Ketenanalyse Afval
Opdrachtgever Nathanya Sandelowsky Wolter en Dros
Contactpersoon Katelijn van den Berg 06 543 11 789
Document 30 juni 2014 Referentie LM/141017
1/16
Inhoudsopgave 1. 1.1 1.2
Inleiding Vaststellen onderwerpen ketenanalyses Leeswijzer
3 3 3
2.
Doelstelling van het opstellen van de ketenanalyse
4
3.
Vaststellen van de Scope van de ketenanalyse
5
4.
Vaststellen systeemgrenzen en identificeren van ketenpartners
6
4.1 4.2
Ketenstappen Ketenpartners
6 7
5.
Datacollectie en datakwaliteit
9
6.
Kwantificeren van emissies
11
7.
Onzekerheden
13
8. 8.1 8.2
Reductiemogelijkheden Reductiemogelijkheden Reductiedoelstellingen
14 14 14
9.
Bronvermelding
16
2/16
1.
Inleiding
Een belangrijk onderdeel van het behalen van niveau 4 van de CO2-prestatieladder is het verkrijgen van inzicht in de Scope 3 emissies van de organisatie. In het document ‘MEMO Meest materiële emissies en twee ketenanalyses’ zijn de meest materiële Scope 3 emissiecategorieën reeds in kaart gebracht, volgens de stappen zoals beschreven in de Corporate Value Chain (Scope 3) standaard van het GHG-protocol, en zijn twee onderwerpen bepaald om een ketenanalyse op uit te voeren. 1.1
Vaststellen onderwerpen ketenanalyses
Op basis van de vaststelling van de meest materiele emissie categorieën, is de keuze gemaakt om nummer één en drie van de rangorde uit te kiezen. Nummer 1 is ‘gebruik van verkochte producten’, hier heeft Wolter en Dros grote invloed op bij het plaatsen van installaties. Nummer 3 is ‘uitbestede verwerking van geproduceerd afval’. Hiermee worden zowel een upstream als een downstream keten geanalyseerd. Er is gekozen voor het uitvoeren van twee ketenanalyses: Ketenanalyse WKO Garant – verbetermogelijkheden en energiebesparing in bredere zin Ketenanalyse Afval – uniforme afvalinzameling over het hele bedrijf Dit document beschrijft de ketenanalyse van Afval. Voor de tweede ketenanalyse zie het document ‘Ketenanalyse WKO Garant’.
1.2
Leeswijzer
Dit document maakt samen met de Ketenanalyse WKO Garant en de Memo Meest Materiële Emissies deel uit van de implementatie van de CO2Prestatieladder.
Hoofdstuk
Inhoud
2
Doelstellingen
Beschrijving van het doel van de ketenanalyse
3
Scope
Onderwerp van de ketenanalyse
4
Systeemgrenzen
Reikwijdte van de ketenanalyse
5
Allocatie
6
Datacollectie
7
Toekennen van emissies aan delen van de keten Methode van dataverzameling en bronnen van informatie
Kwantificeren van CO2-emissies
Berekening en analyse van de CO2-uitstoot in
en resultaten
de keten
8
Onzekerheden
9
Reductiemogelijkheden
Onzekerheden en verbetermogelijkheden voor de analyse Kansen om CO2 te reduceren die voortkomen uit de ketenanalyse en reductiedoelstellingen die vastgesteld zijn
10
Bronvermelding
Gebruikte bronnen
Tabel 1: Leeswijzer
3/16
2.
Doelstelling van het opstellen van de ketenanalyse
De belangrijkste doelstelling voor het uitvoeren van deze ketenanalyse is het identificeren van GHGreductiekansen, het definiëren van reductiedoelstellingen en het monitoren van de voortgang. Op basis van het inzicht in de Scope 3 emissies en de twee ketenanalyses wordt een reductiedoelstelling geformuleerd. Binnen het energiemanagementsysteem dat is ingevoerd wordt actief gestuurd op het reduceren van de Scope 3 emissies. Het verstrekken van informatie aan partners binnen de eigen keten en sectorgenoten die onderdeel zijn van een vergelijkbare keten van activiteiten is hier nadrukkelijk onderdeel van. Wolter en Dros zal op basis van deze ketenanalyse stappen ondernemen om partners binnen de eigen keten te betrekken bij het behalen van de reductiedoelstellingen.
4/16
3.
Vaststellen van de Scope van de ketenanalyse
In deze ketenanalyse wordt het afval van Wolter en Dros onder de loep genomen. In de huidige situatie wordt het afval op elke vestiging en bouwlocatie ingezameld zonder gemeenschappelijk beleid. Dit resulteert in veel verschillende afvalverwerkers zonder dat er duidelijk wordt bijgehouden hoeveel afval waarheen wordt afgevoerd, en dus wat de CO2-impact is van de verwerking van het afval. Op dit moment is er helemaal geen inzicht in de hoeveelheid afval die op bouwlocaties wordt ingezameld. Er is alleen een overzicht van de hoeveelheden afval die bij Wolter en Dros op de locaties worden opgehaald. Deze zijn weergegeven in onderstaande figuur. Hierin is te zien dat de hoeveelheid afval in Den Bosch en Maastricht het grootst zijn, gevolgd door Goes/Terneuzen en Amersfoort. De cijfers van Maastricht zijn echter alleen betrouwbaar met betrekking tot metalen (waar het aandeel afval een stuk kleiner is dan Den Bosch).
Figuur 1: Hoeveelheden afval per soort in 2013
5/16
4.
Vaststellen systeemgrenzen en identificeren van ketenpartners
4.1
Ketenstappen
De waardeketen van verwerking van geproduceerd afval is weergegeven in onderstaande ketenstappen.
Bedrijfsproces. De activiteiten die in het primaire proces van Wolter en Dros plaatsvinden brengen op verschillende manier afval voort. Deze afvalstromen worden (grotendeels) gescheiden zodat het aangeboden kan worden aan een afvalverwerkingsbedrijf. De activiteiten die hier plaatsvinden vallen buiten de scope van deze ketenanalyse. Intern transport. Afval kan getransporteerd worden van een projectlocatie naar een vestiging van Wolter en Dros. Dit zal vooral voorkomen bij kleine hoeveelheden afval. De emissies die hierbij vrijkomen vallen binnen scope 1/2, aangezien het intern transport betreft. Extern transport. Het afval wordt door de afvalverwerkers opgehaald en naar de verwerkingslocatie gebracht. Deze afstand zal verschillen tussen de verschillende locaties. Verwerking afval. De verwerking van verschillende soorten afval zal meer of minder CO2uitstoot met zich meebrengen afhankelijk van de verwerker.
Bedrijfsproces = afvalproductie • Afval komt vrij bij werkzaamheden
Intern transport afval • Transport van projectlocatie naar vestiging
Extern transport afval • Transport van bouwlocaties naar afvalverwerker •Transport van vestiging naar afvalverwerker
Verwerking afval • Verwerken van afval door de afvalverwerker
6/16
4.2
Ketenpartners
De verschillende afvalstromen hebben elk een andere verdeling met betrekking tot de hoeveelheden afval per inzamelaar.
7/16
Vanuit deze verdeling zie je dat Van Gansewinkel bij 5 van de 9 afval categorieën de grootste verwerker is. Bij de overige categorieën zijn dit Van Happen, Groenleer Metaalrecycling en Van der Elst Recycling. Wanneer we ook naar de op een na grootste verwerkers kijken per categorie worden deze bedrijven ook genoemd, met aanvulling van Irado voor hout, Gijs Jansen metaalhandel voor metaal en Sita voor gevaarlijk afval. De ketenpartners die dus als meest belangrijk aangemerkt kunnen worden zijn dus:
Van Gansewinkel, voor alle categorieën Van Happen, voor bedrijfsafval, kunststof, papier&karton en overig afval Groenleer Metaalrecycling, voor metalen Van der Elst Recycling, vooral voor bouw- en sloopafval en overig afval, maar ook voor bedrijfsafval, papier en karton, puin en gevaarlijk afval Irado, voor hout Gijs Jansen Metaalhandel, voor metalen Sita, voor bedrijfsafval, papier en karton en gevaarlijk afval
8/16
5.
Datacollectie en datakwaliteit
De sterke voorkeur bij de datacollectie ligt bij het gebruik van primaire data. Secundaire (proxy) data wordt alleen gebruikt als er geen andere gegevens aanwezig zijn. De volgorde waarin de datacollectie is uitgevoerd staat in de volgende lijst weergegeven: 1. Primaire data op basis van gemeten CO2-uitstoot gegevens. 2. Primaire data op basis van gebruikte brandstoffen/energieverbruik. CO2-uitstoot wordt berekend met een CO2-conversiefactor. 3. Secundaire data op basis van gemeten CO2-uitstoot gegevens. 4. Secundaire data op basis van brandstof/energieverbruik. CO2-uitstoot wordt berekend met een CO2-conversiefactor. 5. Secundaire data over CO2-uitstoot uit algemene (sector)databases. Een uitgangspunt bij elke ketenanalyse is dat de CO2-uitstoot, binnen de ketenstappen die uitgevoerd zijn door het bedrijf dat de ketenanalyse maakt, gebaseerd moet zijn op primaire data. Aangezien alle ketenstappen niet uitgevoerd zijn door Wolter en Dros zelf was het binnen deze analyse lastig om primaire data te verzamelen. Om deze reden is vaak gebruik gemaakt van secundaire data in de vorm van brandstof/energieverbruik van vergelijkbaar materieel en/of (sector)databases. Binnen deze ketenanalyse is gebruik gemaakt van de EcoInvent 2.0 database. Deze database bevat veel CO2-uitstoot gegevens, voornamelijk over de winning van grondstoffen, productie en transport naar de gebruikslocatie van vele materiaalsoorten. Om een beeld te krijgen van de onzekerheid door het gebruik van deze database is deze getoetst op de criteria zoals genoemd in het GHG-protocol Product Accounting and Reporting Standard: 1. Technologisch representatief; De EcoInvent database bevat gegevens over veel verschillende productiemethodes, waardoor meestal gegevens te vinden zijn die technologisch representatief zijn. 2. Temporaal representatief; De EcoInvent database maakt gebruik van gegevens van meestal minder dan 10 jaar oud. 3. Geografisch representatief; Waar mogelijk is gekozen voor productiemethodes representatief voor West-Europa. 4. Compleetheid; De CO2-uitstoot gegevens in de database zijn zeer compleet in het aantal processen dat is meegenomen. 5. Precisie; De CO2-uitstoot gegevens in de database zijn gebaseerd op literatuur met veelal een onzekerheid van <5%. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de Nationale Milieudatabase. De gegevens worden uit het programma DuboCalc 2.2 gehaald. De Nationale Milieudatabase wordt beheerd door de Stichting Bouwkwaliteit. 1. Technologisch representatief; De Nationale Milieudatabase is opgebouwd uit gegevens die afkomstig zijn uit LCA’s. Deze LCA’s worden opgesteld in opdracht van de bedrijven en/of brancheverenigingen die de betreffende producten produceren. 2. Temporaal representatief; De Nationale Milieudatabase is in oktober 2012 getest door de SBK op toepassing voor het bouwbesluit in 2013. 3. Geografisch representatief; De LCA’s die ten grondslag liggen aan de Nationale Milieudatabase zijn uitgevoerd voor de bedrijven en/of branches die in Nederland producten verkopen.
9/16
4. Compleetheid; Naast de CO2-uitstoot van de producten worden ook andere milieu-indicatoren beschikbaar gesteld. 5. Precisie; De LCA’s zijn opgesteld door professionele bureaus, wat een zekere precisie garandeert. Een afwijkingspercentage is niet beschikbaar. Een derde database waar gebruik van gemaakt wordt is de BAM Project Carbon Calculator. Ook deze wordt hier getoetst op de criteria van datakwaliteit uit het GHG-protocol Product Accounting and Reporting Standard: 1. Technologisch representatief; De BAM PCC-tool bevat gegevens specifiek voor de bouwsector. Vaak zit hier vergelijkbaar materieel tussen als waar gegevens over nodig zijn. 2. Temporaal representatief; De gegevens in de BAM PCC-tool zijn gebaseerd op 28 projecten die minder dan 3 jaar geleden zijn uitgevoerd. 3. Geografisch representatief; De gegevens zijn afkomstig van materieel dat in Nederland is gebruikt en is daarmee geografisch representatief. 4. Compleetheid; De berekeningsmethodes achter de gegevens zijn niet overal beschikbaar, waardoor een goede uitspraak over de compleetheid lastig te geven is. 5. Precisie; De gegevens zijn gebaseerd op gemeten brandstofverbruiken en bezitten daardoor een goede precisie.
10/16
6.
Kwantificeren van emissies
In onderstaande figuur zijn de CO2-emissies van de verschillende ketenstappen weergegeven. Het intern en extern transport zijn hierbij met respectievelijk 15 en 12 ton CO2 duidelijk minder CO2intensief dan de verwerking van het afval dat goed is voor 474 ton CO2. Bij het intern transport is gerekend met gemiddelde afstanden van projectlocaties naar de vestigingen. Voor extern transport is gekeken naar de afstanden van de Wolter en Dros vestiging naar de afval verwerkingslocatie. In enkele gevallen is dat met een tussenstop bij een tussenleverancier gegaan. Specifieke verwerkingsgetallen zijn lastig te verkrijgen bij de afvalverwerkers. Daarom is bij deze berekening uitgegaan van gemiddelde waarden bij de afvalverwerkers die geen getallen konden opgeven. De tonnages die verkregen zijn geven dus meer een ordegrootte aan dan een specifiek getal dat gerapporteerd en gemonitord kan worden. Deze indicatie is echter erg nuttig bij het bepalen van de actierichting van Wolter en Dros om CO2-uitstoot in de afvalketen te besparen.
474
500 450 400
Ton CO2
350 300 250 200 150 100 50
15
15
Intern transport
Extern transport
0 Verwerking
Figuur 2: CO2-uitstoot per ketenstap
In deze berekening van de CO2-uitstoot per ketenstap is gerekend met de afvalstromen die naar de grootste afvalverwerkers gaan. Dit is ongeveer de helft van de totale afvalstroom die Wolter en Dros heeft opgegeven. De totale afvalstroom gaat alleen over het afval dat wordt ingezameld bij de vestigingen, en niet het afval dat van projectlocaties afkomstig is.
Het verwerken van afval kan verschillende dingen impliceren. Het materiaal kan gerecycled, verbrand of gestort worden. De milieuwinst is het grootst wanneer het materiaal opnieuw wordt gebruikt, dat betekent namelijk dat er minder nieuwe materialen gewonnen hoeven te worden. De milieu impact wordt berekend door het vermeden gebruik van virgin materialen (dit zijn ‘maagdelijke’ grondstoffen die nog niet eerder een nuttige toepassing hebben gehad) te
11/16
kwantificeren. Er kan ook milieuwinst geboekt worden als het afval wordt verbrand, en als de energie die hierbij vrijkomt nuttig wordt gebruikt. Dit kan ofwel de opwek van elektriciteit zijn of het gebruik van warmte in bijvoorbeeld een stadswarmtenet. De derde optie – het storten van afval – levert geen enkele milieuwinst op. De milieuwinsten die hier beschreven worden zijn niet meegenomen in de Verwerking fase in figuur 2. Het inzicht is hiervoor onvoldoende. Om afvalverwerkers met elkaar te vergelijken is de CO2-uitstoot per ton verwerkt afval niet de beste manier. Dit hangt namelijk sterk af van het koolstofgehalte in het aangeboden afval. De verwerker heeft hier weinig tot geen invloed op. Ook de aanbieder van afval kan hier geen specifieke maatregelen op nemen. Een officiële manier om verwerkingslocaties te vergelijken is door middel van het R1 getal. Dit is een dimensieloos kental waarmee de energie efficiëntie wordt aangegeven. Hoe hoger het R1 getal, hoe efficiënter de recycling locatie. Een R1 getal onder de 0,6 is geen recycling installatie maar een stortplaats volgens de Europese normen. Voor een nieuwe centrale is dit 0,65. Jaarlijks wordt de waarde berekend in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, volgens het Landelijk Afval Beheerplan. In onderstaande tabel zijn de R1waarden weergegeven voor de afval verwerking installaties in Nederland.
Figuur 3: R1 waarden van de AVI’s in Nederland. Bron: lap2.nl
12/16
7.
Onzekerheden
Er zijn veel data onzekerheden. Er zijn gegevens bekend van afval bij vestigingen, maar niet van alle vestigingen. Hier zijn aannames voor gemaakt. De hoeveelheden afval die van projecten afkomstig zijn, zijn onbekend. Het wordt sterk aanbevolen om dat te verbeteren. Voor de verschillende ketenstappen zijn er een aantal specifieke onzekerheden:
Intern transport: onzekerheid over locatie project en vestiging, en hoeveelheden die van projecten komen. Extern transport: onzekerheid over afstand van afvalophaler en afvalverwerker, omdat dit sterk kan wisselen. Verwerking: gegevens van afvalverwerkers zijn ofwel niet beschikbaar ofwel gaan over de algemene cijfers van de verwerker. De specifieke afvalstroom van Wolter en Dros heeft een andere samenstelling dan de totale stroom die bij de afvalverwerker binnenkomt; de eigenlijke CO2-uitstoot die aan het specifieke afval van Wolter en Dros toegerekend kan worden is dus anders dan de algemene CO2-uitstoot per ton verwerkt afval.
13/16
8.
Reductiemogelijkheden
8.1
Reductiemogelijkheden
Allereerst is het voor Wolter en Dros belangrijk om inzicht in de eigen afvalstromen te krijgen. Vooral op de projecten zal dit inzicht er moeten komen, maar ook op de vestigingen waar het op dit moment nog niet wordt bijgehouden. Richt een systeem in waarbij gemonitord wordt hoeveel afval geproduceerd wordt. Reduceren van CO2-uitstoot ten gevolge van afvalverwerking zal allereerst lukken door de hoeveelheid afval te verminderen. Om dit te bereiken zal een analyse moeten worden uitgevoerd van de inkomende stromen die als afval worden afgevoerd. Let bijvoorbeeld op verpakkingsmaterialen van ingekochte producten. Voor elke afvalstroom: meest milieuvriendelijke afvalverwerker o Bedrijfsafval: breng deze naar AVI met hoogste rendement o Bouw- en sloopafval: laat deze dichtbij scheiden en vraag een zo hoog mogelijk recyclingpercentage o Hout (categorie A, B of C): categorieën scheiden o Kunststof: naar recycling o Metalen: naar dichtstbijzijnde recycling o Papier en karton: naar recycling o Puin: direct hergebruik, eventueel direct door TBI collega’s o Gevaarlijk afval: volgens de regels o Overig afval: analyseer wat hierin zit. Zijn bijvoorbeeld filters een aandachtspunt? Zorg dat je inzicht hebt in waar je afvalstromen heen gaan. Dus ook als er een tussenpersoon/handelsmaatschappij tussen zit zullen zij verantwoording af moeten leggen voor de bestemming van de afvalstromen. Als klant van de afvalverwerker kun je hierom vragen, en dit brengt de afvalverwerker in beweging om hier beter op te letten. Reductiedoelstellingen
8.2
Op het moment van schrijven van deze ketenanalyse is er nog onvoldoende inzicht in de afvalketen om een concrete kwantitatieve scope 3 reductiedoelstelling te stellen. Als maatregel wordt gesteld dat een duidelijk en volledig afvalimpact registratie systeem wordt geïmplementeerd in de organisatie. Dit houdt in dat vanaf Q3 2014 een systeem wordt ingericht zodat vanaf Q4 2014 de volgende zaken worden bijgehouden:
Per vestiging en voor de projecten hoeveel afval er wordt opgehaald, welke categorieën afval dit zijn en hoe vaak deze worden opgehaald. Van alle opgehaalde afvalstromen door wie ze worden opgehaald en waar ze naartoe wordt gebracht. Van alle afvalstromen wat er mee gaat gebeuren. Welk percentage van het afval wordt nuttig hergebruikt (en welke materialen zijn dat?), welk percentage wordt omgezet in energie (hoeveel kWh of MJ levert dit op?) en welk percentage van het afval wordt gestort.
De gegevens uit dit systeem worden gebruikt om gericht reductiemaatregelen te nemen. Als gestructureerd en eenduidig wordt bijgehouden hoeveel afval er wordt geproduceerd, kan vervolgens worden bekeken wat het effect is van de reductiemaatregelen. Door bij te houden waar de stromen
14/16
naar toe gaan, kan worden gekeken of de vervoersbewegingen kunnen worden gereduceerd of geoptimaliseerd. En wanneer er inzicht is in de verwerkingsmethode van het afval, kan er op gestuurd worden dat er een maximaal deel van het afval nuttig wordt hergebruikt. Dit hergebruik zal zo veel mogelijk als materiaal moeten zijn en als dat niet mogelijk is als energie. Stort van afval zal geminimaliseerd moeten worden. Het voorlopige reductiedoel dat gesteld wordt voor de scope 3 emissies ten behoeve van de verwerking van geproduceerd afval is 5% in 5 jaar tijd. Op het moment dat er meetgegevens zijn van het afvalimpact registratie systeem zal deze doelstelling opnieuw worden bekeken en eventueel bijgesteld.
15/16
9.
Bronvermelding
Bron / Document
Kenmerk
Handboek CO2-prestatieladder 2.2, 4 april 2014
Stichting Klimaatvriendelijk Aanbesteden & Ondernemen
Corporate Accounting & Reporting standard
GHG-protocol, 2004
Corporate Value Chain (Scope 3) Accounting and Reporting Standard
GHG-protocol, 2010a
Product Accounting & Reporting Standard
GHG-protocol, 2010b
Nederlandse norm Environmental management – Life Cycle assessment – Requirements and guidelines
NEN-EN-ISO 14044
www.ecoinvent.org
Ecoinvent v2
www.bamco2desk.nl
BAM PPC-tool
De opbouw van dit document is gebaseerd op de Corporate Value Chain (Scope 3) Standaard. Daarnaast is, waar nodig, de methodiek van de Product Accounting & Reporting Standard aangehouden (zie de onderstaande koppelingstabel). Corporate Value Chain (Scope 3) Standard
Product Accounting & Reporting Standard
Ketenanalyse:
H3. Business goals & Inventory design
H3. Business Goals
Hoofdstuk 2
H4. Overview of Scope 3 emissions
-
Zie ‘Memo meest materiële emissies’
H5. Setting the Boundary
H7. Boundary Setting
Hoofdstuk 3 & Hoofdstuk 4
H6. Collecting Data
H9. Collecting Data & Assessing Data Quality
Hoofdstuk 6
H7. Allocating Emissions
H8. Allocation
Hoofdstuk 5
H8. Accounting for Supplier Emissions
-
Nvt. Geldt voor CO2-ladder niveau 5.
H9. Setting a reduction target […]
-
Hoofdstuk 11
16/16