EPNEPN-EXAMEN 17 JUNI 2011 (OCHTENDGEDEELTE) I ONDERDEEL HUWELIJKSVERMOGENSRECHT HUWELIJKSVERMOGENSRECHT 1. Geef aan welke vier varianten er bestaan op het geboed van finale verrekenbedingen en beschrijf de gevolgen voor de erfbelasting van deze vier varianten. De vier varianten van het finale verrekenbeding zijn: het facultatief eenzijdig verrekenbeding; het verplicht eenzijdig verrekenbeding; het facultatief wederkerig verrekenbeding; het verplicht wederkerig verrekenbeding.
Indien sprake is van een facultatief eenzijdig, verplicht eenzijdig of een facultatief wederkerig verrekenbeding dan wordt de verkrijging belast op grond van art. 11, lid 3, SW 1956 1956 met erfbelasting. Indien bij een verplicht wederkerig verrekenbeding meer is verkregen dan de helft van de gemeenschap kan heffing van erfbelasting plaatsvinden ingevolge art. 11, lid 4, SW 1956. Enkel indien sprake is van een verplicht wederkerig finaal verrekenbeding wordt bij overlijden (of bij echtscheiding indien dit is bepaald) van een van de echtgenoten afgerekend als waren zij gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Het maakt hierbij niet uit welke echtgenoot eerst komt te overlijden. Zowel bij overlijden van de meestvermogende als de minstvermogende echtgenoot is dit verrekenbeding van toepassing. Als uitgangspunt voor verrekening wordt het gezamenlijke vermogen en privé vermogen van de echtgenoot genomen, met uitzondering van vermogen dat is verkregen onder uitsluitingsclausule. 2. Geef aan wat de voor- en nadelen zijn van een verplicht wederkerig finaal verrekenbeding ten opzichte van een wettelijke gemeenschap. Het voordeel van een verplicht wederkerig finaal verrekenbeding is de keuze die bestaat voor de verrekening bij overlijden en/of bij echtscheiding. Naast deze keuzemogelijkheid bestaat de mogelijkheid te bepalen dat vermogensbestanddelen van de verrekening zijn uitgesloten (bijvoorbeeld polissen van levensverzekeringen en bepaalde schenkingen) of dat bij een negatief vermogen van een van de echtgenoten geen verrekening plaatsvindt. Een ander voordeel van een verplicht wederkerig finaal verrekenbeding is dat de schulden van een van de echtgenoten niet verhaald kunnen worden op de goederen van de andere echtgenoot. Terwijl bij een gemeenschap van goederen de schulden juist wel verhaald kunnen worden op alle goederen van de gemeenschap. Indien sprake is van verrekening ingevolge een verplicht wederkerig finaal verrekenbeding dan behoren de goederen tot de nalatenschap. Het feit dat de goederen tot de nalatenschap behoren kan echter ook worden gezien als een nadeel. Immers, de langstlevende echtgenoot heeft slechts een verrekenvordering. 3. Kunt u aangeven wat beide echtelieden beogen met het schrappen van het finaal verrekenbeding? Met het schrappen van het verplicht wederkerig finaal verrekenbeding beogen de echtelieden de heffing van erfbelasting te verlagen. Indien geen sprake is van een finaal verrekenbeding, maar uitsluiting van iedere gemeenschap dan bestaat de nalatenschap van Margot uit EUR 50.000. Indien echter het finaal verrekenbeding van toepassing is dan
bestaat de nalatenschap van Margot uit de helft van het gezamenlijk vermogen, te weten EUR 1.775.000 (EUR 3.500.000 + EUR 50.000 / 2). In dat geval is dus veel meer erfbelasting verschuldigd. 4. Levert het schrappen van het finaal verrekenbeding naar uw oordeel een belastbare schenking op? Op grond van art. 1, lid 7, SW 1956 1956 wordt voor de toepassing van de Successiewet 1956 onder schenking verstaan de gift bedoeld in art. 7:186, lid 2, BW. Voor een belastbare schenking dient aan drie voorwaarden te zijn voldaan: - de schenker moet zijn verarmd; - de begiftigde moet zijn verrijkt; - hetgeen uit vrijgevigheid heeft plaatsgevonden (liberaliteit). Het schrappen van het finaal verrekenbeding leidt niet tot een belastbare schenking omdat nog geen sprake is van een voltooide waardeverschuiving (HR 28 januari 1959, BNB/959/122). De kans bestaat immers nog steeds dat Pieter als eerste komt te overlijden. Van de voltooide waardeverschuiving is pas sprake op het moment van overlijden. 5. Gesteld dat het schrappen van het finaal verrekenbeding niet leidt tot de constatering van een schenking, zou u het echtpaar dan daadwerkelijk adviseren om het beding te schrappen. Zo ja, waarom wel, zo nee, waarom niet? Het schrappen van het finaal verrekenbeding (hierdoor zal sprake zijn van een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen) heeft tot gevolg dat bij het overlijden van Margot als eerste geen erfbelasting verschuldigd zal zijn. Pieter heeft immers recht op een echtgenotenvrijstelling van EUR 603.600 (cijfers 2011). De heffing bij het overlijden van Pieter zal echter aanzienlijk hoger zijn. Dan dient namelijk door de kinderen erfbelasting betaald te worden over EUR 3.500.000. Estate planning ziet niet alleen op huwelijksvermogensrecht maar is een combinatie van huwelijksvermogensrecht en erfrecht. Geadviseerd kan worden een testamentaire aanpassing door te voeren, waarbij de langstlevende wordt onterfd of een vruchtgebruik krijgt, teneinde te voorkomen dat het vermogen twee maal vererft. II ONDERDEEL ERFRECHT ERFRECHT 1. Hoe groot zijn de verkrijgingen voor de erfbelasting van Myra, Bram en Maria en waaruit bestaan deze? De erfbelasting zelf hoeft niet berekend te worden. Civielrechtelijk verkrijgen langstlevende en de kinderen ieder 1/3e deel van de nalatenschap, zijnde EUR 1.800.000 / 3 = EUR 600.000, waarbij de kinderen in de vorm van een niet opeisbare geldvordering op de langstlevende (art. 4:13 BW, wettelijke verdeling). Fiscaalrechtelijk (voor de erfbelasting) verkrijgt de langstlevende EUR 600.000 vermeerderd met de waarde van het fictieve vruchtgebruik (art.21, lid 14,SW 1956), zijnde 10 x 6% = 60% (o.g.v. leeftijd langstlevende van 62 jaar = factor 10 x 6%, art. 5 en 10 Uitvoeringsbesluit SW 1956). De langstlevende verkrijgt aldus: EUR 600.000 + 2x (EUR 600.000 x 60%) = EUR 600.000 + (2x EUR 360.000) = EUR 1.320.000. De kinderen verkrijgen ieder: EUR 600.000 – EUR 360.000 = EUR 240.000.
2. Hoe groot zijn de verkrijgingen, indien Myra binnen de driemaandstermijn de wettelijke verdeling ongedaan maakt? De erfbelasting zelf hoeft niet berekend te worden. Wanneer de langstlevende de wettelijke verdeling (art. 4:13 BW) binnen drie maanden ongedaan maakt, heeft dat tot gevolg dat de kinderen geen onderbedelingsvordering verkrijgen, maar meteen hun erfdeel. Civielrechtelijk verkrijgt ieder een gelijk aandeel (art. 4:11 lid 1 BW), zijnde EUR 1.800.000 / 3 = EUR 600.000. Nu de wettelijke verdeling ongedaan gemaakt is, is geen sprake van een fictief vruchtgebruik en volgt het fiscale recht het civiele recht. 3. Kan deze ongedaanmaking als een schenking worden aangemerkt? Motiveer. Nee, de ongedaanmaking kwalificeert niet als een schenking op grond van art. 1, lid 8,SW 1956(juncto art. 4:18 BW). 4. Is bij ongedaanmaking art. 30 SW 1956 van toepassing? Motiveer. Nee, indien de langstlevende op grond van art. 4:18 BW afziet van de wettelijke verdeling wordt vanaf de dag van het overlijden van de erflater geacht een onverdeeldheid te hebben bestaaningevolge. Door toepassing van de wettelijke verdeling kunnen voor de langstlevende meer rechten ontstaan dan bij een gewone verdeling. Het afstand doen van de wettelijke verdeling valt dan ook in principe onder art. 30SW 1956. De wetgever heeft echter gemeend hiervoor een uitzondering op te moeten nemen in de wet waardoor bovenbeschreven situatie expliciet is uitgezonderd van toepassing van art. 30SW 1956. Ingevolgeart. 1 lid 8 SW 1956 leidt de bevoordeling door het afzien van een wettelijke verdeling niet tot schenkbelasting. 5. Wat zijn de gevolgen voor de erfbelasting van de rente-overeenkomst? Licht toe. De langstlevende en kinderen komen binnen 8 maanden na het overlijden van de erflater een samengestelde rente van 6% met elkaar overeen ten aanzien van de niet opeisbare geldvorderingen van de kinderen op de langstlevende. Voor de erfbelasting heeft dit tot gevolg dat niet langer sprake is van een fictief vruchtgebruik en op grond van art. 1, lid 3, sub b,SW 1956 (juncto art. 45 SW 1956) wordt deze renteovereenkomst gevolgd en worden de erfdelen nominaal gewaardeerd, te weten ieder EUR 600.000. 6. Verandert uw antwoord op vraag 5, indien Myra en de kinderen de overeenkomst pas sluiten in begin 2012? Licht toe. Wanneer de renteovereenkomst na het verstrijken van 8 maanden na het overlijden van erflater wordt gesloten,wordt het daaruit voortvloeiende voordeel geacht krachtensschenking te zijn verkregen (art. 1, lid 4,SW 1956). Indien uitstel voor het indienen van de aangifte is verkregen geldt de periode van uitstel ook als aangiftetermijn. 7.Hoe worden de vorderingen van de kinderen gewaardeerd, indien in februari 2011 een rente van 7% samengesteld wordt afgesproken tussen de erfgenamen? Licht toe. In casu is geen sprake van een fictief vruchtgebruik (doordat de rente meer dan 6% samengesteld is). Ingevolge art. 9, lid 1, SW 1956 worden de geldvorderingen van de kinderen op de langstlevende nominaal gewaardeerd (EUR 600.000).
8. Wat zijn hiervan de gevolgen bij het overlijden van Joost in 2011? Er hoeft geen erfbelasting te worden berekend. Civielrechtelijk verkrijgen de langstlevende en de kinderen ieder 1/3e deel van de nalatenschap, zijnde EUR 1.800.000 / 3 = EUR 600.000. De enkelvoudige rente bedraagt omgerekend 6% samengesteld, er is geen sprake van een fictief vruchtgebruik.De vorderingen worden nominaal gewaardeerd (het fiscale recht volgt het civiele recht). 9. Wat is er aan de orde, indien Myra voor het bereiken van haar statistische leeftijd komt te overlijden? Volgens het civiele recht is het overeenkomen van een enkelvoudige rente mogelijk. Echter, voor het fiscale recht vindt de wetgever het verschil tussen enkelvoudige en samengestelde rente te groot en mag slechts worden uitgegaan van 6% samengestelde rente. Zodoende dient een enkelvoudige rente eerst omgerekend te worden naar een samengestelde rente. Het punt waarop de enkelvoudige en samengestelde rente met elkaar overeenkomen is de statistische leeftijd (zie grafiek hieronder). In casu overlijdt Myra vóór het bereiken van haar statistische leeftijd. Uit de grafiek volgt dat in dat geval de enkelvoudige rente hoger is dan de samengestelde rente, terwijl slechts de samengestelde rente fiscaal is toegestaan. Het gevolg is dat het teveel aan rente (verschil tussen de samengestelde en enkelvoudige rente) bij het overlijden van Myra als fictieve erfrechtelijke verkrijging in aanmerking wordt genomen en belast (art.9, lid 2,SW 1956).
Enkelvoudige Samengesteld
10. En wat zijn de gevolgen indien Myra na het bereiken van haar statistische leeftijd komt te overlijden? In dat geval is geen sprake van bovenmatige rente, de enkelvoudige rente is lager dan de samengestelde rente (zie grafiek) en doet de situatie uit art. 9, lid 2,SW 1956zich niet voor. Er wordt derhalve slechts rekening gehouden met de opgebouwde enkelvoudige rente bij het overlijden van Myra. 11. Maakt het voor de beantwoording van vraag 9 nog uit wanneer Joost zijn testament gemaakt heeft? Volgens de staatssecretaris kunnen er gevallen zijn waarin een enkelvoudige rente is bepaald vanuit vermeende gevolgen voor de inkomstenbelasting. Dit speelt bij specifieke renteclausules waarin is gesteld dat de enkelvoudige rente zodanig wordt vastgesteld dat deze overeenkomt met 6% samengestelde rente, rekening houdend met de statistische levensverwachting van de langstlevende. De gedachtegang, die schuil gaat achter de onjuiste gevolgtrekking dat rentedragendheid per definitie leidt tot jaarlijkse heffing van inkomstenbelasting bij de kinderen over de rente, is in 1992 door de Belastingdienst ontkracht. Ten aanzien van testamenten die vóór 1 januari 1993 zijn gepasseerd geldt dat er geen heffing plaatsvindt over de bovenmatige rente (verschil enkelvoudige rente – samengestelde rente), zie Kamerstukken II 2009/10, 31 390, nr. 81. III ONDERDEEL FICTIEBEPALINGEN FICTIEBEPALINGEN Vraag: Is bij het overlijden van Maurits art. 10 Successiewet 1956 van toepassing? Licht toe. Allereerst dient geconstateerd te worden dat art. 10 SW 1956 van toepassing kan zijn omdat het in casu vader en dochter betreft (art. 10 lid 4 sub a SW 1956). Vader en dochter kopen samen de onroerende zaak (gesplitste aankoop). Vader verwerft het vruchtgebruik van de onroerende zaak en de dochter verwerft de blloteigendom van één/ derde. Civielrechtelijk: bij het overlijden van de vruchtgebruiker (in casu vader) eindigt het vruchtgebruik (art.3:203 BW) en wast de bloot eigendom van de dochter aan tot een vol eigendom. Fiscaalrechtelijk:Vanaf 1 januari 2010 is art.10 SW 1956 ook van toepassing indien de erflater (in casu Maurits) ten laste van zijn vermogen een vruchtgebruik heeft verworven (art.10 lid 1 aanhef SW 1956). Door deze toevoeging met ingang van 1 januari 2010 is bij het overlijden van vader art. 10 SW 1956 van toepassing en wordt de onroerende zaak als zodanig, rekening houdend met de waarde bij overlijden van vader, voor de dochter aangemerkt als fictief verkregen krachtens erfrecht (fictief legaat). Ingevolgeart. 7 SW 1956mag hetgeen de dochter heeft opgeofferd voor haar verkrijging in mindering komen op de fictieve verkrijging ingevolge art. 10 SW 1956. De waarde van het opgeofferde bedrag mag worden vermeerderd met een enkelvoudige rente.
EPNEPN-EXAMEN 17 JUNI 2011 (MIDDAGGEDEELTE) I ONDERDEEL FICTIEBEPALINGEN FICTIEBEPALINGEN 1. Bereken de totaal verschuldigde erfbelasting als gevolg van het overlijden van Ida, daarbij rekening houdend met eventuele vrijstellingen. Er is in casu geen zakelijke rente overeengekomen. De schuldigerkenningen verlaten alleen daadwerkelijk het fiscale vermogen van Ida indien een zakelijke rente van 6% is overeengekomen en deze ook daadwerkelijk wordt betaald (met uitzondering van de overgangsrechtbepalingen). In casu is art. 10 SW 1956 van toepassing. Dit betekent dat de nominale waarde van de vorderingen bij de nalatenschap van Ida worden opgeteld. Dit betekent dat de nalatenschap EUR 700.000 bedraagt. Jobverkrijgt EUR 500.000. EUR 500.000 - EUR 19.114 (vrijstelling, art. 32 lid 1 sub 4 onderdeel c SW 1956) = EUR 480.886 EUR 118.708 * 10% = EUR 11.870 (EUR 480.886 - EUR 118.708) * 20% = EUR 72.435 Job dient totaal aan erfbelasting te betalen: EUR 84.305 Anna en Babs verkrijgen ieder EUR 100.000. EUR 100.000 - EUR 19.114 (vrijstelling, art. 32 lid 1 sub 4 onderdeel d SW 1956) = EUR 80.886 EUR 80.886 * 18% = EUR 14.559 Op het verschuldigde bedrag aan erfbelasting mogen Anna en Babs ieder het eerder betaalde bedrag aan schenkbelasting ad EUR 16.000 in mindering brengen (art. 7 lid 1 SW 1956), maar niet verder dan tot nihil. De betaalde schenkbelasting mag nog worden vermeerderd met een enkelvoudige rente van 6% (art. 21 lid 13 SW 1956 juncto art.10 uitvoeringsbesluit SW 1956). Dit is in casu echter niet van belang nu de betaalde schenkbelasting al meer bedraagt dan de verschuldigde erfbelasting. Anna en Babs zijn derhalvegeen erfbelasting meer verschuldigd. 2. Stel dat u Ida tijdig had kunnen adviseren, wat was dan een element geweest waar u haar zeker op had geattendeerd? Voorkomen dat art. 10 SW 1956 van toepassing is door de bedongen rente alsnog daadwerkelijk te betalen. En niet alleen de rente dient betaald te worden, maar ook de rente over de rente over de niet betaalde rente moet alsnog betaald worden (rente-oprente). Indien de rente van 4% van voor 1 januari 2010 als zakelijk kan worden beschouwd, dan hoeft deze niet aangepast te worden naar een rente van 6%. II ONDERDEEL BEDRIJFSOPVOLGINSREGELING BEDRIJFSOPVOLGINSREGELING SUCCESSIEWET SUCCESSIEWET 1956 Omschrijf de bedrijfsopvolgingsregeling voor de erfbelasting die van toepassing is indien: 1. Frank een testament heeft gemaakt waarin hij de wettelijke verdeling heeft bevestigd. In het testament is geen rentebepaling opgenomen. U hoeft geen
berekening te maken van de verschuldigde erfbelasting. Geef wel aan ten aanzien van welke waarde de bedrijfsopvolgingsregeling van toepassing kan zijn. Bij de beantwoording van deze vraag hoeft u geen rekening te houden met een eventuele belastinglatentie. De nalatenschap van Frank bestaat uit aandelen met een waarde van EUR 2.000.000. Art.35b, c en d SW 1956 zien op de bedrijfsopvolginsfaciliteit. Maria en Paul zijn de enige erfgenamen, ieder voor gelijke delen (de helft). In het testament van Paul is de wettelijke verdeling bevestigd (art. 4:13 BW). Paul verkrijgt op grond van de wettelijke verdeling een geldvordering op Maria welke opeisbaar is bij haar overlijden (onderbedelingsvordering) en Maria heeft een overbedelingsschuld. In het testament is geen rentebepaling opgenomen. Hierdoor heeft Maria het vruchtgebruik van de onderbedelingsvordering van haar zoon Paul.Maria verkrijgtderhalve: (EUR 1.000.000 + factor 5 * 6%) * EUR 1.000.000 = EUR 1.300.000. De onderbedelingsvordering van Paul heeft derhalve een waarde van EUR1.000.000 - EUR 300.000 = EUR 700.000 Ten aanzien van de vordering van Paul op Maria geldt geen bedrijfsopvolgingsfaciliteit. Wel kan een beroep worden gedaan op rentedragend uitstel van betaling gedurende tien jaar (art. 35c lid 1SW 1956 juncto art.25 lid 13 Invorderingswet). Maria kan ten aanzien van haar verkrijging gebruik maken van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit. Voorwaarde is wel dat zij de aandelen vijf jaar moet houden. Ze mag de aandelen niet vervreemden (art. 35e lid 1 SW 1956). Maria kan een beroep doen op de 100% vrijstelling ter waarde van de eerste EUR 1.006.000. Vervolgens is 83% van het ondernemingsvermogen vrijgesteld: (EUR 2.000.000 - EUR 1.006.000 = EUR 994.000 * 83% =) EUR 825.020. De gehele verkrijging van Maria is derhalve vrijgesteld. 2. Frank een zogenoemd vruchtgebruiktestament heeft gemaakt ten behoeve van zijn echtgenote. U hoeft geen berekening te maken van de verschuldigde erfbelasting. Geef wel aan ten aanzien van welke waarde de bedrijfsopvolgingsregeling van toepassing kan zijn. Bij de beantwoording van deze vraag hoeft u geen rekening te houden met een eventuele belastinglatentie. Nu sprake is van een vruchtgebruiktestament verkrijgt Maria het vruchtgebruik over de aandelen en Paul de bloot eigendom. Maria verkrijgt: Paul verkrijgt:
EUR 2.000.000 * (factor 5 * 6%) EUR 2.000.000 - EUR 600.000
= EUR600.000 = EUR 1.400.000
De eerste EUR 1.006.000 is vrijgesteld (art. 35b lid 1 onder b sub 2 SW 1956). Nu hebben zowel Maria als Paul recht op vrijstellling naar evenredigheid van hun verkrijgingen. Hetgeen meer wordt verkregen dan EUR 1.006.000 is eveneens voor 83% vrijgesteld (art. 35b, lid 1, onder b, sub 3,SW 1956). Dit betekent: Vrijstelling Maria:(EUR 600.000 / EUR 2.000.000) * EUR 1.006.000 = EUR 301.800. Voor het overige: (EUR 600.000 - EUR 301.800) * 83% = EUR 247.506.
Het resterende bedrag van EUR 50.694 (EUR 600.000 - EUR 301.800 - EUR 247.506) is de geconserveerde waarde, hiervoor kan een beroep worden gedaan op het renteloos uitstel van betaling gedurende tien jaar (art.35b, lid 2 en 3,SW 1956 juncto art. 25, lid 12, Invorderingswet). Vrijstelling Paul: (EUR 1.400.000 / EUR 2.000.000) * EUR 1.006.000 = EUR 704.200. (EUR 1.400.000 - EUR 704.200) * 83% = EUR 577.514. Het resterende bedrag van EUR118.286 (EUR 1.400.000 - EUR 704.200 - EUR 577.514) is de geconserveerde waarde, hiervoor kan een beroep worden gedaan op het rentedragend uitstel van betaling gedurende tien jaar (art. 35b, lid 3,SW 1956 juncto art. 25, lid 12, Invorderingswet). III ONDERDEEL BEDRIJFSOPVOLGINSREGELING BEDRIJFSOPVOLGINSREGELING WET INKOMSTENBELASTING INKOMSTENBELASTING 2001 1. Beschrijf de gevolgen voor de inkomstenbelasting indien Jos zonder testament komt te overlijden. Zonder testament is de wettelijke verdeling van toepassing (art. 4:13 BW). Margreet verkrijgt de aandelen en de kinderen verkrijgen een geldvordering op Margreet. Voor de Wet IB 2001 wordt deze verkrijging (overgang krachtens erfrecht) gezien als een fictieve vervreemding (art. 4.16 Wet IB 2001). De vennootschap drijft geen materiële onderneming, zodoende is doorschuiven van de inkomstenbelastingclaim op grond van art. 4.17a wet IB 2001 niet mogelijk. Erflater zal worden aangeslagen in Box 2 voor verveemding van de AB-aandelen. Er zal aan inkomstenbelasting moeten worden betaald over: EUR 5.050.000 - EUR 50.000 (verkrijgingsprijs) = EUR 5.000.000 * 25% = EUR 1.250.000. De EUR 1.250.000 verlaagt overigens wel de waarde van de nalatenschap voor de berekening van de erfbelasting. 2. Jos wil hoe dan ook zien te voorkomen dat er een inkomstenbelastingclaim bij zijn overlijden accuut wordt en vraagt aan u hoe deze claim onder de gegeven omstandigheden naar de toekomst kan worden verschoven. •
•
•
Het is mogelijk de huidige huwelijkse voowaarden te wijzigen naar een wettelijke gemeenschap van goederen zodat de langstlevende de helft van de aandelen op basis van de huwelijksgemeenschap verkrijgt. De belastingclaim ziet dan slechts op de helft van de aandelen (art. 4.17 wet IB 2001); Daaropvolgend kunnen huwelijkse voorwaarden worden gemaakt, inhoudende een koude uitsluiting, waarbij alle aandelen worden toegedeeld aan Margreet en Jos een vordering verkrijgt (art. 4.17 wet IB 2001); Het is ook mogelijk een onderneming onder de BV te plaatsen zodat de BV wel kwalificeert als onderneming in de zin van art. 3.2 Wet IB 2001. Alsdan kan de belastingclaim worden doorgeschoven op grond van art. 4.17a wet IB 2001. Hierbij dient wel de bezitstermijn van één jaar van art. 35d SW 1956 in de gaten te worden gehouden.
IV ONDERDEEL INTERNATIONAAL INTERNATIONAAL 1. Leg uit waarom in deze casus dubbele heffing optreedt. Nederland heft erfbelasting over het wereldvermogen van de in Nederland wonende erflater, het huis in Frankrijk valt daar eveneens onder (woonplaatsbeginsel, art. 1, lid 1, onder 1,SW 1956). Frankrijk heft over vermogen dat is gelegen in Frankrijk, dus wordt er ook Franse belasting geheven over het huis in Frankrijk (situsbeginsel). 2. Geef aan welk land deze dubbele heffing ongedaan dient te maken en waarom. Rangorderegeling: situsbeginsel gaat vóór woonplaatsbeginsel. Derhalve zal Nederland zich terug moeten trekken ten aanzien van de heffing over het vermogen (de tweede woning) in Frankrijk. 3. Welke regeling is van toepassing in situaties waarin Nederland geen verdrag ter voorkoming dubbele belasting heeft gesloten, maar op Nederland wel de verplichting rust om dubbele belasting op te heffen? Het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001. Nederland zal een vermindering verlenen voor de in het buitenland (Frankrijk) geheven belasting of de Nederlandse erfbelasting die is toe te rekenen aan de woning in Frankrijk. De laagste van de twee limieten geldt uiteindelijk als vermindering.