GGD Regio Nijmegen
Rapport Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen Gezondheid, welzijn en leefwijze van kinderen in de gemeente Nijmegen
colofon auteur(s) uitgave datum afdeling ons kenmerk versie status
Marlene van der Star GGD Regio Nijmegen december 2010 GB&E 3 eindversie
postadres postbus 1120 6501 BC Nijmegen bezoekadres Groenewoudseweg 275 6524 TV Nijmegen telefoon: (024) 329 72 97 fax: (024) 322 69 80
[email protected] www.ggd-nijmegen.nl
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Inhoudsopgave Samenvatting 1 Inleiding 1.1 Waarom dit onderzoek? 1.2 Rapport gemeente Nijmegen 1.3 Doel 1.4 Leeswijzer 2 Onderzoeksopzet, respons en onderzoeksgroep 3 Achtergrondvariabelen: gezinsituatie, etniciteit en SES 3.1 Gezinsvorm 3.2 Etniciteit 3.3 Opleiding ouders (tevens indicator van SES) 3.4 Werksituatie ouders 3.5 Financieel rondkomen 4 Gezondheid en welzijn 4.1 Ervaren gezondheid 4.2 Kwaliteit van leven 4.3 Psychosociale problemen 4.4 Pesten 4.5 Ingrijpende gebeurtenissen 5 Opvoeding 5.1 Sociale steun 5.2 Opvoeding algemeen 5.3 Behoefte aan deskundige hulp of advies in verband met opvoeding 5.4 Gewenste vorm van opvoedingsondersteuning (regionale cijfers) 5.5 Mate waarin behoefte ouders overeenkomt met ingeschatte noodzaak door JGZ 5.6 Regels en afspraken 5.7 Seksuele voorlichting 6 Leefstijl 6.1 Roken en alcoholgebruik tijdens de zwangerschap 6.2 Borstvoeding 6.3 Voeding 6.4 Bewegen (waaronder buiten spelen en sporten) 6.5 Overgewicht 6.6 Alcohol: houding en gedrag van ouders 6.7 Roken: passief roken en houding ouders 6.8 Mondgezondheid (0-4 jr) 7 Woonomgeving 7.1 Kindvriendelijkheid buurt 7.2 Buiten spelen: ervaren belemmeringen 7.3 Wat wordt gemist in de buurt 7.4 Verenigingslidmaatschap (4-12 jarigen) 8 Instellingen en voorzieningen 8.1 Kinderopvang 8.2 Bekendheid en contact met instellingen 9 Risicogroepen 10 Overzichtstabel uitkomsten en vergelijkingen met elders 11 Focus op bepaalde deelgebieden in Nijmegen 11.1 Overzichtstabel met uitkomsten van de deelgebieden 11.2 Toelichting bij de uitkomsten van Hatert 11.3 Toelichting bij de uitkomsten van Biezen/Wolfskuil 11.4 Toelichting bij de uitkomsten van Nijeveld 11.5 Toelichting bij de uitkomsten van Neerbosch-Oost 11.6 Toelichting bij de uitkomsten van deel Dukenburg 11.7 Toelichting bij de uitkomsten van deel Lindenholt 11.8 Toelichting bij de uitkomsten van Nijmegen-Noord 12 Conclusies 13 Aanbevelingen Geraadpleegde bronnen Bijlage: tabellenboek
2 van 58
3 9 9 9 9 9 10 12 12 13 13 14 14 17 17 17 18 19 19 21 21 22 22 23 24 24 25 27 27 28 28 30 32 34 35 36 37 37 37 39 39 41 41 42 43 45 46 46 47 47 48 48 48 48 49 50 52 56
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Samenvatting Werkwijze en doel De Kindermonitor is een onderzoek naar de gezondheid, welzijn en leefwijze van kinderen van 0-12 jaar in de regio Nijmegen. In dit rapport worden de cijfers voor de gemeente Nijmegen beschreven. Door middel van een steekproef zijn in het najaar van 2009 ruim 5.000 ouders van kinderen van 0-12 jaar in de gemeente Nijmegen aangeschreven met een verzoek om een vragenlijst in te vullen over onder andere gezondheid, welzijn, opvoeding en leefwijze van hun kind. Ouders konden deze vragenlijst invullen via internet of in tweede instantie ook schriftelijk via een papieren vragenlijst. Van de aangeschreven ouders hebben er 2.659 gehoor gegeven aan de oproep. De steekproef was verhoogd in een aantal deelgebieden in Nijmegen zodat ook over die gebieden uitspraken te doen zijn. Het databestand is 'gewogen' om over de gehele stad Nijmegen representatieve uitspraken te kunnen doen. Gezinssituatie, etniciteit en sociaal economische situatie (SES) Dertien procent van de kinderen van 0-12 jaar woont in een gezin met één ouder. Overeenkomstig de CBS-definitie is bijna een kwart (24%) van de kinderen in de onderzoeksgroep van niet-Nederlandse herkomst. Op basis van de vraag aan de ouders tot welke bevolkingsgroep zijzelf het kind rekenen is slechts 5% te beschouwen als niet-Nederlandse herkomst. Bij één op de vijf kinderen hebben beide ouders (of bij één-oudergezinnen, de ene ouder) een lage opleiding en 47% heeft een hoge opleiding. Daarmee is het opleidingsniveau in de gemeente Nijmegen hoger dan gemiddeld in de regio. Vier procent van de ouders (omgerekend 700 gezinnen) heeft aangegeven dat ze in het gezin grote moeite hebben om financieel rond te komen. Daarnaast geeft 14% aan dat ze enige moeite hebben met rondkomen. Bij de meerderheid van de gezinnen waar grote moeite met rondkomen is, leidt dit tot spanningen in het gezin. Ook leidt het geldgebrek bij ruim de helft van deze gezinnen tot bezuiniging op lidmaatschap van sportclub, andere verenigingen of zwemles. Gezondheid en welzijn De ouders beoordelen de algemene gezondheid van hun kind in overgrote meerderheid (95%) als goed tot zeer goed. Desalniettemin blijkt dat op het psychische en sociale vlak bij een deel van de kinderen ongunstige uitkomsten te zien zijn. Bij de kinderen van 4-12 jaar scoort 17% laag op een schaal voor de Kwaliteit van Leven. Tevens heeft één op de tien kinderen een indicatie voor psychosociale problemen en bij nog eens 8% zit dit op een grensgebied (dit betreft een verhoogde resp. grenswaarde op de SDQ). Deze indicatie voor psychosociale problemen komt vaker voor bij jongens en bij kinderen met een lage SES. Een derde van de kinderen van 4-12 jaar heeft in de voorgaande 3 maanden te maken gehad met pesten. Voor 4% van de kinderen geldt dat ze wekelijks gepest worden. Zeker het frequent gepest worden, kan duidelijke negatieve consequenties hebben voor de verdere ontwikkeling van het betreffende kind. Van de kinderen in Nijmegen heeft 46% ooit te maken gehad met een van de nagevraagde ingrijpende 1 gebeurtenissen . Conflicten in het gezin zijn daarbij het meest genoemd (24%), gevolgd door echtscheiding of voor langere tijd weggaan van een gezinslid (13%). Acht procent van de Nijmeegse kinderen heeft op het moment van invullen van de vragenlijst nog steeds met een van de ingrijpende gebeurtenissen te maken. Opvoeding Drie procent van de ouders geeft aan het moeilijk te hebben met de opvoeding van hun kind en 10% van de ouders had op het moment van het invullen van de vragenlijst behoefte aan deskundige hulp of advies. Die behoefte is bij een-oudergezinnen en nieuw gevormde gezinnen ruim twee keer zo hoog als bij de gezinnen met beide biologische ouders en de behoefte is bij 8-12 jarigen ruim twee keer zo hoog als bij de 0-4 jarigen. De onderwerpen waarvoor ouders het meest hulp of advies willen, zijn: angst/onzekerheid/faalangst, grenzen stellen, druk/agressief gedrag, luisteren/gehoorzamen, en verdrietig/depressief zijn. Ouders ontvangen de hulp of advies het liefst via een individueel contact, maar ook meeneemmateriaal wordt gewenst. 1
In de vragenlijst was ook gevraagd naar het overlijden van een dierbare. Heel veel kinderen hadden hier ooit mee te maken gehad. Deze uitkomsten zijn echter bij deze verwerking buiten beschouwing gelaten omdat dit vermoedelijk voor een groot deel het overlijden van opa's of oma's betreft. Hoewel dit voor een kind wel degelijk een ingrijpende gebeurtenis kan zijn, is het toch van een andere orde dan de overige opgenomen gebeurtenissen.
3 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Uit het eerder uitgevoerde thema-onderzoek opvoeding blijkt dat er naast ouders die zelf aangeven hulp te willen, ook ouders zijn die aangeven geen hulp nodig te hebben, maar waarvan de JGZ-medewerkers wel denken dat opvoedingsondersteuning op zijn plaats zou kunnen zijn. Sociale steun Ruim een kwart van de ouders zegt zelden of nooit praktische hulp te krijgen bij de alledaagse dingen rond de opvoeding van hun kind en 6% zegt zelden of nooit met familie of vrienden te kunnen praten als ze een probleem ervaren rond de opvoeding van hun kind. Dit percentage is hoger bij de oudere kinderen. Daarnaast is het bij ouders met een lage SES hoger dan bij ouders met een hoge SES. Regels en afspraken Eén van de drie pijlers met betrekking tot opvoeden is sturen. Dit kan onder andere door het hanteren van regels en het maken van afspraken. De mate waarin ouders thuis regels hebben en hanteren verschilt sterk per onderwerp. Het meest strikt zijn ouders over dagelijks ontbijten, maaltijden aan tafel eten en de websites die wel of niet mogen worden bezocht. De minste (strikte) regels zijn er over uren TV-kijken, uren computeren en het drinken van suikerhoudende drankjes. Seksuele opvoeding De overgrote meerderheid van de ouders noemt het niet moeilijk om met hun kind over relaties en seksualiteit te praten: 46% vindt het makkelijk, 48% noemt het 'niet moeilijk en niet makkelijk' en 6% noemt het wel moeilijk. Hoe makkelijker de ouders het vinden, hoe meer er ook inderdaad over gesproken wordt. Ook is er logischerwijs een samenhang met de leeftijd van het kind. Qua onderwerpen is er het minst gesproken over voorbehoedsmiddelen en veilig vrijen. Bij de jongste leeftijden wordt hier nog niet over gesproken, maar ook bij de 11-jarigen is dit nog maar bij 30% onderwerp van gesprek geweest. Ook over vrijen/geslachtsgemeenschap en lichamelijke veranderingen in de puberteit wordt met de oudere kinderen nog maar beperkt gesproken. Leefstijl Roken en drinken tijdens de zwangerschap Al tijdens de zwangerschap speelt leefstijl een rol bij de gezondheid van het kind. Twaalf procent van de moeders heeft gerookt tijdens de zwangerschap en 11% heeft tijdens de zwangerschap wel eens alcohol gedronken. Borstvoeding Tachtig procent van de moeders is na de bevalling begonnen met het geven van borstvoeding. Ruim een derde van de moeders houdt dit vol tot in ieder geval het eerste half jaar. Het aandeel kinderen dat vanaf het begin met kunstvoeding wordt gevoed varieert sterk naar sociaal economische status van 10% bij de hoge SES-groep tot 40% bij de lage SES-groep. Voeding Het advies om dagelijks groente en fruit te eten blijkt zeker niet door ieder kind gehaald te worden: 29% van de kinderen eet minder dan 6 keer per week groente en 21% eet minder dan 6 keer per week fruit. Het minst groente en fruit wordt gegeten door de lage SES-groep. Negen procent van de kinderen drinkt minstens 4 suikerhoudende drankjes per dag en nog eens 14% drinkt 3 van dergelijke drankjes per dag. Bij de hoge SES is dit duidelijk lager. Bewegen De kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar bewegen gemiddeld 95 minuten per dag. Het grootste deel komt voor rekening van buiten spelen, gevolgd door sporten bij een club of vereniging, schoolgym en het fietsen of lopen naar school. Ruim een derde van de kinderen speelt minder dan een half uur per dag buiten. Meisjes spelen minder buiten dan jongens en de hoge SES speelt iets minder buiten dan de lage SES. De mate van lidmaatschap van een sportvereniging ligt voor een stad vrij hoog, maar wel iets lager dan gemiddeld in de regio Nijmegen: 26% van de kinderen tussen 4 en 12 jaar is geen lid van een sportclub. In gezinnen waar men grote moeite heeft met rondkomen ligt het percentage dat geen lid is twee keer zo hoog: 52%. Bijna een derde van de kinderen gaat meestal niet lopend of (zelf) fietsend naar school. Overgewicht Volgens de meetgegevens van de afdeling Jeugdgezondheidszorg had in het schooljaar 2008/2009 14% van de kinderen tussen de 5-11 jaar overgewicht. Op basis van gegevens uit de Kindermonitor
4 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
(lengte en gewicht door de ouders zelf ingevuld) heeft 12% van de kinderen van 2-12 jaar overgewicht. Het overgewicht is het hoogst bij de 4-8 jarigen en het hoogst bij de lage SES. De mate waarin ouders zelf het kind als te zwaar inschatten ligt een stuk lager. Met name bij de 2-8 jarigen onderschatten ouders sterk de mate van overgewicht. Alcohol Een kwart van de ouders van 4-12 jarigen heeft aangegeven vaak of regelmatig alcohol te drinken in het bijzijn van hun kind. Bij de hoge SES ligt dit veel hoger dan bij de lage SES. De ouders van de 4-12 jarigen (dus nog niet de kritieke leeftijd als het om alcoholgebruik gaat) zijn behoorlijk terughoudend als het gaat om de leeftijd waarop ze alcoholgebruik acceptabel vinden. Het drinken van de eerste slok vindt nog 30% van de ouders acceptabel onder de 16. Voor het eerste glas zegt 7% dat een kind onder de 16 jaar dat mag drinken en bijna niemand noemt het acceptabel dat kinderen onder de 16 jaar meerdere glazen drinken. Er lijkt zelfs een flink draagvlak te zijn voor strengere leeftijdsnormen. Roken Bij één op de tien kinderen is in de voorgaande week in huis gerookt waar het kind bij was. Bij de lage SES ligt dit percentage op een kwart. Het roken in huis waar het kind bij is, is bij de jongste leeftijdsgroep (0-4 jr) veruit het laagst: 4%. Bij de 8-12 jarigen is het 14%. Mondgezondheid (0-4 jarigen) Het poetsadvies bij de kinderen tot 2 jaar wordt vrij goed opgevolgd. Vanaf 2 jaar is dit zeker niet zo. Dat hangt direct samen met het feit dat vanaf die leeftijd het advies wijzigt van één keer naar twee keer per dag poetsen (waarvan minstens 1x door de ouder). Die overgang wordt nog lang niet door alle ouders gemaakt. Ruim een kwart (29%) van de 1-jarigen krijgt regelmatig een fles met een melkproduct of sap rond het inslapen (dus na het tandenpoetsen). Bij de 2-jarigen is dit 13% en bij de 3-jarigen krijgt nog 4% regelmatig een fles bij het inslapen. Woonomgeving Ruim driekwart van de ouders noemt de buurt waar men woont (zeer) kindvriendelijk; 20% vindt de buurt niet zo kindvriendelijk en 3% noemt het helemaal niet kindvriendelijk. Veertien procent vindt dat het kind in de buurt niet veilig kan buiten spelen en bijna de helft vindt dat het kind redelijk veilig kan buiten spelen. De belemmeringen om buiten te spelen die door ouders het meest worden genoemd zijn: teveel verkeer, gevaarlijk water (sloot, vijver etc.) en te weinig speelplekken. Maar hoewel ouders deze belemmeringen noemen, wordt er door de veel van deze kinderen toch vrij regelmatig buiten gespeeld. De belemmeringen die het meest samenhangen met daadwerkelijk minder buiten spelen zijn vooral: 'het kind speelt liever binnen', maar ook 'er zijn te weinig vriendjes in de buurt', 'te weinig speelplekken' en 'verkeer'. Op de vraag of ouders iets missen in hun buurt antwoordde ruim bijna de helft dat ze niets missen. Degenen die wel iets missen noemen het vaakst een veilige speelplek of grasveldje/ speelveldje. Maar ook activiteiten voor kinderen en contact van het eigen kind met andere kinderen worden regelmatig genoemd. Verenigingslidmaatschap De sportclubs zijn veruit favoriet: 70% van de kinderen is daar lid van, op verre afstand gevolgd door zang/muziek of toneelclubs met 17%, knutsel- of hobbyclubs (4%), scouting/natuurclubs (2,8%) en clubs vanuit kerk of moskee (2%). Negen procent heeft aangegeven lid te zijn van een ander soort club of vereniging. Een kwart van de kinderen is lid van geen enkele club of vereniging. Instellingen en voorzieningen Kinderopvang Ruim de helft van de ouders maakt gebruik van een vorm van kinderopvang. Dit is bij de 0-4 jarigen (79%) veel hoger dan bij de 8-12 jarigen (31%). Zeker het gebruik van kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang en overblijven op school is bij de hoge SES-groep veel hoger dan de lage SES-groep. De peuterspeelzaal daarentegen wordt weer duidelijk meer door de lage SES-groep gebruikt. De meeste ouders hebben geen verdere behoefte aan kinderopvang. Voor zover er wel behoefte is, ligt dat op het vlak van de meer informele oppas (betaald en onbetaald).
5 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Bekendheid en contact met instellingen Van de instellingen die, naast de GGD, van belang kunnen zijn voor ouders met kinderen blijkt een groot deel min of meer bekend te zijn bij de ouders. Het Maatschappelijk Werk, Bureau Jeugdzorg, Schoolmaatschappelijk Werk, de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling hebben allemaal een bekendheid van boven de 80%. De mate van contact ligt een stuk lager. Het hoogste hierbij is het Schoolmaatschappelijk Werk: 12% van de ouders van kinderen van 4-12 jaar geeft aan hier wel eens contact mee te hebben gehad. Voor Bureau Jeugdzorg en het Algemeen Maatschappelijk Werk is dit ruim 5% en voor de GGZ een kleine 5%. Risicogroepen Nadere analyse van de cijfers brengen de volgende risicogroepen naar voren, waarvoor geldt dat bepaalde uitkomsten vaker een ongunstige uitslag geven. Het behoren tot een risicogroep zegt niets meer en niets minder dan dat de kans op de genoemde ongunstige uitkomsten bij die groep significant groter is dan gemiddeld. Uiteraard zijn er ook binnen deze risicogroepen vele kinderen die heel gunstig scoren. Evenzo zijn er ook binnen risico-arme groepen kinderen die heel ongunstig scoren. De risicogroepen die op diverse punten ongunstige uitkomsten geven zijn: · kinderen in gezinnen met grote moeite met rondkomen · kinderen die opgroeien in één-oudergezinnen · kinderen in gezinnen met een lage sociaal economische status · kinderen van niet-Nederlandse herkomst. De gegevens laten zien dat de huidige aandachtsgebieden in Nijmegen inderdaad de gebieden zijn die extra aandacht verdienen. Ongunstige factoren voor gezondheid en welzijn komen hier duidelijk meer voor. Vergelijking met Regio Nijmegen Veel uitkomsten van de gemeente Nijmegen als geheel zijn in lijn met de cijfers voor heel de regio Nijmegen. Met name op het vlak van de achtergrondvariabelen zijn er wel bepaalde significante verschillen te zien welke met name samenhangen met het karakter van een stad: meer éénoudergezinnen en meer kinderen van niet-Nederlandse herkomst. De cijfers van de Nijmeegse aandachtswijken laten zien dat de terminologie hier goed gekozen is, want zeker ook qua gezondheid en leefstijl zijn dit wijken die beslist extra aandacht verdienen. Ingekorte conclusies (zie voor volledige versie hoofdstuk 12) 1. Met het grootste deel van de Nijmeegse kinderen gaat het goed. Dat neemt niet weg dat er bij een kleiner deel van de kinderen ongunstige factoren te zien zijn op het vlak van welzijn, opvoeding en leefstijl. 2. Daar waar de lichamelijk gezondheid van veruit de meeste kinderen goed is, vertoont de psychische gezondheid bij een deel van de kinderen een ongunstig beeld. 3. De actuele behoefte aan deskundige hulp of advies bij de opvoeding is het grootst bij de ouders van kinderen van 8-12 jaar. Dit is de leeftijdsgroep waar momenteel de minste sociale en professionele steun aanwezig is. 4. De onderwerpen waarvoor ouders het meest hulp of advies willen, zijn: angst/onzekerheid/ faalangst, grenzen stellen, luisteren/gehoorzamen, druk/agressief gedrag en verdrietig/depressief zijn. Ouders ontvangen de hulp of advies het liefst via een individueel contact, maar ook meeneemmateriaal wordt gewenst. 5. Hoewel de grote meerderheid van de ouders aangeeft het niet moeilijk te vinden om met hun kind te praten over relaties en seksualiteit, zijn er diverse onderwerpen die ook bij de oudste kinderen nog niet zoveel besproken worden. 6. De mate waarin de pasgeborenen borstvoeding hebben gekregen, is bij de hoge SES een stuk hoger dan bij de lage SES. 7. Het voedingsadvies dat kinderen dagelijks groente en fruit moeten eten wordt lang niet gehaald. 8. Bijna één op de tien kinderen drinkt minstens 4 suikerhoudende drankjes per dag en nog eens 14% drinkt 3 van dergelijke drankjes per dag. Bij de hoge SES is dit duidelijk minder. 9. Het beeld qua bewegen is relatief gunstig. Winst is zeker nog te bereiken, met name bij het alledaagse bewegen. 10.Hoewel de gemeente voorzieningen heeft om bij te dragen aan sportdeelname voor gezinnen met financiële moeilijkheden, blijkt toch bij deze groep de sportdeelname duidelijk lager te liggen. 11.De meeste ouders zijn tevreden over de kindvriendelijkheid van de buurt. 12.Uit de meetgegevens van de afdeling Jeugdgezondheidszorg blijkt dat 14% van de kinderen van 5 tot 11 jaar overgewicht heeft. 13.Ouders van 2-8 jarigen onderschatten fors de mate van overgewicht van hun kind. 6 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
14.Het hanteren van regels en afspraken thuis lijkt een rol te kunnen spelen bij de bevordering van gezond gedrag. 15.De boodschap 'geen alcohol onder de 16' lijkt bij veel ouders van de 4-12 jarigen door te dringen. 16.De oproep 'niet te roken waar de kleine bij is' wordt bij de jongste leeftijdsgroep duidelijk beter opgevolgd dan bij de oudere kinderen. 17.De mondgezondheid van 2-4 jarigen biedt ruimte voor verbetering. 18.Ruim de helft van de ouders maakt gebruik van een vorm van kinderopvang. Dit is duidelijk hoger bij de hoge SES. 19.De risicogroepen die op diverse punten ongunstige uitkomsten geven, zijn: · kinderen in gezinnen met grote moeite met rondkomen · kinderen die opgroeien in één-oudergezinnen · kinderen in gezinnen met een lage sociaal economische status · kinderen van niet-Nederlandse herkomst. 20.In de Nijmeegse aandachtsgebieden komen zowel de risicofactoren alsook ongunstige uitkomsten qua gezondheid, welzijn en leefstijl duidelijk meer voor. 21.Omdat een deel van de ongunstige uitkomsten bij de risicogroepen samenhangt met opvoeding. En omdat de behoefte aan steun en advies bij de opvoeding bij de risicogroepen hoger is, biedt gerichte opvoedingsondersteuning een ingang om een deel van deze risicogroepen te bereiken. Ingekorte aanbevelingen (zie volledige versie in hoofdstuk 13) Psychosociale gezondheid en welzijn 1. Achterliggende oorzaken bij verzuim op school -die vaak niet gerelateerd zijn aan lichamelijk gezondheid maar eerder van psychosociale aard zijn- goed in kaart te brengen, zodat deze leerlingen vervolgens vanuit een methodische aanpak beter worden bereikt en adequater worden bijgestaan. 2. Blijven inzetten op het optimaal en vroegtijdig signaleren van problematiek middels bestaande instrumenten. Naast KIPPPI en SDQ gaat het ook om het digitaal kinddossier, RAAK-aanpak en de verwijsindex. Ook het CJG en de diverse disciplines daarbinnen zijn van betekenis voor de signaleringskracht en het adequaat bijstaan of doorverwijzen van kinderen. 3. Goede signalering is alleen nuttig als er vervolgens een passend en goed toegankelijk aanbod beschikbaar is. Het gaat om een sluitende keten van hulp en ondersteuning voor ouder en kind (gezin). 4. Wat preventie betreft zou het goed zijn als alle scholen gaan of blijven inzetten op het bevorderen van sociale vaardigheden van leerlingen, het hanteren van stress en actief problemen oplossen. De principes van positieve psychologie zijn hierbij een belangrijke nieuwe invalshoek, waarvoor de komende jaren ook in de Nijmeegse regio een aanbod beschikbaar komt. De aanpak van pesten verdient blijvend aandacht. Opvoeding 5. Naast het ondersteunen van ouders in de peutertijd is het verstandig meer aandacht te schenken aan de ondersteuning voor de ouders met kinderen van 8-12 jaar. Dit geldt met name voor mensen uit de lage SES-groepen, eenoudergezinnen en nieuw gevormde gezinnen. De CJG's spelen hierbij als laagdrempelige voorzieningen een grote rol. 6. Dit onderzoek laat ook zien dat het belangrijk is dat er een gevarieerd en breed palet aanbod aan ondersteuningsvormen beschikbaar is passend bij de vraag en de behoefte van ouders. 7. Het betrekken van ouders bij collectieve preventie en voorlichtingsactiviteiten gericht op kinderen, bijv. voorlichting op school of in de wijk, verhoogt de effectief van die programma's in belangrijke mate. 8. De samenhang tussen het stellen van regels en gezond gedrag laat zien dat het stellen en hanteren van regels door opvoeders zinvol is, naast het geven van het goede voorbeeld, het steunen en het stimuleren van kinderen.
7 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Voeding en bewegen 9. Het is belangrijk om aanstaande moeders zo goed mogelijk voor te bereiden op het geven van borstvoeding en ondersteuning te bieden in de (sociale en fysieke) omgeving van moeder en kind. Dit geldt speciaal voor aanstaande moeders in de lage SES-groepen 10. Een positieve maatregel ter voorkoming van overgewicht en tandbederf is het stimuleren van watergebruik als dorstlesser ter vervanging van suikerhoudende dranken. 11. Blijvende aandacht is nodig voor het aanleren van gezonde gewoonten rondom groente en fruit eten, vooral op jonge leeftijd. Op hogere leeftijd is het belangrijk dat fruitgewoonten worden volgehouden. 12. Ook bij projecten gericht op preventie van overgewicht bij kinderen is het belangrijk om ouders te betrekken. 13. Winst is te behalen bij het stimuleren van dagelijks bewegen en buiten spelen. Een effectieve manier daarvoor is fietsend of lopend naar school gaan en buiten spelen. Hierbij zijn veilige routes naar school en een veilige speelomgeving essentiële voorwaarden. Ook het ontwikkelen van beleid op schoolniveau om meer te bewegen levert leerlingen op die gezonder zijn en beter presteren. Genotmiddelen 14. Er is winst te halen als vrouwen met een kinderwens, tijdens de zwangerschap en in de periode van het geven van borstvoeding geen alcohol gebruiken en niet roken. Projecten om te stimuleren dat er niet in het bijzijn van de kinderen wordt gerookt dienen geïntensiveerd te worden, met name bij risicogroepen. 15. Het onderzoek laat zien dat rond de 90% van de ouders het niet acceptabel vindt dat kinderen onder de 16 jaar al een glas alcohol drinken. Dit ondersteunt in sterke de alcoholmatigingsprojecten die de gemeenten in de regio uitvoeren. Dit gegeven en het belang van voorbeeldgedrag van ouders en volwassen in de directe omgeving van kinderen dient in de campagnes meer gebruikt te worden, vooral richting de hoge SES-groepen. 16. Het voorbeeldgedrag van de ouders is van groot belang bij de keuze van een kind om al dan niet te gaan roken. Hier dient meer aandacht aan besteed te worden middels collectieve preventie en ook tijdens contacten met jeugdgezondheidszorg vraagt dit blijvende aandacht. 17. Het verdient de aanbeveling om scholen te ondersteunen bij het werken aan een 'Rookvrije School', de 'Gezonde School en Genotmiddelen' en alcoholvrije schoolfeesten. De bovengenoemde aanbevelingen zullen binnen de context van de gemeente nader geconcretiseerd moeten worden.
8 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
1 1.1
Inleiding Waarom dit onderzoek?
De Wet Publieke Gezondheid schrijft voor dat gemeenten moeten weten hoe het met de gezondheid van de burgers is gesteld. Kennis over de gezondheidssituatie van de bevolking is nodig als input voor de ontwikkeling van gemeentelijk (jeugd)beleid. De GGD heeft de taak om de gezondheid van de bevolking en de daarmee samenhangende factoren in kaart te brengen en op basis van die informatie adviezen te geven op het vlak van gezondheidsbescherming en -bevordering. Kinderen zijn in het kader hiervan een belangrijke doelgroep, omdat het aanleren van gezond gedrag bij voorkeur zo jong mogelijk moet beginnen. Zo kunnen gezondheidsproblemen op volwassen leeftijd worden voorkomen.
1.2
Rapport gemeente Nijmegen
De GGD heeft de uitkomsten van de Kindermonitor gerapporteerd in het Regiorapport Kindermonitor 2009/2010. In dat rapport worden ook bij diverse onderwerpen wat meer verdiepende analyses gepresenteerd. Op verzoek van de gemeente Nijmegen is naast dat regiorapport ook dit gemeenterapport opgesteld met daarin de uitkomsten van de kinderen in de gemeente Nijmegen. Dit rapport is beknopter van inhoud. De verschillen naar deelgebieden staan op enkele plaatsen opgenomen als figuren in de hoofdtekst. In bijlage 1 worden de uitkomsten per deelgebied nader beschreven. 1.3
Doel
Het doel van de Kindermonitor is het bieden van inzicht in gezondheid, welzijn en leefwijze van kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar. In dit geval van de kinderen in de gemeente Nijmegen. Met deze informatie kan de gemeente keuzes maken met betrekking tot het jeugdbeleid en het lokaal gezondheidsbeleid. 1.4
Leeswijzer
Dit rapport heeft een belangrijke naslagwerkfunctie. Samen met het bijbehorend tabellenboek geeft dit rapport veel informatie voor ieder die zich in het werk direct of indirect bezig houdt met de gezondheid en het welzijn van kinderen in Nijmegen. De lezer die zich de inhoud van de Kindermonitor snel en globaal eigen wil maken kan het best beginnen met de samenvatting, de overzichtstabellen (hoofdstukken 10 en 11), de conclusies (hoofdstuk 12) en de aanbevelingen (hoofdstuk 13). Voor ieder die zich wat meer wil verdiepen in het rapport vindt in hoofdstuk 2 een nadere toelichting over de opzet van het onderzoek. De hoofdstukken 3 t/m 8 beschrijven de resultaten met achtereenvolgend als onderwerpen: achtergrondvariabelen (hoofdstuk 3), gezondheid en welzijn (hoofdstuk 4), opvoeding (hoofdstuk 5), leefstijl (hoofdstuk 6), woonomgeving (hoofdstuk 7) en instellingen en voorzieningen (hoofdstuk 8). In hoofdstuk 9 wordt aangegeven wat de belangrijkste risicogroepen zijn, hoofdstuk 10 geeft een overzicht van de belangrijkste cijfers met daarbij een vergelijking met de regio Nijmegen en Oost Nederland. Hoofdstuk 11 gaat kort in op de uitkomsten van de gekozen deelgebieden in Nijmegen. Tot slot vormen de hoofdstukken 12 en 13 de conclusies en aanbevelingen. Een tabellenboek met de uitkomsten van alle variabelen in tabelvorm is toegevoegd als bijlage.
9 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
2
Onderzoeksopzet, respons en onderzoeksgroep
De onderzoeksopzet staat hier kort beschreven met de focus op het Nijmeegse deel van het onderzoek. Een uitgebreidere beschrijving van de opzet is terug te vinden in het Regiorapport Kindermonitor 2009/2010. Onderzoeksopzet Door middel van een steekproef zijn in week 40 (1 oktober) 5.005 ouders van kinderen van 0-12 jaar in de gemeente Nijmegen aangeschreven met een verzoek om een vragenlijst in te vullen over gezondheid, welzijn en leefwijze van hun kind. In de brief stond een inlogcode waarmee de ouder een digitale vragenlijst kon invullen via internet. Na een maand (5 november) ontvingen degenen van wie de inlogcode nog niet gebruikt was een herinnering met wederom hun inlogcode. Opnieuw een maand later (8 december) ontvingen degenen die dan alsnog niet hadden deelgenomen een 2e herinnering met zowel de inlogcode alsook een papieren versie van de vragenlijst. Zodat de vragenlijst desgewenst ook op papier kon worden ingevuld en geretourneerd. De gebruikte vragenlijsten staan ter inzage op de website van de GGD Regio Nijmegen. (Ga naar www.ggd-nijmegen.nl, klik rechtsboven op publicaties, de vragenlijsten staan onder het kopje Epidemiologie). Steekproef De steekproef is aselect getrokken uit het kindbestand van JGZ (welke wordt gevuld vanuit het GBA). De gemeente Nijmegen heeft ervoor gekozen om de steekproef op te laten hogen in diverse deelgebieden van de stad, zodat ook over die deelgebieden apart uitspraken gedaan kunnen worden. Voor de kleinere deelgebieden zijn alle ouders van kinderen in de leeftijd van 0-12 aangeschreven, in de grotere deelgebieden betrof het een steekproef van 800 kinderen. Respons in Nijmegen en de Nijmeegse deelgebieden Van de 5.005 aangeschreven Nijmeegse gezinnen hebben er 2659 de vragenlijst bruikbaar ingevuld. Dit is een respons van 53%. Dat is lager dan gemiddeld in de hele regio (daar was de respons 61%). Dat hangt echter direct samen met het feit dat de steekproef met name was opgehoogd in die gebieden waar de respons op dit soort onderzoeken vaak wat lager ligt. In tabel 2.1 staan de opgehoogde deelgebieden genoemd met de respons. Daarin is te zien dat de respons het laagst was in het opgehoogde deel van Dukenburg (45%) en NijeVeld (49%) en het hoogst in Nijmegen Noord (64%) en het overige deel van Nijmegen (63%). Tabel 2.1. Respons per deelgebied Deelgebieden Nijmegen Hatert Biezen/Wolfskuil Nije Veld Neerbosch Oost deel Dukenburg Aldenhof, Malvert, Meijhorst, Tolhuis, Zwanenveld deel Lindenholt Gildekamp, Voorstenkamp, Leuvensbroek, Zellersacker Noord overig deel Nijmegen TOTAAL
uitgenodigd 577 800 365 519 800
bruikbare respons 287 50% 401 50% 178 49% 260 50% 359 45%
507
258
51%
800 2 637 5005
513 403 2659
64% 63% 53%
2
Aanvankelijk was ook in het overige deel van Nijmegen de steekproef van 800 adressen getrokken. Echter nadat de steekproeven getrokken waren kwam alsnog het verzoek om ook in Nijmegen-Noord de steekproef op te hogen. Daardoor zijn die adressen in 'overig Nijmegen' die in Nijmegen-Noord liggen, daarna ingedeeld bij deelgebied Noord.
10 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Weging Zoals gezegd is er in de bepaalde deelgebieden (veelal de aandachtsgebieden) van Nijmegen een verhoogde steekproef getrokken om voor die gebieden ook uitspraken te doen per deelgebied. Om een representatief totaalbeeld voor de hele stad te krijgen, is het nodig om de gegevens te wegen. Anders zouden de cijfers van die deelgebieden onevenwichtig zwaar meewegen in het beeld voor de gehele stad. Door de weging heeft het databestand dezelfde verdeling heeft qua deelgebied, leeftijd en geslacht als in de daadwerkelijke bevolking. Representativiteit De steekproef is aselect getrokken en mede door de weging (zie boven) zijn de uitkomsten als goed representatief te beschouwen op gemeentelijk niveau. Wel is er sprake van een beperkte onderrespons door allochtonen en waarschijnlijk ook door laag opgeleiden. Deze onderrespons kan te maken hebben met motivatie, maar ook de moeilijkheidsgraad van het invullen van dergelijke formulieren/vragenlijsten zal een rol hebben gespeeld. Voor diverse deelgebieden ligt de representativiteit wat lager, omdat met name daar de respons lager is en daarmee samenhangend lijkt ook daar de onderrespons door ouders van niet-Nederlandse herkomst en door lager opgeleiden een grotere rol te spelen.
11 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
3
Achtergrondvariabelen: gezinsituatie, etniciteit en sociaal economische situatie
3.1
Gezinsvorm
De grote meerderheid van de kinderen (83%) woont in een gezin met beide biologische ouders met of zonder broer(s) en zus(sen); 13% woont in een gezin met één ouder en de resterende 4% woont in een andere gezinsvorm, meestal betreft het dan een biologische ouder en een stiefouder, maar er kan ook sprake zijn van gezinnen met twee moeders of twee vaders. In figuur 1a is te zien dat het aandeel één-oudergezinnen en nieuw samengestelde gezinnen in Nijmegen hoger is dan gemiddeld in de regio en Oost Nederland. Dit is overigens een normaal beeld voor een grotere stad. Verder is te zien dat het aantal één-oudergezinnen en nieuw samengestelde gezinnen duidelijk toeneemt met de leeftijd van het kind. Figuur 1a: Gezinssamenstelling 25%
nieuw gevormd gezin eén-oudergezin
20% 15% 10% 5% 0% Nijmegen regio Nijm
Oost NL
0-4 jr
4-8 jr
8-12 jr
Figuur 1b toont de verschillen tussen de Nijmeegse deelgebieden. Figuur 1b: Gezinssamenstelling naar deelgebied 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% Hatert
Oud West
NijeVeld
Neerb-O
deel Duk
12 van 58
deel Lind
Noord
rest Nijm
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
3.2
Etniciteit
De etniciteit van de kinderen is nagevraagd volgens de definitie van het CBS. Daarbij wordt iemand tot de niet-Nederlandse bevolkingsgroep gerekend wanneer het kind zelf in het buitenland is geboren of wanneer tenminste één ouder in het buitenland is geboren. Volgens deze definitie is in het Nijmeegse deel van de onderzoeksgroep 24% van allochtone herkomst. De etnische herkomst van deze kinderen is heel divers. Naast de etnische groepen die in Nederland het meest voorkomen: (Turks, Marokkaans, Antilliaans/ Arubaans en Surinaams) is de grootste categorie 'overig'. Dit kunnen andere Westerse landen zijn, maar ook de landen waar sprake is (geweest) van vluchtelingenproblemen zijn hierin vertegenwoordigd. Het voordeel van de definitie voor etniciteit van het CBS is de eenduidigheid, nadeel is dat soms mensen wel erg snel als niet-Nederlands worden gedefinieerd. Verder geeft de definitie niet aan in hoeverre iemand in de Nederlandse samenleving is geïntegreerd. Daarom is ook gevraagd naar de bevolkingsgroep waartoe ouders hun kinderen rekenen. Dan valt op dat de 95% van de ouders het kind vooral als Nederlands beschouwd. De formele etniciteitsdefinitie komt dus nauwelijks overeen met het gevoel van de ouders. In dit geval is het wel goed om te vermelden dat bij deze vraag een selectie door de respons kan zijn opgetreden. Het is goed denkbaar dat ouders van niet-Nederlandse herkomst die de vragenlijst wèl hebben ingevuld, zichzelf en hun kind meer Nederlands beschouwen dan de ouders die de vragenlijst niet hebben ingevuld. 3.3
Opleiding ouders (tevens indicator van SES)
Mensen met een lagere SES hebben doorgaans een minder goede gezondheid dan mensen met een hogere SES. Deze verschillen in gezondheid worden sociaaleconomische gezondheidsverschillen (SEGV) genoemd. Om ook in dit onderzoek deze gezondheidsverschillen in beeld te krijgen zullen diverse uitkomsten ook worden uitgesplitst naar SES. Als maat voor SES wordt meestal gebruik gemaakt van indicatoren zoals opleidingsniveau, beroepsstatus en hoogte van het inkomen. In dit onderzoek wordt het opleidingsniveau van de ouders gebruikt als benadering van de sociaal economische status (SES) van een gezin. In figuur 2 is het opleidingsniveau van de ouders weergegeven. Een op de vijf ouders valt in de categorie 'laag', dit houdt in dat (beide) ouder(s) als hoogste opleiding VMBO of vergelijkbaar hebben. De categorie 'hoog' betreft 47%, dit zijn ouder(s) met (beiden) een HBO of universitaire opleiding. De overige situaties vallen in de categorie 'midden'. Het opleidingsniveau lijkt daarmee in Nijmegen erg hoog te liggen en ook hoger dan gemiddeld in de regio. Zoals in het vorig hoofdstuk al is genoemd is er inderdaad sprake van enige onderrespons door de laag opgeleiden. De uitkomst is wel goed in overeenstemming met de Stadsmonitor van de gemeente Nijmegen; daaruit blijkt dat in de gemeente Nijmegen 51% van de beroepsbevolking valt in de categorie hoog opgeleid. Figuur 2: Opleidingsniveau ouders laag 21%
Nijmegen
hoog 47%
midden 32%
13 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
3.4
Werksituatie ouders
De verdeling van betaald en onbetaald werk is ook bij deze leeftijdsgroep van jonge ouders beslist niet gelijk verdeeld tussen de ouders. Veruit de meeste vaders (78%) hebben een (bijna) fulltime baan. De meeste moeders werken ook, maar dan vooral in parttime banen. Eén op de tien moeders en één op de honderd vaders is huisvrouw/huisman. Tabel 3.1: werksituatie ouders gemeente Nijmegen moeder betaald werk ≥ 32 uur 19% betaald werk 20-32 uur 44% betaald werk 12-20 uur 16% betaald werk <12 uur 3% werkloos, arbeidsongeschikt, bijstand 5% huisvrouw resp. huisman 10% volgt onderwijs 2%
vader 78% 8% 1% 0% 4% 1% 0%
In vergelijking met de hele regio Nijmegen werken de Nijmeegse moeders meer uur en vaders minder uur.
3.5
Financieel rondkomen
Opgroeien in armoede kan negatieve gevolgen voor kinderen hebben. Dit geldt niet alleen voor hun materiële omstandigheden, maar ook wat betreft hun sociale, emotionele, cognitieve en lichamelijke ontwikkeling (SCP, 2009). In 2006 leefde ruim 11% van de minderjarige kinderen in een huishouden met een laag inkomen. Van de totale bevolking leeft 8% in een huishouden met een laag inkomen. Kinderen zijn dus oververtegenwoordigd in de arme bevolkingsgroep. Onder één-oudergezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen komt een laag inkomen relatief het meest voor. In 2006 had 36% van deze groep een laag inkomen (SCP/CBS, 2008). In de vragenlijst is niet gevraagd naar het inkomen van de gezinnen. De reden hiervoor is dat een dergelijke vraag door veel ouders als privacygevoelig wordt ervaren. Ervaringen elders leren dat de vraag altijd een relatief groot aantal ontbrekende antwoorden geeft (mensen vullen het niet in), maar bovendien zorgen dergelijke gevoelige vragen ervoor dat sommige ouders de hele vragenlijst niet meer willen invullen. Om toch inzicht te krijgen in de mate waarin de gezinsfinanciën een rol spelen voor het kind, zijn vragen gesteld naar het financieel rondkomen van het gezin en naar eventuele consequenties van geldgebrek. Vier procent van de ouders heeft aangegeven grote moeite te hebben om rond te komen met het gezinsinkomen. Dit percentage klinkt niet zo groot, maar omgerekend naar alle kinderen in Nijmegen zou het dan gaan om meer dan 700 kinderen. Bovendien is te verwachten dat juist bij deze gezinnen de respons op het onderzoek lager heeft gelegen. Het daadwerkelijke aantal is naar verwachting nog groter. Daarnaast heeft 14% van de gezinnen enige moeite met rondkomen. In figuur 3 is duidelijk te zien dat de mate waarin men moeite heeft met rondkomen duidelijk het hoogst is bij de ouders met een lage sociaal economische status (SES). Ook blijkt dat in Nijmegen het percentage gezinnen dat moeite heeft met rondkomen hoger is dan gemiddeld in de regio Nijmegen.
14 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Figuur 3a: Enige of grote moeite met rondkomen
25% 20% 15% 10% enige moeite
5%
grote moeite
og ho
SE S
id d m
SE S
SE
S
la
en
ag
jr
jr
812
8 4-
jr 4 0-
eg Ni jm
re
gi
o
Ni
jm
en
0%
De uitsplitsing naar deelgebieden in de stad (figuur 3b) laten duidelijk verschillen zien. Figuur 3b: Enige of grote moeite met rondkomen uitgesplitst naar deelgebied
moe ite met rondkome n Hatert Oud West NijeVeld Neerb-O deel Duk deel Lind Noord rest Nijm 0%
5%
10%
15% grote moeite
20%
25%
30%
35%
enige moeite
Vervolgens is de ouders een lijst stellingen voorgelegd over mogelijke gevolgen van geldgebrek voor het kind. Tien procent van alle ouders geeft aan dat geldgebrek wel eens voor spanningen in het gezin zorgt. Verder bezuinigt 17% op vakantie en uitstapjes, 11% op lidmaatschap van (hobby)clubs en 8% bezuinigt op lidmaatschap van een sportclub. Uiteraard spelen al deze factoren in veel sterkere mate een rol in die gezinnen die grote moeite hebben met rondkomen. Figuur 4 laat zien dat bij de gezinnen die grote moeite hebben met rondkomen de helft aangeeft te bezuinigingen op lidmaatschap van sportclub, andere verenigingen of zwemles. Eén op de vijf van deze gezinnen bezuinigt ook op het dagelijks groente en/of fruit eten. En bij veel gezinnen geeft het geldgebrek spanningen in het gezin.
15 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Figuur 4: Consequenties geldgebrek voor de kinderen spanningen in het gezin niet elke dag groente vanwege geldgebrek
alle ouders
niet elke dag fruit vanwege geldgebrek
degenen met grote moeite met rondkomen
niet naar peuterspeelzaal of kinderdagverblijf geen opvang na schooltijd geen/minder verjaardagsfeestje geven/deelnemen geen lid van sportclub geen of uitstel van zwemles geen lid van club/vereniging (muv sport) niet/minder op vakantie of dagjes uit
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100 %
16 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
4
Gezondheid en welzijn
Met de lichamelijke gezondheid van kinderen is het in Nederland over het algemeen vrij goed gesteld. Er is goede preventieve en medische zorg, waardoor eventuele gezondheidsproblemen tijdig gesignaleerd en zo goed mogelijk behandeld kunnen worden. De mate van aanwezigheid van lichamelijke beperkingen is bij de kinderen nog heel veel lager dan bij volwassenen en ouderen. Maar gezondheid is meer dan lichamelijke gezondheid, daarom is er in dit hoofdstuk ook aandacht voor de Kwaliteit van Leven, psychosociale problemen, pesten en ingrijpende gebeurtenissen in het gezin. 4.1
Ervaren gezondheid
Ervaren gezondheid, ook wel subjectieve gezondheid of gezondheidsbeleving genoemd, weerspiegelt het oordeel van de ouder over de gezondheid van het kind. De ervaren gezondheid bij kinderen is in het algemeen heel goed en duidelijk beter dan die van volwassenen en ouderen. In de gemeente Nijmegen beoordeelt de helft (51%) van de ouders de gezondheid van hun kind als 'heel goed' en nog eens 45% als 'goed'. De resterende 4% benoemt de gezondheid als gaat wel, niet zo best of slecht. 4.2
Kwaliteit van leven
De term 'Kwaliteit van Leven' betreft het functioneren van personen op fysiek, psychisch en sociaal gebied en de subjectieve ervaring daarvan. Het meeste geschikte meetinstrument hiervoor in het kader van dit onderzoek is de korte versie van de Kidscreen-10. Het betreft een vragenlijst welke in Europees verband is ontwikkeld. De vragenset omvat 10 vragen over onder andere: gezond en energiek voelen, verdriet, eenzaamheid, plezier met vrienden, tijd voor zichzelf, sfeer thuis en op school. Deze vragen samen geven een indeling in hoge, gemiddelde en lage kwaliteit van leven. De vragenset is in dit onderzoek voorgelegd aan (de ouders van) kinderen vanaf 4 jaar. Daaruit blijkt dat bij 47% van de kinderen sprake is van een hoge kwaliteit van leven. Eén op de zes kinderen valt in de categorie lage kwaliteit van leven. Figuur 6: Kwaliteit van Leven laag 17%
hoog 47%
gemiddeld 36%
17 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
4.3
Psychosociale problemen
Met psychosociale problemen worden de volgende problemen bedoeld: · Emotionele problemen zoals angst, teruggetrokkenheid, depressieve gevoelens en psychosomatische klachten. · Gedragsproblemen zoals agressief gedrag, onrustig gedrag en delinquent gedrag. · Sociale problemen: problemen met het maken en onderhouden van het contact met anderen. Het veelgebruikt Balansmodel van Bakker (Bakker e.a. 1997) maakt inzichtelijk dat er in gezinnen balans nodig is tussen de draagkracht en de draaglast. Draagkracht is het geheel van competenties en beschermende factoren waarmee ouders en kinderen de draaglast het hoofd bieden. Draaglast is het geheel van taken en omstandigheden waar ouders en kinderen mee te maken hebben. De risicofactoren en beschermende factoren voor psychosociale problemen bevinden zich op diverse niveaus (Postma, 2008): · het microniveau (factoren in kind, ouders, gezin) · het mesoniveau (sociale omgeving/buurt) · het macroniveau (zoals culturele, sociaaleconomische en maatschappelijk factoren). Psychosociale problemen komen veelvuldig voor bij de Nederlandse jeugd. Onder de 0- tot 12-jarigen is dat bij 11% tot 28% in meer of mindere mate het geval (Nationaal Kompas). Meisjes vertonen vaker emotionele problemen terwijl jongens vaker gedragsproblemen hebben. Een veel gebruikte vragenlijst ter indicatie van de mate van psychosociale problemen bij kinderen en jongeren is de Strenghts and Difficulties Questionnaire (SDQ). De vragenlijst bestaat uit 25 items die betrekking hebben op de volgende subschalen: hyperactiviteit/aandachtstekort, emotionele problemen, problemen met leeftijdsgenoten, gedragsproblemen en pro-sociaalgedrag. In Nijmegen is bij een op de tien kinderen sprake van een verhoogde SDQ en daarmee een indicatie voor het bestaan van psychosociale problemen. Acht procent zit op het grensgebied. Dat is vergelijkbaar met de hele regio Nijmegen. In figuur 7 is te zien dat de risico's op psychosociale problemen iets hoger liggen bij de 8-12 jarigen en hoger is bij jongens dan bij meisjes. Ook is er een duidelijk verschil naar SES te zien. De lage SESgroep heeft duidelijk een hogere indicatie voor psychosociale problemen. Figuur 7: Psychosociale problemen 30% 25% 20% 15%
enigszins
10%
ja
5%
18 van 58
jo ng en s m ei sje s
ho og
SE S
m
id de n
la ag SE S
SE S
jr
jr 812
48
eg en
Ni jm
re gi o
Ni jm
0%
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
4.4
Pesten
Pesten heeft vaak negatieve gevolgen voor de sociale en emotionele ontwikkeling van de betrokken kinderen. Daarnaast heeft pesten een negatieve invloed op de leeromgeving op school en in de klas. Landelijk onderzoek toont aan dat in Nederland een derde deel van de kinderen in de hoogste klassen van de basisschool in de afgelopen maanden gepest is. Ruim een kwart van deze kinderen (ofwel 9% van het totaal) wordt structureel gepest, dat wil zeggen twee of meer keren per maand of wekelijks (Zeijl et al, 2005). Ook online-pesten komt steeds vaker voor (Rooy en vd Eijnden, 2007). In Nijmegen heeft een derde van de kinderen (van 4-12 jaar) in de voorgaande 3 maanden te maken gehad met pesten. Dit blijkt overeen te komen met het regionale en landelijke beeld. Bij de meeste kinderen die gepest worden, speelt dit minder dan twee keer per maand, bij 6% enkele keren per maand. En voor 4% van de kinderen geldt dat ze wekelijks gepest worden, waarbij de helft meerdere keren per week. Zeker het frequent gepest worden, kan duidelijke negatieve consequenties hebben voor de verdere ontwikkeling van het betreffende kind. Figuur 8a: De mate van pesten < 2 x per maand; 23% 2-3 keer per maand; 6% 1 x per week; 2%
nooit; 67%
4.5
meerdere keren pw; 2%
Ingrijpende gebeurtenissen
Psychische problemen ontstaan meestal door een combinatie van elkaar beïnvloedende factoren. Het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen is één van die factoren, die een invloed kunnen hebben op het ontstaan van psychische problemen. Ieder kind zal in zijn leven ingrijpende gebeurtenissen meemaken. Uiteraard leidt dit niet in alle gevallen tot psychische problematiek. Dat is ook afhankelijk van andere factoren, zoals de persoonlijkheid van het kind en het hebben van een erfelijke aanleg (Meijer en Schoenmaker, 2008). Bij de kinderen in Nijmegen heeft 46% ooit te maken gehad met een van de nagevraagde ingrijpende gebeurtenis3. Conflicten in het gezin zijn daarbij het meest genoemd (24%), gevolgd door echtscheiding of voor langere tijd weggaan van een gezinslid (13%). Acht procent van de kinderen heeft op het moment van invullen van de vragenlijst nog steeds met een van de ingrijpende gebeurtenissen te maken. Zeker bij problemen zoals psychische problemen ouders en problemen met drank of verslaving in het gezin is het beslist te verwachten dat er sprake is van selectieve respons. Dat wil zeggen dat de ouders die met deze zaken te maken hebben waarschijnlijk in mindere mate aan het onderzoek hebben meegedaan. Onderstaande cijfers zijn dan ook als minimumpercentages te beschouwen.
3
In de vragenlijst was ook gevraagd naar het overlijden van een dierbare. Heel veel kinderen hadden hier ooit mee te maken gehad. Deze uitkomsten zijn echter bij deze verwerking buiten beschouwing gelaten omdat dit vermoedelijk voor een groot deel het overlijden van opa's of oma's betreft. Hoewel dit voor een kind wel degelijk een ingrijpende gebeurtenis kan zijn, is het toch van een andere orde dan de overige opgenomen gebeurtenissen.
19 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Figuur 9: Ingrijpende gebeurtenissen conflicten binnen gezin langdurige ziekte/handicap gezinslid echtscheiding problemen ivm w erk(loosheid) ouder(s) ooit meegemaakt
psychische problemen ouder(s)
speelt nu nog een rol
langdurige ziekte/handicap kind uitbreiding gezin (stiefouder, stiefbroer/zus) huisvestingsproblemen problemen met drank/verslaving gezinslid 0%
5%
20 van 58
10%
15%
20%
25%
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
5
Opvoeding
Opvoeding is een voortdurende wisselwerking tussen kind, ouders en omgeving. Een goede opvoeding houdt rekening met de mogelijkheden en behoeften van het kind en ondersteunt een positieve benadering die berust op de pijlers: steunen, stimuleren en sturen. Meestal verloopt de opvoeding goed. Evenwel komen in veel gezinnen perioden voor met opgroei- of opvoedingsproblemen. Opvoeding is niet alleen een belangrijk onderdeel in deze Kindermonitor. Om meer informatie te krijgen over opvoedingvragen, opvoedingsproblemen en de behoefte en noodzaak aan opvoedingsondersteuning heeft de GGD Regio Nijmegen eerder al via de afdeling JGZ een themaonderzoek uitgevoerd naar opvoeding (Star en ten Cate, 2010). In de Kindermonitor zijn met name vragen opgenomen die aanvullend zijn aan het themaonderzoek. Samen levert het zo een volledig beeld aan de behoefte en noodzaak rond opvoedingsondersteuning. Meer informatie over het thema-onderzoek Opvoeding is te vinden op de website van de GGD: www.ggd-nijmegen.nl, zie rechtsboven bij publicaties: factsheet Opvoeding. 5.1
Sociale steun
De sociale steun die ouders ondervinden, bepaalt de mate waarin de ouders zich gesteund voelen bij de opvoeding en verzorging van hun kind door hun eigen sociale netwerk. Naarmate ouders een meer bevredigend ondersteunend netwerk hebben, blijkt dat negatief opvoedingsgedrag (schreeuwen tegen kinderen, kinderen slaan) afneemt en positief opvoedingsgedrag (knuffelen en complimenten geven) toeneemt (Hashima en Amato, 1994). Sociale steun is dan ook een element in de draaglast-draagkracht balans. Het gebruiken, activeren en zo nodig opbouwen van sociale netwerken rond gezinnen is een onmisbaar bestanddeel van alle varianten van opvoed- en opgroeihulp. Praktische hulp Meer dan een derde van de ouders (36%) krijgt vaak of regelmatig hulp van familie of vrienden bij alledaagse dingen rondom de opvoeding van hun kind, zoals oppas of advies bij dagelijkse verzorging of opvoeding; eveneens 36% krijgt af en toe hulp. Ruim een kwart zegt dat ze zelden of nooit dit type hulp krijgen. Van deze laatste groep is overigens niet bekend in hoeverre ze die hulp wel zouden wensen. Praten over opvoedingsprobleem Als het gaat om de mate waarin ouders met familie, vrienden, kennissen of buren kunnen praten wanneer ze een probleem hebben rond de opvoeding van hun kind dan blijkt dat 72% hier vaak of regelmatig met anderen over kan praten, 22% kan af en toe hiervoor bij anderen terecht en 6% zegt bijna nooit bij familie of vrienden terecht te kunnen met opvoedingsproblemen. Zowel bij de praktisch hulp, als bij het bespreken van problemen geldt dat ouders van jonge kinderen meer sociale steun ontvangen dan de ouders van de 8- tot 12-jarigen. Bij de praktische hulp is dit mogelijk te verklaren doordat deze leeftijdsgroep ook minder praktische hulp vergt. Voor opvoedingsproblemen geldt dat niet: alle leeftijdsgroepen kennen opvoedingsproblemen. Figuur 10: Percentage ouders dat zegt zelden of nooit met familie, vrienden, kennissen of buren te kunnen praten over een probleem rond de opvoeding van het kind 12% 10% 8% 6% 4% 2%
g ho o SE S
id de n
SE
S
m
la SE S
21 van 58
ag
jr 8-
12
jr 48
jr 4 0-
n eg e jm Ni
re
gi
o
Ni
jm
0%
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
5.2
Opvoeding algemeen
Een kwart van de ouders noemt het opvoeden van hun kind makkelijk. Drie procent daarentegen geeft aan het moeilijk te hebben met de opvoeding. De meerderheid beschouwt de opvoeding als 'gewoon, met de normale problemen'. Figuur 11: Mate waarin ouders opvoeden moeilijk of makkelijk vinden Nijmegen
makkelijk 25%
moeilijk 3%
gewoon, de normale problemen 72%
5.3
Behoefte aan deskundige hulp of advies in verband met opvoeding
Aan de ouders is gevraagd of zij in de voorgaande periode 4 zorgen hebben gehad over de opvoeding, het gedrag of de ontwikkeling van hun kind, zodanig dat ze behoefte hadden aan deskundige hulp of advies. Ook is gevraagd of men op dat moment nog behoefte hadden aan hulp. Van de ouders van de 0-4 jarigen had 18% in de voorgaande maand behoefte gehad aan deskundige hulp en 6% geeft aan die behoefte nog steeds te hebben. Bij de 4-12 jarigen heeft 30% van de ouders in het voorgaande jaar behoefte gehad aan hulp of advies en 12% heeft die behoefte nog steeds. In figuur 12a is duidelijk te zien dat de actuele behoefte hoger is bij de toenemende leeftijd. Dit hoeft niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat er bij de jongste leeftijdsgroep minder zorgen en vragen zijn, het zal ook mede de beschikbaarheid van het deskundig advies weerspiegelen. Immers tijdens de eerste vier levensjaren is de frequentie van de contacten met de deskundigen van de Jeugdgezondheidszorg (via het consultatiebureau) veel hoger, dan in de jaren daarna.
eu w
ee nou de sa rg m ez en in ge be s te id l d e ge bi olo zi n gi sc he ou de rs
es m ei sj
jo ng en s
jr 812
jr 48
jr 04
ijm eg en N
re gio
N ijm
Figuur 12a: Percentage ouders dat aangeeft momenteel behoefte te hebben aan deskundige hulp of advies met betrekking tot opvoeding, gedrag of ontwikkeling van het kind. 20% 18% 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0%
4
ni
Bij de kinderen van 0-4 jaar betreft de periode waarover dit gevraagd is, de voorgaande maand. Bij de kinderen van 4-12 jaar is het nagevraagd over de voorgaande 12 maanden .
22 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Verder is in figuur 12a te zien dat er meer zorgen zijn over jongens. Ook is er een duidelijk verschil naar gezinsvorm te zien. Eén-oudergezinnen en nieuw samengestelde gezinnen hebben duidelijk meer behoefte aan advies of hulp. Aan de ouders is ook gevraagd naar het terrein waarop de ouders hulp wensen. Dan blijkt dat angst, onzekerheid, faalangst het meest genoemd is, gevolgd door het stellen van grenzen, druk agressief gedrag en luisteren en gehoorzamen (zie figuur 12b). Figuur 12b: Terreinen waarop ouders momenteel deskundige hulp of advies wensen angst, onzekerheid, faalangst s tellen van grenzen druk, agress ief luis teren, gehoorzam en verdrietig, depressief zijn s praak/taal sociaal contact, spelen eten, slapen, groei pesten gezondheid overgewicht 0,0%
1,0%
2,0%
wil hulp, weet niet waar
5.4
3,0% wil hulp, weet waar
4,0%
5,0%
krijgt al hulp
Gewenste vorm van opvoedingsondersteuning (regionale cijfers) 5
In het, in de inleiding genoemde, themaonderzoek Opvoeding (Star en ten Cate, 2010) is ook gevraagd naar de mate waarin opvoedingsondersteuning gewenst is. Dat percentage komt heel goed overeen met het genoemde percentage in deze Kindermonitor. In het themaonderzoek is vervolgens gevraagd naar de vorm waarin men de opvoedingsondersteuning zou willen. Daaruit blijkt dat de meeste ouders vooral behoefte hebben aan individueel advies. Maar ook meeneemmateriaal (folders, DVD), internet en individuele begeleiding worden genoemd als vorm. Een opvoedcursus wordt het minst genoemd. Figuur 13: Gewenste vorm van opvoedingsondersteuning (bron thema-onderzoek opvoeding).
individueel advies meeneemmateriaal internet individuele begeleiding voorlichtingsbijeenkomst opvoedcursus 0% 2% 4% 6% 8% 10% 12% 14% 16% 18% 20%
5
Het themaonderzoek is anders van opzet dan de kindermonitor. Het wordt uitgevoerd door de JGZ-medewerkers tijdens hun preventieve gezondheidsonderzoeken bij de jeugdigen in de leeftijd van 5 jaar en 10/11 jaar.
23 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
5.5
Mate waarin de behoefte door de ouders overeenkomt met de ingeschatte noodzaak door de JGZ-medewerker (regionale cijfers) 6
In het themaonderzoek Opvoeding is niet alleen aan de ouders gevraagd of men opvoedingsondersteuning zou willen. Aan de JGZ-medewerker is gevraagd om een inschatting te geven of er voor het betreffende gezin een noodzaak is tot opvoedingsondersteuning. Uit een combinatie van beide gegevens blijkt dat er geen één-op-eén overeenstemming is tussen de behoefte van de ouders en de ingeschatte noodzaak van de JGZ-medewerkers. In onderstaande tabel is te zien dat er een groep is van 247 gezinnen waarbij de ouders behoefte hebben aan opvoedingsondersteuning en de JGZmedewerkers ook inderdaad bevestigen dat er noodzaak toe is. Dit is te beschouwen als een groep waarmee men aan de slag kan. Zorgelijker is de groep van 417 gezinnen waarbij de JGZ-medewerker aangeeft dat er wel (enige) noodzaak is tot ondersteuning, maar dat de ouders hebben aangegeven dat ze geen behoefte hebben. Dit is dus een groep die uit zichzelf geen ondersteuning zal zoeken, terwijl die wel nodig geacht wordt. Als bij de vormgeving van opvoedingsondersteuning de focus alleen gelegd zou worden op de vraagkant van de ouders dan wordt dus een deel van de gezinnen die ondersteuning nodig heeft, gemist. Dan is er nog een groep van 207 gezinnen die wel behoefte heeft aan ondersteuning, maar die het in de ogen van de JGZ-medewerker niet nodig heeft. Mogelijk is hier sprake van enige mate van onzekerheid bij de ouders, waarbij er behoefte is aan bevestiging. Tot slot dient gemeld dat bij het grootste deel van de ouders er geen behoefte en tevens geen noodzaak is tot opvoedingsondersteuning. Tabel 3: Opvoedingsondersteuning: de behoefte van de ouders versus de noodzaak volgens JGZ behoefte door de ouders wel (enige) behoefte geen behoefte
5.6
wel (enige) noodzaak 247 (5%) 417 (9%)
noodzaak volgens JGZ geen noodzaak noodzaak onbekend 207 (4%) 76 (2%) 2768 (60%) 926 (20%)
Regels en afspraken
Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk staat genoemd steunt een goede opvoeding op drie pijlers: steunen, stimuleren en sturen. Bij dat sturen gaat het onder andere om regels en afspraken. Een kind heeft behoefte aan duidelijkheid. Het is goed dat een kind weet waar het aan toe is en wat de grenzen zijn. In de vragenlijst zijn een aantal vragen opgenomen over regels en afspraken met betrekking tot bedtijden, voeding (tussendoortjes, suikerhoudende drankjes, fruit, groente, ontbijten), TV kijken en computeren (nagevraagd bij kinderen vanaf 4 jaar). De mate waarin er regels zijn en de handhaving van de regels verschilt sterk per onderwerp. Het meest 6 strikt zijn ouders over dagelijks ontbijten, maaltijden aan tafel eten en de websites die mogen worden bezocht. De minste (strikte) regels zijn er over uren TV-kijken, uren computeren en het drinken van suikerhoudende drankjes (zie figuur 14).
6
De term 'strikt' slaat in dit geval op de mate waarin ouders zich aan hun gestelde regels zeggen te houden en niet op de inhoudelijke strengheid van de regel.
24 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Figuur 14: De mate waarin ouders regels en afspraken hanteren over diverse onderwerpen strikte regels
regels m aar soepel
geen regels
VD
ur
en
TV /D
m pu te r co
en ur
zo
et e
dr an
or t je
kje
s
s
t fru i
se nd o
om pu te r so
or tc
tu s
sp
el le tje s
te oe n gr
be dt ijd en
ite s eb s w
n
ta fe l
so or t
aa aa lti jd en
m
da ge
lijk
s
on
tb ijte n
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
In de regionale Kindermonitor is beschreven dat er een duidelijke samenhang is tussen het hebben en het handhaven van regels en het vertonen van gezond gedrag. 5.7
Seksuele voorlichting
Ouders zijn de primaire opvoeders van een kind en hebben dus een taak in de seksuele opvoeding. Ouders brengen bewust en onbewust belangrijke waarden en normen over op hun kind, ook met betrekking tot seksualiteit (Rutgers Nisso Groep). De rol van ouders en de sfeer thuis is erg belangrijk in de seksuele opvoeding. Onderzoek heeft namelijk aangetoond dat een positief en open seksueel gezinsklimaat van invloed is op het seksuele gedrag en de seksuele gezondheid van kinderen (de Graaf, 2009). De inhoud van de seksuele opvoeding is uiteraard sterk afhankelijk van de leeftijd van het kind. Bij de jongsten kan het gaan om verschillen tussen jongens en meisjes, zwangerschap en geboorte, vriendschap, omgaan met elkaar en het aangeven en respecteren van grenzen. Naarmate de leeftijd toeneemt komen daar de onderwerpen bij als relaties, homoseksualiteit, veranderingen in de puberteit, vrijen, geslachtsgemeenschap en voorbehoedsmiddelen. Uit de regionale cijfers van E-MOVO 2007/2008 blijkt dat 7% van de 13/14-jarigen en 34% van de 15/16-jarigen ervaring heeft met geslachtsgemeenschap (Van der Star, 2008). Meisjes met een laag opleidingsniveau hebben op jongere leeftijd ervaring met geslachtsgemeenschap dan meisjes met een hoog opleidingsniveau. Een tijdige seksuele vorming is dus van groot belang. De meeste ouders (84%) vinden het geven van seksuele voorlichting een taak voor zowel de ouders als de school; 14% ziet het alleen als taak van de ouders. De overgrote meerderheid van de ouders bestempeld het niet als moeilijk om met hun kind over relaties en seksualiteit te praten: 46% vindt het makkelijk, 48% noemt het 'niet moeilijk en niet makkelijk' en 6% noemt het wel moeilijk. De onderwerpen waarover door de meeste ouders met hun kind gesproken is, zijn vriendschap/relaties/ omgaan met elkaar en lichamelijke verschillen tussen jongens en meisjes. Dit zijn onderwerpen die al vanaf jonge leeftijd besproken worden. Onderwerpen zoals homoseksualiteit en verliefdheid worden bij de jonge kinderen nog vrij weinig besproken, maar dit stijgt sterk met de leeftijd van het kind. Voor lichamelijke verandering in de puberteit geldt dat dit vanaf de 9 jaar meer besproken wordt. Toch heeft een derde van de ouders van 11-jarigen hierover nog niet gesproken met hun kind. Het minst gesproken is er over voorbehoedsmiddelen en veilig vrijen. Bij de jongste leeftijden wordt hier nog niet over gesproken, maar ook bij de 11-jarigen is dit nog maar bij 30% onderwerp van gesprek geweest. 25 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Figuur 17: Mate waarin ouders de onderwerpen van seksuele opvoeding met het kind besproken hebben, naar leeftijd (regionale cijfers) 100% 90%
vriendschap,relaties
80%
lich. versch.jongens en meisjes
70%
verliefdheid
60%
homoseksualiteit
50%
zwangerschap en geboorte lich.veranderingen in de puberteit
40%
vrijen en geslachtsgemeenschap
30%
voorbeh.middelen en veilig vrijen
20% 10% 0% 4 jr
5 jr
6 jr
7 jr
8 jr
9 jr
10 jr
11 jr
Tussen de meeste onderwerpen is er nauwelijks verschil tussen jongens en meisjes. Een uitzondering hierop vormt 'de lichamelijke veranderingen in de puberteit'. Daar is met meisjes duidelijk vaker over gesproken dan met jongens. Dit zal ongetwijfeld samenhangen met het feit dat deze puberteit en de bijbehorende lichamelijke veranderingen (zoals voor meisjes de menstruatie) bij meisjes gemiddeld eerder optreden dan bij jongens. Uit het onderzoek blijkt dat de vraag of ouders seksuele opvoeding/voorlichting moeilijk vinden een goede indicator is voor de mate waarin er over gesproken is thuis. Hoe makkelijker de ouders het vinden, hoe meer er over gesproken is.
26 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
6
Leefstijl
Met de manier waarop we leven kunnen we zelf invloed uitoefenen op onze gezondheid. Een ongezonde leefstijl zoals een ongezond voedingspatroon, weinig beweging, roken en een hoge alcoholconsumptie dragen in belangrijke mate bij aan ongezondheid op latere leeftijd. Hoewel de effecten op de kinderleeftijd nog niet zo zichtbaar zijn, is het wel belangrijk om al vroeg aandacht te geven aan gezonde leefgewoonten. Want een levenswijze die jong is aangeleerd wordt makkelijker vastgehouden in de rest van het leven. Ouders kunnen kinderen een gezonde leefstijl aanwennen door te zorgen voor gezonde voeding, stimulering van lichaamsbeweging, normen stellen met betrekking tot TV-kijken en computergebruik en zelf het goede voorbeeld geven door regelmatig de fiets te nemen, niet te roken en matig te zijn met alcoholgebruik. 6.1
Roken en alcoholgebruik tijdens de zwangerschap
Al tijdens de zwangerschap speelt leefstijl een rol bij de gezondheid van het kind. Wanneer een moeder rookt tijdens de zwangerschap verhoogt dit het risico op een vroeggeboorte, op een geringere lengte en een geringer gewicht van de baby bij geboorte en op een vermindering van de longfuncties bij de baby (Gelder et al 2007, Lanting et al 2009). Daarnaast zijn er duidelijke aanwijzingen dat het roken van de moeder tijdens de zwangerschap en na de geboorte, het risico op zuigelingensterfte en wiegendood verhoogd. Ook alcoholgebruik tijdens de zwangerschap kan schadelijk zijn. De hersenen van de foetus, die zich tijdens de hele zwangerschap ontwikkelen, zijn heel gevoelig voor alcohol. Alcoholgebruik van de moeder kan de hersenontwikkeling van de foetus dan ook schaden. Daarnaast kan alcohol in het begin van de zwangerschap schadelijk zijn voor de vorming van andere organen en lichaamsdelen en aan het einde van de zwangerschap voor de groei van de foetus en de duur van de zwangerschap. De risico's en de ernst van de schade nemen toe naarmate men vaker drinkt en naarmate men meer per keer drinkt (alcoholinfo.nl/zwangerschap). In de Kindermonitor is bij de 0-4 jarigen nagevraagd of de moeder heeft gerookt tijdens de zwangerschap. Dit blijkt door 12% van de moeders gedaan te zijn. Een deel van deze moeders is tijdens de zwangerschap gestopt met roken. Van de resterende rokers rookte de helft niet dagelijks. Dit percentage rokende zwangere moeders komt vrij goed overeen met een onderzoek onder een landelijke steekproef, waaruit blijkt dat 10% van de moeders rookte tijdens de zwangerschap (Lanting et al 2009). In dat onderzoek bleek dat het aantal vrouwen dat aangaf tijdens de zwangerschap te hebben gerookt tussen 2001 en 2007 is afgenomen, maar dat deze daling niet waar te nemen was onder laag opgeleide vrouwen. Figuur 18: Roken en alcoholgebruik door de moeder tijdens de zwangerschap
roken tijdens zwangerschap
nee 87,6%
alcohol tijdens zwangerschap
ja, maar is gestopt 2,8% ja, niet dagelijks 4,7%
nee 88,9%
ja, dagelijks 4,9%
af en toe, niet iedere week af en toe, niet 9,4% iedere dag 1,6% iedere dag 0,1%
Het alcoholgebruik tijdens de zwangerschap is qua omvang vergelijkbaar met dat van het roken, 11% van de moeders zegt wel eens alcohol te hebben gedronken, maar voor veruit de meesten geldt dat dit niet iedere week was. Vrijwel geen moeder heeft ingevuld dat ze dagelijks dronk. Het roken tijdens de zwangerschap komt veel meer voor bij de lage SES, het alcohol drinken juist veel minder bij de lage SES. Aangezien in de niet-zwangere bevolking alcoholgebruik veel meer voorkomt dan roken, lijken de uitkomsten erop te wijzen dat het voor de zwangeren eenvoudiger is om de alcohol achterwege te laten, dan het roken te stoppen.
27 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
6.2
Borstvoeding
Het geven van borstvoeding heeft gunstige effecten op de gezondheid van moeder en kind. Bij kinderen is de kans op maagdarminfecties, diarree en acute middenoorontstekingen kleiner. Op lange termijn lopen kinderen minder kans op overgewicht en een hoge bloeddruk. Om optimaal te kunnen profiteren van de positieve gezondheidseffecten adviseert de WHO om kinderen tot de leeftijd van zes maanden uitsluitend borstvoeding te geven. Ook in Nederland wordt dit advies nadrukkelijk gevolgd in de advisering aan zwangere vrouwen en bij de consultatiebureaus. In figuur 19 is te zien dat in Nijmegen 80% van de moeders begonnen is met borstvoeding. Bij een groot deel echter is de voeding in de loop van het eerste half jaar overgegaan op kunstvoeding. Ruim een derde van de kinderen (36%) heeft in de eerste 6 maanden uitsluitend borstvoeding gekregen. Het aantal kinderen dat vanaf het begin met kunstvoeding is gevoed ligt op 19%. De mate van borstvoeding varieert sterk naar sociaal economische status. Bij de lage SES heeft 59% (deels) borstvoeding gegeven, bij de hoge SES is dit 90%. Kinderen van niet-Nederlandse herkomst, krijgen gemiddeld langer borstvoeding dan kinderen van Nederlandse herkomst. Figuur 19: Vorm van zuigelingenvoeding die de kinderen kregen in de eerste 6 maanden 100% 90% 80% 70% 60%
kunstvoeding
50%
moeder-+kunst
40%
moedermelk
30% 20% 10% 0%
regio Nijm
Nijmegen
SES laag
SES midden
SES hoog
De belangrijkste redenen om kunstvoeding te gaan (bij) geven, is dat de moeder te weinig borstvoeding had, op afstand gevolg door het argument dat het moeilijk te combineren was met het werk. 6.3
Voeding
Voeding heeft op diverse manieren invloed op de gezondheid. Bekend is de rol van voeding bij het ontstaan van overgewicht, maar ook als er geen sprake is van overgewicht is het belangrijk om kinderen een gezond voedingspatroon aan te leren. Kinderen zijn volop in groei en ontwikkeling. Het lichaam heeft daarvoor voldoende bouwstoffen nodig. Daarnaast verkleint een gezond voedingspatroon de kans op allerlei aandoeningen later in het leven. Gezond eten betekent in ieder geval regelmatig en goed ontbijten, gevarieerd eten, niet te veel snoepen, een beperkt gebruik van suikerhoudende drankjes, niet te veel verzadigd vet, elke dag groente en fruit en veilig met voedsel omgaan (hygiëne). Het betrouwbaar meten van het voedingspatroon vergt een veel uitgebreidere aanpak dan in de Kindermonitor mogelijk is. Om toch een indruk te krijgen van het voedingspatroon van de kinderen is onder andere gevraagd naar ontbijtgewoontes, het gebruik van groente en fruit en het drinken van suikerhoudende drankjes. Ontbijt Het ontbijt is belangrijk. Tussen de maaltijd van de vorige avond en het ontbijt ligt een periode van twaalf tot veertien uur. ’s Ochtends is het avondeten verteerd, waardoor het lichaam nieuwe energie en voedingsstoffen nodig heeft. Als er niet wordt ontbeten, is het concentratievermogen lager dan wanneer er wel ontbeten wordt. Goed ontbijten is ook belangrijk om een gezond gewicht te houden. Uit de Kindermonitor blijkt heel duidelijk dat ontbijten er op deze leeftijd nog goed in zit. Vrijwel alle kinderen (98%) ontbijten dagelijks.
28 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Groente en fruit Groente en fruit zijn belangrijke bronnen van vitamines, zoals vitamine C en foliumzuur, vezels, mineralen zoals kalium en bioactieve stoffen. Het advies is dan ook dat er iedere dag groente en iedere dag fruit wordt gegeven. De aanbevolen hoeveelheden per dag verschillen per leeftijd. Aanbevolen hoeveelheid groente en fruit per dag, naar leeftijdsgroep 1-3 jaar
4-8 jaar
9-12 jaar
Fruit
150 g 1 1/2 stuks
150 g 1 1/2 stuks
200 g 2 stuks
Groente
50-100 g 1-2 opscheplepels
100-150 g 2-3 opscheplepels
150-200 g 3-4 opscheplepels
In de Kindermonitorvragenlijst is alleen gevraagd hoeveel dagen per week groente en fruit wordt gegeten en niet de hoeveelheid per dag. De reden hiervoor is dat ervaringen elders leren dat, zeker bij groente, de hoeveelheid lastig is in te schatten. Het advies om dagelijks groente en fruit te eten blijkt zeker niet door ieder kind gehaald te worden: 29% van de kinderen eet minder dan 6 keer per week groente en 21% eet minder dan 6 keer per week fruit. Figuur 20 laat zien dat het fruitgebruik afneemt met de leeftijd, het groentegebruik is het laagst bij de 4-8 jarigen. Ook is duidelijk dat zowel de groente- als fruitconsumptie het ongunstigst is bij de groep met een lage sociaal economische status. Figuur 20: Percentage kinderen dat 6 of 7 keer per week groente of fruit eet
id d m
SE S
en
ag la S SE
ho og
fruit
jr 8-
12
jr 48
jr 4 1-
n eg e jm Ni
re g
io
Ni
jm
groente
SE S
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Suikerhoudende drankjes (zoals frisdranken, yoghurtdrank, siroop, vruchtensappen) Terwijl veel mensen bij ongezonde voeding vaak wel denken aan snoep en snacks, worden de suikerhoudende drankjes nogal eens over het hoofd gezien. Toch blijkt dit een bron te zijn waarbij zeker ook kinderen en jongeren ongemerkt veel suikers binnen krijgen. Naast een risico voor overgewicht leveren deze drankjes een hoger risico op tandbederf op. Als we het hieronder hebben over suikerhoudende drankjes, dan worden niet de light-varianten bedoeld. Negen procent van de kinderen drinkt minstens 4 suikerhoudende drankjes per dag en nog eens 14% drinkt 3 van dergelijke drankjes per dag. Dat is iets lager dan gemiddeld in de regio Nijmegen. In figuur 21 is te zien dat met name de hoge SES-groep minder suikerhoudende drankjes gebruikt. 29 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Figuur 21: Drinken van 3 of meer suikerhoudende drankjes per dag 35% 30% 25% 20%
3 4 of meer
15% 10% 5% 0% regio Nijm Nijmegen
6.4
0-4 jr
4-8 jr
8-12 jr
SES laag
SES midden
SES hoog
Bewegen (waaronder buiten spelen en sporten)
Kinderen hebben beweging nodig en van nature bewegen de meeste kinderen ook graag. Beweging is van belang om de motoriek goed te ontwikkelen, om energie kwijt te kunnen en om het kind zich fit te laten voelen. Daarnaast wordt door regelmatig voldoende beweging de kans verlaagt op diverse chronische ziekten en aandoeningen later in het leven. Daarom is het goed als kinderen leren dat 7 actieve lichaamsbeweging zoals buiten spelen, fietsen, wandelen en sporten vanzelfsprekend is. Om het belang van lichaamsbeweging ten behoeve van de lichamelijke fitheid te kunnen vaststellen wordt al lange tijd de fitnorm gehanteerd. Om te voldoen aan de fitnorm voor kinderen moet: 'minstens drie keer per week minimaal 20 minuten zwaar intensieve lichamelijke activiteit (zomer en winter) worden verricht. De fitnorm focust zich met name op activiteiten die gericht zijn op conditie zoals sport of andere zwaar lichamelijk inspanning. Omdat steeds duidelijker werd dat ook minder intensieve vormen van bewegen een rol spelen bij de bevordering van de gezondheid heeft een groep experts in 1998 de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB ofwel beweegnorm) vastgesteld. Voor kinderen en jongeren betreft de norm: 'dagelijks één uur tenminste matig intensieve lichamelijk activiteit, waarbij de activiteiten minimaal twee maal per week gericht zijn op het verbeteren of handhaven van lichamelijke fitheid (kracht, lenigheid en coördinatie)'. De laatste jaren hanteert de overheid in het beleid vooral de combinorm. Deze houdt in dat men voldoet aan de fitnorm en/of de beweegnorm (Hildebrandt et al. 2008). Uit de landelijke Monitor Bewegen en Gezondheid van TNO blijkt dat 33% van de kinderen in de leeftijd van 4-11 jaar voldoet aan de fitnorm, 32% voldoet aan de beweegnorm, en 53% aan tenminste een van beide normen (ofwel de combinorm). Tien procent van de kinderen wordt inactief genoemd (Ooijendijk et al 2008). Om kinderen goed te kunnen indelen naar fitnorm, beweegnorm en combinorm is een uitgebreide vragenlijst vereist, bij voorkeur aangevuld met informatie uit een beweegmeter. Die mogelijkheid was in deze Kindermonitor niet aanwezig. Daarom is gebruik gemaakt van de vragenset van de Lokale en Nationale Monitor. Deze vragenset geeft geen concreet percentage dat voldoet aan de beweegnorm of aan de fitnorm, maar het doet wel een uitspraak over de mate van buiten spelen, sporten, lopen en fietsen en het lidmaatschap van een sportvereniging. Daarnaast wordt de mate van passieve tijdbesteding zoals TV of DVD kijken en computeren beschreven. De Nijmeegse kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar bewegen gemiddeld 100 minuten per dag. Het grootste deel komt voor rekening van buiten spelen, gevolgd door sporten bij een club of vereniging, schoolgym en het fietsen of lopen naar school. 7
Uiteraard zijn er ook kinderen waarvoor lichaamsbeweging niet vanzelfsprekend is vanwege een lichamelijke beperking. Evenwel is het ook voor hen belangrijk om binnen de beperking te zoeken naar haalbare bewegingsmogelijkheden.
30 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Buiten spelen en lidmaatschap sportclub Wat betreft buiten spelen is in figuur 22 te zien dat in Nijmegen ruim een derde (35%) van de kinderen minder dan een half uur per dag buiten speelt. Verder valt op dat meisjes minder buiten spelen dan jongens en dat kinderen uit de hoge SES-groep minder buiten spelen dan uit de lage SES-groep. De hoge SES wijkt in dit geval dus in ongunstige zin af. Figuur 22: Mate van buiten spelen (minder dan half uur) en lidmaatschap van sportclub (geen lid zijn) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% regio Nijm
Nijmegen
4-8 jr
8-12 jr
jongen
minder dan 30 min pd buiten spelen
meisje
SES laag
SES midden
SES hoog
geen lid van sportclub
Qua lidmaatschap van een sportclub is in figuur 22 te zien dat in Nijmegen 26% geen lid is, dat is iets ongunstiger dan gemiddeld in de regio (22%). Verder valt vooral op dat er een duidelijk verschil zit tussen de twee leeftijdsgroepen. Bij de vierjarigen is nog een groot deel geen lid van een sportclub, maar dit aandeel wordt tot de 8 jaar steeds kleiner en van 8 tot 12 jaar blijft het ongeveer gelijk, in deze leeftijdsgroep is 17% geen lid van een sportclub. Het aandeel dat geen lid is van een sportclub is hoger bij de lage SES-groep, maar dit verschil is niet significant. In paragraaf 3.5 was al te zien dat gezinnen met grote moeite met rondkomen aangeven dat ze bezuinigen op sportlidmaatschap. Dat blijkt inderdaad terug te zien bij het sportlidmaatschap. Van de gezinnen met grote moeite met rondkomen is 52% van de kinderen geen lid van een sportclub en in gezinnen met enige moeite met rondkomen is 37% geen lid. Dat is significant meer dan in gezinnen zonder moeite met rondkomen, daar is 23% geen lid van een sportclub. Lopen of fietsen naar school Het zelf fietsen of lopen naar school neemt logischerwijs toe met de leeftijd. Bij de 4-8 jarigen gaat 61% meestal te voet of zelf per fiets naar school. Bij de 8-12 jarigen is dat 75%. Dit leeftijdsverschil zal met name komen door het fietsen. Veel kleuters zullen immers nog niet (veilig) zelf op de fiets kunnen. Er is ook een duidelijk verschil naar SES. De lage SES gaat minder vaak lopen of per fiets (46% meestal niet) dan de hoge SES (25% meestal niet). Verkeersonveiligheid lijkt een stukje van de verklaring te zijn voor het niet lopen of fietsen naar school: ouders die de buurt verkeersonveilig noemen, laten hun kind minder vaak te voet of per fiets naar school gaan. Maar ook bij ouders die de buurt wel verkeersveilig noemen gaat een deel niet te voet of per fiets naar school. Totaal bewegen De eerdergenoemde verschillen naar leeftijd (4-8 jr minder sportclublid), geslacht (meisjes minder buiten spelen) en SES (hoge SES minder buiten spelen dan lage SES) zijn ook terug te zien als alle vormen van beweging bij elkaar worden opgeteld (zie figuur 22b). Dan blijkt dat de 8-12 jarigen meer bewegen dan de 4-8 jarigen en dat jongens meer bewegen dan meisjes. Het verschil naar SES is niet significant.
31 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Figuur 22b: Percentage kinderen (4-12 jaar) dat minder dan 7 uur per week beweegt. 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5%
og S
SE
m
id d
ho
en
ag la SE S
SE S
sje ei m
ng en jo
jr 812
jr 8 4-
eg jm Ni
re
gi
o
Ni
jm
en
0%
Nu figuur 22b laat zien dat 28% van de kinderen minder dan 7 uur per week beweegt, wil dat nog niet zeggen dat de overige kinderen allemaal voldoen aan de beweegnorm. Zoals in de inleiding van deze paragraaf al is genoemd is in deze vragenlijst om praktische reden een relatief korte vragenset gebruikt. Zo is de intensiteit waarmee bepaalde activiteiten plaatsvinden niet nagevraagd. Een uur buiten spelen kan heel intensief zijn (bijvoorbeeld voetballen op een veldje) maar het kan ook veel passiever zijn (bijvoorbeeld spelen in de zandbak). Buiten spelen is dus niet automatisch hetzelfde als matig of zwaar intensief bewegen. In de paragrafen 7.1 en 7.2 wordt ingegaan op de kindvriendelijkheid van de buurt, veilig buiten spelen en de ervaren belemmeringen om buiten te spelen. 6.5
Overgewicht
Overgewicht wordt beschouwd als één van de belangrijkste volksgezondheidsproblemen van dit moment. Overgewicht brengt allerlei gezondheidsrisico's met zich mee. Zeker ook bij (jonge) kinderen is het van belang om op de ontwikkeling van overgewicht te letten. Zo hebben kinderen die te zwaar zijn vaker last van lichamelijke en psychosociale problemen. En recent onderzoek laat zien dat een snelle gewichtstoename bij kinderen tussen de leeftijd van 2 en 6 jaar de belangrijkste voorspeller is van overgewicht op volwassen leeftijd (de Kroon et al, 2010). Bij volwassenen verhoogt overgewicht het risico op onder meer diabetes type 2, hart- en vaatziekten, hoge bloeddruk en sommige vormen van kanker (Visscher et al, 2010a). Het kabinet heeft in de preventienota 'Kiezen voor gezond leven (2006)' overgewicht als een van de speerpunten genoemd met daarbij een speciale focus op de jeugdigen. Overgewicht ontstaat wanneer er een onevenwichtigheid is in de energiebalans. Wanneer de energieinname via de voeding hoger is dan het energieverbruik door onder andere beweging, wordt de overtollige energie opgeslagen als lichaamsvet. Van de factoren die van invloed zijn op de energie balans (biologische, genetische en omgevingfactoren) is de leefstijl de factor waarop het meest direct kan worden ingegrepen. Leefstijlkenmerken bij kinderen die samenhangen met overgewicht zijn onder andere het gebruik van suikerhoudende dranken, niet ontbijten en lichamelijke inactiviteit (bv. als gevolg van tv kijken en computer spelletjes spelen) (Visscher et al, 2010b). Zeker voor gemeenten en scholen bieden ook de omgevingsfactoren mogelijkheden om overgewicht aan te pakken. Het gaat dan bijvoorbeeld om speel-, sport- en recreatievoorzieningen en veilige, stimulerende fietsvoorzieningen. De landelijke groeistudies van TNO laten zien dat het voorkomen van overgewicht bij kinderen de laatste dertig jaar sterk gestegen is van 6% in 1980 via 11% in 1997 naar 14% in 2010 (TNO, 2010). Meetgegevens van de afdeling Jeugdgezondheidszorg van onze eigen GGD laten zien dat het percentage overgewicht in Nijmegen sinds het schooljaar 2003/2004 vrij constant ligt rond de 15% met zelfs een schijnbare (niet significante) daling naar 14% in het laatste schooljaar. Figuur 23a laat echter 32 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
ook zien dat het percentage kinderen met obesitas zeker niet gedaald is. Dat percentage blijft liggen rond de 4%. Figuur 23a: Aantal kinderen (5-11 jr) met overgewicht in Nijmegen. Bron: meetgegevens van de afdeling Jeugdgezondheidszorg, GGD Regio Nijmegen. 18% 16%
Percentage %
14% 12% totaal overgew icht
10%
(matig) overgew icht 8%
obesitas
6% 4% 2% 0% 03/'04
05/'06
06/'07
07/'08
08/'09
schooljaar
Omdat de vragenlijst van de Kindermonitor anoniem is verwerkt, was het niet mogelijk om meetgegevens van de afdeling Jeugdgezondheidszorg te koppelen aan de gegevens in de vragenlijst. Daarom is in deze Kindermonitor gebruik gemaakt van lengte en het gewicht van het kind zoals de ouders dat hebben ingevuld (bij kinderen vanaf 2 jaar). Op basis van de lengte en gewicht is de Body 8 Mass Index (BMI) bepaald. Vervolgens is met behulp van internationaal vastgestelde leeftijds- en geslachtsspecifieke afkapwaarden bepaald of een kind ondergewicht, een gezond gewicht of overgewicht heeft (Cole et al, 2000). Het percentage overgewicht op basis van de gegevens in de Kindermonitor komt uit op 12%, dat is dus iets lager dan de 14% volgens de meetgegevens van JGZ. Het verschil kan worden veroorzaakt doordat ouders bij het invullen het gewicht te laag schatten en/of de lengte te hoog schatten. Ook kan het zijn dat dit verschil in overgewicht te maken heeft met de non-respons op het onderzoek. De mate van overgewicht laat een piek zien bij de leeftijd 4-8 jaar. Dat is overeenkomstig de meeste literatuur. Ook is er een duidelijk verschil te zien tussen de SES-groepen (zie figuur 23b). Figuur 23b: Percentage kinderen met overgewicht en de mate waarin ouders hun kind te zwaar vinden. volgens BMI:overgewicht
16%
volgens ouders: te zwaar
14% 12% 10% 8% 6% 4% 2%
BMI=(gewicht in kg) gedeeld door (lengte in meters in het kwadraat) 33 van 58
og ho SE S
m S
SE
S
id d
la
en
ag
jr 2
jr 8 4-
jr 4 2-
en eg
81
SE
8
Ni jm
re gi o
Ni jm
0%
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Figuur 23b laat tevens zien dat de mate waarin ouders hun kind als te zwaar inschatten en stuk lager ligt dan het daadwerkelijke percentage overgewicht. Deze onderschatting is met name hoog bij de 2-8 jarigen. Bij de hoge SES geldt weliswaar dat de mate van overgewicht lager is, maar de mate van onderschatting is relatief groot. 6.6
Alcohol: houding en gedrag van ouders
Als het gaat om alcohol is de doelgroep van de Kindermonitor (als het goed is) nog te jong om zelf alcohol te gebruiken. Maar vanwege het feit dat alcoholmatiging bij de jeugd een speerpunt van de GGD is, zijn wel een aantal vragen gesteld over alcohol. Dit betreft enerzijds vragen over alcoholgebruik door de ouders: drinken van de moeder tijdens de zwangerschap (zie paragraaf 6.1) en alcohol drinken in het bijzijn van het kind. Daarnaast zijn aan de ouders van de 4-12 jarigen vragen gesteld over de leeftijd waarop ouders vinden dat kinderen zouden mogen drinken. Een kwart van de ouders heeft aangegeven vaak of regelmatig alcohol te drinken in het bijzijn van hun kind. In figuur 24a is te zien dat er een duidelijk verschil is naar leeftijd. Dit zal waarschijnlijk mede te verklaren zijn door het feit dat jongere kinderen vroeger op bed liggen. Wat in de figuur met name opvalt is het grote verschil naar SES. Door de hoge SES-groep wordt beduidend vaker in aanwezigheid van de kinderen gedronken dan in de lage SES-groep. Dit past bij het patroon van alcoholgebruik bij hoger opgeleiden, waarbij bijvoorbeeld het gebruik van wijn bij de maaltijd regelmatig voorkomt. Figuur 24a: Drinkt u wel eens alcohol in het bijzijn van uw kind 40% 35% 30% 25% 20%
regelmatig
15%
vaak
10% 5%
ho og S
ES
id de n m
SE S
SE S
la ag
jr 812
jr 48
n N ijm eg e
re gi o
Ni jm
0%
Vervolgens is gevraagd of men rekening houdt met alcoholgebruik in het bijzijn van het kind. Ruim eenderde (36%) zegt hier rekening mee te houden door in het bijzijn van het kind bewust niet of in ieder geval minder te drinken. De antwoorden op de vragen naar de leeftijd waarop ouders het acceptabel vinden dat kinderen alcohol mogen drinken, wijzen erop dat de boodschap van 'geen alcohol onder de 16' aardig begint door te dringen. Het drinken van de eerste slok vindt 30% van de ouders acceptabel onder de 16. Voor het eerste glas zegt 7% dat een kind onder de 16 jaar dat mag drinken en bijna niemand noemt het acceptabel dat kinderen onder de 16 jaar meerdere glazen drinken (zie figuur 24b). Er lijkt zelfs een flink draagvlak te zijn voor strengere normen, want slechts 18% van de ouders vindt het drinken van meerdere glazen alcohol voor 16-17 jarigen acceptabel. E-MOVO 2007/2008 leerde overigens dat de werkelijkheid nog wat minder gunstig is. Daaruit bleek dat al redelijk veel jongeren van de 13-14 jarigen in de voorgaande vier weken alcohol had gedronken. Ook bij de houding van de ouders is een kleine kanttekening op zijn plaats. Het betreft hier in de Kindermonitor de ouders van kinderen voor wie alcoholgebruik nog geen rol speelt. Het is de vraag in hoeverre deze normen ook stand houden als de kinderen in de meer kritieke leeftijd komen.
34 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Figuur 24b: Op welke leeftijd vindt u het acceptabel dat kinderen voor het eerst …….. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
een slokje alcohol drinken een glas alcohol drinken meerdere glazen drinken
<12 jr
6.7
12-13 jr
14-15 jr
16-17 jr
18 jr of ouder
Roken: passief roken en houding ouders
Naast zelf roken is ook passief roken (ofwel de blootstelling aan omgevingstabaksrook) schadelijk voor de gezondheid. Het risico op longkanker neemt door meeroken met circa 20% toe ten opzichte van mensen die niet aan tabaksrook worden blootgesteld. Bij (astmatische) kinderen leidt passief roken tot een grotere kans op (ernstige) infecties en een hogere frequentie van luchtwegsymptomen (van Gelder et al 2007). Bij één op de tien kinderen is in de voorgaande week in huis gerookt waar het kind bij was. Bij 6% wordt in huis wel gerookt, maar niet waar het kind bij is en bij 3% wordt in huis wel eens gerookt, maar niet in de voorgaande zeven dagen. De overige ouders (81%) geven aan dat er in huis nooit wordt gerookt. Blijkbaar wordt dat niet-roken in aanwezigheid van het kind, bij de kleintjes (0-4 jaar) makkelijker volgehouden, dan bij de wat oudere kinderen. Het meeroken is duidelijk het hoogst bij de lage SESgroep. Dit is een direct gevolg van het feit dat in deze groep ook veruit het meest gerookt wordt. Figuur 25: Is er in huis gerookt in de afgelopen 7 dagen, toen het kind erbij was? 40% niet in afgelopen 7 dagen
35%
niet als het kind erbij is
30%
ja
25% 20% 15% 10% 5% 0%
regio Nijm
Nijmegen
0-4 jr
4-8 jr
8-12 jr
SES laag
SES midden
SES hoog
Aan de ouders is ook gevraagd of ze het acceptabel vinden dat een kind onder de 16 jaar dagelijks rookt of dat het roken af en toe uitprobeert. Daaruit blijkt dat 2% dagelijks roken acceptabel vindt en 12% vindt het uitproberen acceptabel. Ondanks het feit dat in de lage SES veel meer gerookt wordt is de acceptatie van het dagelijks roken door 16jarigen bij de lage SES-groep (3,2%) slechts iets hoger dan bij de midden en hoge SES-groep. De acceptatie van 'roken af en toe uitproberen' laat ook nauwelijks verschil zien tussen de SES-groepen.
35 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
6.8
Mondgezondheid (0-4 jr)
Eerder onderzoek door de GGD naar de mondgezondheid van kinderen (Mureau, 2004), liet zien dat de mate van tanden poetsen en tandartsbezoek bij 5-13 jarigen in de regio Nijmegen vrij hoog lag. Over de 0-4 jarigen in de regio waren geen gegevens bekend. Terwijl juist ook bij deze leeftijdsgroep een aantal aspecten spelen met betrekking tot mondgezondheid die de aandacht vragen. Daarom zijn in de Kindermonitor aan de ouders van de 0-4 jarigen vragen gesteld over: tanden poetsen, napoetsen door de ouders, zuigen op duim of speen, gebruik van zuigfles of tuitbeker en tandartsbezoek. Tanden poetsen Bij baby’s wordt het advies gegeven om wanneer het eerste tandje doorbreekt, gelijk te beginnen om één keer per dag tanden te poetsen. Vanaf twee jaar moet er twee keer per dag gepoetst worden. Omdat de motoriek van jonge kinderen nog niet voldoende is om goed te kunnen poetsen, is het belangrijk dat ouders hun kind tot negenjarige leeftijd één keer per dag napoetsen. Hierna zijn kinderen meestal in staat om zelfstandig tanden te poetsen. De uitkomsten (zie figuur 26a) laten zien dat het poetsadvies bij de kinderen tot 2 jaar vrij goed wordt opgevolgd. Vanaf 2 jaar is dit zeker niet zo. Dat hangt direct samen met het feit dat vanaf die leeftijd het advies wijzigt naar twee keer per dag poetsen (waarvan minstens 1x door de ouder). Die overgang wordt nog lang niet door alle ouders gemaakt. Veel ouders gaan ook bij de 2- en 3-jarigen nog door met het één keer per dag (door de ouders) poetsen. Figuur 26a: Percentage dat tanden poetst volgens het voorschrift 100% 80% 60% 40% 20% 0% 0 jr (met tanden)
1 jr
2 jr
3 jr
Fles rond het inslapen Het drinken uit een zuigfles of tuitbeker is nagevraagd bij kinderen vanaf een jaar. Vanaf die leeftijd zijn de meeste kinderen in staat om uit een beker of glas te drinken. Het drinken uit een fles of tuitbeker is dan af te raden omdat het drinken uit de zuigfles of de tuitbeker een ongunstige invloed heeft op het gebit (zoals zuigflescariës). Er is in het algemeen een langduriger en meer direct contact tussen de vloeistof in de fles/tuitbeker en de tanden. Dit ongunstige effect geldt niet alleen voor het drinken van zoete sapjes of limonade, maar ook bij het drinken van melk en andere melkproducten. Dit geldt zeker bij het gebruik van een flesje rond het inslapen, waarbij de (melk)suikers de hele nacht de tijd hebben om in te werken. 9
Bij de 1-jarigen krijgt 29% regelmatig een fles rond het inslapen . Bij de 2-jarigen is dit 13% en bij de 3jarigen krijgt nog 6% regelmatig een fles bij het inslapen. Dit betreft dan meestal een fles met melk of een ander melkproduct.
9
Het kleine percentage kinderen dat in de zuigfles alleen water krijgt is hierbij niet meegeteld. 36 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
7
Woonomgeving
Zeker voor gezinnen met jonge kinderen is de woonomgeving een belangrijke factor. Het gaat dan om de aanwezigheid van speelplekken, verkeersveiligheid, sociale veiligheid, contact met leeftijdsgenoten en de aanwezigheid of gemis van voorzieningen. 7.1
Kindvriendelijkheid buurt
Driekwart van de ouders noemt de buurt waar men woont kindvriendelijk of zelfs zeer kindvriendelijk; 21% vindt de buurt niet zo kindvriendelijk en 3% noemt het helemaal niet kindvriendelijk. Op de vraag of het kind in de buurt veilig kan buiten spelen, antwoordt 14% van niet en bijna de helft vindt dat het kind redelijk veilig kan buiten spelen. Figuur 27a: Kindvriendelijkheid buurt en veilig buiten spelen kindvriendelijkheid buurt
veilig buiten spelen?
niet zo kindvriendelijk 21%
kindvriendelijk 56%
nee 14%
helemaal niet kindvriendelijk 3%
redelijk 48%
heel kindvriendelijk 20%
7.2
ja 38%
Buiten spelen: ervaren belemmeringen
De meest genoemde belemmering is het verkeer: 28% van de ouders noemt dit als belemmering. Een te beperkte aanwezigheid van speelplekken in de buurt staat op de tweede plaats (18%). De aanwezigheid van 'gevaarlijk' water in de buurt, zoals een sloot of een vijver wordt door 17% van de ouders genoemd (zie figuur 27b). In vergelijking met de regio wordt in de gemeente Nijmegen vaker aangegeven dat er hangjongeren/vreemde types of te veel afval op straat zijn en er zijn minder vaak speelmogelijkheden in de eigen tuin.
37 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Figuur 27b: De mate waarin ouders belemmering ervaren voor het buiten te spelen van het kind kind speelt liever binnen vervelende andere kinderen te weinig vriendjes hangjongeren/vreemde types te veel afval water (sloot, vijver) te weinig speelplekken teveel verkeer 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
Samenhang tussen de mate van buiten spelen en de ervaren belemmeringen De vraag is nu of de kinderen bij wie de ouders belemmeringen zien, ook de kinderen zijn die minder buiten spelen. In figuur 27c is per genoemde belemmering het aantal minuten buiten spelen genoemd. Van de ouders die geen belemming zien speelt het kind gemiddeld 57 minuten buiten. Voor de belemmeringen 'hangjongeren, 'gevaarlijk water', 'te veel afval' en 'vervelende kinderen in de buurt' is dit nauwelijks lager. Daarentegen zien we dat kinderen waarvan de ouders zeggen dat 'het kind liever binnen speelt' gemiddeld maar 20 minuten buiten spelen en kinderen met te weinig vriendjes komen uit op 38 minuten. Maar ook het 'gemis aan speelplekken' en 'teveel verkeer' hangt samen met minder buiten spelen. Figuur 27c: Aantal minuten dat kinderen gemiddeld per dag buiten spelen, uitgesplitst naar genoemde belemmeringen kind speelt liever binnen te weinig vriendjes weinig speelplekken verkeer vervelende kinderen in buurt teveel afval water hangjongeren geen belemmeringen 0
10
20
30
40
50
60
aantal minuten buiten spelen per dag
Een combinatie van figuur en 27b en 27c laat dus zien dat de belemmering 'mijn kind speelt liever binnen' weliswaar beperkt wordt genoemd (8%), maar bij diegenen die het noemen blijkt dat het kind ook daadwerkelijk veel minder buiten speelt dan gemiddeld. Anderzijds is uit de figuren op te maken dat het aanpakken van het zwerfalval, 'gevaarlijk' water, overlast door hangjongeren door ouders beslist gewenst is, maar dat dit niet automatisch zal betekenen dat de kinderen daardoor ook meer zullen gaan buiten spelen.
38 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
7.3
Wat wordt gemist in de buurt
Aan de ouders is gevraagd of ze iets missen in hun buurt. Bijna de helft (46%) geeft aan niets te missen. Degenen die wel iets missen noemen het vaakst 'een veilige speelplek' of grasveldje/ speelveldje. Maar ook activiteiten voor kinderen en contact van het eigen kind met andere kinderen worden regelmatig genoemd. Figuur 28: Wat wordt gemist in de buurt? basisschool peuterspeelzaal kinderdagverblijf buitenschoolse opvang contact met andere ouders bibliotheek park of plantsoen sportvoorzieningen voor kind activiteiten voor kind contact kind met andere kinderen grasveld, trapveldje veilige speelplek 0%
7.4
5%
10%
15%
20%
25%
30%
Verenigingslidmaatschap (4-12 jarigen)
Bij kinderen vanaf vier jaar doen georganiseerde activiteiten steeds meer hun intrede. 10 De sportclubs zijn veruit favoriet: ongeveer 70% van de kinderen is daar lid van, op verre afstand gevolgd door zang/muziek of toneelclubs met 17%, knutsel- of hobbyclubs (4%), scouting/natuurclubs (3%) en en clubs vanuit kerk of moskee (2%). Negen procent heeft aangegeven lid te zijn van een ander soort club of vereniging. Een kwart van de kinderen is lid van geen enkele club of vereniging. Wel geldt ook hier, net als genoemd in paragraaf 6.4 dat het percentage dat geen lid is bij de kinderen in gezinnen met grote moeite met rondkomen veel hoger is.
10
In de vragenlijst wordt op twee plaatsen gevraagd naar lidmaatschap van een sportclub/vereniging: bij het onderdeel bewegen en bij deze algemene vraag naar lidmaatschap van verenigingen. Er blijkt enig verschil tussen te zitten. Bij de beweegvragen geeft 74% aan lid te zijn van een sportclub, bij de verenigingsvraag is dit 70%. Nadere bestudering laat een mogelijke verklaring zien voor dit verschil. De 4% die bij de beweegvraag heeft gezegd lid te zijn van een sportclub, maar bij de verenigingsvraag dit niet heeft ingevuld, blijkt bij de verenigingsvraag wel vaak 'ander soort club' ingevuld te hebben. Het is dus aannemelijk dat men hier wel een club/vereniging bedoelt waar bewogen wordt, zoals bijvoorbeeld dans.
39 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Figuur 29: Verenigingslidmaatschap sport zang, muziek, toneel scouting, natuur lid
knutsel, hobby
marge (zie voetnoot)
club van kerk of moskee ander soort club
één of meer van deze clubs 0%
10%
20%
30%
40 van 58
40%
50%
60%
70%
80%
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
8
Instellingen en voorzieningen
8.1
Kinderopvang
Ruim de helft van de ouders maakt gebruik van een vorm van kinderopvang. Dit verschilt duidelijk tussen de leeftijdsgroepen en de SES-groepen (zie figuur 30). Van de 0-4 jarigen maakt 79% gebruik van kinderopvang. Bij de 8-12 jarigen is dat 31%. Ook valt op dat het gebruik van kinderopvang bij de hoge SES-groep een stuk groter is dan bij de lage SES-groep. Zeker het gebruik van kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang en overblijven op school is bij de hoge SES-groep veel hoger dan de lage SES-groep. De peuterspeelzaal daarentegen wordt weer duidelijk meer door de lage SES-groep gebruikt. Figuur 30: Gebruik van kinderopvang 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% regio Nijmegen
Nijmegen
0-4 jr
4-8 jr
8-12 jr
SES laag
SES midden
SES hoog
In tabel 8.1 staan de vormen van kinderopvang die door de ouders gebruikt worden, uitgesplitst naar leeftijdsgroep. Tabel 8.1.1: Type kinderopvang waar men gebruik van maakt, naar leeftijdsgroep 0-4 jr 4-8 jr 8-12 jr kinderdagverblijf peuterspeelzaal gastouderopvang betaalde oppas onbetaalde oppas buitenschoolse opvang overblijven op school
67% 13%11 8% 14% 32% * *
* * 8% 15% 19% 40% 46%
* * 2% 8% 5% 19% 19%
Aan de ouders is ook gevraagd of men behoefte heeft aan (extra) kinderopvang. De meeste ouders (82%) hebben geen verdere behoefte aan kinderopvang. Voor zover er wel behoefte is, is die het hoogst bij de meer informele oppas (betaald en onbetaald). Tabel 8.1.2: Type kinderopvang waar men behoefte aan heeft, naar leeftijdsgroep 0-4 jr 4-8 jr 8-12 jr kinderdagverblijf peuterspeelzaal gastouderopvang betaalde oppas onbetaalde oppas buitenschoolse opvang overblijven op school
4,2% 7,6% 1,9% 14% 13% * *
* * 2,4% 7,2% 9,0% 6,2% 6,6%
11
* * 0,9% 3,9% 5,6% 1,5% 4,7%
Een peuterspeelzaal is bedoeld voor kinderen van 2 (of 2½) tot 4 jaar. De 13% van de 0- 4 jarigen die hier gebruik van maakt, zijn in de praktijk dus de 2-4 jarigen. Dat houdt in dat van de 2-4 jarigen ruim een kwart een peuterspeelzaal bezoekt.
41 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
8.2
Bekendheid en contact met instellingen
Van een aantal instellingen die van belang kunnen zijn voor ouders met kinderen is gevraagd of de ouders die instellingen kennen en of ze er wel eens contact mee hebben gehad. De GGD als instelling hebben we niet nagevraagd omdat dit vragen naar de bekende weg is. Immers de doelgroep ouders van 0-12 jaar is bij uitstek de doelgroep waarmee de GGD (onder andere via de consultatiebureaus) zeer frequent individueel contact heeft. Van de overige instellingen blijkt een groot deel min of meer bekend te zijn bij de ouders. Het Maatschappelijk Werk, Bureau Jeugdzorg, Schoolmaatschappelijk Werk, de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling hebben allemaal een bekendheid van boven de 80%. De wat minder bekendheid van centra zoals het CJG of opvoedingssteunpunt, zal ook direct te maken hebben met het feit dat deze centra (nog) niet overal aanwezig zijn. De mate van contact ligt een stuk lager. Het hoogste hierbij is het Schoolmaatschappelijk Werk: 12% van de ouders van kinderen van 4-12 jaar geeft aan hier wel eens contact mee te hebben gehad. Voor Bureau Jeugdzorg en het Algemeen Maatschappelijk Werk is dit ruim 5% en voor de GGZ een kleine 5%. Figuur 31: Mate van bekendheid van instellingen en contact met de instellingen Voor- en vroegschoolse educatie (VVE)
contact
Zorgadviesteam (ZAT), buurtnetwerken
bekend
Opvoedingssteunpunt CJG (Centrum voor Jeugd en Gezin) MEE Steunpunt Huiselijk Geweld Bureau Halt (4-12) Verslavingszorg (4-12 jr) Advies- en meldpunt kindermishandeling Schoolmaatschappelijk werk (4-12 jr) Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) Bureau Jeugdzorg Maatschappelijk Werk 0%
10%
20%
30%
42 van 58
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
9
Risicogroepen
Om de risicofactoren aan te kunnen pakken is het goed om te weten bij wie je deze risico's aantreft. In de voorgaande hoofdstukken zijn al diverse risicogroepen voorbij gekomen, maar in dit hoofdstuk staan de uitkomsten in een overzicht bij elkaar. Voor het vinden van risicogroepen zijn factoren van belang zoals het sociaal economische status (SES), etniciteit, gezinsvorm (één-oudergezinnen), moeite om financieel rond te komen. Omdat deze risicofactoren ook weer onderling samenhangen (bijv. grote moeite om financieel rond te komen komt vaker voor bij de lage SES en bij één-oudergezinnen) is voor de analyse gebruik gemaakt van logistische regressie via complex samples. Hiermee wordt als het ware gecorrigeerd voor eventuele verstoring in de uitkomsten vanwege deze onderlinge samenhang. Dat neemt niet weg dat de risicogroepen veel overeenkomende uitkomsten laten zien. Dat betekent dus dat zo'n uitkomst voor alle risicogroepen op zich ongunstiger is. De analyse op de risicogroepen is uitgevoerd op het regionale bestand omdat een groter databestand, duidelijkere uitkomsten te zien geeft. Het behoren tot een risicogroep zegt niets meer en niets minder dan dat de kans op de genoemde 12 ongunstige uitkomsten bij die groep significant groter is dan gemiddeld. Uiteraard zijn er ook binnen deze risicogroepen vele kinderen die heel gunstig scoren. Evenzo zijn er ook binnen risico-arme groepen kinderen die heel ongunstig scoren. Kinderen in gezinnen met grote moeite met rondkomen Het aantal kinderen in deze situatie is relatief klein: 3,9%, maar bij deze kinderen zijn wel veel ongunstige uitkomsten te zien en ook in grote mate. Daarom is het beslist als risicogroep te beschouwen. Bovendien moet opgemerkt worden dat zeker bij deze risicogroep verwacht kan worden dat ze in mindere mate hebben deelgenomen aan het onderzoek. In de werkelijke populatie zal het aantal mensen met grote moeite met rondkomen dus waarschijnlijk hoger zijn. De ongunstige punten zijn: · lagere ervaren gezondheid · duidelijk lagere kwaliteit van leven · hogere indicatie voor psychosociale problemen · meer te maken met pesten · meer behoefte aan hulp of advies bij de opvoeding · vaker roken tijdens de zwangerschap · minder vaak groente eten · beduidend minder lid van sportvereniging · minder vaak te voet of zelf per fiets naar school · meer TV/DVD kijken en/of computeren · meer overgewicht · duidelijk meer meeroken van het kind thuis · minder goed tanden poetsen Eén-oudergezin In Nijmegen groeit zeker 13% van de kinderen op in een één-oudergezin. Deze kinderen verschillen gemiddeld in negatieve zin van kinderen die opgroeien in een gezin met beide ouders wat betreft: · lagere ervaren gezondheid · hogere indicatie voor psychosociale problemen · meer behoefte aan hulp of advies bij de opvoeding · vaker roken tijdens de zwangerschap · minder vaak groente eten 12
significant wil zeggen statistisch significant (p ≤ 0,05)
43 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
· · · ·
minder vaak te voet of zelf per fiets naar school meer TV/DVD kijken en/of computeren meer overgewicht meer meeroken van het kind thuis
Lage sociaal economische status Eén op de vijf kinderen valt in de groep met een lage sociaal economische status. Deze indeling is gebaseerd op het opleidingsniveau van de ouder(s). Indien de kinderen met een lage SES worden vergeleken met kinderen met een hoge SES dan blijkt dat de lage SES op veel aspecten ongunstigere uitkomsten geven. Zo zijn de volgende uitkomsten ongunstiger: · lagere ervaren gezondheid · hogere indicatie voor psychosociale problemen · meer behoefte aan hulp of advies bij de opvoeding · minder strikte opvoedregels · vaker roken tijdens de zwangerschap · minder en korter borstvoeding geven · minder vaak groente en fruit eten · meer suikerhoudende drankjes drinken · minder vaak te voet of zelf per fiets naar school · meer TV/DVD kijken en/of computeren · meer overgewicht · meer meeroken van het kind thuis Er zijn ook twee onderwerpen waarbij juist de hoge SES ongunstiger scoort dan de lage SES en dat is het alcoholgebruik tijdens de zwangerschap en het buiten spelen door het kind. Niet-Nederlandse herkomst Volgens de CBS-definitie is bijna een kwart van de onderzoeksgroep te beschouwen als een nietNederlandse etniciteit. Het beeld van deze kinderen is wat divers. Dat heeft mede te maken met het feit dat de groep niet-Nederlandse kinderen ook divers is qua etniciteit. De niet-Nederlandse kinderen scoren gunstiger waar het gaat om het krijgen van borstvoeding. Een groter percentage krijgt borstvoeding en relatief veel moeders houden dat ook een half jaar vol. Op andere punten scoren zij ongunstiger. De ongunstige punten zijn: · lagere ervaren gezondheid · minder sociale steun · minder vaak groente eten · meer suikerhoudende drankjes drinken door kinderen van Surinaams, Antilliaans en Marokkaanse herkomst · meer TV/DVD kijken en/of computeren · minder bewegen, minder lid van sportvereniging · meer overgewicht bij kinderen van Turkse en Marokkaanse herkomst · minder goed tanden poetsen · vaker negatieve beoordeling over de veiligheid om buiten te spelen Aandachtsgebieden De gegevens laten zien dat de huidige aandachtsgebieden in Nijmegen inderdaad de gebieden zijn die extra aandacht verdienen. Ongunstige factoren voor gezondheid en welzijn komen hier duidelijk meer voor (zie ook hoofdstuk 11).
44 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
10
Overzichtstabel uitkomsten en vergelijkingen met elders Nijmeg
regio
+/– tov
Nijm
+/– tov 13 regio
Oost
en
NL
Oost NL
Achtergrondvariabelen: gezinsituatie, etniciteit en SES komt uit een één-oudergezin
13%
9,8%
o
7,9%
o
niet-Nederlandse etnische herkomst
24%
16%
o
11%
o
rekent zelf het kind tot de NL bevolkingsgroep
95%
97%
o
x
+
laag opleidingsniveau ouders
21%
25%
grote moeite met financieel rondkomen
3,9%
2,8%
2,8%
29%
beoordeelt gezondheid van het kind als 'gaat wel' /'niet zo best'/'slecht'
4,4%
4,4%
4,9%
lage 'Kwaliteit van Leven' (4-12 jr)
17%
14%
x
indicatie psychosociale problemen (SDQ verhoogd+grens) (4-12 jr)
19%
19%
21%
wordt meerdere keren per maand gepest (4-12 jr)
10%
9,3%
10,0 %
ingrijpende gebeurtenis waar kind (nog) mee te maken heeft
8,1%
7,4%
7,4%
kan zelden/nooit praten met familie of vrienden bij opvoedingsprobleem
6,3%
6,0%
7,0%
momenteel behoefte aan deskundige hulp
10%
9,0%
9,4%
hanteert thuis weinig regels vindt seksuele voorlichting ook een taak voor de school
12% 87%
11% 84%
x 76%
+
Gezondheid en welzijn
Opvoeding
o
Leefstijl moeder heeft (gedeelte van) de zwangerschap gerookt (0-4 jr)
13%
11%
12%
moeder heeft (gedeelte van) de zwangerschap alcohol gedronken (0-4 jr)
11%
8,6%
6,1%
-
heeft uitsluitend kunstvoeding (flesvoeding) gekregen (0-4 jr)
19%
23%
24%
+
eet minder dan 6 keer per week groente eet minder dan 6 keer per week fruit
29% 21%
29% 25%
30% 30%
+
drinkt 3 of meer suikerhoudende drankjes per dag geen lid van sportvereniging
23% 26%
26% 22%
x 28%
+
speelt minder dan half uur per dag buiten
35%
34%
30%
-
gaat meestal niet te voet of zelf per fiets naar school
32%
28%
25%
-
meer dan 2 uur per dag TV en/of computer beweegt minder dan 7 uur per week
27% 27%
27% 24%
23% 22%
-
overgewicht14 vindt het acceptabel dat kind onder de 16 jaar een glas alcohol drinkt
12% 7,1%
10% 7,9%
11% 6,8%
er is in voorgaande week in huis gerookt waar het kind bij was
9,7%
9,9%
8,4%
mate van tanden poetsen onvoldoende (1-4 jr)
28%
28%
32%
krijgt fles (met melkproduct of sap oid) bij inslapen (1-4 jr) Woonomgeving en vrije tijd
17%
15%
14%
buurt niet (zo) kindvriendelijk niet veilig buiten kunnen spelen
24% 14%
22% 12%
22% 12%
geen lid van een club of vereniging
24%
20%
22%
gebruikt een vorm van kinderopvang
54%
49%
Instellingen en voorzieningen
13
o
41%
Een + betekent: Nijmegen is significant gunstiger dan regio resp. Oost NL, –– betekent significant ongunstiger, o betekent er is een significant verschil maar geen oordeel over gunstig of ongunstig. 14 De berekening van overgewicht is gebaseerd op de lengte en gewicht zoals ouders dat in de vragenlijst hebben ingevuld. De betrouwbaardere meetgegevens van JGZ bij 5-jarigen en 10/11-jarigen laten zien dat het overgewicht een paar procent hoger ligt.
45 van 58
o
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
11
Focus op bepaalde deelgebieden in Nijmegen
11.1
Overzichtstabel met uitkomsten van de deelgebieden
Hatert Achtergrondvariabelen
Biezen
Nije
Neerb- deel
Wolfsk
Veld
Oost
15
deel
16
Duken Linden
aandachtwij-
Nijm.
heel
ken samen
Noord
Nijm.
(%)
(%)
(%)
(%)
(%)
(%)
(%)
(%)
(%)
komt uit een één-oudergezin
22
20
21
14
20
17
19
6,8
13
niet-Nederlandse etnische herkomst
33
32
33
36
38
29
35
13
24
rekent zelf het kind tot de NL bevolkingsgroep
90
93
84
86
92
96
91
99
95
laag opleidingsniveau ouders
38
29
48
38
40
40
38
10
21
grote moeite met financieel rondkom en
9,1
6,0
9,4
4,1
7,3
7,6
7,1
2,4
3,9
beoordeelt gezondheid kind 'gaat wel' tot 'slecht'
11
5,5
7,1
5,9
7,1
4,8
6,9
3,2
4,4
lage 'Kwaliteit van Leven' (4-12 jr)
23
18
14
13
19
18
18
14
17
indicatie psychosociale problemen (SDQ) (4-12 jr)
37
29
22
29
25
30
28
16
19
wordt meerdere keren per maand gepest (4-12 jr)
15
15
12
7,8
11
14
12
6,8
10
ingrijpende gebeurtenis waar kind mee te maken heeft
12
11
12
9,1
8,3
11
10
5,0
8,1
8,7
7,4
11
8,0
8,9
13
9,1
3,0
6,3
Gezondheid en welzijn
Opvoeding zelden praten met familie/vrienden bij opvoedingsprobl. momenteel behoefte aan deskundige hulp
11
12
10
9,4
8,5
8,2
9,8
9,6
10
hanteert thuis weinig regels
11
15
13
11
17
12
14
8,6
12
moeder heeft (deel van) zwangerschap gerookt (0-4 jr)
22
16
19
13
22
29
20
6,5
13
moeder heeft (deel van) zwangerschap alc.gedronken
5,1
13
5,4
8,1
3
7,3
6,8
8,2
11
heeft uitsluitend kunstvoeding (flesvoeding) gekregen
26
21
25
18
29
34
26
16
19
eet minder dan 6 keer per week groente
39
31
31
36
42
35
37
21
29
Leefstijl
eet minder dan 6 keer per week fruit
29
27
28
31
30
32
29
14
21
drinkt 3 of meer suikerhoudende drankjes per dag
26
27
23
25
26
27
26
26
23
geen lid van sportvereniging
35
37
37
33
34
30
34
26
26
speelt minder dan half uur per dag buiten
42
36
34
34
38
41
38
30
35
gaat meestal niet te voet of zelf per fiets naar school
41
41
40
32
40
27
38
23
32
meer dan 2 uur per dag TV en/of computer
36
26
34
40
37
32
34
15
27
beweegt minder dan 7 uur per week
33
32
29
30
33
32
32
25
27
17
18
17
22
18
13
15
16
10
12
acceptabel dat kind onder de 16 jaar glas alcohol drinkt
4,2
10
3,5
6,7
3,6
5,5
5,7
10
7,1
is in voorgaande week in huis gerookt waar kind bij was
16
13
16
16
17
17
16
5,0
9,7
overgewicht
mate van tanden poetsen onvoldoende (1-4 jr)
28
34
32
29
25
31
29
23
28
krijgt fles (met melkproduct oid) bij inslapen (1-4 jr)
20
13
4,4
23
17
22
17
15
17
33
38
38
24
24
15
28
5,2
24
Woonomgeving, vrije tijd, instellingen buurt niet (zo) kindvriendelijk niet veilig buiten kunnen spelen
22
21
22
10
14
12
17
3,9
14
geen lid van een club of vereniging
30
30
29
32
30
26
30
25
24
gebruikt een vorm van kinderopvang
48
51
45
39
40
40
44
67
54
15
deel Dukenburg = Aldenhof, Malvert, Meijhorst, Tolhuis, Zwanenveld deel Lindenholt= Gildekamp, Voorstenkamp, Leuvensbroek, Zellersacker 17 De berekening van overgewicht is gebaseerd op de lengte en gewicht zoals ouders dat in de vragenlijst hebben ingevuld. De betrouwbaardere meetgegevens van JGZ bij 5-jarigen en 10/11-jarigen laten zien dat het overgewicht een paar procent hoger ligt. 16
46 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
11.2
Toelichting bij de uitkomsten van de aandachtsgebieden samen
Met uitzondering van Nijmegen-Noord behoren de andere uitgesplitste deelgebieden tot zogeheten aandachtsgebieden. De gegevens in tabel 11.1 laten zien dat dit inderdaad terecht gebieden zijn waar meer aandacht nodig is. De uitkomsten laten op de meeste terreinen van gezondheid en welzijn ongunstigere uitkomsten zien dan gemiddeld in heel Nijmegen. In de onderstaande toelichtingen per deelgebied zal dan ook vooral gefocust worden op uitkomsten die opvallen in vergelijking met de andere aandachtsgebieden. De respons in de aandachtsgebieden lag duidelijk lager dan in de rest van Nijmegen (49% versus 63%) daardoor is de representativiteit van de uitkomsten in de deelgebieden lager dan voor Nijmegen als geheel. Aangezien juist ouders met een ongunstigere situatie qua leefomstandigheden, gezondheid en welzijn geneigd zullen zijn om niet aan dergelijk vragenlijstonderzoek mee te doen, is de verwachting dat de werkelijke cijfers in de wijken nog (iets) ongunstiger zullen zijn dan de genoemde cijfers. In onderstaande paragrafen worden specifieke aandachtspunten per gebied benoemd. Maar er zijn ook algemene aandachtspunten die voor alle aandachtsgebieden gelden. Zo blijft het belangrijk om in te zetten op werkgelegenheids- en opleidingstrajecten en budgetteringscursussen ter vermindering van financiële problemen. Daarop aansluitend is het belangrijk om zeker in de aandachtsgebieden zorg te dragen voor laagdrempelige en goedkope beweeg- en sportactiviteiten. Ook de bekendheid van subsidieregelingen op dit vlak (zoals Stichting Leergeld) zou nader onderzocht kunnen worden. De ongunstige uitkomsten van de aandachtsgebieden op het vlak van welzijn en leefstijl (zoals voeding, beweging en roken) maakt het overduidelijk dat specifiek beleid en activiteit op deze punten in de aandachtswijken dringend nodig is en blijft.
11.3
Toelichting bij de uitkomsten van Hatert
Er zijn een aantal punten waarop Hatert in negatieve zin afwijkt van de andere aandachtsgebieden. Dit betreft met name punten qua gezondheid en psychisch welzijn: · de gezondheid wordt minder gunstig beoordeeld · een minder goede Kwaliteit van Leven · meer kinderen met indicatie voor psychosociale problemen. Daarnaast valt op dat ze vaker vinden dat de buurt niet zo kindvriendelijk is en dat er niet zo veilig buiten gespeeld kan worden. Naast de algemene aandachtspunten die voor alle wijken gelden is een specifiek punt voor Hatert om nader uit te zoeken hoe het komt dat een deel van de ouders de buurt als niet kindvriendelijk beschouwen. Daarna zou dan bezien moeten worden welke mogelijkheden er zijn om dat, samen met de bewoners, aan te pakken.
11.4
Toelichting bij de uitkomsten van Biezen/Wolfskuil
Het opleidingsniveau in Biezen/Wolfskuil scoort weliswaar lager dan gemiddeld in Nijmegen, maar hoger dan in de andere aandachtsgebieden. Dat heeft waarschijnlijk te maken met de gemêleerdheid van dit stadsdeel en daarbij een mogelijk hogere respons door de hoger opgeleiden dan door de lager opgeleiden. Er zijn een aantal uitkomsten waarop Biezen/Wolfskuil gunstiger uitkomsten geven dan in de andere aandachtsgebieden (met name qua groente eten en TV/computer kijken), maar deze uitkomsten zijn nog wel duidelijk ongunstiger dan gemiddeld in Nijmegen. Er is dus voldoende reden om de activiteiten die in de wijken en op scholen plaatsvinden die gericht zijn op het bevorderen van een gezonde leefstijl door te zetten. In Biezen en Wolfskuil wordt duidelijk negatief gescoord wat betreft de beoordeling van de kindvriendelijkheid van de buurt. Als belemmeringen om buiten te spelen noemen ouders onder andere relatief vaak 'afval op straat' en 'vervelende kinderen in de buurt'. Wat betreft deze kindonvriendelijkheid van de buurt is het advies om samen met de bewoners na te gaan hoe dit aangepakt zou kunnen worden.
47 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
11.5
Toelichting bij de uitkomsten van Nije Veld
De wijk Nije Veld is relatief klein. Er waren in de wijk 365 adressen met ouders van kinderen in de leeftijd van 0-12 jaar die aangeschreven konden en daarvan hebben er 178 gereageerd. Dat is in dit type vragenlijstonderzoek een klein aantal, zeker als je in ogenschouw neemt dat sommige vragen alleen aan de ouders van 0-4 jarigen of 4-12 jarigen zijn gesteld. Daarom moeten de cijfers voor Nije Veld extra voorzichtig geïnterpreteerd worden omdat de toevalsfluctuatie groter is. Ten opzichte van de andere aandachtsgebieden scoort Nije Veld relatief gunstig qua psychosociale problemen en groente eten, maar deze uitkomsten zijn niet gunstiger dan gemiddeld in Nijmegen. In ongunstige zin valt Nije Veld op door veel ouders met een lage opleiding, meer overgewicht en een negatieve beoordeling over de kindvriendelijkheid van de buurt en niet veilig buiten kunnen spelen. Net als bij Biezen/Wolfskuil zeggen ouders relatief vaak dat 'afval op straat' en 'vervelende kinderen in de buurt' belemmeringen zijn om hun kind te laten buiten spelen. 11.6
Toelichting bij de uitkomsten van Neerbosch-Oost
Neerbosch-Oost laat ten opzichte van heel Nijmegen wel diverse ongunstige uitkomsten zien, maar in vergelijking met de aandachtsgebieden samen zijn er diverse punten waarop Neerbosch-Oost gunstiger scoort: minder één-oudergezinnen, betere Kwaliteit van Leven, minder pesten, minder roken, tijdens de zwangerschap, meer borstvoeding gegeven, vaker te voet of met de fiets naar school en veilig buiten kunnen spelen. In ongunstige zin valt Neerbosch-Oost op doordat de kinderen er meer TV-kijken en computeren. 11.7
Toelichting bij de uitkomsten van deel Dukenburg
De Dukenburgse aandachtswijken kenmerken zich door het multiculturele karakter en ze hebben net als diverse andere aandachtsgebieden een relatief groot aantal eenoudergezinnen. De aandachtswijken in Dukenburg vallen in gunstige zin op doordat er minder alcohol is gedronken tijdens de zwangerschap. Ongunstig is het hoge percentage kinderen dat hooguit 5 keer per week groente eet. In de Dukenburgse aandachtswijken wordt in mindere mate gebruik gemaakt van kinderopvang. Dit zal mede te maken hebben met de lagere behoefte (onder andere vanwege de werkloosheid). Het aanbod aan kinderopvangvoorzieningen in de wijk is goed. Specifieke aandachtspunten voor Dukenburg betreft de behoefte aan opvoedingsondersteuning voor alleenstaande ouders. We kunnen denken aan projecten als Homestart, projecten voor jonge moeders en ontmoetingsactiviteiten op scholen of bij het OuderKindcentrum. De mindere mate waarin de Dukenburgse gezinnen regels en afspraken omtrent gezond leven hanteren, kan mede te maken hebben met de cultuurverschillen. Het is belangrijk om hier rekening mee te houden. 11.8
Toelichting bij de uitkomsten van deel Lindenholt
De aandachtswijken in Lindenholt laten een relatief gunstig beeld zien als het gaat om de kindvriendelijkheid van de buurt en het lopen of fietsen naar school. Er zijn echter ook punten waarop deze wijken in Lindenholt ongunstiger scoren dan het gemiddelde van alle aandachtsgebieden en wel: · meer mensen die zelden of nooit met vrienden of kennissen kunnen praten over opvoedingsproblemen · meer roken door moeders tijdens de zwangerschap · minder borstvoeding. Net als gold voor Dukenburg blijkt ook in de Lindenholtse aandachtswijken dat het gebruik van kinderopvang lager ligt. Dit lijkt niet veroorzaakt te worden door het aanbod want aanbod in kinderopvang is in Lindenholt goed verspreid. Specifieke aandachtspunten voor de aandachtswijken in Lindenholt betreft de mate van psychosociale problemen en het pesten. Mogelijk kan de GGZ hier een extra rol in spelen. Het feit dat ouders relatief weinig met anderen praten over opvoedingsproblemen zou veroorzaakt kunnen worden doordat ouders het moeilijk vinden om hierover te praten en hier hulp voor te vragen. Bij het aanbod aan opvoedingsondersteuning moet dus volop aandacht zijn dat dit laagdrempelig, veilig en betrouwbaar is voor de ouders. De aandacht voor gezonde leefstijl (niet roken door de ouders, geven van borstvoeding, gezonde voeding, voldoende bewegen) moet gecontinueerd blijven. 48 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
11.9
Toelichting bij de uitkomsten van Nijmegen-Noord
Nijmegen-Noord behoort niet tot de aandachtsgebieden. Dat blijkt ook wel uit de cijfers in tabel 11.1. Op veel onderwerpen is de situatie in Nijmegen-Noord gunstiger dan gemiddeld in Nijmegen. Het opleidingsniveau van de ouders ligt hoger en er zijn minder één-oudergezinnen. Op veel leefstijlfactoren laat Nijmegen-Noord gunstige uitkomsten zien. Er wordt vaker groente en fruit gegeten en kinderen spelen meer buiten en zitten minder achter de TV of computer. Wat helemaal opvalt is dat de ouders erg tevreden zijn over de veilige buitenspeelmogelijkheden en kindvriendelijkheid van de buurt. Deze uitkomsten passen goed bij het karakter van Nijmegen-Noord, dat naast de bestaande woonkern Lent, gekenmerkt wordt door de nieuw gebouwde wijken. In deze wijken heeft de kindvriendelijkheid duidelijk aandacht gehad.
49 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
12
Conclusies
1. Hoewel een rapport als dit gefocust lijkt op ongunstige uitkomsten, is als eerste conclusie gerechtvaardigd: met het grootste deel van de Nijmeegse kinderen gaat het goed. Zij groeien op in een (redelijk) veilige omgeving en in goede gezondheid. Dat neemt niet weg dat er bij een kleiner deel van de kinderen ongunstige factoren te zien zijn op het vlak van psychisch welzijn, opvoeding en leefstijl. 2. Daar waar de lichamelijk gezondheid van veruit de meeste kinderen goed is, vertoont de psychische gezondheid bij een deel van de kinderen een ongunstig beeld: 17% heeft een lage Kwaliteit van Leven, 19% heeft een (sterk) verhoogd risico op psychosociale problemen, 4% van de kinderen wordt wekelijks gepest en 8% van de kinderen heeft in het gezin te maken met ingrijpende gebeurtenissen (zoals conflicten in het gezin en langdurige ziekte of handicap van een gezinslid). 3. De actuele behoefte aan deskundige hulp of advies bij de opvoeding is het grootst bij de ouders van kinderen van 8-12 jaar. Dit is de leeftijdsgroep waar momenteel de minste sociale en professionele steun aanwezig is. 4. De onderwerpen waarvoor ouders het meest hulp of advies willen, zijn: angst/onzekerheid/ faalangst, grenzen stellen, luisteren/gehoorzamen, druk/agressief gedrag en verdrietig/ depressief zijn. Ouders ontvangen de hulp of advies het liefst via een individueel contact, maar ook meeneemmateriaal wordt gewenst. 5. Hoewel de grote meerderheid van de ouders aangeeft het niet moeilijk te vinden om met hun kind te praten over relaties en seksualiteit, zijn er diverse onderwerpen die ook bij de oudste kinderen nog niet zoveel besproken worden. Het minst besproken zijn de onderwerpen: voorbehoedsmiddelen/veilig vrijen, vrijen/geslachtsgemeenschap en lichamelijke veranderingen in de puberteit. 6. Zuigelingen van ouders van een lage sociaal economische status (SES) krijgen in mindere mate borstvoeding dan zuigelingen in de hoge SES-groep. Bij de lage SES heeft 59% (deels) borstvoeding gekregen, bij de hoge SES is dit 90%. Bovendien stoppen de borstvoeding-gevende moeders met een lage SES eerder met de borstvoedingsperiode dan moeders met een hoge SES. 7. Het voedingsadvies dat kinderen dagelijks groente en fruit moeten eten wordt lang niet gehaald. Zelfs als we iets minder streng zijn en de lat leggen bij 6 keer per week, blijkt toch dat 29% van de Nijmeegse kinderen dit niet haalt wat betreft groente. Wat betreft fruit eten doet de gemeente Nijmegen het beter dan de regio, maar nog steeds eet 21% van de kinderen minder dan 6 keer per week fruit. Het patroon dat bij minstens één maaltijd per dag groente onderdeel uitmaakt van het menu en er dagelijks fruit gegeten wordt, lijkt dus niet door iedereen gehanteerd te worden. 8. Bijna één op de tien kinderen drinkt minstens 4 suikerhoudende drankjes per dag en nog eens 14% drinkt 3 van dergelijke drankjes per dag. Bij de hoge SES is dit duidelijk minder. 9. Het beeld qua bewegen is relatief gunstig. De meeste kinderen, ook bij de lage SES, spelen dagelijks buiten en doen aan sport bij een vereniging. Winst is zeker nog te bereiken, met name bij het alledaagse bewegen zoals het fietsen of lopen naar school. Dit zijn vormen van bewegen die op latere leeftijd, als het buiten spelen is gestopt, een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het beweegpatroon. 10.Hoewel de gemeente voorzieningen heeft om bij te dragen aan sportdeelname voor gezinnen met financiële moeilijkheden (bijvoorbeeld Stichting Leergeld), blijkt toch bij deze groep de sportdeelname duidelijk lager te liggen. 11.De meeste ouders zijn tevreden over de kindvriendelijkheid van de buurt en een grote meerderheid vindt dat hun kind (redelijk) veilig kan buiten spelen. De meest genoemde belemmeringen om buiten te spelen zijn verkeer, te weinig speelplekken, 'gevaarlijk' water, te veel afval op straat en hangjongeren of vreemde types, maar dit zijn niet de factoren die het sterkst samenhangen met de daadwerkelijk mate van buiten spelen. Dat geldt wel voor factoren als 'het kind speelt liever binnen' en 'gebrek aan vriendjes in de buurt'. 50 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
12.Op basis van de door ouders ingevulde lengte en gewicht van hun kind, komt het percentage overgewicht uit op 12%. De meetgegevens van de afdeling Jeugdgezondheidszorg zijn betrouwbaarder, daaruit blijkt dat 14% van de kinderen van 5-11 jaar overgewicht heeft. 13.Ouders van 2-8 jarigen onderschatten fors de mate van overgewicht van hun kind. Dit is een belemmering om bij ouders het belang van gezonde voeding en meer bewegen voor hun kind voor het voetlicht te krijgen. 14.Het hanteren van regels en afspraken thuis lijkt een rol te kunnen spelen bij de bevordering van gezond gedrag. Een voorbeeld hiervan betreft de regels over het aantal suikerhoudende drankjes (zoals frisdrank, yoghurtdrankjes maar ook sap). Diverse gezinnen hebben hier geen regels of afspraken over. Het ontbreken van dergelijke afspraken hierover blijkt samen te hangen met het meer drinken van deze drankjes. Op zijn beurt hangt het drinken van suikerhoudende drankjes weer samen met overgewicht. 15.De boodschap 'geen alcohol onder de 16' lijkt bij veel ouders van de 4-12 jarigen door te dringen. Dit blijkt uit de antwoorden op de vragen naar de leeftijd waarop ouders het acceptabel vinden dat kinderen alcohol mogen drinken. Er lijkt zelfs een flink draagvlak te zijn voor strengere leeftijdsnormen. 16.De oproep 'niet te roken waar de kleine bij is' wordt bij de jongste leeftijdsgroep duidelijk beter opgevolgd dan bij de oudere kinderen en bij de hoge SES beter dan bij de lage SES. Ook roken tijdens de zwangerschap komt bij lage SES vaker voor. 17.De mondgezondheid van 2-4 jarigen biedt ruimte voor verbetering. Bij de leeftijd van 2 jaar wijzigt het tandenpoetsadvies van één keer naar twee keer per dag poetsen (waarvan minstens 1x door de ouder). Die overgang wordt nog lang niet door alle ouders gemaakt. Daarnaast blijkt dat 13% van de 2-jarigen en 4% van de 3-jarigen nog een fles met een melkproduct of sap krijgt bij het inslapen. Dit is ongunstig voor het melkgebit. 18.Ruim de helft van de ouders maakt gebruik van een vorm van kinderopvang. Dit is duidelijk hoger bij de hoge SES en bij de leeftijdsgroep die nog niet naar school gaat. Alleen de peuterspeelzaal wordt vaker door de lage SES gebruikt dan door de hoge SES. 19. De risicogroepen die op diverse punten ongunstige uitkomsten geven zijn: · kinderen in gezinnen met grote moeite met rondkomen · kinderen die opgroeien in één-oudergezinnen · kinderen in gezinnen met een lage sociaal economische status (SES) · kinderen van niet-Nederlandse herkomst. 18 De omvang van de risicogroepen is als volgt : 4% van de gezinnen heeft grote moeite met rondkomen en 14% heeft enige moeite met rondkomen; 13% groeit op in een één-oudergezin; 21% valt in de categorie lage SES (ouders laag opleidingsniveau) en 24% heeft overeenkomstig de CBSdefinitie een niet-Nederlandse herkomst. In vergelijking met de regio zijn de risicogroepen éénoudergezinnen en niet-Nederlandse herkomst in Nijmegen groter; de lage SES-groep is hier echter kleiner. 20.In de Nijmeegse aandachtsgebieden komen zowel de risicofactoren alsook ongunstige uitkomsten qua gezondheid, welzijn en leefstijl duidelijk meer voor. 21.De eerste twee genoemde risicogroepen geven drie respectievelijk twee keer zo vaak als gemiddeld aan dat ze actuele behoefte hebben aan deskundige hulp en advies bij de opvoeding. Omdat een deel van de ongunstige uitkomsten samenhangt met opvoeding, biedt gerichte opvoedingsondersteuning een ingang om een deel van deze risicogroepen te bereiken.
18
In dit onderzoek was sprake van enige onderrespons door ouders van niet-Nederlandse herkomst en ouders met een lage opleiding. Dit heeft tot gevolg dat de genoemde cijfers over de omvang van deze risicogroepen beschouwt moeten worden als minimum-percentages. In de werkelijke bevolking zullen de percentages iets hoger liggen.
51 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
13
Aanbevelingen
Belangrijke determinanten die een grote invloed hebben op de gezondheid van kinderen zijn psychosociale aspecten, opvoeding, voeding en bewegen, roken en alcohol. Daarom hebben we vanuit het perspectief van de GGD op deze thema’s een aantal aanbevelingen opgesteld. Voor een deel zal de GGD die zelf kunnen oppakken. Maar er zijn veel spelers die ieder op een eigen wijze bijdragen aan de gezondheid en de ontplooiing van kinderen. Het gaat daarbij om ouders, scholen, kinderopvang, sport- en welzijnsinstellingen, huisartsen, jeugd(gezondheids)zorg, maar ook politici, ontwikkelaars en bouwers van de openbare ruimte, woningbouwverenigingen, politie, etc. De vele gegevens uit de Kindermonitor 2009/2010 kunnen voor ieder van deze groepen aanleiding zijn om bestaand of nieuw beleid te motiveren en te realiseren. We hopen dat daarnaast onderstaande opmerkingen over specifieke determinanten ook voor vele anderen een inspiratiebron kunnen zijn. Bij het ontwikkelen van een aanpak voor deze determinanten is het zinvol rekening te houden met een aantal algemene aspecten, die bijdragen aan het slagen ervan. Daar gaan we eerst op in. Algemene aanbevelingen over de aanpak Er zijn een aantal kenmerken die belangrijk zijn om zo effectief mogelijk de gezondheid van (groepen uit) de bevolking te bevorderen. Het is verstandig dat deze worden meegenomen als er nieuwe activiteiten worden opgezet voor kinderen van 0-12 jaar. Een aanpak is effectiever als er sprake is van: · een vraaggerichte aanpak; · het betrekken van de doelgroep en met hen te bepalen hoe ze zelf de problemen kunnen oplossen (empowerment); · het gebruik maken van de kracht en mogelijkheden van intermediairen en sleutelfiguren · het werken aan het bevorderen van gezondheid vanuit een breed en integraal perspectief op verschillende niveau’s: * niet alleen bij de sector Zorg en Welzijn, maar ook bij Ruimtelijke Ordening, Wonen, Sport, Werk en Inkomen, zowel met publieke als private organisaties; * inzet van meerdere gezondheidsbevorderende strategieën tegelijkertijd, zoals binnen de Gezonde School aanpak wordt gedaan door naast het geven van voorlichting ook in te zetten op beleid, regelgeving en (sociale) omgeving; * samenwerking in de gehele keten en zoeken naar verbindingen tussen preventie, signalering en behandeling; · mogelijkheden om lokale activiteiten te koppelen aan regionale en landelijke initiatieven. Aanbevelingen over specifieke determinanten Psychosociale gezondheid en welzijn Psychosociale problemen van kinderen en jongeren kunnen leiden tot een verhoogd risico op schooluitval of werkloosheid, criminaliteit, slechte fysieke en geestelijke gezondheid en verslaving. Deze consequenties kunnen zich zowel in de jeugd als op volwassen leeftijd voordoen. Uit diverse onderzoeken is duidelijk dat ernstige gedragsproblemen al vroeg in het leven van een kind ontstaan. Ingrijpende gebeurtenissen in het leven van een kind kunnen aanleiding zijn voor het ontstaan van psychosociale problemen. Net zoals pesten duidelijke negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van het betreffende kind kan hebben. Dit geeft het belang van preventie en vroegtijdige signalering van psychosociale problemen aan. Hoogrisicogroepen Van alle kinderen heeft bijna een op de vijf psychosociale problemen of zit op het grensgebied. Bij de lage SES-groep is dit meer dan een kwart van de kinderen, bij jongens zien we vaker problematiek (met name in hyperactiviteit) dan bij meisjes. Aanbevelingen 1. Het is aan te bevelen om achterliggende oorzaken bij verzuim op school -die vaak niet gerelateerd zijn aan lichamelijk gezondheid maar eerder van psychosociale aard zijn- goed in kaart te brengen, zodat deze leerlingen vervolgens vanuit een methodische aanpak beter worden bereikt en adequater worden bijgestaan. Een dergelijk gerichte aanpak van schoolverzuim draagt bij aan een 52 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
aanzienlijke reductie van het verzuim en waarschijnlijk ook tot het eerder signaleren en aanpakken van achterliggende problematiek. Minder verzuim op school draagt ook bij aan een hoger leerrendement voor de leerlingen. 2. Het is noodzakelijk te blijven inzetten op het optimaal en vroegtijdig signaleren van problematiek middels bestaande instrumenten. Naast KIPPPI en SDQ gaat het ook om het digitaal kinddossier, RAAK-aanpak en de verwijsindex. Ook het CJG en de diverse disciplines daarbinnen zijn van betekenis voor de signaleringskracht en het adequaat bijstaan of doorverwijzen van kinderen. 3. Goede signalering is alleen nuttig als er vervolgens een passend en goed toegankelijk aanbod beschikbaar is. Het gaat om een sluitende keten van hulp en ondersteuning voor ouder en kind (gezin). Hier zijn verbeteringen mogelijk. 4. Wat preventie betreft zou het goed zijn als alle scholen gaan of blijven inzetten op het bevorderen van sociale vaardigheden van leerlingen, het hanteren van stress en actief problemen oplossen. De principes van positieve psychologie zijn hierbij een belangrijke nieuwe invalshoek, waarvoor de komende jaren ook in de Nijmeegse regio een aanbod beschikbaar komt. De aanpak van pesten verdient blijvend aandacht. Opvoeding Hoogrisicogroepen Binnen de lage SES-groep wordt aangegeven dat men minder vaak praat over opvoedingsproblemen met hun sociaal netwerk. We zien dit vooral binnen de groep ouders van 8-12 jarigen. In het algemeen zien we rondom opvoedingsproblematiek de volgende risicogroepen: lage SESgroepen, eenoudergezinnen en mensen die aangeven moeite te hebben met rondkomen. Aanbevelingen 5. Naast het ondersteunen van ouders in de peutertijd is het verstandig meer aandacht te schenken aan de ondersteuning van ouders met kinderen van 8-12 jaar. Dit geldt met name voor mensen uit de lage SES-groepen, eenoudergezinnen en nieuw gevormde gezinnen. Centraal dient te staan: het versterken van motivatie, bewustwording en zelfvertrouwen/eigen-effectiviteit bij opvoeders. De CJG's spelen hierbij als laagdrempelige voorzieningen een grote rol. Zij vergroten de toegankelijkheid en de samenhang in het aanbod van opvoedingsondersteuning. Het is daarom belangrijk dat er doorgewerkt wordt aan de zichtbaarheid en de bereikbaarheid van de CJG's. 6. Dit onderzoek laat ook zien dat het belangrijk is dat er een gevarieerd en breed palet aanbod aan ondersteuningsvormen beschikbaar is passend bij de vraag en de behoefte van ouders. Folders, websites, individueel advies, opvoedcursussen en vormen van behandeling dienen samen een sluitend, samenhangend en gevarieerd geheel te vormen. 7. Het betrekken van ouders bij collectieve preventie en voorlichtingsactiviteiten gericht op kinderen, bijv. voorlichting op school of in de wijk, verhoogt de effectief van die programma's in belangrijke mate. De ervaring leert dat het betrekken van ouders bij gezondheidsprogramma's niet eenvoudig is. Toch is het belangrijk daarop te blijven inzetten en creatieve werkwijzen te vinden om ouderbetrokkenheid op collectief niveau en binnen de diverse thema's te stimuleren. Binnen de aanpak van de Gezonde School is dit een duidelijk aandachtspunt. 8. Dit onderzoek laat zien dat er verbeteringen in gezond gedrag van kinderen te realiseren zijn als ouders meer en duidelijkere regels stellen. De samenhang tussen het stellen van regels en gezond gedrag laat zien dat het stellen en hanteren van regels door opvoeders zinvol is, naast het geven van het goede voorbeeld, het steunen en het stimuleren van kinderen. Voeding en bewegen De conclusies van de Kindermonitor laten zien dat rondom het stimuleren van borstvoeding, het stimuleren van het buiten spelen en het beperken van gezoete dranken winst behaald kan worden. Dat geldt ook voor het stimuleren van groente- en fruitgebruik. Dit zijn naast het stimuleren van ontbijten en het reduceren van TV-kijken adviezen die ook landelijk worden aanbevolen om het overgewicht tegen te gaan. De aanbevelingen voor voeding en bewegen richten zich dan ook op deze adviezen. Hoogrisicogroepen Mensen met een lage SES (en daarbinnen met name degenen met een Nederlandse herkomst) beginnen vaker meteen met flesvoeding i.p.v. borstvoeding dan hoge SES-groepen en gebruiken vaker suikerhoudende dranken. Ook kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar drinken dit vaker dan jongere kinderen. Groente- en fruitgebruik is lager bij de lage SES-groepen en fruitgebruik neemt af naarmate de leeftijd toeneemt. Nagenoeg alle kinderen eten als ze 6 maanden zijn dagelijks groente. Maar zeker
53 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
bij de leeftijd van 1 tot 2 jaar zien we een duidelijke daling tot het niveau waarbij 1 op de 3 kinderen minder dan 6 keer per week groente eet, dit percentage blijft vervolgens vrij stabiel. Voor bewegen geldt dat vooral de 4-8 jarigen te weinig bewegen, meisjes en lage SES-groepen scoren relatief ongunstig. Echter, voor alle groepen is dagelijks bewegen een aandachtspunt. Ouders die aangeven moeite te hebben met rondkomen blijken mede te bezuinigen op zwemlessen, lidmaatschap van sportverenigingen en groente- en fruitgebruik. Zij vormen daardoor een hoogrisicogroep voor ongezonde voeding en te weinig beweging. Aanbevelingen 9. Borstvoeding is een belangrijke preventiemaatregel bij het voorkomen van overgewicht, astma en allergieën bij kinderen. Het is belangrijk om aanstaande moeders zo goed mogelijk voor te bereiden op het geven van borstvoeding en ondersteuning te bieden in de (sociale en fysieke) omgeving van moeder en kind. Dit geldt speciaal voor aanstaande moeders in de lage SES-groep. 10. Een positieve maatregel ter voorkoming van overgewicht en tandbederf is het stimuleren van watergebruik als dorstlesser ter vervanging van suikerhoudende dranken. Dit kan bevorderd worden door bijvoorbeeld het aanbieden van aantrekkelijke watertappunten op school of bij het sporten of het uitdelen van waterbidons of drinkflessen. 11. Blijvende aandacht is nodig voor het aanleren van gezonde gewoonten rondom groente en fruit eten, dat begint al op jonge leeftijd. Op hogere leeftijd is het belangrijk dat fruitgewoonten worden volgehouden. Projecten die aandacht besteden aan het eten van fruit en groente bij schoolkinderen zijn hierbij helpend. Een aantal scholen in de regio voeren al fruitprojecten uit. 12. Ook bij projecten gericht op preventie van overgewicht bij kinderen is het belangrijk om ouders te betrekken. Ouders moeten dan niet alleen informatie krijgen wat kinderen nodig hebben aan gezond eten en bewegen maar vooral ook hoe je die boodschap als ouder kunt realiseren bij je kind. Een omgeving die dat ondersteunt is belangrijk. Dit houdt in dat ook scholen en kinderopvang regels en beleid naleven op het gebied van gezonde voeding. In het ideaal worden deze regels consequent op verschillende plaatsen toegepast en horen ouders van verschillende professionals 'één boodschap' horen rondom opvoeding, gezonde voeding en beweging. 13. Winst is te behalen bij het stimuleren van dagelijks bewegen en buiten spelen. Een effectieve manier daarvoor is fietsend of lopend naar school gaan en buiten spelen. Hierbij zijn veilige routes naar school en een veilige speelomgeving essentiële voorwaarden. Ook het ontwikkelen van beleid op schoolniveau om meer te bewegen levert leerlingen op die gezonder zijn en beter presteren. Genotmiddelen Hoogrisicogroepen Alcoholgebruik ligt over het algemeen hoger bij mensen met een hoge opleiding, dit geldt ook voor zwangere vrouwen. Vrouwen met een hoog opleidingsniveau drinken vaker tijdens de zwangerschap dan vrouwen met een lage opleiding. Ook drinken zij vaker alcohol in het bijzijn van hun kind(eren). Roken tijdens de zwangerschap wordt vaker gedaan door vrouwen met een lage opleiding, ook roken zij vaker in het bijzijn van (kleine) kinderen. Bij alle opleidingsniveaus wordt bij jonge kinderen minder in hun omgeving gerookt dan bij oudere kinderen. Aanbevelingen 14. Er is winst te halen als vrouwen met een kinderwens, tijdens de zwangerschap en in de periode van het geven van borstvoeding geen alcohol gebruiken en niet roken. Projecten om te stimuleren dat er niet in het bijzijn van de kinderen wordt gerookt dienen geïntensiveerd te worden, met name bij bovenstaande risicogroepen. 15. Het onderzoek laat zien dat 93% van de ouders het niet acceptabel vindt dat kinderen onder de 16 jaar al een glas alcohol drinken. Dit ondersteunt in sterke mate de alcoholmatigingsprojecten die de gemeente uitvoert om ervoor te zorgen dat jongeren onder de 16 jaar geen alcohol drinken. Dit gegeven en het belang van voorbeeldgedrag van ouders en volwassen in de directe omgeving van kinderen dient in de campagnes meer gebruikt te worden, vooral richting de hoge SES-groepen. 16. Het voorbeeldgedrag van de ouders is van groot belang bij de keuze van een kind om al dan niet te gaan roken en/of drinken. Hier dient meer aandacht aan besteed te worden middels collectieve preventie en ook tijdens contacten met jeugdgezondheidszorg vraagt dit blijvende aandacht. 17. Het verdient de aanbeveling om scholen te ondersteunen bij het werken aan een 'Rookvrije School', de 'Gezonde School en Genotmiddelen' en alcoholvrije schoolfeesten.
54 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Tot slot Hierboven zijn per hoofdthema de aanbevelingen weergegeven. Natuurlijk moeten ze binnen de context van de gemeente nader geconcretiseerd worden. Om te bereiken dat deze aanbevelingen in samenhang hun plek vinden in de uitvoering van programma's en activiteiten zijn de volgende stappen zinvol: a. per thema inventariseren welke aanbevelingen reeds voldoende worden vertaald in programma's of activiteiten; b. nagaan of er programma's en of activiteiten zijn die (binnenkort) worden uitgevoerd, waarbij de aanbevelingen betrokken kunnen worden; c. bekijken welke leemtes er hierna resteren; d. bepalen in welke mate de resterende aanbevelingen prioriteit verdienen; e. beoordelen welke instellingen/organisaties mogelijkheden hebben/zien om in de toekomst uitvoering te geven aan de aanbevelingen. Op deze wijze kan bereikt worden dat de uitkomsten van deze Kindermonitor optimaal meegenomen worden bij het lopende en toekomstige (gezondheids)beleid.
55 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
Geraadpleegde bronnen 1. Alcoholinfo.nl, Trimbos Instituut. 16 december 2008. Te downloaden van:
Alles over alcohol\ Zwangerschap en borstvoeding\ Zwanger zijn, geraadpleegd op 15 december 2009. 2. Alcoholinfo.nl, Trimbos Instituut. 16 december 2008. Te downloaden van:
Voor wie\ Jongeren\ Cijfers gebruik, geraadpleegd op 15 december 2009. 3. Bakker, F, De Graaf, H, De Haas, S, Kedde, H, Kruijer, H, Wijsen, C. (2009) Seksuele gezondheid in Nederland 2009 . Rutgers Nisso Groep. Utrecht. Te downloaden van:
Kennisbank\ Onderzoekspublicaties\ Downloadbare publicaties in PDF. geraadpleegd op 13 november 2009. 4. Boer, E. de. (2009) Gezondheid telt! Jeugdenquete 2008. Kernbevindingen 0 t/m 11 jarigen. GGD Hart voor Brabant. 5. Boere-Boonekamp, M.M., L'Hoir, M.P., Beltman, M., Bruil, J., Dijkstra, N. & Engelberts, A.C. (2008). Overgewicht en obesitas bij jonge kinderen (0-4 jaar): gedrag en opvattingen van ouders. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde. 2008 9 februari; 152 (6). 6. Bot, M., Adriaensens, L., Boom, C.L.A.J. & Huitinck, M.J.H. (2008). Jeugdenquête 0-12 jaar Kop van Noord-Holland 2007, GGD Hollands Noorden, sector GBO. 7. CBS Statline Prevalenties van overgewicht en obesitas bij kinderen (2009) geraadpleegd op 2 november 2009. 8. Centrum Jeugdgezondheidszorg, RIVM. 19 november 2009. Te downloaden van: Onderwerpen\ Monitoren en signaleren\ Psychosociaal functioneren 9. Centrum Jeugdgezondheidszorg, RIVM. 28 juli 2009. Te downloaden van: http://www.rivm.nl/jeugdgezondheid/> \ Actuele thema’s\ Roken, geraadpleegd op 15 december 2009. 10. Centrum Jeugdgezondheidszorg, RIVM. 28 juli 2009. Te downloaden van: http://www.rivm.nl/jeugdgezondheid/> Onderwerpen\ Actuele thema’s\ Alcohol, geraadpleegd op 15 december 2009. 11. Cole, T., Bellizzi, M., Flegal, K. & Dietz, W. (2000). Establishing a standard definition for child overweight and obesity worldwide: international survey, BMJ May 2000; volume 320. 12. Fredriks, A.M., Van Buuren, S., Hirasing, R.A. & Wit, J.M. (2001). De quetelet index ('body mass index') bij jongeren in 1997 vergeleken met 1980; nieuwe groeidiagrammen voor de signalering van ondergewicht, overgewicht en obesitas. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde,145 (27), 1296-1303. 13. Gelder, B.M. van, Hoogenveen, R.T., Leent-Loenen, H.M.J.A. van (2007). Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van roken? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven, RIVM. 25 september 2007. Te downloaden van: Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Roken, geraadpleegd op 7 december 2009. 14. Gemeente Nijmegen, afdeling Onderzoek en Statistiek (2009), Stads- en Wijkmonitor 2009. 15. GGD Hart voor Brabant. Gezondheid telt! (2009) Jeugdenquete 2008. Kernbevindingen 0 t/m 11 jarigen. 16. GGD Hollands Noorden. Jong geleerd is oud gedaan. Jeugdenquete 0 tot 4 jaar. NoordKennemerland, maart 2008. 17. GGD Regio Nijmegen, folder slaapproblemen, versie 2009. 18. GGD Zuid-Holland West. (2006) Kinderonderzoek 0-11 jaar. 19. Graaf, H. de, De rol van de ouders in de seksuele ontwikkeling (2009). Rutgers Nisso Groep. Utrecht. 20. Hashima, P. & Amato, P. (1994). Poverty, social support, and parental behavior. Child Development, 65, 394-403) 21. Hildebrandt, V.H., Ooijendijk, W.T.M. & Hopman-Rock, M. (2008). Inleiding, in Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2007/2008, TNO Kwaliteit van Leven. 22. Hirasing, R.A., Fredriks, A.M., Van Buuren, S., Verloove-Vanhorick, S.P. & Wit, J.M. (2001). Toegenomen prevalentie van overgewicht en obesitas bij Nederlandse kinderen en signalering daarvan aan de hand van internationale normen en nieuwe referentiediagrammen. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde, 45 (27),1303-8. 23. Hurk, K. van der, Dommelen, P van., Wilde, J.A. de, Verkerk, P.H., Buuren, S. van & HiraSing, R.A. (2006) Prevalentie van overgewicht en obesitas bij jeugdigen 4-15 jaar in de periode 20022004, TNO Kwaliteit van Leven. 56 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
24. Ivoren Kruis. Informatie te vinden op de website www.ivorenkruis.nl. geraadpleegd op 8 februari 2010. 25. Kidscreen- Health Related Quality of Life Questionnaire for Children and Young People and their Parents. http://www.kidscreen.org , geraadpleegd op 7 november 2009. 26. Kroon, M.L.A. de, Renders, C.M., Van Wouwe, J.P., Van Buuren, S. & HiraSing, R.A. (2010). The Terneuzen Birth Cohort: MBI changes between 2 and 6 years correlate strongest with adult overweight. PLoS ONE 5(2): e9155. doi:10.1371/journal.pone.0009155. 27. Lanting, C.I., Buitendijk, S.E., Crone, M.R., Segaar, D, Bennebroek Gravenhorst, J, Van Wouwe, J.P..(2009) Clustering of socioeconomic, behavioural, and neonatal risk factors for infant health in pregnant smokers. PLoS ONE. 2009; 4(12): e8363 geraadpleegd 12 januari 2010. 28. Lanting, C.I., Wouwe, J.P. van. (2007) Peiling Melkvoeding van Zuigelingen 2007: Borstvoeding in Nederland en relatie met certificering door stichting Zorg voor Borstvoeding. TNO-rapport KvL/P&Z 2007.104. 29. Larios, S.E., Ayala, G.X., Arredondo, E.M., Baquero, B. & Elder, J.P. (n.d.). Development and validation of a scale to measure Latino parenting strategies related to children's obesogenic behaviors. the parenting strategies fo eating an d activity scale (PEAS). 30. Meertens, Y. en Duijnhoven, M. van. (2009) Jeugdmonitor 0 t/m 11 jarigen 2008 2009. Kernpunten voor de regio Zuidoost-Brabant. GGD Brabant-Zuidoost. 31. Meijer, S en Schoemaker, C. Hoe worden psychische problemen en psychische stoornissen bij jeugd gemeten? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven, RIVM. 23 september 2008. Te downloaden van: Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Psychisch functioneren\ Psychisch functioneren jeugd 32. Meijer, S, Schoemaker, C. Welke factoren beïnvloeden de kans op psychische problemen bij jeugd? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven, RIVM. 23 september 2008. Te downloaden van: Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Psychisch functioneren\ Psychisch functioneren jeugd 33. Mureau, J. & Van der Star, M. (2004). Mondgezondheid van de jeugd in de regio Nijmegen Gegevens over 5-, 10/11- en 12/13-jarigen. In de serie Jeugd in Beeld, GGD Regio Nijmegen. 34. Ooijendijk, W.T.M., Wendel-Vos, W. & de Vries, S.I. (2008). Bewegen in Nederland 2000-2007, in Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2007/2008, TNO Kwaliteit van Leven. 35. Postma, S. (2008). JGZ richtlijn Vroegsignalering van psychosociale problemen, RIVM, Centrum Jeugdgezondheidszorg. 36. Preventienota Kiezen voor gezond leven Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sport. Oktober 2006. 37. Renders, C.M., Seidell, J.C., Van Mechelen, W. & Hirasing, R.A. (2004). Overgewicht en obesitas bij kinderen en adolescenten en preventieve maatregelen. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde,148(42), 2066-70. 38. Rooy, T. van & Eijnden, R. van den (2007). IVO Rotterdam. 39. Rutgers Nisso Groep. Kennisbank\ Voorlichting en preventie\ Opvoedingsondersteuning\ Ouders ondersteunen, geraadpleegd op 3 december 2009. 40. SCP (2009). Kunnen alle kinderen meedoen? Onderzoek naar de maatschappelijke participatie van arme kinderen. Nulmeting. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag. 41. SCP/CBS (2007). Armoedemonitor 2007, Sociaal en Cultureel Planbureau, DenHaag. 42. SCP/CBS (2008). Armoedebericht 2008, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen. 43. Star, M van der, (2008). E-MOVO 2007/2008, Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen, GGD Regio Nijmegen. 44. Star, M. van der, Laan, N. van der, Cate, A. ten. (2010) Factsheet Overgewicht bij kinderen in de regio Nijmegen, GGD Regio Nijmegen. 45. Stichting Voedingscentrum Nederland. Website: www.voedingscentrum.nl, geraadpleegd op 14 oktober 2009. 46. Taveras, E.M., Rifas-Shiman, S.L., Oken, M., Gundersson, E.P., (2008) Short sleep duration in infancy and risk of childhood overweight. Archives of Pedriatrics & Adolescent Medicine, 162 (4) 305-311. 47. TNO (2010), Factsheet Resultaten Vijfde Landelijke Groeistudie TNO, 10 juni 2010 48. Visscher, T.L.S. & Schoemaker, C. (2010). Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van overgewicht en ondergewicht? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM.
57 van 58
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Nijmegen
49. Visscher, T.L.S., Schoemaker, C., Berg, S.W. & Van Kranen, H.J. (2010). Wat zijn de mogelijke oorzaken van overgewicht en ondergewicht? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. 50. Vries, S.I. de (2009). Verkeersveiligheid belangrijker dan speelplaatsen voor beweging kinderen, TNO nieuwsbericht op , november 2009. 51. Vries, S.I. de, Bakker, I., Stafleu, A., Bausch-Goldbohm, R.A. & Thijs, C. (2008). Lichamelijke (in)activiteit van kleuters, in Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2007/2008, TNO Kwaliteit van Leven. 52. Wendel-Vos, G.C.W. (2008). Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van lichamelijke activiteit? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/lichamelijke-activiteit/watzijn-de-mogelijke-gezondheidsgevolgen-van-lichamelijke-activiteit/ geraadpleegd op 31 mei 2010 53. Zeijl, E. et al. (2005). Sociaal Cultureel Planbureau en TNO, Kwaliteit van Leven.
58 van 58