1
Aan Mevrouw BERGANS Dienst Vreemdelingenzaken - Directie Controle Binnenland en Grenzen Per fax : Aan de Heer D. VAN DEN BULCK - Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen per fax: kopie per e-mail kopie naar geografische sectie CGVS
Brussel, 12 Juli 2012
U. ref.:
DVZ ……………… – CGVS ……………… Betreft:
X – vierde asielaanvraag
Geachte Mevrouw Bergans Geachte Heer Van Den Bulck,
Met voorliggend schrijven wil het BCHV uw diensten verzoeken bij de beoordeling van de vierde asielaanvraag van de heer X, geboren op 31 december 1993 te Jaghori (provincie Ghazni, Afghanistan) en van Afghaanse nationaliteit, een aantal elementen in overweging te nemen die pleiten voor de toekenning van het subsidiaire beschermingsstatuut.
A. Procedurele voorgaanden Meneer X is op 15/08/2009 in België toegekomen. Hij werd als niet-begeleide buitenlandse minderjarige ingeschreven. Op 01/12/2009, heeft hij via zijn voogd een asielaanvraag ingediend. Het CGVS heeft een beslissing genomen tot weigering van de vluchtelingenstatus en weigering van de subsidiaire beschermingsstatus op 25/10/2010.
2
Volgens het CGVS kan er geen geloof gehecht worden aan zijn beweerde verblijf in Afghanistan. Op 15/03/2011, heeft de RVV deze beslissing bevestigd. (het arrest zelf was niet beschikbaar bij de bestelling van het dossier). Op 23/01/2012, heeft de heer X een tweede asielaanvraag ingediend met als nieuw element, de taskara van zijn vader. (Eind 2011 was hij meerderjarig geworden) DVZ heeft onmiddellijk een weigering tot in overwegingname betekent op 26/01/2012. De heer X is hierna vertrokken naar Duitsland waar de overheid zijn terugname heeft gevraagd aan België. Op 25/04/2012, werd de heer X teruggestuurd naar België en onmiddellijk opgesloten in het centrum voor illegalen te Brugge. Op 08/06/2012, heeft de heer X een derde asielaanvraag ingediend met als nieuw element, zijn paspoort. DVZ heeft onmiddellijk een weigering tot in overwegingname betekent op 13/06/2012.
B. Advies over de herkomst en het verblijf van de heer X Volgens het CGVS heeft de heer X onvoldoende kennis van zijn regio. Hij heeft een zeer beperkte kennis van de situatie in het district Jaghori en de provincie Ghazni in Afghanistan en zou meer moeten weten over zijn nabije omgeving. Hij heeft een te beperkte kennis van de gebieden waar Hazaras leven en ook zijn kennis van de politieke situatie is te beperkt of kan ingestudeerd zijn. Het CGVS vindt dat zijn verklaringen over lokale evenementen en dagelijkse ervaringen onvoldoende is om zijn verblijf in Jaghori te staven. Omdat het CGVS oordeelt dat hij geen recent verblijf kan aantonen, kan ook zijn asielverhaal zich daar in werkelijkheid niet afgespeeld hebben en bijgevolg is het ongeloofwaardig. Zijn afkomst is bedrieglijk en dus kan er geen waarde gehecht worden aan de neergelegde taskara. 1.
Het profiel van X
De heer X vertelt dat hij een Hazara is afkomstig van het district Jaghori. Hij woonde in een klein dorp, Z genaamd. Hij spreekt enkel Dari en heeft twee jaar lessen gevolgd bij een lokale madrassa toen hij 5 jaar oud was. Zijn dagelijkse activiteit was het hoeden van schapen. De heer X verklaart nooit uit zijn dorp vertrokken te zijn vóór hij Afghanistan heeft verlaten. We verwijzen hier naar de beschrijving van de bevolking van het district Jaghori opgesteld door het UNHCR in 2002 toen de regio toegankelijk was en de terugkeer van vluchtelingen een kernvraag was. “Jaghori is a 100% Hazara populated district, which is not immediately confronted with minority issues. (…) Because of the war, and economic-related consequences, many natives of Jaghori have left the district and found refuge in neighbouring countries, mostly Iran, or have temporarily moved to other provinces, Ghazni or Kabul. It has been said that up to 30% of the population of the district had at one point left Jaghori.
3 (…) Refugees, mostly from Iran, are starting to return. However, many of them are only returning to assess the prospects of sustainable reintegration, and see if they can find a job to provide to the needs of their families who have depended on their remittances for the last years. Many of these returnees express their intention to return to previous country of asylum, even without proper travel documentation, explaining that life is too difficult in Jaghori. (…) 60% of Jaghori’s population depends on agriculture, including 20% on animal husbandry, sectors, which are severely affected by the on-going drought, and lack of irrigation & drinking 1 water.”
2.
Het profiel van de heer X is representatief voor een groot deel van de bevolking van het Jaghori district. De minderjarigheid
Het feit dat een asielzoeker minderjarig is, brengt een grotere verantwoordelijkheid met zich mee bij het onderzoek van de beschermingsnood. Het onderzoek naar de beschermingsnood dient aangepast te zijn. We verwijzen hier naar aanbevelingen van UNHCR. “Due to their young age, dependency and relative immaturity, children should enjoy specific procedural and evidentiary safeguards to ensure that fair refugee status determination decisions are reached with respect to their claims. (…) Children cannot be expected to provide adult-like accounts of their experiences. They may have difficulty articulating their fear for a range of reasons, including trauma, parental instructions, lack of education, fear of State authorities or persons in positions of power, use of ready-made testimony by smugglers, or fear of reprisals. They may be too young or immature to be able to evaluate what information is important or to interpret what they have witnessed or experienced in a manner that is easily understandable to an adult. Some children may omit or distort vital information or be unable to differentiate the imagined from reality. They also may experience difficulty relating to abstract notions, such as time or distance. Thus, what might constitute a lie in the case of an adult might not necessarily be a lie in the case of a child. It is, therefore, essential that examiners have the necessary training and skills to be able to evaluate accurately the reliability and significance of the child’s account.141 This may require involving experts in interviewing children outside a formal setting or observing children and communicating with them in an environment where they feel safe, (…). (…) Just as country of origin information may be gender-biased to the extent that it is more likely to reflect male as opposed to female experiences, the experiences of children may also be ignored. In addition, children may have only limited knowledge of conditions in the country of origin or may be unable to explain the reasons for their persecution. For these reasons, asylum authorities need to make special efforts to gather relevant country of origin information and 2 other supporting evidence.” Wat betreft het gehoor afgenomen van de heer X, merken we niet dat het aangepast werd aan zijn minderjarigheid. De aard van de vragen en de eisen van kwaliteit gesteld aan de antwoorden waren dezelfde als bij de gehoren afgenomen van volwassenen.
1
UNHCR Sub-Office Central Region DISTRICT PROFILE – Ghazni – Jaghori, 30 July 2002. http://www.aims.org.af/afg/dist_profiles/unhcr_district_profiles/centra/ghazni/jaghori.pdf 2 UNHCR, GUIDELINES ON INTERNATIONAL PROTECTION n°8: Child Asylum Claims under Articles 1(A)2 and 1(F) of the 1951 Convention and/or 1967 Protocol relating to the Status of Refugees, 22 December 2009.
4 Alleen stelt het CGVS dat: “Uw jonge leeftijd biedt geen afdoende verschoningsgrond voor uw gebrekkige kennis: u geeft zelf aan dat politiek in Jaghori een belangrijke rol speelt en dat er veel over wordt gepraat door de mensen. Dat u te jong was en niet bij dit soort discussies betrokken werd, overtuigt niet.” De voogd heeft onvoldoende ondersteuning en opvolging geboden. Volgens de heer X, heeft hij zijn voogd vier keer gezien in meer dan twee jaren tijd. 3.
Onderzoeksmethode
Het BCHV heeft al meermaals vastgesteld dat de manier om de herkomst van jonge Afghanen te onderzoeken een gebrek aan nuances en wetenschappelijkheid vertoont. Objectieve informatie over de verschillende regio’s wordt verzameld met de bedoeling om kennistesten te voeren. De specificiteit van de informatie is gebonden aan de door het CGVS gebruikte bronnen. Dit zijn meestal administratieve documenten van internationale instellingen. Uit deze bronnen wordt dan o.a. informatie over administratieve afdelingen, lokale overheden, aanwezigheid van internationale hulpverleners, militaire eenheden en veiligheidsincidenten gehaald waarvan de asielzoeker later geacht wordt op de hoogte te zijn. Maar welke graad van kennis wordt er gevraagd? Dit wordt nergens gedefinieerd. Welk evenwicht wordt erin gebracht door de asielinstanties? We krijgen hiervan geen voorbeelden in de rechtspraak van de RVV in de talrijke dossiers waar (recente) herkomst wordt betwist. Bij nalezing van de gehoornota’s in het dossier van de heer X stelt zich de vraag naar evenwichtigheid. Om te beginnen kan niet ingezien worden hoe bepaalde vastgestelde gebreken verbonden kunnen zijn aan de kwestie van zijn verblijf. Hierbij kan als voorbeeld aangehaald worden de vraag naar zijn kennis over de situatie van Hazaras in Afghanistan. Wanneer hij in Iran verbleven zou hebben, had hij van daaruit meer gelegenheid om Hazaras vanuit overal in Afghanistan te ontmoeten en zich een bredere hazara cultuur te vormen. Als vluchteling wordt er ook een ethnische indentiteit opgebouwd: “For second generation Afghan refugees, the emergence of identity in relation to the subgroups among Afghans in exile (Pashtuns, Tajiks, Hazaras, etc.) follows a similar path to that of their identity as refugees. (…) For many youth, particularly those who belong to an ethnic minority, the process of learning about one’s own ethnicity takes on great significance, particularly in the context of forced displacement and the effect of having a legal status different from that of the 3 citizens of the host country.” Verder is het opvallend dat hoe meer vragen gericht worden op lokale kennis, hoe pertinenter de antwoorden worden. Zo weet hij bijvoorbeeld niet goed welke provincies grenzen aan de provincie Ghazni of hoe op de snelweg naar Kaboel te raken. Dit is niet ongewoon voor iemand die stelt nooit zijn dorp te hebben verlaten. Maar hij somt wel talrijke namen van dorpen op die vlakbij zijn eigen dorp liggen. Hij legt ook uit dat er een nieuwe bazaar werd gebouwd in Anguri en hij beschrijft hoe de wegen recentelijk werden verbeterd. Hij zegt dat er geen school bestaat in zijn eigen dorp maar wel in andere dorpen zoals H, G en K en hij specificeert verder of het over meisjes of jongens scholen gaat. Hij weet dat er een luchthaven in opbouw was in Ghojur. Wanneer verder gevraagd wordt naar kleinschaligere projecten, vertelt hij over voedselhulp en over het openen van een ziekenhuis in Anguri in een voormalige militaire instelling. Het gaat hier om voorbeelden uit zijn verklaringen.
3
AREU, Searching For My Homeland: Dilemmas Between Borders – Experiences of young Afghans returning “home” from Pakistan and Iran, July 2009. http://www.areu.org.af/EditionDetails.aspx?EditionId=442&ContentId=7&ParentId=7&Lang=en-US
5
Sangi Masha – Hoofdstad van het district Jaghori Hafizullah http://www.panoramio.com/photo/48502112
4.
Vaststellingen i.v.m. het taalgebruik van de heer X
We hebben de heer X ontmoet in het gesloten centrum van Brugge samen met een tolk, de heer Y. We hebben vragen gesteld in verband met de verschillende verklaringen afgelegd tijdens zijn eerste asielaanvraag. Naast de inhoud van zijn antwoorden hebben we aandacht besteed aan zijn taalgebruik, het Dari. Meneer Y is geboren op … in Nangharar. Door zijn beroep heeft hij rondgereisd in Afghanistan. Meneer Y is in België aangekomen in … en werd erkend als vluchteling in … . Hij heeft als tolk Pashtoe, Dari en Russisch gewerkt voor de Belgische asielinstanties (DVZ, CGVS, VBC en RVV). Naast zijn werk organiseert hij regelmatig culturele en literaire evenementen. Hij maakte de volgende vaststellingen: De heer X gebruikt een zeer eenvoudige woordenschat. Zijn grammatica blijft ook zeer eenvoudig. Hij maakt korte zinnen met weinig woorden. Dit toont aan dat het hier gaat om een persoon van landelijke afkomst die geen opleiding heeft genoten. De heer X heeft een typisch accent van het Dari zoals het gesproken wordt door de Hazaras. Zijn gebruik van het woord ‘Aré’ bijvoorbeeld is specifiek voor de Hazara ethnie. Hij gebruikt woorden zoals ‘Aatai’ papa, ‘Aabai’ mama, dit zijn woorden die uitsluitend door Hazaras gebruikt worden. Tijdens het hele gesprek heeft hij geen enkel Perzisch woord of Iraanse intonatie gebruikt. Hij heeft een zeer zuivere expressie van het Dari. Hij heeft zich ook niet uitgedrukt zoals iemand die in een stedelijke zone heeft verbleven. Hij maakt geen gebruik van woorden of uitdrukkingen die gewoonlijk in Kaboel gebruikt worden.
6 Deze vaststellingen ondersteunen de verklaringen van de heer X dat hij steeds verbleven heeft in zijn regio van herkomst voor zijn vertrek uit Afghanistan. Het feit dat de heer X alleen Dari spreekt (hij is nu ook het Nederlands machtig) vergemakkelijkt de analyse en de conclusies dat we hieruit kunnen trekken. 5.
Conclusie
Een nuancering van de interpretatie van zijn verklaringen gebonden aan de vaststellingen over zijn taalgebruik laten ons toe te concluderen dat de heer X wel afkomstig is van het district Jaghori binnen de provincie Ghazni, bijgevolg komt hij in aanmerking voor de subsidiaire bescherming in 4 toepassing van artikel 48/4 c VW.
C. Bewijslast In het asielrecht luidt het beginsel als volgt: « 196. C’est un principe général de droit que la charge de la preuve incombe au demandeur. Cependant, il arrive souvent qu’un demandeur ne soit pas en mesure d’étayer ses déclarations par des preuves documentaires ou autres, et les cas où le demandeur peut fournir des preuves à l’appui de toutes ses déclarations sont l’exception bien plus que la règle. Dans la plupart des cas, une personne qui fuit la persécution arrive dans le plus grand dénuement et très souvent elle n’a même pas de papiers personnels. Aussi, bien que la charge de la preuve incombe en principe au demandeur, la tâche d’établir et d’évaluer tous les faits pertinents sera-t-elle menée conjointement par le demandeur et l’examinateur. Dans certains cas, il appartiendra même à l’examinateur d’utiliser tous les moyens dont il dispose pour réunir les preuves nécessaires à l’appui de la demande. Cependant, même cette recherche indépendante peut n’être pas toujours couronnée de succès et il peut également y avoir des déclarations dont la preuve est impossible à administrer. En pareil cas, si le récit du demandeur paraît crédible, il faut lui accorder le bénéfice du doute, à moins que de bonnes 5 raisons ne s’y opposent. » Afghaanse asielzoekers komen vanuit een falende Staat, uit oorlogsgebied en dikwijls zijn ze onopgeleid. Harde bewijzen hebben ze niet. Neergelegde documenten worden niet in aanmerking genomen want het CGVS is van mening dat er geen bewijswaarde gehecht kan worden aan documenten uit Afghanistan. Hierbij enkele korte citaten uit een Cedoca-rapport: “De interactie tussen de openbare dienst en de burger wordt in Afghanistan als een marketeconomie voorgesteld en de burgers noemen corruptie de nieuwe valua van het land. Het fenomeen is gekend als ‘Reshwat’ (omkoping). In het Algemene Ambstbericht van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken van 2009 werd expliciet gesteld dat corruptie wijd verbreid iwas bij het verkrijgen van civiele documenten. Ze kunnen in de praktijk op niet-reguliere wijze verkregen worden. Het is mogelijk en eenvoudig om ze tegen relatief lage prijzen te kopen in Afghanistan of op de zwarte markt van Peshawar in Pakistan. In het ambstbericht werden de volgende voorbeelden gegeven: geboorteakten, overlijdensakten, huwelijksakten, identiteitskaarten (taskara’s), paspoorten, arrestatiebevelen en schooldiploma’s. Veel valse Afghaanse documenten zijn, ook na gedegen onderzoek door Afghaanse deskundigen, niet van authentieke documenten te onderzcheiden. Afghaanse documenten hebben volgens het ambstbericht 4
CGVS, Beleid van het CGVS inzake asielaanvragen van Afghaanse asielzoekers - Regio’s Subsidiaire Bescherming September 2010; 11 oktober 2010. (Het beleid over het Zuid is intussen onveranderd) 5 UNHCR Guide et principes directeurs sur les procédures et critères à appliquer pour déterminer le statut des réfugiés, 1979 réédité décembre 2011. http://www.unhcr.org/refworld/pdfid/4fc5db782.pdf
7 daarom slechts een zeer beperkte waarde bij het vaststellen van de identiteit van een Afghaanse 6 asielzoeker.” In de meeste gevallen zijn de verklaringen van de asielzoeker de enige manier om erkend te worden als vluchteling of om de voorwaarden voor subsidiaire bescherming te vervullen. Wanneer deze 7 verklaringen in twijfel worden getrokken, botst de asielzoeker op een probatio diabolica. Het CGVS heeft dan de bijzondere verantwoordelijkheid om objectieve en transparante onderzoeksmethoden te ontwikkelen waarvan de RVV de pertinentie moet controleren als beroepsinstantie. In de actuele toestand is het bijna onmogelijk om de vaststellingen van het CGVS te weerleggen. Het arrest 84129 van 2 juli 2012 is een uitzondering die in feite deze moeilijkheid bevestigt. In deze zaak hechtte het CGVS geen geloof aan het recent verblijf van de asielzoeker ten gevolge van een gebrek aan geografische kennis en een gebrek aan kennis over de Afghaanse samenleving en maatschappij. Het CGVS stelde o.a. het volgende vast: het gebruik van het Gregoriaanse kalender in plaats van de zogenaamde ‘Afghaanse’ kalender, onvoldoende kennis van recente evenementen of veiligheidsincidenten, gebrek aan kennis van actieve NGO’s, vage kennis over politieke gebeurtenissen verkiezingen, prominente figuren en politieke partijen. De asielzoeker kon via een lokale UNHCR-vertegenwoordiger de bevestiging van zijn werkzaamheden bij een NGO verkrijgen en dit stuk werd neergelegd bij de RVV. De Raad stelde dat “verzoekers profiel overeenkomt met twee categorieën waarvoor het UNHCR in zijn recentste richtlijn internationale bescherming adviseert, namelijk de cateogire van ‘Humanitarian Worker’ en die van ‘Civilian Associated wit hor Perceived as Supportive Isaf’”. De asielzoeker werd door de RVV als vluchteling erkend. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de vaststellingen van het CGVS niet ter discussie werden gesteld. Deze conclusie kon alleen betwist worden door het onderzoek gevoerd door UNHCR. In de meeste gevallen kan de asielzoeker in de praktijk echter geen tegenbewijs aanbrengen.
D. Het belang van het kind Het naar voor gebrachte asielmotief lijkt ons niet ernstig. Dit betekent echter niet dat de heer X geen goede reden had om in België te blijven. Buiten de betwisting van het recente verblijf heeft het CGVS geen inschatting gemaakt van de verklaringen van de heer X. De ouders van de heer X zijn overleden en hij woonde bij zijn oom. Tijdens het gehoor vertelde hij dat hij een slechte relatie had met zijn oom (aan vaders zijde). Hij legt uit dat zijn vader degene was die altijd hard gewerkt had en welvarend was, terwijl zijn broers arm waren en om geld vroegen. Na de dood van zijn vader, heeft zijn oom de slagerij en de veestapel overgenomen. De heer X vertelt dat hij voor zijn oom zeer hard heeft gewerkt. Hij heeft uiteindelijk een akkoord gesloten met zijn oom om naar Europa te kunnen vertrekken. Hij heeft al zijn eigendommen aan zijn oom overgelaten; de gronden, het gebouw en het spaargeld. Als tegenprestatie heeft zijn oom voor een smokkelaar gezorgd. Er kan vermoed worden dat het om een leonisch contract gaat. Bij terugkeer heeft de heer X waarschijnlijk geen recht meer op zijn eigendom. In Afghanistan zijn grondconflicten een 8 veelvoorkomend probleem dat zelden opgelost kan worden door tussenkomst van de overheid. 6
CGVS –Cedoca, Subject Related Briefing “Afghanistan” Corruptie en valse documenten, 01-10-2010. Niet gepubliceerd. 7 M.H. Mawajedi Shikpohkt & A. Mahkamat Shole v Netherlands (Application no. 39349/03) – Dec. 27 January 2005. 8 Land disputes, particularly where ethnic differences arise or claims involve the illegal occupation of land by persons in positions of authority, are sometimes resolved by resorting to violence or threats. This may be the case where land occupiers are local commanders with strong links to the local or central administration. Where
8
De Belgische overheid had de verplichting om een duurzame oplossing te vinden binnen een zo kort mogelijke termijn waarbij de belangen van het kind de eerste overweging moeten vormen. (zoals bepaald in het nieuwe artikel 61/18 VW). De instanties kunnen hier Les Principes directeurs du HCR de Mai 2008 en l’OBSERVATION GÉNÉRALE No 6 (2005) du Comité des droits de l’enfant des Nations-Unies sur le Traitement des enfants non accompagnés et des enfants séparés en dehors de 9 leur pays d’origine toepassen. Volgens deze referentieteksten is de toestand van gewapend conflict determinerend om een behoorlijke inschatting te maken van het hoogste belang van het kind. Het begrip vervolging moet zelfs geëvalueerd worden wanneer het om een kind gaat. Het UNHCR stelt hieromtrent in zijn richtlijnen het volgende: “13. A contemporary and child-sensitive understanding of persecution encompasses many types of human rights violations, including violations of child-specific rights. In determining the persecutory character of an act inflicted against a child, it is essential to analyse the standards of the CRC and other relevant international human rights instruments applicable to children. (…) 14. Children’s socio-economic needs are often more compelling than those of adults, particularly due to their dependency on adults and unique developmental needs. Deprivation of economic, social and cultural rights, thus, may be as relevant to the assessment of a child’s claim as that of civil and political rights. It is important not to automatically attribute greater significance to certain violations than to others but to assess the overall impact of the harm on the individual child. The violation of one right often may expose the child to other abuses; for example, a denial of the right to education or an adequate standard of living may lead to a 10 heightened risk of other forms of harm, including violence and abuse. (…)” Het CGVS is er niet in geslaagd om alle nuttige elementen in aanmerking te nemen bij het bepalen van de beschermingsnood.
E. Nieuwe elementen bij het indienen van een asielaanvraag De vaststellingen gemaakt in dit advies worden ondersteund door objectieve kennis. In een spoedsituatie (de uitwijzingsprocedure) brengen we een begin van bewijs aan van de herkomst van de restitution is pursued and in the absence of political, tribal or family protection, the rightful owners may be at risk of ill-treatment, arrest and detention by local militia leaders or security officials.213 Generally, persons residing in areas where they are an ethnic minority are at heightened risk when attempting to reclaim land and property. UNHCR Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Asylum-seekers from Afghanistan, 17 December 2010. http://www.unhcr.org/refworld/docid/4d0b55c92.html 9 Het EVRM past de aanbevelingen van het UNHCR om in te schatten of de Staten genoeg procedurele waarbogen bieden om het belang van het kind te bepalen. §138. (…)The child's best interests, from a personal development perspective, will depend on a variety of individual circumstances, in particular his age and level of maturity, the presence or absence of his parents and his environment and experiences (see the UNHCR Guidelines, paragraph 52 above). For that reason, those best interests must be assessed in each individual case. That task is primarily one for the domestic authorities, which often have the benefit of direct contact with the persons concerned. To that end they enjoy a certain margin of appreciation, which remains subject, however, to a European supervision whereby the Court reviews under the Convention the decisions that those authorities have taken in the exercise of that power (see, for example, Hokkanen v. Finland, 23 September 1994, § 55, Series A no. 299 A, and Kutzner, cited above, §§ 65-66; see also Tiemann v. France and Germany (dec.), nos. 47457/99 and 47458/99, ECHR 2000 IV; Bianchi, cited above, § 92; and Carlson, cited above, § 69). Neulinger & Shuruk v Switzerland (Application no. 41615/07) - 6 July 2010 10 UNHCR, GUIDELINES ON INTERNATIONAL PROTECTION n°8, op. cit.
9 heer X door onze analyse en meer bepaald door de analyse van zijn taalgebruik in een context waar materiële bewijzen onbestaande zijn. De aangebrachte elementen zijn voldoende om de noodzakelijkheid van een nieuw onderzoek aan te tonen. We zijn van mening dat het begrip ‘nieuw element’ geen obstakel mag zijn bij de inschatting van een verdedigbare grief onder artikel 3 EVRM. Zoals het Grondwettelijk Hof heeft gesteld over artikel 39/76 VW: “B.6.5. Hoewel de bewoordingen van het derde lid van artikel 39/76, § 1, van de wet van 15 december 1980, en met name het gebruik van het werkwoord « kan », het mogelijk lijken te maken dat de Raad beslist om geen rekening te houden met nieuwe gegevens, zelfs wanneer de drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld, moet die bepaling, teneinde in overeenstemming te zijn met de wil van de wetgever om aan de Raad een bevoegdheid met volle rechtsmacht ter zake toe te kennen, in die zin worden gelezen dat zij de Raad ertoe verplicht elk nieuw gegeven te onderzoeken dat de verzoeker voorlegt en dat van dien aard is dat het op zekere wijze het gegronde karakter van het beroep kan aantonen, en daarmee rekening te houden, op voorwaarde dat de verzoekende 11 partij aannemelijk maakt dat zij dat nieuwe gegeven niet eerder in de procedure kon meedelen.” Er dient opgemerkt te worden dat het EHRM, bij het onderzoek naar een mogelijke schending van artikel 3 EVRM, geen tijdsgebonden voorwaarde oplegt bij het in aanmerking nemen van gegevens. In de volgende zaak velt het Hof een inhoudelijk oordeel over nieuwe stukken zonder rekening te houden 12 met het feit dat deze laattijdig door de verzoeker naar voor gebracht werden. We vragen U om de vierde asielaanvraag in overweging te nemen en de nood aan bescherming te bepalen conform zijn verblijfplaats.
Bedankt voor de aandacht die U aan dit schrijven besteedt Hoogachtend
Tristan Wibault Jurist BCHV
11 12
GWH nr. 148/2008 van 30 oktober 2008. Zie bvb Hilal v UK Application no. 45276/99 - 6 March 2001.