1ste bach Rechten
Politicologie Smvt Prof Popelier
Q R12
uickprinter Koningstraat 13 2000 Antwerpen www.quickprinter.be
4.00 EUR
Samenvatting Politicologie Inhoud: Hoofdstuk 1: Politiek en politicologie .......................................................................... 2 Hoofdstuk 2: Ideologieën en maatschappelijke breuklijnen ........................................ 9 Hoofdstuk 3: Politieke participatie ............................................................................. 17 Hoofdstuk 4: Politieke partijen .................................................................................. 25 Hoofdstuk 5: Democratie .......................................................................................... 32 Hoofdstuk 6: Kiessystemen en stemgedrag ............................................................. 40 Hoofdstuk 7: De instellingen: parlement, regering & rechter..................................... 47 Hoofdstuk 8: Bestuur en beleid................................................................................. 56 Hoofdstuk 9: Regionalisme, federalisme & confederalisme ...................................... 63 Hoofdstuk 10: Internationale betrekkingen en Europese politiek .............................. 68
ǤǤǤǦ
DEEL 1: Een inleiding tot de politiek op de snijlijn met het recht
Hoofdstuk 1: Politiek en politicologie 1. Wat is politiek? x
x x
Brede benadering: Alles wat te maken heeft met het besturen van een samenleving. Î politiek zou ook voorkomen in andere verbanden (vb. scholen) die in principe niet territorium-gebonden zijn en deze benadering omvat ook de machtsuitoefening in die verbanden. ! Enge benadering: ordenen en besturen van een territoriaal afgebakende samenleving dmv machtsuitoefening Î territorium-gebonden: politiek dwingender (kan minder eenvoudig ontsnappen) Toch nog rekening houden met politieke macht v/d civil society: kan politieke overheidsmacht beperken/beïnvloeden A. Het ordenen en besturen van een territoriaal afgebakende SAMENLEVING dmv machtsuitoefening x Mens = sociaal wezen, maar samenleven leidt tot conflicten. Conflicten oplossen Î geweld of vreedzame regelingen. (deze keuze maken impliceert al politiek beoefenen) x Onderscheid: degenen die macht uitoefenen vs degenen die macht ondergaan. x Politieke systemen zoeken naar legitimatie Î personen zullen zich vrijwillig onderwerpen aan regels als zij van oordeel zijn dat die regels hun vrijheid/veiligheid bevorderen en/of als zij controle hebben op die machtsuitoef. x Democratie: o machthebbers afhankelijk van steun bevolking naleving beleid en regelgeving hangt ad van medewerking van semiautonome sociale velden: sociale verbanden die functioneren volgens eigen regels & conventies en vrij gesloten zijn voor externe factoren. o individuen en groepen oefenen invloed uit op machthebbers Î Gebruik democratische rechten (vrijemeningsuiting, vereniging en vergadering) Drukkingsgroepen en lobbyisten kunnen op minder transparante wijze de besluitvorming beïnvloeden Overheidsinstanties kunnen op meer openlijke en evenwichtige wijze relevante sectoren en belanghebbenden consulteren. B. Het ordenen en besturen van een TERRITORIAAL AFGEBAKENDE samenleving dmv machtsuitoefening x Staatsvorming was cruciaal voor territorialisering politiek (centralisering macht, ontwikkeling idee soevereiniteit, creëerde centrale instellingen om samenleving te ordenen) x
Macht in samenleving: o Oorspronkelijk: vorst hoogste machthebber maar beperkt (pausen, bisschoppen, adel, steden + in ruil voor geld: burgers inspraak en Ren) ʹ
ǤǤǤǦ
x
x x x
o Daarna: vorst absolute heerser, macht gelegitimeerd door verwijzing naar God o Einde 18e E: ideeën Verlichting: burgerij in verzet met Engeland als model o Franse Revolutie 1789: weerklank over heel EU en leidde tot geboorte natiestaat Natiestaat o Natiestaat= centraal georganiseerde bestuursvorm. Maar macht staatshoofd beperkt door volgende kenmerken: Alle macht gaat uit van de natie (natie = abstract idee v/h volk, kent publiek belang Î machtsuitoef gerechtvaardigd door de rede. Wet = uitdrukking rede) Natie wordt vertegenwoordigd door parlement (die ook nationale wil vastlegt dmv debat) Regering is verantwoording verschuldigd aan parlement Grondwet bepaalt politieke spelregels o Van machtstaat Î Rechtstaat: heerschappij gebonden aan fundamentele regels om vrijheid v/d burgers te beschermen. Niet overal natiestaat: vaak meer centralistisch/autoritair! Natiestaat zelf evolueert. Vb. VS: vrijheidsgedachte maar volkswil beperkt: vrije deelname v elke burger a/d macht en bescherming burgers tegen overheidswillekeur Staten centraliseren niet langer alle macht: 1. Beweging van decentralisatie (toekenning van autonomie aan kleinere territoriale entiteiten binnen 1 staat) 2. Beweging van globalisering Î Grenzen tussen samenlevingen vervagen: relativeert definitie (territoriaal afgebakende samenlevingen).
C. Het ORDENEN EN BESTUREN van een territoriaal afgebakende samenleving dmv machtsuitoefening x Politiek wil samenleving ordenen & besturen Î doelbewust optreden (samenl. inrichting op bep. manier) x Ideologie machtshebbers: o Waar willen we met samenleving heen? o Intensiteit van ingrijpen in samenl. (weinig of veel overheidsinterventie) x Evolutie van nachtwakersstaat naar sociale welvaartstaat naar regulerende staat o Nachtwakersstaat: gaat maximaal uit van autonomie burger: streeft naar individuele zelfontplooiing (persoonl & econ) Staat mag individu hier NIET in belemmeren Î moet zich beperken tot minimum aan activiteiten (nl. Beschermen veiligheid van de staat en burgers, scheppen van voorwaarden voor zelfontplooiing burgers) o Sociale welvaartstaat: wanneer vertrouwen in zelfregulerend vermogen van de markt teloor gaat, sociale en econ doeleinden formuleren & verwezenlijking aan overheid toevertrouwen. Î steeds meer en meer ingrijpen voor welzijn en welvaart (basis van deze evolutie: arbeidersbeweging)
͵
ǤǤǤǦ o Reguleringsstaat: Ontwikkeling geïndustrialiseerde, technologische en geïnformatiseerde maatschappij Î staat grijpt in alle sectoren in. Maar steeds sneller ontwikkelende wetenschap & technologie, econ conjunctuur, demografische en maatschappel. evoluties Î Is overheid wel voldoende in staat om sturend op te treden? Deze relativering leidt tot meer incrementele beleidsvoering: samenleving door kleinere ingrepen sturen + machtsdeling (macht delen met autonome agentschappen en met nietstatelijke actoren) Rol arbeidersbeweging: cao’s D. Het ordenen en besturen van een territoriaal afgebakende samenleving DMV MACHTSUITOEFENING x Wat is macht? o Weber: macht dat een actor wil zijn kan wil opleggen tav een andere actor, met of zonder toestemming van die andere actor. Onderscheid met gezag: gezag is gelegitimeerde macht (macht die aanvaard wordt en meestal wordt gevolgd) Î 3 vormen gezag: x x x x x Ȉ x
x
Ȉ
x
Ǧ x
x x
Ȉ
x
x
Hoe wordt macht uitgeoefend? o Lukes onderscheidt 3 dimensies die duidelijk maken dat macht door een veelheid aan actoren wordt uitgeoefend:
Ǧ
Ȉ ǡ
Ȉ ̵ ǫ
ǣǡ ǡǡǥ Ȉ Ȁ
Ǧε
Ͷ
ǤǤǤǦ
x
o Eenzijdig opleggen beslissingen: staat bijzonder voordeel nl. Monopolie van geweld (dwang uitoefenen Î gehoorzaamheid burgers) en bovendien geld, mankracht, expertise om regulering uit te vaardigen en te handhaven. Impliceert: x Inrichting regime om macht uit te oefenen (vb. democratie, tirannie…) x Machtsuitoefening vereist instellingen (organen die staatsmacht uitoefenen), procedures (stappen die moeten w doorlopen om macht uit te oefenen) en instrumenten (wetgeving!, campagnes, vergunningen, steunmaatregelen, opting-out…) Wie oefent macht uit? o Democratie: iedereen neemt op gelijke wijze deel aan de macht Î in werkelijkheid: enkelen, in naam v/h gele volk. Elite OF uit verschillende lagen van de bevolking Politicologie: wie heeft de macht werkelijk = wie is de elite. x ELITE = groep mensen, met eigen belangen, die disproportioneel groot aandeel heeft in de politieke besluitvorming en maatschappelijke vormgeving. x Positieve zin: bijzonder bekwaam en gerekruteerd door bevolking + leggen verantwoording af x Negatieve zin: politieke besluitvorming in handen om eigen belangen te dienen Wie is deze elite?
Ǧ
Ȉ
Ȉǣ Ȉǡ Ȉ
Ȉ ǣ Ȉǣ
ǣ
Ȉ Ȉ
ȋ
Ȍ
ͷ
ǤǤǤǦ
2. Wat is politicologie? = studie van politieke verschijnselen, processen en instellingen x Integratiewetenschap: politicologen gaan ook inzichten uit andere disciplines gebruiken voor hun eigen studie x Politieke processen in termen van macht begrijpen: macht = uitgangspunt Benadering 1: politiek is een georganiseerd meningsverschil: oplossen van conflicten dmv debat, onderhandeling en compromis, wat een zekere spreiding van macht impliceert. Benadering 2: politiek gaat over de voortdurende strijd om middelen, waarbij conflict en tegenstellingen centraal staan Î politiek wordt gekenmerkt door grote verscheidenheid. Wat is gemeenschappelijk? Politieke verschijnselen/processen/instellingen analyseren om te begrijpen & verklaren. Instrumenten om politieke wetenschap te bedrijven: METHODES: 1. Kwalitatieve onderzoeksmethode (analyse en interpretatie van teksten en gesprekken) 2. Kwantitatieve onderzoeksmethode (cijfers en statistieken) 3. Mengeling van beide CONCEPTEN: x Verschijnselen onderbrengen in categorieën, waaraan bep. term wordt gegeven & waaraan versch. kenm. worden toegeschreven. Î classificeren, duiden, vergelijken MODELLEN: x Vereenvoudigde schema’s om politieke processen voor te stellen Î geven sleutelelementen aan + hoe die op elkaar inwerken x Reductie v/d werkelijkheid maar brengen essentiële mechanismen a/h licht Î essentiële onderzoeksvragen formuleren x Vb. politieke kringloop-model van David Easton
ǤǤǤǦ
THEORIEËN: x Geven systematische beschrijving van samenhangende politieke verschijnselen, leggen verbanden, geven verklaringen. x Gebaseerd op waarnemingen x Geoperationaliseerd dmv hypotheses (voorspelling op basis van kennis & vooronderstellingen, w vervolgens getest, uitkomsten geëvalueerd en teruggekoppeld naar de theorie.) x Verschillende theoretische perspectieven:
x
Handelingstheorieën o Grosso modo 2 categorieën: Politiek handelen = resultaat van psychologische factoren en prikkels uit de omgeving Politiek handelen = uitkomst rationeel individueel handelen. o VB’en verschillende stromingen binnen deze categorieën: Behavioralisme x Waarom gedragen mensen zich zoals ze zich gedragen? x Politieke actoren gedragen zich veel minder rationeel dan politieke theorieën veronderstelden. Rational Choice x Mensen vertonen het gedrag dat volgens hen het meeste nut zal opbrengen. Î mensen gedreven door nut/eigenbelang (ipv emotionele/religieuze factoren of gewoonte) Institutionalisme x Instellingen staan centraal. x Verdween naar achtergrond toen behavorialisme opkwam, maar kwam terug door erop te wijzen dat individueel gedrag op zich niet volstaat: handelen van individuele actoren is ingebed en beperkt door institutionele structuur. x Nieuw-institutionalisme: gedragspatronen en (in)formeel geheel aan regels. § Hirschl
ǤǤǤǦ x
Systeemtheorieën o Stellen gehele politieke stelsel centraal: van daaruit betekenis geven aan handelen v individuele actoren. o Onderzoekt hoe verschillende actoren, instellingen en processen zicht tot elkaar verhouden. Vb. Easton o Bijzondere vorm: structureel-functionalisme: nagaan onder welke voorwaarde een politiek system leefbaar is & welke functies het daartoe vervult.
3. Politiek op snijlijn met het recht Î vb’en in cursus • Primaat van de politiek … of primaat van het recht? • Het rechtssysteem is ideologisch gekleurd • Politieke visies kleuren juridische standpunten • Politieke beslissingen worden wetten, maar wetten groeien verder in het rechtssysteem • Politieke ontwikkelingen kunnen de betekenis van rechtsregels veranderen • Het recht als dam tegen politieke processen die grondrechten of de democratie bedreigen • Het juridische doel en het politiek gebruik van een wet kan verschillen • De rechter is zelf een politieke actor, maar laat ook ruimte voor politieke processen
ͺ
ǤǤǤǦ
Hoofdstuk 2: Ideologieën en maatschappelijke breuklijnen 1. Ideologieën: een overzicht A. Wat is een ideologie? x Verschillen in mening kunnen vaak teruggevoerd worden tot een onderliggend mens- en maatschappijbeeld Î x Ideologie: een coherent geheel van opvattingen over hoe de samenleving georganiseerd moet worden, dat uitgaat van een bep. mensbeeld en aanzet tot of legitimatie biedt voor sociale actie. x ‘Opium voor het volk’ x Soms pejoratieve betekenis: men ziet het als iets dat het denken van mensen zodanig kleurt dat ze de werkelijkheid niet meer (willen) zien. Î o Marxisten beogen de ideologie te ontmaskeren om de werkelijkheid bloot te leggen, aangezien ideologie steeds de belangen van de heersende macht dient. o Wanneer een ideologie overal in de samenl. heerst, in die mate dat ze verhinderd om bep. situaties ter discussie te stellen werkt ze REPRESSIEF. “ideologische hegemonie” o Behavioralisten: ideologieën gaan enkel om WIDOW DRESSING: werkelijke motieven van politiek handelen, gericht op strategie & eigenbelang, worden verborgen x Belangrijke motor voor politiek/sociale actie & bindmiddel voor samenleving. MAAR 3 vereiste bestanddelen: x x x B. Een
overzicht aan ideologische stromingen Rudimentair overzicht BE partijideologieën. Eerst 3 klassieke ideologieën (beheersten 19e E), daarna degenen die vanaf 20e E een rol speelden. Liberalisme is dominante ideologie in Westerse samenl. (heel erg dominant Î Fukuyama kondigde einde geschiedenis aan) Fundamentele principes liberale filosofie zijn doorslaggevend voor inrichting Westerse politieke systemen en dat wordt aanvaard over partijgrenzen heen. Î fundamenten BE grondwettel. systeem, contractenR, economR: individuele Ren en vrijheden, constitutionele principes, principe vrije markt en economische vrijheden. Î fundamenten EU: vrije markt en vrij verkeer van personen.
ͻ
ǤǤǤǦ HET LIBERALISME: Het geloof in het rationele en vrije individu, het zelfregulerende vermogen van de makt en de meritocratie. x Individu staat centraal x Locke: staat is sociaal contract tussen individuen met als doel de natuurlijke Ren v/h individu te beschermen, met name leven, vrijheid en eigendom. Politieke en sociaaleconomische vrijheid en autonomie van het individu staan garant voor de vooruitgang van de gehele samenleving; staat moet deze zelfontplooiing faciliteren en mag ze niet beperken. x Mensbeeld hierachter: ideeën v/d Verlichting (elk individu = rationeel, bekwaam voor zelfontplooiing, handelt voor eigenbelang §Adam Smith: invisible hand x 18e & 19e E: liberalisme Î politieke emancipatie burgerij; keerde dan om: rechtvaardigde heerschappij rijkere burgerij + hield emancipatie arbeidersklasse tegen. Î ontstaan twee stromingen: LINKS en RECHTS liberalisme o Links: koppelt individuele vrijheid aan gelijke kansen op politiek en socio-econ vlak Î aanvaardt grotere rol voor staat om welvaart te brengen. Meer nadruk op individualisme, tolerantie en diversiteit. o Rechts/neo: staat moet nachtwakerstaat zijn, moet vertrouwen op zelfregulerend vermogen van markt (V&A afstemmen) fundamenteel blijft dat alle mensen gelijk zijn & gelijke kansen krijgen MAAR dit moet niet resulteren in gelijke uitkomsten. Î meritocratie = positieve prikkel voor econ. vooruitgang stimuleert. HET SOCIALISME: het geloof in de mens als sociaal wezen, de maakbaarheid van de mens en maatschappij, herverdeling van welvaart en gelijke posities. x Individu in relatie gebracht met gemeenschap. x Collectivistisch van aard: gemeenschap even belangrijk als individu. x Mens = sociaal wezen, gevormd door leven in gemeensch, streeft gemeenschappelijk doel na dmv samenwerken Î geloof in maakbaarheid van mens & maatschappij en DUS geloof in sturend vermogen v/d overheid. x Nadruk op gelijkheid (ook in uitkomsten), deze bevordert identificatie & solidariteit x Rijkdom moet volgens behoeften w verdeeld Ù meritocratie x Komt voort uit Marxisme, maar modern socialisme wijkt op fundamentele punten af: o Verbeteringen voor arbeidersklasse kan ook binnen een kapitalistische staatsordening Ù Marx: kapitalisme ten onder aan eigen tegenst. o Herverdeling welvaart om armoede uit te bannen Ù Marx: volledige sociale gelijkheid. x Oorspronkelijk: volledig georiënteerd op arbeidersklasse; nu emancipatie andere groepen in samenleving (vrouwen & minderheden)
ͳͲ
ǤǤǤǦ DE CHRISTENDEMOCRATIE: het geloof in de waardigheid van de menselijke persoon, sociale orde, de gemeenschap, een sociaal gecorrigeerde markteconomie, pragmatisme en christelijke normen en waarden. x Niet zo breed: BE en enkele buurlanden x Ontstaan als onderdeel v conservatieve ideologie (19e E: tegen politieke, econ, sociale omwentelingen van die periode. Wouden bestaande tradities behouden. Î Mens is onvolmaakt en op zoek naar houvast/herkenbaarheid en dus sociale orde. Hiërarchie & autoriteit zijn dus nodig!) x Grondslag: christelijke waarden & principes x Moderne christendemocratie: personalisme centraal. (waardigheid menselijke persoon = hoogste goed!) x Voorstander neocorporatisme (staat werkt samen met sociale partners): o Menselijke vrijheid + maatschappelijke verantwoordelijkheid v/h individu. Î klemtoon op georganiseerd middenveld, vrijwilligerswerk, inzet voor gemeenschap en familiale waarden. o Kapitalisme moet worden bijgestuurd ten dienste v mens & gemeensch. o Gemeensch staat boven de staat. Î subsidiariteit x Pragmatisme: consensus en compromis voor opl ! (Ù grote hervormingen) x Ethisch conservatisme HET NATIONALISME: het geloof in de samenhorigheid en het behoren tot een collectief geheel, het streven naar het samenvallen van staat en natie. x Wortels in 19e E: ontstaan BE staat. Sloot aan bij liberale vrijheidsprincipes maar ook bij conservatieve stromingen: x Nadruk op gemeenschappelijke nationale identiteit en sociale eenheid. Î sociale orde bewaren x Verheerlijken natie kan leiden tot superioriteitsgevoel Î kolonialisme en Duitse expansiedrift 20e E. Anderzijds: nadruk op zelfbeschikking en zelfbestuur zorgde ook voor ANTI koloniale beweging. x Nu: ideologie van groepen binndne de staat die autonoom zelfbestuur/separatisme nastreven. x Natie = natuurlijk gegeven, organische gemeenschap, samenhorigheid. Behoren tot collectief geheel met gedeelde waarden & doelstellingen. Loyaal aan de staat zijn. Nationale identiteit = cruciaal. x Geen criteria om te bepalen of je bij een natie hoort. Wel collectief gevoel, psychologische entiteit nl. Naties zijn imagined communities. x Nationalisme schrijft niet voor hoe een staat moet ingericht worden/hoe het econ systeem moet werken. x Vb. NVA, Volksunie HET EXTREEM RECHTS POPULISME: exclusie van vreemdelingen op grond op extreem nationalisme, autoritair conservatief, en anti-establishment x Extreme vorm van nationalisme. x Centraal: eigen identiteit v/d groep bewaren. (men acht deze bedreigd) Î negatieve houding tov allochtonen x Nadruk op verschillen Islam Ù traditionele EU cultuur
ͳͳ
ǤǤǤǦ x
x
Sluit aan bij autoritair conservatisme (nadruk op autoritair leiderschap, orde, traditionele waarden en normen) o Î Hitler, Mussolini o Trok groot deel Vlaamse Beweging aan Î Collaboratie in WO II Sterke anti-establishment retoriek: populistisch, doen voor als spreekbuis volk
HET ECOLOGISME: de mens als onderdeel van een ecosysteem, het zoeken naar een leven in harmonie met de natuur, het streven naar duurzame ontwikkeling, het geloof in basisdemocratie en niet-materialistische waarden. x 20E E: begaan met milieuproblematiek x Ecologisten beschouwen mens als onderdeel v/d natuur. x Natuur = complex & fragiel, moet beschermd worden om overleven mens te verzekeren (ANTROPOCENTRISTISCH ecologisme) OF omwille v/d waarde v/d natuur op zichzelf (ECOCENTRISCH ecologisme) x Waarschuwen voor gevolgen v/d econ ontwikkeling (fossiele brandst) x Willen tragere & meer duurzame ontwikkeling (energiebronnen als water/wind) x Treden buiten nationale kader: holistische wereldvisie. (wereld = geheel Î problemen moeten globaal benaderd worden) x Ook aandacht voor kleine, lokale gemeenschappen (mensen in harmonie met natuur) Î vaak spirituele dimensie
2. Partijen en ideologieën 1. Het ideologisch profiel van politieke partijen. x Ideologieën = ideaal als grondslag voor politieke partijen (Want bieden analytisch, normatief en operationeel kader. Bieden zowel ruimer verhaal ALS richtlijnen voor concrete actie.) Principiële krachtlijnen in BE partijen:
Ǥ
Ǧ
Ƭ
Ǧ
Ǧ
ͳʹ
ǤǤǤǦ x
Kirchheimer: partijen zijn niet meer de vertolkers van duidelijke ideologische standpunten. Na oorlog geëvolueerd tot catch-all partijen. (= een afgezwakt ideologisch profiel en heterogeen kiespubliek leidt tot centripetale electorale competitie) deze hebben 2 kenmerken: o Hun ideologisch profiel w minder uitgesproken o Richting zich niet tot bepaalde klasse, maar tot gehele bevolking. In BE leidde dit tot ontzuiling: partijen binden zich niet meer tot & bep. belangengroep maar willen banden met organisaties uit andere zuilen. Zeer heterogene groep aan kiezers bedienen, die veel minder trouw is aan 1 partij. Î centripetale electorale competitie. (gelijkaardige partijprogramma’s: strijd gevoerd op basis v/d kenmerken v/d partijleiders en vooraanstaande figuren)
x
Belang ideologieën (voor vorming & werking) niet helemaal verdwenen: niet alle partijen geven ideologische principes op voor pragmatische aanpak. Î coalitie in BE op federaal niveau moeilijk! WALL: links, VL: rechts. Î partijen worden geordend van links naar rechts maar eigenlijk is dit genuanceerder.
2. De ordening van politieke partijen in termen van links en rechts. x Dateert van FR: In Assembléé zaten voorstanders van vernieuwing links, behoudsgezinden rechts. x Partijlandschap overzichtelijk + men kan algemene duiding geven van positie/houding v/d partijen x Links = progressief, Rechts = conservatief Î niet volledig correct, kan tot verwarring leiden x Classificatie noodgedwongen op basis v vereenvoudiging links-rechts = te simplistisch Î opdeling in 2 assen o Sociaaleconomisch links-rechts: hoe staat men tgo rol v/d staat i/d economie. (links: sturende rol, rechts: tegen overheidsinmenging) o Ethisch links-rechts: hoe staat men tgo rol v/d staat tav de persoonlijke levenssfeer (links: zo veel mogelijk vrijheid aan personen, rechts: overheidsinmenging om vb. abortus te verbieden) Ethisch progressief
Sociaal-economisch Links
Sociaal-economisch Rechts
Ethisch conservatief
ͳ͵
ǤǤǤǦ
x
ordenen is het Een andere manier om partijen te hoefijzermodel ȍ. Ordent ideologieën van links naar rechts maar op een ronde vorm.
3. Breuklijnen 1. Breuklijnen: Algemeen x Partijen indelen obv ideologie Î in verschillende landen vaak dezelfde partijfamilies! Reden hiervoor ligt vaak in bestaan v/e bep. breuklijn: langdurige, geïnstitutionaliseerde conflicten tussen grote groepen in de samenleving die de bevolking structureel verdelen en het gevolg is van een maatschappelijke omwenteling. x Politieke partijen ontstaan zo uit politieke conflicten in de maatschappij x Lipset en Rokkan onderscheiden 2 belangrijke omwenteling die telkens tot 2 fundamentele breuklijnen aanleiding gaven:
´
Ȉ
Ȉ Ȉ Ȉ
ͳͶ
ǤǤǤǦ BREUKLIJNEN DOOR DE VORMING VAN DE NATIESTAAT ¾ CENTRUM EN PERIFERIE o Vorming natiestaat: centraal gezag werd gevestigd. Lokale gebieden werden daardoor perifere gebieden, vaak nog trouw aan eigen identiteit. Kon ertoe leiden dat dergelijke gebieden meer autonomie/zelfbestuur gaan eisen. o Staatstructuur kan spanning op diverse manier trachten opvangen (decentralisering/federalisering/confederalisme..) ¾ KERK EN STAAT o Centralisering overheidsmacht Î schoolstrijd, regeling religieuze symbolen in de samenleving BREUKLIJNEN DOOR DE INDUSTRIËLE REVOLUTIE ¾ ARBEID EN KAPITAAL o IR: groeiende arbeidersklasse in armoede. Vanaf 19e E: arbeiders organiseerden zich om sociale maatregelen af te dwingen. o Tweedeling: links en rechts ontstond. ¾ STAD EN PLATTELAND o IR deed veel mensen naar stad trekken. Econ/polit belang platteland nam af. NIEUWE BREUKLIJNEN? ¾ Globalisering, nieuwe waardepatronen & angst voor het onbekende o Lipset en Rokkan : jaren ’60 + adhv historische processen. Î vandaag nog een even grote betekenis? Alle conflicten daar toe te herleiden? Geen nieuwe structurele omwentelingen? o Breuklijnen niet meer altijd even grote rol. Maar toch partijen hier rond blijven polit landschap beheersen. Î bevriezingshypothese met als hulpmiddel verzuiling o In praktijk nu: defreezing, ontzuiling, grotere kiezersvolatiliteit. o Walgrave & Lefevre: BE kiezer uitermate beweeglijk & kiest voor nabijgelegen partij o Inglehart: zag die nieuwe breuklijnen ontstaan in evolutie van waardepatronen = evolutie naar postmoderne waarden o Oudere generaties Ɔ orde & econom groei o Jonge generatie Ɔ zelfontplooiing & inspraak o Verklaart opgang oa ecologische partijen o Kriesi: die evolutie = gevolg globalisering. In EU leidde tot proces denationalisering. Î culturele opening door massacommunicatie en mondiale migratie. Leidt ook tot tegenstelling tussen groepen die willen aanpassen/bang zijn voor verlies. Î nieuwe rechts-populistische partijen: angst eigen identiteit bedreigd wordt.
ͳͷ
ǤǤǤǦ
2. Toepassing op België CENTRUM & PERIFERIE x Aan beide kanten taalgrens o VL: Frontpartij VNV Volksunie Vlaams Blok Î Vlaams Belang N-VA o WALL: willen economisch zelfbestuur Mouvement populaire wallon Parti wallon PS Ecolo FDF Î alle politieke partijen in BE zijn regionaal KERK & STAAT x Godsdienstvrijheid in Gw x Schoolstrijd: schoolpact o CD&V o CdH x Valt grotendeels samen met breuklijn tss taalgroepen ARBEID & KAPITAAL x VL SP (nu spa) & FR PS en VL PVV (nu open VLD) & FR MR x PvDA, LDD, NVA x Valt ook samen met taalgrens STAD & PLATTELAND x Minder belangr in VL x Nauwe band CVP/CdVA en Boerenbond NIEUWE ONTWIKKELINGEN x Globalisering & verandering waardepatronen x AGALEV, Groen, Ecolo x Vlaams Blok veroordeeld voor xenofoob karakter
4. Toepassing op de snijlijn met het recht. Î vb’en zie cursus • Centrum-periferie en de oprichting van het Arbitragehof • Kerk en Staat, het Schoolpact, en de ontwikkeling van Arbitragehof tot Grondwettelijk Hof • Arbeid en kapitaal: de juridisering van sociaal-economische grondrechten • Politieke gevechten voor de rechter • Personaliteitsbeginsel of territorialiteitsbeginsel? • Vlaanderen bevoegd voor eigen zorgverzekering? • Moet BHV gesplitst worden? • Conflicten rond breuklijnen ontmijnen door juridisering • Schoolpact
ͳ