Agentschap Onroerend Erfgoed Intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid
Beheersovereenkomst 01/01/2013 - 31/12/2015
Tussen de Viceminister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand en de Administrateur-generaal van het Intern Verzelfstandigd Agentschap (IVA) Onroerend Erfgoed
“De zorg voor onroerend erfgoed voor iedereen vanzelfsprekend maken om Vlaanderen nu en straks mee vorm en kleur te geven”
Beheersovereenkomst 2013 – 2015
INHOUD A. GENERIEK DEEL I. ALGEMENE BEPALINGEN 1. Ondertekenende partijen 2. Voorwerp van de overeenkomst 3. Inwerkingtreding en duur van de overeenkomst 4. Aanleiding tot opmaak van een nieuwe beheersovereenkomst II. ENGAGEMENTEN VAN HET AGENTSCHAP 5. Relevante beleidsdoelstellingen / beleidskader 6. Strategische organisatiedoelstellingen 7. Operationele organisatiedoelstellingen 8. Interne werking III ENGAGEMENTEN VAN DE VLAAMSE REGERING 9. Financiële bepalingen 10. Andere engagementen IV FINANCIËLE BETREKKINGEN TUSSEN DE ONDERTEKENENDE PARTIJEN 11. Herkomst van de financiële middelen van het agentschap 12. Financiële betrekkingen tussen de ondertekenende partijen 13. Algemene bepalingen inzake het beheer van de financiële middelen V OPVOLGING, RAPPORTERING EN EVALUATIE 14. Opvolging 15. Rapportering 16. Evaluatie VI AANPASSING BEHEERSOVEREENKOMST – OPSCHORTENDE VOORWAARDEN 17. Aanpassing van de beheersovereenkomst – opschortende voorwaarden
B. SPECIFIEK DEEL 18. Samenwerkingsovereenkomsten 19. Het agentschap Onroerend Erfgoed als Vlaamse wetenschappelijke instelling
BIJLAGEN Bijlage 1 - Projectfiches onderzoeksagenda Beleidsontwikkeling 2012 - 2016 Bijlage 2 – Projectfiches onderzoeksagenda Beheer 2012 - 2016
3 3 3 3 4 4 5 5 7 8 22 32 32 33 34 35 35 35 36 36 36 37 37 37
38 38 39
47 47 47
2
Beheersovereenkomst 2013 – 2015
Beheersovereenkomst Agentschap Onroerend Erfgoed Intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid
A. GENERIEK DEEL I. Algemene bepalingen 1. Ondertekenende partijen Deze beheersovereenkomst wordt opgemaakt tussen de Viceminister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, Arenbergstraat 7, 1000 Brussel en de Administrateur-generaal van het Intern Verzelfstandigd Agentschap (IVA) –Onroerend Erfgoed, beleidsdomein Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, Phoenixgebouw - Koning Albert II-laan 19 bus 5, 1210 Brussel.
2. Voorwerp van de overeenkomst Deze beheersovereenkomst kadert in : -
-
-
het kaderdecreet Beter Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003. Dit decreet is op 14 maart 2012 gewijzigd om beleidsondersteunende taken in een intern verzelfstandigd agentschap te kunnen onder brengen. Het decreet heeft uitwerking op 1 januari 2012; het organisatiebesluit van 3 juni 2005. Op 16 maart 2012 is artikel 29 van dit besluit gewijzigd waardoor het mogelijk werd om de taken die betreffende onroerend erfgoed aan het departement RWO waren toevertrouwd over te dragen naar het agentschap Onroerend Erfgoed. Dit besluit heeft eveneens uitwerking op 1 januari 2012; het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed. Dit besluit werd gewijzigd op 10 juni 2011 omwille van de reorganisatie van het beleidsveld Onroerend Erfgoed, waarbij taken en delegatie van het agentschap Ruimte & Erfgoed overgedragen werden naar het VIOE en de roepnaam Onroerend Erfgoed werd ingevoerd. Dit besluit trad in werking op 1 juli 2011. Op 22 juni 2012 werd dit besluit opnieuw gewijzigd naar aanleiding van de overdracht van de beleidsondersteunende opdrachten van het departement RWO naar het agentschap Onroerend Erfgoed. Deze laatste wijziging is de facto in werking getreden op 1 januari 2012.
3
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Niettegenstaande het agentschap Onroerend Erfgoed naar aanleiding van de reorganisatie àlle departementale coördinerende taken van het departement RWO heeft overgenomen (o.a. met betrekking tot de begroting, het informatiebeheer, juridische aangelegenheden, het horizontaal beleid van de Vlaamse overheid, enz…), wordt er tussen het agentschap en de functioneel bevoegde minister toch een beheersovereenkomst afgesloten (en dus geen managementovereenkomst, zoals het geval is voor een departement).
3. Inwerkingtreding en duur van de overeenkomst Deze beheersovereenkomst treedt na ondertekening in werking op 1 januari 2013 en eindigt (onder voorbehoud van de mogelijkheid tot verlenging, wijziging, schorsing en ontbinding) op 31 december 2015. Indien na het verstrijken van deze beheersovereenkomst geen nieuwe beheersovereenkomst in werking is getreden, wordt deze overeenkomst van rechtswege verlengd tot op het ogenblik dat een nieuwe beheersovereenkomst in werking treedt. Als er geen nieuwe beheersovereenkomst in werking is getreden binnen een termijn van één jaar na de verlenging, of wanneer deze beheersovereenkomst werd ontbonden of geschorst, kan de minister bevoegd voor Onroerend Erfgoed, na overleg met de administrateurgeneraal, voorlopige regels en voorwaarden vaststellen waaronder het agentschap zijn taken vervult. Het kaderdecreet bepaalt dat een beheersovereenkomst wordt afgesloten voor een periode die eindigt uiterlijk 9 maanden na de beëdiging van een nieuwe Vlaamse Regering na de algehele vernieuwing van het Vlaams Parlement. Dit betekent dat een beheersovereenkomst in principe gebonden is aan een regeerperiode.
4. Aanleiding tot opmaak van een nieuwe beheersovereenkomst In een nota van 17 januari 2011 hebben de ministers bevoegd voor Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed samen een aantal krachtlijnen uitgewerkt voor een nieuwe opdrachtomschrijving en organisatie van het beleidsdomein RWO voor de beleidsvelden ruimtelijke ordening en onroerend erfgoed. Op basis van een analyse van het beleidskader, van de organisatie van de Vlaamse administratie en van de huidige opdrachten van beide beleidsvelden zijn een aantal principes en uitgangspunten bepaald om de beleidsvoorbereiding en – uitvoering, de beleidsmonitoring en -evaluatie voor beide beleidsvelden optimaal te organiseren en te versterken. Deze nota vormde de start van een reorganisatietraject voor het beleidsveld onroerend erfgoed. Het oprichtingsbesluit van het nieuwe agentschap Onroerend Erfgoed trad in werking op 1 juli 2011. Daarbij werden de taken en bevoegdheden inzake onroerend erfgoed van het agentschap Ruimte en Erfgoed toegevoegd aan het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, waarbij aan het nieuwe agentschap de roepnaam “Onroerend Erfgoed” werd toegekend. De erkenning als wetenschappelijke instelling bleef behouden. Op 22 juni 2012 besliste de Vlaamse regering om aanvullend ook de beleidsondersteunende taken van het departement RWO m.b.t. het beleidsveld Onroerend Erfgoed in het agentschap Onroerend Erfgoed te integreren met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2012. 4
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Ten gevolge van die reorganisatie waren de bestaande beheersovereenkomsten die beide agentschappen met hun functioneel bevoegde minister hadden afgesloten zonder voorwerp. Het betreft meer concreet : -
De Beheersovereenkomst 01/01/2011-31/12/2015 van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VP 28/02/2011) tussen Geert Bourgeois, Viceminister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand enerzijds en Sonja Vanblaere, Administrateur-generaal van het Intern Verzelfstandigd Agentschap (IVA) – Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) anderzijds, door beide partijen ondertekend op 28 april 2011 en ingediend bij het Vlaams Parlement op 29 november 2010;
-
De Beheersovereenkomst 2011-2015 van het agentschap Ruimte en Erfgoed (VP 18/03/2011) tussen Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport en Geert Bourgeois, Viceminister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand enerzijds en Gilbert Kolacny, Administrateurgeneraal van het Intern Verzelfstandigd Agentschap (IVA) Ruimte en Erfgoed anderzijds, goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 3 december 2010.
Voor het nieuw opgerichte agentschap Onroerend Erfgoed dient bijgevolg een nieuwe beheersovereenkomst opgemaakt te worden voor de nog resterende duur van deze regeerperiode (2012 – 2015). Tegelijk worden de bestaande beheersovereenkomsten van de voormalige agentschappen Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed en Ruimte en Erfgoed opgeheven. Aangezien het Regeerakkoord Vlaanderen 2009-2014 en de Beleidsnota Onroerend Erfgoed 2009-2014 ook voor die overeenkomst het beleidskader blijven vormen, bouwt deze nieuwe overeenkomst sterk voort op die vorige beheersovereenkomsten, maar legt uiteraard ook enkele andere accenten.
II. Engagementen van het agentschap 5. Relevante beleidsdoelstellingen / beleidskader Het beleidskader voor deze beheersovereenkomst wordt gevormd door : het regeerakkoord Vlaanderen 2009-2014 "Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden - voor een vernieuwende, duurzame en warme samenleving", dat op 15 juli 2009 door het Vlaams Parlement is aanvaard; de Beleidsnota Onroerend Erfgoed 2009-2014, die bij het Vlaams Parlement is ingediend door de minister bevoegd voor het Onroerend Erfgoed Geert Bourgeois, Viceministerpresident van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand en die op 17 maart 2010 in de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement is besproken. In die nota worden de globale beleidsopties van de Vlaamse Regering uit het Regeerakkoord voor het beleidsveld Onroerend Erfgoed verder geconcretiseerd.
5
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 De beleidsnota Onroerend Erfgoed 2009-2014 omvat volgende vier strategische doelstellingen en twaalf operationele doelstellingen, die het kader vormen voor het onroerend erfgoedbeleid tijdens deze regeerperiode : SD1. Naar een geïntegreerde beschermingsstrategie voor onroerend erfgoed OD1.1. De inventarisatie als cruciaal beleidsinstrument op lokaal en Vlaams niveau OD1.2. De erfgoed- en onderzoeksbalans als basis voor het onroerend erfgoedbeleid in Vlaanderen OD1.3. Functioneel inzetten van het beschermings- en beheersinstrumentarium SD2. Meerdere partners zorgen voor het Onroerend Erfgoed OD2.1. Op zoek naar een breed draagvlak OD2.2. Interne staatshervorming OD2.3. Internationale samenwerking SD3. De Vlaamse Overheid schept de noodzakelijke voorwaarden voor de onroerend erfgoedzorg OD3.1. Vernieuwde regelgeving als hefboom voor een adequaat onroerend erfgoedbeleid a) Het onroerend erfgoeddecreet b) Een vernieuwd archeologiebeleid c) Naar een effectieve handhaving OD3.2. Samen investeren in ons onroerend erfgoed a) Herdenken van het premiestelsel b) Alternatieve financiering OD3.3. De Vlaamse onroerend erfgoedzorg wordt zichtbaar en herkenbaar 1 SD4. De onroerend erfgoedzorg speelt in op de maatschappelijke dynamiek OD4.1. Verdere focus op hergebruik en herbestemming OD4.2. Het raakvlak met andere beleidsvelden biedt kansen a) Cultuur b) Onderwijs c) Ruimtelijke Ordening d) Natuur, leefmilieu en landbouw e) Toerisme f) Patrimoniumbeleid en facilitair management OD4.3. Aandacht voor maatschappelijke vraagstukken a) Economische crisis b) Energiebesparing en duurzaamheid c) Diversiteit
1
Deze doelstelling heeft betrekking op de ingrijpende reorganisatie van het beleidsveld Onroerend Erfgoed, die in 2011 gestart is (zie hoofdstuk I.4) en waarvan de verdere implementatie als project in deze beheersovereenkomst is opgenomen (in het kader van het meerjarenpogramma efficiëntiewinsten – II.7.2)
6
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 6. Strategische organisatiedoelstellingen Het directieteam van het agentschap Onroerend Erfgoed heeft, vertrekkende van de opdracht van het agentschap zoals vastgelegd in het oprichtingsbesluit van 10 juni 2011, gewijzigd bij het besluit van 22 juni 2012, van de beleidsopties in de Beleidsnota Onroerend Erfgoed 2009-2014 en van de resultaten van een brede omgevingsanalyse bij de belangrijkste belanghebbenden, voor de verdere duur van deze regeerperiode een visie op de werking van het agentschap geformuleerd die als volgt wordt samengevat. De zorg voor onroerend erfgoed voor iedereen vanzelfsprekend maken om Vlaanderen nu en straks mee vorm en kleur te geven. Die visie is vervolgens vertaald in een missie voor het agentschap Onroerend Erfgoed :
Onroerend erfgoed een meer zichtbare plek en betekenis geven, vertrekkende van een langetermijnvisie : - via een geïntegreerde aanpak en in dialoog met een breed netwerk; - door kaders en instrumenten te ontwerpen en in te zetten; - met medewerkers, gepassioneerd door erfgoed en met een rijke en diverse expertise; - op een wetenschappelijk onderbouwde manier; - toonaangevend en inspelend op maatschappelijke en internationale ontwikkelingen. Voor een heldere en transparante erfgoedzorg in een wereld in verandering.
Aansluitend bij die visie en missie zijn volgende prioritaire strategieën voor de werking van het nieuwe agentschap bepaald : 1. Inzetten op dialoog 2. Met aandacht voor een optimale afstemming met andere beleidsvelden 3. Naar een transparante en legitieme werking met gemotiveerde keuzes en heldere beslissingen 4. Naar maximale integratie van erfgoedprocessen en erfgoeddisciplines 5. Meer beleidsgericht onderzoek De visie, missie en strategie zijn verder doorvertaald naar strategische doelstellingen die uitgewerkt werden in operationele doelstellingen.
7
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 De strategische doelstellingen zijn: SD 01 Een langetermijnvisie voor de onroerenderfgoedzorg in Vlaanderen ontwikkelen en gefaseerd vertalen in strategische beleidslijnen en -aanbevelingen SD 02 Een methodologie uitwerken en implementeren om Vlaanderen op het vlak van het onroerenderfgoedbeleid te internationaliseren SD 03 Een methodologie ontwikkelen en toepassen voor het onderzoek in functie van de beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering SD 04 Een digitaal ontsloten, dynamische en geïntegreerde inventaris van het onroerend erfgoed maken op basis van heldere selectiecriteria SD 05 Op basis van wetenschappelijk waarderingsonderzoek met heldere criteria, erfgoedwaarden vrijwaren en beheersdoelstellingen formuleren SD 06 Het bestaande beheerinstrumentarium op basis van onderzoek actualiseren, verder ontwikkelen, vereenvoudigen en vernieuwen in dialoog met de belanghebbenden SD 07 Het herwerkte beheerinstrumentarium op een adviserende, oplossingsgerichte en uniforme wijze (doen) inzetten en opvolgen, op maat van het onroerend erfgoed SD 08 Het draagvlak voor de inventarisatie, het onderzoek, de bescherming en het beheer van onroerend erfgoed versterken door meer dialoog en samenwerking
7. Operationele organisatiedoelstellingen De strategische doelstellingen zijn verder doorvertaald naar operationele doelstellingen. Om op het einde van deze beheersovereenkomst te kunnen vaststellen of de vooropgestelde doelstellingen al of niet bereikt zijn, werden per doelstelling een aantal indicatoren geformuleerd. Daarbij zijn telkens ook streefcijfers bepaald voor de periode van deze beheersovereenkomst. Voor de berekening van deze indicatoren worden gegevens uit diverse bronnen gebruikt. De nulmeting heeft betrekking op 2011, tenzij anders vermeld in de tabel. Bij het bepalen van de streefcijfers voor 2015, wordt rekening gehouden met de door de Vlaamse Regering opgelegde personeelsbesparingen. Die besparingen zullen tegen 30 juni 2014 leiden tot een graduele vermindering van de personeelscapaciteit die het agentschap ter beschikking heeft voor de uitvoering van zijn opdrachten (zie ook hoofdstuk 8.2.1). Omdat de organisatiedoelstellingen nauw samenhangen met de ingrijpende reorganisatie van het agentschap en vaak betrekking hebben op nieuwe processen, taken of instrumenten die pas na 2011 geïmplementeerd zijn of nog zullen worden, is voor een aantal indicatoren geen nulmeting voor 2011 beschikbaar. In bepaalde gevallen is het daardoor ook onmogelijk om nu reeds streefcijfers voor 2015 te bepalen. Dit wordt dan ook zo bij de indicatoren vermeld. De operationele organisatiedoelstellingen worden hieronder per strategische doelstelling opgelijst samen met de beleidsinitiatieven uit de beleidsnota Onroerend Erfgoed 2009-2014 die op 31/12/2011 nog niet volledig gerealiseerd waren. In het jaarlijks ondernemingsplan worden die doelstellingen en beleidsinitiatieven verder doorvertaald naar concrete projecten.
8
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Voor het bepalen van de onderzoeksprojecten wordt een wetenschappelijk onderbouwd besluitvormingsproces doorlopen dat start met een behoeftenonderzoek bij de belanghebbenden. Dit traject resulteert uiteindelijk in een onderzoeksagenda (d.i. een meerjarenprogramma voor het beleidsgericht onderzoek). Op basis van het doel van het onderzoek onderscheiden we drie onderzoeksagenda’s: een onderzoeksagenda Beleidsontwikkeling, een onderzoeksagenda Beheer en een onderzoeksagenda Inventariseren en Beschermen. Die onderzoeksagenda’s vormen een integraal onderdeel van deze beheersovereenkomst (zie hoofdstuk 19. Het agentschap Onroerend Erfgoed als Vlaamse wetenschappelijke instelling). De onderzoeksagenda Inventariseren en Beschermen zal echter pas tegen 30 juni 2013 beschikbaar zijn. Strategische doelstelling 1 : een langetermijnvisie voor de onroerende erfgoedzorg in Vlaanderen ontwikkelen en gefaseerd vertalen in strategische beleidslijnen en –aanbevelingen Deze doelstelling omvat de uitvoering van volgende beleidsinitiatieven uit de Beleidsnota Onroerend Erfgoed 2009-2014: Nr 1 2 3
Omschrijving beleidsinitiatief
Verwijzing beleidsnota Een langetermijnvisie voor onroerend erfgoed ontwikkelen p.3,9,11,12 De kerntaken op het vlak van onroerend erfgoed van lokale besturen herafba- p.18,23,30 kenen en de mogelijkheid van erfgoedconvenanten onderzoeken Zorgen dat onroerend erfgoed in het toekomstige Programmadocument voor p.31 Plattelandsontwikkeling (PDPO III, 2014-2021) een belangrijke partner is
Status op 30/06/2012 Opgestart In uitvoering Opgestart
OD 1.1 Een omgevingsanalyse uitvoeren waarin zowel externe maatschappelijke tendensen als interne omgevingsfactoren in acht worden genomen (monitoring en uitvoeringspraktijk) INDICATOREN nr
omschrijving
01
Het agentschap bezorgt de minister een rapport met de resultaten van een eerste (beperkte) omgevingsanalyse (nl. de erfgoedbalans) Het agentschap organiseert een klantenbevraging over de eigen dienstverlening
02
streefdatum 31/12/2013
31/03/2015
9
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 OD 1.2 De uitdagingen voor de onroerenderfgoedzorg formuleren INDICATOREN nr
omschrijving
03
Als input voor de bijdrage van de Vlaamse administratie aan het regeerprogramma van de volgende Vlaamse regering stelt het agentschap een beleidsdocument op met aanbevelingen voor de volgende beleidsperiode op basis van een eerste (beperkte) omgevingsanalyse (nl. de erfgoedbalans)
streefdatum 31/03/2014
OD 1.3 Een gedragen langetermijnvisie voor onroerenderfgoedzorg ontwikkelen INDICATOREN nr
omschrijving
04
Het agentschap werkt een projectplan uit voor de ontwikkeling van een langetermijnvisie voor de onroerenderfgoedzorg
streefdatum 31/12/2014
Strategische doelstelling 2 : een methodologie uitwerken en implementeren om Vlaanderen op het vlak van onroerend erfgoed(beleid) te internationaliseren Deze doelstelling omvat de uitvoering van volgende beleidsinitiatieven uit de Beleidsnota Onroerend Erfgoed 2009-2014: Nr
Omschrijving beleidsinitiatief
4
Initiatieven in het kader van de honderdjarige herdenking van de Eerste Wereldoorlog: - Open Oproep "Herinneringspark 2014-2018" - UNESCO-dossier WOI voorbereiden (i.s.m. Wallonië en Frankrijk) - Gewestelijk RUP Groote Oorlog opmaken Een beleidskader ontwikkelen voor de omgang met werelderfgoed in een dynamische omgeving (cf. historische stadslandschappen) Een constructieve partnerrol opnemen op internationale fora: - Raad van Europa: trekkersrol in het CDCPPP - BENELUX: samenwerking opstarten (cf. Baltische landen) om ervaring en expertise over bescherming en beheer van onroerend erfgoed uit te wisselen en gemeenschappelijke beleidsstrategieën uit te werken Zoeken naar een oplossing voor de uitvoering van de Wrakkenwet en het probleem van de bevoegdheden m.b.t. de Noordzee
5 6
7
Verwijzing beleidsnota p.10,19,20
Status op 30/06/2012 In uitvoering
p.19,20
In uitvoering
p.19
In uitvoering
p.19
In uitvoering
10
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 OD 2.1 Relevante informatie en goede praktijken ter ondersteuning van de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van het Vlaamse onroerenderfgoedbeleid verzamelen via deelname aan internationale overlegstructuren, netwerken, conventies, programma’s en projecten en deze doorvertalen naar de verschillende actoren op het Vlaamse niveau en binnen Vlaanderen INDICATOREN nr
omschrijving
05
Het aantal concrete aanbevelingen die vanuit de internationale werking m.b.t. de beleidsvoorbereiding en –uitvoering in Vlaanderen zijn verstrekt in jaar x
nulmeting 2011 n.v.t.
streefwaarde 2015
2
3
OD 2.2 Met Vlaamse kennis en expertise rond onroerend erfgoed een internationale voortrekkersrol verwerven INDICATOREN nr
omschrijving
06
Het aantal internationale seminaries, colloquia, workshops en excursies met ten minste 25 buitenlandse deelnemers georganiseerd of meegeorganiseerd door het agentschap in jaar x Het aantal presentaties/lezingen op internationale beleidsgerichte fora (met een minimale aanwezigheid van 15 buitenlandse collega’s) door medewerkers van het agentschap in jaar x De evolutie van het aantal bezoeken in jaar x aan de website "onroerenderfgoed.be" vanop een locatie in het buitenland (index 100 = 2010)
07
08
nulmeting 2011
streefwaarde 2015
(2012) 2
3
(2012) 3
3à5
112,2 (11518 / 10265)
150
Strategische doelstelling 3 : een methodologie ontwikkelen en toepassen voor het onderzoek in functie van de beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering Deze doelstelling omvat de uitvoering van volgende beleidsinitiatieven uit de Beleidsnota Onroerend Erfgoed 2009-2014:
2
Nr
Omschrijving beleidsinitiatief
8 9
Een erfgoedbalans van het onroerend erfgoed in Vlaanderen opmaken Een onroerenderfgoedmonitor met relevante indicatoren ontwikkelen voor o.a. de monitoring van het draagvlak voor het onroerenderfgoedbeleid, de sociaaleconomische impact van onroerend erfgoed en de fysieke toestand van beschermd onroerend erfgoed
Verwijzing beleidsnota p.12 p.12
Status op 30/06/2012 In uitvoering in uitvoering
n.v.t. = niet van toepassing
11
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Nr
Omschrijving beleidsinitiatief
10 11
De Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed optimaliseren De ontwikkeling en toepassing van niet-destructief geofysisch onderzoek opvolgen, stimuleren en evalueren om preventief archeologische sites te detecteren Praktische handleidingen en richtlijnen maken met betrekking tot restauratie en conservatie (incl. ontwikkelen van specifieke en thematische beheerskaders voor religieus, industrieelarcheologisch en ruraal erfgoed i.f.v. hergebruik en herbestemming o.a. inzake toegankelijkheid, verwarming, isolatie, beveiliging tegen brand en diefstal) Het behoud en de ontwikkeling van technische expertise en vakmanschap ondersteunen Onderzoeken hoe onroerenderfgoedkenmerken in stedenbouwkundige voorschriften verankerd kunnen worden Innovatieve en/of erfgoedvriendelijke maatregelen uitwerken in functie van de verbetering van energieprestaties van monumenten Onderzoeken hoe de toegankelijkheid van onroerend erfgoedsites verbeterd kan worden
12
13 14 15 16
Verwijzing beleidsnota p.12 p.22
Status op 30/06/2012 In uitvoering In uitvoering
p.28,29
In uitvoering
p.29
in uitvoering
p.30
In uitvoering
p.35
In uitvoering
p.36
In uitvoering
OD 3.1 Een onderzoeksagenda ontwikkelen om de beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering te onderbouwen en te faciliteren INDICATOREN nr
omschrijving
09
Het agentschap bezorgt de minister een eerste versie van de 3 onderzoeksagenda Inventariseren en beschermen
streefdatum 30/06/2013
OD 3.2 Een afwegingskader ontwikkelen voor vragen m.b.t. niet-geprogrammeerd onderzoek INDICATOREN nr
omschrijving
10
Er is een afwegingskader voor de beoordeling van vragen m.b.t. niet-geprogrammeerd onderzoek Het aantal niet-geprogrammeerde onderzoeksprojecten dat het agentschap heeft opgestart in jaar x
11
3
streefwaarde 2015 of streefdatum 01/03/2013 1
De twee andere onderzoeksagenda’s (nl. Beleidsontwikkeling en Beheer) zijn reeds in deze beheersovereenkomst opgenomen onder hoofdstuk 19. Het agentschap Onroerend Erfgoed als Vlaamse wetenschappelijke instelling
12
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 OD 3.3 De voorwaarden creëren en bewaken voor een kwaliteitsvolle en efficiënte uitvoering van de onderzoeksagenda’s INDICATOREN nr
omschrijving
12
De inzetbare werktijd (VTE) van de onderzoekers van het agentschap voor de uitvoering van de onderzoeksagenda’s (incl. het niet-geprogrammeerd onderzoek) in jaar x ten opzichte van hun totale werktijd (VTE) De output die op 31/12/jaar x gerealiseerd is via de projecten 5 opgenomen in de drie onderzoeksagenda’s : - aantal aanbevelingen - aantal handleidingen/richtlijnen (afgewerkte manuscripten) - aantal lezingen/opleidingen - aantal onderzoeksrapporten/publieksboeken (afgewerkte manuscripten) - aantal indicatoren
13
nulmeting 2011 n.n.b.
streefwaarde 2015
4
80 %
n.n.b.
20 20 10 5 15
Strategische doelstelling 4 : een digitaal ontsloten, dynamische en geïntegreerde inventaris van het onroerend erfgoed maken op basis van heldere selectiecriteria Deze doelstelling omvat de uitvoering van volgende beleidsinitiatieven uit de Beleidsnota Onroerend Erfgoed 2009-2014: Nr
Omschrijving beleidsinitiatief
17 18
Het erfgoed van de "Groote Oorlog" onderzoeken Inventarissen opmaken/aanvullen en ontsluiten: - bouwkundig erfgoed: o herinventarisatie Vlaamse Rand o herinventarisatie historische stadskern Gent o herinventarisatie historische stadskern Antwerpen - archeologie: o Centrale Archeologische Inventaris (CAI) o archeologische zones - landschap: o historische tuinen en parken o houtige beplantingen met erfgoedwaarde - maritiem erfgoed - varend erfgoed Handleidingen opstellen en samenwerkingsakkoorden afsluiten voor opmaak van inventarissen Erfgoedrelicten in natuur- en bosgebieden inventariseren, onderzoeken en ontsluiten
19 20
4 5
Verwijzing beleidsnota p.10
Status op 30/06/2012 In uitvoering
p.11 in uitvoering in uitvoering in uitvoering p.11,12 in uitvoering in uitvoering p.12
p.12 p.12 p.12
in uitvoering in uitvoering in uitvoering in uitvoering In uitvoering
p.31
In uitvoering
n.n.b. = nog niet beschikbaar Het betreft de onderzoeksagenda’s Beleidsontwikkeling, Beheer en Inventariseren en Beschermen
13
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 OD 4.1 De erfgoedinformatie op de website “Inventaris Onroerend Erfgoed” uitbreiden en op een geïntegreerde gebruiksvriendelijke wijze ontsluiten naar de verschillende doelgroepen INDICATOREN Nr
omschrijving
14
Het aantal inventarissen die op 31/12/jaar x via de website “onroerenderfgoed.be” geraadpleegd kunnen worden en waarvan de gegevens gekoppeld zijn aan en afgestemd zijn op de gegevens in de Inventaris Onroerend Erfgoed Het aantal geïnventariseerde én digitaal ontsloten erfgoedobjecten op 31/12/jaar x : - archeologische zones - archeologische vindplaatsen (CAI) - bouwkundig erfgoed (incl. gehelen) - landschap (ankerplaatsen) - varend erfgoed - tuinen en parken - houtige gewassen - maritiem erfgoed - het % van de totale oppervlakte van het Vlaams grondgebied (13.521 km²) dat gescreend is op potentiële archeo6 logische zones
15
nulmeting 2011
streefwaarde 2015
3
7
67 29.356 79.506 381 0 0 0 313 24,7% (3.344/13.521)
n.v.t. (de aangroei van het aantal inventarisitems vormt geen doel op zich maar is wel relevant om te monitoren) 100% (13.521/13.521)
OD 4.2 Het inventarisatieproces maximaal integreren over de disciplines (archeologie, bouwkundig erfgoed en landschap) heen INDICATOREN Nr
omschrijving
16
Het aantal in jaar x opgestarte inventarisatieprojecten waarbij alle erfgoed tegelijk in kaart wordt gebracht ten opzichte van alle opgestarte inventarisatieprojecten
nulmeting 2011
streefwaarde 2015
0
1
6
Dit betekent echter niet dat op 31/12/2015 alle archeologische zones afgebakend zullen zijn. Bovendien zullen naar aanleiding van nieuwe vondsten regelmatig nieuwe screenings nodig blijven.
14
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 OD 4.3 Informatie m.b.t. het inventariseren, onderzoeken, beschermen en beheren van onroerend erfgoed op elkaar afstemmen en maximaal integreren INDICATOREN Nr
omschrijving
streefdatum
17
Er is een nieuwe volledig ontsloten beschermingsdatabank, geïntegreerd met de inventaris onroerend erfgoed, beschikbaar en deze is gekoppeld aan de beschermings- en beheersdossiers in Bredero
31/12/2015
Strategische doelstelling 5 : op basis van wetenschappelijk waarderingsonderzoek met heldere criteria, erfgoedwaarden vrijwaren en beheersdoelstellingen formuleren Deze doelstelling omvat de uitvoering van volgende beleidsinitiatieven uit de Beleidsnota Onroerend Erfgoed 2009-2014: Nr
Omschrijving beleidsinitiatief
Verwijzing beleidsnota
21 22
Een beschermingskalender voor korte, middellange en lange termijn opstellen p.13 Binnen de geïntegreerde beschermingsstrategie een vooruitziende beheersp.14 strategie ontwikkelen (o.a.opmaak standaarden voor beheersdoelstellingen)
In uitvoering In uitvoering
23
De inventarisatie- en beschermingsprocessen op elkaar afstemmen
In uitvoering
p.4,11,13
Status op 30/06/2012
OD 5.1 Het kader en de instrumenten voor de bescherming van onroerend erfgoed bijsturen met het oog op een betere vrijwaring van het meest waardevolle onroerend erfgoed INDICATOREN Nr
omschrijving
18
Het aantal definitief beschermde erfgoedobjecten op 31/12/jaar x: - monumenten - stads- en dorpsgezichten - landschappen - aangeduide ankerplaatsen - erfgoedlandschappen - archeologische zones - varend erfgoed
nulmeting 2011
streefwaarde 2015
10.807 1.551 679 40 3 8 11
n.v.t. (de aangroei van het aantal beschermde objecten vormt geen doel op zich maar is wel relevant om te monitoren)
15
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Nr
omschrijving
19
Het aantal erfgoedobjecten in de vastgestelde inventaris bouwkundig erfgoed op 31/12/jaar x-1 die niet meer opgenomen zijn in de vastgestelde inventaris op 31/12/ jaar x ten opzichte van het totaal aantal erfgoedobjecten in de vastgestelde inventaris op 31/12/jaar x-1 Het aantal door het agentschap in jaar x voorgelegde dossiers waarop de KCML geen opmerkingen formuleerde, ten opzichte van het totaal aantal dossiers voorgelegd aan de KCML in jaar x: - preadvies - advies
20
nulmeting 2011
streefwaarde 2015
11,8 ‰ (821/69.736)
10,0 ‰
27,3% (24/88) 58,0% (47/81)
30% 60%
OD 5.2 De voorwaarden creëren om tot een geïntegreerde en onderbouwde bescherming van het erfgoed te komen INDICATOREN Nr
omschrijving
21
Het aantal geïntegreerde beschermingen in jaar x (d.w.z. waarin meerdere erfgoedcategorieën opgenomen zijn) t.o.v. het totaal aantal beschermingen Het % van de voorlopige beschermingen in jaar x die resulteren uit : de jaarlijkse onderzoekskalender in functie van de beleidsbrief een niet-geprogrammeerde vraag
22
nulmeting 2011
streefwaarde 2015
38,9% (68/175)
40%
78,8% (138/175)
80%
21,2% (37/175)
20%
Strategische doelstelling 6 : het bestaande beheerinstrumentarium op basis van onderzoek actualiseren, verder ontwikkelen, vereenvoudigen en vernieuwen in dialoog met de belanghebbenden Deze doelstelling omvat de uitvoering van volgende beleidsinitiatieven uit de Beleidsnota Onroerend Erfgoed 2009-2014: Nr
Omschrijving beleidsinitiatief
Verwijzing beleidsnota
Status op 30/06/2012
24
Samen met Monumentenwacht actuele knelpunten in beheer en restauratie van het oorlogserfgoed in de Westhoek op korte termijn wegwerken Het financieel instrumentarium (premies, subsidies) administratief vereenvoudigen Onderzoeken hoe de bestaande intergemeentelijke en regionale samenwerkingsverbanden (Regionale Landschappen, IAD's en IOED's) kunnen worden begeleid en beter op elkaar kunnen worden afgestemd (o.a. met Cultuur)
p.5,10
In uitvoering
p.14
In uitvoering
p.18,29
In uitvoering
Meerjarige restauratie-enveloppes honoreren en protocolovereenkomsten afsluiten
p.24
In uitvoering
25 26
27
16
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Nr
Omschrijving beleidsinitiatief
Verwijzing beleidsnota
Status op 30/06/2012
28
Zoeken naar oplossingen voor herbestemming van religieus erfgoed (groeiende leegstand kerken) in overleg met de kerkelijke en lokale overheid, een kenniscentrum uitbouwen voor kerkelijk erfgoed (CRKC) en kennis rond beleid, medegebruik en herbestemming van kerkelijk erfgoed (mee) ontsluiten Via de Erfgoedkluis een beleidskader ontwikkelen voor hergebruik en herbestemming met een geïntegreerde visie en begeleidende instrumenten (op basis van monitoring van bestaande cases) en een toetsingskader uitwerken om de haalbaarheid van herbestemmingsvoorstellen te evalueren (o.a. op basis van stedenbouwkundige bepalingen, draagkracht, erfgoedwaarden, bouw- en woontechnische evoluties,…) Samen met het agentschap Natuur en Bos onderzoeken of één gebiedsgerichte beheersplanning voor landschap, bos en natuur kan ontwikkeld worden die de verschillende beheersdoelstellingen omvat (cf. Vlaams Plattelandsbeleidsplan) Conform PDPO II beheersovereenkomsten onroerend erfgoed afsluiten met landbouwers en particulieren (eigenaars of gebruikers) om de diversiteit aan traditionele landschappen, archeologische vindplaatsen en rurale erfgoedelementen (nl. kleine landschappelijke structuren en reliëfvormen, het klein bouwkundig erfgoed en het houtig erfgoed) te behouden Maximaal inzetten op een gunstig investeringsklimaat voor onroerend erfgoedzorg
p.27,28
In uitvoering
p.27,28
In uitvoering
p.30,31
Nog niet gestart
p.31
In uitvoering
p.33,34
In uitvoering
29
30
31
32
OD 6.1 Het bestaande financieel en wettelijk beheerinstrumentarium inventariseren en evalueren INDICATOREN Nr
omschrijving
23
Het aantal toegekende premies in jaar x ten opzichte van het totaal aantal beschermde erfgoedobjecten op 31/12/jaar x-1: - onderhoudspremies - restauratiepremies - landschapspremies - premies i.k.v. opmaak beheersplannen landschappen - premies herwaarderingsplannen stads- en dorpsgezichten - premies voor werkzaamheden aan beschermd archeologisch erfgoed - premies varend erfgoed
24
Het aantal beschermde erfgoedobjecten waarvoor de Vlaamse overheid de laatste vijf jaar geen premie heeft uitbetaald ten opzichte van het totaal aantal beschermde erfgoedobjecten op 31/12/jaar x
nulmeting 2011
streefwaarde 2015 of streefdatum
n.n.b.
n.v.t. (Het aantal toegekende premies vormt geen doel op zich, wel de mate waarin ze bijdragen tot het behoud van het waardevol erfgoed) n.n.b.
n.n.b.
17
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 25
Het beschikbaar budget (keur) in jaar x voor het beheer van het onroerend erfgoed ten opzichte van het aantal beschermde erfgoedobjecten op 31/12/jaar x-1: - monumenten en stads- en dorpsgezichten - landschappen (incl. erfgoedlandschappen) - archeologische zones - varend erfgoed
26
Het agentschap bezorgt de minister een rapport met een evaluatie van het bestaande financieel en wettelijk beheerinstrumentarium en een implementatieplan voor de optimalisatie van dit instrumentarium
6,56 (80.179 / 12.227 1,62 1.104 / 680 0 0/8 25 150 / 6 n.v.t.
n.v.t. (Het is niet relevant om hiervoor streefcijfers te bepalen, maar wel om dit te monitoren) 31/03/2014
OD 6.2 De technische instrumenten ontwikkelen die nodig zijn voor een goed beheer van het waardevol onroerend erfgoed INDICATOREN Nr
omschrijving
27
Het aantal op 31/12/jaar x beschikbare handleidingen, checklists, richtlijnen, toelichtingen,… voor externe doelgroepen (eigenaars, architecten/aannemers, lokale besturen en andere actoren die omgaan met onroerend erfgoed) die bijdragen tot een beter beheer van het onroerend erfgoed
nulmeting 2011 11
streefwaarde 2015 31
OD 6.3 Een realistisch plan uitwerken en implementeren voor de uitbouw van een professionele en efficiënte depotwerking in Vlaanderen INDICATOREN Nr
omschrijving
28
Het agentschap bezorgt de minister een plan voor de uitbouw van een depotwerking in Vlaanderen (o.a. rekening houdend met de resultaten van het proefproject erfgoeddepot in Ename en in samenwerking met de Vlaamse kenniscluster rond depotinfrastructuur) Het agentschap ontwikkelt het vereiste instrumentarium voor een kwaliteitsvolle depotwerking (o.a. erkenningscriteria, standaarden, datasystemen,…)
29
streefdatum 31/03/2014
30/06/2015
18
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Strategische doelstelling 7 : het herwerkte beheerinstrumentarium op een adviserende, oplossingsgerichte en uniforme wijze (doen) inzetten en opvolgen, op maat van het onroerend erfgoed OD 7.1 De interne expertise met betrekking tot het beheer van onroerend erfgoed versterken en afstemmen op het herwerkte beheerinstrumentarium INDICATOREN Nr
omschrijving
30
Het aantal erfgoedconsulenten van het agentschap die in jaar x tenminste één vaktechnische opleiding m.b.t. het beheer van het onroerend erfgoed hebben gevolgd ten opzichte van het totaal aantal erfgoedconsulenten op 31/12/jaar x Het aantal adviezen van het agentschap die door de Expertencommissie Onroerend Erfgoed worden gevolgd in jaar x ten opzichte van het totaal aantal aan de Expertencommissie voorgelegde adviezen in jaar x: - beroep particulier - advies Bestendige Deputatie - Raad voor Vergunningsbetwistingen Het aantal in jaar x bij het agentschap ingediende klachten over de dienstverlening m.b.t. het beheer van het onroerend erfgoed: - klachten m.b.t. het onroerenderfgoedbeleid - klachten m.b.t. het beheer van het onroerend erfgoed
31
32
nulmeting 2011
streefwaarde 2015
72% (49/68)
75%
73% (30/41)
75%
40% (2/5) 78% (28/36) 0% (0/0)
0 8
0 0
OD 7.2 Interne afspraken en richtlijnen uitwerken en implementeren om een uniforme en kwaliteitsvolle toepassing van het herwerkte beheerinstrumentarium te verzekeren INDICATOREN Nr
omschrijving
33
Het aantal in jaar x via het uniek loket ingediende beheersvragen ten opzichte van het aantal beheersvragen in jaar x via de algemene mailbox van het agentschap Het aantal op 31/12/jaar x beschikbare interne handleidingen, checklists, afsprakennota’s of richtlijnen die bijdragen tot een meer uniforme advisering door het agentschap over het beheer van het onroerend erfgoed (bv over aanpak van archeologiedossiers, beoordeling van ingrepen aan monumenten of in landschappen, …) Het aantal medewerkers van de afdeling Beheer die tijdens de laatste drie jaar tenminste één aan het uniek loket gerelateerde opleiding hebben gevolgd op 31/12/jaar x ten opzichte van alle medewerkers van de afdeling Beheer op 31/12/jaar x
34
35
nulmeting 2011
streefwaarde 2015
n.n.b.
80%
15
22
n.n.b.
75%
19
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Strategische doelstelling 8 : het draagvlak voor de inventarisatie, het onderzoek, de bescherming en het beheer van onroerend erfgoed versterken door meer dialoog en samenwerking Deze doelstelling omvat de uitvoering van volgende beleidsinitiatieven uit de Beleidsnota Onroerend Erfgoed 2009-2014: Nr 33
34 35 36
37 38
Omschrijving beleidsinitiatief
Verwijzing beleidsnota
Status op 30/06/2012
Een doelgroepgerichte communicatiestrategie en een jaarlijks communicatie- p.16,17,26 plan uitwerken met o.a.: - proeftuinen rond de ontsluiting van de digitale inventarissen naar nietsectorgebonden doelgroepen - infopanelen bij restauraties (werven) - gerichte communicatie over het onroerenderfgoeddecreet en de restauratieprogrammatie, beschermingsdossiers en aanduidingsdossiers - een online community rond onroerend erfgoed via sociale netwerken en media - een doelgroepenbeleid (i.c. landbouw en natuur) Ideeën aanreiken voor het ontsluiten van archeologische vindplaatsen om het p.22 maatschappelijk draagvlak te vergroten
In uitvoering
Erfgoededucatie in het onderwijs implementeren Een structurele samenwerking met de Nieuwe Erfgoedorganisatie (NEO) uitbouwen met o.a.: - inhoudelijke en organisatorische afstemming van erfgoeddag en open monumentendag - aanmoediging van erfgoedverenigingen om het draagvlak bij allochtone bevolkingsgroepen te vergroten, projecten erfgoedparticipatie Een effectieve oplossing uitwerken voor de depotproblematiek (ex-situ behoud)
p.29
In uitvoering In uitvoering
p.29
In uitvoering
Een publicatie opstellen m.b.t. het ACE-colloquium "Cultural and social dimensions of early medieval migration and colonisation"
p.37
In uitvoering
In uitvoering
p.29 p.36
OD 8.1 Een doelgroepgerichte communicatiestrategie ontwikkelen en implementeren INDICATOREN Nr
omschrijving
36
Het directieteam van het agentschap heeft het strategisch langetermijnplan voor externe communicatie goedgekeurd Het strategisch langetermijn communicatieplan wordt jaarlijks vertaald naar een jaarplan voor jaar x Bij het ontwikkelen van de nieuwe website “onroerenderfgoed.be” wordt een doelgroepgerichte monitoring van het aantal bezoeken ingebouwd De resultaten van het onderzoek naar het draagvlak voor onroerend erfgoed bij de verschillende doelgroepen zijn beschikbaar (cf. Onderzoeksagenda Beleidsontwikkeling – project 10)
37 38
39
streefdatum 31/12/2012 31/12/jaar x-1 30/06/2013
31/12/2014
20
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 OD 8.2 De in het agentschap aanwezige of opgebouwde kennis en informatie wordt op een efficiënte manier ontsloten INDICATOREN Nr
omschrijving
40
Het aantal keer dat de 7 prioritaire doelgroepen in jaar x collectief en op maat door het agentschap over het onroerend erfgoed geïnformeerd worden (tenminste twee keer per jaar) Het gebruik van sociale media: - Het aantal “volgers” op de sociale media van het agentschap op 31/12/jaar x - Het aantal nieuwsberichten gepubliceerd op de websites van het agentschap in jaar x
41
nulmeting 2011
streefwaarde 2015
n.n.b.
2x7
855
945
165
165
OD 8.3 Een strategie ontwikkelen voor de samenwerking met externe partners INDICATOREN Nr
omschrijving
42
Het aantal gesubsidieerde externe partners waarmee het agentschap in jaar x een resultaatsverbintenis heeft afgesloten waarin de engagementen uit de beleidsnota en beleidsbrief naar hun opdracht vertaald zijn (NEO, MOWAV, CRKC, 7 IAD’s en 2 IOED’s, 17 Reg. Landschappen en Prov. Erfgoedcentrum Ename) Het aantal overeenkomsten/intentieverklaringen tot samenwerking van het agentschap met organisaties uit de wetenschappelijke wereld op 31/12/jaar x ter ondersteuning van het beleidsgericht onderzoek
43
nulmeting 2011
streefwaarde 2015
30
30
0
8
21
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 8. Interne werking 1.
Het verhogen van de maturiteit van de eigen organisatie
Voor het uitbouwen van een gedocumenteerd systeem van interne controle / organisatiebeheersing vormt de beslissing van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008 het (VR/2008/30.05/DOC.0501) referentiekader. Elke entiteit van de Vlaamse overheid heeft de opdracht gekregen om in zijn beheersovereenkomst m.b.t. organisatiebeheersing volgende generieke doelstelling op te nemen en verder te specificeren: “Iedere entiteit verhoogt verder de maturiteit van de eigen organisatie aan de hand van een verbetertraject”. Om de maturiteit van Onroerend Erfgoed op het vlak van organisatiebeheersing verder te verhogen en efficiënter, effectiever en klantgerichter te kunnen werken, zal het agentschap tijdens de periode van deze beheersovereenkomst onderstaande acties m.b.t. de aanbevelingen van IAVA n.a.v. de validatie-audit aanpakken: Aanbeveling
Streefdatum
Het agentschap hanteert m.b.t. zijn projectmatige werking een uniforme projectmanagementmethodologie
31/12/2013
Het agentschap ontwikkelt aansluitend op de finalisering van de PIP/PEP oefening verder het competentiemanagement waarvan een vormings- en aanwervingsplan onderdeel zijn
31/12/2013
Het agentschap organiseert de processen m.b.t. informatie en communicatie conform de geformuleerde communicatiedoelstellingen in het communicatieplan en kent daarbij duidelijke verantwoordelijkheden en rollen toe
31/12/2012
Het agentschap evalueert het gevoerde communicatiebeleid periodiek en stuurt bij om te komen tot een nog efficiëntere inzet van communicatiemiddelen en -kanalen, met het oog op de optimale ondersteuning van de realisatie van de organisatiedoelstellingen
31/12/2013
Actieplan - vertalen externe handleiding PM (PROSOURCE) naar richtlijnen op maat - interne communicatie over de richtlijnen - aanvullende opleidingen - bepalen vereiste competenties voor nieuwe PEP-functies - bepalen wijze van invulling competenties (aanwerving of interne ontwikkeling) - bepalen vormingsbehoeften per functie op basis van kloofanalyse (vereiste versus reeds aanwezige competenties) - opstellen wervingsplan i.f.v. de budgettaire ruimte en prioriteiten - opstellen vormingsplan - formuleren strategische en operationele doelen m.b.t. communicatie (20/02/2012) - uitwerken/bijsturen communicatieprocessen (30/06/2012) - implementatie nieuwe processen (31/12/2012) - opstellen en valideren strategisch plan interne en externe communicatie - opstellen en valideren communicatiejaarplan 2013 - eerste bijsturing strategisch communicatieplan n.a.v. evaluatie jaarplan 2013
22
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Aanbeveling
Streefdatum
Het agentschap bundelt de in kaart gebrachte facility-behoeften in een facility-plan gekoppeld aan de organisatiedoelstellingen.
31/12/2012
Het agentschap maakt een ICT-plan op en maakt hierbij de koppeling met de organisatiedoelstellingen.
31/12/2012
Het agentschap organiseert de processen m.b.t. ICT conform het strategisch ICT-plan en bepaalt daarbij de rollen, verantwoordelijkheden en bijhorende competenties
31/12/2012
Actieplan - bepalen facility-behoeften per proces (i.k.v. de procesimplementatie) - bundeling facility-behoeften en prioritisering in een facility-plan - SWOT-analyse huidige IT-infrastructuur (hardware en software) en werking i.f.v. nieuw organisatiemodel, processen en strategische en operationele doelen - uitwerken IT-plan met prioriteiten voor ITbeleid volgende jaren rekening houdend met de beschikbare budgetten - optimalisatie interne IT-organisatie i.f.v. behoeften IT-plan - hertekening/bijsturing IT-processen i.f.v. nieuwe organisatie - implementatie processen met toewijzing nieuwe rollen en verantwoordelijkheden, rekening houdend met aanbevelingen ITplan m.b.t. optimalisatie IT-organisatie - aanpassing functiebeschrijvingen en competenties diverse IT-functies i.k.v. personeelsplan - opstellen vormingsplan IT-team i.k.v. competentiemangement (zie hoger)
Gelijke kansen en diversiteit Het agentschap engageert zich met betrekking tot het beleid inzake gelijke kansen en diversiteit tot een inspanningsverbintenis met het oog op het behalen van de volgende generiek vooropgestelde streefcijfers op niveau van de Vlaamse overheid: Nr omschrijving
nulmeting 2011
streefwaarde 2015
44
0,68 % (2011)
2,30 %
1,37 %
2%
33,00 %
= of + 33,00 %
45 46
Het % allochtonen in het totaal personeelsbestand van het agentschap op 31/12/2011 Het % personen met een arbeidshandicap in het totaal personeelsbestand van het agentschap op 31/12/2011 Het % vrouwen in het middenkader van het agentschap op 31/12/2011
Die streefcijfers zullen echter geplaatst moeten worden tegenover het wervingspotentieel dat aanwezig zal zijn binnen het agentschap. Bij het bepalen van de strategie en het groeipad, zal uiteraard ook rekening gehouden worden met de leeftijdspiramide en met de verwachte uitstroom in desbetreffende perioden. De vooropgestelde streefcijfers lijken op het eerste zicht niet echt ambitieus, maar moeten gezien worden binnen de actuele context van de grote besparingen op de personeelskredieten die de Vlaamse regering heeft opgelegd, waardoor het agentschap de komende jaren op alle niveaus minder aanwervingen zal kunnen uitvoeren. Omdat de allochtonen en personen met een arbeidshandicap die tot het agentschap behoren overwegend medewerkers zijn 23
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 met een technische functie op niveau D en de behoefte aan die functies nog zal afnemen (cf. personeelsplan), zal hun aandeel in het personeelsbestand de komende jaren nog dalen naarmate die medewerkers uitstromen en niet vervangen zullen worden. 2.
Het realiseren van meetbare efficiëntiewinsten
1.
Personeelsomvang
Op 11 mei 2012 rondde de Vlaamse regering de tweede begrotingscontrole af, waardoor een aantal eerder aangekondigde besparingen voor de Vlaamse overheidsadministratie een concrete invulling kregen, nl.: Een vermindering van het aantal personeelsleden met 6% tijdens de regeerperiode juni 2009 - juni 2014; Een besparing van 60 miljoen euro in de personeelsgerelateerde kredieten in de begrotingsjaren 2012-2014; Een besparing van 10,5 miljoen euro op de werkingsmiddelen vanaf 2012. Deze doelstellingen zijn van toepassing op een aantal organisaties van de brede Vlaamse administratie (ESR-toepassingsgebied). Voor het agentschap Onroerend Erfgoed betekent dit het volgende : a. Besparing van 6 % op het aantal koppen: In de beginsituatie op 30 juni 2009 telde het agentschap 336 personeelsleden. Tegen 30 juni 2014 dient dit aantal met 6 % te dalen, wat neerkomt op een besparing van 20 personeelsleden. Daardoor mag het agentschap op 30 juni 2014 nog maximaal 316 personeelsleden tellen. Op 31/12/2011 telde het agentschap nog 329 personeelsleden. b. Besparing op de personeelsgerelateerde kredieten: Als aandeel in de globale vooropgestelde besparing van 60 miljoen euro voor de Vlaamse overheid, dient het agentschap tegen 2014 recurrent 557.000,00 euro te besparen op zijn personeelsgerelateerde kosten (kredieten ESR-11, 12 of 74). Het agentschap opteert er in deze context voor om cumulatief in 2012 35.000,00 euro, in 2013 221.000,00 euro en in 2014 358.000,00 euro te besparen op de loonkosten. Het resterende bedrag zal op andere personeelsgerelateerde kostenposten bespaard worden. c. Besparing op de werkingsmiddelen vanaf 2012 Als aandeel in de globale besparing van 10,5 miljoen euro op de werkingsmiddelen van de Vlaamse overheid, zal het agentschap vanaf 2012 recurrent 54.000,00 euro besparen op de eigen werkingsmiddelen.
24
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Onderstaande tabel geeft weer hoe de vooropgestelde besparingen op de personeelsgerelateerde kredieten en werkingsmiddelen gerealiseerd zullen worden.
Het agentschap heeft bij de opmaak van het personeelsplan 2012-2014 (zie hieronder) rekening gehouden met voormelde besparingen en op basis daarvan en van een inschatting van de personeelsuitgaven de nog beschikbare budgettaire ruimte voor dit personeelsplan bepaald. Naar aanleiding van de definitieve overdracht van de departementale taken van het departement RWO met betrekking tot het beleidsveld Onroerend Erfgoed naar het agentschap Onroerend Erfgoed (BVR 22/06/2012), is de organisatiestructuur van het agentschap intussen nog aangepast. Onderstaand personeelsplan zal in functie daarvan geactualiseerd worden van zodra de afdelingshoofden voor de twee nieuwe afdelingen en het nieuwe lager leidinggevend kader (N-2) voor de buitendiensten zijn aangesteld.
25
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 rang
functie
A3
0
0
1
kloof AS IS TO BE 0
5
0
0
5
0
0
0
1
1
1
0
1
0
0
1
0
1
0
1
-1
1
1
0
0 1
0 0
0 1
0 0
4,8 0
4,8 1
4,8 0
1
afwerkingsscenario 0
VTE AS IS beschikbaar 1
management middenkader
5
0
0
0
1
directeur wetenschappelijk directeur
organisatieondersteunende functie beleidsondersteunende functie organisatieondersteunende functie lager kader onderzoeksfunctie
adjunct van de directeur
operationeel leidinggeven
1
0
1
0
0
1
0
adjunct van de directeur
operationeel leidinggeven
4,8
0
4,8
-4,8
0
0
-4,8
archeologie
adjunct van de directeur
13,8
-0,1
13,7
0
1,1
14,8
1
bouwkundig erfgoed landschap
adjunct van de directeur/ingenieur adjunct van de directeur /ingenieur/deskundige adjunct van de directeur
dossierbeheerder externe aanvragen dossierbeheerder externe aanvragen dossierbeheerder externe aanvragen dossierbeheerder externe aanvragen onderzoeksfunctie
36,6
0
36,6
-2
2
36,6
0
12,6
0
12,6
-3
2
11,6
-1
0,8
0
0,8
0
0
0,8
0
8,2
-3,5
4,7
0
3,5
8,2
0
onderzoeksfunctie
5,5
-0,5
5
-1
0,5
4,5
-1
onderzoeksfunctie
3
0
3
0
0
3
0
onderzoeksfunctie
13,6
-3,2
10,4
-1,4
1,8
10,8
-2,8
onderzoeksfunctie
24,1
-0,8
23,3
-5
1,8
20,1
-4
onderzoeksfunctie
9,7
0
9,7
-2
1,2
8,9
-0,8
onderzoeksfunctie
1
0
1
0
0
1
0
gespecialiseerd uitvoerende functie beleidsondersteunende functie onderzoeksfunctie
0,5
0
0,5
0
0
0,5
0
7,9
0
7,9
-1
1
7,9
0
2
0
2
0
1
3
1
organisatieondersteunende functie organisatieondersteunende functie gespecialiseerd uitvoerende functie gespecialiseerd uitvoerende functie gespecialiseerd uitvoerende functie organisatieondersteunende functie organisatieondersteunende functie
1
0
1
0
0
1
0
2,8
0
2,8
0
1
3,8
1
1
0
1
0
0
1
0
1
0
1
0
0
1
0
3
0
3
0
0
3
0
3
0
3
0
0
3
0
0,8
0
0,8
0
0
0,8
0
graad
functiefamilie
administrateur-generaal
topmanagement
A2A
administrateurgeneraal afdelingshoofd
afdelingshoofd
A2E
senior adviseur
senior adviseur
A2
beleidsadviseur
adviseur
A2
organisatieadviseur
adviseur
A2 A2
A1
provinciaal directeur wetenschappelijk adviseur teamverantwoordelijke coördinator erfgoedbeheer erfgoedconsulent
A1
erfgoedconsulent
A1/B1
erfgoedconsulent
A1
erfgoedconsulent
A1
onderzoeker erfgoedbeheer
A1
onderzoeker erfgoedbeheer
bouwkundig erfgoed
wetenschappelijk attachéexpert/wetensch. attaché
A1/B1
onderzoeker erfgoedbeheer
landschap
A1
archeologie
A1
erfgoedonderzoeker inventariseren en beschermen erfgoedonderzoeker inventariseren en beschermen erfgoedonderzoeker inventariseren en beschermen erfgoedonderzoeker inventariseren en beschermen archivaris
wetenschappelijk attachéexpert/wetenschappelijk attaché/deskundige wetenschappelijk attachéexpert/wetenschappelijk attaché wetenschappelijk attachéexpert/wetenschappelijk attaché wetenschappelijk attachéexpert/wetenschappelijk attaché/deskundige wetenschappelijk attachéexpert/wetenschappelijk attaché adjunct van de directeur
A1
beleidsmedewerker
adjunct van de directeur
A1
onderzoeker onroerenderfgoedbeleid
wetenschappelijk attachéexpert/wetensch. attaché
A1
bibliothecaris
adjunct van de directeur
A1
adjunct van de directeur
A1
communicatiespecialist conservator
A1
depotbeheerder
adjunct van de directeur
A1
fotograaf
adjunct van de directeur
A1
informaticus
A1
informatiebeheerder
adjunct van de directeur/informaticus adjunct van de directeur
A1 A1
A1
A1/B1
A1
discipline
varend erfgoed archeologie
bouwkundig erfgoed landschap
varend erfgoed
wetenschappelijk attachéexpert/wetensch. attaché
adjunct van de directeur
VTE AS IS (dec 2011)
UIT
7
8
IN
7
UIT = uitstroom uit de functie ten gevolge van pensionering, vrijwillig ontslag, functiewijziging of bevordering IN = instroom in de functie ten gevolge van aanwerving, functiewijziging, bevordering of uitdoof afwerkingsscenario 8
26
VTE TO BE
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 rang
functie
A1
UIT
IN
VTE TO BE
0
0
2
kloof AS IS TO BE 0
1
0
0
1
0
0
3,8
0
0
3,8
0
1,8
0
1,8
0
0
1,8
0
2
0
2
0
0
2
0
0
0
0
0
1
1
1
2
0
2
0
3
5
3
21,4
0
21,4
0
0
21,4
0
gespecialiseerd uitvoerende functie gespecialiseerd uitvoerende functie gespecialiseerd uitvoerende functie administratief ondersteunende functie gespecialiseerd uitvoerende functie dossier- en gegevensbeheerders
7,3
0
7,3
0
0
7,3
0
5,4
-2,2
3,2
0
2,2
5,4
0
1
0
1
0
0
1
0
1
0
1
-1
0,8
0,8
-0,2
0
0
0
0
0,8
0,8
0,8
1
0
1
0
0
1
0
gespecialiseerd uitvoerende functie praktisch uitvoerende functie dossier- en gegevensbeheerders
0,8
0
0,8
-0,8
0
0
-0,8
29,4
0
29,4
-5
0
24,4
-5
23,8
0
23,8
-3
0
20,8
-3
1
0
1
0
3
4
3
271,4
-10,3
261,1
-31
34,5
264,6
-6,8
graad
functiefamilie
Jurist
adjunct van de directeur
A1
specialist begroting
adjunct van de directeur
A1
specialist financieel beheer specialist HR
adjunct van de directeur
specialist sector- en publiekswerking senior directiesecretaresse erfgoedconsulent of erfgoedonderzoeker administratief medewerker organisatieondersteuning graficus
adjunct van de directeur
organisatieondersteunende functie organisatieondersteunende functie organisatieondersteunende functie organisatieondersteunende functie gespecialiseerd uitvoerende functie administratief ondersteunende functie dossierbeheerder externe aanvragen administratief ondersteunende functie
A1 A1 B2 B2 B1/C1/D1
B1/C1 B1/C1
discipline
adjunct van de directeur
hoofddeskundige landschap
hoofddeskundige deskundige/medewerker/ technicus/assistent deskundige/medewerker deskundige/medewerker
B1
onderzoeksmedewerker programmeur
B1
directiesecretaresse
deskundige
C2
IT-siteverantwoordelijke administratief medewerker onroe-rend erfgoed senior IT-siteverantwoordelijke depotmedewerker
hoofdmedewerker
C2
C1 C1/D1 C1/(A1/B1/ D1) D2
programmeur
administratief medewerker onroerend erfgoed administratief medewerker (onroerend erfgoed)
TOTAAL
hoofdmedewerker
medewerker medewerker/technisch assistent medewerker/(adjunct van de directeur/deskundige/ assistent) hoofdassistent
dossier- en gegevensbeheerders
2
afwerkingsscenario 0
VTE AS IS beschikbaar 2
1
0
3,8
VTE AS IS (dec 2011)
doorgroeifuncties functie situeert zich op seniorniveau : AS IS : A1 en C1; TO BE : A2 en C2
2.
Organisatiedoelstellingen in het kader van het meerjarenprogramma efficiëntiewinsten
Elke entiteit van de Vlaamse overheid heeft de opdracht gekregen om - in uitvoering van het regeerakkoord - in zijn beheersovereenkomst m.b.t. efficiëntiewinsten volgende generieke doelstellingen op te nemen en verder te specificeren: -
-
in functie van een efficiënte en effectieve overheidsorganisatie zal het agentschap proactief en constructief meedenken en meewerken aan eventuele hervormingen en herstructureringen binnen de entiteit zelf en/of binnen het beleidsdomein met het oog op een optimale en toekomstgericht dienstverlening en de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen; elke entiteit definieert een verbetertraject om meetbare efficiëntiewinsten te realiseren.
27
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Het agentschap Onroerend Erfgoed draagt bij aan bovenstaande generieke doelstellingen via de implementatie van de reorganisatie van het agentschap9. Implementatie van de reorganisatie van het agentschap Onroerend Erfgoed In de beleidsnota Onroerend Erfgoed is de basis voor die reorganisatie opgenomen onder de operationele doelstelling “OD3.3 - Vlaamse onroerend erfgoedzorg wordt zichtbaar en herkenbaar”: “Sinds de hervormingen van Beter Bestuurlijk Beleid is de onroerend erfgoedadministratie verdeeld over verschillende entiteiten: beleidsvoorbereiding (Departement RWO), beheer en bescherming (Agentschap R-O Vlaanderen), inventarisatie, ontsluiting en wetenschappelijk onderzoek (VIOE) en handhaving (Inspectie RWO). Tussen deze entiteiten bestaat er nog te weinig interactie en wisselwerking. Ik heb de ambitie om via een nauwere en geïntegreerde samenwerking tussen de verschillende entiteiten de eenheid van optreden inzake onroerend erfgoed te verhogen. Hierbij streef ik naar een transparante structuur waarin duidelijk is wat de bevoegdheid is van de verschillende administratieve entiteiten. Ook zal de integratie en samenwerking ertoe leiden dat de middelen efficiënter worden ingezet.” Op 1 juli 2011 zijn de taken en bevoegdheden inzake onroerend erfgoed van het agentschap Ruimte en Erfgoed toegevoegd aan het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, waarbij aan het agentschap de roepnaam “Onroerend Erfgoed” werd toegekend. Op 1 januari 2012 zijn ook de beleidsondersteunende taken van het departement RWO m.b.t. het beleidsveld Onroerend Erfgoed in het agentschap geïntegreerd. Naar aanleiding van die reorganisatie heeft het agentschap in 2011 en 2012 een complex veranderingsproces doorlopen. In het kader van de verdere implementatie van die reorganisatie zullen tijdens de duur van deze overeenkomst nog een aantal acties ondernomen worden. Die acties zijn opgenomen in één globaal projectplan (zie hieronder).
IMPLEMENTATIEPLAN REORGANISATIE AGENTSCHAP ONROEREND ERFGOED 2013-2014 Rubriek Structuur & processenro
9
Fasen A. Uitwerken processen B. Implementeren processen1en P C. Implementeren processen 2 & 3
Actie
Startdatum
Einddatum
1. uitwerken processen prioriteit 2 & 3
01/01/2013 31/05/2013
1. evalueren en indien nodig bijsturen processen1
01/01/2013 31/03/2013
1. finaal valideren processen 2 & 3 2. voorbereiden/overdragen processen 2 & 3 naar afdelingen 3. implementatie processen 2 & 3 door afdelingshoofden 4. evalueren en indien nodig bijsturen processen 2 & 3
01/06/2013 15/06/2013 15/06/2013 30/06/2013 01/07/2013 31/12/2013 01/01/2014 31/03/2014
Zie hoofdstuk 4. Aanleiding tot opmaak van een nieuwe beheersovereenkomst
28
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Rubriek Bestaffing
Tools & Instrumenten
Infrastructuur & logistiek
Fasen
Actie
A. Personeelsplanlasplan
B. Vorming IT-Plan IT-Plan IT-Plan IT-Plan IT-Plan
A. 'Anders werken'
B. Verhuisbewegingen
1. registreren van de tijdsbesteding i.f.v. een werklastmeting voor de diverse processen 2. resultaten van de werklastmeting toetsen aan de strategische hypotheses/keuzes van het bestaande personeelsplan 3. personeelsplan evalueren en bijsturen 4. functiebeschrijvingen actualiseren 1. vormingsbehoeften voor prioritaire functiegroepen valideren 2. vormingsaanbod samenstellen en kenbaar maken 3. persoonlijke ontwikkelplannen opmaken 4. vormingsactiviteiten organiseren 1. realiseren IT-Plan jaar 1 2. evalueren uitvoering IT-plan jaar 1 en eventueel bijsturen IT-plan jaar 2 3. realiseren IT-plan jaar 2 1. evalueren 'Anders werken' jaar 1 en ev. bijsturen aanpak 2. Oproep en toewijzen ‘structureel telewerken’ 3. installeren bijkomende home offices 4. evalueren 'Anders werken' jaar 2 1. finaliseren aanpassing infrastructuur 8e verdieping 2. installeren lounge-plekken bibliotheek
Startdatum
Einddatum
01/01/2014 30/04/2014 01/05/2014 31/05/2014
01/06/2014 30/09/2014 01/10/2014 31/10/2014 01/01/2013 31/01/2013 01/02/2013 01/03/2013 01/04/2013 01/01/2013 01/01/2014
28/02/2013 31/03/2013 … 31/12/2013 15/01/2014
01/01/2014 31/12/2014 01/01/2013 31/01/2013 01/02/2013 01/03/2013 01/01/2014 01/01/2013 02/02/2013
28/02/2013 15/03/2013 31/01/2014 31/01/2013 31/03/2013
De belangrijkste efficiëntie- en kwaliteitswinsten die door de reorganisatie beoogd worden, worden per hoofdproces weergegeven in onderstaande tabel. Proces
Opportuniteiten / efficiëntie- en kwaliteitswinsten
Sturende processen
meer efficiënte organisatie van de beleidscyclus (o.a. opmaak beleidsdocumenten) door integratie beleidsvoorbereiding en –uitvoering betere doorstroming van informatie vanuit de beleidsuitvoering naar de beleidsvoorbereiding en –evaluatie groter draagvlak voor beleid en meer garanties op goede uitvoering
Beleidsondersteunende processen
betere aansluiting tussen de beleidsvoorbereiding, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie beter beheer en benutting van buitenlandse zendingen door opmaak jaarplanning en centrale aansturing betere doorstroming van relevante informatie van internationale fora naar eigen werking (onderbouwing beleid + goede praktijken) betere integratie van de juridische functie in uitvoeringsprocessen meer ruimte voor inzet op het ontwikkelen van een langetermijnvisie duidelijker aanspreekpunt voor kabinet en andere beleidsvelden
29
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Proces
Opportuniteiten / efficiëntie- en kwaliteitswinsten
Inventariseren
ad hoc vragen beperken via meer gestructureerde, planmatige, proactieve aanpak van inventarisatie meer integratie en tijdswinst door samenvoeging van processen inventariseren en beschermen prospectie- en veldwerk beperken door gebruik van nieuwe inventarisatiebronnen en -technieken (vb: luchtfoto’s, GIS, …) betere kennisoverdracht door samenvoeging tot één groep betere afstemming timing (kalenders) inventariseren en beschermen geen (dubbele) aanvullende prospectie i.k.v. bescherming door beschermingsvoorstellen te baseren op bestaande inventarissen
Beschermen
ad hoc vragen beperken via meer gestructureerde, planmatige, proactieve aanpak van bescherming betere gemotiveerde beschermingsvoorstellen door grotere toegankelijkheid van informatie en continuïteit in dossierbehandeling betere aansturing en benutting van de administratieve ondersteuning door centralisatie in Brussel procesoptimalisatie door overbodige interactie tussen buitendienst en hoofdbestuur te vermijden
Onderzoeken
doeltreffender inzet van het onderzoekspotentieel i.f.v. beleidsgericht onderzoek door nieuwe eenduidige onderzoeksstrategie en -agenda betere onderbouwing van het beleid door beleidsondersteunend onderzoek betere beheersadviezen door vraaggestuurd onderzoek i.f.v. beheer meer evenwicht in de verschillende disciplines loslaten van huidig niet-beleidsgericht onderzoek (o.a. preventieve archeologie, academisch onderzoek, restauraties …) door betere aansturing
Beheren
betere en efficiëntere dienstverlening naar burgers, bedrijven en lokale besturen door uitbouw uniek loket groter draagvlak voor adviezen door betere en éénduidige motivering minder (inefficiënte) ad hoc adviezen door grotere standaardisering en proactieve beheersplannen heroriëntatie van onderzoekers archeologie naar beheersarcheologen administratieve vereenvoudiging procesoptimalisatie (o.a. betere afstemming tussen advisering en subsidiëring, nieuwe wegingsmethodiek premies, betere informatisering,…) duidelijkere focus in verschillende beheerprocessen uitbouw van een expertisecel beheer voor borging, ontwikkeling en overdracht van kennis
30
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Proces
Opportuniteiten / efficiëntie- en kwaliteitswinsten
Bewaren, documenteren en communiceren
beter beheer en ontsluiting van erfgoedinformatie door integratie van databanken archief, bibliotheek en depot en door grotere investering in het bewaren/archiveren van gegevens beter bereik van specifieke doelgroepen door meer strategische, planmatige en doelgroepgerichte aanpak van de communicatie betere samenwerking en afstemming door alle communicatiefuncties onder te brengen in één afdeling schaaleffecten en kwaliteitsverbetering door centralisatie van de bestaande decentrale depots
Ondersteunende processen
betere strategische aansturing i.f.v. de algemene visie en strategie door samenvoeging ondersteunende diensten in één afdeling (o.a. betere afstemming verschillende strategische en operationele plannen, betere organisatiebeheersing,…) schaaleffecten en efficiëntiewinsten door integratie van ondersteunende diensten van twee ex-VIOE en ex-R&E betere inschakeling van de MOD RWO voor operationele taken (personeelsadministratie, logistiek beheer, boekhouding,…) op basis van een samenwerkingsovereenkomst maximale beperking van decentrale MOF-functies door maximale benutting automatisering en dienstverlening op afstand grotere transparantie van de budgetten
Het effect van die efficiëntiewinsten op de personeelsinzet (VTE) werd voor de beginsituatie (start van de reorganisatie) als volgt becijferd : 5% voor de processen met belangrijke dossierstromen (beschermen en beheren), vooral bij de ondersteunende functies; 5% voor het proces “Bewaren” bij de heroriëntering van de bestaande arbeiders naar de nieuwe taken; 2,5% voor optimalisaties in de andere processen; 20% voor de ondersteunende diensten wegens de overlap tussen de bronorganisaties.
31
Beheersovereenkomst 2013 – 2015
III Engagementen van de Vlaamse Regering 9. Financiële bepalingen De financiële engagementen van de Vlaamse Regering dienen te passen binnen de beperkingen van de meerjarenbegroting en de jaarlijks door het Vlaams Parlement gestemde uitgaven- en ontvangstenbegroting. De door het Vlaams Parlement gestemde financiële engagementen (in het kader van de begrotingscyclus) worden binnen het agentschap doorvertaald in een jaarlijks ondernemingsplan. De Vlaamse minister bevoegd voor Financiën en Begroting beschikt hierbij, conform de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 2001 houdende regeling van de begrotingscontrole en -opmaak, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006 en 5 september 2008, over een interventiemogelijkheid. Het agentschap engageert zich om, bij het streven naar de realisatie van haar doelstellingen de doelstellingen opgenomen in de algemene uitgavenbegroting inzake het te bereiken ESRsaldo te realiseren. Deze bepalingen prevaleren op alle artikels van de beheersovereenkomst. Van deze bepalingen kan niet worden afgeweken. Alle andere bepalingen in de beheersovereenkomst die hiermee strijdig zijn, die hiervan afwijken of zelfs voor een verschillende interpretatie vatbaar zouden zijn, verliezen hierdoor hun uitwerking en zijn in elk geval steeds ondergeschikt aan bovenvermelde generieke bepalingen. 9.1. Algemene bepalingen De Vlaamse Regering stelt de nodige kredieten ter beschikking van het agentschap Onroerend Erfgoed voor de financiering van haar werking. De kredieten nemen de vormen aan van apparaats- en beleidskredieten alsook een aandeel van het agentschap in de ICT-kredieten van het beleidsdomein RWO. De begrotingen van de voormalige agentschappen Ruimte en Erfgoed en Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) waren erg verschillend: de begroting van het agentschap Ruimte en Erfgoed was volledig ingebed in programmabegrotingen (programma apparaat RWO en programma OE) terwijl de begroting van het VIOE was ondergebracht in een DAB. In het nieuwe agentschap Onroerend Erfgoed blijft de DAB-structuur alleen behouden voor de onderzoeksprojecten gefinancierd door derden. Alle andere uitgaven en ontvangsten worden ondergebracht onder de entiteit NFO – Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed. De ontvangsten ten gevolge van de verkoop van publicaties (o.a. het tijdschrift M&L, de M&L Cahiers, de publicatie RELICTA,…) worden toegewezen aan het M&L begrotingsfonds.
32
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 9.2. Bepalingen inzake apparaats- en beleidskredieten De financiële middelen van het agentschap, zowel apparaats- als beleidskredieten, zijn afkomstig van de algemene uitgavenbegroting van het Vlaamse Gewest. Als referentiebedrag voor de jaarlijkse financiële middelen van het agentschap (apparaats- en beleidskredieten) worden deze van de begrotingscontrole 2012 genomen. Het totaal van de kredieten 2012 (na de goedkeuring van de 2de begrotingscontrole - excl. middelen voor de ‘eenmalige aanrekening’ in gevolge de toepassing van het Rekendecreet) bedraagt: - apparaatskredieten: NF NA : 17.140 keuro vastleggingskredieten en 16.662 keuro vereffeningskredieten - beleidskredieten: NF NF : 80.622 keuro vastleggingskredieten en 75.372 keuro vereffeningskredieten
10. Andere engagementen De Vlaamse Regering verbindt er zich steeds toe om een sluitend juridisch kader aan te reiken waarbinnen het agentschap Onroerend Erfgoed zijn activiteiten kan ontplooien en zijn engagementen kan realiseren. Verder heeft de Vlaamse minister van Bestuurszaken zich in zijn beleidsnota Bestuurszaken 2009-2014 geëngageerd om de nodige stappen te ondernemen om op basis van engagementen tot concrete oplossingen te komen voor een aantal knelpuntdossiers, waaronder : - de centralisatie en optimalisatie van de bestaande decentrale archeologische depots; - de vernieuwing van de bestaande beschermingsdatabank en integratie in de inventarisdatabank. 10.1. Toekomstige decreten en wetgeving De minister engageert zich om het agentschap te betrekken bij de voorbereiding van nieuwe decreten en besluiten alsook bij de wijziging aan bestaande decreten en besluiten die van invloed zijn op de decretale opdracht van het agentschap. Dit geldt in het bijzonder voor de opmaak van het nieuwe decreet Onroerend Erfgoed en van het uitvoeringsbesluit voor dit decreet, alsook voor de herziening van het decreet Varend Erfgoed. 10.2. Informatieverstrekking in het kader van de beleidscyclus Het agentschap Onroerend Erfgoed is sinds de reorganisatie verantwoordelijk voor alle fasen van de beleidscyclus, omvattende de voorbereiding, uitvoering, opvolging en evaluatie van het onroerenderfgoedbeleid. Om die integrale beleidsopdracht op een kwaliteitsvolle manier te kunnen invullen, heeft het agentschap behoefte aan alle relevante correcte en actuele informatie die verband houdt met zijn decretale opdracht. De Vlaamse minister bevoegd voor onroerend erfgoed verbindt zich ertoe om alle relevante informatie en analyses waarover hij beschikt ter beschikking te stellen van het agentschap.
33
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 10.3. Toewijzing van aanvullende opdrachten Aanvullende opdrachten kunnen aanleiding geven tot extra middelen wanneer het autonome nieuwe opdrachten betreft die niet beschouwd kunnen worden als onderdelen van bestaande kernopdrachten. Bij de toewijzing van die aanvullende opdrachten aan het agentschap Onroerend Erfgoed zal vooraf steeds een inschatting van de benodigde middelen (personeel, budgettair) worden uitgevoerd. In overleg met de leidend ambtenaar van het agentschap zal dan worden onderzocht of het agentschap deze aanvullende opdrachten op zich kan nemen, in hoeverre dit kan met de beschikbare middelen en of extra middelen noodzakelijk zijn of herschikkingen in de prioritering van de opdrachten moeten worden doorgevoerd. 10.4. Continuïteit inzake het beleid Het agentschap Onroerend Erfgoed engageert zich om via deze beheersovereenkomst de voor het agentschap relevante bepalingen van de beleidsnota en de daaruit volgende beleidsbrieven te realiseren. Omgekeerd zal de Vlaamse Regering bij het opstellen van toekomstige beleidsbrieven rekening houden met de doelstellingen geformuleerd in onderhavige beheersovereenkomst. Op die manier wordt het ontstaan van een parallel circuit van doelstellingen vermeden en wordt een optimale congruentie tussen het beleid en de werking van het agentschap Onroerend Erfgoed gegarandeerd. 10.5. Samenwerking met de MOD van het beleidsdomein RWO In 2012 heeft het agentschap Onroerend Erfgoed met de Managementondersteunende Diensten van het beleidsdomein RWO een overeenkomst (met SLA’s) afgesloten met betrekking tot de managementondersteunende dienstverlening. Dit protocol houdt rekening met de basisprincipes van beter bestuurlijk beleid (transparantie, administratieve vereenvoudiging en responsabilisering) en met de krachtlijnen van het sleutelproject “Rationalisatie van de managementondersteunende functies (MOF)” in het kader van het meerjarenprogramma Slagkrachtige Overheid.
IV Financiële betrekkingen tussen de ondertekenende partijen Een wijziging van de financiële middelen t.g.v. een budgettaire noodwendigheid (bv. besparing) en/of ingrijpende wijzigingen kan een impact hebben op de te realiseren doelstellingen van het agentschap. Naargelang van de grootte van de wijziging van de financiële middelen zal de realisatiegraad van de opdrachten en de doelstellingen van het agentschap worden aangepast hetzij in het ondernemingsplan, hetzij in een addendum aan de beheersovereenkomst, hetzij in een volledig heronderhandelde beheersovereenkomst. Het agentschap Onroerend Erfgoed engageert zich, bij het nastreven van de organisatiedoelstellingen, tot het realiseren van de in de begroting voorziene ESR-saldo.
34
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 11. Herkomst van de financiële middelen van het agentschap Als referentiebedragen voor de jaarlijkse werkings- en investeringskredieten voor deze beheersovereenkomst gelden deze van de uitgavenbegroting van 2013 voor de hierna volgende begrotingsartikelen. In onderstaande tabel wordt de herkomst van de belangrijkste financiële middelen weergegeven: NF0/1NA-C-2-Z/LO NF0/1NA-C-2-Z/WT NF0/1NF-C-2-A/WT NF0/1NF-C-2-B/WT NF0/1NF-C-2-C/WT NF0/1NF-C-2-D/WT
NF0/1NF-C-2-E/WT NF0/1NF-C-2-F/WT NF0/1NF-C-2-G/WT NF0/1NF-C-2-H/WT
NF0/1NF-C-2-Z/IS NF0/1NF-C-4-A/WT
Lonen Werking en toelagen Werking en toelagen - werkingskosten OE Werking en toelagen - schadevergoedingen OE Werking en toelagen - subsidies op naam Werking en toelagen - ondersteuning intermediaire organisaties voor het uitvoeren en faciliteren van erfgoedzorg en het creëren van draagvlak voor erfgoedzorg Werking en toelagen - landschapszorg Werking en toelagen - archeologiebeleid Werking en toelagen - monumentenzorg Werking en toelagen - uitgaven m.b.t. eigen initiatieven van de Vlaamse overheid met het oog op het voorkomen of herstellen van erfgoedschade Interne stromen Werking en toelagen - werkingskosten OE
Voor de loonkost van het wetenschappelijk personeel krijgt het agentschap Onroerend Erfgoed een vermindering op de bedrijfsvoorheffing (federale maatregel om onderzoeksfuncties te ondersteunen).
12. Financiële betrekkingen tussen de ondertekenende partijen Hiervoor wordt verwezen naar het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof. Inzake financieel beleid en beheer wordt ook verwezen naar het besluit van de Vlaamse Regering betreffende het financiële en materiële beheer van de DAB Vlaams Instituut voor het onroerend erfgoed, dat door de Vlaamse Regering goedgekeurd is op 10 oktober 2008.
13. Algemene bepalingen inzake het beheer van de financiële middelen Inzake de reservevorming wordt verwezen naar het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008 betreffende het financiële en materiële beheer van de DAB Vlaams Instituut voor het onroerend erfgoed.
35
Beheersovereenkomst 2013 – 2015
V Opvolging, rapportering en evaluatie 14. Opvolging De opvolging en de rapportering over de realisatiegraad van de beheersovereenkomst gebeurt op een formele, decretaal geregelde manier en op een meer informele manier. Om op een systematische wijze opvolging te geven aan de goede uitvoering van de algemene en bijzondere opdrachten van deze beheersovereenkomst en het jaarlijks ondernemingsplan gebruikt het agentschap een monitoringsysteem dat voor het beleidsdomein RWO is ontwikkeld. Uit dit systeem zullen de gegevens geput worden voor de systematische rapporteringen aan de minister bevoegd voor Onroerend Erfgoed. Het systeem zal onder meer gericht zijn op het rapporteren over de voortgang en realisatie van de doelstellingen en projecten van het agentschap zoals hogerop zijn vermeld.
15. Rapportering Naast de wettelijk voorziene financiële rapporteringen en rapportering in functie van de decretaal voorziene bevoegdheid van Interne Audit, zal het agentschap voorzien in twee formele rapporteringmomenten over de realisatie van de engagementen in de beheersovereenkomst : een jaarrapport en een afsluitend eindrapport na het aflopen van deze beheersovereenkomst. De jaarrapportering wordt jaarlijks voor 31 maart, vanaf het jaar volgend op het jaar na inwerkingtreding van deze beheersovereenkomst, aan de minister voorgelegd. Dit rapport zal minstens volgende elementen bevatten: - Een historisch luik met een overzicht van het afgelopen jaar; - Een toekomstig luik voor het volgende jaar via een eerste voorstel van ondernemingsplan; voor het volgend jaar waarbij ook een budgettair luik wordt voorzien. Het eindrapport wordt uiterlijk zes maanden na het aflopen van de duurtijd van de beheersovereenkomst aan de minister voorgelegd. Deze rapportering richt zich voornamelijk naar de formulering van elementen van de beheersovereenkomst, de realisatie van de doelstellingen en bijhorende prestatienormen in de beheersovereenkomst en de ter beschikking gestelde middelen. Als dusdanig vormt het een consolidatie en integratie van de jaarlijkse rapporteringen en zelfevaluaties van de uitvoering van de beheersovereenkomst door het agentschap, aangevuld met relevante informatie van bijvoorbeeld audits. Verder worden over de opvolging nog volgende aanvullende afspraken gemaakt : - er wordt in een systematisch overleg voorzien tussen de minister bevoegd voor Onroerend Erfgoed en de administrateur-generaal van het agentschap - daarnaast engageert het agentschap zich om voldoende overleg te plegen met het agentschap Inspectie RWO m.b.t. de materie van het onroerend erfgoed.
36
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Het agentschap erkent ook het inlichtingenrecht van de functionele bevoegde minister m.b.t. informatie en / of stukken die op de beheersovereenkomst betrekking hebben.
16. Evaluatie Tijdens een jaarlijks overlegmoment, dat zich situeert eind april, begin mei van het jaar n+1 bespreken de minister bevoegd voor Onroerend Erfgoed en de administrateur-generaal van het agentschap gezamenlijk de voortgang van de beheersovereenkomst. Zij doen dit op basis van het jaarrapport met betrekking tot de evaluatie van de uitvoering van de beheersovereenkomst dat door het agentschap werd neergelegd voor 31 maart conform hoger vermelde afspraken. De minister kan, in voorkomend geval, een “second opinion” inwinnen bij een bemiddelings- en verzoeningsorgaan. De minister legt een voorstel van eindevaluatie voor aan de Vlaamse Regering, die een formele uitspraak doet inzake de evaluatie over de uitvoering van deze beheersovereenkomst.
VI Aanpassing beheersovereenkomst – opschortende voorwaarden 17. Aanpassing van de beheersovereenkomst – opschortende voorwaarden Indien zich tijdens de duur van de overeenkomst ingrijpende wijzigingen voordoen, hetzij in de maatschappelijke omgeving waarin het agentschap actief is, hetzij in de beleidsopties, hetzij door een interventie door de Vlaamse minister bevoegd voor financiën en begroting t.g.v. een belangrijke wijziging van het financiële engagement van de Vlaamse Regering tijdens de duur van de beheersovereenkomst, en deze wijzigingen de opdrachten van het agentschap dermate veranderen dat deze veranderingen niet kunnen ingepast worden in de vigerende afspraken tussen de partijen, dan kan de beheersovereenkomst op vraag van één van de ondertekenende partijen (of van de minister bevoegd voor financiën en begroting) opnieuw onderhandeld en aangepast worden. De beheersovereenkomst kan enkel opnieuw formeel onderhandeld worden op vraag van de leidend ambtenaar, na een belangrijke wijziging van het financiële engagement van de Vlaamse Regering tijdens de duur van de beheersovereenkomst. Deze bepalingen prevaleren op alle andere artikels van de beheersovereenkomst. Van deze bepalingen kan niet worden afgeweken. Alle andere bepalingen in de beheersovereenkomst die hiermee strijdig zijn, die hiervan afwijken of zelfs voor een verschillende interpretatie vatbaar zouden zijn, verliezen hierdoor hun uitwerking en zijn in elk geval steeds ondergeschikt aan bovenvermelde budgettaire generieke bepalingen.
37
Beheersovereenkomst 2013 – 2015
B. SPECIFIEK DEEL 18. Samenwerkingsovereenkomsten Het agentschap Onroerend Erfgoed werkt actief samen met andere entiteiten in de Vlaamse Overheid, met andere actoren binnen de sector Onroerend Erfgoed en met andere bestuursniveaus om een klant- en oplossingsgerichte en doelmatige dienstverlening te realiseren. Het heeft hiertoe talrijke overeenkomsten afgesloten, waarvan de belangrijkste hieronder zijn opgelijst. 18.1. Structurele samenwerking Samenwerkingsovereenkomsten met andere entiteiten binnen het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening, Wonen en Onroerend Erfgoed (RWO): - Samenwerkingsprotocol met het agentschap Inspectie RWO; - Samenwerkingsovereenkomst met de Managementondersteunende Diensten van het ministerie RWO. Samenwerkingsovereenkomsten met entiteiten van andere beleidsdomeinen binnen de Vlaamse overheid: - Protocol met het beleidsdomein Cultuur over de mogelijke samenwerking rond erfgoedconvenanten, cultuurbeleidsplannen, erfgoededucatie en erfgoedopleidingen; - Samenwerkingsprotocol met de Sociaal Economische Raad voor Vlaanderen rond de verdere ontwikkeling van de beroepenstructuur en beroepsprofielen inzake onroerend erfgoedzorg; - Overeenkomst met het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie over GESCO-tewerkstellingsprogramma; - Samenwerkingsovereenkomst met de DAB Vloot van het agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust i.v.m. het leggen van boeien op beschermde wrakken, gebruik van vaartuigen, erfgoedinitiatie bij het personeel, enz…; - Samenwerkingsovereenkomst met de afdeling Kust van het agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust i.v.m. het uitwisselen van informatie, gezamenlijk uitvoeren van projecten, erfgoedinitiatie bij het personeel, inzet van apparatuur, enz…; - Overeenkomst met de afdeling Technische Ondersteuning (ATO) van het departement Mobiliteit en Openbare Werken betreffende het verlenen van technische ondersteuning op het vlak van fotogrammetrie en topografie; - Overeenkomst met de Vlaamse Bouwmeester.
38
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 18.2. Gesubsidieerde samenwerking Het agentschap Onroerend Erfgoed werkt op basis van resultaatsverbintenissen samen met volgende verenigingen: -
de Vlaamse erfgoedorganisatie HERITA Monumentenwacht Vlaanderen Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur (CRKC) Intergemeentelijke Archeologische Diensten (IAD’s) en Intergemeentelijke Onroerenderfgoeddiensten (IOED’s) Regionale landschappen de provincie Oost-Vlaanderen op basis van een convenant tussen het Vlaamse Gewest en die provincie met betrekking tot het “proefproject archeologiedepot” in het Provinciaal Erfgoedcentrum te Ename
18.3. Projectmatige samenwerking Overeenkomsten rond projectmatige samenwerking met lokale overheden zoals provincies, steden en gemeenten of groeperingen daarvan, met musea, met andere culturele organisaties, enz...
19. Het agentschap Onroerend Erfgoed als Vlaamse wetenschappelijke instelling Bij de concrete uitwerking van de reorganisatie van het beleidsveld Onroerend Erfgoed vormde het behoud van het statuut van Vlaamse Wetenschappelijke Instelling steeds een belangrijk uitgangspunt dat nooit ter discussie is gesteld. Dit wetenschappelijk statuut is daarna bevestigd in het oprichtingsbesluit voor het nieuwe agentschap Onroerend Erfgoed : “Voor zover de taken van Onroerend Erfgoed betrekking hebben op wetenschappelijk onderzoek, wordt het gespecificeerd als Vlaamse wetenschappelijke instelling”. Ook in de missie van het nieuwe agentschap wordt verwezen naar die wetenschappelijke taakstelling : Onroerend erfgoed een meer zichtbare plek en betekenis geven, vertrekkende van een langetermijnvisie : - via een geïntegreerde aanpak en in dialoog met een breed netwerk; - door kaders en instrumenten te ontwerpen en in te zetten; - met medewerkers, gepassioneerd door erfgoed en met een rijke en diverse expertise; - op een wetenschappelijk onderbouwde manier; - toonaangevend en inspelend op maatschappelijke en internationale ontwikkelingen. Voor een heldere en transparante erfgoedzorg in een wereld in verandering.
39
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Cruciaal daarbij is de heroriëntatie van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek naar beleidsgericht onderzoek, met name onderzoek in functie van het onroerenderfgoedbeleid en van de bescherming en het beheer van onroerend erfgoed. Als kader voor dit beleidsgericht onderzoek wordt met inspraak van de verschillende (interne) belanghebbenden een onderzoeksagenda opgesteld. Naast de prioritaire uitvoering van die onderzoeksagenda’s wordt tot 2015 voor de onderzoekers beperkte tijd voorzien voor de afwerking van het lopend, niet-beleidsgericht onderzoek, zodat de aangegane engagementen uit het verleden nog nagekomen kunnen worden. 19.1. Drie onderzoeksagenda’s voor beleidsgericht onderzoek Een belangrijke kerntaak die in het oprichtingsbesluit van het agentschap Onroerend Erfgoed (besluit van de Vlaamse regering van 22 juni 2012) is opgenomen en die rechtstreeks verbonden is met het statuut van het agentschap van Vlaamse Wetenschappelijke Instelling, is : “Beleidsgericht wetenschappelijk onderzoek initiëren en uitvoeren, enerzijds met het oog op visievorming en monitoring van het beleid met het oog op de integratie van de onderzoeksresultaten in het beleid, en anderzijds ter ondersteuning van de uitvoering van het beleid”. Voor een gestructureerde, planmatige aanpak van die opdracht, heeft het directieteam bij het uitstippelen van de strategie voor de komende jaren volgende strategische doelstelling geformuleerd: “Een methodologie ontwikkelen en toepassen voor het onderzoek in functie van de beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering”. Die doelstelling werd als volgt verder geoperationaliseerd : “Een onderzoeksagenda ontwikkelen om de beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering te onderbouwen en te faciliteren”. Vanuit die visie en rekening houdend met de processen die een degelijke ondersteuning/onderbouwing door beleidsgericht wetenschappelijk onderzoek vereisen, is er uiteindelijk voor gekozen om drie onderzoeksagenda’s voor het beleidsgericht onderzoek op te stellen, namelijk : - Een onderzoeksagenda Beleidsontwikkeling, ter ondersteuning van de beleidsvoorbereiding en –evaluatie. Hieronder valt ook het onderzoek in functie van de ontsluiting van het onroerend erfgoed, zoals doelgroepen- en draagvlakonderzoek; - Een onderzoeksagenda Beheer, ter ondersteuning van het beheer van het onroerend erfgoed in Vlaanderen - Een onderzoeksagenda Inventariseren en Beschermen, ter ondersteuning van beide processen. Het betreft hier niet het onderzoek van individuele erfgoedobjecten (de zgn. inventarisatie- en beschermingskalender), maar objectoverschrijdend thematisch/geografisch onderzoek of onderzoek m.b.t. het inventarisatie- en beschermingsinstrumentarium.
40
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Het kader voor de ontwikkeling van de onderzoeksagenda’s is bepaald door een interne visietekst Beleidsgericht Onderzoek en door de strategische doelstellingen van het agentschap, die concreet werden vertaald in volgende uitgangspunten: - De onderzoeksagenda gaat in op de prioritaire onderzoeksnoden aangegeven door de minister (beleidsnota en -brieven) en de eigen organisatie; - De onderzoeksagenda resulteert in aanbevelingen voor de beleidsontwikkeling en/of -uitvoering en in wetenschappelijke output. Omdat die onderzoeksagenda’s voor de eerste keer binnen het agentschap volgens een nieuw ontwikkelde methodologie opgesteld worden, die vertrekt van een behoeftenanalyse bij de prioritaire doelgroepen en klanten, heeft die nieuwe werkwijze een experimenteel karakter. Dit uit zich o.a. in regelmatige bijsturingen van de aanpak tijdens de opbouw van de agenda’s op basis van nieuwe ervaringen of omwille van pragmatische redenen. Om die reden is er ook voor gekozen om voor deze eerste generatie van agenda’s enkel de belanghebbenden binnen het agentschap zelf te bevragen over hun onderzoeksnoden. Na een grondige evaluatie van die werkwijze zal beslist worden tot een eventuele verruiming van de scope van die behoeftenanalyse bij de opmaak van de volgende agenda’s. De onderzoeksprojecten zijn vastgelegd na een objectieve, wetenschappelijk onderbouwde beoordeling en weging van de geïnventariseerde onderzoeksnoden. Voor de uitvoering is een timing bepaald uitgaande van de afwerking van de lopende projecten passend in beleidsgericht onderzoek en rekening houdend met de verschillende prioriteiten en andere doelstellingen van het agentschap. De uitvoerbaarheid zal echter mee bepaald worden door de keuzes met betrekking tot de aanwending van de beschikbare financiële middelen voor uitbesteding van (deel)studieopdrachten en door de bereidheid tot interne en externe samenwerking. Mede ten gevolge van de reorganisatie en andere beleidsprioriteiten, was op het moment van de voorbereiding van deze beheersovereenkomst de onderzoeksagenda Inventariseren en Beschermen nog niet beschikbaar. De opmaak van die agenda is als indicator opgenomen bij de doelstelling “Een onderzoeksagenda ontwikkelen om de beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering te onderbouwen en te faciliteren”, met als streefdatum 30 juni 2013. Hieronder volgt per onderzoeksagenda een overzicht van de onderzoeksprojecten met de geplande uitvoeringstermijn. De individuele projectfiches met een beknopte beschrijving van elk project, zijn als bijlage bij deze beheersovereenkomst gevoegd.
Onderzoeksagenda Beleidsontwikkeling 2012 - 2016 De onderzoeksagenda Beleidsontwikkeling is door het directieteam van het agentschap Onroerend Erfgoed goedgekeurd op 18 september 2012. Deze agenda omvat 10 onderzoeksprojecten.
41
Beheersovereenkomst 2013 – 2015
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Project Erfgoedbalans Beleidsmonitoring Impactanalyse van maatschappelijke microtrends Impactanalyse van maatschappelijk macrotrends Kwalitatieve waardebepaling van onroerend erfgoed als facet van levenskwaliteit Draagvlakonderzoek voor onroerend erfgoed Het doelpubliek voor Onroerend Erfgoed Impactanalyse van internationale trends in onroerenderfgoedbeleid Mogelijkheden voor internationale benchmarking Socio-economische effectenanalyse van de erkenning als werelderfgoed
Timing 2010-2013 2012-201410 2012-2013 2013 2013-2014 2013-2014 2014-2015 2014-2015 2015 2014-2016
Onderzoeksagenda Beheer 2012 - 2016 De onderzoeksagenda Beheer is door het directieteam van het agentschap Onroerend Erfgoed goedgekeurd op 6 november 2012. De agenda omvat 28 onderzoeksprojecten gespreid over de uitvoeringsperiode 2012 - 2016. Deze agenda is gebaseerd op een eerste verkenning van de onderzoeksbehoeften bij de afdeling Beheer en de afdeling Communicatie en Documentatie (m.b.t. het proces “documentatie”). Die behoeften kunnen echter veranderen onder invloed van de voortdurend evoluerende omgeving waarbinnen het beheer van het onroerend erfgoed zich situeert. Een regelmatige kritische evaluatie en actualisatie van die agenda is dan ook noodzakelijk, waarbij onderzoeksprojecten kunnen wegvallen wegens niet meer actueel of omwille van andere meer dringende noden. Uiteraard heeft de beleidscyclus ook een grote impact op de inhoud van de onderzoeksagenda : de beleidsnota Onroerend Erfgoed 2014-2019 zal ongetwijfeld aanleiding geven tot nieuwe onderzoeksvragen. Daarom zullen de prioriteiten in deze onderzoeksagenda eind 2014 geëvalueerd worden en afgestemd op de nieuwe beleidsprioriteiten en op de nieuwe onderzoeksnoden vanuit de beheerspraktijk.
10
Na 2014 wordt beleidsmonitoring een regulier proces
42
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Lopende projecten Project 1. Historisch onderzoek naar de ontginning en het gebruik van ijzerzandsteen in het Hageland 2. Kwaliteitsvol opgraven van waterputten 3. Stabiele isotopenonderzoek naar dieetreconstructie 4. Natuurwetenschappelijke methodes voor het dateren van historisch metselwerk: een state-of-the-art 5. Restauratiedocumentatie muurschilderingen 6. Energieneutrale gebouwen zonder meerkost 7. Afstemming van de doelstellingen van onroerend erfgoed en sociale huisvesting 8. Afstemming van de doelstellingen van onroerend erfgoed en toegankelijkheid 9. Gipsconservatie 10. Controle en registratie bewaringstoestand gerestaureerde muurschilderingen. Onderzoek, methodologie en richtlijnen 11. Stedenbouwkundige voorschriften voor onroerend erfgoed 12. Energiezuinige maatregelen in monumenten met woonfunctie 13. Asten in Vlaanderen 14. Actualisatie onderzoeksbalans 15. Voorstellen voor onroerenderfgoedbeheer n.a.v. de opmaak van het nieuwe Programmadocument Plattelandsontwikkeling (PDPO III) in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB 2014-2020) 16. Vakwerkbouw en energieprestaties 17. Herbestemming van grootschalige hoevecomplexen met erfgoedwaarde 18. Inventaris en evaluatie van methodes voor prospectie met ingreep in de bodem 19. Methodologie en instrumenten voor interdisciplinaire aanpak van advisering 20. Beheer van tuinen en parken 21. Ontwikkeling van instrumenten voor kwaliteitsvol ex situ beheer van vondsten en documentatie uit archeologische projecten 22. Verfsystemen in en op monumenten. Onderzoek naar de ondergronden en preparatielagen 23. Beheer van monumentale bomen 24. Beheer van klein bouwkundig erfgoed 25. Omgang met Unesco werelderfgoed
Timing 2010 – 2012 2012 2012 2012 2011 – 2013 2011 – 2013 2009 – 2014 2009 – 2014 2010 – 2014 2012 – 2014
2012 – 2014 2012 – 2016 2012 – 2018? Doorlopend 2013
2013 2013 – 2014 2013 – 2014 2013 – 2014 2013 – 2014 2013 – 2015
2013 – 2015 2013 – 2015 2013 – 2015 2014 – 2015
43
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Geplande projecten Project 26. Inventaris van de archeologische onderzoeksvoorraad in Vlaanderen 27. Onderzoek naar een optimale noodconservatie op het terrein en erna 28. Kwaliteitsvol bouwhistorisch onderzoek 29. Natuursteenvervanging en -behandeling 30. Multidisciplinair beheer van beschermde landschappen in het kader van natuurontwikkeling 31. Het rabattensysteem. De integratie van een historisch hydrologisch systeem in een hedendaags beheer van cultuur- en natuurwaarden 32. Onderzoek naar betrouwbare instrumenten voor het evalueren van de sterkte van historisch waardevol bouwhout 33. Een corpus van (wetenschappelijke) vraagstellingen bij archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem, aangepast aan de huidige stand van onderzoek in Vlaanderen 34. Onderzoek naar de optimale strategie bij staalname voor natuurwetenschappelijke analyses in het kader van archeologische ingrepen in de bodem 35. Onderzoek naar het optimaal en ethisch verantwoord opgraven en beheren van menselijk skeletmateriaal 36. Modelbeschrijving van paleo-ecologisch onderzoek bij het voorbereiden van adviezen en beheersplannen voor landschappen 37. Onderzoek naar restauratiemethodieken voor betonnen monumenten 38. Wegbeplanting in een erfgoedcontext 39. Kasteeldreven: aanleg, soortkeuze, plantverbanden en snoeibeheer 40. Beheer van kleinschalige landschapselementen (KLE’s) uitgaande van de regionale diversiteit 41. Materiaalgebruik voor bestratingen en verhardingen in erfgoedcontext 42. Kleine historische elementen op boerenerven
Timing 2014 – 2015 2015 2015 2015 2015 2015 – 2016
2014 – 2016
2014 – 2016
2015 – 2016
2015 – 2016 2015 – 2016
2015 – 2016 2014 – 2016 onder voorbehoud onder voorbehoud onder voorbehoud onder voorbehoud
44
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 Onderzoeksagenda Inventariseren en Beschermen Zoals reeds eerder vermeld was deze onderzoeksagenda bij de opmaak van deze beheersovereenkomst nog niet beschikbaar. Voor de uitwerking van deze agenda is 30 juni 2013 als streefdatum vooropgesteld.
19.2. Wetenschappelijke netwerking en samenwerking Om volwaardig de rol als Vlaamse wetenschappelijke instelling te kunnen opnemen is een goede samenwerking met andere wetenschappelijke organisaties van essentieel belang. Aan die samenwerking geeft het agentschap Onroerend Erfgoed structureel vorm door samenwerkingsovereenkomsten af te sluiten met universiteiten, hogescholen en andere wetenschappelijke instellingen om kennis, expertise en onderzoeksinfrastructuur met elkaar te delen en om samen onderzoeksprojecten uit te voeren. Dergelijke overeenkomsten bestaan reeds met: - de Vrije Universiteit Brussel; - de Katholieke Universiteit Leuven; - de Universiteit Gent; - de Universiteit Antwerpen; - de Hogeschool Antwerpen; - het Instituut voor Natuur en Bosonderzoek (INBO) binnen het beleidsdomein Leefmilieu, Natuur en Energie; - het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ). Deze overeenkomsten worden naar aanleiding van de reorganisatie en in functie van de gewijzigde wetenschappelijke taakstelling van het agentschap herzien. Daarbij is het de bedoeling om die overeenkomsten meer te positioneren als globale intentieverklaringen tot samenwerking. Er zal tevens een dergelijke intentieverklaring met de Universiteit Hasselt worden afgesloten. Belangrijk is ook de internationale positie en uitstraling van het agentschap (en van Vlaanderen) op het gebied van onroerend erfgoed en de doorstroming van relevante informatie m.b.t. die materie vanuit de internationale omgeving naar het agentschap en naar andere erfgoedpartners en –actoren. De afdeling Erfgoedbeleid is verantwoordelijk voor de internationale werking van het agentschap.
45
Beheersovereenkomst 2013 – 2015 19.3. Interne wetenschappelijke expertise In de organisatiestructuur van het nieuwe agentschap situeert het wetenschappelijk onderzoek zich in twee afdelingen : de afdeling Onderzoek en Bescherming : het betreft hier enerzijds het historisch onderzoek in het kader van het inventariseren en beschermen, om tot wetenschappelijk onderbouwde beschrijvingen van de erfgoedobjecten en hun evolutie te komen. Anderzijds gaat het om het onderzoek in functie van het beheer van het onroerend erfgoed; de afdeling Erfgoedbeleid : hier wordt onderzoek uitgevoerd ter ondersteuning van de voorbereiding en evaluatie van het onroerenderfgoedbeleid (o.a. omgevingsanalyse, draagvlakonderzoek, socio-economisch onderzoek, enz… m.b.t. het beleidsveld onroerend erfgoed en de impact daarvan op andere sectoren op en de samenleving in het algemeen. In overeenstemming met hun wetenschappelijke onderzoeksopdrachten, wordt de toekenning van een wetenschappelijke graad en loopbaan beperkt tot de onderzoekers van de twee voormelde afdelingen. De overige werknemers van het agentschap worden tewerkgesteld in een administratieve graad en loopbaan. 19.4. Indicatoren Hieronder worden een aantal indicatoren gedefinieerd m.b.t. de wetenschappelijke rol die van het agentschap op basis van zijn nieuwe opdracht en missie (cf. oprichtingsbesluit) wordt verwacht. Nr
omschrijving
47
De output die op 31/12/jaar x gerealiseerd is via de projecten 11 opgenomen in de drie onderzoeksagenda’s : - aantal aanbevelingen - aantal handleidingen/richtlijnen (afgewerkte manuscripten) - aantal lezingen/opleidingen - aantal onderzoeksrapporten/publieksboeken (afgewerkte manuscripten) - aantal indicatoren De jaarlijkse evolutie van de omvang van de wetenschappelijke collecties van het agentschap ter ondersteuning van het wetenschappelijk onderzoek (index 100 = 2010): - aantal fysieke volumes in de bibliotheek
48
49
11
- aantal lopende meter papieren, statisch, “wetenschappelijk” archief - aantal lopende meter archeologisch vondstmateriaal in het depot Het aantal onderzoekers van het agentschap die in jaar x ten minste 1 wetenschappelijke vormingsactiviteit hebben gevolgd ten opzichte van het totaal aantal onderzoekers op 31/12/jaar x
nulmeting 2011
streefwaarde 2015
n.n.b.
20 20 10 5 15
107,1 (96.808/90.359) 100 (640/640) 102,3 (8.814/8.618) 64% (48/75)
121,7 (110.000/90.359) 109,4 (700/640) 111,4 (9.600/8.618) 70%
Het betreft de onderzoeksagenda’s Beleidsontwikkeling, Beheer en Inventariseren en Beschermen
46
BIJLAGE 1
ONDERZOEKSAGENDA BELEIDSONTWIKKELING 2012 - 2016
PROJECTFICHES
Project 01 ERFGOEDBALANS
Omschrijving De erfgoedbalans is een beleidsinstrument dat een status quaestionis van het onroerend erfgoed in Vlaanderen geeft ter onderbouwing van het beleid voor de volgende regeerperiode. Dit project wordt door het agentschap opgenomen om volgende redenen: als beleidsinstrument voor de minister, om verantwoorde en onderbouwde beleidskeuzes inzake onroerend erfgoed te kunnen maken; omdat de erfgoedbalans invulling geeft aan de opdracht tot beleidsgericht onderzoek. Doelstelling Tegen eind 2013 een maximaal gedragen en gebiedsdekkende status quaestionis in de vorm van een publicatie opmaken van de omvang, de toestand en de zorg voor alle vormen van het onroerend (archeologisch, bouwkundig, landschappelijk) en het varend erfgoed in het Vlaams Gewest. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het project is geslaagd wanneer tegen eind 2013 volgende producten opgeleverd zijn volgens de kwaliteitsverwachtingen vermeld in het projectcharter : een publicatie (digitaal en in boekvorm), een instrument voor de erfgoedmonitor, een archief van de verzamelde data, beleidsaanbevelingen en een communicatieplan.
49
Project 02 BELEIDSMONITORING
Omschrijving Het concept monitoring kan breed of eng ingevuld worden. In beide gevallen gaat het om een systematische gegevensverzameling om een stand van zaken weer te geven. Toegepast op de beleidscyclus beperkt de enge invulling monitoring tot de beleidsuitvoeringsfase. Bij de brede invulling worden gegevens verzameld over alle fasen van de beleidscyclus (planning, uitvoering en evaluatie). Een permanente opvolging en evaluatie van de implementatie en effecten van het onroerenderfgoedbeleid met het oog op een continue bijsturing ervan, kan maar optimaal gebeuren wanneer de overheid: - de beleidsdoelstellingen zowel extern als op Vlaams beleidsniveau expliciteert; - deze doelstellingen in bereikbare en registreerbare indicatoren of effecten op korte, middellange en lange termijn vertaalt. Om te kunnen nagaan of de gevonden effecten bij de verschillende doelgroepen consistent en stabiel zijn in de tijd, is een longitudinale beleidsopvolging noodzakelijk, met metingen over verschillende aspecten (draagvlak, economische return-on-investment, …) en over meerdere jaren. Om tot een concrete afbakening van de meetpraktijken te komen zijn er twee aanknopingspunten: - de interne werking van de organisatie (cf. de beheersovereenkomst of de leidraad organisatiebeheersing van IAVA); - de beleidsdoelstellingen. De efficiëntie of performantie van een organisatie wordt gemeten door de geleverde output (bijv. aantal dossiers) af te zetten tegenover de input (bijv. aantal personeelsleden, financiële middelen op de begroting, infrastructuur,…). De realisatie van beleidsdoelstellingen wordt gemeten op basis van outputindicatoren en effecten. Binnen een beleidsveld worden outputindicatoren ingezet om operationele doelstellingen te meten en effecten om strategische doelstellingen te meten. De bredere maatschappelijke of socio-economische context die een impact heeft op het beleidsveld wordt door middel van omgevingsindicatoren aangegeven. Doelstelling Om in het kader van de globale beleidscyclus de effectiviteit van het beleid op objectieve wijze te kunnen toetsen, is er een grote nood aan kwaliteitsvolle beleidsmonitoring. Vanuit internationaal perspectief geeft het project beleidsmonitoring invulling aan het engagement ten aanzien van het geïntegreerde statistisch programma van de federale overheid en de Europese Unie, dat onder meer het bijhouden van eigen datareeksen omvat. Tenslotte komt het project ook tegemoet aan de grote vraag naar kwantitatieve en geobjectiveerde informatie kenmerkend voor het actuele informatietijdperk. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het project is geslaagd wanneer het agentschap een eerste indicatorenkorf voor het beleid heeft bepaald, de nodige garanties en randvoorwaarden voor de verdere opbouw van expertise inzake beleidsmonitoring aanwezig zijn en de beleidsmonitoring als proces kan ingebed worden in het procesmodel van het agentschap.
50
Project 03 IMPACTANALYSE VAN MAATSCHAPPELIJKE MICROTRENDS
Omschrijving In de hedendaagse maatschappij tekenen zich niet alleen macrotrends af, maar ook microtrends. Deze microtrends zijn veelal een rechtstreeks of onrechtstreeks gevolg van de maatschappelijke macrotrends, spelen zich vooral af binnen de grenzen van een maatschappelijke sector, en kunnen een belangrijke invloed hebben op het onroerend erfgoed. Het doel van het onderzoek is enerzijds deze microtrends te identificeren, en anderzijds de impact ervan op het onroerend erfgoed en de onroerenderfgoedzorg te bepalen. Deze analyse moet toelaten de toekomstige uitdagingen en mogelijke knelpunten voor de erfgoedzorg in kaart te brengen. Het resultaat ervan dient de ontwikkeling van een toekomstvisie voor de onroerenderfgoedzorg in Vlaanderen te ondersteunen. Het onderzoek bekijkt tendensen als: - Ontwikkelingen binnen de ruimtelijke ordening (bv. stadsvlucht, versnippering van de open ruimte, vertuining en verpaarding van de open ruimte, …) - Ontwikkelingen in de landbouw (bv. schaalvergroting, glastuinbouw, …) - Ontwikkelingen in het natuurbeleid - Ontwikkelingen in de toeristische sector - Ontwikkelingen in het delfstoffenbeleid (bv. heropening van de kolenmijnen, …) - … Een eerste luik van het onderzoek dient per sector de belangrijkste microtrends in kaar te brengen. Dit gebeurt door een analyse van beleidsdocumenten, publicaties, monitoringrapporten, enz. Vervolgens wordt voor iedere trend onderzocht welke gegevensreeksen beschikbaar zijn en waar deze gevonden kunnen worden. Veelal zal hiervoor beroep gedaan moeten worden op de sector waarbinnen de trend in kwestie zich situeert. Voor iedere trend wordt een beknopte samenvatting van de cijferreeksen opgemaakt. Vervolgens wordt per trend de impact op het onroerend erfgoed omschreven. De resultaten van het onderzoek worden gebundeld in een rapport. Doelstelling Bij de ontwikkeling van een langetermijnvisie rekening houden met en anticiperen op maatschappelijke microtrends. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het onroerenderfgoedbeleid speelt in op maatschappelijke microtrends.
51
Project 04 IMPACTANALYSE VAN MAATSCHAPPELIJKE MACROTRENDS
Omschrijving In de hedendaagse maatschappij tekenen zich een aantal macrotrends af. Deze macrotrends zijn zelf niet of moeilijk beïnvloedbaar, maar hebben wel een potentieel sterke impact op de onroerenderfgoedzorg. Het doel van het onderzoek is de impact te analyseren van deze macrotrends op het onroerend erfgoed, en zo de toekomstige uitdagingen en mogelijke knelpunten voor de erfgoedzorg in kaart te brengen. Deze analyse moet toelaten de ontwikkeling van een toekomstvisie voor de onroerenderfgoedzorg te ondersteunen. Het onderzoek zal zich toespitsen op de volgende maatschappelijke tendensen: - demografische ontwikkelingen (bv. bevolkingstoename, vergrijzing, vergroening, verjonging, multiculturele aspecten, nieuwe gezinsstructuren, …) - socio-culturele ontwikkelingen (bv. vrije tijd, opleidingsniveau, …) - technologische ontwikkelingen (bv. toename multimedia en sociale media, hoogtechnologische ontwikkelingen bij materialen en technieken, …) - economische ontwikkelingen (bv. globalisering, financieel-economische crisis, verschuiving zwaartepunt economie, …) - ecologische ontwikkelingen (bv. klimaatsverandering en klimaatsmaatregelen, evolutie biodiversiteit, …) Voor de analyse van deze tendensen wordt gebruik gemaakt van bestaande cijferreeksen en statistieken. Voor iedere trend wordt een beknopte samenvatting van de cijferreeksen opgemaakt. Vervolgens wordt per trend de (potentiële) impact op het onroerend erfgoed omschreven. Doelstelling Bij de ontwikkeling van een langetermijnvisie rekening houden met en anticiperen op maatschappelijke macrotrends. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het onroerenderfgoedbeleid speelt in op maatschappelijke macrotrends.
52
Project 05 KWALITATIEVE WAARDEBEPALING VAN ONROEREND ERFGOED ALS FACET VAN LEVENSKWALITEIT
Omschrijving In het kader van de opmaak van een langetermijnvisie voor onroerend erfgoed beoogt deze studieopdracht een diepgaande enquête, die peilt naar de verwachtingen, de behoeften en de waardering voor onroerend erfgoed bij een breed publiek. Het onderzoek geeft een overzicht van de verschillende effecten van onroerend erfgoed, zoals door verschillende doelgroepen ervaren. We noemen dit de welvaarts- en welzijnseffecten. Het onderzoek houdt rekening met de resultaten van de draagvlakmeting voor onroerend erfgoed en de verschillende doelgroepen voor onroerend erfgoed. Een integratie van de verschillende onderzoeksvoorstellen kan eventueel overwogen worden. Deze kennis over de appreciatie van onroerenderfgoedwaarden als deel van onze leefomgeving is bij een langetermijnvisie onontbeerlijk. Voor onroerend erfgoedwaarden ontbreekt grotendeels nog deze kennis. De sociaal-economische studie van het Departement RWO geeft wel een aantal kwantitatieve gegevens, zoals onder meer de relatie tussen vastgoedprijzen en onroerend erfgoed of over het aandeel van onroerend erfgoed in de toeristische / recreatieve sector. Toch ontbreekt het nog aan gegevens. Deze kennislacune betekent voor onroerenderfgoedwaarden dat effecten op omgevingskwaliteiten, zoals de historische leefomgeving, niet vertaald zijn naar welvaarts- of welzijnseffecten. In de praktijk komen deze effecten van bijv. het verlies van ruimtelijk-structurerende kenmerken van 10 hectare cultuurlandschap niet voor in beslissingen met een overzicht van negatieve en positieve welvaartseffecten (m.a.w. de maatschappelijke kosten – baten of milieueffectrapportage). Hooguit wordt als connotatie ‘negatief effect’ of ‘afname 10 hectare cultuurlandschap’ vermeld. Een dergelijke vermelding suggereert dat het effect wel iets met welvaart en ons welzijn van doen heeft, zonder het effect zelf te benoemen, maar laat na het aandeel van dit effect uit te drukken. Vanuit het beleidsveld onroerend erfgoed is het belangrijk de verschillende welvaart- en welzijnseffecten van de historische leefomgeving (landschap, bouwkundig erfgoed en archeologische vindplaatsen) te kennen. We denken onder meer aan zaken, zoals gezondheid, beleving, ondernemersklimaat, … Doelstelling De onderzoeksopdracht resulteert in een rapport met o.a. conclusies betreffende: o de waardering, die mensen geven aan een plek met erfgoedwaarden als werkplek, woning of recreatieve bestemming; o het relatieve aandeel van onroerenderfgoedwaarden bij de waardering, die verschillende mensen voor hun leefomgeving hebben; o een overzicht van welvaart- en welzijnseffecten voor archeologie, historische geografie en bouwkundig erfgoed Deze onderzoeksopdracht geldt tevens als aanzet naar een kwantitatieve waardering van welvaartseffecten voor onroerend erfgoedwaarden door wetenschappelijk onderbouwde kengetallen of waarderingsfuncties voor de historische leefomgeving (landschap, historisch erfgoed en archeologische vindplaatsen). Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het beleidsveld onroerend erfgoed kent het welvaart- en welzijnseffect van onroerenderfgoedwaarden, zoals ze door de verschillende doelgroepen wordt gepercipieerd.
53
Project 06 DRAAGVLAKONDERZOEK VOOR ONROEREND ERFGOED
Omschrijving Kennen van het draagvlak voor Onroerend Erfgoed i.f.v. inspelen op dit draagvlak. Wat is draagvlak? Hoe meten? Hoe kunnen we het draagvlak verbeteren? Het meten en verbreden van het draagvlak voor Onroerend Erfgoed gekoppeld aan klantentevredenheidsmeting en met aandacht voor participatie. Doelstelling Beleidsaanbevelingen Aanbeveling over een gepast instrumentarium voor verbreding en verdieping van het draagvlak (o.a. makelaardij, instrument voor participatie en data-ontsluiting) Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
54
Project 07 HET DOELPUBLIEK VOOR ONROEREND ERFGOED
Omschrijving Het onderzoek is een veldanalyse (survey) van het doelpubliek voor Onroerend Erfgoed. Het eindresultaat geeft een beleidsevaluatie met aanbevelingen voor communicatie en aansturing van het middenveld. Doelstelling Het onderzoek beoogt “het kennen van het doelpubliek voor Onroerend Erfgoed” in al zijn verscheidenheid. Dit doelpubliek is heel divers en haar betrokkenheid met het beleidsveld is sterk verschillend. Iemand kan betrokken zijn als participant, als investeerder, als ontwikkelaar, als buitenlandse investeerders of toerist, als eigenaar, enz.. Kennis over de verschillende bewegingen en interesses binnen in deze populatie kan leiden tot een effectievere en efficiëntere communicatie. De communicatiestrategie kan met ander partners en besturen worden afgestemd. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het doelpubliek wordt makkelijker en gerichter bereikt: hogere penetratiegraad.
55
Project 08 IMPACTANALYSE VAN INTERNATIONALE TRENDS IN ONROERENDERFGOEDBELEID Omschrijving Op termijn dient een toekomstvisie opgemaakt te worden voor het Vlaamse onroerend erfgoed. Aangezien Vlaanderen niet geïsoleerd handelt maar in een internationale context van erfgoedzorg staat, is het noodzakelijk rekening te houden met deze context bij de opmaak van een toekomstvisie. Het onderzoek identificeert de trends in het internationale onroerenderfgoedbeleid, en gaat vervolgens na wat de impact en effecten zijn welke hierin onderscheiden kunnen worden. Hiervoor wordt een vergelijkend onderzoek opgezet tussen Vlaanderen en minimaal 3 andere landen of regio’s (die voldoende relevant zijn). Dit onderzoek resulteert in een omgevingsanalyse die indicaties geeft voor de ontwikkeling van een langetermijnvisie voor onroerenderfgoedzorg in Vlaanderen. Doelstelling Het onderzoek beoogt gronden te bieden voor de ontwikkeling van een langetermijnvisie voor onroerenderfgoedzorg in Vlaanderen. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) De toekomstvisie voor het Vlaamse onroerenderfgoedbeleid houdt rekening met de internationale tendensen inzake onroerenderfgoedbeleid.
56
Project 09 MOGELIJKHEDEN VOOR INTERNATIONALE BENCHMARKING
Omschrijving Het onderzoek gaat na welke landen of regio’s vergelijkbaar zijn met Vlaanderen op het vlak van onroerend erfgoedzorg zodat opgelijst kan worden welke geschikt zijn voor internationale benchmarking. Geschiktheid houdt rekening met regelgeving, administratieve praktijk, erfgoedbestand en socio-economische factoren. Het onderzoek resulteert in een rapport of lijst van aspecten van het onroerend erfgoed met corresponderende landen of regio’s die geschikt zijn voor benchmarking, inclusief eventueel noodzakelijke wegingen of correcties. Het onderzoek beoogt de opmaak van een internationaal referentiekader voor het onroerend erfgoedbeleid in Vlaanderen. Doelstelling Het onderzoek ondersteunt het afwegen van het erfgoedbeleid in Vlaanderen tegenover een internationaal referentiekader. Het maakt het mogelijk om dit beleid te positioneren tegenover de buitenlandse praktijk. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Internationale benchmarking is mogelijk.
57
Project 10 SOCIO-ECONOMISCHE EFFECTENANALYSE VAN ERKENNING ALS WERELDERFGOED
Omschrijving Het onderzoek spitst zich toe op twee deelvragen. Enerzijds wordt nagegaan wat de impact is van een erkenning als werelderfgoed. Er wordt onderzocht wat de voor- en nadelen zijn en of de voordelen opwegen tegen de nadelen. Deze vraag kan als volgt samengevat worden: wat is de socio-economische meerwaarde van het statuut werelderfgoed versus wat zijn de negatieve effecten? Anderzijds zal het onderzoek indicatoren en parameters identificeren die relevant zijn om de impact van een erkenning als werelderfgoed te meten. Het doel is na te gaan welke indicatoren gehanteerd moeten worden om deze analyse te kunnen maken bij de opmaak van een nieuw UNESCO dossier, en hoe deze indicatoren opgevolgd kunnen worden na de erkenning. Het onderzoek maakt het mogelijk om voor individuele UNESCO-dossiers op voorhand de meerwaarde of minwaarde in te schatten, en dit gegeven mee te nemen in opportuniteitsafwegingen. Deze waarde kan nadien continu gemeten worden als basis voor eventuele beslissingen rond het statuut. De resultaten kunnen eveneens een rol spelen in het vergroten van het maatschappelijk draagvlak voor werelderfgoed en de investeringen er rond. Doelstelling Het onderzoek moet mogelijk maken de meerwaarde (of minwaarde) van het statuut werelderfgoed in kaart brengen, en de evolutie hiervan op lange(re) termijn te monitoren. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) De meerwaarde van werelderfgoedobjecten wordt bepaald en opgevolgd. Het draagvlak voor werelderfgoed vergroot op basis van de socio-economische appreciatie.
58
BIJLAGE 2
ONDERZOEKSAGENDA BEHEER 2012 - 2016
PROJECTFICHES
59
Project 01 Historisch onderzoek naar de ontginning en het gebruik van ijzerzandsteen in het Hageland Omschrijving Het architectuurlandschap van het Hageland wordt in hoge mate gekenmerkt door het gebruik van Diestiaan ijzerzandsteen. Eeuwenlang werd deze roestbruine steen ontgonnen in steengroeven op de flanken van de Hagelandse heuvels voor de bouw van kerken, kastelen, boerderijen, watermolens en tal van andere gebouwen. De meeste van deze gebouwen zijn vandaag beschermd als monument of opgenomen in de Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed. Bij restauratiewerkzaamheden aan deze gebouwen moet regelmatig verweerde ijzerzandsteen vervangen worden. Nieuwe ijzerzandsteen is echter niet meer voorhanden. Sinds 1950 zijn er geen steengroeven meer waar ijzerzandsteen gewonnen wordt, wat een groot probleem is voor de monumentenzorg. Bij infrastructuurwerken in het Hageland stoot men regelmatig op ijzerzandsteenbanken. Momenteel wordt er met deze steen niets gedaan, omdat er geen officiële kwaliteitscriteria voor ijzerzandsteen bestaan. De Vlaamse Overheid wil hier nu verandering in brengen. In 2010 heeft de Afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen (ALBON) acht proefboringen laten uitvoeren op vier locaties in het Hageland.12 Deze boorkernen worden momenteel geologisch en bouwtechnisch onderzocht door het KIK. Dit onderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in de geologische kenmerken van de ijzerzandsteenbanken en kwaliteitscriteria te bepalen voor het gebruik van ijzerzandsteen bij restauratieprojecten. Op verzoek van ALBON is het voormalige VIOE in 2010 gestart met een onderzoek naar de geschiedenis van de Hagelandse steengroeven, van de middeleeuwen tot de 20e eeuw. De resultaten van het onderzoek zullen beschikbaar gesteld worden aan ALBON ten einde ze te toetsen aan de resultaten van het geologische en bouwtechnische onderzoek. Het onderzoeksrapport zal ook een inventaris van voormalige steengroeven in het Hageland bevatten. Vele van deze steengroeven zijn gelegen in natuurgebieden en/of ankerplaatsen. Doelstelling Het onderzoek heeft tot doel te achterhalen waar de vroegere steengroeven lagen, hoe ze door de eeuwen heen geëxploiteerd werden, aan welk soort gebouwen ijzerzandsteen uit deze groeven toegepast werd en wat de invloed van de natuursteenexploitatie op het landschap was. De inventaris kan gebruikt worden om de steengroeven die nog zichtbaar zijn in het landschap te beschermen en onder de aandacht te brengen van het publiek. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het project is geslaagd als de onderzoeksresultaten ontsloten zijn voor de betrokken partners (ALBON, ANB, Regionale Landschappen,…) en voor de medewerkers van het Agentschap Onroerend Erfgoed. Dit kan ondermeer via publicatie in Relicta.
12
Meer bepaald de Roeselberg in Herent (1 boring), het Gasthuisbos in Pellenberg (2 boringen), de Beninksberg in Wezemaal (3 boringen) en de Middelberg in Rotselaar (2 boringen). Ook stalen van de Langenberg in Diest worden mee onderzocht.
60
Project 02 Kwaliteitsvol opgraven van waterputten
Omschrijving Aangezien waterputten vaak nog tot onder de huidige grondwatertafel reiken, bieden ze zeer gunstige bewaringsomstandigheden voor archeologisch en ecologisch vondstmateriaal. Dit levert niet alleen extra mogelijkheden voor datering, maar ook een schat aan informatie over culturele aspecten, zoals voeding, technologie of grondstoffengebruik, en het vroegere landschap. Het wetenschappelijk potentieel van waterputten kan pas tenvolle benut worden als de opgraving, registratie en bemonstering op een kwaliteitsvolle manier gebeurd zijn. Er is een behoefte aan normen en richtlijnen, om te garanderen dat de informatie die waterputten bevatten, niet verloren gaat binnen de huidige commerciële context van het archeologisch werkveld. Doelstelling Een optimale benutting van het wetenschappelijk potentieel van waterputten door een kwaliteitsvolle registratie en bemonstering bij opgravingen. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) gebruik van de handleiding/normen/richtlijnen te meten aan de hand van verwijzingen in rapporten en publicaties, een enquête bij de doelgroepen, een analyse van adviesvragen (om na te gaan in hoeverre de handleiding een antwoord biedt op vragen vanuit de sector), en cijfers over de bestelling en het downloaden van het document
61
Project 03 Stabiele isotopenonderzoek naar dieetreconstructie
Omschrijving De analyse van de vroegere menselijke voedselconsumptie geeft informatie over economie, technologie, cultuur, gezondheidstoestand en sociale organisatie in het verleden. Er bestaan daarbij verschillende mogelijkheden om het vroegere dieet te reconstrueren. Zo kan er een analyse van de geconsumeerde resten plaatsvinden door de studie van de planten- en dierenresten aangetroffen op archeologische sites. Voorts kan de studie van artefacten informatie opleveren door hun vorm, functie en residu te bestuderen. Maar ook de consument of gebruiker zelf kan geanalyseerd worden. Dit door de osteologische en paleopathologische studie van de menselijke beenderen en tanden, de analyse van maaginhoud en coprolieten, maar ook door middel van chemische analysen. In deze laatste categorie hoort het stabiele isotopenonderzoek thuis, waarbij het mogelijk wordt om informatie over het genuttigde dieet op lange termijn te verzamelen. Het gebruik van de ratio’s van stabiele isotopen voor dieetreconstructie is gebaseerd op de veronderstelling dat “je bent wat je eet”. Biochemische analyse van menselijke weefsels geven immers een indirecte analyse van het geconsumeerde voedsel en water. Zo kunnen biochemische merkers van voedsel in het lichaam opgespoord worden aan de hand van de ontleding van de organische component van menselijke skeletresten, het collageen. Deze merkers zijn lichte stabiele isotopen. Verschillende voedselen watergroepen hebben verschillende isotoopwaarden; de isotopische samenstelling van het lichaam reflecteert dus de isotoopsignaturen van het geconsumeerde voedsel. Voor dit onderzoek wordt gewerkt met koolstof-, stikstof- en zwavelisotopen. Naast een directe reconstructie van specifieke dieetgewoonten binnen een bevolkingsgroep, is het interessant om deze gegevens te vergelijken met andere populaties. Op deze manier kunnen eventuele aanverwante archeologische observaties significanter gekaderd worden en zodoende kan een uitgebreider beeld verkregen worden van menselijke populaties binnen hun specifieke chronologische en socio-economische context. Voor Vlaanderen zijn dergelijke isotoopstudies tot nu toe heel beperkt gebleven in grootte en opzet. Doelstelling De mogelijkheden voor isotooponderzoek kenbaar maken en een referentiekader voor isotopendata creëren. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) - Gebruik van de onderzoeksresultaten door erfgoedconsulenten en de commerciële sector (alle uitvoerders en betrokkenen bij archeologische opgravingen), gepubliceerd in (inter)nationale tijdschriften en toegelicht aan zowel een gespecialiseerd als een ruimer publiek.
62
Project 04 Natuurwetenschappelijke methodes voor het dateren van historisch metselwerk: een state-of-the-art
Omschrijving Aan de hand van een uitgebreide gevalstudie zal worden nagegaan wat en hoe natuurwetenschappelijke dateringstechnieken kunnen bijdragen aan het dateren van metselwerk in historisch waardevolle gebouwen, en bouwhistorisch onderzoek in het algemeen. Deze technieken, zoals radiokoolstofdatering, TL-datering, archeomagnetisme en dendrochronologie, evolueren naast elkaar. Recente ontwikkelingen in deze disciplines zorgen voor toenemende precisie en nieuwe toepassingsmogelijkheden. Een stand van zaken naar toepasbaarheid en potentiële kenniswinst voor deze dateringstechnieken zal, voor de eerste maal, worden opgemaakt voor bouwkundig erfgoed in Vlaanderen. Aan de hand van een specifieke gevalstudie, de parochiekerk van Belsele (prov. OostVlaanderen), verschillende dateringstechnieken met elkaar vergelijken, plus-en minpunten oplijsten en een overzicht bieden van de huidige stand van zaken.
Doelstelling Een stand van zaken naar toepasbaarheid en potentiële kenniswinst voor dateringstechnieken voor bouwkundig erfgoed in Vlaanderen opmaken. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Een gerichte en onderbouwde keuze van specifieke dateringstechnieken bij het onderzoek van bouwkundig erfgoed.
63
Project 05 Restauratiedocumentatie muurschilderingen
Omschrijving Een correct uitgevoerde restauratie van muurschilderingen is ondenkbaar zonder een gedegen restauratiedocumentatie. Door zijn weken/maanden/jarenlange omgang met het kunstwerk is de consevator-restaurateur een bevoorrechte waarnemer. Het is uiterst belangrijk dat alles wat hij/zij doet/opmerkt/onderzoekt/uitvoert op schrift gesteld wordt. Het gaat hier dan over geschreven rapportering, maar eveneens over grafische, fotografische en virtuele documentatietechnieken. Omdat conservators-restaurateurs met hun statuut als zelfstandige vaak beperkt zijn in tijd en financiële omkadering om een lijvig restauratierapport uit te werken, is het de bedoeling om een handleiding op te stellen waarbij twee soorten fiches worden voorgesteld: een minimale fiche (voor kleinere ingrepen) en een maximale fiche (voor belangrijke ingrepen), waarop alle uitgevoerde onderzoeken, handelingen en bevindingen op een eenvoudige wijze kunnen vastgelegd worden. Doelstelling Ontwikkeling van twee soorten documentatiefiches: een minimale fiche (voor kleinere ingrepen) en een maximale fiche (voor belangrijke ingrepen), waarop alle uitgevoerde onderzoeken, handelingen en bevindingen op een eenvoudige wijze kunnen vastgelegd worden. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) - Algemeen gebruik van de handleiding/documentatiefiches in de sector - Documentatie van de uitgevoerde restauratie verloopt beter zodat bij volgende conservatie- of restauratie-ingrepen of bij erfgoedonderzoek de gegevens vlot beschikbaar zijn.
64
Project 06 Energieneutrale gebouwen zonder meerkost
Omschrijving “Innovatief aanbesteden – Energieneutrale gebouwen zonder meerkost” is een project van het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT). Bij het project zijn verschillende departementen van de Vlaamse overheid betrokken, waaronder Woonbeleid, Welzijn, Onderwijs en Onroerend erfgoed. Energiezuinige maatregelen doen de kostprijs voor de bouw, renovatie en restauratie van overheidsgebouwen aanzienlijk toenemen. In bepaalde gevallen worden de kostprijsnormen met meer dan 50 % overschreden. Daardoor krijgt de overheid het moeilijk om – bij ongewijzigd budget – de nodige sociale woningen, scholen en rusthuizen te bouwen. De energiebesparing komt de sociale huurder ten goede, de sociale bouwmaatschappij draagt echter de meerkosten zonder compensatie via de huurprijs. Niet alleen de kostprijs vormt een uitdaging. Maatregelen zoals de installatie van verwarmings- en verluchtingssystemen en zonnepanelen moeten ook verzoend worden met andere vereisten, zoals een beperkt en eenvoudig onderhoud over de volledige levensduur van het gebouw. Bij sociale woningen moet de overheid bovendien rekening houden met het gebruik van de woningen door een zeer gevarieerd huurderspubliek. Ten slotte bemoeilijken erfgoedvereisten energiezuinige maatregelen voor historische gebouwen. Energiezuinig bouwen is niet goedkoop. Nieuwe wettelijke vereisten hebben een aanzienlijke impact op het budget van de overheid. De meerkost bij de bouw en renovatie van scholen, sociale woningen, rusthuizen en historische gebouwen bedraagt in bepaalde gevallen zelfs meer dan de helft. De Vlaamse overheid wil samen met gespecialiseerde partners oplossingen ontwikkelen die energieneutraal bouwen eenvoudiger en goedkoper maken. De overheid wil de voorgestelde oplossingen op het einde van het traject toepassen in een aantal concrete bouwprojecten. Doelstelling De Vlaamse overheid wil samen met gespecialiseerde partners oplossingen ontwikkelen die energieneutraal bouwen eenvoudiger en goedkoper maken. De overheid is daarbij op zoek naar innovatie op verschillende fronten – concept, ontwerp, uitvoering, materialen en technieken. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) - de kennis en ervaring uit vorige projecten wordt hergebruikt en optimaal ingezet; - concept, bouwtechniek en uitvoering van projecten worden max. op elkaar afgestemd; - technieken en materialen ontwikkelen kunnen worden voor vraagstukken bij specifieke typologieën (o.a. historische gebouwen met het behoud op uitzicht en de authenticiteit) - energiezuinige maatregelen worden verzoend met een breed publiek van gebruikers, een gemakkelijk beheer/gebruik en een min. aan onderhoudskosten; - via samenwerkingsverbanden en geïntegreerde bouwsystemen wordt de efficiëntie van bouwprojecten verhoogd; - nieuwe aanbestedingsvormen ondersteunen de introductie en verspreiding van innoverende oplossingen.
65
Project 07 Afstemming van de doelstellingen van onroerend erfgoed en sociale huisvesting
Omschrijving Het onderzoek tracht een antwoord te formuleren op de beleidsvraag welke richtlijnen opgesteld kunnen worden om tot een optimale afstemming van de doelstellingen van onroerend erfgoed en sociale huisvesting te kunnen komen. Hiertoe zal onderzocht worden hoe de doelstellingen van sociale huisvesting in de context van onroerend erfgoed geïnterpreteerd moeten worden en in welke mate bouwkundig erfgoed kan aangepast worden aan de geldende woon- en energienormen zonder afbreuk te doen aan de erfgoedwaarden ervan. Om tot de gewenste richtlijnen te komen zal algemene informatie en kennis verzameld worden over de erfgoedwaarden van sociale woningbouw, de hedendaagse invulling van de sociale woonnormen en meest recente mogelijkheden voor het behalen van de normen voor energieprestaties en binnenklimaat. Op basis van deze gegevens kan dan gezocht worden naar globale afstemmingsmogelijkheden. De resultaten van deze algemene studie worden vervolgens afgetoetst aan de praktijk aan de hand van een proefrestauratie van 4 beschermde woningen in Klein Rusland te Zelzate. Deze testcase moet het mogelijk maken om de juiste conclusies te kunnen trekken. Dit onderzoek zal eind 2014 resulteren in een handleiding met richtlijnen over deze afstemming. Deze handleiding is in de eerste plaats bedoeld voor de sociale huisvestingsmaatschappijen en hun architecten, eigenaars/beheerders van erfgoedsites met een sociale woonfunctie en de onroerend erfgoedsector. Doelstelling Formuleren van aanbevelingen over de mogelijkheden om de doelstellingen van sociale huisvesting en onroerend erfgoed in de praktijk op elkaar af stemmen. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het project is geslaagd als deze handleiding een praktisch hulpmiddel wordt voor erfgoedconsulenten, sociale huisvestingsmaatschappijen, ontwerpers en eigenaars/beheerders.
66
Project 08 Afstemming van de doelstellingen van onroerend erfgoed en toegankelijkheid
Omschrijving
In de gewestelijke stedenbouwkundige verordening betreffende toegankelijkheid van 5 juni 2009 is een uitzonderingsbepaling voor onroerend erfgoed opgenomen onder art. 35. Ten gevolge van deze uitzonderingsbepaling moeten de erfgoedconsulenten van Onroerend Erfgoed sinds 1 maart 2010 bij de beoordeling van restauratieprojecten van publiek toegankelijke gebouwen een goede afstemming tussen de doelstellingen van onroerend erfgoed en toegankelijkheid realiseren. Een goede kennis over de afweging tussen toegankelijkheidsaspecten en erfgoedwaarden is dan ook onontbeerlijk. Om deze kennisopbouw te realiseren zullen in de periode 2013-2014 workshops en een studiedag georganiseerd. Aan de hand van een 20-tal doorlichtingen van gebouwen met erfgoedwaarde, workshops en een studiedag, zal tegen eind 2014 een handboek met aanbevelingen voor publiek toegankelijk bouwkundig erfgoed opgemaakt worden voor de erfgoed- en toegankelijkheidssector. Via een samenwerkingsovereenkomst met Enter vzw en de adviesbureaus wordt hierbij een nauwe samenwerking met de toegankelijkheidssector gegarandeerd. Alle initiatieven zijn gericht op een kennisuitbouw van de erfgoedsector t.a.v. toegankelijkheidsaspecten, maar ook op een kennisuitbouw van de toegankelijkheidssector t.a.v. erfgoedaspecten. Om dit te bewerkstelligen is het cruciaal om beide sectoren te bereiken, met in de eerste plaats de erfgoedconsulenten en toegankelijkheidsadviseurs. Daarnaast worden ook (restauratie)architecten en (monument)eigenaars tot de doelgroep gerekend. Doelstelling
Het doel van deze initiatieven is om bij restauratieprojecten een goed evenwicht te bereiken tussen de erfgoedwaarden van het gebouw en de toegankelijkheidsvoorwaarden. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd als het handboek een praktisch hulpmiddel wordt voor erfgoedconsulenten, toegankelijkheidsadviseurs, ontwerpers en eigenaars/beheerders zodat er een goede afstemming tussen de doelstellingen van onroerend erfgoed en toegankelijkheid kan gerealiseerd worden.
67
Project 09 Gipsconservatie
Omschrijving Onderzoek naar de technieken en materialen voor conservatie van gipsen objecten. De expertise hierover wordt opgebouwd door enerzijds modelprojecten en anderzijds onderzoek van de bestaande literatuur. Samenwerkingsverbanden zijn opgezet met nationale en internationale personen en initiatieven. Als resultaat wordt een handleiding voor gipsconservatie gepubliceerd voor conservators-restaurateurs, erfgoedconsulenten, eigenaars en beheerders van collecties, onderzoekers, ontwerpers. Doelstelling Het onder de aandacht brengen van de problematiek rond behoud en conservatie van gipsen objecten: het belichten van het belang van deze gipscollecties in het algemeen en van de afgietsels van gebouwen of gebouwenonderdelen in het bijzonder, als instrument in functie van erfgoedbeheer. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het project is geslaagd wanneer de handleiding gebruikt wordt als basis voor het duurzaam behoud en de conservatie van gipsen en bij de herwaardering van bestaande (verwaarloosde) gipscollecties. Het succes kan gemeten worden aan concrete realisaties van de sector in verband met conservatie en revalorisatie van gipsen objecten en –collecties.
68
Project 10 Controle en registratie bewaringstoestand gerestaureerde muurschilderingen. Onderzoek, methodologie en richtlijnen
Omschrijving Sinds de jaren 70 van vorige eeuw werken een aantal personeelsleden van het huidige agentschap Onroerend Erfgoed, aan het onderzoek, de conservatie en de restauratie van cultuurgoederen die integraal deel uitmaken van een beschermd monument. Om per project de meta data (identificatie, locatie, iconografie, fichenummer) alsook de gedetailleerde gegevens i.v.m. de behandeling van drager, preparatie en schildering, de labo-resultaten en andere relevante documentatie te kunnen registreren, werd in 1995 een databanksysteem opgezet. De database CONDOS bevat op dit ogenblik 1063 fiches. Elke fiche staat voor een project dat binnen de administratie bevoegd voor onroerend erfgoed werd uitgevoerd. De projecten zijn velerlei maar een groot aantal fiches (148) betreft muurschilderingen. Muurschilderingen worden per definitie in situ bewaard. Daarom is het zeer belangrijk dat de omgevingsomstandigheden optimaal zijn (en blijven) om de goede bewaring van deze kunstwerken te verzekeren. Voor het project Controle en registratie bewaringstoestand gerestaureerde muurschilderingen werd een nieuwe subfiche voor de database aangemaakt om de gegevens van de 0-meting van de bewaringstoestand methodisch en efficiënt te kunnen optekenen en rechtstreeks te linken aan de individuele meta data en de behandelingsgegevens van de onderzochte schilderingen. Deze gegevens zullen tijdens de 0-metingsfase aangevuld worden met de nodige foto’s, waarbij de bewaringstoestand digitaal kan ingetekend worden. Het project bestaat uit een 3-tal fasen: 1. In kaart brengen van de bewaringstoestand van de muurschilderingen die in de afgelopen 35 jaar door de administratie behandeld werden. Dit wordt als 0meting gezien. 2. In kaart brengen van de huidige omgevingsfactoren (temperatuur, relatieve vochtigheid, ultraviolet en visueel licht (binnen en buiten), verwarming en algehele toestand gebouw). 3. Conclusies trekken uit de verzamelde gegevens en dit zowel in verband met de behandelingsmethodes en -producten als met de omgevingsfactoren en hun impact op de bewaringstoestand van de schilderingen. Deze gegevens kunnen dan onderzocht worden en afgetoetst aan de verslagen van Monumentenwacht Vlaanderen. Deze conclusies omzetten in richtlijnen en/of aanbevelingen met als doelpubliek in de eerste plaats de erfgoedconsulent. Daarnaast is ook de monumentenwachter interieur, de architect en de eigenaar belangrijk. De 0-meting vormt de basis voor monitoring. Doelstelling Aanbevelingen formuleren voor de optimale bewaring van muurschilderingen. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Toepassing van de aanbevelingen bij de conservatie/restauratie en bewaring van muurschilderingen.
69
Project 11 Stedenbouwkundige voorschriften voor onroerend erfgoed
Omschrijving Het onroerend erfgoed is als drager van culturele identiteit en de daarmee samenhangende regionale identiteit een belangrijk facet van het ruimtelijke beleid. Een afstemming van het onroerend erfgoedbeleid op het ruimtelijk beleid is daarom van groot belang. In 2006 werd door het departement RWO en het toenmalige Agentschap ROVlaanderen hiertoe een publicatie uitgegeven met voorbeeldprojecten waarin erfgoed succesvol geïntegreerd werd in het gemeentelijk ruimtelijk beleid (Erfgoed op de kaart, Erfgoed en gemeentelijk ruimtelijk beleid, M&L cahier 13, 2006). Het voorliggend project, dat uitbesteed wordt via een algemene offertevraag, wil hier verder op ingaan door in 2013 een set van stedenbouwkundige voorschriften voor ruimtelijke uitvoeringsplannen en stedenbouwkundige verordeningen i.f.v. de maximale integratie van en de zorg voor het onroerend erfgoed te laten ontwikkelen. Dit zal gebeuren binnen afgebakende categorieën (relict, geheel en context), waaronder 5 subcategorieën en 20 typevoorbeelden werden aangeduid. Belangrijk hierbij is de aandacht voor een integrale benadering van de erfgoeddisciplines (bouwkundig, landschappelijk en archeologisch erfgoed). Het resultaat van het project is een drukklaar, praktisch en uitvoeringsgericht handboek voor alle ontwerpers en openbare besturen die ruimtelijk uitvoeringsplannen en stedenbouwkundige verordeningen opmaken en adviseren op gewestelijk, provinciaal en/of gemeentelijk niveau. Ook erfgoedconsulenten van het agentschap Onroerend Erfgoed en Intergemeentelijke Onroerend Erfgoeddiensten behoren tot de doelgroep. Doelstelling Ontwikkelen van een praktisch hanteerbaar werkinstrument om de zorg voor onroerend erfgoed te verankeren in het instrumentarium van ruimtelijke ordening. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) Het project is geslaagd als het handboek een praktisch hulpmiddel wordt voor de beoogde doelgroep zodat de zorg voor het onroerend erfgoed geïntegreerd wordt in de RUP’s en stedenbouwkundige verordeningen.
70
Project 12 Energiezuinige maatregelen in monumenten met woonfunctie
Omschrijving Er is momenteel in Vlaanderen nog geen gericht wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheid, wenselijkheid en effecten van verschillende energiezuinige ingrepen in monumenten met woonfunctie. We weten, via onderzoek in nietmonumentale (recente) gebouwen, wat met grote waarschijnlijkheid nodig is, maar dienen dit te kunnen staven met wetenschappelijk onderzochte cases gekoppeld aan haalbare prestaties. Een groot aandachtspunt hierbij is de verenigbaarheid van voorgestelde ingrepen met de erfgoedwaarden van het monument naast het aspect duurzaamheid. Het voorliggend project wordt uitbesteed via een algemene offertevraag. In het onderzoeksproject wordt de haalbaarheid bepaald en de impact gemeten van diverse energiezuinige maatregelen in monumenten met woonfunctie. Concreet wordt onderzocht in welke mate monumenten met woonfunctie tegemoet kunnen komen aan de geldende EPB eisen. Dankzij dit onderzoek moet duidelijk worden welke ingrepen bij voorkeur gestimuleerd dienen te worden in verschillende types en categorieën monumenten met woonfunctie. In het onderzoek zullen ongeveer 10 residentiële monumenten onderzocht worden. Op basis van een energie-audit, bouwfysisch onderzoek en een waardestelling van elk monument zullen de te nemen maatregelen opgelijst en doorgevoerd worden. Het energieverbruik voor en na de aanpassingen dient geanalyseerd te worden. Het doel is om per monument een zo groot mogelijke energiebesparing te bekomen. Er zullen enkel maatregelen toegepast worden die de erfgoedwaarden van het monument niet of slechts zeer minimaal aantasten. Ook zal zo veel als mogelijk rekening gehouden worden met de duurzaamheid van een ingreep. (o.a. levenscyclusanalyse). Doelstelling In het onderzoeksproject wordt de haalbaarheid bepaald en de impact gemeten van diverse energiezuinige maatregelen in monumenten met woonfunctie. Hierbij wordt een methodiek uitgewerkt om haalbare energieprestatiewaarden (E-peil, K-peil, Uwaarden) voor verschillende types beschermde residentiële woningen te bepalen. Dit onderzoek moet inzicht geven in wat wel en niet haalbaar/wenselijk/mogelijk is met betrekking tot het uitvoeren van aanpassingen ter verhoging van de energiezuinigheid van monumenten met woonfunctie. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) - Als de resultaten ook gebruikt kunnen worden voor voortgezet onderzoek en de ontwikkeling van specifieke prestatie-eisen voor monumenten, zowel regionaal als (inter)nationaal. (cfr. op til zijnde Europese normering hieromtrent in CEN TC 346 - Als de resultaten van het onderzoek een stimulans vormen voor het meer doelgericht ontwikkelen van innovatieve technieken om grotere energiezuinigheid te behalen in monumenten.
71
Project 13 Asten in Vlaanderen
Omschrijving Tot voor enkele jaren was er vanuit de erfgoedsector weinig aandacht voor asten in Vlaanderen. Deze drooginstallaties met een van onderen verwarmde vloer waren nochtans ooit talrijk aanwezig in ons rurale landschap. Ze vormden een onderdeel van dikwijls kleinschalige landbouwgebonden nijverheden. Met de teloorgang van die plattelandsnijverheden verloren ze hun functie én bestaansrecht. Gingen ze niet om bedrijfsruimtelijke redenen tegen de vlakte, dan zorgde natuurlijk verval door gebrek aan onderhoud wel voor het verdwijnen van dit rurale erfgoed. De actie die de Poperingse erfgoedvereniging De Keteniers in 2007 voerde voor het behoud van de hopasten in de zuidelijke Westhoek, zorgde echter voor een belangrijke kentering. De erfgoedwaarde van hopasten werd algemeen onderkend, met een groeiende interesse voor de hopasten in de streek van Aalst en in de omgeving van Asse/Ternat tot gevolg. Deze bewustwording straalde ook voor een deel af op de andere asttypes in Vlaanderen. Zo ontsnapt het systematische verdwijnen van de tabaksasten in Wervik en omgeving door het stilaan ter ziele gaan van de lokale tabaksnijverheid, niet langer meer aan de aandacht. Met een brochure over de tabaksasten in Wervik (OMD 2008) werd een eerste aanzet gegeven tot sensibilisering van de lokale bevolking voor haar streekgebonden tabakserfgoed. Met deze aandacht voor de (hop)ast, kwam ook de vaststelling dat de typologische ontwikkelingen die de diverse asttypes in Vlaanderen hebben gekend, nauwelijks in beeld zijn gebracht. De evaluatie door het VIOE in 2008 van de door De Keteniers samengestelde inventaris van de hopasten in het Poperingse vormde dan ook de aanleiding voor verder onderzoek naar de typologische ontwikkeling van de hopast. Intussen werd in het kader van het onderzoek naar de mechanisering en industrialisering van het moutbedrijf ook de typologische evolutie van de moutast onderzocht. Thans dienen er zich nog twee deelonderzoeken aan; resp. de cichorei- en tabaksasten.. De eindbetrachting is immers een vergelijkende studie die de resultaten van al deze deelonderzoeken analyseert en synthetiseert en bijgevolg de wetenschappelijke onderbouw aanreikt voor een selectief maar coherent beschermings- en beheersbeleid die het behoud van het materiële aspect van een integraal astgebonden erfgoedverhaal moeten garanderen. Doelstelling Het doel van het onderzoek is het aanleveren van de wetenschappelijke onderbouw om de nog bewaarde asten op basis van hun specifieke kenmerken te kunnen identificeren als hop-, tabaks-, cichorei- en moutast en ze tevens typologisch te kunnen duiden. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) - De erfgoedconsulenten kunnen hop-, tabaks-, cichorei- en moutasten onderscheiden en typologisch herkennen. - een adequate selectie van voor bescherming in aanmerking komende materiële relicten en een aan de kenmerkende elementen van de asten aangepast beheer zonder daarbij de functionele en typologische diversiteit van deze asten uit het oog te verliezen.
72
Project 14 Actualisatie onderzoeksbalans
Omschrijving De Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed wil een overzicht bieden van de stand van zaken van het onderzoek, de hiaten en de actuele onderzoeksvragen met betrekking tot het onroerend erfgoed in Vlaanderen. In december 2008 werd een eerste versie van de Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed gelanceerd. Dit instrument behoeft echter permanent beheer en actualisatie. Anderzijds was bij de lancering ook al geweten dat er nog delen ontbraken, dat niet alle hoofdstukken op dezelfde manier invulling hadden gekregen, was de bibliografie onvolledig, enz. De Onderzoeksbalans wordt erkend als een essentieel instrument voor de ondersteuning van het onderzoek voor onroerend erfgoed in Vlaanderen, doordat het nieuwe onderzoeken kan kaderen en sturen en omdat het een basis voor het formuleren van onderzoeksvragen kan zijn. Het is de bedoeling om op korte termijn een actieplan voor het beheer en de actualisatie van de onderzoeksbalans uit te werken. Bovendien is het aangewezen het instrument aan te passen aan de visie over Beleidsgericht Onderzoek. Doelstelling Uitbouwen van de onderzoeksbalans als een adequaat referentiekader voor het onroerenderfgoedonderzoek, en specifiek voor de planning van het beleidsgericht onderzoek van het agentschap. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) - De onderzoeksbalans wordt veelvuldig intern en extern geraadpleegd - De onderzoeksbalans is één van de referenties bij de planning van het onderzoeksprogramma en van de onderzoeksprojecten van het agentschap.
73
Project 15 Voorstellen voor onroerenderfgoedbeheer n.a.v. de opmaak van het nieuwe Programmadocument Plattelandsontwikkeling (PDPO III) in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB 2014-2020) Omschrijving
Zodra het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) gekend is, is het nuttig om de rol van onroerend erfgoed bij de Vlaamse implementatie van dit beleid te verzekeren. De mogelijkheden voor onroerend erfgoed binnen de eerste pijler zullen dan gekend zijn. Voor de tweed pijler (plattelandsbeleid) is het belangrijk om na te kijken welke rol onroerenderfgoedbeheer kan spelen in het nieuwe Operationeel Programma ELFPO Vlaanderen (Europees Fonds voor Plattelandsontwikkeling ) (=PDPOIII). Wat betekent de precieze inbreng van onroerenderfgoed(, in de eerste pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU en wat betekent dit voor onroerenderfgoedbeheer in de tweede pijler (plattelandsbeleid)? Wat is de (potentiële) meerwaarde van onroerend erfgoed binnen de uitvoering van het plattelandsbeleid in Vlaanderen? Welke maatregelen (of restricties) biedt onroerend erfgoed aan de landbouwsector? Bieden de ontworpen beheersovereenkomsten onroerend erfgoed uit 2007 hierbij mogelijkheden? Kunnen deze geïntegreerd worden in de Bedrijfsadviessystemen (BAS)? Doelstelling
Aanbevelingen voor beheer van onroerend erfgoed binnen plattelandsontwikkeling en landbouwbeleid. Beter beheer van onroerend erfgoedwaarden in de landbouw in overeenstemming met het Europees landbouwbeleid. Erkenning van onroerenderfgoedbeheermaatregelen uitgevoerd door de landbouwer, als maatschappelijke dienst, naar analogie met de ecosysteemdiensten. Toepassen van het (eventueel aangepastge bestaande ontwerp van beheerovereenkomsten onroerend erfgoed uit 2007. Gedragen en afgestemde agromilieumaatregelen uitwerken in het kader van het GLB. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) -
Het aantal landbouwers, die items met onroerenderfgoedwaarden beheren. Het aantal beheersovereenkomsten onroerend erfgoed dat wordt afgesloten.
74
Project 16 Vakwerkbouw en energieprestaties
Omschrijving
In Limburg is er heel wat bouwkundig erfgoed opgetrokken in vakwerkbouw. Naar aanleiding van de verhoogde vraag naar het behalen van normen voor energieprestaties zijn er een aantal vragen te stellen met betrekking tot dit erfgoed: 1) Wat zijn de reële prestaties van deze vakwerkwoningen? Isoleren deze slecht? Dit aspect wordt opgenomen in het onderzoek Energiezuinige maatregelen in monumenten met woonfunctie 2) Hoe kan men gebouwen in vakwerkbouw isoleren? Er is in het verleden al heel wat kennis opgebouwd (heraclietplaten-voorzetwanden) rond deze materie (J. Gyselink, zie ook artikel over verschillende cases en methodes in M&L 24/3). De vraag is of er ondertussen al nieuwe methoden (vb. dunne isolatie) zijn en wat de meest aanbevolen methode is. 3) Wat is het verschil in prestaties tussen een niet-geïsoleerd en een geïsoleerd gebouw in vakwerkbouw? Dit aspect wordt opgenomen in het onderzoek Energiezuinige maatregelen in monumenten met woonfunctie Doelstelling
-
Opmaken van een instrument voor een betere afweging voor het al dan niet doorvoeren van isolatie in gebouwen in traditionele vakwerkbouw, op basis van wetenschappelijke kennis over de (thermische) prestaties van de bestaande constructies. Indien isolatie aangewezen is, een richtlijn/bestektekst over hoe dit dan wel moet uitgevoerd worden (met oog voor nieuwste/ innovatieve technieken), met een overzicht van methodes en “best practices”.
Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd wanneer het handboek een praktisch hulpmiddel is voor zowel de erfgoedconsulenten als de ontwerpers en eigenaars.
75
Project 17 Herbestemming van grootschalige hoevecomplexen met erfgoedwaarde
Omschrijving
Het platteland in Vlaanderen laat zich kenmerken door een nog vrij rijk aanbod aan historische hoevecomplexen. Zo zijn in Vlaams-Brabant de vierkantshoeves typerend, terwijl in het polderlandschap van West-Vlaanderen grote hoeves met vrijstaande bestanddelen en in sommige gevallen voorzien van één of meer walgrachten karakteristieke elementen zijn. Door de schaalvergroting die de landbouwsector sinds decennia kenmerkt, verliezen echter steeds meer hoeves hun oorspronkelijke bestemming. Kleine(re) hoeves kriigen zeer gemakkelijk een zuiver residentiële nieuwe functie, wat voor grote boerderijen in veel gevallen minder evident is. Sommige worden weliswaar een zuiver residentiële functie aangemeten die omwille van hun soms castellologische allures vanuit erfgoedkundig oogpunt niet altijd even geslaagd zijn. In andere gevallen ligt de mogelijkheid om het verval tegen te gaan in een al dan niet gediversifieerde herbestemming. De kernvraag bij rehabilitatieprojecten betreft echter de draagkracht van de erfgoedwaarden van deze al dan niet beschermde hoeves. In welke mate is hergebruik of herbestemming verzoenbaar met de optie om de authenticiteit van dit agrarisch erfgoed te behouden? In concreto wordt dan ook voorgesteld om via het voorliggende project de problematiek duidelijk te schetsen door: - de grote hoevecomplexen in Vlaanderen typologisch te situeren, te beschrijven en hun karakteristieke erfgoedwaarden aan te geven; - de landbouweconomische ontwikkelingen die verder gebruik van deze hoeves voor agrarische doeleienden in de weg staan, te schetsen; - in het bijzonder voor agrarische en agrarische landschappelijk waardevolle gebieden de mogelijkheden binnen de ruimtelijke ordening inzake functiewijzigingen te onderzoeken en op te lijsten; - de voorbeelden alsook de (nog) niet gerealiseerde voorstellen op het vlak van hergebruik en herbestemming van grote hoevecomplexen kort beschrijvend op te lijsten en door te lichten; - aanbevelingen te formuleren inzake de aanpak van rehabiliatieprojecten m.b.t. grootschalige hoevecomplexen in het algemeen en m.b.t. de diverse hoevetypes in het bijzonder. Het onderzoek m.b.t. de herbestemming van grootschalige hoevecomplexen zal voornamelijk bestaan uit literatuurstudie en uit het bundelen van relevante informatie over herbestemde grootschalige hoeves via de organisatie van een studiedag. Op basis van deze informatie en een kritisch omgaan (doorlichten) ervan zullen de beheersaanbevelingen inzake herbestemming worden geformuleerd. Samen met de meeste relevante herbestemmingsvoorbeelden (al dan niet voorgesteld op de studiedag) zullen deze gebundeld worden in een wetenschappelijk onderbouwde praktijkgerichte publicatie. Doelstelling
Hergebruik of herbestemming van agrarisch erfgoed, in het bijzonder van grootschalige hoevecomplexen, betreft een beheersvraag waarnaar nauwelijks onderzoek is gebeurd die tot een visieontwikkeling heeft geleid, maar die wel meer en meer aan de orde is. De doelstelling van dit onderzoeksproject is om ten behoeve van de erfgoedbeheersconsulenten die met dergelijke herdefiniëringsprojecten geconfronteerd worden, een door een eerder beperkt onderzoek en door een studiedag onderbouwde visie te ontwikkelen die
76
hen toelaat met oog voor het maatwerk dat dergelijke erfgoedprojecten vereist, deze projecten in goede banen sturend te begeleiden. Op deze wijze wordt met respect voor de erfgoedwaarden het behoud van de agrarisch gedesaffecteerde hoevecomplexen en hun omgeving verzekerd. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd wanneer de visieontwikkeling bij toepassing op het terrein tot voorbeeldprojecten leidt op het vlak van hergebruik of herbestemming van grootschalige hoeves.
77
Project 18 Inventaris en evaluatie van methodes voor prospectie met ingreep in de bodem Omschrijving
De huidige praktijk en ook het ontwerp van decreet betreffende het onroerend erfgoed hebben voor de archeologische monumentenzorg in Vlaanderen (het behoud in situ en/of ex situ van het archeologisch bodemarchief) voor een preventief traject geopteerd, door de overheid ontworpen en gecontroleerd en door archeologische bedrijven uitgevoerd. De eerste op onderzoeksdaden gerichte stap daarin is het vooronderzoek, waarvan, naast bureauonderzoek, oppervlaktevondstkarteringen en geofysische prospecties, ook prospecties met ingreep in de bodem deel uitmaken. Het project beoogt, ter ondersteuning van laatstgenoemde prospecties, een handleiding te schrijven. Het aanleggen van proefsleuven en proefputten wordt als een prospectie met ingreep in de bodem beschouwd en is bijgevolg vergunningsplichtig. Boringen (paleolandschappelijke en archeologischkarterende) worden in Vlaanderen strikt genomen niet als prospecties met ingreep in de bodem beschouwd en zijn bijgevolg niet vergunningsplichtig, Toch is het juist in laatstgenoemde vorm van prospectie dat de grootste achterstand in standaard BVS-en bestaat. Doelstelling
Doelstelling van het project is een handleiding voor het uitvoeren van prospecties met ingreep in de bodem in Vlaanderen. De handleiding dient bruikbaar te zijn voor alle types van archeologische sites die er kunnen aangetroffen of verwacht worden. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd wanneer een handleiding voor het uitvoeren van prospecties met ingreep in de bodem is uitgeschreven en tot tevredenheid van overheden en uitvoerders van het preventieve archeologische onderzoek gebruikt kan worden. Het succes zou in principe gemeten kunnen worden aan de mate waarin het instrument in de opleiding tot archeoloog en nadien daadwerkelijk op het terrein gebruikt wordt.
78
Project 19 Methodologie en instrumenten voor interdisciplinaire aanpak van advisering Omschrijving
Het opmaken van een methodologie en instrumenten om te komen tot een geïnformeerde, interdisciplinaire aanpak van adviezen. De methodologie en instrumenten worden in alle buitendiensten van Onroerend Erfgoed Vlaanderen op uniforme wijze toegepast en gebruikt. Een jaarlijkse studiedag waarin best practices en probleemgevallen aan de collega’s worden voorgesteld stimuleert de verdere ontwikkeling van gemeenschappelijke denkkaders en verlaagt steeds verder de barrières tussen disciplines. De opmaak van thematische studies kunnen de kwaliteitsvolle toepassing van de methodologie verder ondersteunen. Doelstelling
De methodologie en instrumenten moet voorkomen dat er vanuit verschillende disciplines, verschillende, met elkaar conflicterende adviezen worden geformuleerd. Bovendien moet de methodologie en de instrumenten zorgen voor een uniforme toepassing van deze principes in gans Vlaanderen. Uitvoering van het project bevordert visiebepaling inzake beheer en beleid en verhoogt zo ook de kwaliteit van de erfgoedzorg en van de leefomgeving. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
- er dient een methodologie uitgewerkt hoe de interdisciplinaire advisering best wordt aangepakt.
- het project is geslaagd als alle adviezen volgens de afgesproken methodologie verlopen met het gebruik van de instrumenten en dus als alle de erfgoedwaarden van de verschillende disciplines samen worden afgewogen.
79
Project 20 Beheer van tuinen en parken
Omschrijving
Er zijn veel vragen van de erfgoedconsulenten landschap over het beheren van tuinen en parken. Hiervoor blijkt meestal te weinig kennis beschikbaar, zowel over algemene principes als over het specifieke object. Er is dus nood aan een elementaire handleiding (methodologie) om deze beheervragen te beantwoorden, en aan opleidingen voor de erfgoedconsulenten. In de handleiding worden de algemene beginselen van het beheer toegelicht, zoals die zijn vastgelegd in het Charter van Florence (1981). Tijdens de opleiding zal worden uitgelegd hoe deze principes in praktijk kunnen worden gebracht, aan de hand van concrete voorbeelden (excursies naar historische tuinen en parken). Onderwerpen die tijdens de opleiding (excursies) aan bod kunnen komen, zijn onder meer: - Historisch onderzoek van tuinen. - Herkennen van ensemblewaarden. - Soorten determineren en beheren. - Snoei- en maaibeheer. - Beheer van stromend en stilstaand water. - Toegankelijkheid. - Erfgoed en natuur: wat te doen bij conflicterende beheerdoelstellingen? Doelstelling
Het opstellen van een elementaire handleiding met methodologie ‘beheer van tuinen en parken’, gecombineerd met een opleiding/excursies om deze handleiding toe te lichten aan de hand van praktijkvoorbeelden. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Wanneer de handleiding gebruikt wordt, en de kennis van de erfgoedconsulenten vergroot.
80
Project 21 Ontwikkeling van instrumenten voor kwaliteitsvol ex situ beheer van vondsten en documentatie uit archeologische projecten
Omschrijving
Archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem is per definitie destructief voor het bodemarchief. Daarom kan een opgraving maar eenmaal uitgevoerd worden. Kwaliteitsbewaking tijdens het registreren en bergen van archeologische resten is daarom uiterst belangrijk, zodat de informatie ex situ bewaard blijft en toekomstige onderzoekers het verloop van een opgraving kunnen reconstrueren aan de hand van het vondstmateriaal (objecten, monsters, ecologische resten,…) en het opgravingsarchief (plannen, foto’s, dagboeken,…). De minimumnormen13 vormen de basis voor de registratie op het terrein en daaropvolgende basisrapportage. Aanvullende richtlijnen zijn in de maak en uitvoerders vragen geregeld advies aan externen. Omtrent het vervolgtraject, de fysieke bewaring van vondsten en documentatie in depots en archieven (na de basisrapportage), bestaat echter geen regelgeving. Ook ontbreken instrumenten om het proces te stroomlijnen en de kwaliteit te verzekeren. Zelden wordt hiervoor een specialist geraadpleegd. Dit projectvoorstel streeft naar een aanpak van deze problematiek door: - een kwalitatieve en kwantitatieve nulmeting van het ex situ archeologisch erfgoed - de opmaak van vrijblijvende richtlijnen voor kwaliteitsvolle depot- en archiefwerking De doelgroepen van dit projectvoorstel zijn de gewestelijke erfgoedconsulenten, provinciale adviseurs, (inter)gemeentelijke diensten, uitvoerders, eigenaars en ex situ erfgoedbeheerders/depotbeheerders. Doelstelling
een betere bewaring ex situ van vondsten en documentatie uit archeologische projecten Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?) - toepassing van de richtlijnen te meten op basis van verwijzingen in publicaties en/of via een enquête bij de doelgroepen - een betere bewaring ex situ van vondsten en documentatie uit archeologische projecten te meten ten opzichte van de nulmeting
13
Ministerieel besluit tot bepaling van de minimumnormen voor de registratie en documentatie bij archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem en de wijze van rapportering tot uitvoering van artikel 14, §3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni 1993 houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium.
81
Project 22 Verfsystemen in en op monumenten. Onderzoek naar de ondergronden en preparatielagen Omschrijving
Aanleiding Verf is een essentieel onderdeel van een monument. Vooral de gevelverven zijn bepalend voor het uitzicht van monumenten in het stadsbeeld en in het dorpsgezicht. Een historisch interieur is uiteraard ook gediend met het juiste afwerkingssysteem van binnenmuren en andere bouwonderdelen. Naast het aspect van uitzicht spelen vooral gevelverven een essentiële rol in het duurzaam behoud van gebouwen, omdat ze het bouwmateriaal beschermen en afschermen van klimatologische buitenomstandigheden. Dit onderzoek gaat over verven op allerhande ondergronden: in eerste instantie de muuroppervlakken en bouwonderdelen, zowel exterieur als interieur, maar ook het houten schrijnwerk (vensters en deuren) en zelfs metalen onderdelen zoals hekken en balustrades. Een juist geschilderde gevel kan volledig de mist ingaan met verkeerd geschilderd houtwerk bvb. Er moet aandacht besteed worden aan het integraal ‘beeld’ van het monument. Erfgoedconsulenten worden geconfronteerd met de problematiek van verfsoorten en verfsystemen in monumenten: welke verven werden vroeger gebruikt? Welke verven werden in de loop der tijden ontwikkeld en bevinden zich eveneens in het verfpakket? Welke ‘nieuwe’ verven zijn verantwoord voor gebruik in en op monumenten? Hoe zit het met de compatibiliteit van verven en van compatibiliteit van bepaalde verven met (bestaande) historische ondergronden? Welke kleuren of kleurencombinaties werden gebruikt in de opeenvolgende periodes? Op welke manier kan een verf- en kleuronderzoek optimaal worden uitgevoerd? Onderzoek Het onderzoek moet zich toespitsen op diverse onderzoekslijnen: 1. Onderzoek naar verven in het verleden welke historische verfsoorten bestaan er (kalkverven, olieverven, lijmverven e.a.)? In welke periodes werden ze gebruikt? op welke drager werden welke verven gebruikt: stenen muren, gepleisterde oppervlakken, houtwerk, metaal op welke ondergrond werden ze gebruikt? hoe zien ze er uit, wat zijn hun kenmerkende eigenschappen (ook qua duurzaamheid, akoestische eigenschappen, desinfecterende eigenschappen)? 2. Onderzoek naar hedendaagse verven (marktonderzoek): welke verven zijn er nu in de handel verkrijgbaar? welke historische verfsystemen bestaan er nog? waar zijn ze verkrijgbaar? wat is hun samenstelling? is bijvoorbeeld een oude kalkverf van dezelfde samenstelling als zijn hedendaagse variant? zijn deze verven compatibel met onderliggende oude verf- en pleisterlagen? kunnen ‘oude’ verven zelf nog aangemaakt worden? In welke context is het gebruik van hedendaagse verven in en op monumenten verantwoord?
82
3. Vooronderzoek op welke manier kan een vooronderzoek de aard en de bewaringstoestand van oude verflagen bepalen welke soorten vooronderzoeken zijn er mogelijk? wie kan dergelijke onderzoeken uitvoeren? hoe kan een dergelijk vooronderzoek in bestekken beschreven worden? kan een consulent zelf verven herkennen en identificeren (als ze al op de muur zitten, maar ook in de omschrijving of technische fiche)? welke historische verfsoorten bestaan vandaag nog en hoe evident is het om dezelfde verfsoort opnieuw te laten aanbrengen? welke verfsoorten zijn compatibel onder elkaar en compatible met bepaalde ondergronden, en met welke combinaties kan men technische problemen verwachten? welke verfsoorten kunnen, qua aspect, duurzaamheid, etc. oudere verfsoorten vervangen, en welke niet? op welke manier kunnen de juiste kleuren bepaald worden bij schilderwerken? volgens welk systeem worden kleurentinten aangeduid in een universeel systeem (m.a.w. een kleurencode die door alle onderzoekers gebruikt wordt en die door alle verfleveranciers begrepen wordt)? wanneer laboratoriumanalyses (pigmenten bindmiddelen, vulmiddelen stratigrafie van de lagen etc.) nodig en nuttig? Doelstelling
De resultaten van dit onderzoek bundelen in een duidelijk en nuttig werkinstrument in de vorm van een handleiding bij schilderwerken. Doelpubliek in de eerste plaats de erfgoedconsulenten die advies geven over beheer van monumenten, in casu schilderwerken beheerders van monumenten om juiste keuzes te maken bij schilderwerken in een onderhoudscontext bijvoorbeeld eigenaars van monumenten verffabrikanten en -leveranciers, om met deze handleiding inspiratie te geven voor een ‘erfgoedreflex’ wanneer het gaat om schilderwerken in een monumentale omgeving ontwerpers (architecten) bij de opmaak van onderhouds- en restauratiedossiers conservators-restaurateurs om bij een vooronderzoek nuttige en bruikbare gegevens te kunnen leveren aan de ontwerpers of de eigenaars studenten in de monumentenzorg en in de conservatie-restauratie om aandacht te hebben voor dit component van de monumentenzorg en de deskundige uitvoering van een vooronderzoek om restauratie-opties te onderbouwen en te argumenteren Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd als deze handleiding een praktisch hulpmiddel wordt voor zowel erfgoedconsulenten als ontwerpers en eigenaars/beheerders, ook in het kader van beschermde stads- en dorpsgezichten.
83
Project 23 Beheer van monumentale bomen
Omschrijving
Er is nood aan een bundeling in het agentschap van de expertise rond monumentale bomen. Nu is de kennis nog te veel verspreid wat soms moeilijk is in het kader van het geven van adviezen. Deze kennis heeft enerzijds betrekking op de verzorging van monumentale bomen (achterstallige en reguliere snoei en onderhoud), anderzijds op het verminderen van negatieve effecten op bomen door bv. ondergrondse of bovengrondse werken. Doelstelling
Een handleiding en richtlijn met oplijsting van aandachtspunten, voorbeeldsituaties, technieken,… is het doel. Welke types monumentale bomen zijn er? Wat zijn de verschillende mogelijkheden en opties waaruit gekozen kan worden voor het beheer van deze verschillende types? Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd als de monumentale bomen, na opnieuw snoeien of na werkzaamheden, duurzaam, herkenbaar en met behoud van hun erfgoedwaarde overleven. Hiervoor is monitoring van een aantal bomen nodig.
84
Project 24 Beheer van klein bouwkundig erfgoed
Omschrijving
Klein bouwkundig erfgoed is een ruim begrip: het omvat zowel kleine historische elementen op het platteland (zoals veldkapellen, veldkruisen, grenspalen, bakovens, hekken, enz.) als in de stads- en dorpskernen (gedenktekens, kiosken, trein-, tram- en bushokjes, fonteinen, lantaarnpalen, straatmeubilair, enz.). Deze kleine historische elementen zijn belangrijke herkenningspunten in het stads- en dorpsbeeld en ze versterken de cultuurhistorische identiteit van stad en streek. Vroeger werd klein bouwkundig erfgoed vaak los van zijn context ‘beheerd’. Bij herinrichtingsprojecten werden kleine historische elementen vaak verplaatst (zo staan vele parochiepompen en schandpalen niet meer op hun oorspronkelijke plaats). De laatste jaren is er gelukkig een mentaliteitswijziging te constateren. Steeds meer lokale besturen worden zich bewust van de waarde van hun lokale erfgoed. Helaas beschikken ze niet altijd over de knowhow om klein bouwkundig erfgoed op een professionele manier te restaureren en te herwaarderen. In Nederland bestaan reeds handleidingen voor het beheer van bepaalde categorieën van klein erfgoed. Zo heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2000 een brochure over de Instandhouding van historische graftekens van ijzer, kunststeen en hout uitgegeven (http://www.cultureelerfgoed.nl/sites/default/files/u4/rdmz_info_rb_192003.pdf). Het Nationaal Comité 4 en 5 mei heeft een Beleidshandreiking beheer en behoud oorlogsmonumenten ontwikkeld. En de Stichting Landschapsbeheer Zeeland heeft onlangs een gids uitgegeven voor de instandhouding en het herstel van kleine historische elementen op boerenerven. Doelstelling
Oogmerk van deze handleiding is gemeentebesturen en eigenaars bewust te maken van de maatschappelijke noodzaak van de instandhouding en het beheer van klein bouwkundig erfgoed, aan de hand van concrete voorbeelden (modelprojecten). De handleiding wil hen tevens wegwijs maken in de ingewikkelde structuren van de monumentenzorg en de diverse premiestelsels. In de handleiding worden ook de basisprincipes voor een goed onderhoud toegelicht. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd als de handleiding gebruikt wordt op het terrein, met name door de gemeenten en andere lokale of regionale erfgoedbeheerders.
85
Project 25 Omgang met UNESCO Werelderfgoed
Omschrijving
Hoe kunnen de eisen van UNESCO inzake Werelderfgoed verzoend worden met de wensen van lokale beleidsmakers en intiatiefnemers op het vlak van ruimtelijke ontwikkelingen? Hoe kan een mogelijk conflict tussen de weinig expliciete visie van UNESCO over de omgang met Werelderfgoed en de concrete ruimtelijke visie van lokale beleidsmakers ontmijnd worden (erfgoed versus ontwikkeling)? De focus ligt op stedelijke contexten en zones met grote ruimtelijke druk (begijnhoven, belforten, historisch centrum Brugge) Doelstelling
Een kader creëren voor de omgang met UNESCO Werelderfgoed Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Publicatie van een handleiding, waarin een kader wordt geschetst voor de omgang met Werelderfgoed bij ruimtelijke planning, ruimtelijke ontwikkeling en lokaal beleid
86
Project 26 Inventaris van de archeologische onderzoeksvoorraad in Vlaanderen
Omschrijving
Het onderzoeksproject vertrekt vanuit de vaststelling dat er geen overzicht en vooral geen goede waardering bestaat van wat er aan archeologische informatie in de Vlaamse archieven en depots aanwezig is. Het project beoogt dit overzicht en deze waardering te maken. Het doelpubliek zijn mensen die archeologisch onderzoek uitvoeren. Het resultaat wordt ontsloten in de vorm van een gedrukte en digitale publicatie met inventaris die het terugvinden van de beschikbare archeologische bronnen mogelijk maakt. Doelstelling
Doel is een overzicht van alle in Vlaanderen bewaarde opgravingsarchieven en vondstensembles, dat voldoende gedetailleerd is om een archeologisch onderzoeker de mogelijkheid te bieden het voor zijn of haar onderzoek noodzakelijk bronnenmateriaal te vinden. Doorgaans bestaan in depots en archieven wel al overzichten, maar die zijn onvoldoende gedetailleerd uitgewerkt om het onderzoekspotentieel te kunnen aangeven. Voor het toekomstige preventieve archeologisch onderzoek kan aan de uitvoerders gevraagd worden om dit potentieel aan te geven. Voor het onderzoek dat in vorige en huidige bestellen is uitgevoerd dient een inhaaloperatie georganiseerd te worden. Het inschatten van onderzoekpotentieel van gedeponeerd en gearchiveerd bodemarchief kan alleen door ervaren archeologen op bevredigende wijze ingeschat worden. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd wanneer in gepubliceerd archeologisch onderzoek zo systematisch mogelijk naar het gebruik van de beoogde inventaris wordt verwezen. Het succes kan gemeten worden aan de hand van de publicaties van archeologisch onderzoek die in Vlaanderen verschijnen en de mate waarin voor die onderzoeken depots en archieven bezocht en bruiklenen aangevraagd worden.
87
Project 27 Onderzoek naar optimale noodconservatie op het terrein en erna Omschrijving
Aanleiding: Erfgoedconsulenten kunnen niet altijd goed advies geven bij noodconservatie op het terrein of verdere ingrepen erna omdat ze de mogelijkheden (technieken, middelen, pro’s en contra’s, kostprijs, enz.) niet ten volle kennen. Uitvoerders van archeologische projecten hebben meestal niet de expertise en knowhow in huis voor het correct recupereren, inpakken en voor de eerstelijnsconservatie van de archaeologica. Dit geldt zowel voor anorganisch als organisch vondstenmateriaal. Hierdoor ondergaan archeologische objecten belangrijke degradatie op het terrein en erna of gaan zelfs helemaal verloren. Het meest tastbare element van de site en de erfgoed-, informatie- en belevingswaarde gaat teloor. Resultaat/eindproduct van het onderzoek: - Richtlijnen en handleiding voor noodconservatie op het terrein en erna, in de vorm van een handboek met fiches die aangevuld kunnen worden (analoog en digitaal). - Workshops/vormingen - Lijsten met specificaties van materialen - Kits voor noodconservatie Doelpubliek: Erfgoedconsulenten, alle uitvoerders van archeologische projecten en de opleidingen archeologie en archeologische conservatie. Doelstelling
Het projectvoorstel richt zich op beheersgerichte ondersteuning inzake het behoud en het bewaren van archeologische vondsten. De algemene doelstelling is de overdracht van kennis inzake het optimaal bewaren van een object zodat in de toekomst vondsten niet meer onnodig degraderen of verloren gaan tijdens één van de stappen in het archeologisch proces (van de opgraving tot en met de deponering). Het projectvoorstel beoogt een trendwijziging bij het beheer van archeologisch erfgoed en vestigt de aandacht op het cruciale belang van het moment dat veelbepalend is voor de bewaring van een vondst. Doelstellingen zijn: - Een betere bewaring (behoud) van vondsten uit archeologische projecten bekomen: informatiebehoud en erfgoedwaarde - De beschikbare middelen daarbij zo efficiënt mogelijk inzetten - De kenniswinst uit de studie van de objecten dankzij de conservatie maximaliseren - Door correcte omgang met archeologisch erfgoed dit optimaal in stand houden, degradatie ex situ tegengaan en de erfgoedwaarde en informatiebehoud ex situ vrijwaren. Het gebruik van deze richtlijnen kan zorgen voor kostenefficiëntie, tijdswinst én de verbetering van de kwaliteit van het project.
88
Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
-
Gebruik van de richtlijnen en de handleidingen door de sector. Opname van de richtlijnen in bestekken en bij de advisering. Conservatiemaatregelen opgenomen in de projectplanning. Objecten worden op correcte manier, in optimale omstandigheden afgeleverd aan depot. Meer archeologische conservatoren op het terrein. Integratie in opleidingen (universiteiten: archeologie; hogeschool: archeologische conservatie)
89
Project 28 Kwaliteitsvol bouwhistorisch onderzoek
Omschrijving
Het uitvoeren van bouwhistorisch onderzoek is een immens belangrijke stap in het bepalen en documenteren van de erfgoedwaarden van een gebouw. Deze stap is ook essentieel in de eventuele selectie van ingrepen, technieken en materialen voor de instandhouding van het bouwkundig erfgoed. Het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2001 houdende vaststelling van het premiestelsel voor restauratiewerkzaamheden aan beschermde monumenten (gewijzigd 2002, 2006, 2009) geeft in artikel 6 aan dat er een bouwhistorische nota verwacht wordt binnen een restauratiedossier, die “op basis van geschreven en/of iconografische bronnen en van archeologische bevindingen of sporen die nog in het monument te vinden zijn, een helder inzicht geeft in de totstandkoming en ontwikkeling van het monument vanaf zijn ontstaan tot de huidige toestand. De nota is geïllustreerd met iconografisch materiaal en foto’s die een duidelijk algemeen totaalbeeld geven van de bouwfysische van het monument in zijn geheel, op het ogenblik van de aanvang van de premie.”
Rond het voeren van bouwhistorisch onderzoek bestaan al wat publicaties maar zijn er nog geen richtlijnen vanuit de overheid (of meer strikt nog : minimumnormen) uitgewerkt. In Nederland bestaan sinds 2000 (geactualiseerd in 2009) “Richtlijnen voor bouwhistorisch onderzoek. Lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed” opgesteld door de overheid en in de vorm van een brochure verspreid. Daarnaast is in Vlaanderen wel een Beroepscompetentieprofiel opgemaakt voor de bouwhistoricus waarin de taken zijn opgesomd die een bouwhistoricus uitvoert en de competenties die hij hiervoor nodig heeft. Doelstelling
Bouwhistorisch onderzoek zelf heeft verschillende doelen: 1.het signaleren van historische bouwwerken en structuren, met inbegrip van het interieur en de cultuurgoederen die er integrerend deel van uitmaken; 2.het documenteren van historische bouwwerken (met inbegrip van het interieur en de cultuurgoederen die er integrerend deel van uitmaken) teneinde hun bouw-, gebruiks- en bewoningsgeschiedenis vast te leggen; 3.het opmaken van een bouwhistorische waardenstelling; 4.de esthetische en historische waarden van het monument behouden en zichtbaar maken bij een eventuele restauratie; 5.vergroting van de kennis van de geschiedenis van het gebouw en de bouwmethode in het verleden. 6. Ondersteuning bij restauratiewerkzaamheden (registratie en interpretatie van bouwsporen die tijdens de restauratie te voorschijn komen). De doelstelling van het opmaken van richtlijnen voor het uitvoeren van bouwhistorisch onderzoek is een meer uniforme en toegankelijke kennis en documentatie van het onroerend erfgoed opbouwen en door die verhoogde kennis ook de kwaliteit van ingrepen op het bouwkundig erfgoed verhogen. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn: de methodologie bij uitvoering van bouwhistorisch onderzoek, de manier waarop bouwsporen geregistreerd en geïnterpreteerd worden, de vorm en inhoud van het finale rapport en de ontsluiting van een bouwhistorisch rapport. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
-
Beschikbaarheid vrij toegankelijke richtlijnen voor bouwhistorisch onderzoek Navolging van deze richtlijnen door de sector
90
Project 29 Natuursteenvervanging en behandeling
Omschrijving
Er wordt vastgesteld dat bij natuursteenvervanging veelal uitheemse steensoorten (bv. Balegemse steen vervangen door Massangis) aangewend worden, terwijl in de meeste nog wel de mogelijkheid bestaat om de originele steensoort te gebruiken. Gobertange en Balegemse worden nog steeds ontgonnen. Voor andere steensoorten is enig zoekwerk noodzakelijk. Hierbij is het van belang dat de keuze van de vervangsteen gebaseerd is op voldoende technische gegevens enerzijds (technische fiches WTCB) en ervaring in het verleden anderzijds. Het gevaar van het gebruik van een nieuwe buitenlandse steensoort, zeker komende van een land gekenmerkt door een verschillend klimaat, is niet te onderschatten. Voor ijzerzandsteen wordt de mogelijkheid onderzocht om groeves te heropenen. Anderzijds zijn er nog stocks bij aannemers, en worden bij (wegen)werken toevallig massieven aangetroffen. In Limburg zijn mergel en Maaslandse kalksteen essentieel voor de erfgoedkenmerken van het beschermd patrimonium. Bovendien wordt er nog te veel vervangen, terwijl er alternatieven zijn: de steen omdraaien, of het gebruik van herstelmortels. Zeker voor beperkte vervangingen is het aangewezen om de originele steensoort te gebruiken. Andere aspecten zoals reiniging, verlijming, consolidatie en eventuele bescherming zijn eveneens belangrijk bij restauratie van natuursteen. Gezien het aanbod aan literatuur en syllabi is het de bedoeling een synthese te maken van het bestaande relevante materiaal. Doelstelling
-
Opmaken van een instrument voor een beter omgaan met natuursteenvervanging of – herstel. Opmaken van een richtlijnen/bestekteksten over hoe dit dan wel moet uitgevoerd worden (met oog voor klassieke en innovatieve technieken), met een overzicht van methodes (stappenplan op basis van historisch onderzoek, studie van het materiaal en de pathologie) en “best practices”,.
Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd wanneer het handboek een praktisch hulpmiddel is voor zowel de erfgoedconsulenten als de ontwerpers.
91
Project 30 Multidisciplinair beheer van beschermde landschappen in het kader van natuurontwikkeling Omschrijving
In beschermde landschappen is er dikwijls een ‘conflictzone’ met doelstellingen vanuit natuurbeheer. Daarbij komt dat er eveneens binnen de erfgoedsector soms dergelijke conflictzones zijn, bv. wanneer archeologisch onderzoek gepaard gaat met ingrepen in de bodem, en daardoor mogelijk schade wordt toegebracht aan het cultuurhistorisch landschap. Dit projectvoorstel is gericht op het in de mate van het mogelijke in kaart brengen van deze problematiek, en een oplijsting te maken van mogelijkheden en toepassingen tot remediering. Doelstelling
Het aanreiken van richtlijnen en methoden inzake onroerend erfgoedbeheer in het kader van natuurontwikkeling. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd wanneer een afdoende overzicht kan worden gemaakt van methoden en toepassingen inzake deze problematiek, en wanneer dit overzicht en de mogelijkheden effectief ook toegepast wordt in concrete dossiers.
92
Project 31 Het rabattensysteem. De integratie van een historisch hydrologisch systeem in een hedendaags beheer van cultuur- en natuurwaarden Omschrijving
Het rabattensysteem neemt in de geschiedenis van de cultuurname een aparte plaats in als een arbeidsintensieve vorm van bosbouw in natte ‘woeste gebieden’. De landschappelijke relicten van dit specifieke bevloeiingssysteem hebben dan ook een zeer grote cultuurhistorische waarde. Daar het vandaag technisch mogelijk is om waterpeilen drastisch te verlagen hebben de rabattengreppels geen functie meer voor de afwatering. Het behoud van deze cultuurlandschappelijke relicten staat hierdoor dan ook meer en meer onder druk. Vooreerst wordt niet langer op deze wijze aan bosbouw gedaan. Daarnaast wordt de instandhouding ervan, in het bijzonder als afwateringssysteem, soms als nefast ervaren voor de doelstellingen die bij natuurinrichtingsprojecten worden vooropgesteld. Een rabattensysteem zorgt er immers voor dat het opkwellend water onmiddellijk wordt afgevoerd, waardoor typische kwelvegetaties er niet voorkomen of verdwijnen. Om bij natuurinrichtingsprojecten tot oplossingen te komen die een evenwicht realiseren tussen enerzijds het cultuurhistorisch beheer en anderzijds het natuurbeheer van een cultuurlandschap met belangrijke natuurwaarden, is het wenselijk dat consulenten erfgoedbeheer voldoende inzicht weten te verwerven in: - de historische relatie tussen een rabattensysteem en de waterbeheerskundige infrastructuur in het omgevende landschap met daarbij bijzondere aandacht voor de nog aanwezige operationele kunstwerken (zoals in- en uitlaatsluizen, schutsluizen, schuiven, hevels, terugslagkleppen, slipvangen, pompgemalen, (balken)stuwen e.d.m.); - de wijze waarop een rabattensysteem hydrologisch interfereert in de waterhuishouding van het gebied dat voor natuurinrichting in aanmerking komt; - de mogelijkheden om in een LIFE-gebied natuurinrichting te verzoenen met een cultuurhistorisch beheer van rabattensystemen. Het onderzoeksproject ‘Het rabattensysteem. De integratie van een historisch hydrologisch systeem in een hedendaags beheer van cultuur- en natuurwaarden’ zou de consulenten erfgoedbeheer deze informatie moeten aanreiken. Daar dit project een beheersgerichte finaliteit heeft, is het wenselijk dat de onderzoeksresultaten op een zeer gemakkelijk raadpleegbare manier ontsloten worden. Daar het toepassingsgebied bij nader toezien breder lijkt dat op het eerste zicht laat vermoeden, kan ook een omzetting van de onderzoeksresultaten in een praktische handleiding best aangewezen zijn. Doelstelling
De doelstelling van dit onderzoeksproject is de consulenten erfgoedbeheer de kennis aan te reiken die noodzakelijk is om bij intersectoraal overleg op een deskundige wijze te kunnen ijveren voor een optimaal behoud van een rabattensysteem als een zeldzaam cultuurlandschappelijk relict. Om op een constructieve manier weerwerk te kunnen leveren tegen een soms te sectorale benadering van landschapsontwikkeling is deze kennis immers onontbeerlijk.
93
Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het onderzoeksproject op zich voldoet aan de verwachting als het concrete antwoorden formuleert op vragen: - hoe werd vroeger aan waterbeheersing gedaan en welke plaats nam het rabattensysteem daarin in? - Hoe wordt vandaag aan waterbeheersing gedaan en welke plaats kan het rabattensysteem als te behouden cultuurlandschappelijk relict daarin innemen? - Hoe kunnen een op behoud gericht cultuurhistorisch beheer van een rabattensysteem en een op vernatting gericht natuurbeheer verzoend worden? De beheersmatige finaliteit van dit onderzoeksproject wordt behaald als op basis van de aangereikte onderzoeksresultaten op het terrein het behoud van rabattensystemen kan gerealiseerd worden.
94
Project 32 Onderzoek naar betrouwbare instrumenten voor het evalueren van de sterkte van historisch waardevol bouwhout
Omschrijving
Deze studie moet een antwoord bieden op de vraag hoe de sterkte-eigenschappen van historisch bouwhout kunnen afgeleid worden uit metingen van de boorweerstand (uitgevoerd met een resistograaf14), of andere technieken. Context Vlaanderen telt een 80-tal beschermde houten staakmolens. Bij de regelmatig terugkerende onderhouds- en restauratiewerken tracht men steeds zoveel mogelijk authentiek materiaal te behouden omdat deze onderdelen deel uitmaken van het geklasseerde monument. Toch blijft het een moeilijke evenwichtsoefening, behouden of vernieuwen. Naast de zorg voor het behoud van de erfgoedwaarden, dringt zich bovendien het economisch belang op van aannemerswereld en/of ontwerper. Deze problematiek maakt van staakmolens meteen de ideale gevalstudie om, aan de hand van enkele praktijkvoorbeelden, na te gaan hoe de sterkte-eigenschappen van het hout in deze molens op een correcte manier moet geëvalueerd worden. Resistograafmetingen worden bij staakmolens vaak uitgevoerd om de residuele sterkte van de staak, het hart van de molen waarop de molenkast draait, na te gaan. Op basis van dergelijke metingen worden uitspraken gedaan over het al dan niet voldoen van houten onderdelen van een molen aan de gevraagde sterkte-eigenschappen. Ingeval een staak wordt afgekeurd op basis van een dergelijke analyse heeft dit meteen zware praktische en financiële gevolgen. De wetenschappelijke basis waarop de interpretatie van de resistograafmetingen zich baseert is echter niet voldoende gekend, en wordt daarom ook niet op een eenduidige manier geëvalueerd. Bij erfgoedconsulenten en molenbouwers leeft bovendien de idee dat de op resistograafmetingen gebaseerde interpretatie van de residuele sterkte van een staak of ander element uit een staakmolen zelfs te snel een negatief advies oplevert. Bovendien is het momenteel onduidelijk of er alternatieve instrumenten op de markt zijn (e.g. impuls tomografie) die in situ een gelijkaardige of meer betrouwbare inschatting kunnen geven van de sterkte-eigenschappen van het bouwhout in molens Vraagstelling Daaruit is de vraag ontstaan hoe men de sterkte van structurele houten elementen uit een staakmolen het best kan evalueren, in situ. Daarom moet deze studie een antwoord bieden op volgende vragen: - Is de resistograaf inderdaad het meest geschikte toestel om de sterkte van de houten staak in molens te evalueren? - Moet hierbij rekening gehouden worden met bepaalde randvoorwaarden? - Aan welke voorwaarden moet een resistograaf-analyse voldoen om betrouwbare resultaten op te leveren? - Zijn er momenteel realistische, alternatieve instrumenten voorhanden die beter ge14
Een resistograaf is een toestel waarmee een lange, smalle boor (naald), met een constante snelheid in het hout wordt geboord. De weerstand die de naald daarbij ondervindt wordt geregistreerd. Dit levert een profiel op van de boorweerstand doorheen het aangeboorde stuk hout.
95
schikt zijn voor de in situ evaluatie van sterkte-eigenschappen bij historisch bouwhout? Uiteindelijk zal dit resulteren in een handleiding die zowel door de erfgoedconsulenten als architecten en ingenieursbureaus kan gevolgd worden bij het evalueren van de sterkteeigenschappen van bouwhout in staakmolens, en bij uitbreiding bij historisch bouwhout in het algemeen. Ook inspecteurs van Monumentenwacht Vlaanderen kunnen van een dergelijke handleiding gebruik maken bij het inspecteren van bouwkundig erfgoed. Doelstelling
Vanuit een grondige materiaal-technische studie, aangevuld met concrete gevalstudies bij staakmolens, een praktische handleiding opstellen voor het uitvoeren, rapporteren en interpreteren van de sterkte-eigenschappen van historische bouwhout m.b.v. een resistograaf of andere instrumenten. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
- Publicatie van een handleiding met voorbeelden van modelrapportage - Als deze handleiding gevolg wordt door studiebureaus (of kan opgelegd worden door erfgoedconsulent). Na een aantal test cases en evaluatie kan deze voorgelegd worden aan het WTCB, die het protocol kan ondersteunen.
96
Project 33 Een corpus van (wetenschappelijke) vraagstellingen bij archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem, aangepast aan de huidige stand van onderzoek in Vlaanderen Omschrijving
Problematiek Bij het plannen van een archeologisch project met ingreep in de bodem (en in het bijzonder bij het opstellen van de Bijzondere Voorwaarden, als deel van het proces van het verlenen van een vergunning) is de wetenschappelijke vraagstelling vaak niet doordacht genoeg of ontbreekt de link met de huidige stand van het onderzoek. Hetzelfde geldt bij de advisering in de faze van de assessments, wanneer uit het opgegraven materiaal en de registratie van sporen en structuren een inschatting moet gemaakt worden van het aanwezige informatiepotentieel. Hierdoor ontstaat kennisverlies en kan een project niet maximaal renderen. Er ontbreekt dan ook inhoudelijke sturing. Oplossing De onderzoeksbalans (luik archeologie) zou deze nood moeten helpen lenigen maar helaas ontbreekt in vele hoofdstukken een synthese die tot onderzoeksvragen leidt. Daarom moet per hoofdstuk een set van generieke onderzoeksvragen, gegroepeerd volgens periode, regio en site-typologie, worden opgesteld, vertrekkend vanuit de vastgestelde kennislacunes. Als voorbeeld kan verwezen worden naar de Nationale onderzoeksagenda Archeologie in Nederland (www.noaa.nl). De praktische uitwerking kan gebeuren door een kritische lezing van de onderzoeksbalans aangevuld met het opzetten van een overlegplatform waarin consulenten en onderzoekers de onderzoeksvragen verder uitwerken en bediscussiëren. Effecten Het doelpubliek bestaat dus allereerst uit de erfgoedconsulenten waarvoor het corpus van actuele onderzoeksvragen een nuttig instrument moet worden. Door de implementatie ervan zullen archeologische projecten met ingreep in de bodem inhoudelijk wijzigen waardoor hun rendement (o.a. door een meer gerichte werking) verhoogt. Daarnaast zal dit zorgen voor een aanwas van vernieuwende, zelfs verrassende informatie (kennis) die ook interessant is voor het brede publiek, en aldus verantwoordt waarom archeologie, ondanks de kost, een maatschappelijke betekenis heeft. Doelstelling
Het formuleren van actuele (wetenschappelijke) vraagstellingen bij archeologische onderzoeken algemeen ingang laten vinden, en steeds beter uitvoeren. Dit betekent een trendwijziging in een beheersvorm, meer bepaald de preventieve archeologie. De trendwijziging moet zorgen voor een beter wetenschappelijk rendement van archeologische opgravingsprojecten, waardoor die als meer verantwoord worden ervaren. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het succes van dit project kan best worden gemeten door het evalueren van een aantal test cases. Daarbij moet vooral gekeken worden of effectief informatiewinst wordt geboekt, zonder dat dit de haalbaarheid (inzake tijdsbesteding en kosten) van de projecten aantast.
97
Project 34 Onderzoek naar de optimale strategie bij staalname voor natuurwetenschappelijke analyses in het kader van archeologische ingrepen in de bodem Omschrijving
Sinds 2011 moet de terreinregistratie en basisrapportage van archeologische opgravingen en prospecties met ingreep in de bodem gebeuren volgens de bij ministerieel besluit vastgelegde minimumnormen15. Dit document heeft als doel een minimaal niveau van kwaliteit te garanderen door het opleggen van basisprocedures bij archeologisch onderzoek. Naast de minimumnormen moeten er echter ook handleidingen en richtlijnen komen, en dit om verschillende redenen. Ten eerste is er nood aan een beschrijving van de basisprocedures: de minimumnormen zeggen wel wat er moet gebeuren, maar niet hoe. Ten tweede kunnen richtlijnen een stapje verder gaan en uitvoerders stimuleren om hun projecten boven het basisniveau uit te tillen. Ten derde kunnen handleidingen een antwoord bieden op specifieke regio-, periode- en sitegebonden eisen, die moeilijk te vatten zijn in een algemene standaard, en die nu door de erfgoedconsulenten project per project in de Bijzondere Voorwaarden moeten ingeschreven worden. Er is m.a.w. nood aan generieke richtlijnen, mét ruimte voor maatwerk. Deze projectfiche behandelt het opmaken van een handleiding voor monstername voor natuurwetenschappelijk onderzoek van dierlijk en botanisch materiaal. De menselijke resten en de bemonstering voor dateringsdoeleinden zullen het onderwerp zijn van een aparte handleiding. Het is geenszins de bedoeling om de verschillende analysemethoden te beschrijven die op de ingezamelde monsters zullen toegepast worden, noch om hun betekenis uit te leggen. Daarvoor verwijzen we naar Ervynck et al. 200916. Wel probeert het project het gebrek aan praktische richtlijnen omtrent de bemonstering en behandeling (opslag, zeven) van organische resten, evenals de organisatie van het assessment (het inschatten van het informatiepotentieel van een reeks monsters of een vondstcategorie, een concept geïntroduceerd door de minimumnormen) te verhelpen. Dit zijn essentiële stappen vooraleer verder onderzoek kan gebeuren. Monstername brengt vanzelfsprekend keuzes in het terreinwerk met zich mee, die hun basis vinden in relevante vraagstellingen (‘onderzoeksvragen’), die op hun beurt steunen op een doorlichting van de Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed Vlaanderen, waarin per thema (periode, type site, geografische locatie, etc.) de bestaande kennis en de hiaten daarin worden geïnventariseerd (http://www.onderzoeksbalans.be/onderzoeksbalans/archeologie). Het formuleren van richtlijnen leunt dus sterk aan bij de nood om archeologische projecten meer te structureren in functie van onderzoeksvragen. Zie daarvoor trouwens: ‘Projectfiche Beheer 19 corpus wet vraagstelling arch onderzoek’. Anderzijds zijn er ook projecten waarbij pas in de loop van het terreinwerk, of zelfs pas achteraf bij de verwerking, onderzoeksvragen ontstaan. De richtlijnen moeten ook hier een antwoord bieden en uitvoerders helpen om op een efficiënte en juiste manier te bemonste15
Ministerieel besluit tot bepaling van de minimumnormen voor de registratie en documentatie bij archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem en de wijze van rapportering tot uitvoering van artikel 14, §3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni 1993 houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium. 16 Ervynck A., Degryse P., Vandenabeele P. & Verstraeten G. 2009: Natuurwetenschappen en archeologie. Methode en interpretatie, Leuven / Den Haag.
98
ren, zodat er voldoende garanties zijn voor een goede uitwerking en optimaal behoud van het informatiepotentieel. De doelgroepen van dit projectvoorstel zijn de gewestelijke erfgoedconsulenten, provinciale adviseurs, (inter)gemeentelijke diensten, uitvoerders en studenten. De handleiding zal in eerste instantie digitaal aangeboden worden. Doelstelling
- zinvolle bemonstering voor natuurwetenschappelijk onderzoek bij archeologische projecten - gepaste opslag en behandeling van organische resten - bruikbare assessments met de juiste inschattingen - leidraad bij het opmaken van Bijzondere Voorwaarden - leidraad bij toezicht op de kwaliteit van uitvoering - verlaging van de werklast van specialisten door een afname van adviesvragen - beter materiaal voor specialisten om op te werken dit alles leidt uiteindelijk tot een efficiënter gebruik van budgetten en termijnen, en een optimaal behoud van het informatiepotentieel Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
- toepassing van de handleiding te meten aan de hand van verwijzingen in rapporten en publicaties, een enquête bij de doelgroepen en/of een analyse van adviesvragen (om na te gaan in hoeverre de handleiding een antwoord biedt op vragen vanuit de sector) - afname van minder renderende analyses te meten door in basisrapporten systematisch na te gaan in hoeverre natuurwetenschappelijk onderzoek heeft bijgedragen aan informatiepotentieel en/of kenniswinst
99
Project 35 Onderzoek naar het optimaal en ethisch verantwoord opgraven en beheren van menselijk skeletmateriaal Omschrijving
Aanleiding: Behalve de voorwerpen en structuren die in het verleden werden geproduceerd en/of gebruikt, worden in het bodemarchief ook de fysieke resten van de mensen zelf aangetroffen. In archeologische context worden menselijke resten in verschillende verschijningsvormen teruggevonden: van enkelvoudige begravingen en massagraven, tot de collectie van beenderen in ossuaria of knekelputten, van crematieresten tot lijkschaduwen, enz. Menselijk beendermateriaal vormt dan ook een gevarieerde en waardevolle archeologische materiaalcategorie. Vaak vragen (beginnende) archeologen en erfgoedconsulenten zich af hoe er mee om te gaan. Resultaat/eindproduct: - Richtlijnen met betrekking tot het opgraven, documenteren en bewaren van menselijke resten en hun funeraire context, voorkeur voor digitale ontsluiting zodat aanvullingen makkelijk opgenomen kunnen worden. - Aanbieden vorming (bijv. workshops). Doelpubliek: Alle uitvoerders van archeologische opgravingen, erfgoedconsulenten, studenten archeologie. Doelstelling
Het doel van deze richtlijnen is archeologen en erfgoedconsulenten een houvast te bieden bij het opgraven en documenteren van niet-verbrande menselijke resten tijdens veldwerk en kadert binnen beheersgerichte ondersteuning. Met deze richtlijnen wordt betracht de opgravers een aantal aanwijzingen en aandachtspunten aan te reiken om zo weinig mogelijk potentieel verwerfbare gegevens tijdens het opgraven van menselijke resten te laten verloren gaan. Er wordt niet gestreefd naar een maximale gegevenswinning aangezien de richtlijnen vooral worden opgemaakt voor archeologen in plaats van voor veldantropologen, wel naar een wetenschappelijk verantwoord optimaal niveau van dataverwerving. Hiernaast wordt er ook aandacht besteed aan beheersgerichte ondersteuning inzake het behoud en de optimale bewaring van menselijke resten, zodat geen gegevens verloren gaan in de fasen die volgen na de opgraving. Het gebruik van deze richtlijnen kan zorgen voor de verbetering van de kwaliteit bij het vrijleggen van de skeletten, documenteren van de archeologische context, bemonsteren, lichten, verpakken, reinigen en opslaan van menselijk skeletmateriaal. Ze onderstreept het belang en mogelijkheden van dergelijk onderzoek en moet de archeologen aanzetten om dit onderzoek zo nauwgezet en volledig mogelijk uit te voeren (bij voorkeur in samenwerking en onder begeleiding van een gespecialiseerd antropoloog). Ze reikt een aantal onderzoeksvragen aan waarop het funerair archeologisch, antropologisch, tafonomisch onderzoek zich zal richten voor, tijdens en na de opgraving. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
- Gebruik van de richtlijnen door de sector en academische wereld. - Menselijke resten worden op een correcte manier opgegraven, bemonsterd, gelicht, gereinigd, verpakt en ze op een verantwoorde manier gestockeerd voor lange termijn. - Nauwere samenwerking met specialisten. - Indien antwoorden op bepaalde onderzoeksvragen kunnen geformuleerd worden.
100
Project 36 Modelbeschrijving van paleo-ecologisch onderzoek bij het voorbereiden van adviezen en beheersplannen voor landschappen Omschrijving
Concept Het paleo-ecologisch erfgoed (het ondergrondse landschap) omvat de meer natuurlijke aspecten van het bodemarchief (in tegenstelling tot de klassieke archeologische sites). Het gaat om veenlagen en alluviale pakketten, met daarin resten van dieren en planten, maar ook bodems en geomorfologische structuren. Deze categorieën kunnen allerlei informatie leveren over het landschap (structuur, abiotische kenmerken, flora en fauna, klimaat, processen) in het verleden. Het paleo-ecologisch erfgoed kan louter natuurlijke processen en toestanden weerspiegelen of door de mens beïnvloed zijn. Tevens maakt het paleo-ecologisch erfgoed duidelijk in welk kader de mens zijn activiteiten ontplooide. Het paleo-ecologische erfgoed kan begraven in de ondergrond of aan het oppervlak aanwezig zijn. Het paleo-ecologisch erfgoed is belangrijk bij landschapsbeheer omdat het informatie aanbrengt die observaties van het actueel zichtbare landschap niet kunnen leveren, zowel qua diversiteit als chronologisch (in regel verder teruggaand in de tijd dan studies op basis van het zichtbare landschap). Aldus kan het helpen de genese en de kenmerken van het huidige landschap beter te begrijpen, een noodzakelijke vereiste voor een goed beheer. Het paleo-ecologisch erfgoed is anderzijds ook erfgoed op zich, en moet aldus goed beheerd en beschermd worden. Dat geldt dus ook voor paleo-ecologisch erfgoed dat qua tijdsdimensie niet onmiddellijk bij het huidige landschap aansluit. Zelfs wanneer het niet direct een huidige situatie leert begrijpen, documenteert het de natuur, de processen daarin, en de menselijke activiteiten in het verleden. Door dat laatste aspect komt het overeen met elke vorm van archeologisch erfgoed. De documentatiewaarde en dus ook het belang van paleo-ecologisch erfgoed kunnen op lokaal, regionaal of zelfs breder vlak liggen. Het site-niveau wordt dus vaak overschreden. Problematiek Bovenstaande inzichten worden bij het voorbereiden van adviezen, MER-rapporten, ankerplaatsdossiers (zorgplichtrapporten) en beheersplannen binnen het kader van de erfgoedzorg van landschappen nog te weinig toegepast. Daardoor ontbreekt het soms aan extra wetenschappelijke onderbouw van sommige voorgestelde acties of adviezen, gaat paleo-ecologisch erfgoed verloren, en worden opportuniteiten gemist, bijvoorbeeld met betrekking tot ontsluiting van erfgoed. Oplossing De landschapsconsulenten zouden een betere kijk moeten hebben op de mogelijkheden (en beperkingen) van het paleo-ecologisch onderzoek. Naast vorming en een betere algemene informatiedoorstroom, is het aangewezen een modelprogramma voor paleoecologisch onderzoek op te stellen, dat per landschapstype en geografische regio de mogelijkheden oplijst, de te verwachten informatiewinst omschrijft, en een keuze biedt wat betreft de te gebruiken technieken en methoden, en het onderzoeksvolume. Dergelijk generiek toepasbaar instrument wordt dan een tijd- en kostenwinnend alternatief voor repetitieve ad hoc planning. Op basis van het modelprogramma kan de consulent bij zijn advisering al dan niet tot (een selectie van) onderzoek besluiten. Er moet een afweging worden gemaakt tussen onderzoeken die zonder meer essentieel zijn (te verantwoorden
101
op basis van de onderzoeksbalans landschappen en van de waarde van het onderzoeksgebied, af te leiden uit de erfgoedbalans), en onderzoeksstappen die facultatief zijn (ifv van andere factoren zoals lokaal draagvlak, functie als modelproject, etc.). Effecten Het doelpubliek bestaat dus allereerst uit de erfgoedconsulenten waarvoor het modelprogramma een nuttig instrument moet worden. Door de implementatie ervan zullen adviezen en beheersplannen echter ook inhoudelijk wijzigen waardoor alle betrokkenen een effect zullen voelen. De interactie met het domein natuur zal toenemen, wanneer het besef verder doordringt dat de ondergrond meer is dan louter substraat. Daarnaast zal het beheersgerichte paleo-ecologisch onderzoek zorgen voor een aanwas van vernieuwende, zelfs verrassende informatie (kennis) die interessant is voor het brede publiek. Ook aan het academische, wetenschappelijk onderzoek van paleo-ecologisch erfgoed kan een nieuwe impuls gegeven worden. Zie voor een referentievoorbeeld het Nederlands (interactief) project ‘Cultuurhistorie, mens en natuur’ voor de Miedengebieden van de Noord-Friese Wouden, een project waarmee Staatsbosbeheer samen met streekbewoners, en o.a. op basis van doorgedreven paleo-ecologisch onderzoek, een inrichtingsplan wil maken voor een omvangrijk natuur- en cultuurlandschap. http://www.miedenproject.nl/?page=main Zie voor een Vlaams voorbeeld het paleo-ecologisch onderzoek in de Moervaartdepressie (in opdracht van ANB). De resultaten van dit onderzoek hebben het advies vanuit de erfgoedsector in zijn totaliteit gestuurd. Zie voor de invloed van paleo-ecologisch onderzoek op kleinschalige beheersmaatregelen: ankerplaats en natuurgebied Landschap de Liereman in Oud-Turnhout en Arendonk. Noot Er is een duidelijke link met de onderzoeksfiche Corpus van wetenschappelijke vraagstelling archeologisch onderzoek. Vermits het paleo-ecologisch onderzoek binnen de archeologie tegenwoordig terdege ingebed is, kan de implementatie van dit soort onderzoek bij landschapsbeheer als een soort toepassing van archeologische vraagstellingen gezien worden. Maar in feite ligt dit alles voor de hand: de studie van archeologisch of bouwkundig erfgoed is uiteindelijk een landschappelijke studie. Dat betekent echter tegelijk dat landschapsbeheer benaderingen vanuit de andere erfgoeddisciplines zo veel als mogelijk moet incorporeren. Doelstelling
Het doel van het opstellen van een modelprogramma is het bereiken van een trendwijziging in een beheersvorm, meer bepaald het voorbereiden van adviezen, MER-rapporten, ankerplaats-(zorgplicht)dossiers en grotere beheersplannen binnen het kader van de erfgoedzorg van landschappen. De trendwijziging moet zorgen voor een betere en volledigere wetenschappelijke onderbouwing van het beheer, waardoor dit nog beter gemotiveerd kan worden toegepast, rekening houdend met alle aspecten van erfgoed. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het succes van dit project kan best worden gemeten door het evalueren van een aantal test cases. Daarbij moet vooral gekeken worden naar gebruiksgemak, haalbaarheid (inzake tijdsbesteding en kosten) en informatiewinst. Op langere termijn zou de implementatie van het project moeten leiden tot een verandering in de aard van de ad hoc-vragen, en uiteindelijk zelfs tot een afname van de ad hocvragen. Dit effect kan metrisch worden geëvalueerd. Tenslotte kan na verloop van tijd de (verhoopte gestegen) opname van paleo-ecologie in dossiers en onderzoeksprogramma’s worden geëvalueerd.
102
Project 37 Onderzoek naar restauratiemethodieken voor moderne monumenten Omschrijving
De restauratieproblematiek van de architectuur sedert het Interbellum is gevarieerd van aard. Door het aanwenden van of experimenteren met nieuwe materialen en bouwtechnieken (beton, pleisters, stalen ramen, platte daken e.d.) werd gebroken met het traditionele materiaalgebruik, maar de technische kennis op dat moment was onvoldoende om de gevolgen van de vernieuwingen in te schatten. Koudebruggen, betonrot, afbrokkelende pleisters, platte daken, ontbreken van isolatie zijn enkele van de problemen waarmee we worden geconfronteerd. Voor het herstellen van beton in diverse monumenten zijn er de afgelopen jaren verschillende studiedagen en publicaties geweest. Het is echter met de veelheid aan technieken niet evident voor de erfgoedconsulent om de juiste techniek en methode te kiezen voor een specifiek monument en context. Dit dient te gebeuren na een grondige analyse van de schadeoorzaken. Voor grotere projecten gebeurt dit wel en wordt de keuze voor een techniek meestal bepaald op voorstel van de aannemer gespecialiseerd in betonherstel. Het probleem stelt zich vooral voor de vele kleinere projecten. Wanneer er vooronderzoek gebeurt, is het voor de erfgoedconsulent/architect vaak moeilijk om de onderzoeksresultaten te vertalen naar een adequaat advies en techniek op maat van het monument. Veel van de voorgestelde betonhersteltechnieken zijn immers niet geschikt voor de toepassing in monumenten. Naar de nieuwe, meer conserverende betonhersteltechnieken kan ook extra onderzoek gebeuren in het kader van toepassing in monumenten. Hoofdstuk 8 van de TVN 231 – Herstelling en beveiliging van beton dient grondiger uitgewerkt naar de problematiek van erfgoedzorg toe, om eerder conserverend dan vervangend te werken te stimuleren. I.v.m. koudebruggen is onderzoek naar de oorzaak noodzakelijk. De schade die daardoor ontstaat tast niet enkel de interieurafwerking aan, maar ook de (dragende) constructie zelf. Oplossingen door het aanbrengen van isolatie aan de buitenzijde zijn meestal niet mogelijk i.v.m. de gevelafwerkingen uit pleisterwerk. Sommige pleistertypes zoals cimorné zijn moeilijk na te maken. De roestende verankeringssystemen van gevelpanelen uit natuursteen geven aanleiding tot afbarsten, met waterinfiltratie tot gevolg. Stalen schrijnwerk is niet thermisch onderbroken en kan door zijn geringe sponning (meestal) niet voorzien worden van dubbel isolerend glas (als deze optie al aan de orde is). Bij het vervangen van de oorspronkelijke bedekking van platte daken dient men rekening te houden met de samenstelling van de onderbouw (materialen, de aanwezigheid van dampschermen e.d.) en het oorspronkelijk beoogde uitzicht, wat de toepassing van bv. groendaken niet steeds toepasselijk maakt. Doelstelling
-
Synthesestudie over de beschikbare beton- en andere herstelmethoden die geschikt zijn voor monumenten. Opmaken van een instrument voor het laten uitvoeren van de juiste analyses en de interpretatie ervan waardoor men de meeste geschikte (nieuwe ) technieken kan voorschrijven op maat van het monument en zijn specifieke problematiek. Meer (markt)onderzoek naar conserverende betonhersteltechnieken (producenten, uitvoerders), met name de elektrochemische hersteltechnieken (kathodisch beschermen en realcaniseren). Stimuleren van de marktontwikkeling zodat meer aannemers
103
vertrouwd worden met de nieuwe conserverende technieken. Idem voor de andere gevelafwerkingen. Idem voor de gevelafwerkingen. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd wanneer het handboek een praktisch hulpmiddel is voor zowel de erfgoedconsulenten als de ontwerpers en eigenaars.
104
Project 38 Wegbeplanting in een erfgoedcontext
Omschrijving
Over de wegbeplanting als cultuurhistorisch erfgoed werd er toch nog toe weinig informatie ingezameld. Zo gebeurde er tot hiertoe nog geen systematisch onderzoek over de precieze soortsamenstelling, noch over de beplantingstypologie (opgaande bomen, knotbomen, hakhout) en de regionale variatie, gekoppeld aan de historische typologie van de weg. Welke functie ze hadden en hoe ze in het verleden beheerd werden, is ook nooit goed onderzocht. Het is de bedoeling dat dit onderzoek op al deze vragen focust en gedetailleerde antwoorden biedt. De resultaten van deze studie zullen vervolgens opgenomen worden in een handboek over het beheer van wegbeplanting in een cultuurhistorische context. Een dergelijk onderzoek heeft slechts ten volle zin als het voorafgegaan wordt door een inventarisatieluik van de wegen met erfgoedwaarde aan de hand van een aantal goed gekozen praktijkgevallen verspreid over de verschillende provincies. Doelstelling
Een handleiding over wegbeplantingen in een erfgoedcontext voor advisering door erfgoedconsulenten en voor beheerders bij gewest, provincies en gemeenten, … Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Wanneer de informatie en de handleiding door de erfgoedconsulenten en door derden gebruikt worden. Dit kan door bevraging en/of monitoring worden opgevolgd.
105
Project 39 Kasteeldreven: aanleg, soortkeuze, plantverbanden en snoeibeheer
Omschrijving
Kasteeldreven dienden niet alleen voor de productie van hout maar waren ook bedoeld om de status van de kasteelheer te verhogen. Ze werden gekenmerkt door een grote diversiteit, zowel wat de soortkeuze als de plantverbanden betreft. Kasteeldreven waren vroeger vaak minder uniform samengesteld dan men vandaag aanneemt. De samenstelling was tijdsgebonden en vermoedelijk ook plaatsgebonden. Over deze regionale verschillen is tot nog toe weinig bekend. Dit gebrek aan historische kennis kan ertoe leiden dat kasteeldreven overal op dezelfde manier beheerd worden zodat ze uiteindelijk een uniform uitzicht krijgen. In veel historische dreven schijnt vroeger een plantverband van 5X5m gehanteerd te zijn. De voorbije eeuw evolueerde dit naar 8X8m, maar recente cases leren dat ANB momenteel een plantverband van 12X12m adviseert. Dit is voor de individuele boom weliswaar beter, doch het levert een totaal ander eindbeeld op. Ook de beeldkwaliteit van een jonge dreef met dergelijk open plantverband heeft een heel andere allure dan een dreef met het historische plantverband.
Doelstelling
Het opstellen van een methodologie of handleiding ‘beheer van kasteeldreven’. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het verdient aanbeveling om de methodologie eerst te laten uittesten door erfgoedconsulenten. Als de methodologie haar bruikbaarheid bewezen heeft, kan ze ook aan derden beschikbaar gesteld worden (Regionale landschappen, VLM, ANB, enz.).
106
Project 40 Beheer van kleinschalige landschapselementen (KLE’s) uitgaande van de regionale diversiteit Omschrijving
Er is momenteel te weinig kennis m.b.t. het historische beheer van kleinschalige landschapselementen (knotbomen, hakhout, hagen, houtkanten,…). De oorzaak hiervan is dat er een gebrek is aan kennis (inventarisatie) over deze elementen. Men zou zicht moeten kunnen krijgen op de geografische spreiding van deze elementen, op de diversiteit in architectuur (bv. opbouw en soortensamenstelling van hagen) en de functie (hoekboom, veekering, …). Daarbij aansluitend moet onderzocht worden in welke contexten en op welke manier deze elementen ontstaan zijn, en hoe ze beheerd werden. Doelstelling
Richtlijnen voor het beheer (onderhoud, herstel en heraanplant) van kleinschalige landschapselementen uitgaande van de regionale diversiteit. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Wanneer de informatie en de handleiding door de erfgoedconsulenten en door derden gebruikt worden. Dit kan door bevraging en/of monitoring worden opgevolgd.
107
Project 41 Materiaalgebruik voor bestratingen en verhardingen in erfgoedcontext
Omschrijving
De erfgoedconsulenten landschap hebben onvoldoende kennis in huis over de keuze en de kwaliteit van de te gebruiken materialen voor bestratingen en verhardingen in een erfgoedcontext. Terzelfder tijd is er ook vraag over het bestratingsverband zoals dat vroeger werd toegepast. Er is dus nood aan correcte informatie over het aangewezen materiaalgebruik in een erfgoedcontext. Bij voorkeur kan de informatie opgenomen worden in een handleiding of in een technisch vademecum (vgl. ANB). Doelstelling
Het projectvoorstel beoogt het gebruik van passende en geschikte verhardingsmaterialen te promoten binnen een erfgoedcontext, bijv. binnen beschermde sites of binnen ankerplaatsen/erfgoedlandschappen. Een goed gebruik van passende en geschikte (vaste of losse) verhardingsmaterialen binnen een dergelijke context, kan als voorbeeldfunctie werken. Een verkeerd gebruik van materialen kan kwalijke gevolgen hebben voor zowel landschappelijk als archeologisch en bouwkundig erfgoed. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Wanneer de informatie en de handleiding door de erfgoedconsulenten en door derden gebruikt worden. Dit kan door bevraging en/of monitoring worden opgevolgd.
108
Project 42 Kleine historische elementen op boerenerven
Omschrijving
Op boerenerven treft men vaak kleine historische elementen aan: enerzijds groene elementen (zoals hagen, houtkanten, geriefbosjes, leilinden, poelen, enz.) en anderzijds bouwkundige elementen (zoals hekken, bakovens, aardappelkelders, hondenhokken, enz.) Deze kleine historische elementen hebben vaak hun economische functie verloren en lopen bijgevolg gevaar te verdwijnen, temeer daar hun betekenis bij de lopende inventarisaties vaak niet herkend wordt. Dat geldt met name voor de erfbeplantingen. De Stichting Landschapsbeheer Zeeland heeft onlangs een gids uitgegeven voor de instandhouding en het herstel van kleine historische elementen op boerenerven: http://www.landschapsbeheerzeeland.nl/webwinkel/folders-overcultuurhistorie/product/de-kleine-historische-elementen-in-zeeland-een-gids-voorinstandhouding-en-herstel/42 Een soortgelijke gids kan ook voor Vlaanderen nuttig zijn. Doelstelling
Het uitwerken van een gids die de erfgoedconsulenten helpt bij de instandhouding en het beheer van kleine historische elementen op boerenerven. Indicatoren (Wanneer is het project geslaagd? Hoe kan dat succes worden gemeten?)
Het project is geslaagd als de gids gebruikt wordt op het terrein, niet alleen door erfgoedconsulenten maar ook door derden (Regionale Landschappen, ANB, enz.)
109