COLLEGE VAN PROCUREURS-GENERAAL Brussel, 18 februari 2000.
Omzendbrief nr. COL 2/2000 van het College van Procureurs-generaal bij de Hoven van Beroep Mijnheer / Mevrouw de Procureur-generaal, Mijnheer / Mevrouw de Nationaal magistraat, Mijnheer / Mevrouw de Procureur des Konings, Mijnheer / Mevrouw de Arbeidsauditeur,
Betreft : Gezamenlijke omzendbrief van de Minister van Justitie en het College van Procureursgeneraal betreffende de internationale politiesamenwerking met een gerechtelijke finaliteit
Ik heb de eer U hierbij de gezamenlijke omzendbrief van de Minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal betreffende de internationale politiesamenwerking met een gerechtelijke finaliteit over te maken, die de datum draagt van 14 februari 20000. Deze gezamenlijke omzendbrief treedt in werking op 1 maart 2000.
Ik verzoek U wanneer de toepassing van deze richtlijn moeilijkheden zou opleveren, met het bevoegde Parket-generaal contact op te nemen.
A. VAN OUDENHOVE, Procureur-generaal te Brussel, Voorzitter van het College
F. SCHINS, Procureur-generaal te Gent
A. THILY, Procureur-generaal te Luik
G. LADRIERE, Procureur-generaal te Bergen
Chr. DEKKERS, Procureur-generaal te Antwerpen
Ernest Allardstraat, 42 - 1000 Brussel - Tel. : 02/500 86 01 - Fax : 02/500 86 13
Gezamenlijke omzendbrief van de Minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal betreffende de internationale politiesamenwerking met een gerechtelijke finaliteit.
1. INLEIDING Een aantal internationale instrumenten, waaronder de Schengen-overeenkomst, het Verdrag inzake de Europese Unie en de Europol-Overeenkomst, bevatten bepalingen inzake internationale politiesamenwerking. Deze instrumenten verwijzen daarbij naar de mogelijkheden voorzien in de nationale wetgeving van de betrokken staten. Bij gebreke aan enige nationale wetgevende regelgeving en in afwachting van nieuwe wetgevende initiatieven ter zake is het nodig gebleken nadere richtlijnen uit te werken teneinde de behoefte aan een soepele internationale politiesamenwerking te verzoenen met de prerogatieven van het Openbaar Ministerie inzake opsporing en vervolging. Een degelijk onderbouwde rechterlijke toetsing, sturing en controle, op de internationale politiesamenwerking en de werking van internationale organisaties met een weerslag op de rechtshandhaving in ons land vormt de hoeksteen tot een effectieve en efficiënte werking waarbij de rechtsbescherming van de rechtsonderhorige maximaal wordt gewaarborgd. Onderhavige omzendbrief beoogt richtlijnen vast te stellen inzake de werking van de internationale politiesamenwerking met een gerechtelijke finaliteit en de rechterlijke controle die zich hierop ent. De in de huidige omzendbrief vervatte richtlijnen hebben als doel: 1. De toelaatbaarheid en de regelmatigheid van internationale politiesamenwerking met een gerechtelijke finaliteit door de politiediensten te toetsen; 2. Een uniforme werkwijze op federaal vlak tot stand te brengen. Huidige omzendbrief heeft alleen betrekking op de internationale politiesamenwerking van gerechtelijke aard. De samenwerking die louter en alleen betrekking heeft op de opdrachten van administratieve of bestuurlijke politie valt buiten de werkingssfeer van deze omzendbrief. De gerechtelijke politionele finaliteit wordt gedefinieerd door de wet op het politieambt (WPA) (artikel 15): “Bij het vervullen van hun opdrachten van gerechtelijke politie, hebben de politiediensten als taak: 1. de misdaden, de wanbedrijven en de overtredingen op te sporen, de bewijzen ervan te verzamelen, daarvan kennis te geven aan de bevoegde (gerechtelijke) overheden, de daders ervan te vatten, aan te houden en ter beschikking te stellen van de bevoegde overheid, op de wijze en in de vorm bepaald door de wet; 2. de personen in wier aanhouding door de wet wordt voorzien, op te sporen, te vatten, aan te houden en ter beschikking te stellen van de bevoegde overheden; 3. de voorwerpen waarvan de inbeslagneming voorgeschreven is, op te sporen, in beslag te nemen en ter beschikking te stellen van de bevoegde overheden; 4. het verslag van hun opdrachten en de inlichtingen die zij naar aanleiding ervan hebben ingewonnen aan de bevoegde overheid bezorgen.”
De rechterlijke controle, zowel beleidsmatig als m.b.t. de operationele werking, wordt uitgevoerd op alle interacties in het domein van de gerechtelijke politie tussen, enerzijds, de internationale organisaties belast met de politiesamenwerking en, anderzijds, de Afdeling internationale politiesamenwerking van de A. P. S. D. en de bevoegde nationale diensten (politie, douane, veiligheid van de Staat…). De Nationale Magistraten worden, onder het toezicht en de leiding van een lid van het College van procureurs-generaal, belast met de coördinatie van de uitoefening van de strafvordering en het vergemakkelijken van de internationale samenwerking in overleg met een of meer procureurs des Konings (art. 144bis, § 3, 1° Ger. W., zoals ingevoegd door art. 5 van de wet van 4 maart 1997 tot instelling van het College van Procureurs-generaal en tot instelling van het ambt van Nationaal Magistraat). Het Interpolstatuut, de Schengen-overeenkomst van 19 juni 1990 en de Europol-Overeenkomst van 26 juli 1995, bepalen dat één nationaal contactpunt belast met de internationale samenwerking wordt aangewezen. Het K.B. op de Algemene Politiesteundienst (A. P. S. D.) van 11 juli 1994 wijst de Afdeling internationale politiesamenwerking (I. P. S.) aan als het contactpunt voor de buitenlandse diensten en organisaties (artikel 4, § 1, 1°). De betrekkingen tussen de Afdeling I. P. S. van de A. P. S. D. en de bevoegde diensten worden beheerst door het nationaal recht. De Afdeling I. P. S. waakt over de rechtmatigheid van elke verwerking van informatie, zowel de harde als de zachte, en het naleven van de procedures bij het uitvoeren van grensoverschrijdende politieoperaties.
2. REGELGEVENDE BRONNEN DIE BEPALEND ZIJN VOOR DE INTERNATIONALE POLITIESAMENWERKING MET EEN GERECHTELIJKE FINALITEIT 2.1. HET EUROPEES RECHTSHULPVERDRAG VAN 20 APRIL 1959: Het Europees Rechtshulpverdrag van 20 april 1959 voorziet, naast de klassieke procedure via het Ministerie van Justitie, in de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen rechtshulpverzoeken hetzij rechtstreeks tussen rechterlijke autoriteiten hetzij via het Interpolkanaal over te maken (art. 15.5).
2.2. DE SCHENGEN-OVEREENKOMST VAN 19 JUNI 1990. De Schengen-overeenkomst werd in België goedgekeurd door de wet van 18 maart 1993 (B.S. 15/10/1993). De overeenkomst trad in werking op 26 maart 1995 en wordt momenteel toegepast door 10 staten: België, Luxemburg, Nederland, Frankrijk, Duitsland, Spanje, Portugal, Italië, Oostenrijk en Griekenland. De toepassing van de Overeenkomst werd toegelicht in verscheidene ministeriële richtlijnen: -a) De algemene circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken en van Justitie van 10 december 1998 (B.S. 29/1/1999) die de circulaire van 16 maart 1995 vervangt; -b) De circulaire van de Minister van Justitie van 24 april 1995 (B.S. 2/6/1995) aangaande de uitlevering en de rechtshulp;
-c) De circulaire van de Minister van Justitie van 16 juni 1998 (B.S. 2/3/1999) aangaande de uitlevering. De Schengen-overeenkomst voorziet eveneens in de rechtstreekse toezending van stukken tussen rechterlijke autoriteiten, naast de uitwisseling via het ministerie van justitie of via Interpol (artikel 53 § 1 en 2).
2.3. DE EUROPOL-OVEREENKOMST VAN 26 JULI 1995. Deze overeenkomst houdende oprichting van een Europese Politiedienst werd in België goedgekeurd door de wet van 12 juni 1998 (B.S. 16/9/1998). Zij is van kracht geworden op 1 oktober 1998 ten aanzien van de 15 lidstaten van de Europese Unie. De zetel van Europol is gevestigd in Den Haag (Nederland) en België beschikt aldaar over drie liaisonofficieren. De Raad van Bestuur van Europol wordt samengesteld uit een vertegenwoordiger van elke lidstaat. Europol is verantwoording schuldig aan de Raad van de Ministers Justitie-Binnenlandse Zaken van de Europese Unie. Het doel van Europol is via de in de Overeenkomst genoemde maatregelen het optreden van en de samenwerking tussen de bevoegde instanties van de Lidstaten doeltreffender te maken met betrekking tot het voorkomen en bestrijden van ernstige vormen van internationale criminaliteit, met name het terrorisme, de illegale handel in verdovende middelen, de illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen, de illegale immigratie, de mensenhandel en de handel in gestolen voertuigen alsook het witwassen van geld in verband met deze vormen van criminaliteit of specifieke aspecten ervan (artikel 2 van de Europolovereenkomst).
2.4. DE WET VAN 8 DECEMBER 1992 TOT BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER TEN OPZICHTE VAN DE VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS. Ten gevolge van de omzetting van de Europese richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die gegevens, worden de doorgiften van gegevens naar landen buiten de Europese Gemeenschap aan striktere voorwaarden onderworpen dan voorheen het geval was. De doorgifte naar zulke landen zal immers slechts mogelijk zijn als deze landen via hun institutioneel systeem, hun wetgeving of hun bestuurlijke praktijk een passend beschermingsniveau waarborgen. Een Koninklijk besluit zal moeten bepalen welke categorieën van doorgifte buiten de Europese Gemeenschap verboden zullen zijn. De doorgifte van informatie na voorafgaande toestemming door de rechterlijke autoriteiten (punt 3.3. hierna) valt evenwel niet onder deze beperking. Anderzijds moet de autonome en zelfstandige doorgifte van informatie door de politiediensten worden beperkt tot volgende gevallen: n de doorgifte is noodzakelijk of wettelijk verplicht vanwege een zwaarwegend algemeen belang of voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte n de doorgifte is noodzakelijk ter vrijwaring van het vitaal belang van de persoon op wie de informatie betrekking heeft. Bovendien doet deze regel, die uit genoemde Europese richtlijn afgeleid is, geen afbreuk aan de systemen van informatiedoorgifte ingesteld door de hiervoor in punten 2.1. tot 2.3. vermelde verdragen.
3. SOORTEN GEGEVENS DIE VOOR DOORGIFTE IN AANMERKING KOMEN 3.1. ALGEMEEN: De gegevens die voor doorgifte in aanmerking komen, worden opgedeeld in twee categorieën, meer bepaald: 1. gegevens die door de politiediensten autonoom en zelfstandig kunnen worden doorgegeven ; 2. gegevens die door de politiediensten slechts kunnen worden doorgegeven na voorafgaande toestemming van de rechterlijke autoriteiten.
3.2. GEGEVENS DIE AUTONOOM EN ZELFSTANDIG DOOR DE POLITIEDIENSTEN KUNNEN WORDEN DOORGEGEVEN: Enkel de verzoeken tot doorgifte van informatie met een politionele finaliteit die betrekking hebben op de gegevens die op de lijst van bijlage A voorkomen, kunnen door de politiediensten zelfstandig worden behandeld. Voor het inwinnen van de informatie mogen geen dwangmiddelen aangewend worden. Op de gegevensdrager zal de vermelding “ enkel voor politionele doeleinden” slechts in geval van doorgifte van de informatie naar het buitenland moeten worden aangebracht. Indien de buitenlandse politiedienst de gegevens wil aanwenden als bewijs in strafzaken, dient voorafgaandelijk de toestemming bekomen te worden van hetzij de Nationaal Magistraat hetzij van de magistraat van het lokale parket in functie van de door de wet voorziene bevoegdheidsregeling.
Indien het niet duidelijk is of de gevraagde informatie kadert in een verzoek tot politionele samenwerking of eigenlijk betrekking heeft op een rechtshulpverzoek dient het buitenlands verzoek voor advies te worden voorgelegd aan de Nationaal Magistraat. De bevoegde rechterlijke autoriteiten kunnen ten alle tijde met betrekking tot specifieke onderzoeken hetzij beperkende voorwaarden, hetzij een volledig “embargo” opleggen. In dit laatste geval kan enkel informatie doorgegeven worden dan na toestemming van de bevoegde rechterlijke autoriteit. De lijst van bijlage A kan bijgewerkt worden op grond van de resultaten van de geplande evaluatie (zie infra). Deze aanpassingen worden aan IPS ter kennis gebracht door tussenkomst van de Nationaal Magistraat.
3.3. GEGEVENS DIE DOOR DE POLITIEDIENSTEN SLECHTS KUNNEN WORDEN DOORGEGEVEN NA VOORAFGAANDE TOESTEMMING VAN DE RECHTERLIJKE AUTORITEITEN : Voor alle gegevens die buiten het punt 3.2 vallen is de doorgifte naar het buitenland slechts mogelijk na voorafgaande toestemming van een magistraat (Nationaal Magistraat of lokale parketmagistraat). De geraadpleegde magistraat zal aan de Belgische politiedienst:
-ofwel toestemming geven om de gevraagde gegevens aan de verzoeker door te geven; -ofwel opdracht geven om aan de verzoeker ter kennis te brengen dat een rechtshulpverzoek (internationale rogatoire commissie uitgaande van een rechterlijke autoriteit) vereist is. In spoedeisende gevallen kan toestemming worden gegeven om de gevraagde gegevens voorlopig door te geven op voorwaarde dat de vraag zal worden bevestigd door een rechtshulpverzoek. Onder meer in de volgende gevallen zal steeds een rechtshulpverzoek worden geëist: •
informatie die moet worden verstrekt door financiële instellingen en door administratieve overheden zoals de Cel voor Financiële Informatieverwerking (art. 11 e.v. van de wet van 11.01.1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld);
•
informatie waarvan de opsporing een dwangmaatregel of een schending van individuele rechten en vrijheden inhoudt (incluis de inbeslagneming);
•
informatie die betrekking heeft op het rechterlijk gevolg dat aan een bepaald feit werd gegeven (veroordeling, opschorting, internering, ontzetting ouderlijke macht en maatregelen jeugdbescherming, minnelijke schikking,…), alsmede informatie met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze uitspraken (gratie, eerherstel, voorwaardelijke invrijheidstelling,…);
•
wanneer voor het inzamelen van de informatie krachtens de nationale wet of een interne circulaire een vordering of de instemming van een magistraat is vereist, bv. bij de identificatie van een telefoonnummer of van een abonnee met de noodzakelijke medewerking van een operator van een telecommunicatienetwerk of van een verstrekker van een telecommunicatiedienst (art. 46bis Sv.) of nog bij toepassing van de bijzondere opsporingstechnieken (circulaire van de Minister van Justitie van 22.04.1990).
4. WIJZE WAAROP DE GEGEVENS WORDEN DOORGEGEVEN
4.1. RECHTSTREEKSE GEGEVENSDOORGIFTE NAAR HET BUITENLAND De gegevensdoorgifte naar het buitenland geschiedt via het nationaal contactpunt. De Schengen-overeenkomst voorziet twee uitzonderingen: v de gegevensdoorgifte in dringende gevallen: rechtstreekse contacten met het buitenland worden enkel toegestaan in die gevallen waar het verzoek via de met internationale politiesamenwerking belaste autoriteit niet tijdig kan worden gedaan. De Afdeling I. P. S. wordt van het rechtstreeks contact en de doorgegeven gegevens onverwijld schriftelijk in kennis gesteld; v de gegevensdoorgifte in grensgebieden: het operationeel invalspunt in grensgebieden vormt het contactpunt. De afdeling internationale politiesamenwerking en de operationele invalspunten in grensgebieden worden binnen een gemeenschappelijk netwerksysteem opgenomen. De regelgeving inzake Interpol en de liaisonofficieren voorziet tevens in een rechtstreekse gegevensdoorgifte maar beperkt tot de dringende gevallen. Wat Europol betreft, geschiedt de gegevensdoorgifte enkel via de nationale eenheid, d.w.z. de Afdeling I. P. S. Ook in dringende gevallen wordt hierop geen uitzondering gemaakt.
4.2 TOEPASSING VAN ARTIKEL 39 § 2 VAN DE SCHENGEN-OVEREENKOMST 4.2.1. Artikel 39 van de Schengen-overeenkomst voorziet in een algemene en wederzijdse samenwerking tussen de politiediensten met inbegrip van gegevensdoorgifte, waardoor binnen de Schengen-zone in bepaalde gevallen het verzenden van een formeel rechtshulpverzoek tussen rechterlijke autoriteiten kan vermeden worden. De eerste twee leden van dit artikel bepalen: “1 De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe dat hun politiediensten elkaar, met inachtneming van het nationale recht binnen de grenzen van hun bevoegdheden, wederzijds bijstand verlenen ten behoeve van de voorkoming en de opsporing van strafbare feiten, voor zover het doen of behandelen van een verzoek naar nationaal recht niet aan de justitiële autoriteiten is voorbehouden en voor het inwilligen van het verzoek door de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij geen dwangmiddelen behoeven te worden toegepast. Wanneer de aangezochte politieautoriteiten tot de afdoening van een verzoek niet bevoegd zijn, zenden zij dit aan de bevoegde autoriteiten door. 2. Schriftelijke informatie die krachtens het bepaalde in lid 1 door de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij wordt verstrekt, kan door de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij slechts met toestemming van de bevoegde justitiële autoriteiten van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij als bewijsmiddel voor het ten laste gelegde feit worden aangewend.” 4.2.2. De doorgifte van politiegegevens moet beantwoorden aan een aantal voorwaarden: - de informatiedoorgifte dient te geschieden met inachtneming van het nationale recht en binnen de grenzen van de respectievelijke bevoegdheden van de betrokken politiediensten. De politiediensten aan wie dus geen additionele bevoegdheden worden toegekend, dienen dan ook na te gaan of zij bevoegd zijn om het uitgaand verzoek te formuleren, respectievelijk om het ontvangen verzoek uit te voeren; - de formulering en behandeling van het verzoek, mogen naar nationaal recht niet aan de rechterlijke autoriteiten zijn voorbehouden. - het inwilligen van het verzoek mag geen dwangmiddelen vereisen. 4.2.3. De “for police use only” ontvangen schriftelijke informatie kan toch als bewijsmateriaal in een gerechtelijke procedure aangewend worden indien de rechterlijke autoriteiten van de verstrekkende staat daarin toestemmen. Aldus kan de tussen de politiediensten doorgegeven informatie, indien het tot strafvervolging komt, als bewijs in strafzaken gebruikt worden, zonder dat er een bijkomend rechtshulpverzoek vereist is. De toestemming van de aangezochte Schengen-Staat volstaat daartoe, en voor het aanvragen respectievelijk verlenen van deze toestemming dient niet noodzakelijkerwijze de formele weg van de rechtshulp gevolgd te worden. Zo verzet de Schengen-overeenkomst er zich niet tegen dat, na een doorgifte van politie-informatie, de politieautoriteiten naderhand en op uitdrukkelijke vordering van de rechterlijke autoriteit per fax de toestemming solliciteren van de rechterlijke autoriteit van het aangezochte land om de verkregen informatie overeenkomstig artikel 39.2 als bewijsmiddel te mogen gebruiken en dat de magistraat “titularis” van de informatie eenvoudigweg voor akkoord tekent.
5. BEHEER VAN DATABANKEN Naar Belgisch recht heeft de opsporingsbevoegdheid van de politiediensten als doel de vervolging, waarvan de leiding bij het openbaar ministerie ligt. Daardoor behoort het “beschikkingsrecht” over alle informatie die betrekking heeft op de opsporing en de vervolging van strafbare feiten tot de uitsluitende bevoegdheid van de rechterlijke autoriteiten. Het beheer van het nationaal gedeelte van de internationale informatiesystemen in het domein van de politiesamenwerking (Interpol, Europol en Schengen) wordt uitgeoefend door de Afdeling I. P. S. De Afdeling I. P. S. is verantwoordelijk voor de communicatie met de internationale informatiesystemen en de analysebestanden inzake politiesamenwerking en voert ter zake, onder toezicht van de Nationaal Magistraat, de rechtmatigheidcontrole uit. De nadere richtlijnen inzake de invoer, de wijziging, het gebruik en de verwijdering van de Belgische gegevens in internationale gegevensbanken, onder voorbehoud van de toepasselijke bepalingen inzake bescherming van de persoonsgegevens, worden aan de voorafgaande goedkeuring van het College van Procureurs-generaal onderworpen.
6. PROJECTWERKING De deelname van de afdeling I. P. S. aan strategische analyses in het gerechtelijk domein valt onder het toezicht van de Nationaal Magistraat. De Afdeling I. P. S., samen met de betrokken politiedienst, onderwerpt ieder voorstel uitgaande van Belgische diensten of van een internationale organisatie werkzaam in het domein van de internationale samenwerking tussen rechtshandhavingdiensten aan het voorafgaand advies van de Nationaal Magistraat. Bij negatief advies wordt het dossier ter beslissing overgemaakt aan de Minister van Justitie en, in voorkomend geval, aan de Minister van Binnenlandse Zaken. De Afdeling I. P. S. keurt de deelname van België aan grensoverschrijdende projecten binnen het toepassingsgebied van de proactieve recherche (zoals gedefinieerd in artikel 28bis § 2 van het Wetboek van Strafvordering) slechts goed na de voorafgaande schriftelijke toestemming van de Nationaal Magistraat bevoegd voor de doorgifte van algemene gerechtelijke informatie die bij verschillende parketten aanwezig is. De Nationaal Magistraat informeert de lokaal bevoegde procureur des Konings over het project. De deelname van België aan zaakgebonden operationele criminaliteitsanalyses is aan de voorafgaande goedkeuring van de Nationaal Magistraat onderworpen. Specifiek met betrekking tot de werking van Europol is de Belgische vertegenwoordiger binnen de Raad van Bestuur gebonden door deze beslissing bij het goedkeuren van het bestandsreglement.
7. BEVOEGDHEIDSVERDELING 7.1. NIEUWE ONDERZOEKEN: Nieuwe onderzoeken die krachtens de huidige omzendbrief niet door de politiediensten autonoom kunnen worden afgehandeld, worden met het oog op de toewijzing van de zaak door de Afdeling I. P. S. aan de voorafgaande beslissing van de Nationaal Magistraat of de lokaal bevoegde magistraat onderworpen. De Afdeling I. P. S. verifieert vooraf middels consultatie van de beschikbare documentatie of er geen enkel verband bestaat met een reeds door een politiedienst gevoerd onderzoek en meldt het resultaat van deze opzoeking aan de Nationaal Magistraat of de lokaal bevoegde magistraat. Deze bepaling is tevens van toepassing op de informatiedoorgifte door operationele invalspunten in grensgebieden (O. I. P. G)1. Indien een O. I. P. G. krachtens de huidige omzendbrief niet autonoom informatie kan verstrekken, maakt deze het verzoek over aan de Afdeling I. P. S. die handelt volgens de procedure hiervoor beschreven.
7.2. LOPENDE ONDERZOEKEN: Het opsporingsonderzoek wordt gevoerd onder de leiding en het gezag van de bevoegde procureur des Konings en strekt zich mede uit over de proactieve recherche. De Nationaal Magistraat vergemakkelijkt de internationale samenwerking in overleg met één of meer procureurs des Konings. Het gerechtelijk onderzoek wordt gevoerd onder de leiding en het gezag van de onderzoeksrechter. De Afdeling I. P. S. voert de opdrachten opgedragen door de onderzoeksrechter onverwijld uit en brengt de Nationaal Magistraat hiervan in kennis. De politiedienst die belast wordt met de uitvoering van opdrachten van gerechtelijke politie en die een beroep wil doen op Europol, vermeldt op het verzoek tot tussenkomst uitdrukkelijk de door de bevoegde magistraat gevraagde handelingen van gerechtelijke politie. De Afdeling I. P. S. brengt hiervan onverwijld de Nationaal Magistraat op de hoogte door het overmaken van een kopie van het verzoek. De officieren of agenten van gerechtelijke politie die op eigen initiatief handelen en de medewerking van Europol verzoeken zijn onderworpen aan de specifieke regelgeving inzake de rechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek. De tussenkomst van Europol bij zaakgebonden grensoverschrijdende operaties wordt aan het voorafgaandelijk akkoord van de Nationaal Magistraat onderworpen. Het optreden van vertegenwoordigers van Europol ter ondersteuning van de specifieke onderzoeksacties door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten wordt door de Afdeling I. P. S. aan de voorafgaande toestemming onderworpen van de Nationaal Magistraat overeenkomstig de nationale regelgeving.
1
“Overeenkomstig de artikelen 39 en 46 van de Schengen-overeenkomst wordt de samenwerking in de grensgebieden op bilaterale of multilaterale wijze georganiseerd tussen de Schengen-Staten. De contactpunten worden OIPG’s genoemd, hetgeen staat voor Operationele Invalspunten Grensregio. Ze zijn gevestigd in de nabijheid van de grens en gelegen in de rijkswachtdistricten. Het zijn enkel op het vlak van de grenssamenwerking bevoorrechte gesprekspartners vermits op nationaal vlak de afdeling IPS van de APSD belast is met de internationale samenwerking (Omzendbrief 10/12/1998, blz. 27)
8. BELEIDSAFSTEMMING INZAKE INTERNATIONALE POLITIESAMENWERKING Met het oog op beleidsafstemming op het vlak van de internationale samenwerking in strafzaken vindt regelmatig een “driehoeksoverleg” plaats, gevormd door: n
de Minister van Justitie of zijn afgevaardigde(n), bijgestaan door de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Strafwetgeving en Rechten van de Mens en de door hem aangewezen ambtenaren;
n
het College van Procureurs-generaal, vertegenwoordigd door de Procureur-generaal die overeenkomstig het K.B. van 6 mei 1997 belast is met de internationale betrekkingen en het toezicht op de Nationaal Magistraten en die kan worden bijgestaan door daartoe aangewezen magistraten en Nationaal Magistraten;
n
het hoofd van de Afdeling I. P. S. aangewezen ambten(a)r(en).
van de A. P. S. D., bijgestaan door de door hem daartoe
9. REGISTRATIE EN KONTROLE De Afdeling I. P. S. van de A. P. S. D. houdt een indexsysteem bij dat moet toelaten de grensoverschrijdende verwerking van gegevens door deze dienst, door de O. I. P. G. en in dringende gevallen door de politiediensten te registreren op basis van gemeenschappelijk met het College van Procureurs-generaal bepaalde parameters. De O. I. P. G. worden met het indexsysteem verbonden. De Nationaal Magistraat is gerechtigd dit indexsysteem te raadplegen. Alle diensten die betrokken zijn bij de internationale doorgifte van gegevens ( de Afdeling I. P. S. van de A. P. S. D., de O. I. P. G en de politiediensten in gevallen van hoogdringendheid), waarop huidige omzendbrief betrekking heeft, zijn ertoe gehouden deze gegevensdoorgifte nauwkeurig te registreren volgens het bijgevoegd registratiemodel (bijlage B). De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is in gelijke mate gerechtigd dit indexsysteem voor controledoeleinden te raadplegen (artikel 32 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens). De Afdeling I. P. S. houdt toezicht op de wijze waarop de O. I. P. G. en de politiediensten de huidige omzendbrief naleven. De Nationaal Magistraat is belast met het toezicht op de controle uitgevoerd door de Afdeling I. P. S. Deze controle zal onder meer gericht zijn op de naleving van de wetgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bij de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens. Alle incidenten of problemen die zich bij toepassing van huidige omzendbrief zouden voordoen dienen door de bevoegde rechterlijke autoriteiten en / of betrokken politiediensten onverwijld gemeld worden aan de Nationaal Magistraat, die gehouden is het College van Procureurs-generaal hiervan in kennis te stellen.
10. EVALUATIE Teneinde het College van Procureurs-generaal in staat te stellen de toepassing van huidige omzendbrief te evalueren stelt de Afdeling I. P. S. van de A. P. S. D. jaarlijks een evaluatieverslag op. Dit verslag zal onder meer betrekking hebben op het volume en het aantal van de activiteiten in het domein van de internationale politiesamenwerking, de doelmatigheid van de regeling, de vastgestelde tekortkomingen en zal desgevallend ook voorstellen tot aanpassing inhouden. Dit verslag wordt samen met het advies van de Nationaal Magistraat voorgelegd aan het College van Procureurs-generaal.
11. OPHEFFING
Huidige omzendbrief, die de circulaire nr. COL.7/97 van het College van Procureurs-generaal inzake de internationale uitwisseling van gegevens met gerechtelijke finaliteit door Belgische politiediensten aan het buitenland van 22 september 1997 vervangt, treedt in werking op 1 maart 2000.
Goedgekeurd op 14 februari 2000
De Minister van Justitie,
Marc VERWILGHEN
De Procureur-generaal bij het Hof van
De Procureur-generaal bij het Hof van
Beroep te Brussel, Voorzitter van het
Beroep te Bergen,
College van Procureurs-generaal,
André VAN OUDENHOVE
Gaston LADRIERE
De Procureur-generaal bij het Hof
De Procureur-generaal bij het Hof
van Beroep te Gent,
van Beroep te Luik,
Frank SCHINS
Anne THILY
De Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Antwerpen,
Christine DEKKERS
Bijlage A: lijst met gegevens die autonoom en zelfstandig door de politie kunnen worden doorgegeven
Soort informatie Zelfstandige doorgifte 1. Informatie over natuurlijke personen 1.1. Naam, geboorte-, voor-,roep-, Ja bijnamen aliassen 1.2. Geboorteplaats en datum Ja 1.3. Geslacht Ja 1.4. Burgerlijke staat Ja 1.5. Nationaliteit/verblijf-status Ja 1.6. Beroep Ja 1.7. Gepubliceerde telefoon, fax en Ja GSMnummers 1.8. niet gepubliceerde telefoon, fax neen en GSM nummers 1.9. Adres en woon/verblijfplaats Ja 1.10. Nr rijksregister Neen 1.11. Persoonsgegevens inzakeJa verdachten of gekende personen(2) 1.12.
Relatie tussen gekende personen, feiten, verdachte plaatsen en voorwerpen
1.13.Penitentiaire gegevens (3) 1.14. Antecedenten
1.15. Veroordelingen 1.16. Vermiste personen 1.17. Niet geïdentificeerde stoffelijke overschotten
Opmerkingen
Met uitsluiting van de gegevens openbare orde, veiligheid van de staat en de dienst vreemdelingenzaken
Ja, beperkt tot de gegevens opgenomen in manuele of geautomatiseerde politiebestanden Ja ja voor zover het gegevens betreft beschikbaar in manuele of geautomatiseerde politie bestanden Neen Ja Ja
2. Rechtspersonen 2.1. Benaming/handelsnamen 2.2. Rechtsvorm 2.3. Zetel,exploitatieadres, vestigingsadressen 2.4. Datum vestiging 2.5. Beheerders, bestuurders, vennoten 2.6. Ingeschreven aantal werkzame personen 2.7. Maatschappelijkdoel / bedrijfsactiviteiten / 2
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Persoonsgegevens opgenomen in automatische of manuele bestanden ter beschikking van de Belgische politiediensten (IB, foto, vingerafdrukbladen ....) 3 Detenties, verloven, permissies, detentieregime, reden van detentie
bedrijfsomschrijving 2.8. Bedrijfsbalansen 3. Voorwerpen – voertuigen uitgezonderd 3.1. Geseinde voorwerpen 3.2. Voorwerpen gelieerd aan personen, feiten of verdachte plaatsen 3.3. Verloren voorwerpen 3.4. Gegevens uit het wapenregister
ja voor zover gepubliceerd
Ja ja, voor zover beschikbaar in het manueel of geautomatiseerde politiebestanden Ja Ja
4. Feiten 4.1. Plaats en tijdselement 4.2. modus operandi 4.3. relaties feiten, personen, plaatsen, sporen, voorwerpen
Ja Ja ja, voor zover beschikbaar in geautomatiseerde of manuele politiebestanden
5.Voertuigen 5.1. Categorie, merk, type 5.2. Kenteken 5.3. Chassisnummer 5.4. Relaties met personen 5.5. Relaties met feiten 5.6. Relaties met plaatsen
Ja Ja Ja ja tenzij nummerplaat Ja Ja
beschermde
6. Locaties (4) 6.1. Aard feiten/voorvallen 6.2. Omschrijving locatie 6.3. Relevante personen 6.4. Relevante voertuigen
Ja Ja Ja Ja
7. Opdrachten uitgaande van rechterlijke autoriteiten 7.1. Opdrachten voortvloeiend uit signaleringen door Belgische autoriteiten middels het SIS en Interpol 7.2. Verstrekking van gegevens ter ondersteuning van grensoverschrijdende operaties (achtervolging, observaties, politiealarm,.....)
4
Ja
Ja
informatie die locaties aanduidt, waar frequent feiten/voorvallen plaatsvinden, welke de aandacht verdienen van de politie
Bijlage B : Register
1
2
EUP/21
221330Sep 96
3
Van OIPG Eupen aan Recherche Breda
4
P NP
5
Opsporings bericht hold-up Eupen van 221315Sep 96
6
Map X Doc Y
7
HU ASLK Eupen 220996
1. Volgnummer 2. Datum/uur 3. Van … Aan 4. Persoonsgegevens: P Niet persoonsgegevens : NP 5. Soort informatie 6. Classificatiereferentie bij archivering 7. Opsporingsreferentie: - kwalificatie van het feit - gegevens betreffende de personen (naam, voornaam, adres, geboortedatum) - gegevens betreffende de voertuigen - gegevens betreffende de voorwerpen