210
VIER NIEUWE RAMEN VAN ROLAND HOLST.
O
VIER NIEUWE RAMEN VAN ROLAND HOLST. I. EENIGE ALGEMEENE OPMERKINGEN.
Er is geen kunst, die zoo onmiddellijk verband houdt met het l e v e n van het licht, als de kunst der gekleurde vensters. De tallooze scherven, te vatten in lood, zijn niet gelijk de kleuren van het palet van den schilder, waarmee hij zijn beeld tot uitvoering brengt; een beeld formeeren is deel, niet het geheel van der scherven taak. Ze transformeeren het licht, voeren het van natuurlijk plan, waar heerscht de orde der seizoenen, het stijgen en dalen der uren, met de daaraan verbonden stemmingen der menschen, ze voeren het van dit vlak en deze ruimte naar een tweede, daarboven gelegen orde. Daar wordt het licht gegrepen door het werktuig van menschelijken geest. Zijn wisselende straling, zijn tijdelijke stemmingsmacht wordt omgezet in nieuwe vormen kleurwaarden. Komende uit de gebroken natuurlijke licht-eenheid, worden deze kleurwaarden tot nieuwe, tweede eenheid gevoerd. Het prilste licht moge de kleuren uit nacht-zwart ternauwernood doen opgloeien, het volle zonne-uur moge deze tot rijpste straling aanvuren, door alle overgangen heen, van geboorte tot sterven, blijft hun geestelijke dracht durende dezelfde. De schoonheid der beste kathedraalvensters uit de 12de en 13de eeuw bevat zoowel een mystiek der zinnen (subliem getransponeerd licht) als een mystiek van religieuze ritueele gevoelens (Oostersch-Byzantijnsche droomgloed in het gekerstende West-Europa). De vensterkunst, regelrecht tot het oog gaande, verbindt op zeldzame wijze, zooals geen andere kleur-kunst, de aandoeningen van het oog met onze diepere onzichtbare ontroeringen, buiten alle realisme om. In een tijd van met realisme doortrokken schilderkunst, wordt ieder verband met deze vensterkunst verbroken. Alle visueele oefeningen en vorderingen van de schilderkunst, hare perspectivische en coloristische winsten, hare ontdekkingen van allersubtielste tonalistische waarden, al de dichterlijkheid die zij uit de natuurlijke werkelijkheid wist op te roepen, heeft nimmer een vensterkunst van beteekenis kunnen voeden, veeleer van de oorsprongen afgevoerd. Zoo heeft de schilderkunst der 19e eeuw, die zich toch als nimmer te voren met lichtproblemen heeft bezig gehouden, haar visueel-impressionistisch karakter nooit dienstbaar kunnen maken voor het scheppen van een vensterkunst. Projecties van visueele kleurbeelden op het glas hebben steeds het onmiddellijk verband met het licht gemist. Want de glasscherven en de loodvattingen zijn h e t l i c h a a m , n i m m e r h e t g e w a a d , waarin het licht zijn intrek neemt en leeft, leven gevormd door scheppende geestkracht. Deze vreemdheid aan alle realistische richtingen en de welluidende klaarte van haar middelen, doet de vensterkunst dikwijls dichter bij muziek, dan bij visueele schilderkunst
D
VIER NIEUWE RAMEN VAN ROLAND HOLST,
211
komen. Even onmiddellijk als de muziek tot het oor, om van daaruit de samengestelder gevoelsbewegingen te verwekken, het levensbesef te ontvoeren aan dagelijkschheid en te verdiepen in geestelijker ravijnen, even onmiddellijk komt binnen de architectuur het glasgetoover tot het oog. Evenals de muziek heeft deze kunst een vermogen tot zinnelijke profusie, welke met geen coloristisch-schilderij is te vergelijken. Maar omdat ze de aardsche rijkdommen niet imiteert, noch wil overtreffen, omdat haar luister in ander vlak en ruimte (de architectonische) leeft dan de natuurlijke, is haar g e e s t e l i j k e g e d r a g e n h e i d een eerste eisch, zoo haar toover niet zinken wil van zinnelijke zwaarte in onze verwarde wereld der stuurlooze genotzieke hartstochtelijkheid. Nimmer mag zij, bij alle kleur-profusie, haar middelpunt-zoekende kracht verliezen, nimmer tegenover het zwervend-middelpuntvliedende, de centrale kernkracht verzwakken. Omdat zij anders ten opzichte van de architectonische orde een hiërarchische zonde zou bedrijven. II. DE VIER RAMEN.
Het is moeilijk te ontkennen, dat de laatste jaren de pogingen op het terrein der vensterkunst zijn toegenomen, hoezeer de onrust en verwarring van gevoelens en gedachten nu ook weinig geëigend daartoe lijken. Hoe het onderdeel der schilderkunst in het geheel der kunsten zich ook moge ontwikkelen, de aanwezigheid in het geheele leven van zich ontvouwende, niet-naturalistische, niet-impressionistische krachten (om voorloopig met deze negatieve bepaling te volstaan) is bezwaarlijk voorbij te zien. Deze ontwikkeling lijkt alleen strijdig met den tegenwoordigen tijd, voorzooverre men vatbaar is voor het quantitatief grooter aandeel daarin, in woord, muziek, kleur en gebaar van de luidruchtige schare, die onder narcose van het oogenblik en het oppervlak des levens verkeert. De rustige, onversaagde kracht waarmee in ons land Prof. Roland Holst voortgaat de vensterkunst naar haar oorsprong terug en van daaruit verder te voeren, is in haar uitwerking van zoo'n onstuitbare blijmoedigheid van den geest, dat het wel zeldzaam verschijnsel daarvan niet langer, zooals in de vorige eeuw zeker het geval zou zijn geweest, solitair en tragisch geïsoleerd van indruk is. Dat hier van geen historisch formalisme sprake is en de nieuwe mogelijkheden vele zijn, blijkt reeds uit het werk van dezen eenen kunstenaar. Men behoeft slechts in de aula van het Amsterdamsche Lyceum aan het Valeriusplein de drie ramen te zien, die hij een zevental jaren geleden heeft gemaakt en deze te vergelijken met de vier ramen, die in den voorzomer van dit jaar het zevental voltooiden, om onder den indruk te komen van het evolueerend karakter der vensterkunst, naar den geest aan het
212
VIER NIEUWE RAMEN VAN ROLAND HOLST.
D
prachtig ambacht der 12de eeuwsche kathedraal-ramen verwant, naar den vorm niet archaïseerend, binnen andere maatschappelijke verhoudingen en buiten het oude kerkelijk verband organischen, nieuwen bloei brengende. Bij de vier nieuwe ramen is de oorspronkelijke verdeeling in zes gelijkwaardige rechthoeken veranderd door het plaatsen van een der rechthoeken in het midden, waardoor het voordeel werd verkregen van een kern in de vrij zware traceering. Bij alle vier de vensters is in dit middenvak ontworpen een geestelijk oertype: de o n t d e k k e r , d e h e l d , d e z a a i e r en d e p r o f e e t . Geen realistische, feitelijke beeltenissen, maar idee-figuren, die gelijk de figuratie in alle monumentale kunsten niet op zinnelijke tegenwoordigheid van de ideedragers, maar op hun evoceerende macht berekend zijn. De blauwe jonge zaaier (die geen oogst verzekeren, maar wel bevorderen kan); de purperen gebaarde ontdekker, op den bruingouden grond (die een moedig, geloovig breker van tegenstanden, een wegbereider is); de donkere held Christophorus, die het lichtend kind van de toekomst redt en draagt naar den oever van het beloofde land, dapper en zeker van zijne zending; de profeet, die de oogluiken sluit van zijn huis, „opdat het licht worde van binnen", de oudste van de drie, maar alle vier te zamen één in het zienerschap, in het geloof in het werk. Geen strijd ontwijkend, vertrouwend in het leven, vragen zij niet naar winsten, vreezen zij ook de verliezen niet. De vervulling is in de werkzaamheid besloten. Dit zij de literaire aanduiding van vier oermotieven in de menschelijke geestelijke gesteldheid, welke ons niets leeren van het uiterlijk aspect van dit leven, noch van tegenwoordige modes en bezigheden, doch die een didactische verbeelding zijn van hetgeen in de besten dringt en leeft. Meer naar den vorm beschreven is de creatieve verwezenlijking van de beelden evenredig te achten aan hun ideëel draagvermogen. En hier raken wij den afstand tusschen de vensters van zeven jaren terug en die nu gereed gekomen zijn. Want als idee-verbeeldingen zijn die vroegere vensters niet minder. Doch in de jongste, de rijpste en door vroegere ervaringen gerijpte, is het verband tusschen de materieele middelen en de scheppende ideekracht niet nauwer te denken. Er is geen sprake meer van een in glas kundig vertaald beeld, geen zweem van een gewaad voor het licht insteê van een intrek. Thans is een lichaam voor het licht-leven geschapen, onmiddellijk uit de materie opgerezen, uit de materie van scherven en lood gedacht en samengesteld. Het schema der conceptie is volkomen o r g a n i s c h gezien, in contrasteerende maar een éénheid vormende deelen. De figuur-kernen hebben gemeen een vervoerende onstuimigheid van lijn en kleur-beweging (de gespannen tors van den Christophorus, de bedrijver van sterke daden,
XLI
\ /
f
./
y
ï \ II. J. IIAVF.RMAN.
„AVONü" fl.ITHO).
/
.
ƒ
• O"
LAURENT VERWEY.
1
IT. J. HAVERMAN f.
,,DE ONTDF.KKF.R." „DE TROIEET." „DE ZAAIEK." DRIE FRAGMENTEN (MIDDENVELD) VAN DE NIEUWE RAMEN VAN ROLAND HOLST. DE OMSLUITENDE DEELEN ZIJN GELIJK AAN DIE BIJ „DE HELD."
XLII
GLASRAAM VAN TC. X. TiOLAXD ÏÏOT.fT IX DE AUT.A VAX HKT LYCEUM VAT.EKTUsri.EIN, AMSTERDAM, MOTIEF „DIJ I I E I . D " ( C I I U I S T O F O K U S ) .