1/7
Sectoraal comité van het Rijksregister
Beraadslaging RR nr 39/2015 van 17 juni 2015
Betreft: aanvraag van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders om toegang te krijgen tot de gegevens vermeld in artikel 3, eerste lid, 15° - 17°, WRR met het oog op de vervulling van haar wettelijke opdrachten (RN-MA-2015-159)
Het Sectoraal comité van het Rijksregister, (hierna "het Comité"); Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen (hierna "WRR"); Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte
van de verwerking van persoonsgegevens (hierna WVP), inzonderheid artikel 31bis; Gelet op het koninklijk besluit van 17 december 2003 tot vaststelling van de nadere regels met
betrekking tot de samenstelling en de werking van bepaalde Sectorale comités opgericht binnen de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; Gelet op de aanvraag van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders, ontvangen op 15/04/2015; Gelet op de bijkomende informatie, ontvangen op 30/04/2015 en 22/05/2015; Gelet op de aanvraag van het technisch en juridisch advies gericht aan de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken op 04/05/2015;
Beraadslaging RR 39 /2015 - 2/7
Gelet op het technisch en juridisch advies ontvangen op 15/06/2015; Gelet op het verslag van de Voorzitter; Beslist op 17 juni 2015, na beraadslaging, als volgt:
I. VOORWERP VAN DE AANVRAAG 1.
De Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders, hierna de aanvrager verzoekt om te worden
gemachtigd om toegang te verkrijgen tot de informatiegegevens vermeld in artikel 3, eerste lid, 15° - 17°, WRR. Het Comité leidt uit de aanvraag af dat de aanvrager de toegang tot deze gegevens vraagt zowel voor zichzelf als ten behoeve van de gerechtsdeurwaarders.
II. ONDERZOEK VAN DE AANVRAAG 2.
Individuele gerechtsdeurwaarders zijn ingevolge het koninklijk besluit van 16 mei 1986
waarbij aan gerechtsdeurwaarders toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen, gerechtigd om toegang te hebben tot een aantal informatiegegevens van het Rijksregister voor het vervullen van taken die tot hun bevoegdheid behoren. 3.
De aanvrager werd bij beraadslaging RR nr. 06/2006 gemachtigd om toegang te hebben tot
dezelfde informatiegegevens van het Rijksregister als de individuele gerechtsdeurwaarders zodat de aanvrager deze informatie ten behoeve van de gerechtsdeurwaarders via zijn beveiligd platform zou kunnen ontsluiten. 4.
Eigenlijk
wordt
met
deze
aanvraag
alleen
een
uitbreiding
nagestreefd
van
de
informatiegegevens van het Rijksregister die ingevolge het bovenvermelde machtigingsbesluit en de bovenvermelde beraadslaging kunnen worden geraadpleegd. 5.
Bijgevolg kan het onderzoek van het Comité zich ertoe beperken na te gaan of de
bijkomende gegevens tot welke toegang wordt gevraagd, in het licht van de doeleinden omschreven in het machtigingsbesluit van 16 mei 1986 en de beraadslaging RR nr. 06/2006, toereikend, ter zake dienend en niet overmatig zijn (artikel 4, § 1, 3°,WVP).
1. Ten overstaan van de informatiegegevens van het Rijksregister 6.
Er wordt toegang gevraagd tot de gegevens vermeld in artikel 3, eerste lid, 15° - 17°, WRR,
namelijk:
. . .
Beraadslaging RR 39 /2015 - 3/7
de vermelding van de ascendenten in de eerste graad, ongeacht of de afstamming tot stand komt door de geboorteakte, een gerechtelijke beslissing, een erkenning of een adoptie;
de vermelding van de afstammelingen in rechtstreekse, dalende lijn in de eerste graad, ongeacht of de afstamming tot stand komt door de geboorteakte, een gerechtelijke beslissing, een erkenning of een adoptie;
de akten en beslissingen betreffende de bekwaamheid van de meerderjarige en de onbekwaamheid van de minderjarige, alsook de vermelding van de vertegenwoordiger of van de persoon die de meerderjarige of de minderjarige bijstaat.
1.1. Gegeven vermeld in artikel 3, eerste lid, 15°, WRR (vermelding ascendenten) Gerechtsdeurwaarders zijn krachtens artikel 519, § 1, 1°, Gerechtelijk Wetboek in beginsel
7.
als enige bevoegd voor “het opstellen en betekenen van alle exploten en de tenuitvoerlegging van
gerechtelijke beslissingen, alsmede van akten of titels in uitvoerbare vorm”.
8.
In verband met die betekeningen bepaalt artikel 35 Gerechtelijk Wetboek dat de betekening
aan woonplaats wordt gedaan indien de betekening niet aan persoon kan worden gedaan. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat bij betekening aan woonplaats het afschrift van de akte ter hand wordt gesteld van een bloedverwante, aanverwante, dienstbode of aangestelde van de geadresseerde. 9.
In de aanvraag en de bijkomende informatie wordt verder gespecifieerd dat:
wanneer een vordering tegen een minderjarige moet worden ingesteld, een toegang tot het gegeven afstamming in opgaande lijn een gerechtsdeurwaarder toelaat vast te stellen wie de wettelijke vertegenwoordigers zijn aan wie de betekening moet worden verricht;
niettegenstaande artikel 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 25 maart 2003 betreffende de identiteitskaarten bepaalt dat de identiteitskaart moet worden overlegd aan de gerechtsdeurwaarder die belast is met de betekening van een besluit, kan een gerechtsdeurwaarder niemand verplichten om zijn identiteitskaart te overhandigen. Hij beschikt dus niet over een dwingende mogelijkheid om na te gaan of een persoon die beweert een ascendent of descendent te zijn, dit ook effectief is. Een toegang tot afstamming in opgaande en dalende lijn zou een indicatie verschaffen dat de verklaring van de persoon die bijvoorbeeld beweert de zoon te zijn van de gedagvaarde, juist zou kunnen zijn.
Beraadslaging RR 39 /2015 - 4/7
10.
M.b.t. het eerste argument stelt het Comité vast dat een minderjarige in beginsel onder
gezag staat van zijn ouders (artikel 372 Burgerlijk Wetboek). Dit houdt o.a. in dat zij hun kind, dat handelingsonbekwaam is1, vertegenwoordigen in rechtsgedingen. Een toegang tot het gegeven “vermelding van de ascendenten in eerste graad” laat gerechtsdeurwaarders toe te bepalen wie de ouders en dus normaal gezien de wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige zijn die moet worden
gedagvaard.
Gerechtsdeurwaarders
hebben
weliswaar
toegang
tot
het
gegeven
samenstelling van het gezin en burgerlijke staat maar dit volstaat in de huidige samenleving (feitelijke gezinnen, nieuwe samengestelde gezinnen) niet om te achterhalen wie de ouders en dus de gebruikelijke wettelijke vertegenwoordigers van een minderjarige zijn. In deze context is een toegang tot bovenvermeld gegeven dan ook gepast (artikel 4, § 1, 3°, WVP) 11.
M.b.t. het tweede argument verwijst het Comité naar de uiteenzetting hierna in luik 1.2.
1.2. Gegeven vermeld in artikel 3, eerste lid, 16°, WRR (vermelding afstammelingen) 12.
Ter verantwoording voor de toegang tot dit gegeven (evenals datgene vermeld in 15°)
wordt verwezen naar artikel 35 Gerechtelijk Wetboek en het feit dat een gerechtsdeurwaarder bij de betekening aan woonplaats vaak geen zekerheid heeft omtrent de hoedanigheid (bloedverwant, aanverwant) van de persoon aan wie hij het afschrift overhandigt omdat deze laatste niet altijd bereid is om zijn identiteitskaart te overhandigen. 13.
Het Comité stelt vast dat er 2 mogelijkheden zijn: ofwel toont de persoon aan wie het
afschrift wordt afgegeven zijn identiteitskaart ofwel toont hij die niet. De identiteitskaart wordt getoond 14.
In dat geval is een gerechtsdeurwaarder in staat om zich ervan te vergewissen dat de
persoon inderdaad diegene is die hij beweert te zijn. De identiteitskaart bevat echter geen informatie m.b.t. bloed- en/of aanverwanten van de houder van die kaart. 15.
Wanneer de betrokkene verklaart bloedverwant in een andere graad dan de eerste graad te
zijn of aanverwant te zijn, dan zal een raadpleging van het gegeven 16° hem niet toelaten om de juistheid van deze verklaring te verifiëren. Vraag is trouwens of het aan de gerechtsdeurwaarder is om de juistheid van deze verklaring te controleren. Wanneer men het arrest van het Hof van Cassatie van 15/06/19792 leest, lijkt het antwoord daarop negatief te zijn. In dat arrest stelt het Hof van Cassatie dat het niet de taak is van de gerechtsdeurwaarder om de familieband vast te stellen. 1
Artikel 1124 Burgerlijk Wetboek.
2
Arresten van het Hof van Cassatie 1979, blz. 1226-1232.
Beraadslaging RR 39 /2015 - 5/7
De vermeldingen die in verband daarmee in het exploot zijn opgenomen maken geen deel uit van de vermeldingen waaraan het exploot bewijswaarde verleent tot betichting wegens valsheid. 16.
Alleen van de persoon waarvan de identiteit werd gecontroleerd en die beweert
zoon/dochter te zijn van, kan de juistheid ervan in het Rijksregister worden gecontroleerd door een raadpleging van het gegeven 16°. De identiteitskaart wordt niet getoond 17.
In dat geval weet een gerechtsdeurwaarder niet of de betrokkene inderdaad diegene is die
hij beweert te zijn. Het Comité ziet niet in hoe een eventuele raadpleging van het 16° toelaat om te controleren of die bewering juist is. Bijvoorbeeld: iemand stelt zich voor als mijnheer X, zoon van Y terwijl hij in werkelijkheid mijnheer Z, een buurman, is. Uit de raadpleging van het 16° blijkt dat mijnheer Y een zoon X heeft. Maar daarmee weet de gerechtsdeurwaarder nog steeds niet dat de persoon die voor hem staat daadwerkelijk mijnheer X is. 18.
Vermits een gerechtsdeurwaarder niet op voorhand weet wie hij zal aantreffen, noch wie
zijn identiteitskaart zal tonen, zal hij wanneer hij een betekening moet doen, vooraleer zich op pad te begeven de gegevens van de betrokkene in het Rijksregister raadplegen om de recentste relevante informatie op te halen en zich zo goed mogelijk te documenteren teneinde de daadwerkelijke betekening zo efficiënt mogelijk te laten verlopen. 19.
In het licht hiervan besluit het Comité, dat de informatie vervat in artikel 3, eerste lid, 15 °
en 16°, WRR een meerwaarde oplevert bij het verrichten van de betekening en oordeelt het Comité dat een toegang tot dit gegeven gepast is (artikel 4, § 1, 3°, WVP).
1.3. Gegeven vermeld in artikel 3, eerste lid, 17°, WRR 20.
Artikel 499/12 Burgerlijk Wetboek bepaalt: “Betekeningen en kennisgevingen aan personen
aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, worden gedaan aan deze personen zelf en aan de woonplaats of verblijfplaats van de bewindvoerder, voor zover de betekening of de kennisgeving verband houdt met de opdracht van de bewindvoerder”. 21.
Tot op heden controleerden gerechtsdeurwaarders of aan een betrokkene eventueel een
bewindvoerder werd toegevoegd aan de hand van een opzoeking in het Belgisch Staatsblad waarin de beslissingen i.v.m. aanstelling van een bewindvoerder normaliter moesten worden gepubliceerd. Volgens de bijkomende informatie was dit weinig efficiënt en daarenboven werden niet alle aanstellingen van bewindvoerders systematisch in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.
Beraadslaging RR 39 /2015 - 6/7
Het Comité stelt vast dat de miskenning van artikel 499/12 Burgerlijk Wetboek, namelijk een
22.
verzuim om ook aan de bewindvoerder te betekenen, vaak een discussie opent die niets met de grond van de zaak te maken heeft, namelijk over de al dan niet nietigheid (relatieve) van de dagvaarding en daarmee samenhangend het al dan niet bestaan van belangenschade en het bepalen van de verantwoordelijkheid daarvoor. Dit verzwaart en vertraagt de behandeling van het geschil ten gronde. Dit betekent dus extra werk en extra kosten voor de rechtsonderhorige die zich door een advocaat laat bijstaan. Deze complicaties kunnen tot een absoluut minimum worden herleid indien gerechtsdeurwaarders het gegeven vermeld in artikel 3, eerste lid, 17°, WRR in het Rijksregister kunnen raadplegen. In het licht hiervan oordeelt het Comité dat een toegang tot dit gegeven proportioneel, ter zake dienend en niet overmatig is (artikel 4, § 1, 3°, WVP).
2. Andere modaliteiten 23.
Het Comité verwijst voor wat betreft:
de frequentie van de toegang en de duur van de machtiging;
de bewaartermijn;
mededeling aan derden;
naar hetgeen daaromtrent werd bepaald in de beraadslaging RR nr. 06/2006. III. INFORMATIEBEVEILIGING
3.1 De consulent inzake informatiebeveiliging 24.
De identiteit van de consulent inzake informatiebeveiliging van de aanvrager werd
meegedeeld. De betrokkene is reeds bij het Comité in die hoedanigheid gekend.
3.2. Informatiebeveiligingsbeleid 25.
Uit de door de aanvrager voorgelegde conformiteitsverklaring blijkt dat hij over een
informatiebeveiligingsbeleid beschikt en dit op het terrein uitvoert. 26.
Het Comité heeft er akte van genomen.
Beraadslaging RR 39 /2015 - 7/7
OM DEZE REDENEN het Comité breidt de machtigingen verleend bij koninklijk besluit van 16 mei 1986 en bij beraadslaging Rijksregister nr. 06/2006 uit en machtigt de gerechtsdeurwaarders en de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders om toegang te hebben tot de informatiegegevens vermeld in artikel 3, eerste lid, 15°- 17°, WRR. Voor de Wnd. Administrateur, afw.
De Voorzitter,
(get.) An Machtens
(get.) Mireille Salmon
Wnd. Afdelingshoofd ORM