ELE ac 16/18/20 Gebruiksaanwijzing 50249836 04.03
1
2
4 7 Set
5 8 0
3 6 9
08.02-
H
f
Voorwoord
Voorwoord
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
f
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.
m Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. A Staat voor aanwijzingen en toelichting.
t Duidt op de standaarduitvoering.
t Duidt op de standaarduitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Auteursrecht
Auteursrecht
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
www.jungheinrich.com
www.jungheinrich.com
0108.NL
0108.NL
m Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. A Staat voor aanwijzingen en toelichting.
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.
0108.NL
0108.NL
A
Doelmatig gebruik
A
Doelmatig gebruik
B
Beschrijving van het voertuig
B
Beschrijving van het voertuig
1 2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 4 4.1
Beschrijving van gebruik ..................................................................... B 1 Bouwelementen- en functiebeschrijving .............................................. B 2 Technische gegevens standaard uitrusting ......................................... B 3 Gegevens over prestatie .................................................................... B 3 Afmetingen .......................................................................................... B 3 EN-normen .......................................................................................... B 5 Voorwaarden gebruik .......................................................................... B 5 Plaatjes ............................................................................................... B 6 Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B 7
1 2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 4 4.1
Beschrijving van gebruik ..................................................................... B 1 Bouwelementen- en functiebeschrijving .............................................. B 2 Technische gegevens standaard uitrusting ......................................... B 3 Gegevens over prestatie .................................................................... B 3 Afmetingen .......................................................................................... B 3 EN-normen .......................................................................................... B 5 Voorwaarden gebruik .......................................................................... B 5 Plaatjes ............................................................................................... B 6 Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B 7
C
Transport en eerste ingebruikname
C
Transport en eerste ingebruikname
1 2 3 3.1
Verlading via hijskraan ........................................................................ C 1 Eerste ingebruikname ......................................................................... C 1 Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving (noodbedrijf) ..... C 2 Noodbesturing met servicesleutel 741 (o) ......................................... C 3
1 2 3 3.1
Verlading via hijskraan ........................................................................ C 1 Eerste ingebruikname ......................................................................... C 1 Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving (noodbedrijf) ..... C 2 Noodbesturing met servicesleutel 741 (o) ......................................... C 3
D
Accu - onderhoud, opladen, vervangen
D
Accu - onderhoud, opladen, vervangen
1 2 3 4 5 5.1 5.2 6 7
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s ....................... D 1 Accutype ............................................................................................. D 2 Accu´s en motorprestatie .................................................................... D 2 Accu vrijleggen .................................................................................... D 3 Accu opladen ...................................................................................... D 3 Accu opladen met stationaire acculader ............................................. D 3 Accu met geïntegreerde oplaadapparaat laden (o) ........................... D 4 Accu in- en uitbouwen ......................................................................... D 7 Batterijontladingsmeter (t) ................................................................. D 8
1 2 3 4 5 5.1 5.2 6 7
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s ....................... D 1 Accutype ............................................................................................. D 2 Accu´s en motorprestatie .................................................................... D 2 Accu vrijleggen .................................................................................... D 3 Accu opladen ...................................................................................... D 3 Accu opladen met stationaire acculader ............................................. D 3 Accu met geïntegreerde oplaadapparaat laden (o) ........................... D 4 Accu in- en uitbouwen ......................................................................... D 7 Batterijontladingsmeter (t) ................................................................. D 8
0403.NL
Inhoudsopgave
0403.NL
Inhoudsopgave
I1
I1
E
Bediening
E
Bediening
1
1
2 3 4 4.1 4.3 4.4 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 6 6.1 6.2 6.3 6.4
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig ...................................................................... E 1 Beschrijving van de elementen voor aanwijzing en bediening ............ E 2 Voertuig in gebruik nemen .................................................................. E 4 Werken met het bodemtransportvoertuig ............................................ E 5 Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E 5 Opnemen en neerzetten van lading .................................................... E 9 Voertuig beveiligd parkeren ................................................................ E 9 Bedienings-toetsenblok (CANCODE) (o) ........................................... E 10 Codeslot .............................................................................................. E 10 Rij-programa's ..................................................................................... E 12 Parameters .......................................................................................... E 12 Parameter-instellingen ........................................................................ E 13 Rijparameters ...................................................................................... E 17 Afleesinstrument (CANDIS) (o) .......................................................... E 20 Batterij leeg-waarschuwing ................................................................. E 21 Bedrijfsuren-indicatie ........................................................................... E 21 Inschakel-test ...................................................................................... E 21 Hulp bij storingen ................................................................................ E 22
2 3 4 4.1 4.3 4.4 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 6 6.1 6.2 6.3 6.4
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig ...................................................................... E 1 Beschrijving van de elementen voor aanwijzing en bediening ............ E 2 Voertuig in gebruik nemen .................................................................. E 4 Werken met het bodemtransportvoertuig ............................................ E 5 Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E 5 Opnemen en neerzetten van lading .................................................... E 9 Voertuig beveiligd parkeren ................................................................ E 9 Bedienings-toetsenblok (CANCODE) (o) ........................................... E 10 Codeslot .............................................................................................. E 10 Rij-programa's ..................................................................................... E 12 Parameters .......................................................................................... E 12 Parameter-instellingen ........................................................................ E 13 Rijparameters ...................................................................................... E 17 Afleesinstrument (CANDIS) (o) .......................................................... E 20 Batterij leeg-waarschuwing ................................................................. E 21 Bedrijfsuren-indicatie ........................................................................... E 21 Inschakel-test ...................................................................................... E 21 Hulp bij storingen ................................................................................ E 22
F
Instandhouding van het bodemtransportvoertuig
F
Instandhouding van het bodemtransportvoertuig
1 2 3 4 5 5.1 6 6.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden ................................ F 1 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 3 Onderhouds-checklijst ELE ac 16 / 18 / 20 ......................................... F 4 Smeerplan ELE ac 16 / 18 / 20 ........................................................... F 6 Bedrijfsmiddelen .................................................................................. F 7 Adviezen voor onderhoud ................................................................... F 8 Voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden ........................................................ F 8 Afdekkap vooraan ............................................................................... F 8 Kap aandrijving afnemen .................................................................... F 8 Elektrische stoppen controleren .......................................................... F 9 Hernieuwde inbedrijfname .................................................................. F 10 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig ......................................... F 10 Maatregels voor het stilleggen ............................................................ F 10 Maatregels tijdens de stillegging ......................................................... F 10 Hernieuwde ingebruikname na stillegging .......................................... F 11 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens VBG 36 [voorschriften voor ongevallenpreventie]) ........................................... F 11
1 2 3 4 5 5.1 6 6.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden ................................ F 1 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 3 Onderhouds-checklijst ELE ac 16 / 18 / 20 ......................................... F 4 Smeerplan ELE ac 16 / 18 / 20 ........................................................... F 6 Bedrijfsmiddelen .................................................................................. F 7 Adviezen voor onderhoud ................................................................... F 8 Voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden ........................................................ F 8 Afdekkap vooraan ............................................................................... F 8 Kap aandrijving afnemen .................................................................... F 8 Elektrische stoppen controleren .......................................................... F 9 Hernieuwde inbedrijfname .................................................................. F 10 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig ......................................... F 10 Maatregels voor het stilleggen ............................................................ F 10 Maatregels tijdens de stillegging ......................................................... F 10 Hernieuwde ingebruikname na stillegging .......................................... F 11 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens VBG 36 [voorschriften voor ongevallenpreventie]) ........................................... F 11
I2
0403.NL
6.2 6.3 6.4 6.5 7 7.1 7.2 7.3 8
0403.NL
6.2 6.3 6.4 6.5 7 7.1 7.2 7.3 8
I2
A Doelmatig gebruik
A Doelmatig gebruik
A
A
m
De ”richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen” (VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven onbeperkt geldig.
De ”richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen” (VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven onbeperkt geldig.
Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is bestemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden. Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de maximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of ladingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken of die sterk stofhoudend zijn.
Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is bestemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden. Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de maximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of ladingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken of die sterk stofhoudend zijn.
Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing, verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmingen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplichtingen voornoemd dient uit te voeren. De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.
Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing, verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmingen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplichtingen voornoemd dient uit te voeren. De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.
m
Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn verricht.
Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties, waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of die daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten aangevraagd te worden. De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestemming door de producent.
0600.NL
0600.NL
Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties, waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of die daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten aangevraagd te worden. De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestemming door de producent.
Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn verricht.
A1
A1
A2 A2 0600.NL
0600.NL
B Beschrijving van het voertuig
B Beschrijving van het voertuig
1
1
Beschrijving van gebruik Het voertuig is voor transport van goederen op vlakke vloeren bestemd. Er kunnen pallets met open bodemoplage en met dwarsplanken buiten het bereik van de lastwielen of de rollwagens worden opgenomen. De draagcapaciteit vindt u in het plaatje draagcapaciteit Qmax. Type ELE ac 16 ELE ac 18 ELE ac 20
1
5 8
Het voertuig is voor transport van goederen op vlakke vloeren bestemd. Er kunnen pallets met open bodemoplage en met dwarsplanken buiten het bereik van de lastwielen of de rollwagens worden opgenomen. De draagcapaciteit vindt u in het plaatje draagcapaciteit Qmax.
motorprestatie 1,0 kW 1,0 kW 1,0 kW
Type ELE ac 16 ELE ac 18 ELE ac 20
1
2
4
3
2
4
6
7
9
Set
0403.NL
0
5 8
draagcapaciteit 1600 kg 1800 kg 2000 kg
motorprestatie 1,0 kW 1,0 kW 1,0 kW
3 6 9
0
0403.NL
7 Set
draagcapaciteit 1600 kg 1800 kg 2000 kg
Beschrijving van gebruik
B1
B1
2
Bouwelementen- en functiebeschrijving
2
Bouwelementen- en functiebeschrijving
11
11 12
12
13
13
14
15
14
15
10
10
9
9 1
8 6
5
4 7
8 0
7
Pos.
t Ontladingsmeter o Afleesinstrument (CANDIS)
8 9
2
o Bedienings-toetsenblok (CANCODE) t Schakelslot o Schakelslot (additioneel met tweede trap voor remlichting) t Afdekkap vooraan t Aandrijvingskap tweedelig t Steunwielen t Aandrijvingswiel
3
4 5 6 7
0
B2
9 teS
3
3
4
4
5
5
6
6
7
6
Benaming
Pos.
Benaming
Pos.
7
Benaming
1
t Ontladingsmeter o Afleesinstrument (CANDIS)
8 9
10
t Ladingopname o Geïntegreerde acculader 24 V / 30 A (incl. veiligheidsschakeling) t Accukap
2
10
11 12
t Rijschakelaar t Oprij-veiligheidstaster
3
11 12
t Rijschakelaar t Oprij-veiligheidstaster
13 14 15
t Dissel t Accustekker (nooduit) t Schakelaar-kruipsnelheid
4 5 6 7
o Bedienings-toetsenblok (CANCODE) t Schakelslot o Schakelslot (additioneel met tweede trap voor remlichting) t Afdekkap vooraan t Aandrijvingskap tweedelig t Steunwielen t Aandrijvingswiel
t Ladingopname o Geïntegreerde acculader 24 V / 30 A (incl. veiligheidsschakeling) t Accukap
13 14 15
t Dissel t Accustekker (nooduit) t Schakelaar-kruipsnelheid
o = Extra uitrusting
t = Uitrusting serie 0403.NL
t = Uitrusting serie
8
o = Extra uitrusting 0403.NL
Benaming
1
2
6
5
4
teS
3
2
1
9
6
Pos.
1
8
2
3
2
1
B2
3
Technische gegevens standaard uitrusting
3
Technische gegevens standaard uitrusting
A
Opsomming van de technische gegevens volgens VDI 2198. Onder voorbehoud van technische veranderingen en toevoegingen.
A
Opsomming van de technische gegevens volgens VDI 2198. Onder voorbehoud van technische veranderingen en toevoegingen.
3.1
Gegevens over prestatie
3.1
Gegevens over prestatie
Benaming Q C
Draagcapaciteit Zwaartepuntafstand lading bij standaard vorklengte *) Rijsnelheid met/zonder geheven lading Hefsnelheid heffen met/zonder geheven lading Hefsnelheid neerlaten met /zonder geheven lading Max. klimcapaciteit (5 min) met /zonder geheven lading
ELE ac 16 1600 600
ELE ac 18 1800 600
ELE ac 20 2000 600
Benaming kg mm
6,0 / 6,0
6,0 / 6,0
6,0 / 6,0
km/h
3,4 / 4,2
3,3 / 4,2
3,2 / 4,2
cm/s
5,3 / 3,6
5,3 / 3,6
5,3 / 3,6
cm/s
10 / 20
9 / 20
8 / 20
%
Q C
*) Bij een langere vorkuitvoering bevindt zich de zwartepunt lading in het vorkmidden
h3 h13 Y* l1 l2 l b1 Wa* Ast* Ast* a
Heffen Ladingopname neergelaten Wielstand, (kort, lang) Algehele lengte (kort, lang) Lengte inclusief vorkrug (kort, lang) Standaard vorklengte Breedte voertuig Draaistraal Breedte arbeidsgang bij pallets 800 x 1200 overlangs Breedte arbeidsgang bij pallets 1000 x 1200 overdwars Veilige afstand
ELE ac 20 2000 600
kg mm
6,0 / 6,0
6,0 / 6,0
6,0 / 6,0
km/h
3,4 / 4,2
3,3 / 4,2
3,2 / 4,2
cm/s
5,3 / 3,6
5,3 / 3,6
5,3 / 3,6
cm/s
10 / 20
9 / 20
8 / 20
%
*) Bij een langere vorkuitvoering bevindt zich de zwartepunt lading in het vorkmidden
Afmetingen Benaming
ELE ac 18 1800 600
3.2
Afmetingen
ELE ac 16 ELE ac 16 / 18 / 20 korte uitvoering 122 85 1240 / 1310 1630 / 1700 480 / 550 1150 700 1450 / 1520 1915** / 1985**
Benaming
mm mm mm mm mm mm mm mm mm
h3 h13 Y* l1 l2 l b1 Wa* Ast*
1865 / 1935
mm
Ast*
200
mm
a
Heffen Ladingopname neergelaten Wielstand, (kort, lang) Algehele lengte (kort, lang) Lengte inclusief vorkrug (kort, lang) Standaard vorklengte Breedte voertuig Draaistraal Breedte arbeidsgang bij pallets 800 x 1200 overlangs Breedte arbeidsgang bij pallets 1000 x 1200 overdwars Veilige afstand
* Lastsectie geheven / neergelaten +55 mm
** Diagonaal conform VDI +204 mm
** Diagonaal conform VDI +204 mm
0403.NL
* Lastsectie geheven / neergelaten +55 mm
ELE ac 16 ELE ac 16 / 18 / 20 korte uitvoering 122 85 1240 / 1310 1630 / 1700 480 / 550 1150 700 1450 / 1520 1915** / 1985**
mm mm mm mm mm mm mm mm mm
1865 / 1935
mm
200
mm
0403.NL
3.2
Draagcapaciteit Zwaartepuntafstand lading bij standaard vorklengte *) Rijsnelheid met/zonder geheven lading Hefsnelheid heffen met/zonder geheven lading Hefsnelheid neerlaten met /zonder geheven lading Max. klimcapaciteit (5 min) met /zonder geheven lading
ELE ac 16 1600 600
B3
B3
B4
Wa 150
a _ 2 a _ 2
Ast
B4
y l1 l2
Wa
h13
55
40
h3
h3
803
803
Q
b5
e
h13
40
1268
1268
l
b11
700
e
l2
0403.NL
0403.NL
a _ 2 55
150
b5
b11
700
c c l
Q
y l1
a _ 2
Ast
3.3
EN-normen
3.3
Permanente geluidsdrukpeil: 70 dB(A)
EN-normen Permanente geluidsdrukpeil: 70 dB(A)
volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
A
volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
A
De permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende gemiddelde waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen en tijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder gemeten. Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)
De permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende gemiddelde waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen en tijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder gemeten. Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)
De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
A
Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.
A
Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.
3.4
Voorwaarden gebruik
3.4
Voorwaarden gebruik
Omgevingstemperatuur
A
- bij gebruik 5 °C tot 40 °C
Bij voortdurende inzet onder 5 °C of in het koelhuis resp. bij extreme temperaturen of verandering van luchtvochtigheidsgehalte is voor heftrucks een speciale uitrusting en toelating vereist.
0403.NL
Bij voortdurende inzet onder 5 °C of in het koelhuis resp. bij extreme temperaturen of verandering van luchtvochtigheidsgehalte is voor heftrucks een speciale uitrusting en toelating vereist.
0403.NL
A
Omgevingstemperatuur
- bij gebruik 5 °C tot 40 °C
B5
B5
4
Plaatjes
4
Xxx Xxxx
Plaatjes
Xxx Xxxx Xxxxxx Xxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx
kg
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx
mm
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx
V
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx
kW
Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxx xxxxxxxx
kg
Xxxxxxx Xxxxxx
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx
kg
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx
mm
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx
V
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx
kW
Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxx xxxxxxxx
Qmax 2000kg
kg
kg
Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
Xxxxx Xxxx
Xxxxxx Xxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxxxxx
Qmax 2000kg
kg
Xxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
Xxxxx Xxxx
17
16
17
16
18
18
19
19
20
20 1
5 8
3
B6
2
4
6
7
9
Set
0
Pos. 16 17 18 19 20
5 8
3 6 9
0
Benaming Typeplaatje, voertuig Draagcapaciteit Qmax Verbodsbordje ”Meerijden verboden” Aanslagpunt voor hijsverlading UVV-controleplaquette (alleen voor D)
0403.NL
Benaming Typeplaatje, voertuig Draagcapaciteit Qmax Verbodsbordje ”Meerijden verboden” Aanslagpunt voor hijsverlading UVV-controleplaquette (alleen voor D)
0403.NL
Pos. 16 17 18 19 20
1
2
4 7 Set
B6
4.1
Typeplaatje, voertuig
4.1
21 22 23 24 25
Xxx Xxxx
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx
33
21
32
22
31
23
Xxxxxx Xxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxxxxx
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx
Typeplaatje, voertuig
kg
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx
V
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx
mm
kW
Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxx xxxxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxx Xxxx
Xxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
kg
kg
24
30
25
29
32 Xxxxxx Xxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx
kg
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx
V
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx
mm
kW
Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxx xxxxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
kg
kg
31 30 29
26 27
A
Xxx Xxxx
Xxxxx Xxxx
26
Pos. 21 22 23 24 25 26 27
33
27
28
Benaming Pos. Benaming Type 28 Aandrijfvermogen in kW Serie-nr. 29 Klant-nr. Nominale draagcapaciteit in kg 30 Accugewicht min/max in kg Accu: spanning in V 31 Leeggewicht zonder batterij in kg Producent 32 Bouwjaar Order-nr. 33 Logo van de producent Zwaartepuntafstand lading in mm
Pos. 21 22 23 24 25 26 27
A
Om het typeplaatje te kunnen lezen, moet de ladingopname worden geheven.
Benaming Pos. Benaming Type 28 Aandrijfvermogen in kW Serie-nr. 29 Klant-nr. Nominale draagcapaciteit in kg 30 Accugewicht min/max in kg Accu: spanning in V 31 Leeggewicht zonder batterij in kg Producent 32 Bouwjaar Order-nr. 33 Logo van de producent Zwaartepuntafstand lading in mm
Om het typeplaatje te kunnen lezen, moet de ladingopname worden geheven. Bij vragen over het voertuig respectievelijk bestellingen aub. het serie-nummer (22) aangeven.
0403.NL
0403.NL
Bij vragen over het voertuig respectievelijk bestellingen aub. het serie-nummer (22) aangeven.
28
B7
B7
B8 B8 0403.NL
0403.NL
C Transport en eerste ingebruikname
C Transport en eerste ingebruikname
1
Verlading via hijskraan
1
Verlading via hijskraan
m
Alleen hijstuig met uitreikende draagcapaciteit gebruiken (gewicht verlading = eigen gewicht + accugewicht, vgl. typeplaatje voertuig).
m
Alleen hijstuig met uitreikende draagcapaciteit gebruiken (gewicht verlading = eigen gewicht + accugewicht, vgl. typeplaatje voertuig).
A
Voor het verladen van het voertuig met behulp van hijstuig is het frame met aanslagpunten (1) voorzien.
A
Voor het verladen van het voertuig met behulp van hijstuig is het frame met aanslagpunten (1) voorzien.
– Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofstuk E). – Het hijstuig aan de aanslagpunten (1) aanslagen.
m
Het hijstuig zo aan de aanslagpunten aanslagen dat het niet kan verschuiven. De aanslagmiddelen van het hijstuig moeten zo worden vast gemaakt dat ze bij het heffen niet in aanraking komen met accessoires.
– Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofstuk E). – Het hijstuig aan de aanslagpunten (1) aanslagen.
1
m 1
2
4 7 Set
5 8
3 6 9
0
Het hijstuig zo aan de aanslagpunten aanslagen dat het niet kan verschuiven. De aanslagmiddelen van het hijstuig moeten zo worden vast gemaakt dat ze bij het heffen niet in aanraking komen met accessoires.
2
Eerste ingebruikname
2
Eerste ingebruikname
m
Voertuig alleen met aacustroom rijden! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronika-onderdelen. Kabelverbindingen met de accu (sleepkabel) moeten korter dan 6 m zijn.
m
Voertuig alleen met aacustroom rijden! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronika-onderdelen. Kabelverbindingen met de accu (sleepkabel) moeten korter dan 6 m zijn.
1
2
4 7 Set
5 8
3 6 9
0
Het voertuig kan nadat het geleverd werd of na een transport als in het volgende beschreven bedrijfsklaar worden gemaakt:
Het voertuig kan nadat het geleverd werd of na een transport als in het volgende beschreven bedrijfsklaar worden gemaakt:
– – – –
– – – –
Uitrusting op volledigheid controleren. Indien nodig accu inbouwen, accukabel niet beschadigen. Aaccu opladen (vgl. hoofdstuk D) Wordt bij de klant een onderhoudsvrije batterij ingezet, moet de instelling van de ontladingsmeter met het batterijtype overeenstemmen (controle door servicedienst van de fabrikant). – Voertuig als voorgeschreven in gebruik nemen (vgl. hoofdstuk E).
Uitrusting op volledigheid controleren. Indien nodig accu inbouwen, accukabel niet beschadigen. Aaccu opladen (vgl. hoofdstuk D) Wordt bij de klant een onderhoudsvrije batterij ingezet, moet de instelling van de ontladingsmeter met het batterijtype overeenstemmen (controle door servicedienst van de fabrikant). – Voertuig als voorgeschreven in gebruik nemen (vgl. hoofdstuk E).
A
Na het parkeren van het voertuig is het mogelijk dat de loopvlaktes van de wielen plat worden, maar als het voertuig een korte tijd rijdt zal dit verschijnsel weer verdwijnen.
0403.NL
Na het parkeren van het voertuig is het mogelijk dat de loopvlaktes van de wielen plat worden, maar als het voertuig een korte tijd rijdt zal dit verschijnsel weer verdwijnen.
0403.NL
A
1
C1
C1
3
m
Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving (noodbedrijf)
3
Om het voertuig in de toestand noodbedrijf te kunnen bewegen, moet de elektromagnetisch in werking gestelde rem worden losgemaakt.
Om het voertuig in de toestand noodbedrijf te kunnen bewegen, moet de elektromagnetisch in werking gestelde rem worden losgemaakt.
– Afdekkap vooraan (2) afnemen (vgl. hoofdstuk F). – Rechte aandrijvingskap (3) afnemen (vgl hoofdstuk F) – Schroeven (4) tot aan de aanslag tegen de richting van de wijzers van de klok draaien.
– Afdekkap vooraan (2) afnemen (vgl. hoofdstuk F). – Rechte aandrijvingskap (3) afnemen (vgl hoofdstuk F) – Schroeven (4) tot aan de aanslag tegen de richting van de wijzers van de klok draaien.
Het voertuig kan nu worden bewogen.
Het voertuig kan nu worden bewogen.
m
Nadat het voertuig op de plaats van bestemming is geparkeerd, moeten de schroeven (4) weer tot aan de aanslag met de richting van de wijzers van de klok worden gedraaid om de remwerking weer in werking te stellen!
7
8 0
7
teS
6
5
4
9
3
2
1
6
5
4
Nadat het voertuig op de plaats van bestemming is geparkeerd, moeten de schroeven (4) weer tot aan de aanslag met de richting van de wijzers van de klok worden gedraaid om de remwerking weer in werking te stellen!
3
2
1
8 0
9 teS
2
2
3
3
0403.NL
4
0403.NL
4
C2
Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving (noodbedrijf)
C2
3.1
Noodbesturing met servicesleutel 741 (o)
De ELE ac kan bij storingen in het elektrisch systeem met spierkracht verreden worden. Er moet een batterij in het voertuig zijn geplaatst, die is aangesloten.
De ELE ac kan bij storingen in het elektrisch systeem met spierkracht verreden worden. Er moet een batterij in het voertuig zijn geplaatst, die is aangesloten.
De servicesleutel 741 (o) (standaard is 701) moet in stand 2 van het schakelslot worden gezet.
De servicesleutel 741 (o) (standaard is 701) moet in stand 2 van het schakelslot worden gezet.
A
De sleutel 701 voor normale voertuigbesturing kan alleen in stand 1 van het schakelslot gedraaid worden.
De sleutel 701 voor normale voertuigbesturing kan alleen in stand 1 van het schakelslot gedraaid worden.
– De schakelaar ”kruipsnelheid” moet ingedrukt worden en ingedrukt blijven. – De rem licht, d.w.z. het voertuig kan verreden worden.
– De schakelaar ”kruipsnelheid” moet ingedrukt worden en ingedrukt blijven. – De rem licht, d.w.z. het voertuig kan verreden worden.
Zodra de kruipsnelheidschakelaar wordt losgelaten, wordt het voertuig door de rem geremd.
Zodra de kruipsnelheidschakelaar wordt losgelaten, wordt het voertuig door de rem geremd.
0403.NL
A
Noodbesturing met servicesleutel 741 (o)
0403.NL
3.1
C3
C3
C4 C4 0403.NL
0403.NL
D Accu - onderhoud, opladen, vervangen
D Accu - onderhoud, opladen, vervangen
1
1
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s
Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden (vgl. hoofdstuk E).
Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden (vgl. hoofdstuk E).
Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’s mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiksaanwijzing en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstation moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.
Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’s mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiksaanwijzing en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstation moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.
Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookt en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkenvormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend materieel moet gereedstaan.
Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookt en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkenvormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend materieel moet gereedstaan.
Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon gehouden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.
Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon gehouden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.
Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens de geldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wetten uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval worden nagekomen.
Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens de geldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wetten uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval worden nagekomen.
m
Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabel niet kan worden beschadigd.
m
Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabel niet kan worden beschadigd.
f
De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bij alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming gedragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huidof ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneu-traliseerd worden.
f
De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bij alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming gedragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huidof ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneu-traliseerd worden.
m f
Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak.
m f
Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak. Het gewicht en de afmetingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking op de bedrijfsveiligheid van de truck. De batterij-uitrusting mag uitsluitend met toestemming van de producent uitgewisseld worden.
0403.NL
0403.NL
Het gewicht en de afmetingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking op de bedrijfsveiligheid van de truck. De batterij-uitrusting mag uitsluitend met toestemming van de producent uitgewisseld worden.
D1
D1
2
Accutype
2
Accutype
Het gewicht van de verschillende accutypes vindt u in het typeplaatje van de accu.
Het gewicht van de verschillende accutypes vindt u in het typeplaatje van de accu.
Afhankelijk van de uitvoering wordt de ELE ac van verschillende accutypes voorzien (vgl. hoofdstuk B).
Afhankelijk van de uitvoering wordt de ELE ac van verschillende accutypes voorzien (vgl. hoofdstuk B).
m
Accu´s met niet geïsoleerde polen moeten met een niet wegglijdende isoleermat worden afgedekt. Bij het vervangen/inbouwen van de accu moet erop gelet worden dat de accu vast in de accuruimte van het voertuig zit.
m
Accu´s met niet geïsoleerde polen moeten met een niet wegglijdende isoleermat worden afgedekt. Bij het vervangen/inbouwen van de accu moet erop gelet worden dat de accu vast in de accuruimte van het voertuig zit.
3
Accu´s en motorprestatie
3
Accu´s en motorprestatie
24 V - PzS - accu Motorprestatie
A
ELE ac Korte uitvoering (K) 1 PzS 126 Ah 1 PzS 150 Ah 1,0 kW
ELE ac Lange uitvoering (L) 1 PzS 200 Ah
24 V - PzS - accu
1,0 kW
Motorprestatie
A
Op het typeplaatje wordt door de afkortingen ”K” (korte uitvoering) en ”L” (lange uitvoering) de bedoelde uitvoering gekenmerkt. Afhankelijk van het accutype kunnen ook accu´s met meer prestatie en onderhousvrije accu’s worden gebruikt.
D2
ELE ac Lange uitvoering (L) 1 PzS 200 Ah 1,0 kW
Op het typeplaatje wordt door de afkortingen ”K” (korte uitvoering) en ”L” (lange uitvoering) de bedoelde uitvoering gekenmerkt. Afhankelijk van het accutype kunnen ook accu´s met meer prestatie en onderhousvrije accu’s worden gebruikt. Bij het vervangen / het inbouwen van de accu moet erop gelet worden dat hij vast in de accuruimte van het voertuig zit.
0403.NL
m
Bij het vervangen / het inbouwen van de accu moet erop gelet worden dat hij vast in de accuruimte van het voertuig zit.
0403.NL
m
ELE ac Korte uitvoering (K) 1 PzS 126 Ah 1 PzS 150 Ah 1,0 kW
D2
4
Accu vrijleggen
4
– Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E). – Accukap (2) openen. Daartoe kap op de komvormige greep (1) beetpakken en omhoog klappen. – Indien nodig isoleermat van de accu nemen.
Accu vrijleggen – Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E). – Accukap (2) openen. Daartoe kap op de komvormige greep (1) beetpakken en omhoog klappen. – Indien nodig isoleermat van de accu nemen.
m
De accukap wordt door eigen gewicht open gehouden.
m
De accukap wordt door eigen gewicht open gehouden.
5
Accu opladen
5
Accu opladen
m
Voor batterijoplading moet het voertuig in een gesloten, goed geventileerde ruimte worden geparkeerd. Bij het opladen van de accu moeten de oppervlakken van de accucellen vrijliggen om een uitreikende ventilatie te garanderen. Er mogen geen metalen gereedschappen op de accu liggen. Vóór het opladen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren. De veiligheidsvoorschriften van de producent van de accu en de acculader moeten in ieder geval worden nagekomen.
m
Voor batterijoplading moet het voertuig in een gesloten, goed geventileerde ruimte worden geparkeerd. Bij het opladen van de accu moeten de oppervlakken van de accucellen vrijliggen om een uitreikende ventilatie te garanderen. Er mogen geen metalen gereedschappen op de accu liggen. Vóór het opladen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren. De veiligheidsvoorschriften van de producent van de accu en de acculader moeten in ieder geval worden nagekomen.
5.1
Accu opladen met stationaire acculader
5.1
Accu opladen met stationaire acculader
– Accustekker (3) eruittrekken. – Accu vrijleggen (vgl. punt 4). – Accustekker (3) met laadkabel van de stationaire acculader verbinden en acculader inschakelen.
1
1
5 8
3
1
1
2
4
3
2
4
6
7
9
Set
0403.NL
0
5 8
2
3
3 6 9
0
0403.NL
7 Set
2
– Accustekker (3) eruittrekken. – Accu vrijleggen (vgl. punt 4). – Accustekker (3) met laadkabel van de stationaire acculader verbinden en acculader inschakelen.
D3
D3
5.2
Accu met geïntegreerde oplaadapparaat laden (o)
5.2
Accu met geïntegreerde oplaadapparaat laden (o)
f
Het oplaadapparaat mag niet geopend worden. Het apparaat vervangen als het beschadigd is.
f
Het oplaadapparaat mag niet geopend worden. Het apparaat vervangen als het beschadigd is.
A
Aan de schakelaar (6) zijn uit veiligheidsredenen tussen de regelposities de regelposities ”1” tot ”6” tussenposities voorzien. Als het voertuig zonder accu uitgeleverd wordt, is een tussenpositie als voorgift gekozen. De rode knipperlicht-LED (4) begint te branden - de accu kan niet geladen worden.
A
Aan de schakelaar (6) zijn uit veiligheidsredenen tussen de regelposities de regelposities ”1” tot ”6” tussenposities voorzien. Als het voertuig zonder accu uitgeleverd wordt, is een tussenpositie als voorgift gekozen. De rode knipperlicht-LED (4) begint te branden - de accu kan niet geladen worden.
6
6
5
m
4
5
Laadkromme in het geïntegreerde oplaadapparaat kiezen
Laadkromme in het geïntegreerde oplaadapparaat kiezen
De schakelaar (6) van het oplaadapparaat kan gebruikt worden, om de laadkrommen aan de afzonderlijke gebruikte accu aan te passen (vergl. ook de volgende tabel).
De schakelaar (6) van het oplaadapparaat kan gebruikt worden, om de laadkrommen aan de afzonderlijke gebruikte accu aan te passen (vergl. ook de volgende tabel).
m
Voordat de bijbehorende laadkromme geregeld kan worden, de stroomstekker trekken! Als er een accu aangesloten is, wordt de nieuwe justering via LED's bevestigd (vgl. aanwijzer) en onmiddelijk effectief.
Voordat de bijbehorende laadkromme geregeld kan worden, de stroomstekker trekken! Als er een accu aangesloten is, wordt de nieuwe justering via LED's bevestigd (vgl. aanwijzer) en onmiddelijk effectief. Positie van de schakelaar (6) 1 2 3 4 5 6
gekozen laadkrommen (karakteristieken) Natte accu's: 100 - 300 Ah Onderhoudsvrij: 100 - 150 Ah Onderhoudsvrij: 150 - 200 Ah Onderhoudsvrij: 200 - 300 Ah Vrij Vrij 0403.NL
gekozen laadkrommen (karakteristieken) Natte accu's: 100 - 300 Ah Onderhoudsvrij: 100 - 150 Ah Onderhoudsvrij: 150 - 200 Ah Onderhoudsvrij: 200 - 300 Ah Vrij Vrij 0403.NL
Positie van de schakelaar (6) 1 2 3 4 5 6
D4
4
D4
Laadkromme justeren
Laadkromme justeren
De laadkromme met de volgende stappen justeren:
De laadkromme met de volgende stappen justeren:
Accu aansluiten
Accu aansluiten
Regelschakelaar naar rechts (met de wijzers van de klok) draaien totdat het eindpunt bereikt is. Regelschakelaar naar links (tegen de wijzers van de klok) draaien totdat het eindpunt bereikt is. De gewenste karakteristiek door draaien van de regelschakelaar naar rechts kiezen
f
Hierdoor kan het oplaadapparaat als regeltoestel gebruikt worden De rode LED begint snel te knipperen
Na 3 seconden knippert de groene LED een keer
geene geldige karakteristiek gekozen Karakteristiek 1 gekozen
Regelschakelaar naar rechts (met de wijzers van de klok) draaien totdat het eindpunt bereikt is. Regelschakelaar naar links (tegen de wijzers van de klok) draaien totdat het eindpunt bereikt is. De gewenste karakteristiek door draaien van de regelschakelaar naar rechts kiezen
In de tussenposities knippert de rode LED. Als een geldige karakteristiek gekozen is, begint de groene LED in de bijbehorende positie te knipperen.
– Het voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E).
– Het voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E).
f
Bij het opladen moet de bovenkant van de accucellen openliggen om voor voldoende ventilatie te zorgen. Op de accu mogen geen metalen voorwerpen gelegd worden. Voor het opladen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren. De veiligheidsvoorschriften van de accuproducent onvoorwaardelijk opvolgen.
Bij het opladen moet de bovenkant van de accucellen openliggen om voor voldoende ventilatie te zorgen. Op de accu mogen geen metalen voorwerpen gelegd worden. Voor het opladen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren. De veiligheidsvoorschriften van de accuproducent onvoorwaardelijk opvolgen.
Stroomnetaansluiting
Stroomnetaansluiting
Netspanning: Netfrequentie:
Netspanning: Netfrequentie:
230 V (+10/-15%) 50 Hz / 60 Hz
geene geldige karakteristiek gekozen Karakteristiek 1 gekozen
In de tussenposities knippert de rode LED. Als een geldige karakteristiek gekozen is, begint de groene LED in de bijbehorende positie te knipperen.
Oplaadproces met geïntegreerde oplaadapparaat starten
230 V (+10/-15%) 50 Hz / 60 Hz
De netkabel van het laadtoestel (7) is aan de zijkant van buiten af toegankelijk.
De netkabel van het laadtoestel (7) is aan de zijkant van buiten af toegankelijk.
– Accu openleggen (vergl. punt 4). – Zo nodig, de isolatiemat van de accu afnemen. – Batterijstekker moet ingeplugd blijven. – Netstekker (7) in een contactdoos steken.
– Accu openleggen (vergl. punt 4). – Zo nodig, de isolatiemat van de accu afnemen. – Batterijstekker moet ingeplugd blijven. – Netstekker (7) in een contactdoos steken.
7
7
De knipperende LED geeft de oplaadtoestand resp. een storing aan (knippercodes vergl. tabel ”LED-aangifte”).
A
Als de netstekker (7) met het stroomnet verbonden is, zijn alle elektrische functies van het voertuig onderbroken (elektrische wegrijbeveiliging). Het voertuig kan niet bedreven worden. – De netstekker (7) uit de contactdoos trekken en weer aan de zijkant in het frame wegbergen.
D5
0403.NL
0403.NL
Na 3 seconden knippert de groene LED een keer
Oplaadproces met geïntegreerde oplaadapparaat starten
De knipperende LED geeft de oplaadtoestand resp. een storing aan (knippercodes vergl. tabel ”LED-aangifte”).
A
Hierdoor kan het oplaadapparaat als regeltoestel gebruikt worden De rode LED begint snel te knipperen
Als de netstekker (7) met het stroomnet verbonden is, zijn alle elektrische functies van het voertuig onderbroken (elektrische wegrijbeveiliging). Het voertuig kan niet bedreven worden. – De netstekker (7) uit de contactdoos trekken en weer aan de zijkant in het frame wegbergen.
D5
A
Na een stroomuitval wordt het oplaadproces automatisch voortgezet. Het oplaadproces kan door trekken van de netstekker onderbroken en als gedeeltelijke lading voortgezet worden.
A
Na een stroomuitval wordt het oplaadproces automatisch voortgezet. Het oplaadproces kan door trekken van de netstekker onderbroken en als gedeeltelijke lading voortgezet worden.
f
De netkabel mag niet beschadigd worden. Voor ingebruikname moet de accukap veilig gesloten worden.
f
De netkabel mag niet beschadigd worden. Voor ingebruikname moet de accukap veilig gesloten worden.
Oplaadtijden
Oplaadtijden
De duur van het oplaadproces hangt van de accucapaciteit af.
De duur van het oplaadproces hangt van de accucapaciteit af.
LED-aangifte
LED-aangifte
Groene LED (oplaadtoestand) brandt
Rode LED (storing)
Aangifte
---
knippert langzaam knippert snel
---
Oplaadproces beëindigd; accu is volledig geladen. (Oplaadpauze, instandhoudingsopladen of compensatieopladen) Oplaadproces
-----
-----
---
Aanwijzing als er een oplaadproces begint of nadat een nieuwe karakteristiek ingesteld is. Aantal knipperimpulsen voldoet de gezette karakteristiek. brandt Overtemperatuur. Oplaadproces is onderbroken. knippert Veiligheidsoplaadtijd overschreden. Oplaadproces langzaam afgebroken. Netonderbreking voor hernieuwd oplaadproces noodzakelijk. knippert snel Karakteristiekjustering is ongeldig. --Stroomuitval en/of geen accu aangesloten.
Rode LED (storing)
Aangifte
---
knippert langzaam knippert snel
---
Oplaadproces beëindigd; accu is volledig geladen. (Oplaadpauze, instandhoudingsopladen of compensatieopladen) Oplaadproces
-----
-----
---
Aanwijzing als er een oplaadproces begint of nadat een nieuwe karakteristiek ingesteld is. Aantal knipperimpulsen voldoet de gezette karakteristiek. brandt Overtemperatuur. Oplaadproces is onderbroken. knippert Veiligheidsoplaadtijd overschreden. Oplaadproces langzaam afgebroken. Netonderbreking voor hernieuwd oplaadproces noodzakelijk. knippert snel Karakteristiekjustering is ongeldig. --Stroomuitval en/of geen accu aangesloten.
Compensatieopladen
Het compensatieoplaadproces begint automatisch nadat het opladen beëindigd is.
Het compensatieoplaadproces begint automatisch nadat het opladen beëindigd is.
Verdeelopladingen
Verdeelopladingen
Het oplaadapparaat is zó gebouwd, dat het zich automatisch aanpast als er gedeeltelijk opgeladen accu's bijgeladen worden. Hierdoor wordt de accuverslijting gereduceerd.
Het oplaadapparaat is zó gebouwd, dat het zich automatisch aanpast als er gedeeltelijk opgeladen accu's bijgeladen worden. Hierdoor wordt de accuverslijting gereduceerd.
0403.NL
Compensatieopladen
0403.NL
D6
Groene LED (oplaadtoestand) brandt
D6
6
Accu in- en uitbouwen
6
Accu in- en uitbouwen
f
Het voertuig moet waterpas staan. Om kortsluitingen te vermijden, moeten accu’s met vrijliggende polen of verbindingen met een gummimat worden afgedekt.Accustekker respectievelijk accukabel zo plaatsen dat ze bij het eruittrekken van de accu niet aan het voertuig blijven hangen.
f
Het voertuig moet waterpas staan. Om kortsluitingen te vermijden, moeten accu’s met vrijliggende polen of verbindingen met een gummimat worden afgedekt.Accustekker respectievelijk accukabel zo plaatsen dat ze bij het eruittrekken van de accu niet aan het voertuig blijven hangen.
A
Bij het transport van de accu daarop letten dat het hijstuig een uitreikende draagcapaciteit heeft (vgl. aacugewicht op het typeplaatje van de accu aan de accubak). Het hijstuig moet loodrecht naar boven worden getrokken. De haken van het hijstuig mogen niet op de accucellen vallen.
A
Bij het transport van de accu daarop letten dat het hijstuig een uitreikende draagcapaciteit heeft (vgl. aacugewicht op het typeplaatje van de accu aan de accubak). Het hijstuig moet loodrecht naar boven worden getrokken. De haken van het hijstuig mogen niet op de accucellen vallen.
– – – –
Accu vrijleggen (vgl. punt 4). Batterijstekker (3) uitpluggen. Hijstuig aan ogen (8) aanslagen. Accu naar boven uit de accubak trekken.
– – – –
Accu vrijleggen (vgl. punt 4). Batterijstekker (3) uitpluggen. Hijstuig aan ogen (8) aanslagen. Accu naar boven uit de accubak trekken.
8
8
3
1
m
1
2
4 7 Set
5 8
3
3
7 Set
m
De accu wordt in de omgekeerde volgorde weer ingebouwd, daarbij op de juiste inbouwpositie en de juiste aansluiting van de accu letten. – Na het opnieuw inbouwen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren.
5 8
3 6 9
0
De accu wordt in de omgekeerde volgorde weer ingebouwd, daarbij op de juiste inbouwpositie en de juiste aansluiting van de accu letten. – Na het opnieuw inbouwen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren.
f
Accukap voorzichtig en lanzaam sluiten. Niet tussen accukap en frame grijpen.
0403.NL
Accukap voorzichtig en lanzaam sluiten. Niet tussen accukap en frame grijpen.
0403.NL
f
2
4
6 9
0
D7
D7
7
Batterijontladingsmeter (t)
7
Nadat het voertuig met de sleutelschakelaar of CANCODE spanningvrij is geschakeld, wordt de ladingstoestand van de batterij getoond.
Batterijontladingsmeter (t) Nadat het voertuig met de sleutelschakelaar of CANCODE spanningvrij is geschakeld, wordt de ladingstoestand van de batterij getoond.
9
9
De LED-kleuren (9) geven de volgende toestanden aan: LED-kleur
Waarde
LED-kleur
groen
restcapaciteit standaardbatterij
40 - 100 %
groen
restcapaciteit onderhoudsvrije batterij
60 - 100 %
oranje
restcapaciteit standaardbatterij
30 - 40 %
restcapaciteit onderhoudsvrije batterij
50 - 60 %
groen/oranje knipp. 1Hz
restcapaciteit standaardbatterij
20 - 30 %
restcapaciteit onderhoudsvrije batterij
rood
restcapaciteit standaardbatterij restcapaciteit onderhoudsvrije batterij
0 - 40 %
oranje
D8
Waarde restcapaciteit standaardbatterij
40 - 100 %
restcapaciteit onderhoudsvrije batterij
60 - 100 %
restcapaciteit standaardbatterij
30 - 40 %
restcapaciteit onderhoudsvrije batterij
50 - 60 %
restcapaciteit standaardbatterij
20 - 30 %
40 - 50 %
groen/oranje knipp. 1Hz
restcapaciteit onderhoudsvrije batterij
40 - 50 %
0 - 20 %
rood
restcapaciteit standaardbatterij
0 - 20 %
restcapaciteit onderhoudsvrije batterij
0 - 40 %
A
Brandt de LED rood, is het heffen van lasteenheden niet meer mogelijk. De functie ”heffen” wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voor minimaal 70 % opgeladen is.
Brandt de LED rood, is het heffen van lasteenheden niet meer mogelijk. De functie ”heffen” wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voor minimaal 70 % opgeladen is. Bedraagt de bij inschakeling van het voertuig berekende ladingtoestand minstens 70% van de ladingtoestand van een volle batterij, wordt de aflezing naar 100% teruggezet. De aflezing wordt in afhankelijkheid van de ladingtoestand in 10%-stappen gereduceerd. Binnen 3 minuten wordt de aangegeven ladingtoestand met maximaal 10% gereduceerd.
De aangegeven ladingtoestand kan tijdens lopend bedrijf niet opnieuw toenemen.
De aangegeven ladingtoestand kan tijdens lopend bedrijf niet opnieuw toenemen.
De aflezing van de ladingstoestand wordt bij instelling van het batterijtype naar 100% teruggezet.
De aflezing van de ladingstoestand wordt bij instelling van het batterijtype naar 100% teruggezet.
Knippert de LED rood en het voertuig is niet gebruiksgereed, dan de servicedienst van de fabrikant inlichten. Rood knipperen signaleert een storing aan de voertuigbesturing. De knipperfrequentie geeft het type storing aan.
Knippert de LED rood en het voertuig is niet gebruiksgereed, dan de servicedienst van de fabrikant inlichten. Rood knipperen signaleert een storing aan de voertuigbesturing. De knipperfrequentie geeft het type storing aan. 0403.NL
Bedraagt de bij inschakeling van het voertuig berekende ladingtoestand minstens 70% van de ladingtoestand van een volle batterij, wordt de aflezing naar 100% teruggezet. De aflezing wordt in afhankelijkheid van de ladingtoestand in 10%-stappen gereduceerd. Binnen 3 minuten wordt de aangegeven ladingtoestand met maximaal 10% gereduceerd.
0403.NL
A
De LED-kleuren (9) geven de volgende toestanden aan:
D8
E Bediening
E Bediening
1
1
f
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig
Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruikt worden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladingen en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezen en door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.
Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruikt worden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladingen en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezen en door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.
Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodemtransportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoon moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bediening beschermschoenen worden gedragen.
Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodemtransportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoon moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bediening beschermschoenen worden gedragen.
Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruik voor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden, met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen personen worden getransporteerd of geheven.
Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruik voor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden, met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen personen worden getransporteerd of geheven.
Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bodemtransportvoertuig of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn (bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepareerd werden, niet worden gebruikt.
Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bodemtransportvoertuig of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn (bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepareerd werden, niet worden gebruikt.
Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen geval mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.
Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen geval mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.
Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingen van het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) of het laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoed of een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.
Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingen van het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) of het laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoed of een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.
f
Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodemtransportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.
Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinastallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ieder geval worden nagekomen.
0403.NL
0403.NL
Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinastallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ieder geval worden nagekomen.
Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodemtransportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.
E1
E1
2
Beschrijving van de elementen voor aanwijzing en bediening
2
Pos. bedieningsresp.opgave elementen 1 Dissel 2 Accustekker (nood-uit)
ELE ac functie 16 / 18 / 20 t Voertuig besturen en remmen. t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen af. 3 Ontladingsmeter t Ladingstoestand van de batterij. Afleesinstrument o Bedrijfsuren-indicatie. (CANDIS) Ladingstoestand van de batterij. Indicatie van servicemeldingen en, gecombineerd met CANCODE, rijparameters. 4 Bedienings-toetsenblok o Code-instellingen. (CANCODE) Vrijgave en selectie van de rij-programa's. Invoer van de rijparameters. 5 Schakelslot t Stuurstroom in- en uitschakelen. Door eruit trekken van de sleutel is het voertuig tegen inschakelen door onbevoegden beveiligd. Schakelslot met tweede o Bewerkstelligt remlichting voor schakeltrap verrijden van het niet bedrijfsgerede voertuig. 6 Geïntegreerde acculader o Opladen van de accu door de (incl. veiligheidsschakenetstekker in het netstopcontact te ling) steken. 7 Schakelaar - kruipsnelheid t Met behulp van de schakelaar „kruipsnelheid“ ' worden de rijsnelheid en de acceleratie gereduceerd. Als de dissel in het rembereik boven staat, is het mogelijk de remfunctie te overbruggen en het voertuig met gereduceerde snelheid (rangeerrit) te bewegen door de taster te drukken. 8 Rijschakelaar t Regelt de rijrichting en de rijsnelheid. 9 Oprij-veiligheidstoets t Voertuig rijdt van de gebruiker weg. 10 Taster t Ladingopname heffen ladingopname heffen 11 Taster t Ladingopname neerlaten ladingopname neerlaten 12 Taster t Acustisch signaal in werking zetten ”waarschuwingssignaal”
Pos. bedieningsresp.opgave elementen 1 Dissel 2 Accustekker (nood-uit)
ELE ac functie 16 / 18 / 20 t Voertuig besturen en remmen. t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen af. 3 Ontladingsmeter t Ladingstoestand van de batterij. Afleesinstrument o Bedrijfsuren-indicatie. (CANDIS) Ladingstoestand van de batterij. Indicatie van servicemeldingen en, gecombineerd met CANCODE, rijparameters. 4 Bedienings-toetsenblok o Code-instellingen. (CANCODE) Vrijgave en selectie van de rij-programa's. Invoer van de rijparameters. 5 Schakelslot t Stuurstroom in- en uitschakelen. Door eruit trekken van de sleutel is het voertuig tegen inschakelen door onbevoegden beveiligd. Schakelslot met tweede o Bewerkstelligt remlichting voor schakeltrap verrijden van het niet bedrijfsgerede voertuig. 6 Geïntegreerde acculader o Opladen van de accu door de (incl. veiligheidsschakenetstekker in het netstopcontact te ling) steken. 7 Schakelaar - kruipsnelheid t Met behulp van de schakelaar „kruipsnelheid“ ' worden de rijsnelheid en de acceleratie gereduceerd. Als de dissel in het rembereik boven staat, is het mogelijk de remfunctie te overbruggen en het voertuig met gereduceerde snelheid (rangeerrit) te bewegen door de taster te drukken. 8 Rijschakelaar t Regelt de rijrichting en de rijsnelheid. 9 Oprij-veiligheidstoets t Voertuig rijdt van de gebruiker weg. 10 Taster t Ladingopname heffen ladingopname heffen 11 Taster t Ladingopname neerlaten ladingopname neerlaten 12 Taster t Acustisch signaal in werking zetten ”waarschuwingssignaal” t = Standaarduitvoering
E2
o = Accessoire
0403.NL
o = Accessoire
0403.NL
t = Standaarduitvoering
Beschrijving van de elementen voor aanwijzing en bediening
E2
7
12
7
12
11
11
10 8
9
10
8
8
9
8
1
1
2
2
3 6
4 7
8
7
teS
4
6
5
4
9
8 0
9 teS
5
5
6
6
0403.NL
0
3
2
1
0403.NL
5
3
4
3
2
1
E3
E3
3
Voertuig in gebruik nemen
3
Voertuig in gebruik nemen
f
Voordat het voertuig in gebruik genomen mag worden, bedient of een lading mag worden geheven, moet de bestuurder controleren, dat zich niemand in de gevarenzone bevindt.
f
Voordat het voertuig in gebruik genomen mag worden, bedient of een lading mag worden geheven, moet de bestuurder controleren, dat zich niemand in de gevarenzone bevindt.
Controles en werkzaamheden vóór de dagelijkse ingebruikname
Controles en werkzaamheden vóór de dagelijkse ingebruikname
– Het hele voertuig ( vooral wielen en ladingopname) op beschadigingen controleren. – Accubevestiging en kabelaansluitingen controleren.
– Het hele voertuig ( vooral wielen en ladingopname) op beschadigingen controleren. – Accubevestiging en kabelaansluitingen controleren.
Voertuig inschakelen
Voertuig inschakelen
– Controleren of de accustekker (2) ingesteekt is. – Sleutel in schakelslot (5) steken en tot aan de aanslag naar rechts in stand „I“ draaien of bij CANCODE (o) vrijschakelcode intoetsen (zie sectie 5). – Taster-claxon (12) door drukken op functie controleren.
– Controleren of de accustekker (2) ingesteekt is. – Sleutel in schakelslot (5) steken en tot aan de aanslag naar rechts in stand „I“ draaien of bij CANCODE (o) vrijschakelcode intoetsen (zie sectie 5). – Taster-claxon (12) door drukken op functie controleren.
Het voertuig is nu bedrijfsklaar.
Het voertuig is nu bedrijfsklaar.
o De ontladingsmeter (3) geeft de beschikbare batterijlading aan.
o De ontladingsmeter (3) geeft de beschikbare batterijlading aan.
– Dissel (1) op remfunctie controleren (zie sectie 4.2).
– Dissel (1) op remfunctie controleren (zie sectie 4.2).
1
1
2
2
12
12
3 6
5
4 7
8 0
3
4
3
2
1
7
teS
9 teS
0403.NL
5
0403.NL
E4
8 0
5
4
6
5
4
9
3
2
1
E4
4
Werken met het bodemtransportvoertuig
4
Werken met het bodemtransportvoertuig
4.1
Veiligheidsregels tijdens het rijden
4.1
Veiligheidsregels tijdens het rijden
Gedrag bij het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de lokale gegevens. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het bodemtransportvoertuig steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden. Niet uit het bodemtransportvoertuig leunen of grijpen.
Gedrag bij het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de lokale gegevens. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het bodemtransportvoertuig steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden. Niet uit het bodemtransportvoertuig leunen of grijpen.
Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getransporteerd worden die het zicht belemmeren, moet het bodemtransportvoertuig met lading achter rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschuwing voor het bodemtransportvoertuig uitgaan.
Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getransporteerd worden die het zicht belemmeren, moet het bodemtransportvoertuig met lading achter rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschuwing voor het bodemtransportvoertuig uitgaan.
Omhoog- en omlaagrijden van hellingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellingen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het bodemtransportvoertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van het bodemtransportvoertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.
Omhoog- en omlaagrijden van hellingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellingen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het bodemtransportvoertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van het bodemtransportvoertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.
Oprijden op lifts of ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het oprijden onderzocht worden. Het bodemtransportvoertuig moet met de lading vooraan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het bodemtransportvoertuig veilig staat en ze moeten de lift voor het bodemtransportvoertuig verlaten.
Oprijden op lifts of ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het oprijden onderzocht worden. Het bodemtransportvoertuig moet met de lading vooraan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het bodemtransportvoertuig veilig staat en ze moeten de lift voor het bodemtransportvoertuig verlaten.
Eigenschappen van de getransporteerde lading: Alléén ladingen die volgens voorschrift beveiligd zijn mogen getransporteerd worden. Nooit ladingen transporteren die hoger zijn dan de top van de vorkdrager of het beschermhek van de lading.
Eigenschappen van de getransporteerde lading: Alléén ladingen die volgens voorschrift beveiligd zijn mogen getransporteerd worden. Nooit ladingen transporteren die hoger zijn dan de top van de vorkdrager of het beschermhek van de lading.
Slepen van aanhangwagens: De voor het bodemtransportvoertuig voorgegeven maximale aanhanglast voor geremde en/of ongeremde aanhangwagens mag niet overschreden worden. De lading van de aanhangwagen dient volgens de voorschriften beveiligd te worden en mag de voor de weg voorgeschreven afmetingen niet overschrijden. Nadat de aanhangwagen is aangekoppeld, moet de bestuurder voordat hij begint te rijden controleren dat de koppeling beveiligd is. Het slepende bodemtransportvoertuig dient zo aangedreven te worden, dat veilig rijden en remmen van het voertuig bij alle rijbewegingen gegarandeerd is.
Slepen van aanhangwagens: De voor het bodemtransportvoertuig voorgegeven maximale aanhanglast voor geremde en/of ongeremde aanhangwagens mag niet overschreden worden. De lading van de aanhangwagen dient volgens de voorschriften beveiligd te worden en mag de voor de weg voorgeschreven afmetingen niet overschrijden. Nadat de aanhangwagen is aangekoppeld, moet de bestuurder voordat hij begint te rijden controleren dat de koppeling beveiligd is. Het slepende bodemtransportvoertuig dient zo aangedreven te worden, dat veilig rijden en remmen van het voertuig bij alle rijbewegingen gegarandeerd is. 0403.NL
Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden. De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.
0403.NL
Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden. De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.
E5
E5
4.2
Rijden, besturen, remmen
4.2
Rijden, besturen, remmen
f
Het meerijden op het voertuig is in geen geval toegestaan.
f
Het meerijden op het voertuig is in geen geval toegestaan.
f
Nooduit – Accustekker (6) eruit trekken.
– Accustekker (6) eruit trekken.
Alle elektrische functies worden afgeschakeld
Alle elektrische functies worden afgeschakeld
Dwangremming
Dwangremming
Bij het loslaten van de dissel wordt het voertuig automatisch geremd - de diessel beweegt zich automatisch in het rembereik boven (B).
Bij het loslaten van de dissel wordt het voertuig automatisch geremd - de diessel beweegt zich automatisch in het rembereik boven (B).
f
Als zich de dissel langzamer bewegt in de rempositie, moet de oorzaak worden verholpen. Indien gasdrukveer vervangen ! Rijden
m
f
Nooduit
Als zich de dissel langzamer bewegt in de rempositie, moet de oorzaak worden verholpen. Indien gasdrukveer vervangen ! Rijden
m
Alleen met gesloten en juist vergrendelde kappen rijden. – Voertuig in gebruik nemen (zie sectie 3).
Alleen met gesloten en juist vergrendelde kappen rijden. – Voertuig in gebruik nemen (zie sectie 3).
De rijsnelheid wordt via de rijschakelaar (8) geregeld.
De rijsnelheid wordt via de rijschakelaar (8) geregeld.
– Dissel (1) in rijbereik (F) neigen en rijschakelaar (8) in de gewenste rijrichting (V of R) drukken.
– Dissel (1) in rijbereik (F) neigen en rijschakelaar (8) in de gewenste rijrichting (V of R) drukken.
Kruipsnelheid
Kruipsnelheid
f
Bij gebruik van de schakelaar ”kruipsnelheid” (7) is verhoogde aandacht van de bestuurder geboden.
Bij gebruik van de schakelaar ”kruipsnelheid” (7) is verhoogde aandacht van de bestuurder geboden.
Het voertuig kan met verticaal staande dissel (1) verreden worden (b.v. in smalle ruimten / lift):
Het voertuig kan met verticaal staande dissel (1) verreden worden (b.v. in smalle ruimten / lift):
– Schakelaar (7) ”kruipsnelheid” indrukken. – Rijregelaar (8) in de gewenste rijrichting (V of R) bedienen.
– Schakelaar (7) ”kruipsnelheid” indrukken. – Rijregelaar (8) in de gewenste rijrichting (V of R) bedienen.
De rem wordt gelost. Het voertuig verplaatst zich met langzame snelheid.
De rem wordt gelost. Het voertuig verplaatst zich met langzame snelheid.
m
De rem wordt pas na loslaten van de schakelaar ”kruipsnelheid” geactiveerd; een remming kan bij ”kruipsnelheid” alleen met behulp van de tegenstroomrem (rijregelaar (8)) geschieden.
m
De rem wordt pas na loslaten van de schakelaar ”kruipsnelheid” geactiveerd; een remming kan bij ”kruipsnelheid” alleen met behulp van de tegenstroomrem (rijregelaar (8)) geschieden.
f
Bij gevaar het voertuig via onmiddellijk loslaten van de schakelaar (7) ”kruipsnelheid” remmen.
f
Bij gevaar het voertuig via onmiddellijk loslaten van de schakelaar (7) ”kruipsnelheid” remmen.
E6
0403.NL
Bij bediening van de schakelaar ”kruipsnelheid” in het rijgebied (F) rijdt het voertuig met gereduceerde snelheid en acceleratie.
0403.NL
Bij bediening van de schakelaar ”kruipsnelheid” in het rijgebied (F) rijdt het voertuig met gereduceerde snelheid en acceleratie.
E6
7
8
7
8
R
R
0
0
1
1
B
B
V
V
R F
1
2
4 7 Set
5 8
3 6
R F
V
1
2
4 7
9
Set
0
B
5 8
3 6
V
9
0
B
– Drei ledehendelen (1) mot venstre eller høyre.
– Drei ledehendelen (1) mot venstre eller høyre.
0403.NL
Styring
0403.NL
Styring
E7
E7
Remmen
f
m
f
Het remgedrag van het voertuig is voornamelijk afhankelijk van de hoedanigheid van de bodem. De bestuurder moet daarmee rekening houden als hij rijdt.
Remmen met de bedrijfsrem:
– Dissel (1) naar boven of beneden in een van de rembereiken (B) neigen.
– Dissel (1) naar boven of beneden in een van de rembereiken (B) neigen.
m
De bedrijfsrem is de regeneratieve rem. Pas wanneer deze rem niet de vereiste afremming realiseert, wordt de mechanische rem vastgezet.
7
7
– Tijdens de rit kan de rijschakelaar (8) in tegengestelde richting worden omgeschakeld. – Het voertuig wordt door tegenstroom geremd tot de rit in de andere richting begint.
– Tijdens de rit kan de rijschakelaar (8) in tegengestelde richting worden omgeschakeld. – Het voertuig wordt door tegenstroom geremd tot de rit in de andere richting begint.
Remmen met uitlooprem: Wanneer de rijschakelaar in de 0-stand staat, wordt het voertuig regeneratief afgeremd.
Remmen met uitlooprem: Wanneer de rijschakelaar in de 0-stand staat, wordt het voertuig regeneratief afgeremd.
f
Bij gevaar dient de dissel in de remstand te worden gezet.
Bij gevaar dient de dissel in de remstand te worden gezet.
”Bergop” rijden
m
De last moet aan de ”bergzijde” getransporteerd worden! Beveiliging van het voertuig tegen ”omlaagrollen”:
De last moet aan de ”bergzijde” getransporteerd worden! Beveiliging van het voertuig tegen ”omlaagrollen”:
0403.NL
De rem koppelt in de nulstand van de rijregelaar na een korte ruk (de besturing herkent het terugrollen op de helling) automatisch. Via de rijregelaar wordt de bedrijfsrem gelost en de snelheid en rijrichting naar keuze ingesteld.
0403.NL
De rem koppelt in de nulstand van de rijregelaar na een korte ruk (de besturing herkent het terugrollen op de helling) automatisch. Via de rijregelaar wordt de bedrijfsrem gelost en de snelheid en rijrichting naar keuze ingesteld.
E8
De bedrijfsrem is de regeneratieve rem. Pas wanneer deze rem niet de vereiste afremming realiseert, wordt de mechanische rem vastgezet. Remmen met de tegenstroomrem:
”Bergop” rijden
m
Het remgedrag van het voertuig is voornamelijk afhankelijk van de hoedanigheid van de bodem. De bestuurder moet daarmee rekening houden als hij rijdt.
Remmen met de bedrijfsrem:
Remmen met de tegenstroomrem:
f
Remmen
E8
4.3
Opnemen en neerzetten van lading
4.3
Opnemen en neerzetten van lading
m
Voordat een lading opgenomen wordt, moet de bestuurder controleren dat de lading op juiste wijze in pallets gezet is en de toegestane draagcapaciteit van het voertuig niet overschrijdt. Het dwars opnemen van lading is niet toegestaan.
m
Voordat een lading opgenomen wordt, moet de bestuurder controleren dat de lading op juiste wijze in pallets gezet is en de toegestane draagcapaciteit van het voertuig niet overschrijdt. Het dwars opnemen van lading is niet toegestaan.
– Voertuig met ladingopname helemaal onder de lading rijden.
A
m
– Voertuig met ladingopname helemaal onder de lading rijden.
A
De snelheid van de functie heffen en neerlaten zijn voorgegeven.
De snelheid van de functie heffen en neerlaten zijn voorgegeven.
Heffen
Heffen
– Schakelaar „lastopname heffen“ (10) (voor linkshandigen o (13)) bedienen, tot de gewenste hefhoogte bereikt is.
– Schakelaar „lastopname heffen“ (10) (voor linkshandigen o (13)) bedienen, tot de gewenste hefhoogte bereikt is.
m
Als de eindaanslag van de ladingopname bereikt is, taster onmiddellijk loslaten. Neerlaten – Schakelaar ”lastopname neerlaten” (11) (voor linkshandigen o (14)) bedienen.
14 13
10
Als de eindaanslag van de ladingopname bereikt is, taster onmiddellijk loslaten. Neerlaten – Schakelaar ”lastopname neerlaten” (11) (voor linkshandigen o (14)) bedienen.
14 13
11
7
8 0
7
teS
6
5
4
9
3
2
1
6
5
4
11
3
2
1
10
8 0
5
9 teS
5
4.4
Voertuig beveiligd parkeren
4.4
Voertuig beveiligd parkeren
f
Het voertuig moet altijd beveiligd geparkeerd worden. Het voertuig niet aan hellingen parkeren. De ladingopname moet altijd volledig neergelaten zijn.
f
Het voertuig moet altijd beveiligd geparkeerd worden. Het voertuig niet aan hellingen parkeren. De ladingopname moet altijd volledig neergelaten zijn. – Ladingopname volledig neerlaten. – Schakelslot (5) in stand ”0” zetten en sleutel uit het slot trekken of ”Uit” indrukken, bij CANCODE.
0403.NL
0403.NL
– Ladingopname volledig neerlaten. – Schakelslot (5) in stand ”0” zetten en sleutel uit het slot trekken of ”Uit” indrukken, bij CANCODE.
E9
E9
5
Bedienings-toetsenblok (CANCODE) (o) Het bedienings-toetsenblok bestaat uit 10 cijfertoetsen, een SET-toets en een o-toets. Activering van de rij-programma's wordt via de toetsen 1,2,3 door groene lampjes resp. LEDs aangegeven. De o-toets geeft via een rood/groene LED bedrijfstoestanden aan. Deze heeft de volgende functies: Codeslotfunctie (inbedrijfstelling van het voertuig).
5.1
5
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
Bedienings-toetsenblok (CANCODE) (o) Het bedienings-toetsenblok bestaat uit 10 cijfertoetsen, een SET-toets en een o-toets. Activering van de rij-programma's wordt via de toetsen 1,2,3 door groene lampjes resp. LEDs aangegeven. De o-toets geeft via een rood/groene LED bedrijfstoestanden aan. Deze heeft de volgende functies: Codeslotfunctie (inbedrijfstelling van het voertuig).
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
– Keuze van het rijprogramma. – Instelling van de rij-en batterijparameters, alleen in combinatie met het afleesinstrument (CANDIS (o)).
– Keuze van het rijprogramma. – Instelling van de rij-en batterijparameters, alleen in combinatie met het afleesinstrument (CANDIS (o)).
De o-toets heeft de eerste prioriteit, en plaatst het voertuig vanuit iedere toestand in de uitgangsstand terug, zonder dat wijzigingen aan de instellingen worden uitgevoerd.
De o-toets heeft de eerste prioriteit, en plaatst het voertuig vanuit iedere toestand in de uitgangsstand terug, zonder dat wijzigingen aan de instellingen worden uitgevoerd.
Codeslot
5.1
Na invoer van de juiste code is het voertuig bedrijfsgereed Het is mogelijk, aan elk voertuig, iedere bestuurder of een bestuurdersgroep een individuele code toe te kennen.
Codeslot Na invoer van de juiste code is het voertuig bedrijfsgereed Het is mogelijk, aan elk voertuig, iedere bestuurder of een bestuurdersgroep een individuele code toe te kennen.
A
Bij levering is de operator-code (fabrieksinstelling 2-5-8-0) middels een foliesticker aangegeven.
m
Bij de eerste inbedrijfstelling de master- en de operator-code wijzigen! (zie sectie 5.4)
m
Bij de eerste inbedrijfstelling de master- en de operator-code wijzigen! (zie sectie 5.4)
E 10
0403.NL
Bij levering is de operator-code (fabrieksinstelling 2-5-8-0) middels een foliesticker aangegeven.
0403.NL
A
E 10
A
Inbedrijfstelling
Inbedrijfstelling
Na het inpluggen van de batterijstekker en evt. inschakelen van het schakelslot brandt de LED (15) rood.
Na het inpluggen van de batterijstekker en evt. inschakelen van het schakelslot brandt de LED (15) rood.
Na invoer van de juiste bedieningscode (fabrieksinstelling 2-5-8-0) brandt de LED (15) groen.
Na invoer van de juiste bedieningscode (fabrieksinstelling 2-5-8-0) brandt de LED (15) groen.
Bij een foutieve code-invoer knippert de LED (15) gedurende twee seconden rood. Daarna is een nieuwe code-invoer mogelijk.
Bij een foutieve code-invoer knippert de LED (15) gedurende twee seconden rood. Daarna is een nieuwe code-invoer mogelijk.
A
De SET-toets (16) is in de besturingsmodus buiten werking.
Uitschakelen
17
18
Uitschakelen
19
Het voertuig wordt via de o-toets (20) uitgeschakeld.
A
De SET-toets (16) is in de besturingsmodus buiten werking.
17
18
19
Het voertuig wordt via de o-toets (20) uitgeschakeld.
Het uitschakelen kan automatisch na een vooringestelde tijd geschieden. Daartoe moet de bijbehorende codeslot-parameter orden ingesteld (zie sectie 5.4).
16
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
A
20
Het uitschakelen kan automatisch na een vooringestelde tijd geschieden. Daartoe moet de bijbehorende codeslot-parameter orden ingesteld (zie sectie 5.4).
16
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
20
0403.NL
15
0403.NL
15
1
E 11
E 11
5.2
Rij-programa's
5.2
Met behulp van de cijfer-toetsen 1, 2, en 3 kunnen drie rij-programa's worden gekozen. Het geactiveerde programma wordt door de groene LEDs (17), (18), (19) in de desbetreffende toets geïndiceerd.
A
Rij-programa's Met behulp van de cijfer-toetsen 1, 2, en 3 kunnen drie rij-programa's worden gekozen. Het geactiveerde programma wordt door de groene LEDs (17), (18), (19) in de desbetreffende toets geïndiceerd.
A
De rij-programa's verschillen qua hoogte van de rijsnelheid, de snelheid van accellereren en de snelheid van afremmen.
De rij-programa's verschillen qua hoogte van de rijsnelheid, de snelheid van accellereren en de snelheid van afremmen.
De fabrieksinstelling is:
De fabrieksinstelling is:
– Programma 1: lage snelheid – Programma 2: normale snelheid – Programma 3: hoge snelheid (bij inbedrijfstelling ingesteld)
– Programma 1: lage snelheid – Programma 2: normale snelheid – Programma 3: hoge snelheid (bij inbedrijfstelling ingesteld)
A
De rij-programma's kunnen individueel aan het voertuig worden aangepast (zie sectie 5.4).
A
De rij-programma's kunnen individueel aan het voertuig worden aangepast (zie sectie 5.4).
5.3
Parameters
5.3
Parameters
Met behulp van het bedienings-toetsenblok kunnen in de programmeermodus de instelling van de codeslotfunctie en de aanpassing van de rij-programa's worden uitgevoerd. Tevens kunnen batterijparameters worden ingesteld.
A
Met behulp van het bedienings-toetsenblok kunnen in de programmeermodus de instelling van de codeslotfunctie en de aanpassing van de rij-programa's worden uitgevoerd. Tevens kunnen batterijparameters worden ingesteld.
A
Bij voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)) is alleen instelling van de codeslot-parameters mogelijk. Parametergroepen
Parametergroepen
Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. De eerste cijferpositie geeft de parametergroep aan overeenkomstig tabel 1. De tweede en derde positie zijn voor doorlopende nummers van 00 tot 99.
Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. De eerste cijferpositie geeft de parametergroep aan overeenkomstig tabel 1. De tweede en derde positie zijn voor doorlopende nummers van 00 tot 99.
0403.NL
Nr. Parametergroep 0xx Codeslot-instellingen (codes, vrijgave van de rij-programa's, automatische uitschakeling, etc.) 1xx Rijparameters van het rijprograma 1 (accelleratie, uitlooprem, snelheid, etc.) 2xx Rijparameters van het rijprograma 2 (accelleratie, uitlooprem, snelheid, etc.) 3xx Rijparameters van het rijprograma 3 (accelleratie, uitlooprem, snelheid, etc.) 4xx Rijprogramma-onafhankelijke parameters
0403.NL
Nr. Parametergroep 0xx Codeslot-instellingen (codes, vrijgave van de rij-programa's, automatische uitschakeling, etc.) 1xx Rijparameters van het rijprograma 1 (accelleratie, uitlooprem, snelheid, etc.) 2xx Rijparameters van het rijprograma 2 (accelleratie, uitlooprem, snelheid, etc.) 3xx Rijparameters van het rijprograma 3 (accelleratie, uitlooprem, snelheid, etc.) 4xx Rijprogramma-onafhankelijke parameters
E 12
Bij voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)) is alleen instelling van de codeslot-parameters mogelijk.
E 12
5.4
Parameter-instellingen
5.4
Om de voertuiginstelling te wijzigen, moet de mastercode worden ingevoerd.
A
m f
Om de voertuiginstelling te wijzigen, moet de mastercode worden ingevoerd.
A
De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5.
m f
Bij de eerste inbedrijfstelling de mastercode wijzigen (zie sectie 5.1). Veiligheidsinstructies voor voertuigen met afleesinstrument (CANDIS (o)) – Parameter-instellingen dienen uiterst zorgvuldig en uitsluitend door een hiervoor gekwalificeerde persoon te geschieden. Bij twijfel de servicedienst van de fabrikant inschakelen. – Elke instelprocedure moet via het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS (o)) bewaakt worden. Bij twijfel dient de instelprocedure met behulp van de otoets (20) worden afgebroken. – Aangezien het rijgedrag van het voertuig verandert, dient na iedere wijziging van de parameters een proefrit, in een daarvoor vrijgegeven werkzone, worden uitgevoerd.
De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5. Bij de eerste inbedrijfstelling de mastercode wijzigen (zie sectie 5.1). Veiligheidsinstructies voor voertuigen met afleesinstrument (CANDIS (o)) – Parameter-instellingen dienen uiterst zorgvuldig en uitsluitend door een hiervoor gekwalificeerde persoon te geschieden. Bij twijfel de servicedienst van de fabrikant inschakelen. – Elke instelprocedure moet via het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS (o)) bewaakt worden. Bij twijfel dient de instelprocedure met behulp van de otoets (20) worden afgebroken. – Aangezien het rijgedrag van het voertuig verandert, dient na iedere wijziging van de parameters een proefrit, in een daarvoor vrijgegeven werkzone, worden uitgevoerd.
Invoer van de mastercode:
Invoer van de mastercode:
– o-toets indrukken – Mastercode intoetsen
– o-toets indrukken – Mastercode intoetsen
Afleesinstrument (CANDIS) Bedrijfsuren worden aangegeven
A
Parameter-instellingen
284.0
LED (15) o-toets groen knipperend
LED (17) LED (18) LED (19) Toets 1 Toets 2 Toets 3 Uit Uit Uit
Afleesinstrument (CANDIS) Bedrijfsuren worden aangegeven
284.0
LED (15) o-toets groen knipperend
LED (17) LED (18) LED (19) Toets 1 Toets 2 Toets 3 Uit Uit Uit
Codeslot-parameters
Codeslot-parameters
Instelprocedure voor voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)):
Instelprocedure voor voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)):
– Driecijferig parameternummer intoetsen, met SET-toets (16) bevestigen. – Instelwaarde volgens de parameterlijst intoetsen resp. wijzigen en met de SETtoets (16) bevestigen.
– Driecijferig parameternummer intoetsen, met SET-toets (16) bevestigen. – Instelwaarde volgens de parameterlijst intoetsen resp. wijzigen en met de SETtoets (16) bevestigen.
A
Bij een niet toegestane invoer knippert de LED (15) van de o-toets (20) rood. Na hernieuwde invoer van het parameternummer kan de instelwaarde ingetoetst of gewijzigd worden.
– Voor het invoeren van meer parameters dient de procedure te worden herhaald. Om de invoer te beëindigen, de o-toets (20) indrukken.
0403.NL
0403.NL
– Voor het invoeren van meer parameters dient de procedure te worden herhaald. Om de invoer te beëindigen, de o-toets (20) indrukken.
Bij een niet toegestane invoer knippert de LED (15) van de o-toets (20) rood. Na hernieuwde invoer van het parameternummer kan de instelwaarde ingetoetst of gewijzigd worden.
E 13
E 13
Instelprocedure voor voertuigen met en zonder afleesinstrument (CANDIS (o)):
– Driecijferig parameternummer intoetsen, met de SET-toets (16) bevestigen. – In het afleesinstrument (CANDIS (o)) worden de bedrijfsuren nog steeds getoond. Wijzigt de aflezing, dan dient de instelprocedure met de o-toets (20) beëindigd en opnieuw gestart te worden. – Instelwaarde volgens de parameterlijst intoetsen resp. wijzigen en met de SETtoets (16) bevestigen.
– Driecijferig parameternummer intoetsen, met de SET-toets (16) bevestigen. – In het afleesinstrument (CANDIS (o)) worden de bedrijfsuren nog steeds getoond. Wijzigt de aflezing, dan dient de instelprocedure met de o-toets (20) beëindigd en opnieuw gestart te worden. – Instelwaarde volgens de parameterlijst intoetsen resp. wijzigen en met de SETtoets (16) bevestigen. Bij een niet toegestane invoer knippert de LED (15) van de o-toets (20) rood. Na hernieuwde invoer van het parameternummer kan de instelwaarde ingetoetst of gewijzigd worden.
Voor invoer van meer parameters dient de procedure te worden herhaald. Om de invoer te beëindigen, de o-toets (20) indrukken.
Voor invoer van meer parameters dient de procedure te worden herhaald. Om de invoer te beëindigen, de o-toets (20) indrukken.
De volgende parameters kunnen worden ingevoerd:
De volgende parameters kunnen worden ingevoerd:
Codeslot-parameterlijst
Codeslot-parameterlijst
Functie
Gebied instelwaarde
Codeslot 000 Mastercode wijzigen 0000 - 9999 De lengte (4-6 cijferig) van of de mastercode bepaalt tevens de lengte (4-6 cijfe00000 - 99999 rig) van de operator-code. of Zolang er operator-codes geprogrammeerd zijn, kan slechts één nieuwe code 000000 - 999999 van dezelfde lengte worden ingevoerd. Dient de codelengte gewijzigd te worden, moeten eerst alle operator-codes worden gewist.
001 Operator-code toevoegen (max. 600)
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
Standaard instelwaarde
Opmerkingen Procedure
7295
(LED 17 knippert) Invoer van de actuele code
Nr.
(LED 18 blinkt) Invoer van een nieuwe code bevestigen (Set) (LED 19 knippert) herhalen van de nieuwe code bevestigen (Set) (LED 18 knippert) Invoer van een code
001 Operator-code toevoegen (max. 600)
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
bevestigen (Set) (LED 19 knippert) herhalen van de code-invoer bevestigen (Set)
Gebied instelwaarde
Codeslot 000 Mastercode wijzigen 0000 - 9999 De lengte (4-6 cijferig) van of de mastercode bepaalt tevens de lengte (4-6 cijfe00000 - 99999 rig) van de operator-code. of Zolang er operator-codes geprogrammeerd zijn, kan slechts één nieuwe code 000000 - 999999 van dezelfde lengte worden ingevoerd. Dient de codelengte gewijzigd te worden, moeten eerst alle operator-codes worden gewist.
bevestigen (Set)
2580
Functie
Standaard instelwaarde
Opmerkingen Procedure
7295
(LED 17 knippert) Invoer van de actuele code bevestigen (Set) (LED 18 blinkt) Invoer van een nieuwe code bevestigen (Set) (LED 19 knippert) herhalen van de nieuwe code
2580
bevestigen (Set) (LED 18 knippert) Invoer van een code bevestigen (Set) (LED 19 knippert) herhalen van de code-invoer bevestigen (Set)
E 14
0403.NL
Nr.
E 14
A
Bij een niet toegestane invoer knippert de LED (15) van de o-toets (20) rood. Na hernieuwde invoer van het parameternummer kan de instelwaarde ingetoetst of gewijzigd worden.
0403.NL
A
Instelprocedure voor voertuigen met en zonder afleesinstrument (CANDIS (o)):
Nr.
Functie
Codeslot 002 Operator-code wijzigen
003 Operator-code wissen
Gebied instelwaarde
Standaard instelwaarde
Opmerkingen Procedure
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
Nr.
Functie
Codeslot 002 Operator-code wijzigen
(LED 17 knippert) Invoer van de actuele code bevestigen (Set)
Standaard instelwaarde
Opmerkingen Procedure
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
(LED 17 knippert) Invoer van de actuele code bevestigen (Set)
(LED 18 knippert) Invoer van een nieuwe code
(LED 18 knippert) Invoer van een nieuwe code
bevestigen (Set)
bevestigen (Set)
(LED 19 knippert) herhalen van de code-invoer
(LED 19 knippert) herhalen van de code-invoer
bevestigen (LED 18 knippert) Invoer van een code
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
Gebied instelwaarde
003 Operator-code wissen
bevestigen (Set)
bevestigen (LED 18 knippert) Invoer van een code
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
bevestigen (Set)
(LED 19 knippert) herhalen van de code-invoer
004 Code-geheugen wissen (wist alle gebruikerscodes)
3265
010 automatische tijduitschakeling
00 - 31
(LED 19 knippert) herhalen van de code-invoer
bevestigen (Set) 3265 = wissen
00
andere invoer = niet wissen 00 = geen uitschakeling
004 Code-geheugen wissen (wist alle gebruikerscodes)
3265
010 automatische tijduitschakeling
00 - 31
bevestigen (Set) 3265 = wissen
00
andere invoer = niet wissen 00 = geen uitschakeling
01 tot 30 = uitschakeltijd in minuten
01 tot 30 = uitschakeltijd in minuten
31 = uitschakeling na 10 seconden
31 = uitschakeling na 10 seconden
0403.NL
LEDs 17-19 bevinden zich in de toetsvelden 1-3 (zie sectie 5.2).
0403.NL
LEDs 17-19 bevinden zich in de toetsvelden 1-3 (zie sectie 5.2).
E 15
E 15
Nr.
Functie
Codeslot 021 Rijprograma 1*) vrijgave
022 Rijprograma 2*) vrijgave
023 Rijprograma 3*) vrijgave
Gebied instelwaarde
Standaard instelwaarde
Opmerkingen Procedure
0 of 1
1
0 = rijprograma niet vrijgegeven
0 of 1
0 of 1
1
1
Nr.
Functie
Codeslot 021 Rijprograma 1*) vrijgave
1 = rijprograma vrijgegeven 0 = rijprograma niet vrijgegeven
022 Rijprograma 2*) vrijgave
1 = rijprograma vrijgegeven 0 = rijprograma niet vrijgegeven
023 Rijprograma 3*) vrijgave
Gebied instelwaarde
Standaard instelwaarde
Opmerkingen Procedure
0 of 1
1
0 = rijprograma niet vrijgegeven
0 of 1
0 of 1
1
1
1 = rijprograma vrijgegeven
1 = rijprograma vrijgegeven 0 = rijprograma niet vrijgegeven 1 = rijprograma vrijgegeven
030 Indicatie van het aantal toegewezen operatorcodes *)
030 Indicatie van het aantal toegewezen operatorcodes *)
*) alleen in combinatie met afleesinstrument (CANDIS (o))
*) alleen in combinatie met afleesinstrument (CANDIS (o))
Foutmeldingen van het bedienings-toetsenblok
Foutmeldingen van het bedienings-toetsenblok
De volgende fouten worden door rood knipperen van de LED (15) aangegeven:
De volgende fouten worden door rood knipperen van de LED (15) aangegeven:
– – – –
– – – –
0403.NL
Nieuwe mastercode is reeds operator-code. Nieuwe operator-code is reeds mastercode. Te wijzigen operator-code bestaat niet. Operator-code dient in een andere operator-code gewijzigd te worden, die reeds bestaat. – Te wissen operator-code bestaat niet. – Code-geheugen is vol.
0403.NL
Nieuwe mastercode is reeds operator-code. Nieuwe operator-code is reeds mastercode. Te wijzigen operator-code bestaat niet. Operator-code dient in een andere operator-code gewijzigd te worden, die reeds bestaat. – Te wissen operator-code bestaat niet. – Code-geheugen is vol.
E 16
1 = rijprograma vrijgegeven 0 = rijprograma niet vrijgegeven
E 16
5.5
Rijparameters
5.5
Rijparameters
A
Bij voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)) kan instelling van de rijparameters alleen door de servicedienst van de fabrikant geschieden.
A
Bij voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)) kan instelling van de rijparameters alleen door de servicedienst van de fabrikant geschieden.
In het volgende voorbeeld wordt de parameterinstelling van de accelleratie (parameter 101) getoond.
In het volgende voorbeeld wordt de parameterinstelling van de accelleratie (parameter 101) getoond.
Voorbeeld accelleratie
Voorbeeld accelleratie
Afleesinstrument (CANDIS) actuele instelling wordt getoond gewijzigde instelling wordt getoond
101 6
LED (15) LED (17) LED (18) LED (19) o-toets Toets 1 Toets 2 Toets 3 groen Uit Uit Uit knipperend
101 8
groen knipperend
Uit
Uit
Afleesinstrument (CANDIS) actuele instelling wordt getoond gewijzigde instelling wordt getoond
Uit
Parameter- Paramenummer terinstelwaarde
101 8
groen knipperend
Uit
Uit
Uit
Parameter- Paramenummer terinstelwaarde
– Driecijferig parameternummer (101) intoetsen, met de SET-toets (16) bevestigen. – Controle van het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS (o)) (parameternummer en actuele parameterwaarde worden getoond).
– Driecijferig parameternummer (101) intoetsen, met de SET-toets (16) bevestigen. – Controle van het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS (o)) (parameternummer en actuele parameterwaarde worden getoond).
A
Geschiedt gedurende ca. 5 seconden geen invoer, schakelt het display terug op bedrijfsuren-indicatie.
A
Geschiedt gedurende ca. 5 seconden geen invoer, schakelt het display terug op bedrijfsuren-indicatie.
f
Wordt een ander parameternummer dan gewenst getoond, moet worden gewacht, tot de bedrijfsuren-display Verschijnt.
f
Wordt een ander parameternummer dan gewenst getoond, moet worden gewacht, tot de bedrijfsuren-display Verschijnt.
– Parameterwaarde volgens de parameterlijst intoetsen resp. wijzigen. – Controle van het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS (o)), met de SET-toets (16) bevestigen. – De LED (15) van de o-toets (20) brandt kortstondig continu en begint na ca. 2 seconden weer te knipperen.
A
– Parameterwaarde volgens de parameterlijst intoetsen resp. wijzigen. – Controle van het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS (o)), met de SET-toets (16) bevestigen. – De LED (15) van de o-toets (20) brandt kortstondig continu en begint na ca. 2 seconden weer te knipperen.
A
Bij een niet toegestane invoer knippert de LED (15) van de o-toets (20) rood. Na hernieuwde invoer van het parameternummer kan de instelwaarde ingetoetst of gewijzigd worden. Voor invoer van meer parameters dient de procedure te worden herhaald, zodra de LED (15) van de o-toets (20) knippert. Om de invoer te beëindigen, o-toets (20) indrukken.
A
De rijfunctie is tijdens de parameterinvoer uitgeschakeld. Dient de instelwaarde in de programmeermodus te worden gecontroleerd, dan als volgt te werk gaan: – Na wijziging van de parameterwaarde het bewerkte rijprograma selecteren, met de SET-toets (16) bevestigen. – Het voertuig staat in de rijmodus en kan gecontroleerd worden. – Om verder te gaan met instellen, SET-toets (16) opnieuw indrukken.
E 17
Bij een niet toegestane invoer knippert de LED (15) van de o-toets (20) rood. Na hernieuwde invoer van het parameternummer kan de instelwaarde ingetoetst of gewijzigd worden. Voor invoer van meer parameters dient de procedure te worden herhaald, zodra de LED (15) van de o-toets (20) knippert. Om de invoer te beëindigen, o-toets (20) indrukken.
0403.NL
A
0403.NL
101 6
LED (15) LED (17) LED (18) LED (19) o-toets Toets 1 Toets 2 Toets 3 groen Uit Uit Uit knipperend
De rijfunctie is tijdens de parameterinvoer uitgeschakeld. Dient de instelwaarde in de programmeermodus te worden gecontroleerd, dan als volgt te werk gaan: – Na wijziging van de parameterwaarde het bewerkte rijprograma selecteren, met de SET-toets (16) bevestigen. – Het voertuig staat in de rijmodus en kan gecontroleerd worden. – Om verder te gaan met instellen, SET-toets (16) opnieuw indrukken.
E 17
De volgende parameters kunnen worden ingevoerd:
De volgende parameters kunnen worden ingevoerd:
Rij-programa's
Rij-programa's
Functie
Fahrprogramm 1 101 Acceleratie 102 Uitlooprem 104 Maximum snelheid in aandrijvingsrichting via rijregelaar 108 Maximum snelheid in vorkrichting via rijregelaar
Nr.
Functie
Rijprograma 2 201 Acceleratie 202 Uitlooprem
Standaard instelwaarde
Opmerkingen
0-9 (0,2 - 2,0 m/s2) 0-9 (0,2 - 1,1 m/s2) 0-9 (2,8 - 6,2 km/h)
3 (0,8 m/s2) 3 (0,5 m/s2) 3 afhankelijk van (4,8 km/h) rijschakelaar
0-9 (2,8 - 6,2 km/h)
3 afhankelijk van (4,8 km/h) rijschakelaar
Gebied instelwaarde
Standaard instelwaarde
Nr.
102 Uitlooprem 104 Maximum snelheid in aandrijvingsrichting via rijregelaar 108 Maximum snelheid in vorkrichting via rijregelaar
Opmerkingen
0-9 (0,2 - 2,0 m/s) 0-9 (0,2 - 2,0 m/s) 0-9 (2,8 - 6,2 km/h)
6 (1,4 m/s) 6 (0,8 m/s) 8 afhankelijk van (6,0 km/h) rijschakelaar
0-9 (2,8 - 6,2 km/h)
8 afhankelijk van (6,0 km/h) rijschakelaar
E 18
Functie
Fahrprogramm 1 101 Acceleratie
Nr.
Functie
Rijprograma 2 201 Acceleratie 202 Uitlooprem 204 Maximum snelheid in aandrijvingsrichting via rijregelaar 208 Maximum snelheid in vorkrichting via rijregelaar
0403.NL
204 Maximum snelheid in aandrijvingsrichting via rijregelaar 208 Maximum snelheid in vorkrichting via rijregelaar
Gebied instelwaarde
Gebied instelwaarde
Standaard instelwaarde
Opmerkingen
0-9 (0,2 - 2,0 m/s2) 0-9 (0,2 - 1,1 m/s2) 0-9 (2,8 - 6,2 km/h)
3 (0,8 m/s2) 3 (0,5 m/s2) 3 afhankelijk van (4,8 km/h) rijschakelaar
0-9 (2,8 - 6,2 km/h)
3 afhankelijk van (4,8 km/h) rijschakelaar
Gebied instelwaarde
Standaard instelwaarde
Opmerkingen
0-9 (0,2 - 2,0 m/s) 0-9 (0,2 - 2,0 m/s) 0-9 (2,8 - 6,2 km/h)
6 (1,4 m/s) 6 (0,8 m/s) 8 afhankelijk van (6,0 km/h) rijschakelaar
0-9 (2,8 - 6,2 km/h)
8 afhankelijk van (6,0 km/h) rijschakelaar
0403.NL
Nr.
E 18
Nr.
Functie
Rijprograma 3 301 Acceleratie 302 Uitlooprem 304 Maximum snelheid in aandrijvingsrichting via rijregelaar 308 Maximum snelheid in vorkrichting via rijregelaar
Gebied instelwaarde
Standaard instelwaarde
Opmerkingen
0-9 (0,2 - 2,0 m/s2) 0-9 (0,2 - 2,0 m/s2) 0-9 (2,8 - 6,2 km/h)
9 (2,0 m/s2) 9 (1,1 m/s2) 8 afhankelijk van (6,0 km/h) rijschakelaar
0-9 (2,8 - 6,2 km/h)
8 afhankelijk van (6,0 km/h) rijschakelaar
Nr.
Rijprograma 3 301 Acceleratie 302 Uitlooprem 304 Maximum snelheid in aandrijvingsrichting via rijregelaar 308 Maximum snelheid in vorkrichting via rijregelaar
Batterijparameters
A
Functie
Gebied instelwaarde
Standaard instelwaarde
0-9 (0,2 - 2,0 m/s2) 0-9 (0,2 - 2,0 m/s2) 0-9 (2,8 - 6,2 km/h)
9 (2,0 m/s2) 9 (1,1 m/s2) 8 afhankelijk van (6,0 km/h) rijschakelaar
0-9 (2,8 - 6,2 km/h)
8 afhankelijk van (6,0 km/h) rijschakelaar
Batterijparameters
A
Bij voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)) is Instelling van de batterijparameters alleen door de servicedienst van de fabrikant mogelijk.
Bij voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)) is Instelling van de batterijparameters alleen door de servicedienst van de fabrikant mogelijk.
Instelling geschiedt zoals bij de de rijparameters.
Instelling geschiedt zoals bij de de rijparameters.
De volgende parameters kunnen worden ingevoerd:
De volgende parameters kunnen worden ingevoerd:
Nr.
Functie
Batterijparameters 411 Batterijtype (normaal/versterkt/droog)
412 Batterij leeg-waarschuwing
Opmerkingen
Gebied Standaard instelwaarde instelwaarde 0-2
0/1
0
Opmerkingen
Nr.
Functie
Batterijparameters 411 Batterijtype (normaal/versterkt/droog)
0 = normaal (nat)
Gebied Standaard instelwaarde instelwaarde 0-2
0
Opmerkingen
0 = normaal (nat)
1 = versterkt (nat)
1 = versterkt (nat)
2 = droog (onderhoudsvrij)
2 = droog (onderhoudsvrij)
1
412 Batterij leeg-waarschuwing
1
0403.NL
In het gebied Instelwaarde 0 / 1 betekent: 0 = Uit 1 = Aan
0403.NL
In het gebied Instelwaarde 0 / 1 betekent: 0 = Uit 1 = Aan
0/1
E 19
E 19
6
Afleesinstrument (CANDIS) (o)
6
Het instrument toont:
Het instrument toont:
– Restladingstoestand van de batterij (LEDstaaf (22)), – Bedrijfsuren 21 (LCD-display (24)).
22
– Restladingstoestand van de batterij (LEDstaaf (22)), – Bedrijfsuren 21 (LCD-display (24)).
23
Tevens worden servicemeldingen van de elektronica-componenten en parameterwijzigingen getoond.
22
23
Tevens worden servicemeldingen van de elektronica-componenten en parameterwijzigingen getoond.
24
24
Weergave van des ladingstoestand
Weergave van des ladingstoestand
Uit het ingestelde batterijtype resulteren tevens de inschakelgrenzen voor de toestands-indicaties (21) ”Waarschuwing” en (23) ”Stop”.
Uit het ingestelde batterijtype resulteren tevens de inschakelgrenzen voor de toestands-indicaties (21) ”Waarschuwing” en (23) ”Stop”.
Aantal Staaf
Aantal Staaf
Natte batterij LED (geel) LED (rood) Waarschuwing Stop
Ladingstoestand
Natte batterij LED (geel) LED (rood) Waarschuwing Stop
Onderhoudsvrije batterij LED (geel) LED (rood) WaarschuStop wing 10 90,1- 100% Uit Uit Uit Uit 9 80,1 - 90% Uit Uit Uit Uit 8 70,1 - 80% Uit Uit Uit Uit 7 60,1 - 70% Uit Uit Uit Uit 6 50,1 - 60% Uit Uit Uit Uit 5 40,1 - 50% Uit Uit Aan Uit 4 30,1 - 40% Uit Uit Aan Aan 3 20,1 - 30% Aan Uit Aan Aan 2 10,1 - 20% Aan Aan Aan Aan Een onderschrijding van de 20%- grens bij natte batterijen resp. de 40%- grens bij onderhoudsvrije batterijen vermijden.
0403.NL
Ladingstoestand
0403.NL
Onderhoudsvrije batterij LED (geel) LED (rood) WaarschuStop wing 10 90,1- 100% Uit Uit Uit Uit 9 80,1 - 90% Uit Uit Uit Uit 8 70,1 - 80% Uit Uit Uit Uit 7 60,1 - 70% Uit Uit Uit Uit 6 50,1 - 60% Uit Uit Uit Uit 5 40,1 - 50% Uit Uit Aan Uit 4 30,1 - 40% Uit Uit Aan Aan 3 20,1 - 30% Aan Uit Aan Aan 2 10,1 - 20% Aan Aan Aan Aan Een onderschrijding van de 20%- grens bij natte batterijen resp. de 40%- grens bij onderhoudsvrije batterijen vermijden.
E 20
Afleesinstrument (CANDIS) (o)
E 20
6.1
Batterij leeg-waarschuwing
6.1
Bij het bereiken van de ontladingsgrens (de Stop-LED schakelt in) wordt bij geactiveerde batterij leeg-waarschuwing de heffunctie uitgeschakeld. Rijden en neerlaten blijft mogelijk. Bij natte batterijen bedraagt de restcapaciteit 20%, bij onderhoudsvrije batterijen 40%. Vanaf 30% bij natte, resp. 50% capaciteit bij onderhoudsvrije batterijen dienen deze weer te worden opgeladen (ter waarschuwing brandt de gele LED). 6.2
Bij het bereiken van de ontladingsgrens (de Stop-LED schakelt in) wordt bij geactiveerde batterij leeg-waarschuwing de heffunctie uitgeschakeld. Rijden en neerlaten blijft mogelijk. Bij natte batterijen bedraagt de restcapaciteit 20%, bij onderhoudsvrije batterijen 40%. Vanaf 30% bij natte, resp. 50% capaciteit bij onderhoudsvrije batterijen dienen deze weer te worden opgeladen (ter waarschuwing brandt de gele LED).
Bedrijfsuren-indicatie
6.2
Afleesgebied tussen 0,0 en 99.999,0 uren. Rij- en hefbewegingen worden geregistreerd. Het display heeft achtergrondverlichting.
A
A
Batterij leeg-waarschuwing
Bedrijfsuren-indicatie Afleesgebied tussen 0,0 en 99.999,0 uren. Rij- en hefbewegingen worden geregistreerd. Het display heeft achtergrondverlichting.
A
Bij onderhoudsvrije batterijen verschijnt een ”T” symbool in het bedrijfsuren-display (24).
Bij onderhoudsvrije batterijen verschijnt een ”T” symbool in het bedrijfsuren-display (24).
Foutmeldingen
Foutmeldingen
De bedrijfsuren-indicatie wordt ook voor weergave van fouten gebruikt. De storingsmelding is tweeledig en begint met een ”C” voor component, en een driecijferig componentnummer en vervolgens verschijnt een ”E” voor Error met een driecijferig foutnummer (intermitterend). Treden meerder fouten gelijktijdig op, worden deze successievelijk getoond. De storingen worden, zolang deze actief zijn, getoond (altijd in de combinatie Cxxx / Exxx). Foutmeldingen overschrijven de bedrijfsuren-indicatie. De meeste fouten leiden tot triggering van een Nood-Stop. De foutmelding blijft getoond, tot de stuurstroomkring wordt uitgeschakeld (schakelslot).
De bedrijfsuren-indicatie wordt ook voor weergave van fouten gebruikt. De storingsmelding is tweeledig en begint met een ”C” voor component, en een driecijferig componentnummer en vervolgens verschijnt een ”E” voor Error met een driecijferig foutnummer (intermitterend). Treden meerder fouten gelijktijdig op, worden deze successievelijk getoond. De storingen worden, zolang deze actief zijn, getoond (altijd in de combinatie Cxxx / Exxx). Foutmeldingen overschrijven de bedrijfsuren-indicatie. De meeste fouten leiden tot triggering van een Nood-Stop. De foutmelding blijft getoond, tot de stuurstroomkring wordt uitgeschakeld (schakelslot).
Is geen CANDIS beschikbaar, wordt de foutcode door knipperen van de LED op de ontladingsmeter aangegeven.
Is geen CANDIS beschikbaar, wordt de foutcode door knipperen van de LED op de ontladingsmeter aangegeven.
A
Gedetailleerde componentbeschrijvingen met foutcodes zijn verkrijgbaar bij de servicedienst van de fabrikant.
Gedetailleerde componentbeschrijvingen met foutcodes zijn verkrijgbaar bij de servicedienst van de fabrikant.
Indicatie bij parameterwijzigingen (rij-programa's)
Indicatie bij parameterwijzigingen (rij-programa's)
In combinatie met het bedienings-toetsenblok (CANCODE (o)) dient het LCD-display (24) voor weergave van de instelparameters. De eerste drie plaatsen van de aflezing tonen de parameternummers, de laatste drie plaatsen de parameterwaarde.
In combinatie met het bedienings-toetsenblok (CANCODE (o)) dient het LCD-display (24) voor weergave van de instelparameters. De eerste drie plaatsen van de aflezing tonen de parameternummers, de laatste drie plaatsen de parameterwaarde.
A
Instelwaarden van de parametergroep 0XX (codeslot) worden niet getoond.
A
Instelwaarden van de parametergroep 0XX (codeslot) worden niet getoond.
6.3
Inschakel-test
6.3
Inschakel-test
– van de softwareversie van het afleestoestel (kortstondig), – de bedrijfsuren, – de ladingstoestand.
– van de softwareversie van het afleestoestel (kortstondig), – de bedrijfsuren, – de ladingstoestand.
0403.NL
Na inschakeling verschijnt de indicatie:
0403.NL
Na inschakeling verschijnt de indicatie:
E 21
E 21
Hulp bij storingen Maatregelen
Mogelijke oorzaak
Storing
Mogelijke oorzaak
Het voertuig rijdt niet
– Accustekker niet ingestoken – Accustekker controleren, zo nodig insteken – Schakeslot in positie ”0” – Schakeslot in positie ”I” schakelen. – Foutieve code bij – Code controleren CANCODE – Acculading te gering – Acculading controleren, zo nodig accu opladen – Stop defect – Stoppen F1 en 1F1 controleren – Voertuig in oplaadmodus. – Opladen onderbreken
Het voertuig rijdt niet
– Accustekker niet ingestoken – Accustekker controleren, zo nodig insteken – Schakeslot in positie ”0” – Schakeslot in positie ”I” schakelen. – Foutieve code bij – Code controleren CANCODE – Acculading te gering – Acculading controleren, zo nodig accu opladen – Stop defect – Stoppen F1 en 1F1 controleren – Voertuig in oplaadmodus. – Opladen onderbreken
De lading kan niet geheven worden
– Batterijlading beneden 20 / 40% – Voertuig niet bedrijfsklaar.
De lading kan niet geheven worden
– Batterijlading beneden 20 / 40% – Voertuig niet bedrijfsklaar.
– Batterij opladen – Alle onder de storing ”voertuig rijdt niet” genoemde maatregelen uitvoeren. – Hydraulica-oliestand controleren.
– Hydraulica-oliestand te laag. – Stop defect.
– Stop 2F1 controleren.
A
Wanneer de storing na het uitvoeren van de ”ontstoringstaken” niet in orde gebracht kon worden, neemt u a.u.b. contact op met de klantendienst van de producent, omdat verdergaande foutopsporingen alleen door bijzonder geschoold en gekwalificeerd servicepersoneel uitgevoerd kunnen worden.
0403.NL
E 22
Hulp bij storingen
Storing
– Hydraulica-oliestand te laag. – Stop defect.
A
6.4
Maatregelen
– Batterij opladen – Alle onder de storing ”voertuig rijdt niet” genoemde maatregelen uitvoeren. – Hydraulica-oliestand controleren. – Stop 2F1 controleren.
Wanneer de storing na het uitvoeren van de ”ontstoringstaken” niet in orde gebracht kon worden, neemt u a.u.b. contact op met de klantendienst van de producent, omdat verdergaande foutopsporingen alleen door bijzonder geschoold en gekwalificeerd servicepersoneel uitgevoerd kunnen worden.
0403.NL
6.4
E 22
F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig
F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig
1
1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten volgens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.
De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten volgens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.
f
Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheidsinrichtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodemtransportvoertuig veranderd worden.
f
Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheidsinrichtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodemtransportvoertuig veranderd worden.
m
Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een veilig en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van de producent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs middelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent u ter beschikking.
m
Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een veilig en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van de producent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs middelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent u ter beschikking.
Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelingen uit de afdeling „Hernieuwde inbedrijfname“ uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).
m
Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelingen uit de afdeling „Hernieuwde inbedrijfname“ uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).
Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden
2
Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden
Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding van het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producent uitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt aan van de producent.
Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding van het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producent uitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt aan van de producent.
Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen bevestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden. Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een verglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichte ladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke ketting vastgehouden is.
Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen bevestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden. Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een verglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichte ladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke ketting vastgehouden is.
Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen. Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekker moet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten met zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaakt worden.
Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen. Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekker moet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten met zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaakt worden.
m
Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt, moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toegedekt worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken met stoomstraal is niet geoorloofd. Na de reiniging de in de afdeling „Hernieuwde inbedrijfname“ beschreven handelingen uitvoeren. F1
0403.NL
2
0403.NL
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming
Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt, moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toegedekt worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken met stoomstraal is niet geoorloofd. Na de reiniging de in de afdeling „Hernieuwde inbedrijfname“ beschreven handelingen uitvoeren. F1
Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bodemtransportvoertuig genomen worden.
Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bodemtransportvoertuig genomen worden.
Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende instelwaarden in acht genomen worden.
Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende instelwaarden in acht genomen worden.
Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijgedrag van het bodemtransportvoertuig. Bij vervanging van de op de fabriek gemonteerde banden dienen uitsluitend originele onderdelen van de fabrikant te worden gebruikt, aangezien anders de gegevens van het typeplaatje niet kunnen worden aangehouden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat het bodemtransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).
Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijgedrag van het bodemtransportvoertuig. Bij vervanging van de op de fabriek gemonteerde banden dienen uitsluitend originele onderdelen van de fabrikant te worden gebruikt, aangezien anders de gegevens van het typeplaatje niet kunnen worden aangehouden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat het bodemtransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).
Hefkettingen: De hefkettingen worden bij ontbrekende smering snel versleten. De in de onderhouds-checklijst aangegeven intervallen gelden voor normaal gebruik. Bij verhoogde eisen (stof, temperatuur) moet vaker worden nagesmeerd. De voorgeschreven kettingspray moet volgens de voorschriften worden gebruikt. Met het aanbrengen van vet aan de buitenzijde wordt geen voldoende smering bereikt.
Hefkettingen: De hefkettingen worden bij ontbrekende smering snel versleten. De in de onderhouds-checklijst aangegeven intervallen gelden voor normaal gebruik. Bij verhoogde eisen (stof, temperatuur) moet vaker worden nagesmeerd. De voorgeschreven kettingspray moet volgens de voorschriften worden gebruikt. Met het aanbrengen van vet aan de buitenzijde wordt geen voldoende smering bereikt.
Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaren moeten de slangen worden vervangen. Bij het vervangen van hydraulische komponenten moeten de slangen in dit hydraulisch systeem vervangen worden.
Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaren moeten de slangen worden vervangen. Bij het vervangen van hydraulische komponenten moeten de slangen in dit hydraulisch systeem vervangen worden.
F2
0403.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels te nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accustekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.
0403.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels te nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accustekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.
F2
3
Onderhoud en inspectie
3
Grondig en vakkundig onderhoud is één van de belangrijkste condities voor een veilig gebruik van de bodemtransportvoertuig. Het niet aanhouden van regelmatige onderhoudstermijnen kan leiden tot uitvallen van het bodemtransportvoertuig en is een bron van mogelijke gevaren voor personen en werkzaamheden.
m
De aangegeven intervallen voor onderhoud gaan uit van éénploegendienst en normale arbeidsvoorwaarden. Bij verzwaarde condities zoals sterke stofin-werking, hevige temperatuurverschillen of meerploegendienst moeten de intervallen dienovereenkomstig afgekort worden.
De aangegeven intervallen voor onderhoud gaan uit van éénploegendienst en normale arbeidsvoorwaarden. Bij verzwaarde condities zoals sterke stofin-werking, hevige temperatuurverschillen of meerploegendienst moeten de intervallen dienovereenkomstig afgekort worden.
De volgende onderhouds-checklijst geeft de uit te voeren werkzaamheden en het tijdstip van uitvoering aan. De vastgelegde onderhoudsintervallen zijn:
De volgende onderhouds-checklijst geeft de uit te voeren werkzaamheden en het tijdstip van uitvoering aan. De vastgelegde onderhoudsintervallen zijn:
W1 = M3 = M6 = M12 =
W1 = M3 = M6 = M12 =
om de 50 bedrijfsuren, echter tenminste 1x per week om de 500 bedrijfsuren, echter tenminste om de 3 maanden om de 1000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 6 maanden om de 2000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 12 maanden
A
De onderhoudsintervallen W1 dienen door de exploitant te worden uitgevoerd.
om de 50 bedrijfsuren, echter tenminste 1x per week om de 500 bedrijfsuren, echter tenminste om de 3 maanden om de 1000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 6 maanden om de 2000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 12 maanden
De onderhoudsintervallen W1 dienen door de exploitant te worden uitgevoerd.
In de fase van inrijden moeten bovendien nog de volgende werkzaamheden uitgevoerd worden:
In de fase van inrijden moeten bovendien nog de volgende werkzaamheden uitgevoerd worden:
Na de eerste 50 - 100 bedrijfsuren, op zijn laatst na 2 maanden:
Na de eerste 50 - 100 bedrijfsuren, op zijn laatst na 2 maanden:
– Accu-poolschroeven natrekken en de toestand van de celverbindingen controleren. – Zichtcontrole van de elektrische en mechanische componenten uitvoeren. – Drijfwerk op dichtheid controleren. – Controleren of schroefboutverbindingen en mechanische beveiligingsinrichtingen stevig vastzitten. – Wielschroeven controleren op stevig vastzitten, zonodig stevig aantrekken. – Alle hydraulica-oliefilter vervangen. – Hydraulica-aansluitingen controleren op dichtzitten, zonodig stevig instellen.
– Accu-poolschroeven natrekken en de toestand van de celverbindingen controleren. – Zichtcontrole van de elektrische en mechanische componenten uitvoeren. – Drijfwerk op dichtheid controleren. – Controleren of schroefboutverbindingen en mechanische beveiligingsinrichtingen stevig vastzitten. – Wielschroeven controleren op stevig vastzitten, zonodig stevig aantrekken. – Alle hydraulica-oliefilter vervangen. – Hydraulica-aansluitingen controleren op dichtzitten, zonodig stevig instellen.
0403.NL
A
Grondig en vakkundig onderhoud is één van de belangrijkste condities voor een veilig gebruik van de bodemtransportvoertuig. Het niet aanhouden van regelmatige onderhoudstermijnen kan leiden tot uitvallen van het bodemtransportvoertuig en is een bron van mogelijke gevaren voor personen en werkzaamheden.
0403.NL
m
Onderhoud en inspectie
F3
F3
Onderhouds-checklijst ELE ac 16 / 18 / 20
Chassis/ opbouw: Aandrijving: Wielen: Sturing: Remmen:
Hefinrichtning: Hydr. install.:
1.1 1.2 2.1 2.2 2.3 3.1 3.2 4.1 5.1 5.2 5.3 5.4 6.1 6.2 6.3 7.1 7.2 7.3
Elektr. install.:
7.4 7.5 7.6 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6
Elektromotoren:
9.1
Periodiek onderhoud Normaal = t W M Koelhuis = k 1 3 Alle dragende elementen op beschadigingen controleren t Schroefverbindingen controleren t Drijfwerk op lawaai en lekkages controleren t Oliepeil in de transmissie controleren t Drijfwerkolie verversen Op slijtage en beschadiging controleren t Lagers en bevestiging controleren a) k t Speling van het stuur controleren t Werking en instelling controleren k t Gasdrukveer controleren op werking terugzetten, dichtheid t en beschadigingen Slijtage van remblokken controleren Remmechanisme controleren, event. instellen en smeren k Werking, slijtage en instelling controleren t Rollen, glijstukken en aanslagen controleren k t Vorken en vorkdragers op slijtage en beschadigingen con- k t troleren Werking controleren k t Verbindingen en aansluitingen op dichtheid en beschadigin- k t gen b) Hydr. cylinder op dichtheid, beschadigingen en bevestiging k t controleren Oliestand controleren k t Hydr. olie verversen en filterpatroon vernieuwen d) Werking van de drukbegrenzingsventielen controleren Werking controleren t Kabels op stevige aansluitingen en beschadigingen controt leren Zekeringen op de juiste waarde controleren Schakelaars en schakelnokken op stevige bevestiging en t werking controleren Schakelbeveiliging en relais controleren, eventueel vervant gen Waarschuwingsinstallatie en veiligheidsschakelingen op k t werkingcontroleren Bevestiging van de motor controleren t
4
Onderhouds-checklijst ELE ac 16 / 18 / 20
M M 6 12 Chassis/ opbouw: Aandrijving:
k t
Wielen: Sturing: Remmen:
t t
Hefinrichtning: Hydr. install.:
1.1 1.2 2.1 2.2 2.3 3.1 3.2 4.1 5.1 5.2 5.3 5.4 6.1 6.2 6.3 7.1 7.2 7.3
k t k t
Elektr. install.:
t
7.4 7.5 7.6 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6
Elektromotoren:
9.1
Periodiek onderhoud Normaal = t W M Koelhuis = k 1 3 Alle dragende elementen op beschadigingen controleren t Schroefverbindingen controleren t Drijfwerk op lawaai en lekkages controleren t Oliepeil in de transmissie controleren t Drijfwerkolie verversen Op slijtage en beschadiging controleren t Lagers en bevestiging controleren a) k t Speling van het stuur controleren t Werking en instelling controleren k t Gasdrukveer controleren op werking terugzetten, dichtheid t en beschadigingen Slijtage van remblokken controleren Remmechanisme controleren, event. instellen en smeren k Werking, slijtage en instelling controleren t Rollen, glijstukken en aanslagen controleren k t Vorken en vorkdragers op slijtage en beschadigingen con- k t troleren Werking controleren k t Verbindingen en aansluitingen op dichtheid en beschadigin- k t gen b) Hydr. cylinder op dichtheid, beschadigingen en bevestiging k t controleren Oliestand controleren k t Hydr. olie verversen en filterpatroon vernieuwen d) Werking van de drukbegrenzingsventielen controleren Werking controleren t Kabels op stevige aansluitingen en beschadigingen controt leren Zekeringen op de juiste waarde controleren Schakelaars en schakelnokken op stevige bevestiging en t werking controleren Schakelbeveiliging en relais controleren, eventueel vervant gen Waarschuwingsinstallatie en veiligheidsschakelingen op k t werkingcontroleren Bevestiging van de motor controleren t
M M 6 12
k t
t t
k t k t
t
a) Wielschroef voor de eerste keer na ca. 100 werkuren op stevige bevestigingcontroleren, event. aandraaien.
b) Hydraulische aansluitingen voor de eerste keer na ca. 100 werkuren op dichtheid controleren, event. aandraaien.
b) Hydraulische aansluitingen voor de eerste keer na ca. 100 werkuren op dichtheid controleren, event. aandraaien.
d) Eerste verversing na ca. 500 werkuren.
d) Eerste verversing na ca. 500 werkuren.
A
A
F4
De onderhoudsintervallen gelden voor normale werkcondities, bij zwaardere condities moeten ze naar behoefte verkort worden.
0403.NL
a) Wielschroef voor de eerste keer na ca. 100 werkuren op stevige bevestigingcontroleren, event. aandraaien.
F4
De onderhoudsintervallen gelden voor normale werkcondities, bij zwaardere condities moeten ze naar behoefte verkort worden.
0403.NL
4
10.1 10.2 10.3 10.4
Smering: Algemene metingen:
0403.NL
Proefrit:
11.1 12.1 12.2 12.3 12.4 13.1 13.2
Akku:
10.1 10.2 10.3 10.4
Smering: Algemene metingen:
Proefrit:
11.1 12.1 12.2 12.3 12.4 13.1 13.2
Periodiek onderhoud Normaal = t W M M M Koelhuis = k 1 3 6 12 Zuurdichtingen, zuurstand en spanning van de cellen k t controleren Aansluitklemmen op stevige bevestiging controleren, k t met poolvet invetten Stekkerverbindingen van de akku schoonmaken, stevi- k t ge bevestig. kontr Akkukabels op beschadigingen controleren, event. vert nieuwen Het voertuig volgens het smeringsplan smeren k t Sluiting tegen massa controleren t Rijsnelheid en remweg controleren t Hef- en daalsnelheid controleren t Veiligheidsinrichtingen en uitschakeling controleren t Proefrit met nominale lading t Na de onderhoudswerkzaamheden het voertuig de op- k t zichter demonstreren
0403.NL
Akku:
Periodiek onderhoud Normaal = t W M M M Koelhuis = k 1 3 6 12 Zuurdichtingen, zuurstand en spanning van de cellen k t controleren Aansluitklemmen op stevige bevestiging controleren, k t met poolvet invetten Stekkerverbindingen van de akku schoonmaken, stevi- k t ge bevestig. kontr Akkukabels op beschadigingen controleren, event. vert nieuwen Het voertuig volgens het smeringsplan smeren k t Sluiting tegen massa controleren t Rijsnelheid en remweg controleren t Hef- en daalsnelheid controleren t Veiligheidsinrichtingen en uitschakeling controleren t Proefrit met nominale lading t Na de onderhoudswerkzaamheden het voertuig de op- k t zichter demonstreren
F5
F5
Smeerplan ELE ac 16 / 18 / 20
5
3
2
1 4 7
Smeerplan ELE ac 16 / 18 / 20
8 0
4
9
7
teS
9 teS
E
1) 0,55 l
1) 0,55 l
E
g
Glijvlakken
g
Glijvlakken
s
Smeernippel
s
Smeernippel
Vuldop hydraul olie
F6
8
E
E
Vuldop hydraul olie
b
Vuldop drijfwerkolie
b
Vuldop drijfwerkolie
a
Aftapdop drijfwerkolie
a
Aftapdop drijfwerkolie
Cardanolie-overloop voor invulhoeveelheid en controleplug
Cardanolie-overloop voor invulhoeveelheid en controleplug
Voor gebruik in koelhuizen
Voor gebruik in koelhuizen
Mengverhouding Voor gebruik in koelhuizen 1:1
0403.NL
1)
6
5
0
E
E
3
2
1
6
5
1) F6
Mengverhouding Voor gebruik in koelhuizen 1:1
0403.NL
5
5.1
Bedrijfsmiddelen
5.1
Het omgaan met bedrijfsmiddelen: met de bedrijfsmiddelem dient steeds doelmatig en volgens de voorschriften van de producent omgegaan te worden.
f
Bedrijfsmiddelen Het omgaan met bedrijfsmiddelen: met de bedrijfsmiddelem dient steeds doelmatig en volgens de voorschriften van de producent omgegaan te worden.
f
Het ondoelmatig omgaan is gevaarlijk voor uw gezondheid, uw leven en het milieu. Bedrijfsmiddelen mogen uitsluitend in de daarvoor voorgeschreven vaten worden opgeslagen. Deze kunnen brandbaar zijn en mogen derhalve niet met hete bouwonderdelen of open vuur in aanraking gebracht worden.
Het ondoelmatig omgaan is gevaarlijk voor uw gezondheid, uw leven en het milieu. Bedrijfsmiddelen mogen uitsluitend in de daarvoor voorgeschreven vaten worden opgeslagen. Deze kunnen brandbaar zijn en mogen derhalve niet met hete bouwonderdelen of open vuur in aanraking gebracht worden.
Bij het navullen van bedijfsmiddelen mogen uitsluitend schone vaten gebruikt worden. Het mengen van bedrijfsmiddelen van verschillende qualiteit is verboden. Van dit voorschrift mag slechts dan afgeweken worden wanneer het mengen in de gebruiksaanwijzing uitdrukkelijk aangegeven is.
Bij het navullen van bedijfsmiddelen mogen uitsluitend schone vaten gebruikt worden. Het mengen van bedrijfsmiddelen van verschillende qualiteit is verboden. Van dit voorschrift mag slechts dan afgeweken worden wanneer het mengen in de gebruiksaanwijzing uitdrukkelijk aangegeven is.
Morsen moet voorkomen worden. Gemorste vloeistof dient onmiddellijk met een geschikt bindmiddel verwijderd te worden en het mengsel uit bedrijfsmiddel en bindmiddel dient volgens de voorschriften opgeruimd te worden.
Morsen moet voorkomen worden. Gemorste vloeistof dient onmiddellijk met een geschikt bindmiddel verwijderd te worden en het mengsel uit bedrijfsmiddel en bindmiddel dient volgens de voorschriften opgeruimd te worden.
Code
Bestelnr.
Leverhoeveelh.
Benaming
Gebruik voor:
Code
Bestelnr.
A
29 200 670
5,0 l
B
29 200 680
5,0 l
C
29 200 810
5,0 l
H-LP 10, DIN 51524 Transmissie, hydraulische installatie
E
29 201 430
1,0 kg
Vet, DIN 51825
F
29 200 100
1,0 kg
Vet, TTF52
H-LP 46, DIN 51524 Hydraulische installatie
A
29 200 670
5,0 l
H-LP 46, DIN 51524 Hydraulische installatie
CLP 100, DIN 51517 Transmissie
B
29 200 680
5,0 l
CLP 100, DIN 51517 Transmissie
C
29 200 810
5,0 l
H-LP 10, DIN 51524 Transmissie, hydraulische installatie
Smeerdienst
E
29 201 430
1,0 kg
Vet, DIN 51825
Smeerdienst
Smeerdienst
F
29 200 100
1,0 kg
Vet, TTF52
Smeerdienst
Vet-Richtwaardes
Benaming
Gebruik voor:
Vet-Richtwaardes Walkpenetratie bij 25 °C 265-295 310-340
NLG1-klasse 2 1
Bedrijfstemperatuur °C -35/+120 -52/+100
Code Verzepingstype E Lithium F --
Druppunt °C 185 --
Walkpenetratie bij 25 °C 265-295 310-340
NLG1-klasse 2 1
Bedrijfstemperatuur °C -35/+120 -52/+100
0403.NL
Druppunt °C 185 --
0403.NL
Code Verzepingstype E Lithium F --
Leverhoeveelh.
F7
F7
6
Adviezen voor onderhoud
6
Adviezen voor onderhoud
6.1
Voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden
6.1
Voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden
Om ongelukken bij onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden te voorkomen dienen alle noodzakelijke veiligheidsmaatregels genomen te worden. Aan de volgende voorwaarden moet voldaan zijn:
Om ongelukken bij onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden te voorkomen dienen alle noodzakelijke veiligheidsmaatregels genomen te worden. Aan de volgende voorwaarden moet voldaan zijn:
– Het voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E). – Accustekker (1) eruittrekken.
– Het voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E). – Accustekker (1) eruittrekken.
f
Bij werkzaamheden met geheven ladingvork of opgevijzeld voertuig dienen deze zo beveiligd te worden, dat afzakken, afglijden of wegglijden uitgesloten is. Bij het opvijzelen van het voertuig moeten bovendien de bepalingen van het hoofdstuk ”Transport en eerste inbedrijfname” in acht genomen worden. Bij werkzaamheden aan de vastzetrem moet het voertuig tegen wegrollen worden beveiligd.
f
Bij werkzaamheden met geheven ladingvork of opgevijzeld voertuig dienen deze zo beveiligd te worden, dat afzakken, afglijden of wegglijden uitgesloten is. Bij het opvijzelen van het voertuig moeten bovendien de bepalingen van het hoofdstuk ”Transport en eerste inbedrijfname” in acht genomen worden. Bij werkzaamheden aan de vastzetrem moet het voertuig tegen wegrollen worden beveiligd.
6.2
Afdekkap vooraan
6.2
Afdekkap vooraan
– Twee schroeven (6) uitdraaien. – Afdekkap (5) voorzichtig afnemen. 6.3
– Twee schroeven (6) uitdraaien. – Afdekkap (5) voorzichtig afnemen.
Kap aandrijving afnemen
6.3
Kap aandrijving afnemen
De aandrijvingskap is tweegedeeld (3).
De aandrijvingskap is tweegedeeld (3).
– – – – –
– – – – –
Dissel tot aan de rechte eindaanslag draaien. Twee schroeven (2) losmaken en eruithalen. Eerste gedeelte van de kap (3) voorzichtig erafnemen. Dissel tot aan de linke eindaanslag draaien. Tweede gedeelte van de kap (4) losschroeven en voorzichtig afnemen..
Dissel tot aan de rechte eindaanslag draaien. Twee schroeven (2) losmaken en eruithalen. Eerste gedeelte van de kap (3) voorzichtig erafnemen. Dissel tot aan de linke eindaanslag draaien. Tweede gedeelte van de kap (4) losschroeven en voorzichtig afnemen..
1
1
1
2
4 7 Set
5 8
1
3
7 Set
6
6
5
5
4
2
F8
3
5 8
3 6 9
0
2 0403.NL
3
0403.NL
4
2
4
6 9
0
F8
6.4
Elektrische stoppen controleren
6.4
– Voertuig voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden (vgl. punt 6.1). – Afdekkap vooraan afnemen (vgl. punt 6.2). – Alle stoppen volgens de tabel op juiste waarde controleren, als nodig vervangen.
1
5 8
3
2
4
6
7
9
Set
0
3 6 9
10
Waarde 10 A 10 A T 100 A 100 A
0403.NL
Beveiligen van: Geïntegreerde acculader (o) Stop algehele besturing Rijmotor Pompmotor
9
5 8 0
Pos. 7 8 9 10
Benaming F10 F1 1F1 2F1
Beveiligen van: Geïntegreerde acculader (o) Stop algehele besturing Rijmotor Pompmotor
9
Waarde 10 A 10 A T 100 A 100 A
0403.NL
10
Benaming F10 F1 1F1 2F1
8
7
1
2
4 7 Set
Pos. 7 8 9 10
– Voertuig voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden (vgl. punt 6.1). – Afdekkap vooraan afnemen (vgl. punt 6.2). – Alle stoppen volgens de tabel op juiste waarde controleren, als nodig vervangen.
8
7
Elektrische stoppen controleren
F9
F9
6.5
7
Hernieuwde inbedrijfname
6.5
De hernieuwde inbedrijfname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden mag slechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:
De hernieuwde inbedrijfname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden mag slechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:
– – – –
– – – –
claxon controleren op juist funktioneren Nood-Uit-stekker op goede werking controleren. rem controleren op goed funktioneren voertuig conform smeerschema smeren.
Stilleggen van het bodemtransportvoertuig
7
Wordt het bodemtransportvoertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan 2 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije en droge ruimte en de maatregels voor, tijdens en na stillegging dienen zoals beschreven uitgevoerd te worden.
m
m
Het bodemtransportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden dat alle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers niet beschadigd worden.
Maatregels voor het stilleggen
7.1
Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken. De remmen controleren. Stand hydraulica-olie controleren, zonodig bijvullen (vgl. hoofdstuk F). Alle mechanische elementen die niet van een verflaag voorzien zijn in een dunne laag olie resp. vet zetten. – Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.
F 10
Maatregels voor het stilleggen Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken. De remmen controleren. Stand hydraulica-olie controleren, zonodig bijvullen (vgl. hoofdstuk F). Alle mechanische elementen die niet van een verflaag voorzien zijn in een dunne laag olie resp. vet zetten. – Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.
A
Bovendien moeten de aanwijzingen van de producent van de accu opgevolgd te worden.
Bovendien moeten de aanwijzingen van de producent van de accu opgevolgd te worden. – Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray.
Maatregels tijdens de stillegging
7.2
Maatregels tijdens de stillegging
Om de 2 maanden:
Om de 2 maanden:
– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).
– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Het regelmatige opladen van de accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders door de automatische ontlading van de accu een onderlading plaatsvindt die door de daarmee verbonden sulfatering de accu vernielt. 0403.NL
m
Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Het regelmatige opladen van de accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders door de automatische ontlading van de accu een onderlading plaatsvindt die door de daarmee verbonden sulfatering de accu vernielt. 0403.NL
m
Het bodemtransportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden dat alle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers niet beschadigd worden.
– – – –
– Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray. 7.2
Stilleggen van het bodemtransportvoertuig
Wanneer het bodemtransportvoertuig langer dan 6 maanden stilgelegd moet worden, moeten verdergaande maatregels met de service van de producent afgesproken worden.
– – – –
A
claxon controleren op juist funktioneren Nood-Uit-stekker op goede werking controleren. rem controleren op goed funktioneren voertuig conform smeerschema smeren.
Wordt het bodemtransportvoertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan 2 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije en droge ruimte en de maatregels voor, tijdens en na stillegging dienen zoals beschreven uitgevoerd te worden.
Wanneer het bodemtransportvoertuig langer dan 6 maanden stilgelegd moet worden, moeten verdergaande maatregels met de service van de producent afgesproken worden. 7.1
Hernieuwde inbedrijfname
F 10
7.3
Hernieuwde ingebruikname na stillegging
7.3
– Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken. – Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Accu reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de accu vastklemmen. – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Transmissie-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen. – Hydraulica-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen. – Het bodemtransportvoertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).
Hernieuwde ingebruikname na stillegging – Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken. – Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F). – Accu reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de accu vastklemmen. – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Transmissie-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen. – Hydraulica-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen. – Het bodemtransportvoertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).
A
Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Bij schakelmoeilijkheden in de elektrische installatie moeten de contactplaatsen met contactspray ingespoten worden en een mogelijke laag oxyde op de contacten van de bedieningselementen moet door meermalig in werking stellen verwijderd worden.
A
Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Bij schakelmoeilijkheden in de elektrische installatie moeten de contactplaatsen met contactspray ingespoten worden en een mogelijke laag oxyde op de contacten van de bedieningselementen moet door meermalig in werking stellen verwijderd worden.
f
Ogenblikkelijk na de inbedrijfname verscheidene keren proefremmen.
f
Ogenblikkelijk na de inbedrijfname verscheidene keren proefremmen.
8
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens VBG 36 [voorschriften voor ongevallenpreventie])
Het bodemtransportvoertuig moet minstens éénmaal per jaar of na bijzondere gebeurtenissen door een hiervoor speciaal gequalificeerde persoon gecontroleerd worden. Deze persoon moet een evaluatie en beoordeling zonder invloed van gezichtspunten van het bedrijf of van economische aard uitsluitend vanuit het standpunt van veiligheid afgeven. Deze persoon dient voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een voertuig en de effectiviteit van de bescherminrichtingen volgens de regels van de techniek en de basisregels voor de controle van het bodemtransportvoertuig te kunnen beoordelen.
Het bodemtransportvoertuig moet minstens éénmaal per jaar of na bijzondere gebeurtenissen door een hiervoor speciaal gequalificeerde persoon gecontroleerd worden. Deze persoon moet een evaluatie en beoordeling zonder invloed van gezichtspunten van het bedrijf of van economische aard uitsluitend vanuit het standpunt van veiligheid afgeven. Deze persoon dient voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een voertuig en de effectiviteit van de bescherminrichtingen volgens de regels van de techniek en de basisregels voor de controle van het bodemtransportvoertuig te kunnen beoordelen.
Daarbij moet een volledig onderzoek van de technische toestand van het bodemtransportvoertuig qua veiligheid tegen ongevallen uitgevoerd worden. Bovendien moet het bodemtransportvoertuig grondig onderzocht worden op beschadigingen die door eventueel niet-vakkundig gebruik kunnen zijn ontstaan. Er dient een controlebericht gemaakt te worden. De resultaten van de controle moeten minstens tot de tweede controle nadien bewaard blijven.
Daarbij moet een volledig onderzoek van de technische toestand van het bodemtransportvoertuig qua veiligheid tegen ongevallen uitgevoerd worden. Bovendien moet het bodemtransportvoertuig grondig onderzocht worden op beschadigingen die door eventueel niet-vakkundig gebruik kunnen zijn ontstaan. Er dient een controlebericht gemaakt te worden. De resultaten van de controle moeten minstens tot de tweede controle nadien bewaard blijven.
Voor het zo spoedig mogelijk herstellen van beschadigingen is de exploitant verantwoordelijk.
Voor het zo spoedig mogelijk herstellen van beschadigingen is de exploitant verantwoordelijk.
A
Voor deze controle heeft de producent een speciale veiligheidsservice met daarvoor opgeleide medewerkers. Als optische aanwijzing wordt het bodemtransportvoertuig ná voorgenomen controle voorzien van een controleplaquette. Deze plaquette geeft aan, in welke maand van welk jaar de volgende keuring moet plaatsvinden.
0403.NL
A
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens VBG 36 [voorschriften voor ongevallenpreventie])
Voor deze controle heeft de producent een speciale veiligheidsservice met daarvoor opgeleide medewerkers. Als optische aanwijzing wordt het bodemtransportvoertuig ná voorgenomen controle voorzien van een controleplaquette. Deze plaquette geeft aan, in welke maand van welk jaar de volgende keuring moet plaatsvinden.
0403.NL
8
F 11
F 11
F 12 F 12 0403.NL
0403.NL