gevoeligheid hiervan voor infectie is. Een samenvatting hiervan wordt gegeven in paragraaf 3.1. Vervolgens zijn van april tot en met december 2012 zeven kwekers van onderstammen en/of vruchtbomen bezocht, waarmee de gehele vruchtboomkwekerijfase werd doorgenomen, vanaf het moerbed tot en met de bewaring in de koelcel van 2-jarige knipbomen. Gevraagd werd naar de ervaringen met vruchtboomkanker, wanneer en hoe bepaalde teeltactiviteiten plaatsvinden, wanneer en hoe wonden gemaakt worden of ontstaan, welke maatregelen genomen worden om infectie te voorkomen en hoe en wanneer bespuitingen plaatsvinden. Tevens zijn de Vermeerderingstuinen zowel in Horst als Zeewolde bezocht. Hier zijn de teeltactiviteiten bij de productie van onderstammen dan wel enthout doorgenomen, alsmede de maatregelen die genomen worden om infectie te voorkomen. In paragraaf 3.2 wordt hiervan verslag gedaan, in volgorde van de teelt, vanaf het moerbed tot en met de bewaring van de tweejarige bomen. Omdat de enquêtes op basis van vertrouwelijkheid zijn uitgevoerd, worden in dit rapport geen namen van kwekers vermeld. Tijdens de enquêtes is ook aandacht besteed aan de door de kwekers gehanteerde spuittechniek. Bij één kweker is tijdens een reguliere bespuiting in het veld de mate van bedekking van het gewas met spuitvloeistof getest bij de meest gebruikte spuittechniek (veldspuit), met behulp van watergevoelig papier. Dit is gedaan op 10 oktober 2012, net voor de bladvalperiode. Deze informatie wordt weergegeven in paragraaf 3.3. Om meer kennis rond potentiële infectiemomenten te krijgen, zijn een aantal verdiepende proeven uitgevoerd. Ten eerste is nagegaan of bij het opschonen in het voorjaar van het tweede jaar van de vruchtboomkwekerij latente infecties kunnen ontstaan, die pas na het rooien tot uiting komen (§ 3.4.1). Ten tweede is onderzocht of na het rooien en tijdens de bewaring infectie kan optreden (§ 3.4.2). Ten derde is in aansluiting hierop nagegaan of tijdens bewaring in de koelcel ook sporulatie op kan treden (§ 3.4.3). Verder is bij een aantal in Nederland veel voorkomende boomsoorten, die vanuit de literatuur als waardplanten voor Nectria dittissima bekendstaan, nagegaan of deze geïnfecteerd kunnen worden met Neonectria sporen van appel. Dit met als doel om te onderzoeken hoe de eventueel ontstane kankers eruitzien en of deze omgekeerd ook weer appelbomen zouden kunnen infecteren (§ 3.5).
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
9
3
Resultaten en discussie
3.1
Hoe vindt infectie plaats in de vruchtboomkwekerij
Infectie vindt in principe plaats wanneer sporen op wondjes terechtkomen die nog niet of niet in voldoende mate zijn afgesloten of geheeld en wanneer de (weers)condities geschikt zijn voor de productie en kieming van de sporen. Kort samengevat: Infectie = sporen + wondjes + geschikte condities voor infectie De eerste voorwaarde voor infectie is dus de aanwezigheid van sporen. Sporen worden gevormd op kankers. Volgens Van der Scheer (1980) kan een kanker op een appelboom al na 2 maanden sporodochiën (witte kussentjes) vormen en al na 4 maanden peritheciën (rode bolletjes). Hierin worden respectievelijk conidiën of ascosporen gevormd. Door beide kan infectie plaatsvinden. Conidiën worden door regendruppels verspreid en tot circa 10 meter weg gespetterd. Ascosporen kunnen over veel grotere afstanden door de wind worden verspreid, nadat ze bij vochtig weer uit de peritheciën zijn geschoten, tot wel ruim 100 meter ver. De verspreiding van conidiën vindt voornamelijk plaats in de herfst, de verspreiding van ascosporen het gehele jaar door, tijdens natte omstandigheden. Voor de productie van ascosporen is de lengte van de periode dat de kankers nat zijn belangrijker dan de hoeveelheid neerslag. Al 2 tot 3 uur na het begin van nat-worden kunnen ascosporen worden uitgestoten (Van der Scheer, 1980). In principe kan één spore al genoeg zijn voor het ontstaan van een kanker, als deze maar onder gunstige omstandigheden op een wond terecht komt, maar hoe groter het aantal hoe groter de kans op aantasting. Sporen kunnen in een boomkwekerijperceel terechtkomen via kankeraantastingen op appel- of perenbomen of andere waardplanten in de omgeving of via besmet uitgangsmateriaal. Een boomgaard of solitaire onbespoten appelbomen in de buurt van een boomkwekerijperceel betekent een groot risico. Uit de gesprekken met kwekers bleek dat alle kwekers zich daarvan bewust waren. Een aantal kwekers gaf aan dat er geen boomgaarden of solitaire bomen in de buurt te vinden waren, anderen gaven aan er bewust op te letten bij het zoeken van een perceel. Omdat geschikte grond echter vaak schaars is, is het niet altijd onvermijdelijk, maar men trachtte het zo veel mogelijk te vermijden. Kanker kan echter ook op andere boomsoorten voorkomen, bijvoorbeeld op berk, beuk, els, eik, esdoorn, lijsterbes, meidoorn, populier en wilg (Kasson, M.T. en Livingston, W.H., 2009; Marra, R.E. en Corwin, J.A. 2009; Talgø et al., 2012). In dat geval zouden kwekers ook bedacht moeten zijn op mogelijke andere besmettingsbronnen in de omgeving van hun percelen. Uit de gesprekken bleek dat men hier niet op bedacht was, terwijl genoemde boomsoorten, behalve meidoorn, wel algemeen voorkomen, afhankelijk van de regio met name eik en populier. Niet duidelijk is echter in welke mate de schimmel in Nederland voorkomt op andere waardplanten dan appel, noch het belang en de ernst van deze planten als waardplant en eventuele besmettingsbron. Uit de in § 3.5 beschreven proef lijkt het infectiegevaar niet groot. Verder kan in principe kanker in de kwekerij komen via besmet uitgangsmateriaal. Zeer belangrijk is daarom het gebruik van schoon, niet besmet uitgangsmateriaal. In de vruchtboomkwekerij bestaat dat uit onderstammen en ent- of oculatiehout (zie § 3.2.1 en 3.2.2 ). In verband met de vraag hoe sporen op een kwekerij komen, vroeg een kweker zich af of het ook mogelijk is dat kankeraantasting mee zou kunnen komen met niet goed gecomposteerde groencompost. In theorie zou dat misschien mogelijk zijn, als boomdelen met kankeraantasting niet goed gecomposteerd zijn. Wat en hoe groot de praktische betekenis hiervan is, is niet bekend. In breder verband kan in dit opzicht zeker ook genoemd worden het belang van het verwijderen van takken of bomen met kankers uit een perceel en de buurt ervan. Goede sanitaire maatregelen zijn belangrijk om de sporendruk in een perceel zo laag mogelijk te houden. Ook op kankers op afgeknipte takken op de grond kunnen namelijk nog peritheciën ontstaan. Alle kwekers gaven aan aangetaste bomen uit het perceel te verwijderen. Sommige doen zelfs een extra ronde ‘ziek-zoeken’.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
11
Tweede voorwaarde voor infectie is de aanwezigheid van wondjes, als invalspoorten. Het is dus van groot belang te weten wanneer er wondjes ontstaan. In de vruchtboomkwekerij worden relatief veel wondjes gemaakt, met name bij het opschonen van de onderstammen in het eerste jaar, bij het inknippen van de eenjarige bomen in de winter en bij het opschonen van de stammen in het tweede jaar. Daarnaast kunnen wondjes ontstaan bij beschadigingen door werkzaamheden in het gewas en bij het rooien, en door vorst en hagel. Ook ontstaan wondjes bij het afvallen van de knopschubben in het voorjaar. Bovendien ontstaan veel wondjes in de herfst bij het afvallen van het blad. Hiervan is bekend dat deze zeer goede invalspoorten vormen (Van der Scheer, 1980). Na verloop van tijd worden wonden steeds minder vatbaar, met name doordat een laagje van verkurkte cellen ontstaat. Dit proces is sterk afhankelijk van met name de temperatuur, zodat er van jaar tot jaar een grote variatie kan optreden in de lengte van de vatbare periode. In het algemeen neemt het aantal infecties duidelijk af naarmate de wonden ouder worden. Verder is het van belang om te kijken naar de omstandigheden voor het optreden van infectie. Uit proeven van PPO van 2009 tot en met 2012 (De Jong en Van der Steeg, 2012) bleek dat dit samenhangt met het type wond. Zo bleek dat GEEN bladnatperiode nodig was om infectie te verkrijgen bij: knopschubwonden in het voorjaar bladwonden in de zomer snoeiwonden in de zomer snoeiwonden in de winter Wel is bij deze wonden de aanwezigheid van sporen in water nodig om te komen tot infectie, maar ongeacht of en hoelang er vervolgens een bladnatperiode optreedt, kan infectie optreden. Snoeiwonden in de winter bleken ook nog eens lange tijd vatbaar te zijn. Bij het overgrote deel van de: bladwonden in de herfst is wel een bepaalde lengte van bladnat nodig om infectie te krijgen. De mate van aantasting van de bladwonden in de herfst stijgt bij een toenemende bladnatperiode. Wat betreft de temperatuur is gebleken dat er al sporenkieming en infectie mogelijk is bij 1oC (De Jong & Van der Steeg, 2012). Dat betekent dat in feite gedurende het hele jaar door, behalve in vorstperioden, kankerinfecties kunnen plaatsvinden, als het maar voldoende nat is voor sporenuitstoot. Na infectie duurt het enige tijd voordat symptomen zichtbaar worden. De lengte van deze incubatietijd, ook wel de latente periode genoemd, is afhankelijk van de temperatuur en de vatbaarheid van de ‘gastheer’. Deze vatbaarheid is voor een belangrijk deel genetisch bepaald en dus rasafhankelijk. Alle kwekers noemden in dit verband dat de toename van de problemen met kanker in hoofdzaak te wijten is aan de verschuivingen in het sortiment, met een toenemend areaal van de zeer vatbare rassen als Kanzi en Rubens. Ook allerlei andere factoren, zoals stress, vorst, mate van groei, stikstofbemesting en bodemgesteldheid spelen hierbij een rol in de vatbaarheid. In dit verband werd door een kweker ook genoemd dat op een perceel in een stikstofrijke omgeving, in de buurt van varkens- en kippenstallen, de aantasting vaak erger is. Ook een natte grond is bij de kwekers berucht en bij het zoeken naar percelen wordt er duidelijk goed op gelet dat de grond niet te nat is of storende lagen bevat.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
12
3.2
Risicomomenten en maatregelen
3.2.1
In de onderstammenteelt
3.2.1.1 Moerbedden Moerbedden worden aangelegd met basismateriaal van de Vermeerderingstuinen. Meestal op verse grond, soms in de buurt van boomgaarden, maar meestal niet. In het geval dat moerbedden in de buurt van een boomgaard lagen, bedroeg de afstand minimaal 30 tot 100 meter. In tabel 1 wordt weergegeven wanneer in de moerbeddenteelt wonden kunnen ontstaan en de maatregelen die kwekers daarbij nemen. Tabel 1. Potentiële risicomomenten in de moerbeddenteelt
Potentiële risicomomenten 1. Beschadigingen in het groeiseizoen
2. Opschonen in de zomer
3. Bladval in het najaar
4. Rooien
5. Grond verwijderen van de leggers
Maatregelen Vanaf ca. mei t/m augustus wordt er wekelijks gespoten, met name tegen meeldauw, altijd in combinatie met captan (1 kg/ha). Mede omdat in deze periode weinig of geen wondjes ontstaan, lijken dus de risico’s op vruchtboomkankerinfectie in deze teeltfase zeer beperkt. Na eventuele hagel wordt extra gespoten. In het eerste jaar na planten worden de leggers in augustus ‘ingevlochten’. Dan kan beschadiging optreden. Door het reguliere wekelijkse spuitschema worden deze in principe afgedekt. Opschonen van de onderstammen in de zomer wordt tegenwoordig weinig meer gedaan, maar in geval dat het gedaan wordt, worden ook deze wonden door de wekelijkse bespuitingen in principe afgedekt. Aangegeven werd dat geprobeerd werd de bespuiting vlak na het opschonen te doen. Vanaf ongeveer september wordt overgegaan op een bespuitingsschema met koper en captan tot het einde van de bladval. Soms in principe iedere week, soms met een minder strak schema met een interval van circa drie weken. Door natte weersomstandigheden vinden soms de bespuitingen ook noodgedwongen met een interval langer dan een week plaats. Dit betekent dat niet alle bladwondjes direct worden afgedekt met een fungicide. In combinatie met natte omstandigheden en vaak nog relatief hoge temperaturen betekent dit een risicomoment. Bij het rooien van de onderstammen, meestal ongeveer in december, ontstaan wonden op de leggers. Er wordt dan niet gespoten. De wonden op de leggers komen namelijk niet bloot te liggen, maar zijn gelijk weer bedekt met wat grond. Bij het rooien kunnen de onderstammen wat beschadigingen oplopen. Dompelen van onderstammen na het rooien in een fungicide wordt door geen van de kwekers gedaan. De wondjes die ontstaan bij het rooien, alsook de wonden die ontstaan als de onderstammen opgeschoond worden na het rooien in de schuur, gaan onbedekt de koelcel in tot het moment van veredelen en uitplanten (zie §3.2.4). In maart wordt de grond van de leggers verwijderd, om licht en warmte erop te krijgen ten gunste van het uitlopen. Dit gebeurt onder droge omstandigheden. Daarbij kunnen wel wondjes ontstaan. Deze worden door de kwekers niet afgedekt met een bespuiting.
Geen van de onderstammenkwekers heeft ooit vruchtboomkanker in moerbedden gezien, niet op de leggers (en als er kankers in de leggers zijn, moet dat openbaar komen in minder groei) en ook niet op de éénjarige scheuten in het groeiseizoen. Ze gaven aan ook nooit klachten over vruchtboomkanker in de onderstammen te hebben gehad en evenmin bij anderen te hebben gehoord. 3.2.1.2 Stapelgoed In tabel 2 wordt weergegeven wanneer in de teelt van stapelgoed wonden kunnen ontstaan, alsmede de maatregelen van de kwekers.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
13
Tabel 2. Potentiële risicomomenten in de teelt van stapelgoed.
Potentiële risicomomenten 1. Opschonen in het voorjaar
2. Oculeren in juli / augustus
3. Bladval in het najaar
4. Rooien en terugknippen in de schuur
Maatregelen Ook bij de teelt van stapelgoed wordt in het voorjaar en de zomer door de meeste kwekers een ongeveer wekelijks schema met captan gehanteerd. Soms wordt na het opschonen nog een keer extra captan gespoten. Oculeren kan alleen gedaan worden als het droog weer is. Ook in deze periode wordt wekelijks gespoten. Na het oculeren wordt vaak Decis gespoten. Soms wordt dit gecombineerd met captan. Voor het rooien wordt het gewas circa 50 cm boven de grond afgehakseld. Hierdoor is het meeste blad al verwijderd. Meestal wordt daarna nog een keer koper en/of captan gespoten. Eén kweker gaf aan de gerooide en teruggeknipte onderstammen op de pallet druipnat te bespuiten met Topsin M. De anderen doen dit niet. Bij de meesten gaan dus de onderstammen met onbedekte wonden de bewaring in (§3.2.4 ).
Alle kwekers gaven aan zeer sporadisch tot praktisch nooit kankeraantasting op het stapelgoed te zien. Eén kweker gaf aan een keer kanker op de knip van de oculatieplaats te hebben gezien, een ander gaf aan heel af en toe aantasting in de zomer bij het opschonen gezien te hebben. Bovenstaande ( §3.2.1.1. en §3.2.1.2) in overweging nemende, samen met het feit dat door alle kwekers werd aangegeven dat op de onderstammen zeer weinig tot nooit aantasting wordt geconstateerd, kan gezegd worden dat met de huidige werkwijze in de onderstammenteelt de risicomomenten voldoende lijken te worden afgedekt. Eventueel kan dit onderzocht worden door diverse partijen gerooide onderstammen in de klimaatkamer te zetten om tot symptoomexpressie te laten komen.
3.2.2
In de teelt van enthout
De potentiële risicomomenten bij de teelt van enthout worden weergegeven in tabel 3. Tabel 3. Potentiële risicomomenten in de teelt van enthout
Potentiële risicomomenten 1. Opschonen van de stammen van de moerbomen voorjaar/zomer 2. Bladval in het najaar 3. Enthout knippen en snoeien in de winter 4. Bewaring in de koelcel
Maatregelen Deze wonden worden in principe afgedekt door de bespuitingen met captan (2 kg/ha), die vanaf maart de gehele zomer circa wekelijks worden uitgevoerd. Vanaf begin september wordt wekelijks gespoten, afwisselend met koperoxychloride en 2,5 kg/ha captan + 0,3 l Folicur. In de winter wordt niet gespoten. De snoeiwonden op de moerbomen zijn dus onbedekt tot begin maart. Dan wordt gestart met de bespuitingen met 2 kg captan/ha en koper als bladvoeding. Het enthout wordt bewaard in plastic zakken bij -2oC. Het wordt niet behandeld met fungiciden.
Maatregelen die genomen worden, naast het uitvoeren van bovengenoemde bespuitingen, zijn: - Vanaf het voorjaar wordt wekelijks een rondje gemaakt op afwijkende groei, afwijkende bomen etc. In de herfst wordt rij voor rij met 2 man aan iedere kant een rondje gemaakt op aantasting door kanker. Als er maar iets aantasting is, wordt de boom gerooid en afgevoerd of verbrand. Het is belangrijk dit voor de bladval te doen, om de infectiedruk zoveel mogelijk te verlagen! - Moerbomen blijven nog maar 5 jaar staan en dan worden ze vervangen. Vroeger bleven de moerbomen langer staan en knipten en freesden ze de aantastingen weg. - Manier van snoeien is anders geworden. Nu knippen ze nooit meer ‘onderdoor’/ ‘zetten niet meer terug’ waardoor minder grote snoeiwonden ontstaan. - Snoeihout wordt versnipperd en afgevoerd of verbrand. Alle kwekers gaven aan, al dan niet uit eigen ervaring, dat enthout geknipt uit de fruitteelt meer problemen geeft dan hout van de Vermeerderingstuinen. Ook bij enthout afkomstig van de Vermeerderingstuinen ontstaan in sommige gevallen problemen met kankeraantasting bij de entplaats. Hierbij is echter vaak niet geheel duidelijk of de oorzaak gelegen is bij de Vermeerderingstuinen of in een eerder of later stadium.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
14
Zaken die hierbij mogelijk een rol kunnen spelen zijn: - Bij het rooien van de onderstammen kunnen klembandrooiers de onderstam soms beschadigen. Dat zou dan juist op de plek kunnen zijn waar geënt wordt. - Bij de kwekers wordt ‘wild’ afgehaald onder alle weersomstandigheden en dit geeft veel wonden. - Wanneer wordt de aantasting zichtbaar? Als dit pas in het tweede jaar na enten is, is infectie van het enthout als oorzaak minder waarschijnlijk. Wat betreft het verschil in risico tussen oculeren in juli/augustus en handveredelen in de winter, werd algemeen ingeschat dat dit bij handveredelingen groter is dan bij oculeren. In dit verband werd ook genoemd dat vroeger veel ribbonstrips werden gebruikt en die gaan er na een tijdje af. Nu wordt veel medifilm gebruikt, waarvan er langer resten blijven zitten. Misschien blijft het daaronder vochtiger, hetgeen gunstig is voor infectie.
3.2.3
In de teelt van tweejarige vruchtbomen
De potentiële risicomomenten in de vruchtboomkwekerij worden weergegeven in tabel 4. Tabel 4. Potentiële risicomomenten in de teelt van tweejarige vruchtbomen
Potentiële risicomomenten 1. Opschonen van de onderstammen voorjaar 1e jaar 2. Bladval in het najaar 1e jaar
3. Inknippen en snoei in de winter 4. Afvallen van knopschubben bij het uitlopen voorjaar 2e jaar 5. Opschonen stammen in het voorjaar 2e jaar
6. Beschadigingen gedurende de gehele teelt 7. Bladval in het najaar 2e jaar 8. Rooien
3.2.4
Maatregelen Enkele kwekers geven aan dit als risicomoment te zien en spuiten na het opschonen extra met captan (2 kg/ha). Andere kwekers geven aan dat deze wonden afgedekt worden door de reguliere schurftbespuitingen, die in deze periode meestal wekelijks plaatsvinden. Soms, bij droog weer, wordt een langere interval gehanteerd. De herfst is een periode met over het algemeen gunstige condities voor sporenuitstoot en infectie. Alle kwekers spuiten in deze periode koper en captan, maar de frequentie varieert van circa 2-wekelijks tot maandelijks. Dit is ook sterk afhankelijk van de weersomstandigheden. Enkele kwekers geven aan ook nadrukkelijk de hoeveelheid bladval hierbij mee te nemen. Overigens wordt een groot deel van de boom en dus ook van de wonden weggeknipt in het voorjaar. In de winter worden geen bespuitingen uitgevoerd. Eén kweker gaf aan laat in februari (als het risico van vorst voorbij is) in te knippen en daarna captan te spuiten. Bij een andere kweker worden de inknipwonden ingesmeerd met een wondafdekmiddel. In deze periode vinden de reguliere, veelal wekelijkse bespuitingen tegen schurft plaats. Geen van de kwekers herkent dit als risicomoment en niemand spuit dan ook extra. Alle kwekers herkennen dit als een moment waarop veel wonden gemaakt worden. Enkelen hanteren alleen het reguliere schema tegen meeldauw en schurft. De meesten spuiten na het opschonen een keer extra captan (2 kg/ha). Eén kweker spuit dan zelfs met de portaalspuit met valpijpen om de wonden goed te bedekken. Eventuele wonden die ontstaan door beschadigingen als gevolg van werkzaamheden in het gewas worden afgedekt door de reguliere bespuitingen tegen schurft. Na hagel wordt vaak extra gespoten met captan. Iedere kweker spuit in het 2e jaar koperchelaat om bladval te versnellen. Daarna wordt tijdens de bladval tot aan het moment van rooien circa 2 tot 6 maal captan gespoten, soms in combinatie met koper. Tijdens het rooien kunnen beschadigingen optreden. In de meeste gevallen worden de bomen voor het rooien gespoten met captan en koper. Hiermee zijn die beschadigingen niet afgedekt. Eén kweker bespuit de bomen dan ook met Topsin M op de pallet voordat ze de koelcel in gaan. Eén andere kweker ‘doucht’ de bomen juist als ze uit de koelcel uitgeleverd worden, met captan of Folicur.
In de bewaring
De onderstammen worden bij sommige kwekers ingevroren bewaard bij -2 of -1oC in plastic. Het enthout bij de Vermeerderingstuinen wordt bewaard in plastic zakken bij -2oC. Bij temperaturen onder nul treedt geen infectie op. Echter ook de wonden of wondjes, die ontstaan zijn bij het rooien of knippen, zullen onder die omstandigheden niet helen. Na de fase van ingevroren bewaring worden de onderstammen en het enthout nog wel eens enige tijd bewaard bij temperaturen boven nul. Meestal dan ook onder natte omstandigheden. In geval van aanwezigheid van sporen zou dan wel infectie kunnen optreden. Andere kwekers bewaren onderstammen vochtig bij 0,3 – 3oC. Ook dan zou in geval van aanwezigheid van sporen in principe infectie kunnen optreden.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
15
Leverbare bomen worden bewaard bij 0,3 tot 1,5oC. Wel wordt aangegeven dat bij werkzaamheden in de cel de temperatuur kan oplopen tot circa 4oC. De bomen worden bewaard onder vochtige omstandigheden, bij een zo hoog mogelijke RV van 100%. Hoewel de meeste kwekers ernaar streven dat de bomen niet druipnat worden, is dat niet altijd te voorkomen. De laatste jaren worden steeds meer bomen laat in het voorjaar geplant. Dat betekent dat ze wel 6 maanden aan natte omstandigheden staan blootgesteld. In geval sporen op het hout aanwezig zijn of als er sporulering in de cel optreedt, zou dit een risicomoment kunnen betekenen. Wonden die ontstaan bij het rooien en stapelen zijn mogelijke invalspoorten. De meeste kwekers geven ook aan dit als risico te zien en proberen te vermijden de bomen onder te natte omstandigheden te rooien en proberen ze ook niet te nat te bewaren. Dit valt echter niet altijd geheel te voorkomen. Als op de bomen geen sporen voorkomen vanuit het veld én als er in de cel geen sporen vrijkomen van sporulerende kankers kan in principe geen nieuwe infectie plaatsvinden. Is er echter per ongeluk een boom met een sporulerende kanker meegekomen dan zouden sporen vrij kunnen komen, omdat de bomen vochtig worden bewaard. De meeste kwekers geven aan inderdaad wel eens een boom met kankeraantasting in de cel te hebben gezien, meestal op de ent, soms op de stam of bij de knip, die in het veld is gemist bij het ziek-zoeken en bij het rooien. Een ander aspect van lange bewaring onder vochtige omstandigheden is dat eventueel in het tweede jaar opgelopen infecties, die latent in de boom aanwezig kunnen zijn, door deze omstandigheden mogelijk meer tot uiting komen (na bewaring) dan wanneer ze niet lang zouden zijn bewaard.
3.3
Spuittechniek
In de vruchtboomkwekerij wordt door alle kwekers een veldspuit gebruikt voor het uitvoeren van de bespuitingen (neerwaarts spuiten). Het is de vraag of deze spuittechniek geschikt is om infecties met Neonectria ditissima te voorkomen. Mogelijk is de bedekking van (blad-) wondjes onvoldoende, doordat de spuitnevel onvoldoende het gewas indringt. Dit is van zeer wezenlijk belang, vooral bij het gebruik van een contactfungicide als captan, dat een cruciale rol speelt in de beheersing van vruchtboomkanker. Contactfungiciden moeten op het juiste moment én op de juiste wijze worden toegediend. De meeste kwekers geven daarom aan met luchtondersteuning te spuiten en soms ook meer water te gebruiken. Eén kweker gaf aan na het opschonen van de stammen te spuiten met valpijpen, om deze wonden onderin het gewas beter bedekt te krijgen. Verder werden de valpijpen alleen gebruikt ter bestrijding van de roestmijten. Het gebruik van valpijpen bij het spuiten in de bladval in het tweede jaar werd niet mogelijk geacht, vanwege een te dicht gewas. Op 10 oktober 2012 is de bedekking van de bespuiting met een veldspuit in een praktijkperceel getest met watergevoelig papier. Dit is gedaan bij bespuitingen met en zonder luchtondersteuning. Er werd gespoten met bruine doppen, een spuitdruk van 4 bar, 300-350 liter water per hectare en een rijsnelheid van 8 km/u. Er stond tijdens de bespuiting nauwelijks wind. Stroken van watergevoelig papier werden op verschillende hoogten in de bomen gehangen, aan verschillende kanten van de boom. De rijen stonden Noord-Zuid geplant, en de spuit reed van Noord naar Zuid (figuur 1 en 2). Ook werden enkele stroken op de grond gelegd, zowel in de rij onder de bomen, als tussen de rijen.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
16
Figuur 1. Bespuiting met veldspuit
Figuur 2. Watergevoelig papier op verschillende posities
Na de bespuitingen zijn de stroken ingescand en is het bedekkingspercentage bepaald. In tabel 5 worden de ingeschatte bedekkingspercentages weergegeven en in tabel 6 en 10 worden deze samenvattend gemiddeld. Tabel 5. Bedekkingspercentages op de verschillende posities aan de stam of harttak van de boom, op de zijtakken en op de grond, bij een veldspuit met en zonder luchtondersteuning, 10-12-2012. Positie in de boom Met luchtondersteuning Zonder luchtondersteuning onder 5 5 Noordkant midden 35 35 boven 75 75 onder 3 1 Zuidkant midden 8 4 boven 1 1 onder 4 3 Oost of westkant midden 8 2 boven 15 10 Bovenop een zijtak 75 35 Onderaan een zijtak 1 niet bepaald Op de grond Onder de rij 40 25 Tussen de rijen 70 40
Als eerste werd duidelijk dat de bedekking naar beneden toe afneemt. De bedekking in de top van de bomen was veel beter dan bij de stam. Ten tweede is duidelijk opvallend dat er een groot verschil was in bedekking tussen de zijden van boom. De noordzijde van de boom, de kant waar de spuit vandaan kwam, vertoonde een veel betere bedekking dan de zuidzijde (tabel 6 en figuur 4). Tabel 6. Gemiddelde bedekkingspercentages op de verschillende posities aan de stam of harttak. Onder Midden Noord 5 35 Zuid 2 6 Oost/west 4 5
Top 75 1 13
Verder viel op dat de bedekking van de stam en harttak (verticaal) tussen wel of geen luchtondersteuning niet heel veel verschilde.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
17
Wel was de bedekkingsgraad bovenop de zijtakken (horizontaal) hoger bij luchtondersteuning. Ook kwam er meer spuitvloeistof op de grond terecht (tabel 7 en figuur 3). Als laatste bleek de bedekkingsgraad aan de onderkant van de zijtakken zeer laag te zijn (tabel 5). Tabel 7. Gemiddelde bedekkingspercentages bij met en zonder luchtondersteuning. Op de grond Op de zijtak Onder Met luchtondersteuning 55 75 4 Zonder luchtondersteuning 33 35 3
midden 17 15
boven 27 29
Figuur 3. Stroken watergevoelig papier op de grond na bespuiting. De blauwverkleuring geeft de hoeveelheid en verdeling van de spuitvloeistof weer. Linksboven tussen de rijen, met luchtondersteuning. Linksonder tussen de rijen, zonder luchtondersteuning. Rechts onder de rij, zonder luchtondersteuning.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
18
Figuur 4a. Bedekking van het watergevoelig papier in de top van de bomen, op 110 – 160 cm. Links aan de noordkant, vanwaar de spuit kwam, rechts aan de zuidkant van de boom.
Figuur 4b. Bedekking van het watergevoelig papier in het midden van de bomen, op 60 – 110 cm. Links aan de noordkant, vanwaar de spuit kwam, rechts aan de zuidkant van de boom.
Figuur 4d. Bedekking van het watergevoelig papier op de bovenzijde aan de onderzijde van een zijtak van de boom.
Figuur 4c. Bedekking van het watergevoelig papier aan de stam van de bomen, op 10 – 60 cm. Links aan de noordkant, vanwaar de spuit kwam, rechts aan de zuidkant van de boom.
Figuur 4. Schematische weergave van de bedekking van de spuitvloeistof over de boom.
Hoewel de bedekking maar is getest op één moment, met één spuit, bij één bepaalde rijsnelheid en spuitdruk en doppen, op één perceel, bij tweejarige bomen, wijzen de resultaten wel duidelijk in een bepaalde richting. En wel dat het risico zeer reëel is dat bij de huidige spuittechniek niet altijd alle wonden bedekt worden. Vooral onder in het gewas is het risico daarop het grootst. Hierbij dient opgemerkt te worden dat bij de bladval de onderste bladeren als eerste vallen. Dat betekent dat de bladeren bovenin de boom als een soort paraplu werken. Deze ‘paraplu-werking’ blijft dus tot het einde aanwezig. Nader onderzoek is nodig voor optimalisatie van de spuittechniek.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
19
3.4
Verdiepende praktijkproeven rond risicomomenten
3.4.1
Latente infecties bij het opschonen in het tweede jaar
Het komt in de praktijk geregeld voor dat al in het eerste jaar na het planten in de boomgaard de bomen, die bij het planten symptoomloos waren, aantasting vertonen op de stammen. De vraag is dan of deze infecties al in de vruchtboomkwekerij hebben plaatsgehad en dus latent aanwezig waren, of toch in de boomgaard zijn ontstaan. Om deze vraag te beantwoorden zijn vruchtbomen bij het opschonen in het tweede jaar geïnfecteerd en is gevolgd wanneer de kankersymptomen tot uiting kwamen. De proef werd uitgevoerd op een speciaal voor dit doel aangelegd stukje vruchtboomkwekerij, op de proeftuin van PPO te Randwijk. Voorjaar 2011 zijn hiervoor de handveredelingen M.9 met Gala geplant en het eerste jaar verzorgd zoals in de praktijk gebruikelijk en ingeknipt in februari 2012. Op 1 juni 2012 zijn stammen van deze boompjes opgeschoond. Zoals in de praktijk gebruikelijk werden hierbij op het onderste deel van de stam de scheutjes met de hand verwijderd en de bovenste veelal wat dikkere scheuten weggeknipt. 1 juni was een dag waarop het onder natuurlijke omstandigheden ook mogelijk zou zijn, dat infectie zou kunnen optreden. ’s Avonds te voren en ’s morgens had het namelijk geregend en op de dag zelf was het niet warm (13-15oC) en niet sneldrogend weer met een RV van maximaal ca. 70%. Echter de wonden waren pas na de regen gemaakt waardoor er geen natuurlijke sporenverspreiding was op het moment van verwonden. Direct na het opschonen werden de boompjes (op dat moment kale stammen met een hoofdscheut) behandeld volgens het behandelingschema in tabel 8. Tabel 8. Behandelingen proef bij opschonen juni 2012
Behandeling 1. spuiten Merpan (250 g/ 100 l water) 2. niet spuiten 3. spuiten Merpan (250 g/ 100 l water) 4. niet spuiten
Infecteren Ja Ja Nee Nee
De bomen van object 1 en 3 werden bespoten met Merpan (captan; 0,25%). Deze bespuiting werd met een Solo rugspuit gedaan waarbij de boompjes werden bespoten tot druipnat. Na het opdrogen van deze bespuiting werden vervolgens de boompjes van object 1 en 2 met een klein handspuitje bespoten met een sporensuspensie van vruchtboomkankersporen in de concentratie van 0,5 x 105 sporen per ml en wel zodanig dat alle wonden hiermee tot druipnat werden bespoten (Figuur 5). De proef was opgezet als gewarde blokkenproef in 4 herhalingen, met 12 bomen per veldje. Ter controle, om de pathogeniteit van de sporensuspensie te bepalen, Figuur 5. Bespuiten wonden met werden de wonden van 16 bufferboompjes bespoten met de sporensporensuspensie. suspensie en daarna afgedekt met vaseline. Na de bladval op 27 november werden de aantallen kankers geteld. Hierna werden de bomen gerooid en in de klimaatkamer bij 18oC en 100% RV gezet om de eventueel aanwezige latente infecties tot symptoomexpressie te laten komen. Na 12 weken werden wederom het aantal kankers geteld. Het statistische analyseprogramma Genstat werd gebruikt om de resultaten te analyseren. Voor de onderlinge vergelijking werden verschillende behandelingen paarsgewijs vergeleken. In figuur 6 staan de resultaten weergegeven van de waarnemingen in november en februari (na periode in klimaatkamer).
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
20
6
Gemiddeld aantal kankers per boom
C 5
4
Gemiddeld aantal kankers per boom November
3 B
Gemiddeld aantal kankers per boom Februari
b
2
1 A
a a A
a
0 + captan + sporen
- captan + sporen
+ captan - sporen
- captan - sporen
Figuur 6: Gemiddeld aantal kankers van N.ditissima in november 2012 en in februari 2013
Wat meteen opvalt is dat een groot deel van de infecties pas tot expressie komt in de periode na het rooien. Bij alle vier behandelingen waren in februari meer kankers zichtbaar dan direct na het rooien. Vooral bij de bomen waarvan de wonden na het opschonen met sporen zijn geïnfecteerd, was bij een flink deel van de wonden bij het rooien wel latent kankeraantasting aanwezig, maar nog niet zichtbaar. Het toepassen van captan verminderde hierbij het aantal kankers wel significant, maar was allerminst afdoende om aantasting geheel te voorkomen, bij deze mate van besmetting. Bij de telling in november leek de effectiviteit van captan (vergelijk behandeling 1 en behandeling 2) met 78% nog behoorlijk te zijn geweest, maar in februari nog bleek de effectiviteit uiteindelijk slechts 52% te zijn. Het toepassen van captan na opschonen, is dus wel van belang, maar een meer effectief middel is zeer wenselijk. Verder is opvallend dat ook bij de bomen waarvan de wonden niet kunstmatig zijn geïnfecteerd toch kankers zijn ontstaan, zij het veel minder dan bij de kunstmatig geïnfecteerde bomen. Dat betekent dat bij het opschonen in het voorjaar ook van nature infecties kunnen optreden. Bij deze veel lagere infectiedruk was captan wel behoorlijk effectief. Bij de geïnoculeerde en met vaseline afgedekte wonden werd gemiddeld 11,6 kankers per boom gevonden. Uit eerdere proeven blijkt telkens dat bij toepassing van vaseline het grootste deel van de infecties slaagt. Bij behandeling 2, waar de wonden wel werden geïnoculeerd maar niet afgedekt, werden gemiddeld 5 kankers per boom gevonden. Dit betekent dat meer dan de helft van de infecties niet slaagde in deze proef. Dit kan te maken hebben met de weerstand die de boom biedt, of de weersomstandigheden na het moment van infectie. Een partij bomen kan het beste voor planten gescreend worden met een detectietoets om te kijken hoeveel kanker aanwezig is.
3.4.2
Infectierisico’s na rooien en tijdens bewaring
Na het rooien van de vruchtbomen worden de bomen vaak bewaard in koelcellen, bij hoge luchtvochtigheden om uitdroging te voorkomen. Op deze manier kunnen de bomen een lange periode bewaard worden, voordat ze in het voorjaar geplant worden bij de fruitteler. Gedurende het rooiproces ontstaan diverse wonden.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
21
Als de schimmel aanwezig is in de koelcel, geeft dit een potentieel infectierisico, omdat uit proeven bleek dat N.ditissima ook bij lage temperaturen kan kiemen en uitgroeien, hoewel de groei dan wel traag verloopt (de Jong, P.F. en Van der Steeg, P.A.H., 2012). Om te beoordelen of onder praktijkcondities inderdaad in de koelcel infecties kunnen plaatsvinden, is in december 2012 bij PPO in Randwijk een proef uitgevoerd. Het doel van deze proef was tweeledig. Ten eerste om na te gaan of bij 1 dan wel bij 3oC in de koelcel infectie zou kunnen optreden en ten tweede om na te gaan of het dompelen van de bomen in captan voor het koelen effectief zou zijn om infectie te voorkomen. Daartoe zijn van 2 vruchtboomkwekerijen zijn elk 120 tweejarige Gala knipbomen normaal gerooid na de bladval (herkomst 1 op 5 en herkomst 2 op 17 december 2012). Op deze bomen zijn op 18 december wonden gecreëerd. Er werden 3 typen wonden gemaakt. Vijlwonden werden gemaakt met een kleine ronde vijl op de harttak en stam, als nabootsing van verwondingen bij het rooien en stapelen. Zijtakken werden halverwege afgebroken om takbreukwonden te maken. Tenslotte werden de bomen zodanig strak opgebost, dat wonden konden ontstaan in de takoksels. Per boom werden op deze manier 5 wonden van elk type gemaakt. Per boom waren daarnaast zeker 50 natuurlijke min of meer verse bladwonden aanwezig. Met deze bomen werden vervolgens op 18 en 19 december de volgende behandelingen uitgevoerd, tabel 9. Tabel 9. Behandelingen proef infectie risico bewaring 2012-2013
Object 1. (Controle) 2. 3. 4. (Controle) 5. 6.
Dompelen in captan Nee Ja Nee Nee Ja Nee
Temperatuur 1oC 1oC 1oC 3oC 3oC 3oC
Infecteren Nee Ja Ja Nee Ja Ja
De proef werd uitgevoerd in 4 herhalingen met 5 bomen per herhaling. Per herhaling waren er dus 25 wonden van het type takbreuk, takoksel en vijlwond en zeker 250 bladwonden aanwezig. Het dompelen in captan (Merpan, 1,5 kg per 1000 l water) werd uitgevoerd bij de objecten 2 en 5, op 18 december, na het verwonden. Na het dompelen werden de bomen aan de lucht gedroogd. Daarna werden de bomen in twee verschillende koelcellen bij 1 dan wel 3oC gelegd en >95% RV gelegd. De bomen van object 3, 4, 5 en 6 werden daar op 19 december 2012 bespoten met een sporensuspensie van 1 x104, tot druipnat. De sporensuspensie had de temperatuur van 1oC bij object 2 en 3 of 3oC bij object 5 en 6. Ook de inoculatie vond plaats bij die temperaturen. De bomen van object 1 en 4 werden niet geïnfecteerd. Om te voorkomen dat in de cel sporen bij object 1 en 4 zouden komen, werden deze met plastic afgedekt. Vervolgens werden de bomen 3 maanden bewaard, zoals in de praktijk gebruikelijk bij 100% ‘bladnat’. Bij de cel van 3oC werd dit overigens niet altijd helemaal gehaald. Na bewaring (25 maart 2013) werden de bomen beoordeeld op aanwezigheid van vruchtboomkanker en daarna 12 weken in een warme klimaatkamer gezet om symptoomexpressie op te wekken.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
22
Het statistische analyseprogramma Genstat werd gebruikt om de resultaten te analyseren. Voor de onderlinge vergelijking werden verschillende behandelingen paarsgewijs vergeleken. Na de bewaarperiode konden er nog geen kankers gevonden worden op de diverse wonden. Alle bomen leken dus schoon. Gedurende de 12 weken in de warme klimaatkamer kwamen wel symptomen zichtbaar. Op 6 en 7 juni werden deze aantallen ontstane kankers per type wond geteld. Figuur 7 geeft deze resultaten weer van de bomen die bij 1oC zijn behandeld en bewaard en figuur 8 van de objecten van 3oC. Over het algemeen waren er geen verschillen te zien tussen de 2 vruchtboomkwekerijen met uitzondering van het aantal takokselaantastingen bij 3oC waarbij de ene kwekerij significant minder aantasting had. Dit kan te maken hebben dat de takken steiler stonden ingeplant waardoor mogelijk minder wonden ontstaan. Bij 1oC werd dit van dezelfde kwekerij echter niet gevonden. De bladwonden bleken nog infecteerbaar na volledige bladval en na rooien. Het is de vraag of deze wonden nog afgedicht kunnen worden door de boom. Bij lage temperaturen is de activiteit van de boom waarschijnlijk onvoldoende. Opmerkelijk is dat de bomen van 1 kwekerij bij 100% bladval kort voor het rooien nog waren bespoten met captan en dat de inoculatie 2 weken na het ophalen van de bomen plaatsvond. Bladwonden blijven dus nog lang infecteerbaar. Alle wonden bleken bij deze lage temperaturen infecteerbaar. N. ditissima bleek dus in staat om wonden in de koelcel te infecteren. Takoksels leken bij beide temperaturen minder geïnfecteerd te worden. Het kan zijn dat de verwonding door stevig opbinden onvoldoende is geweest. Dit is gunstig voor de praktijk waar meestal minder strak wordt gebonden dan in de proef bewust werd gedaan, en daardoor minder risico loopt op infecties. De effectiviteit van captan kon niet altijd aangetoond worden. In het geval van 1oC werd bij de meeste typen wonden een significant effect gevonden maar niet bij de tak-okselwonden. Bij 3oC werd in het geheel geen effect van captan gevonden. Mogelijk komt dat omdat de bomen bij 1 oC continue vochtig stonden zodat captan in oplossing blijft. Alleen als captan in oplossing is, kan het sporen afdoden. Als captan effect had dan was de werking beperkt (<50%). Er werden bij alle typen wonden zonder inoculatie toch nog kankers gevonden. Het kan zijn dat deze infecties eerder in de kwekerij hadden plaatsgevonden. Tak-okselwonden zouden mogelijk eerder kunnen ontstaan doordat er kleine groeischeurtjes kunnen ontstaan gedurende de teelt. Aan de andere kant kan dat niet het geval zijn bij de takbreuken en de vijlwonden die vers waren gemaakt. Een andere en meer waarschijnlijke mogelijkheid is dat er op de bomen sporen aanwezig waren die deze infecties hebben veroorzaakt.
Gemiddeld aantal kankers per 5 bomen
18 c
c
16 14 12
b
Controle zonder inoculatie
C
10
b
8
4
b
B
6
b
Inoculatie met captan Inoculatie zonder captan
a A
2
a
a
0 Bladvalwond
Takbreuk
Takoksel
Vijlwond
Figuur 7: Gemiddeld aantal kankers van N.ditissima per 5 bomen ontstaan op bladwonden, takbreuken, takoksels en vijlwonden na bewaring bij 1oC.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
23
Gemiddeld aantal kankers per 5 bomen
16
b B
14
b
B
b
12 b
10
Controle zonder inoculatie 8
Inoculatie met captan
b
6
b
Inoculatie zonder captan
4 2
a
A
a
a
0 Bladvalwond
Takbreuk
Takoksel
Vijlwond
Figuur 8: Gemiddeld aantal kankers van N.ditissima per 5 bomen ontstaan op bladwonden, takbreuken, takoksels en vijlwonden na bewaring bij 3oC.
In deze proef is duidelijk aangetoond dat diverse wonden nog geïnfecteerd kunnen worden in de bewaarcel. Uiteraard moeten dan wel sporen aanwezig zijn. Het is dan van groot belang dat aangetaste bomen vooraf eruit geselecteerd worden. Nog beter zou het zijn als de bomen met een effectief systemisch middel behandeld kunnen worden via dompeling. Dit zou besproken moeten worden met diverse instanties zoals het College van Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden. Het goed inrichten van zo’n behandeling leidt niet tot emissie of gevaar voor de toepasser. De mate van effectiviteit moet natuurlijk wel aangetoond worden.
3.4.3
Sporulatie onder koude omstandigheden
Wonden blijken infecteerbaar te zijn in de koelcel. De omstandigheden zijn voldoende gunstig voor de schimmel. Voor een geslaagde infectie zijn echter ook sporen nodig. Daarom werd van december 2012 tot maart 3013 nagegaan of kankers in de koelcel sporuleren. Hiervoor werden tweejarige Gala bomen met gebruikt met een duidelijke kanker. Daarbij werd onderscheid gemaakt tussen kankers met sporodochiën en kankers zonder. 5 bomen met kankers zonder sporodochiën en 5 bomen met kankers met sporodochiën werden zowel in de 1oC cel als in de 3oC cel geplaatst. De bomen waren opgebost en boven een trechter gehangen. Doordat de cellen via een vernevelinstallatie regelmatig werden bevochtigd droop er een weinig water van de bomen en kankers af. Dit water werd via de trechter opgevangen in een bekerglaasje dat wekelijks werd geleegd. Met behulp van een heamocytometer werd bepaald wat de concentratie sporen was van de oplossing. Doordat het totaal volume aan water wat was opgevangen, werd bepaald, kon het totaal aantal sporen wat per kanker gemiddeld was uitgestoten, berekend worden. In tabel 10 staan deze aantallen weergegeven. Bij de sporen producerende kankers die bij 1oC stonden, werden veruit de meeste sporen gevonden. Opmerkelijk was dat de sporen niet gevonden werden vlak na het inzetten van de proef maar pas in de laatste anderhalve maand. Bij de niet sporulerende kankers werden bij 1oC geen sporen gevonden in de drie maanden. Bij de 3oC werden bij de kankers met sporodochiën minder sporen gevonden dan bij de 1oC. Mogelijk heeft dit te maken met de drogere omstandigheden in de 3 graden cel. Ondanks dat werden er wel sporen gevormd. Zowel bij de bomen met sporulerende kankers als bij de bomen met niet sporulerende kankers. Bij de sporulende werden de sporen gedurende de hele periode gevonden, bij de niet sporulerende kankers pas aan het eind. Deze resultaten zijn een duidelijke aanwijzing dat sporen gevormd kunnen worden tijdens deze koele omstandigheden. Omdat niet altijd duidelijk is wanneer sporen gevormd worden (altijd of pas na weken bewaring) moet deze proef uitgebreider herhaald worden. Zowel deze proef als de voorgaande geven aan dat de bewaring een belangrijk risicomoment is waar verder onderzoek aan gedaan moet worden om dat risico te beperken.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
24
Tabel 10: Totaal aantal gevonden sporen gemiddeld per kanker na 3 maanden bewaring bij 1 en 3oC 1 oC
3 oC
Kanker met sporodochiën
43302
6065
Kanker zonder sporodochiën
0
4738
3.5
Waardplanten
Volgens Samuels & Rossman (2006) is Neonectria galligena dezelfde schimmel als Neonectria ditissima. Van deze schimmel is bekend dat ze ook beuk, berk en andere loofbomen kan infecteren (Kasson, M.T. en Livingston, W.H., 2009 en Marra, R.E. en Corwin, J.A. 2009). In Noorwegen (Talgø et al., 2012) is deze schimmel naast appel waargenomen op Alnus (els), Ilex (hulst), Sorbus, met name lijsterbes (aucuparia), Prunus padus/serotina (vogelkers) en Picea (spar). Vruchtboomkwekerijen in de buurt van gebieden waarin deze waardplanten veel voorkomen zouden derhalve mogelijk een grotere kans op aantasting met vruchtboomkanker hebben. Onduidelijk is echter in welke mate de schimmel specifiek in Nederland voorkomt op andere waardplanten dan appel. Evenmin is duidelijk of en in welke mate appelbomen geïnfecteerd kunnen worden vanuit kankers op andere boomsoorten dan Malus. Daarom is in het najaar 2012 een pilot infectieproef uitgevoerd waarbij een aantal potentiële waardplanten zijn geïnoculeerd met sporen afkomstig van Malus ‘Rubens’. De onderzochte waardplanten waren: Veldesdoorn (Acer campestre), berk (Betula), eik (Quercus), els (Alnus), esdoorn (Acer), Fraxinus, haagbeuk (Carpinus betulus), populier (Populus), wilg (Salix) en appel (Gala) als controle. De bomen stonden in windschermen rond de proeftuin van PPO in Randwijk. De inoculatie werd op 22 november 2012 gedaan met een sporensuspensie met 1,175 x 105 sporen per ml. Bij alle waardplanten werden minimaal 10 bladmerken geïnoculeerd. Bij berk, populier en wilg werden naast bladmerken ook 10 snijwonden gemaakt en geïnoculeerd. Nadat de druppel met sporen ingetrokken was, werd de wond afgedicht met vaseline. Bij appel levert dit het hoogste aantal geslaagde infecties op. Omdat het om een pilotexperiment betrof om te kijken of de bomen geïnfecteerd raakten, zijn er geen blanco bladwonden en snijwonden met water geïnoculeerd. Op 13 december werden de Gala bomen gerooid en in de klimaatkamer gezet om tot symptoomexpressie te laten komen. De andere waardplanten bleven buiten staan. Op 20-2-2013 werden de wonden beoordeeld van Gala. Alle geïnoculeerde wonden bleken (grote) kankerplekken geworden. De gebruikte sporensuspensie bleek daarmee voldoende pathogeen te zijn. In mei werden de andere waardplanten beoordeeld. Er konden geen duidelijke kankers gevonden worden. Er waren enkele verdachte plekken. Verder liepen een aantal geïnoculeerde knoppen niet uit. Dit was ook het geval bij een aantal nietgeïnoculeerde knoppen maar in mindere mate. Op 13 augustus werd een tweede waarneming gedaan. Er werden geen kankers gevonden. Indien kankeraantasting gevormd zou zijn, was het de bedoeling dat in het najaar van 2013 nagegaan zou worden of en in hoeverre deze kankers ook zouden sporuleren en of met deze sporen ook weer appelbomen geïnfecteerd zouden kunnen worden. Omdat er op de waardplanten geen kankers gevormd waren, kon dit deel van het experiment echter niet plaatsvinden. Het lijkt er dus sterk op dat andere waardplanten een minder belangrijke rol spelen in de aantasting die wordt gevonden in de kwekerijen. Naburige appelbomen zijn van groter belang dan deze getoetste waardplanten. De proef zal nog een keer herhaald moeten worden om zeker te zijn dat deze waardplanten een minder risico vormen. In dit geval zullen bomen ook meerdere jaren gevolgd moeten worden.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
25
4
Conclusies en aanbevelingen
In de gehele productiefase ontstaan op veel momenten ontelbare wondjes. Al deze momenten kunnen beschouwd worden als potentiële risicomomenten. Hoe groot die risico’s zijn hangt van meerdere factoren af. Met name zijn dit het aantal en de grootte van de wonden, de sporendruk, de weersomstandigheden en de mate van vatbaarheid van de rassen. Met name de weersomstandigheden tijdens en na het ontstaan van de wonden verschilt van jaar tot jaar soms sterk, zodat ook de kansen op infectie en daarmee de risico’s van jaar tot jaar kunnen verschillen. Met de huidige standaard teeltmaatregelen zijn de momenten met de grootste risico’s: De bladval in het najaar, met veel wondjes, gunstige omstandigheden voor infectie en een niet strak spuitschema, vaak vanwege het weer. Dit risicomoment treedt op in de onderstammenteelt, de teelt van enthout en het eerste en tweede jaar van de vruchtboomkwekerij. Zeker ook bij de teelt van enthout, als uitgangsmateriaal, is dit een uitermate belangrijk moment. Het terugknippen en snoeien van de bomen in de winter na het eerste jaar. Er worden dan vaak onder ongunstige omstandigheden grote wonden gemaakt, die lange tijd vatbaar zijn en meestal niet afgedekt worden. Het opschonen van de stammen in het voorjaar. Er worden dan veel wonden gemaakt, soms onder gunstige, soms onder minder gunstige weersomstandigheden. Deze wonden bevinden zich onder in het gewas en lijken met de gangbare spuittechniek onvoldoende afgedekt te worden. Het bleek mogelijk te zijn dat hierbij infecties kunnen ontstaan die latent blijven tot na het rooien. Een groot aantal latente infecties kunnen pas tot uiting komen bij de fruitteler. Ook op de andere momenten in het groeiseizoen, waarop wonden gemaakt worden of ontstaan, kunnen infecties ontstaan. Deze risico’s lijken minder groot, omdat in het groeiseizoen veelal wekelijks met captan wordt gespoten, waardoor deze wonden afgedekt kunnen worden. De gangbare spuittechniek lijkt echter onvoldoende effectief om alle wonden op een boom in voldoende mate te bedekken. De bewaring van de bomen in de koelcel onder langdurige natte omstandigheden lijkt eveneens een belangrijk risicomoment te zijn. Dit omdat al bij 1OC sporen kunnen kiemen en dus infectie kunnen veroorzaken op de niet met fungicide afgedekte bladwonden of wonden als gevolg van beschadigingen bij het rooien. Uit het verdiepende onderzoek bleek dit ook het geval. Daarnaast bleek het mogelijk dat sporen gevormd werden onder deze omstandigheden. Aanbevelingen Een groot knelpunt in de bestrijding van vruchtboomkanker is dat het zeer sterk rust op slechts één, preventief middel, captan. Het verdient zeer dringend aanbeveling het middelenpakket uit te breiden, met name met sterke, curatieve middelen. Verder verdient het aanbeveling: Te onderzoeken of de concentratie captan die vaak wordt gebruikt (1 tot 2 kg) niet verhoogd dient te worden voor een effectievere bestrijding van kanker. De spuittechniek te optimaliseren om de bedekking van het gewas, met name onderin te verbeteren. Onderzoek te doen naar het verloop van wondheling van de diverse typen wonden, om gericht aan te kunnen geven van wanneer tot wanneer gespoten dient te worden. Te onderzoeken hoe lang vruchtboomkankeraantasting latent in een boom aanwezig kan zijn zonder symptomen te geven. Een DNA toets te ontwikkelen om: o enthout te toetsen om aangetast enthout eruit te selecteren o leverbare bomen te screenen op het latent aanwezig zijn van vruchtboomkanker Te onderzoeken in welke mate Neonectria ditissima in Nederland voorkomt op andere waardplanten dan appel en wat het belang en de ernst hiervan is als besmettingsbron. Na te gaan wat het effect en de mogelijkheden zijn van het dompelen van enthout en bomen in een systemisch fungicide als Topsin M.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
27
Als laatste, maar zeker niet als minste verdient het aanbeveling dat de kwekers aangetaste bomen zo snel mogelijk uit een perceel verwijderen. Zeker ook in de teelt van enthout is dit zeer belangrijk en dienen de moederbomen die aantasting hebben vóór het begin van de bladval verwijderd te zijn.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
28
5
Literatuur
Jong, P.F. de, en Steeg, P.A.H. van der ( 2012). Vruchtboomkanker in de vruchtboomkwekerij. Verslag onderzoek waarschuwingsmodel Neonectria ditissima 2009 – 2012. PPO rapport nr. 2012-33. Kasson, M.T., Livingston, W.H.( 2009). Spatial distribution of Neonectria species associated with beech bark disease in northern Maine. Mycologia 101(2), pp. 190–195. Marra, R.E. en Corwin, J.A. (2009). Isolation and characterization of codominant markers for the perennial canker fungal pathogen Neonectria ditissima. Molecular Ecological Resources. 9 (3), pp. 906-909. Van der Scheer, H. (1980). Kanker bij vruchtbomen. Proefstation voor de Fruitteelt Wilhelminadorp, Mededeling nr. 18. Vlas, M.J. de; Jong, P.F. de; Steeg, P.A.H. van der (2012). Nieuwe middelen tegen vruchtboomkanker. Verslag veldproeven 2009-2011. PPO rapport nr. 2012-18. Talgø, V., Brurberg, M.B. en Stensvand, A. (2012). Neonectria-canker on trees in Norway. Journal of Agricultural Extension and Rural Development Vol. 4(9), pp. 252-255.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
29
Bijlage I ‘Statische analyse’ Aantasting verwonde vruchtbomen in de bewaring GenStat 64-bit Release 15.2 ( PC/Windows 7) 31 July 2013 11:42:34 Copyright 2012, VSN International Ltd. Registered to: Plant Research International ________________________________________ GenStat Fifteenth Edition GenStat Procedure Library Release PL23.2 ________________________________________ 1 Graad Bladwonden Regression analysis Accumulated analysis of variance Change + Herh + Beh + Herkomst + Beh.Herkomst Residual Total
d.f. 3 2 1 2 15 23
s.s. 58.33 581.33 28.17 42.33 275.17 985.33
m.s. 19.44 290.67 28.17 21.17 18.34 42.84
v.r. 1.06 15.84 1.54 1.15
F pr. 0.395 <.001 0.234 0.342
Predictions from regression model These predictions are estimated mean values, adjusted with respect to some factors as specified below. The predictions have been formed only for those combinations of factor levels for which means can be estimated without involving aliased parameters. The predictions have been standardized by averaging over the levels of some factors: Factor Weighting policy Status of weights Herkomst Marginal weights Constant over levels of other factors Herh Marginal weights Constant over levels of other factors The standard errors are appropriate for interpretation of the predictions as summaries of the data rather than as forecasts of new observations. Response variate: Bladvalwond
Beh 1 3 4
Prediction
s.e.
3.000 10.000 15.000
1.514 1.514 1.514
Pairwise differences Regression analysis Response variate: Fitted terms:
Bladvalwond Constant + Herh + Beh + Herkomst + Beh.Herkomst
Message: rows of the following symmetric matrices have been sorted according to the means. t probabilities of pairwise differences 1 * 3 0.005 4 0.000 1
* 0.034 3
* 4
Pairwise testing: homogeneous groups, P=0.05 1 3.000 a . . 3 10.000 . b . 4 15.000 . . c Takbreuk Regression analysis Accumulated analysis of variance Change + Herh + Beh + Herkomst + Beh.Herkomst
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
d.f. 3 2 1 2
s.s. 198.13 455.47 21.18 38.99
31
m.s. 66.04 227.73 21.18 19.50
v.r. 5.29 18.25 1.70 1.56
F pr. 0.011 <.001 0.212 0.242
Residual Total
15 23
187.14 900.91
12.48 39.17
Predictions from regression model These predictions are estimated mean values, adjusted with respect to some factors as specified below. The predictions have been formed only for those combinations of factor levels for which means can be estimated without involving aliased parameters. The predictions have been standardized by averaging over the levels of some factors: Factor Weighting policy Status of weights Herkomst Marginal weights Constant over levels of other factors Herh Marginal weights Constant over levels of other factors The standard errors are appropriate for interpretation of the predictions as summaries of the data rather than as forecasts of new observations. Response variate: takbreukang Prediction s.e. Beh 1 6.26 1.249 3 12.85 1.249 4 16.82 1.249 Pairwise differences Regression analysis Response variate: takbreukang Fitted terms: Constant + Herh + Beh + Herkomst + Beh.Herkomst Message: rows of the following symmetric matrices have been sorted according to the means. t probabilities of pairwise differences 1 * 3 0.002 * 4 0.000 0.040 * 1 3 4 Pairwise testing: homogeneous groups, P=0.05 1 6.26 a . . 3 12.85 . b . 4 16.82 . . c Takoksel Regression analysis Accumulated analysis of variance Change + Herh + Beh + Herkomst + Beh.Herkomst Residual Total
d.f. 3 2 1 2 15 23
s.s. 94.02 699.99 1.70 88.29 198.36 1082.37
m.s. 31.34 349.99 1.70 44.15 13.22 47.06
v.r. 2.37 26.47 0.13 3.34
Predictions from regression model These predictions are estimated mean values, adjusted with respect to some factors as specified below. The predictions have been formed only for those combinations of factor levels for which means can be estimated without involving aliased parameters. The predictions have been standardized by averaging over the levels of some factors: Factor Weighting policy Status of weights Herkomst Marginal weights Constant over levels of other factors Herh Marginal weights Constant over levels of other factors The standard errors are appropriate for interpretation of the predictions as summaries of the data rather than as forecasts of new observations. Response variate: takokselang Prediction s.e. Beh 1 1.772 1.286 3 12.669 1.286 4 13.717 1.286 Pairwise differences Regression analysis Response variate: takokselang Fitted terms: Constant + Herh + Beh + Herkomst + Beh.Herkomst Message: rows of the following symmetric matrices have been sorted according to the means. t probabilities of pairwise differences
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
32
F pr. 0.112 <.001 0.725 0.063
1 3 4
* 0.000 0.000 1
* 0.573 3
* 4
Pairwise testing: homogeneous groups, P=0.05 1 1.772 a . 3 12.669 . b 4 13.717 . b Vijlwond Regression analysis Accumulated analysis of variance Change + Herh + Beh + Herkomst + Beh.Herkomst Residual Total
d.f. 3 2 1 2 15 23
s.s. 52.50 1325.70 7.09 171.80 550.69 2107.77
m.s. 17.50 662.85 7.09 85.90 36.71 91.64
v.r. 0.48 18.06 0.19 2.34
F pr. 0.703 <.001 0.667 0.130
Predictions from regression model These predictions are estimated mean values, adjusted with respect to some factors as specified below. The predictions have been formed only for those combinations of factor levels for which means can be estimated without involving aliased parameters. The predictions have been standardized by averaging over the levels of some factors: Factor Weighting policy Status of weights Herkomst Marginal weights Constant over levels of other factors Herh Marginal weights Constant over levels of other factors The standard errors are appropriate for interpretation of the predictions as summaries of the data rather than as forecasts of new observations. Response variate: vijlwondang Prediction s.e. Beh 1 4.76 2.142 3 14.76 2.142 4 22.93 2.142 Pairwise differences Regression analysis Response variate: Fitted terms:
vijlwondang Constant + Herh + Beh + Herkomst + Beh.Herkomst
Message: rows of the following symmetric matrices have been sorted according to the means. t probabilities of pairwise differences 1 * 3 0.005 * 4 0.000 0.017 * 1 3 4 Pairwise testing: homogeneous groups, P=0.05 1 4.76 a . . 3 14.76 . b . 4 22.93 . . c 3 Graden Bladwonden Regression analysis Accumulated analysis of variance Change + Herh + Beh + Herkomst + Beh.Herkomst Residual Total
d.f. 3 2 1 2 15 23
s.s. 73.125 440.333 12.042 65.333 143.125 733.958
m.s. 24.375 220.167 12.042 32.667 9.542 31.911
v.r. 2.55 23.07 1.26 3.42
Predictions from regression model These predictions are estimated mean values, adjusted with respect to some factors as specified below. The predictions have been formed only for those combinations of factor levels for which means can be estimated without involving aliased parameters.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
33
F pr. 0.094 <.001 0.279 0.060
The predictions have been standardized by averaging over the levels of some factors: Factor Weighting policy Status of weights Herkomst Marginal weights Constant over levels of other factors Herh Marginal weights Constant over levels of other factors The standard errors are appropriate for interpretation of the predictions as summaries of the data rather than as forecasts of new observations. Response variate: Bladvalwond Prediction s.e. Beh 2 1.625 1.092 5 9.375 1.092 6 11.625 1.092 Pairwise differences Regression analysis Response variate: Fitted terms:
Bladvalwond Constant + Herh + Beh + Herkomst + Beh.Herkomst
Message: rows of the following symmetric matrices have been sorted according to the means. t probabilities of pairwise differences 2 * 5 0.000 * 6 0.000 0.166 * 2 5 6 Pairwise testing: homogeneous groups, P=0.05 2 1.625 a . 5 9.375 . b 6 11.625 . b Takbreuk Regression analysis Accumulated analysis of variance Change + Herh + Beh + Herkomst + Beh.Herkomst Residual Total
d.f. 3 2 1 2 15 23
s.s. 326.80 1333.52 58.69 25.23 260.53 2004.78
m.s. 108.93 666.76 58.69 12.62 17.37 87.16
v.r. 6.27 38.39 3.38 0.73
Predictions from regression model These predictions are estimated mean values, adjusted with respect to some factors as specified below. The predictions have been formed only for those combinations of factor levels for which means can be estimated without involving aliased parameters. The predictions have been standardized by averaging over the levels of some factors: Factor Weighting policy Status of weights Herkomst Marginal weights Constant over levels of other factors Herh Marginal weights Constant over levels of other factors The standard errors are appropriate for interpretation of the predictions as summaries of the data rather than as forecasts of new observations. Response variate: takbreukang Prediction s.e. Beh 2 5.39 1.473 5 21.36 1.473 6 21.03 1.473 Pairwise differences Regression analysis Response variate: Fitted terms:
takbreukang Constant + Herh + Beh + Herkomst + Beh.Herkomst
Message: rows of the following symmetric matrices have been sorted according to the means. t probabilities of pairwise differences 2 * 6 0.000 * 5 0.000 0.873 * 2 6 5 Pairwise testing: homogeneous groups, P=0.05
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
34
F pr. 0.006 <.001 0.086 0.500
2 6 5
5.39 21.03 21.36
a . . b . b
Takoksel Regression analysis Accumulated analysis of variance Change + Herh + Beh + Herkomst + Beh.Herkomst Residual Total
d.f. 3 2 1 2 15 23
s.s. 83.35 379.15 59.98 10.91 165.39 698.79
m.s. 27.78 189.58 59.98 5.46 11.03 30.38
v.r. 2.52 17.19 5.44 0.49
F pr. 0.097 <.001 0.034 0.619
Predictions from regression model These predictions are estimated mean values, adjusted with respect to some factors as specified below. The predictions have been formed only for those combinations of factor levels for which means can be estimated without involving aliased parameters. The predictions have been standardized by averaging over the levels of some factors: Factor Weighting policy Status of weights Herkomst Marginal weights Constant over levels of other factors Herh Marginal weights Constant over levels of other factors The standard errors are appropriate for interpretation of the predictions as summaries of the data rather than as forecasts of new observations. Response variate: takokselang Prediction s.e. Beh 2 4.60 1.174 5 13.48 1.174 6 12.51 1.174 Pairwise differences Regression analysis Response variate: Fitted terms:
takokselang Constant + Herh + Beh + Herkomst + Beh.Herkomst
Message: rows of the following symmetric matrices have been sorted according to the means. t probabilities of pairwise differences 2 * 6 0.000 * 5 0.000 0.567 * 2 6 5 Pairwise testing: homogeneous groups, P=0.05 2 4.60 a . 6 12.51 . b 5 13.48 . b Vijlwond Regression analysis Accumulated analysis of variance Change + Herh + Beh + Herkomst + Beh.Herkomst Residual Total
d.f. 3 2 1 2 15 23
s.s. 13.71 2009.28 16.74 16.12 186.43 2242.29
m.s. 4.57 1004.64 16.74 8.06 12.43 97.49
v.r. 0.37 80.83 1.35 0.65
Predictions from regression model These predictions are estimated mean values, adjusted with respect to some factors as specified below. The predictions have been formed only for those combinations of factor levels for which means can be estimated without involving aliased parameters. The predictions have been standardized by averaging over the levels of some factors: Factor Weighting policy Status of weights Herkomst Marginal weights Constant over levels of other factors Herh Marginal weights Constant over levels of other factors The standard errors are appropriate for interpretation of the predictions as summaries of the data rather than as forecasts of new observations. Response variate: vijlwondang
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
35
F pr. 0.777 <.001 0.264 0.537
Prediction
s.e.
3.17 22.54 22.62
1.246 1.246 1.246
Beh 2 5 6
Pairwise differences Regression analysis Response variate: vijlwondang Fitted terms: Constant + Herh + Beh + Herkomst + Beh.Herkomst Message: rows of the following symmetric matrices have been sorted according to the means. t probabilities of pairwise differences 2 * 5 0.000 * 6 0.000 0.961 * 2 5 6 Pairwise testing: homogeneous groups, P=0.05 2 3.17 a . 5 22.54 . b 6 22.62 . b
Latente infecties vruchtbomen Beoordelingsmoment November 2012 Regression analysis Summary of analysis Source d.f. Regression 6 Residual 9 Total 15 Change -3
s.s. 9.377 1.006 10.384 -8.882
m.s. 1.5629 0.1118 0.6922 2.9608
v.r. 13.97
F pr. <.001
26.47
<.001
Percentage variance accounted for 83.8 Standard error of observations is estimated to be 0.334. Message: the following units have large standardized residuals. Unit Response Residual 5 2.600 2.08 Accumulated analysis of variance Change + herh + beh Residual Total
d.f. 3 3 9 15
s.s. 0.4949 8.8823 1.0065 10.3836
m.s. 0.1650 2.9608 0.1118 0.6922
v.r. 1.48 26.47
Predictions from regression model These predictions are estimated mean values, adjusted with respect to some factors as specified below. The predictions have been formed only for those combinations of factor levels for which means can be estimated without involving aliased parameters. The predictions have been standardized by averaging over the levels of some factors: Factor Weighting policy Status of weights herh Marginal weights Constant over levels of other factors The standard errors are appropriate for interpretation of the predictions as summaries of the data rather than as forecasts of new observations. Response variate: nov12 Prediction s.e. beh 1 0.3970 0.1672 2 1.8432 0.1672 3 0.0227 0.1672 4 0.0500 0.1672 Pairwise differences Regression analysis Response variate: Fitted terms:
nov12 Constant + herh + beh
Message: rows of the following symmetric matrices have been sorted according to the means. t probabilities of pairwise differences 3 * 4 0.910 *
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
36
F pr. 0.286 <.001
1 2
0.148 0.000 3
0.176 0.000 4
* 0.000 1
* 2
Pairwise testing: homogeneous groups, P=0.05 3 0.0227 a . 4 0.0500 a . 1 0.3970 a . 2 1.8432 . b Beoordelingsmoment Februari 2012 Regression analysis Summary of analysis Source d.f. s.s. Regression 6 67.112 Residual 9 7.595 Total 15 74.707 Change -3 -60.761 Percentage variance accounted for 83.1 Standard error of observations is estimated to be 0.919. Accumulated analysis of variance Change + herh + beh Residual Total
m.s. 11.1853 0.8439 4.9805 20.2536
d.f. 3 3 9 15
s.s. 6.3510 60.7608 7.5954 74.7072
v.r. 13.25
F pr. <.001
24.00
<.001
m.s. 2.1170 20.2536 0.8439 4.9805
v.r. 2.51 24.00
Predictions from regression model These predictions are estimated mean values, adjusted with respect to some factors as specified below. The predictions have been formed only for those combinations of factor levels for which means can be estimated without involving aliased parameters. The predictions have been standardized by averaging over the levels of some factors: Factor Weighting policy Status of weights herh Marginal weights Constant over levels of other factors The standard errors are appropriate for interpretation of the predictions as summaries of the data rather than as forecasts of new observations. Response variate: feb13 Prediction
s.e.
2.384 5.021 0.066 0.525
0.4593 0.4593 0.4593 0.4593
beh 1 2 3 4 Pairwise differences Regression analysis Response variate: Fitted terms:
feb13 Constant + herh + beh
Message: rows of the following symmetric matrices have been sorted according to the means. t probabilities of pairwise differences 3 * 4 0.498 * 1 0.006 0.019 * 2 0.000 0.000 0.003 3 4 1 Pairwise testing: homogeneous groups, P=0.05 3 0.066 a . . 4 0.525 a . . 1 2.384 . b . 2 5.021 . . c
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
37
* 2
F pr. 0.125 <.001
Bijlage II ‘Volledige dataset’
Latente infecties vruchtbomen object blok #zeker nov12
# twijfel nov 12
#groot feb13
#klein feb 13
# twijfel feb13
#kankers totaal feb13
toename nov feb
1
a
0.45454545
0.72727273
1.18181818
1.727273
0.454545
2.909091
2.454545
1
b
0
0.08333333
0.08333333
0
0.166667
0.083333
0.083333
1
c
0.8
0.4
2.7
1.4
0.5
4.1
3.3
1
d
0.33333333
0.44444444
1.66666667
0.777778
0
2.444444
2.111111
2
a
2.6
0.4
3.7
1.4
0.1
5.1
2.5
2
b
1.27272727
0.36363636
2.45454545
1.363636
0.454545
3.818182
2.545455
2
c
1.41666667
0.33333333
2.41666667
3.25
0.166667
5.666667
4.25
2
d
2.08333333
0.83333333
3.5
2
0.333333
5.5
3.416667
3
a
0
0.25
0.08333333
0
0
0.083333
0.083333
3
b
0
0.3
0
0
0.1
0
0
3
c
0.09090909
0.18181818
0.18181818
0
0
0.181818
0.090909
3
d
0
0.18181818
0
0
0
0
0
4
a
0.2
0.3
1.8
0.3
0.2
2.1
1.9
4
b
0
0
0
0
0
0
0
4
c
0
0.3
0
0
0
0
0
4
d
0
0.08333333
0
0
0
0
0
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
39
Aantasting vruchtbomen in de bewaring van verschillende typen wonden Graden 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
Herkomst blauw blauw blauw blauw blauw blauw blauw blauw blauw blauw blauw blauw wit wit wit wit wit wit wit wit wit wit wit wit blauw blauw blauw blauw blauw blauw blauw blauw blauw blauw blauw blauw wit wit wit wit wit wit wit wit wit wit wit wit
Herh A B C D A B C D A B C D A B C D A B C D A B C D A B C D A B C D A B C D A B C D A B C D A B C D
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
Beh 1 1 1 1 3 3 3 3 4 4 4 4 1 1 1 1 3 3 3 3 4 4 4 4 2 2 2 2 5 5 5 5 6 6 6 6 2 2 2 2 5 5 5 5 6 6 6 6
Bladvalwond 5 5 0 0 8 10 23 10 15 14 17 18 0 4 1 9 8 7 13 1 13 10 18 15 1 2 2 0 3 11 10 2 9 14 15 13 2 1 2 3 17 16 9 7 10 16 10 6
40
Takbreuk 1 0 2 2 3 3 13 7 6 8 20 11 2 0 1 6 3 5 7 2 4 5 11 6 0 1 0 7 8 7 9 21 2 13 13 17 2 0 2 1 13 12 17 23 7 17 18 23
Takoksel 0 0 0 0 3 4 11 13 4 5 8 5 0 0 0 6 4 2 4 2 6 3 8 7 0 1 1 0 5 7 3 5 4 2 7 1 1 1 1 2 7 10 5 3 4 12 11 2
Vijlwond 0 2 0 0 4 6 19 15 13 12 20 19 1 1 0 10 6 6 7 0 10 13 15 21 0 0 0 1 13 14 11 23 10 13 20 12 2 1 0 1 15 17 16 10 11 20 19 15
Totaal 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25
Sporenproductie
3 graden cel: 5 bomen met kankers opgehangen en elke week natgemaakt. Aantal getelde kankers links: 36. Aantal getelde kankers rechts: 36.
Aantal graden
Datum
L
3 gr
27-dec
PFDJ-L
60
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
L
3 gr
7-jan
H1-L
12
2
1
0
1
2
1
1
1
0
2
L
3 gr
14-jan
H1-L
8
1
0
0
0
1
0
0
1
0
0
L
3 gr
21-jan
H1-L
4
3
1
0
1
2
1
3
1
2
2
L
3 gr
29-jan
H1-L
2
2
2
2
2
1
0
1
2
0
1
L
3 gr
4-feb
H1-L
15
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
L
3gr
11-feb
H1-L
4
0
3
3
1
2
0
0
1
1
1
L
3 gr
19-feb
H1-L
5
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
L
3 gr
25-feb
H1-L
8
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
L
3 gr
4-mrt
H1-L
25
0
0
0
0
0
2
0
0
1
0
L
3 gr
18-mrt
H1-L
15
0
0
0
0
0
1
0
1
0
0
L
3 gr
25-mrt
H1-L
58
6
3
4
2
3
1
2
2
2
2
R
3 gr
27-dec
PFDJ-R
73
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
3 gr
7-jan
H1-R
12
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
3 gr
14-jan
H1-R
17
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
3 gr
21-jan
H1-R
5
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
3 gr
29-jan
H1-R
5
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
3 gr
4-feb
H1-R
15
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
3 gr
11-feb
H1-R
5
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
3 gr
19-feb
H1-R
10
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
3gr
25-feb
H1-R
7
2
1
0
2
1
2
1
1
0
1
R
3 gr
4-mrt
H1-R
20
5
1
0
2
0
0
1
3
4
3
R
3 gr
18-mrt
H1-R
16
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
3 gr
25-mrt
H1-R
77
2
1
1
2
2
1
0
2
2
1
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
Nummerpotje
Aantal ml water
Telling 1
Telling 2
41
Telling 3
Telling 4
Telling 5
Telling 6
Telling 7
Telling 8
Telling 9
Telling 10
1 graden cel: 5 bomen met kankers opgehangen en elke week natgemaakt. Aantal getelde kankers links; 58. Aantal getelde kankers rechts : 14.
Aantal graden
Datum
Nummerpotje
Aantal ml water
Telling 1
Telling 2
Telling 3
Telling 4
Telling 5
Telling 6
Telling 7
Telling 8
Telling 9
Telling 10
L
1 gr
27-dec
PFDJ-L
110
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
L
1 gr
7-jan
H1-L
87
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
L
1 gr
14-jan
H1-L
75
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
L
1 gr
21-jan
H1-L
90
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
L
1 gr
29-jan
H1-L
95
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
L
1 gr
4-feb
H1-L
50
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
L
1 gr
11-feb
H1-L
64
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
L
1 gr
19-feb
H1-L
75
1
0
1
1
0
0
1
1
0
1
L
1 gr
25-feb
H1-L
56
9
12
15
14
10
8
10
10
11
13
L
1 gr
4-mrt
H1-L
70
1
1
2
1
0
0
0
1
1
2
L
1 gr
18-mrt
H1-L
88
1
0
0
0
1
1
0
1
0
0
L
1 gr
25-mrt
H1-L
100
16
15
17
21
14
11
15
15
16
9
R
1 gr
27-dec
PFDJ-R
110
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
1 gr
7-jan
H1-R
584
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
1 gr
14-jan
H1-R
70
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
1 gr
21-jan
H1-R
85
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
1 gr
29-jan
H1-R
97
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
1 gr
4-feb
H1-R
43
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
1 gr
11-feb
H1-R
58
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
1 gr
19-feb
H1-R
80
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
1 gr
25-feb
H1-R
65
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
1 gr
4-mrt
H1-R
80
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
1 gr
18-mrt
H1-R
80
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
R
1 gr
25-mrt
H1-R
105
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
42
Waardplanten
waardplant
mei-13
aug-13
Acer campestre
geen bijzonderheden
volledig volgroeid.
opm: alle 3 lokatie's
Berk
niets te zien
volgroeid
2 lokatie's
t.o rij 60
knoppen lopen niet uit
afgetopt
3 lokatie's
goten
niets te zien
afgetopt
prima overgroeiing
afgetopt
prima overgroeiing
afgetopt
niets te zien
mooi vergroeid
1 lokatie
rij 61
knoppen lopen niet uit
herstel
3 lokatie's
rij 62
knoppen lopen niet uit ( foto)
mooi gesloten groei
niets te zien
schoon, knoppen in tact
Eik
Els
Esdoorn
Fraxinus
Haagbeuk
3 lokatie's
3 lokatie's
wel verkaling maar knoppen goed. Populier
groei blijft iets achter
volledig herstel
1 lokatie bij paddenpoel
aantal knoppen lopen niet uit volledig herstel Wilg
2 verdachte plekken ( foto)
scheutjes niet uitgelopen, wel overgroeid.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
43
3 plekken.