1/2
Staten-Generaal
Vergaderjaar 1995–1996
Nr. 105a
22 660
Conferentie van commissies voor Europese aangelegenheden uit de parlementen van de lidstaten van de EU en van een commissie uit het Europees Parlement
Nr. 8 HERDRUK1
VERSLAG Vastgesteld 29 augustus 1996 Op 24 en 25 juni 1996 werd in de Camera dei Deputati (Kamer van Afgevaardigden) te Rome de veertiende conferentie gehouden van commissies voor Europese aangelegenheden uit de nationale lidstaten van de Europese Unie en van een commissie uit het Europees Parlement (Conference of European Affairs Committees, afgekort CEAC, in het Frans COSAC). Daar de Eerste Kamer op ambtelijk niveau was vertegenwoordigd, bestond de Nederlandse delegatie uit de Tweede Kamerleden Houda (PvdA), Van Rooy (CDA) en delegatieleider Ter Veer (D66). Zij brengt als volgt verslag uit. 1. Verslag van het Italiaanse voorzitterschap De Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken Dini heeft de conferentie geı¨nformeerd over de besluiten van de Europese Raad in Florence. Hij betrok daarbij ook de resultaten van het Italiaanse voorzitterschap en de voortgang van de Intergouvernementele Conferentie (IGC). Als belangrijkste onderwerpen van de Europese Raad noemde hij: – de gekke koeienziekte (BSE), waarover in hoofdlijnen overeenstemming werd bereikt, – werkgelegenheid, groei en concurrentievermogen: hierover werd over strategische beleidslijnen overeenstemming bereikt, en werd het belang van samenwerking onderstreept tussen nationale overheden, lokale overheden en sociale partners. Voorts werd gesproken over de financiering van de Trans Europese Netwerken (TEN’s). – de voorbereiding van de EMU: de start van de derde fase per 1 januari 1999 werd herbevestigd. – de interne en externe veiligheid binnen de Europese Gemeenschap: overeenstemming werd bereikt over Europol i.c. het verlenen van prejudicie¨le rechtsmacht aan het Europese Hof. – externe betrekkingen van de gemeenschap, waarbij m.n. het mediterrane beleid van groot belang wordt geacht. – de IGC: deze conferentie werd een nieuwe impuls gegeven; het Ierse voorzitterschap is verzocht aan de Europese Raad in Dublin (december 1996) een ontwerp-verdrag voor te leggen.
1
Eerder incompleet afgedrukt.
6K2798 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1996
Staten-Generaal, vergaderjaar 1995–1996, 22 660, nrs. 105a en 8
1
Minister Dini ging vervolgens in op de rol van de nationale parlementen. Alleen met concrete doelen en voorbeelden van integratie kan de steun van de burgers voor een verenigd Europa worden verworven. De nationale parlementen controleren de regeringen, wat zij overigens nog actiever zouden kunnen doen. De nationale parlementen spelen daarom een essentie¨le rol en moeten nauwer bij het integratieproces worden betrokken. Spreker wees in dat verband op de Verklaring bij het Verdrag van Maastricht betreffende de rol van de nationale parlementen in de EU (nr. 13). De rol van het Europees Parlement dient onverlet te worden gelaten. Wel moet de institutionele structuur van de EU worden vereenvoudigd. Nieuwe organen en nieuwe raadplegingsprocedures zullen de afkeer van de burgers slechts vergroten. In de op de inleiding van Minister Dini volgende discussie werden vele vragen gesteld over de BSE-affaire, de IGC, over de coo¨rdinatie van het werkgelegenheidsbeleid, over de toekomstige opzet van de EU-begroting en de positie van de structuurfondsen, over het Europees-Mediterraan partnerschap (MEDA-programma), en over een mogelijke flexibilisering van de EMU-criteria. De heer Ter Veer vroeg of tijdens de Europese Raad te Florence ook over milieubeleid was gesproken, en waarschuwde ervoor de sociale component bij de totstandkoming van de EMU uit het oog te verliezen. Hij was benieuwd naar de opvatting van minister Dini over de rol van de nationale parlementen bij het Europese integratieproces. Voorts informeerde hij waaraan moet worden gedacht bij het verzoek aan Ierland om met het oog op de Europese Raad van Dublin een ontwerp-verdrag voor te bereiden. Tenslotte zei de heer Ter Veer verheugd te zijn met de bereikte voortgang inzake Europol, waardoor de Europese samenwerking zijns inziens een belangrijke impuls heeft gekregen. Minister Dini stelde dat sedert de Europese Raad van Essen de problematiek van de werkgelegenheid gerichte aandacht krijgt. Ook wanneer het goed ging cree¨erden de economiee¨n niet meer zo veel nieuwe banen. De globalisering van de economie en de daarmee samenhangende invloed van derde landen is een van de oorzaken. Werkgelegenheid is een aanhoudende zorg en veel lidstaten wensen een hoofdstuk over werkgelegenheid en de sociale bescherming van de werknemer in het nieuwe verdrag. Aan de totstandkoming van een EMU wordt al jaren gewerkt. De gestelde toelatingscriteria mogen noch verwateren, noch ruim worden geı¨nterpreteerd, dat zal voor verschillende landen onaanvaardbaar zijn. Politieke wil blijft noodzakelijk om de EMU te verwezenlijken, hetgeen echter niet mag leiden tot enig faillisement. Sprekende over het Euro-Mediterrane beleid merkte minister Dini op dat de Europese Raad veel belang hecht aan de mediterrane dimensie van de EU. Onder het Italiaanse voorzitterschap zijn vorderingen gemaakt met de tenuitvoerlegging van de verklaring inzake het Europees-Mediterrane partnerschap en het werkprogramma. Hij achtte het onaanvaardbaar dat de financie¨le MEDA-verordening nog steeds wordt geblokkeerd. Het conflict met Turkije over de feitelijke effectuering dient zo snel mogelijk te worden opgelost. Inmiddels is een dialoog met Turkije gestart. Over de IGC heeft de Europese Raad een algemene discussie gevoerd, die vooral gericht was op het geven van een nieuwe impuls aan de
Staten-Generaal, vergaderjaar 1995–1996, 22 660, nrs. 105a en 8
2
onderhandelingen over verdieping en uitbreiding. Over de toekomstige positie van de tweede en derde pijler is probleemverkennend gesproken. Wat de rol van de nationale parlementen betreft bevestigde minister Dini dat het met name moet gaan om een versterking van de controlerende taak jegens de regeringen, die vooraf zoveel mogelijk informatie moeten verschaffen. Dat sluit meer overleg tussen de nationale parlementen overigens niet uit. De CEAC ziet hij als een centrum voor informatie-uitwisseling, niet als een derde kamer. 2. De betrekkingen tussen de nationale parlementen en EUinstellingen Dit onderwerp werd ingeleid door de heer Ruberti, voorzitter van de commissie voor Europese Zaken van de Italiaanse Kamer van Afgevaardigden. Hij verwees o.a. naar Verklaring 13 bij het Verdrag van Maastricht, naar de Europese Raad van Turijn, die het belang van het tijdig verschaffen van informatie aan de nationale parlementen heeft benadrukt, en naar de CEAC-conferenties te Parijs en Madrid, waar ideee¨n over de instelling van een derde kamer waren afgewezen. Het gaat er nu om op welke wijze gedurende de IGC onderling contact kan worden gehouden; de Europese Raad in Turijn heeft uitgesproken dat de CEAC daarvoor het meest geschikte orgaan is. Ook wees hij op een Fins voorstel een werkgroep in te stellen die voorstellen moet doen ter verbetering van de werkwijze van de CEAC. Na deze inleiding werd door vele sprekers het woord gevoerd. De woordvoerder van de delegatie uit het Verenigd Koninkrijk meende dat het in wezen gaat om een strijd tussen het rekenschap afleggen door de regeringen of de regeringen laten doen wat ze willen. Er dienen termijnen te worden gesteld voor de behandeling van wetgevingsvoorstellen. Spreker kon zich niet aan de indruk onttrekken dat voor een beter functioneren van de CEAC de instelling van een vast secretariaat onvermijdelijk is. Een vertegenwoordigster van het EP stelde dat leden van het EP en van de nationale parlementen geen concurrenten van elkaar zijn. Zij sprak zich uit tegen het houden van informele raden, vanwege het ontbreken van controlemogelijkheden. Die raden vormen een ontkenning van de veelgehoorde uitspraak, dat er voortgang wordt geboekt t.a.v. transparantie en openheid van de Europese besluitvorming. Van Portugese zijde werd aangedrongen op het houden van hoorzittingen door de commissies voor Europese Zaken uit de nationale parlementen, waarvoor Eurocommissarissen zouden moeten worden uitgenodigd. Van Franse zijde werd het belang van de subsidiariteit benadrukt. De tweede en derde pijler van het Verdrag van Maastricht zijn intergouvernementeel, en de controletaak ligt dus geheel bij de nationale parlementen. Een praktische invulling is nodig van het begrip subsidiariteit, door een «avis collectif» van de nationale parlementen. In dit verband werd verwezen naar de bezoeken die een delegatie uit de Franse Assemble´e de afgelopen maanden aan de nationale parlementen van de lidstaten heeft gebracht, tijdens welke ook is gepleit voor een steviger organisatie van de CEAC, en niet zoals ten onrechte werd gesuggereerd voor instelling van een derde kamer. De CEAC dient vaker bijeen te komen. Steun werd betuigd aan het Finse voorstel tot instelling van een werkgroep terzake.
Staten-Generaal, vergaderjaar 1995–1996, 22 660, nrs. 105a en 8
3
De heer Brok, die namens het EP zitting heeft gehad in de zogenaamde reflectiegroep, pleitte voor een meer intensieve uitwisseling van informatie tussen de nationale parlementen en het EP, opdat niet alleen wordt gevaren op de informatie die de regeringen ter beschikking stellen. Het cree¨ren van een beroepsgang voor de nationale parlementen bij het Europese Hof achtte hij een goede zaak. Aanpassing van Verklaring 13 bij het Verdrag van Maastricht is wellicht nodig, opdat de nationale parlementen meer invloed op de Europese besluitvorming kunnen uitoefenen. Een Portugese spreker zei voorstander te zijn van communautarisering van bepaalde delen van de derde pijler. Ook van Deense zijde werd gesteld dat de CEAC geen concurrent van het EP moet zijn. Op de Commissie moet druk worden uitgeoefend om snellere toezending van documenten te bevorderen en termijnen voor wetgeving te stellen. Ook zou door de CEAC druk op de Raad van Ministers moeten kunnen worden uitgeoefend. Het Finse voorstel werd ondersteund. Uit de Nederlandse delegatie sloot mevrouw Van Rooy zich aan bij de uitspraak van minister Dini geen nieuwe instellingen en geen veranderingen ten koste van het Europees Parlement te wensen. Er wordt wel gesproken over het democratisch tekort in Europa. Het EP en de nationale parlementen zijn geen concurrenten van elkaar; waar het gaat om een versterking van het draagvlak voor de Europese integratie zijn zij elkaars bondgenoten. Controle kan worden verbeterd door bestaande procedures te verbeteren. Echter, verbetering van bestaande procedures alleen lost de problemen niet op; vergroting van de openheid en van de transparantie zijn noodzakelijk. De CEAC beschouwt zij als een forum voor informatie-uitwisseling en voor het aangaan van dialogen, echter zonder formele status. Het feit dat de delegaties in omvang gelijk zijn acht zij een van de charmes. Het probleem van de legitimiteit van standpunten, afgegeven door parlementarie¨rs die deel uitmaken van delegaties naar conferenties, zal altijd blijven bestaan. Waardering zei mevrouw Van Rooy te hebben voor de ideee¨n van Franse zijde. Maar de CEAC is niet het juiste gremium om daar vorm en inhoud aan te geven. Sprekend over het Finse voorstel drong zij aan op een schriftelijke toelichting, met aanduiding van de mogelijke formele implicaties, opdat daarop vervolgens schriftelijk kan worden gereageerd. Op basis van deze reacties zou de Troika een voorstel voor de bijeenkomst in Dublin kunnen formuleren. De nationale parlementen zullen zelf meer aandacht op Europa moeten richten. Dat is thans nog te veel een zaak voor enkele specialisten en te weinig van het hele parlement. Wat de derde pijler betreft meende mevrouw Van Rooy dat een dialoog hierover van groot belang is, omdat hier het Europa van de burgers prominent aan de orde is. De woordvoerders in derde-pijler-aangelegenheden zouden vaker bij elkaar moeten komen. Van Belgische zijde werd gesteld dat nationale parlementen de controle op de Europese besluitvorming dienen te verbeteren, dat er geen nieuw orgaan mag worden gecree¨erd, en dat de directe informatievoorziening door de Europese instellingen aan de nationale parlementen verbetering behoeft.
Staten-Generaal, vergaderjaar 1995–1996, 22 660, nrs. 105a en 8
4
Een Duitse woordvoerder zei dat diegenen die voor een sterke CEAC pleiten, zich impliciet voor zwakke Europese instellingen uitspreken. Hij wil vastgelegd zien welke zaken op Europees en welke op het niveau van de lidstaten zouden moeten worden gedaan. Nieuwe instellingen zijn niet nodig. De voorzitter, de heer Ruberti, constateerde – gehoord de reacties van de verschillende delegaties – consensus met betrekking tot de versterking van de positie van de nationale parlementen, ten aanzien van de verbetering van de informatievoorziening, en van intensievere samenwerking met het EP. De CEAC beschouwt hij als een raadgevend orgaan ten behoeve van de besluitvorming; bij voorbeeld met betrekking tot de subsidiariteit. Hoe dit te doen verdient zijns inziens uitdieping in de discussies. Zolang onduidelijkheid blijft bestaan over de samenstelling, de structuur, de taak e.d. van de door de Finse delegatie voorgestelde werkgroep wil hij oprichting daarvan niet bepleiten. Hij stelde voor de Troika te vragen documenten hierover voor te bereiden. Dit voorstel werd aanvaard, met de toevoeging dat – indien nodig – de Troika gevraagd en ongevraagd kan worden benaderd met suggesties vanuit de nationale parlementen. 3. Follow-up van de conferentie in Barcelona over een Euro-mediterraan partnerschap Dit onderwerp werd ingeleid door de voorzitter van de Italiaanse Senaatscommissie voor Europese Aangelegenheden, de heer Bedin. Hij ging allereerst in op de resultaten van de geretourneerde vragenlijsten over onderhavige materie. Alle parlementen van de lidstaten zien het belang van het Middellandse Zeegebied voor de EU in. Bestaande problemen in dit gebied verdienen een oplossing, daar er op termijn een internationale noodsituatie kan ontstaan, met grote gevolgen ook voor de EU. De discussies over uitbreiding van de EU naar Midden- en Oost-Europa leiden tot extra aandacht voor het Middellandse Zeegebied; tot een parallelle benadering waarbij de mensenrechten een belangrijke rol dienen te spelen. Het voor het MEDA-programma gereserveerde bedrag wordt als voldoende beschouwd. Ook bestaat consensus over de aanpak die in Barcelona is vastgesteld. Vraagtekens worden gezet bij het voorstel van een vrijhandelszone. Structurele barrières dienen te worden geslecht. Op deze inleiding volgde een discussie waaraan vooral door vertegenwoordigers van de zuidelijke lidstaten werd deelgenomen. Enerzijds werd daarbij de MEDA-blokkade van Griekenland aan de kaak gesteld; anderzijds werd in negatieve zin richting Turkije gewezen vanwege de mensenrechtensituatie en de kwestie-Cyprus. De heer Baron Crespo, rapporteur over onderhavige materie in het EP, merkte inleidend op dat door de blokkade van Griekenland, hoewel hij daar enig begrip voor kon opbrengen, de geloofwaardigheid van de EU in het geding is gebracht. Hij noemde het blokkeren van steun voor zwakkeren een slechte zaak, en stelde dat ook Griekenland belang heeft bij uitvoering van het MEDA-programma. In de visie van het EP dient de gedecentraliseerde samenwerking gestimuleerd te worden. Voorts staat het EP het stimuleren van de transparantie voor en zet het kracht bij aan de toewijzing van de fondsen. Gelet op het feit dat op de programma’s voor Oost- en Midden-Europa in het verleden kritiek was geleverd, o.a. door het Europese Rekenhof,
Staten-Generaal, vergaderjaar 1995–1996, 22 660, nrs. 105a en 8
5
dient de verdeling van de fondsen ten behoeve van het MEDA-programma zo transparant mogelijk te zijn, meende de heer Baron Crespo. De democratische clausule (de consolidatie van de democratie en de handhaving van de mensenrechten) heeft dankzij het EP een belangrijke rol gespeeld in de onderhandelingen. Het EP heeft voorts de hand gehad in de vastgestelde procedure voor opschorting van financie¨le steun. Thans is daarvoor een gekwalificeerde meerderheid en raadpleging vooraf van het EP nodig. De heer Houda deelde het door de heer Baron Crespo over het MEDA-programma naar voren gebrachte standpunt, en zei waardering te hebben voor de geboekte vooruitgang. Hij constateerde dat de parlementen in de noordelijke landen nogal terughoudend zijn inzake contacten met de Middellandse-Zeelanden, anders dan met de Centraalen Oosteuropese landen. Hij brak een lans voor een meer intensieve relatie tussen de EU en de Middellandse-Zeelanden. De terughoudende opstelling ten opzichte van de Middellandse-Zeelanden achtte hij verklaarbaar. Wel wenste hij een meer actieve opstelling ter verbetering van de betrekkingen met de Middellandse-Zeelanden, ook van de parlementen. Een lid van de Portugese delegatie merkte op dat het hier gaat om landen met grote economische problemen en een zwakke infrastructuur. Het gevolg is emigratie. Echte vooruitgang is zonder versterking van de infrastructuur niet mogelijk. Er zijn meer contacten met de betrokken landen nodig en de blokkering van het MEDA-programma is daarom contra-produktief. Hij was het eens met de uitspraak van de heer Houda dat ook parlementaire contacten nuttig kunnen zijn. Het gaat niet alleen om economische maar ook om politieke en culturele samenwerking. 4. Technische wijziging van de werkafspraken van de CEAC Met het aanpassen van de werkafspraken (in verband met de uitbreiding van de Unie van 12 naar 15 leden en ter vervanging van het woord Gemeenschap door het woord Unie) is zonder discussie ingestemd. De voorzitter van de delegatie, Ter Veer De griffiers van de delegatie, Teunissen Van Waasbergen
Staten-Generaal, vergaderjaar 1995–1996, 22 660, nrs. 105a en 8
6