1/13
Sectoraal comité van het Rijksregister
Beraadslaging RR nr 47/2015 van 29 juli 2015
Betreft: aanvraag van het Departement Werk en Sociale Economie voor uitbreiding van de toegang tot de informatiegegevens van het Rijksregister met het oog op de administratieve verwerking van de aanvragen inzake beroepskaarten (RN-MA-2015-191)
Het Sectoraal comité van het Rijksregister, (hierna "het Comité"); Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen (hierna "WRR"); Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte
van de verwerking van persoonsgegevens (hierna WVP), inzonderheid artikel 31bis; Gelet op het koninklijk besluit van 17 december 2003 tot vaststelling van de nadere regels met
betrekking tot de samenstelling en de werking van bepaalde Sectorale comités opgericht binnen de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; Gelet op de aanvraag van het Departement Werk en Sociale Economie, ontvangen op 05/05/2015; Gelet op de bijkomende informatie, ontvangen op 27/05/2015, 01/06/2015, 02/06/2015, 08/06/2015 15/06/2015 en 19/06/2015; Gelet op de aanvraag van het technisch en juridisch advies gericht aan de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken op 19/06/2015;
Beraadslaging RR 47 /2015 - 2/13
Gelet op het technisch en juridisch advies ontvangen op 29/07/2015; Gelet op het verslag van de Voorzitter; Beslist op 29 juli 2015, na beraadslaging, als volgt:
I. VOORWERP VAN DE AANVRAAG 1.
Het Departement Werk en Sociale Economie, hierna de aanvrager, verzoekt als
rechtsopvolger van het Bestuur KMO-beleid van de FOD Economie om gebruik te mogen maken van de machtiging verleend bij koninklijk besluit van 10 juni 2003 1. 2.
Daarnaast verzoekt de aanvrager om een uitbreiding van de door dat besluit verleende
toegang. Er wordt tevens:
toegang gevraagd tot de gegevens vermeld in artikel 3, eerste lid, 7°- 9° en 14°, WRR;
gevraagd om op geautomatiseerde wijze mededeling te krijgen van de wijzigingen van de gegevens waartoe hij toegang heeft;
toegang gevraagd tot de historiek van de hoofdverblijfplaats van de afgelopen 5 jaar (op 19/05/2015 werd gemeld dat werd afgezien van de historiek van de verblijftoestand).
3.
Op 08/06/2015 melde de aanvrager dat hij nog bijkomend toegang wenst tot de gegevens
vermeld in artikel 3, eerste lid, 15° en 16°, WRR, namelijk de afstamming in opgaande en dalende lijn in de eerste graad.
II. ONDERZOEK VAN DE AANVRAAG 4.
In haar advies nr. 14/2004 van 25 november 2004 stelde de Commissie voor de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer dat de rechtsopvolger van een gemachtigde geen nieuwe machtiging moet aanvragen voor zover de rechtsopvolger een taak/doeleinde overneemt waarvoor zijn rechtsvoorganger gemachtigd was. 5.
Het onderzoek van het Comité kan zich bijgevolg beperken tot het nagaan of:
1
de aanvrager rechtsopvolger is van het Bestuur KMO-beleid van de FOD Economie;
Koninklijk besluit van 10 juni 2003 waarbij het Bestuur voor het K.M.O.-beleid van de Federale Overheidsdienst Economie, Kleine en Middelgrote Ondernemingen, Middenstand en Energie, gemachtigd wordt toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister en het identificatienummer ervan te gebruiken.
. . .
Beraadslaging RR 47 /2015 - 3/13
de aanvrager de taken/doeleinden heeft overgenomen waarvoor het Bestuur KMO-beleid van de FOD Economie gemachtigd is;
de uitbreiding zoals gevraagd in randnummers 2 en 3, proportioneel, ter zake dienend en niet overmatig is (artikel 4, § 1, 3°, WVP).
A. RECHTSOPVOLGING 6.
Artikel 22, 4°, van de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde
Staatshervorming, verving artikel 6, § 1, IX, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wat het tewerkstellingsbeleid betreft, als volgt: "3° de tewerkstelling van buitenlandse arbeidskrachten, met uitzondering van de
normen betreffende de arbeidskaart afgeleverd in het kader van de specifieke verblijfssituatie van de betrokken personen en de vrijstellingen van beroepskaarten verbonden aan de specifieke verblijfssituatie van de betrokken personen. De vaststelling van de inbreuken kan eveneens worden verricht door de daartoe door de federale overheid gemachtigde ambtenaren”. 7.
Ingevolge deze bepaling is het Vlaams Gewest voortaan bevoegd voor de tewerkstelling van
buitenlandse arbeidskrachten en een aantal eraan verbonden formaliteiten. 8.
Krachtens artikel 11, § 1, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met
betrekking tot de organisatie van de Vlaamse Administratie, behoort het tewerkstellingsbeleid vermeld in artikel 6, § 1, IX, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 meer in het bijzonder tot het beleidsdomein werk en sociale economie. 9.
Naar aanleiding van deze bevoegdheidsoverdracht vaardigde de Vlaamse Regering het
besluit 6 maart 2015 betreffende de toekenning van beroepskaarten en de samenstelling van de
Raad voor Economisch onderzoek inzake Vreemdelingen, uit. Artikel 3 van dit besluit belast het Departement Werk en Sociale Economie uitdrukkelijk met het beoordelen of de aanvragen tot het verkrijgen, verlengen of vernieuwen van een beroepskaart ontvankelijk zijn. 10.
Dit betekent dat dus dat de aanvrager instaat voor de toepassing van de regelgeving m.b.t.
de beroepskaart die terug te vinden is in de wet van 19 februari 1965 betreffende de uitoefening
van de zelfstandige beroepsactiviteiten der vreemdelingen . Krachtens de bepalingen van deze wet kent de Minister van Middenstand, m.a.w. de bevoegde dienst binnen zijn administratie (de FOD Economie), deze beroepskaarten toe.
Beraadslaging RR 47 /2015 - 4/13
11.
Besluit: de aanvrager staat voortaan in voor de aflevering van de beroepskaarten en moet
dus voor wat deze materie betreft als een rechtsopvolger van het Bestuur KMO-beleid van de FOD Economie worden beschouwd.
B. DOELEINDEN 12.
Aan het Bestuur KMO-beleid van de FOD Economie werd een toegang verleend met het oog
op het vervullen van taken ter uitvoering van de volgende regelgeving:
de
wet
van
19
februari
1965
betreffende
de
uitoefening
van
de
zelfstandige
beroepsactiviteiten der vreemdelingen;
de wet van 25 juni 1993 betreffende de uitoefening van ambulante activiteiten en de organisatie van openbare markten;
de
programmawet
van
10
februari
1998
tot
bevordering
van
het
zelfstandig
ondernemerschap;
het ministerieel besluit van 11 februari 1948 betreffende de bijzondere voorwaarden voor het verlenen van vergunningen aan de kleinhandelaars in vleeswaren, aan de beenhouwers en aan de spekslagers.
13.
In de beraadslaging RR nr. 04/2015 van 21/01/2015 werd vastgesteld dat het Agentschap
Ondernemen als een van de rechtsopvolgers van het Bestuur KMO-beleid van de FOD Economie, op basis van het machtigingsbesluit van dit laatste gerechtigd was om toegang te hebben tot een aantal informatiegegevens van het Rijksregister evenals het Rijksregisternummer te gebruiken. De toepassing van een van de in dit besluit vermelde wetten, namelijk de wet van 19 februari 1965, wordt niet door het Agentschap Ondernemen verzekerd maar door de aanvrager. Dit werd trouwens door het Agentschap Ondernemen per e-mail van 29/05/2015 bevestigd. 14.
Het Comité besluit bijgevolg dat één van de doeleinden waarvoor het Bestuur KMO-beleid
van de FOD Economie gemachtigd werd, nagestreefd wordt door de aanvrager gelet op de overdracht van het takenpakket. Bijgevolg kan de aanvrager gebruik maken van de machtiging verleend door het koninklijk besluit van 10 juni 2003.
Beraadslaging RR 47 /2015 - 5/13
C. UITBREIDING C.1 Ten overstaan van de gegevens a) De gegevens 15.
Naast de toegang tot de gegevens waarover zijn rechtsvoorganger kon beschikken, wenst
de aanvrager tevens toegang te verkrijgen tot de informatiegegevens vermeld in artikel 3, eerste lid, 7° - 9°, 14° - 16°, WRR, namelijk:
het beroep;
de burgerlijke staat;
de samenstelling van het gezin;
de verblijfstoestand voor de vreemdelingen bedoeld in artikel 2;
de vermelding van de ascendenten in de eerste graad, ongeacht of de afstamming tot stand komt door de geboorteakte, een gerechtelijke beslissing, een erkenning of een adoptie;
de vermelding van de afstammelingen in rechtstreekse, dalende lijn in de eerste graad, ongeacht of de afstamming tot stand komt door de geboorteakte, een gerechtelijke beslissing, een erkenning of een adoptie;
16.
Aan de vraag om toegang te verkrijgen tot het “beroep” wordt geen gevolg gegeven. Zoals
het Comité reeds bij herhaling opmerkte is dit gegeven onvoldoende geactualiseerd en bijgevolg niet betrouwbaar. Daarenboven wordt een schrapping van dit gegeven in het vooruitzicht gesteld zoals blijkt uit randnummer 16 van het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer nr. 15/2015 van 13 mei 2015 betreffende een voorontwerp van wet houdende diverse
bepalingen m.b.t. sectoren die onder de bevoegdheid van Binnenlandse Zaken vallen. 17.
Op de verplichting dat men moet beschikken over een beroepskaart indien men als
vreemdeling in België een zelfstandige beroepsactiviteit
wil uitoefenen, zijn een aantal
uitzonderingen/vrijstellingen voorzien door de uitvoeringsbesluiten van de wet van 19 februari 1965 evenals door verdragen en andere wetgeving. Zo voorziet artikel 1 van het koninklijk besluit van 3 februari 20032, uitvoeringsbesluit van de wet van 19 februari 1965, in een vrijstelling voor de echtgenoot, de bloedverwanten in rechte lijn ten laste van een Belg of van een onderdaan van een lidstaat van de Europese Economische ruimte. Het Comité stelt vast een toegang tot de gegevens “burgerlijke staat” en “samenstelling van het gezin” de aanvrager toelaat om te controleren of een betrokkene van een vrijstelling kan genieten.
2
Koninklijk besluit van 3 februari 2003 tot vrijstelling van bepaalde categorieën van vreemdelingen van de verplichting houder te zijn van een beroepskaart voor de uitoefening van een zelfstandige beroepsactiviteit
Beraadslaging RR 47 /2015 - 6/13
18.
Het gegeven “samenstelling van gezin” geeft een indicatie m.b.t. personen ten laste, maar
levert niet het ontegensprekelijke bewijs van bloedverwantschap. De gegevens “ascendenten in de eerste graad” en “afstammelingen in de eerste graad” laten de aanvrager in de meerderheid van de gevallen toe bloedverwantschap juridisch met zekerheid vast te stellen. 19.
Artikel 4, § 1, van de wet van 19 februari 1965 bepaalt dat een beroepskaart slechts mag
worden afgeleverd aan een vreemdeling die een vergunning heeft verkregen om in België te verblijven of er zich te vestigen. Artikel 4, § 3, stipuleert dat een intrekking van de verblijfs- of vestigingsvergunning van rechtswege een einde maakt aan de geldigheid van de beroepskaart. Een toegang tot het gegeven “verblijfstoestand voor de vreemdelingen bedoeld in artikel 2” stelt de aanvrager in staat om deze vereisten te controleren. Onder dit informatiegegeven wordt immers o.a. het type van identiteitsbewijs waarover de vreemdeling beschikt geregistreerd evenals de datum waarop het werd afgeleverd, de vervaldatum, de eventuele verlenging. Dit gegeven is tevens relevant voor toepassing van het vrijstellingsregime. Zo genieten studenten en stagiairs ook van een vrijstelling3. Onder dit informatiegegeven wordt onder meer ook geregistreerd of iemand student is (Europees, Zwitsers, Niet-Europees), of iemand opleiding (stage) volgt. 20.
Samenvattend: rekening houdend met het doeleinde vermeld in randnummer 13 is een
toegang tot de informatiegegevens vermeld in artikel 3, eerste lid, 8°, 9°, 14° - 16°, WRR in overeenstemming met artikel 4, § 1, 3°, WVP. b) Automatische mededeling van wijzigingen 21.
De aanvrager wenst op geautomatiseerde wijze de wijzigingen van de gegevens tot dewelke
hem toegang werd verleend, te ontvangen. Het Comité stelt vast dat de wijziging van deze informatiegegevens een weerslag kan hebben op de werkzaamheden van de aanvrager:
vermijden dat briefwisseling en kennisgevingen verstuurd worden aan adressen die niet langer correct zijn, stopzetten van de behandeling van dossiers van personen die overleden zijn;
wijziging van nationaliteit, verblijfstoestand, burgerlijke staat, samenstelling van het gezin en afstamming kan leiden tot o.a. een vrijstelling van de verplichting om over een beroepskaart te beschikken, het verval van de beroepskaart, de verplichting om over een beroepskaart te beschikken terwijl men voordien vrijgesteld was.
3
Zie artikel 1 van het koninklijk besluit van 3 februari 2003.
Beraadslaging RR 47 /2015 - 7/13
22.
In het licht hiervan is het Comité van oordeel dat de geautomatiseerde mededeling van de
wijzigingen van deze gegevens gepast is en dus in overeenstemming is met artikel 4, § 1, 3°, WVP. 23.
Opdat de automatische mededeling van deze wijzigingen proportioneel zou verlopen, moet
deze mededeling beperkt zijn tot de personen m.b.t. dewelke de aanvrager over een actief dossier beschikt. Dit vereist het werken met een verwijzingsrepertorium. 24.
Uit de bijkomende informatie, verstrekt door de aanvrager, blijkt dat hij daartoe op
middellange termijn – ingepland voor 2016 - beroep zal doen op de Vlaamse Dienstenintegrator. Deze laatste werkt met een dergelijk repertorium waardoor een proportionele mededeling van de wijzigingen gewaarborgd wordt (artikel 4, § 1, 3°, WVP). In afwachting dat deze integratie rond is, zal de aanvrager zich behelpen met punctuele raadplegingen van de gegevens. c) De historiek 25.
De aanvrager wenst tevens toegang te krijgen tot de historiek van de hoofdverblijfplaats
gedurende een periode van 5 jaar voorafgaand aan de aanvraag van de beroepskaart. 26.
Volgens de aanvraag zou een toegang tot de historiek van de hoofdverblijfplaats toelaten in
te schatten of de houder van een kaart de voorbije jaren daadwerkelijk betrokken was in de onderneming waarin hij een functie opneemt en verklaren waarom een dossier voordien door een ander gewest werd behandeld. 27.
Deze argumenten overtuigen niet:
het is niet omdat men niet in de onmiddellijke omgeving van de onderneming woont dat dit erop wijst dat die activiteit fictief zou zijn;
de woonplaats van de betrokkene bepaalt welk gewest bevoegd is, voor de aanvrager volstaat het om te weten dat hij op het ogenblik van de aanvraag bevoegd is voor het verstrekken, verlengen en hernieuwen van de beroepskaart. Ingeval van verlenging of hernieuwing blijkt uit de kaart welk gewest ze initieel afleverde en dus bevoegd was.
Het Comité stelt echter vast dat een toegang tot de historiek van de hoofdverblijfplaats pertinent is voor de correcte toepassing van de regelgeving m.b.t. de beroepskaart. Wanneer een beroepskaart wordt geweigerd, mag gedurende 2 jaar geen nieuwe aanvraag voor dezelfde activiteit worden ingediend (artikel 5, § 2, van de wet van 19 februari 1965). Indien de betrokkene na een weigering verhuist zodat een ander gewest bevoegd wordt, is het met het oog op de toepassing van voormeld artikel noodzakelijk om contact op te nemen met het voordien bevoegde gewest om na te gaan of
Beraadslaging RR 47 /2015 - 8/13
dit de voorbije 2 jaar niet weigerde een beroepskaart aan de betrokkene te verstrekken. In dat geval volstaat het dat de aanvrager een zicht heeft op de historiek van de hoofdverblijfplaats van 2 jaar voorafgaand aan de aanvraag. Rekening houdend met het feit dat er enige tijd kan verlopen tussen het indienen van de aanvraag en de behandeling ervan, oordeelt het Comité dat een toegang tot de historiek van 2 jaar en 6 maanden voorafgaand aan de raadpleging volstaat (artikel 4, § 1, 3°, WVP). d) Gegevensstroom 28.
Uit de bijkomende informatie, verstrekt door de aanvrager, blijkt dat hij in een eerste fase
voor de ontsluiting van de informatiegegevens van het Rijksregister beroep zal doen op CIPAL. In de loop van 2016 zal daartoe beroep worden gedaan op de Vlaamse Dienstenintegrator. 29.
Het Comité stelt vast dat CIPAL als verwerker van de aanvrager zal instaan voor de
technische ontsluiting van de informatiegegevens van het Rijksregister. Dit betekent dat de aanvrager een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 16 WVP met CIPAL moet afsluiten. Daarenboven moet de aanvrager, als verantwoordelijke, de correcte logging van de raadplegingen organiseren. Dit wil zeggen dat er bij CIPAL een logging moet gebeuren van elke raadpleging van het Rijksregister door de aanvrager en dat er bij de aanvrager een logging moet gebeuren van elke raadpleging door zijn personeelsleden (cirkels of trust). 30.
De ontsluiting van gegevensbronnen, zoals het Rijksregister, is een van de taken waarmee
de Vlaamse Dienstenintegrator bij decreet van 13 juli 2012 houdende oprichting en organisatie van
een Vlaamse Dienstenintegrator, werd belast. Zijn tussenkomst bij de ontsluiting van de gegevens van het Rijksregister is dan ook gerechtvaardigd.
C.2. Ten overstaan van de frequentie van de toegang en de duur van de machtiging 31.
Het Comité stelt vast dat er geen reden is om de modaliteiten van het machtigingsbesluit
van 10 juni 2003 – permanente toegang en machtiging voor onbepaalde duur - aan te passen.
C.3. Ten overstaan van de bewaartermijn 32.
De aanvrager meldt dat hij de gegevens bijhoudt gedurende een periode die overeenstemt
met de loopbaan van de betrokkene. Hij stipt aan dat:
Beraadslaging RR 47 /2015 - 9/13
de geldigheidsduur van de beroepskaart maximaal 5 jaar bedraagt en bij het verstrijken ervan kan de kaart hernieuwd worden voor een nieuwe termijn van maximaal 5 jaar (artikel 3, § 2, van de wet van 19 februari 1965);
indien een beroepskaart wordt geweigerd, de informatie nog 2 jaar relevant is gelet op artikel 5, § 2, van de wet van 19 februari 1965 dat bepaalt dat na een weigering in beginsel pas na verloop van 2 jaar een nieuwe aanvraag kan worden ingediend;
de gegevens m.b.t. de afstamming enkel worden geraadpleegd met het oog op de vaststelling of iemand vrijgesteld is, ze worden niet opgeslagen.
33.
Het Comité stelt vast dat er dus een onderscheid is in bewaringstermijn al naargelang een
beroepskaart wordt verleend dan wel wordt geweigerd. Ingeval van de weigering van een beroepskaart vereist een correcte toepassing van de wet van 19 februari 1965 inderdaad dat de aanvrager de gegevens nog gedurende 2 jaar bewaart zodat hij n.a.v. de aanvraag van een beroepskaart kan nagaan of aan de betrokkene de voorbije 2 jaar dergelijke kaart niet werd geweigerd. 34.
Indien een beroepskaart wordt verleend en de betrokkene bijgevolg bij de aanvrager een
dossier heeft, is het aanvaardbaar dat de gegevens worden bewaard gedurende de geldigheidsduur van de kaart gelet op het feit dat de betrokkene na het verstrijken van die geldigheidsduur om een verlenging (wanneer de kaart voor een duur van minder dan 5 jaar werd verleend) of hernieuwing kan verzoeken. Het gaat dan immers over een actief dossier. 35.
Wanneer de betrokkene na het verstrijken van de geldigheidsduur van de beroepskaart niet
om een verlenging/hernieuwing verzoekt, is een vernietiging van de gegevens en het dossier niet aan de orde. Het kan zijn dat de betrokkene na een tussenpoos opnieuw een beroepskaart aanvraagt. In dergelijke gevallen is het nuttig dat de aanvrager ten titel van achtergrondinformatie kan teruggrijpen naar de initiële gegevens en analyse m.b.t. vooropgestelde investeringen, economische weerslag, impact op de werkgelegenheid. Daarom stelt de aanvrager voor om dergelijke dossiers nog tot 6 jaar na het verstrijken van de geldigheidsduur van de beroepskaart te bewaren (bijkomende informatie van 15/06/2015). 36.
Rekening houdend hiermee oordeelt het Comité dat de voor dit type van dossiers
voorgestelde bewaartermijn aanvaardbaar is in het licht van artikel 4, § 1, 5°, WVP voor zover dergelijke dossiers op non-actief worden gesteld en alleen nog toegankelijk worden gemaakt mits goedgekeurd gemotiveerd verzoek.
Beraadslaging RR 47 /2015 - 10/13
37.
De aanvrager is onderworpen aan de bepalingen van het Archiefdecreet van 9 juli 20104. Na
het verstrijken van de vooropgestelde bewaartermijn moet de aanvrager zijn dossiers overdragen aan de bevoegde archiefdienst, met uitzondering van de afgesloten dossiers die hij mag vernietigen overeenkomstig de selectielijsten vastgesteld door het selectiecomité. De doelstellingen van de archivering
(bewijs
enerzijds,
informatiebron
voor
onderzoek
anderzijds)
zijn
wettelijke
doelstellingen. 38.
In de mate dat de aanvrager handelt overeenkomstig de hierboven vermelde richtlijnen,
handelt hij conform artikel 4, § 1, 5°, WVP.
C.4. Intern gebruik en/of mededeling aan derden 39.
De aanvrager gebruikt de informatie in de eerste plaats intern om te onderzoeken of de
persoon die een beroepskaart aanvraagt aan de voorwaarden voldoet om deze te verkrijgen dan wel vrijgesteld is van de verplichting om over een beroepskaart te beschikken. 40.
Binnen de aanvrager is de Afdeling Sociale Economie en Duurzaam Ondernemen bevoegd
voor het behandelen van de aanvragen om een beroepskaart te verkrijgen. Ingevolge de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming (zie randnummer 6) werd het Vlaamse Gewest niet alleen bevoegd voor de aflevering van beroepskaarten maar ook voor het vaststellen van inbreuken op de reglementering dienaangaande, een bevoegdheid die eveneens bij de aanvrager5 berust. Concreet staan de sociale inspecteurs van zijn Afdeling Toezicht en
Handhaving in voor het toezicht en de controle overeenkomstig de voorschriften opgenomen in het decreet van 30 april 2004 tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die zijn
opgenomen in de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn . 41.
Rekening houdend met de hiervoor vermelde regelgeving kan een eventuele mededeling
van gegevens aan de Afdeling Toezicht en Handhaving als een verenigbare verdere verwerking worden gekwalificeerd (artikel 4 , § 1, 2°, WVP).
4 5
Decreet 9 juli 2010 betreffende de bestuurlijk-administratieve archiefwerking.
Artikel 11 van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie, dat het beleidsdomein werk en sociale economie betrekking heeft op o.a. het tewerkstellingsbeleid vermeld in artikel 6, § 1, IX, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
Beraadslaging RR 47 /2015 - 11/13
D. INFORMATIEBEVEILIGING D.1 Consulent inzake informatiebeveiliging 42.
De identiteit van de betrokkene werd meegedeeld. Hij is al bij het Comité gekend als
consulent inzake informatiebeveiliging van de aanvrager.
D.2. Informatiebeveiligingsbeleid 43.
Uit
de
door
de
aanvrager
meegedeelde
informatie
blijkt
dat
hij
over
een
informatiebeveiligingsbeleid beschikt en dit op het terrein toepast. 44.
Het Comité neemt hiervan akte.
D.3. Personen die toegang hebben tot de informatiegegevens/het Rijksregisternummer gebruiken en lijst van deze personen 45.
Volgens de aanvraag zullen alleen personeelsleden van de afdeling Juridische Diensten en
Erkenningen, die aanvragen tot het verkrijgen van een beroepskaart behandelen, toegang hebben tot de gegevens en het Rijksregisternummer gebruiken. 46.
De aanvrager moet, zoals voorgeschreven door artikel 12 WRR, een lijst opstellen waarop de
personen vermeld worden die toegang hebben tot de meegedeelde rijksregistergegevens en/of het Rijksregisternummer gebruiken. Deze lijst zal voortdurend geactualiseerd en ter beschikking van het Comité gehouden worden. 47.
De personen die op deze lijst worden opgenomen moeten daarenboven een verklaring
ondertekenen waarin zij zich ertoe verbinden de veiligheid en het vertrouwelijk karakter van de informatiegegevens, te bewaren.
OM DEZE REDENEN het Comité 1° bepaalt dat het Departement Werk en Sociale Economie als rechtsopvolger van het Bestuur KMO-beleid van de FOD Economie over een toegang tot het Rijksregister beschikt met het oog op het verlenen/verlengen/hernieuwen van beroepskaarten overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld door het koninklijk besluit van 10 juni 2003 waarbij het Bestuur voor het K.M.O.-beleid van de
Beraadslaging RR 47 /2015 - 12/13
Federale Overheidsdienst Economie, Kleine en Middelgrote Ondernemingen, Middenstand en Energie, gemachtigd wordt toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister en het identificatienummer ervan te gebruiken, dat als bijlage aan deze beraadslaging wordt toegevoegd; 2° breidt onder de in deze beraadslaging bepaalde voor waarden (o.a. vereiste vermeld in randnummer 29) de bij bovenvermeld koninklijk besluit verleende machtiging voor wat het Departement
Werk
en
Sociale
Economie
betreft
uit
om
met
het
oog
op
het
verlenen/verlengen/hernieuwen van beroepskaarten voor onbepaalde duur:
permanent toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister vermeld in artikel 3, eerste lid, 8°, 9°, 14° - 16°, WRR;
een toegang te hebben tot de historiek van de hoofdverblijfplaats van 2 jaar en 6 maanden voorafgaand aan de raadpleging ;
op geautomatiseerde wijze de mededeling te ontvangen van de wijzigingen van de gegevens tot dewelke het Departement Werk en Sociale Economie ingevolge het machtigingsbesluit van 10 juni 2003 en deze beraadslaging toegang heeft.
De
automatische mededeling van deze wijzigingen mag slechts gestart worden nadat de Vlaamse Dienstenintegrator aan de diensten van het Rijksregister de schriftelijke
bevestiging
heeft
gegeven
dat
de
integratie
in
het
verwijzingsrepertorium (zie randnummers 23 en 24) werd gerealiseerd; 3° weigert het meer gevraagde; 4° bepaalt dat bij iedere latere wijziging in de organisatie van de informatiebeveiliging die een impact kan hebben op de antwoorden die via de vragenlijst betreffende de informatiebeveiliging aan het Comité werden verstrekt (aanduiding van een consulent inzake informatiebeveiliging en antwoorden op vragen betreffende de organisatie van de beveiliging), het Departement Werk en Sociale
Economie
een
nieuwe,
naar
waarheid
ingevulde
vragenlijst
betreffende
de
informatiebeveiliging aan het Comité moet toesturen. Het Comité zal de ontvangst bevestigen en behoudt het recht daar later desgevallend op te reageren;
Beraadslaging RR 47 /2015 - 13/13
5° bepaalt eveneens dat wanneer het Comité het Departement Werk en Sociale Economie een vragenlijst stuurt over informatiebeveiliging, die vragenlijst volledig en naar waarheid moet worden ingevuld en naar het Comité teruggestuurd. Het Comité stuurt een ontvangstmelding en behoudt het recht daar later desgevallend op te reageren. Voor de Wnd. Administrateur, afw.
De Voorzitter,
(get.) Elly Corten
(get.) Mireille Salmon
Wnd. Afdelingshoofd Studie en Onderzoek