13. Ordinantie voor het pastoraat I. De pastorale werkzaamheden Artikel 1
Het onderscheid in de pastorale werkzaamheden
1. De pastorale werkzaamheden der predikanten worden onderscheiden in gewone, buitengewone en bijzondere werkzaamheden. Artikel 2
Gewone werkzaamheden
1. De gewone ambtswerkzaamheden worden verricht ten dienste van een gemeente en omvatten − de verkondiging des Woords, − de bediening van de sacramenten, − de dienst der gebeden, − de leiding van de kerkdiensten, − het afnemen van de openbare belijdenis des geloofs, − de bevestiging van de ambtsdragers en van hen, die in een bediening worden gesteld, − de kerkelijke bevestiging en inzegening van het huwelijk, − zo de predikant daartoe wordt geroepen, de leiding van de ambtelijke vergaderingen der Kerk, voorts - met medewerking van de ouderlingen – - de herderlijke zorg, - de catechese, - de arbeid onder hen, die van het Evangelie zijn vervreemd, en - het medewerken aan de geestelijke vorming van de jeugd,alsook, - het met de ouderlingen bezig zijn in het opzicht over de gemeente. 2. Een (centrale) kerkenraad kan een of meer van deze werkzaamheden opdragen aan een predikant met een bepaalde opdracht, waartoe zo nodig bij de centrale, of bij een buurt- of wijkgemeente een predikantsplaats wordt gevestigd. 3. Wordt voor de bezetting van deze predikantsplaats een predikant der gemeente aangewezen, dan is daartoe zijn instemming van node en gaat de kerkenraad over tot de bezetting van de door deze aanwijzing opengevallen predikantsplaats. 4. De volgens het derde lid van dit artikel aangewezen predikant gaat, als de kerkenraad bereid is hem om gegronde redenen van die bepaalde opdracht te ontheffen, bij de eerstvolgende predikantsvacature naar die vacante standplaats voor de verrichting van de gewone werkzaamheden. Artikel 2a
Beperkte werktijd
1. Indien bijzondere omstandigheden naar het oordeel van het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering daartoe aanleiding geven, kan dit moderamen op verzoek van de kerkenraad van een gemeente en na het breed moderamen van de classicale vergadering te hebben gehoord, goedkeuren dat de of een bij deze gemeente gevestigde of te vestigen predikantsplaats voor gewone werkzaamheden wordt bezet door een predikant, die deze werkzaamheden verricht gedurende een door dat moderamen vastgestelde beperkte werktijd.
2. Het in de orde der Kerk ten aanzien van een predikant voor gewone werkzaamheden bepaalde, is van toepassing met betrekking tot een predikant met een beperkte werktijd, tenzij bij of krachtens ordinantie een afwijkende regeling is getroffen. 3. Ter verkrijging van de goedkeuring bedoeld in lid 1 van dit artikel dient de kerkenraad bij het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering een daartoe strekkend verzoek in en legt daarbij over een volgens richtlijnen van dat moderamen opgesteld werkplan, waarin is vermeld welke werkzaamheden door de predikant dienen te worden verricht alsmede welke voorzieningen worden getroffen voor de waarneming van het overige werk. 4. De werkzaamheden als bedoeld in het derde lid van dit artikel worden tevens vermeld in een aan de beroepsbrief toe te voegen nadere omschrijving als bedoeld in ordinantie 3-184. 5. Alvorens over te gaan tot de beroeping van een predikant met een beperkte werktijd behoeft de kerkenraad goedkeuring van het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering, dat zich ervan overtuigt dat indien de predikant andere werkzaamheden verricht, het verrichten daarvan verenigbaar is met het ambt van dienaar des Woords en niet strijdig met het belang der Kerk. 6. Het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering kan - op verzoek van de kerkenraad en de predikant - goedkeuren dat de beperking van de werktijd van de predikant wordt gewijzigd of opgeheven. 7. Het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering kan tot wijziging of opheffing van de beperking van de werktijd van een predikant alleen besluiten, indien het tevoren van de provinciale kerkvoogdij-commissie een nieuwe verklaring heeft ontvangen als bedoeld in ordinantie 3-15-1. 8. Indien in de werkzaamheden van de predikant, die hij naast zijn ambtsbezigheden in de gemeente verricht, een zodanige wijziging komt, dat hetzij van de predikant, hetzij van de gemeente, naar het oordeel van het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering niet kan worden verlangd dat de onderlinge band in stand wordt gehouden, kan dit moderamen bij gemotiveerd besluit de predikant met ingang van een door dat moderamen te stellen datum van zijn ambt ontheffen. 9. Bij toepassing van het bepaalde in het zesde lid van dit artikel wordt de predikantsplaats geacht niet vacant te zijn geworden en de predikant geacht niet van zijn standplaats te zijn losgemaakt. 10. Ten aanzien van een predikant met een beperkte werktijd is het bepaalde in ordinantie 139-1 van overeenkomstige toepassing. 11. De predikant met een beperkte werktijd staat onder het opzicht van de provinciale kerkvergadering binnen welker gebied hij woonachtig is. 12. Het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering stelt - gehoord het breed ministerie, de (centrale) kerkenraad der gemeente en de betrokken predikant - bij de bezetting van een predikantsplaats met een beperkte werktijd een regeling vast met betrekking tot: a. het aandeel van de predikant in de waarneming van het dienstwerk door het breed ministerie; b. de bijstand van het breed ministerie bij ontstentenis van de predikant. 13. Het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering maakt bij de goedkeuring van het beroep alsmede bij het vaststellen van de regeling als bedoeld in het twaalfde lid gebruik van een model, vastgesteld bij generale regeling van de synode. 14. Indien het in het eerste lid van dit artikel bedoelde verzoek een niet-vacante predikantsplaats voor gewone werkzaamheden betreft, dient de daarop gevestigde predikant tevoren schriftelijk zijn instemming met dat verzoek te hebben betuigd.
15. Indien in een combinatie van gemeenten of in een streekgemeente het verlangen bestaat tot bezetting van een bij haar gevestigde predikantsplaats door een predikant met beperkte werktijd, gelden de in dit artikel aangegeven verplichtingen en bevoegdheden van de kerkenraad of van het college van kerkvoogden voor alle in een combinatie of in een streekgemeente bij de bezetting van die standplaats betrokken kerkenraden en colleges van kerkvoogden. Artikel 2b
Getermineerd beroep
1. Indien zeer bijzondere omstandigheden naar het oordeel van het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering daartoe nopen, kan dit breed moderamen op verzoek van de kerkenraad goedkeuren, dat een predikant met een beperkte werktijd voor een door dat moderamen te bepalen tijdvak van ten hoogste vijf jaren zal worden beroepen. 2. Tenminste zes maanden vóór het einde van het tijdvak, gedurende hetwelk een predikant met een beperkte werktijd aan een gemeente is verbonden, richt het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering zich tot de kerkenraad, tot het college van kerkvoogden en tot de predikant van die gemeente inzake de wenselijkheid en mogelijkheid van verlenging van dat tijdvak. Dit tijdvak wordt door het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering voor onbepaalde tijd verlengd tenzij zeer bijzondere omstandigheden zijn gebleken die ertoe nopen het tijdvak met ten hoogste vijf jaren te verlengen dan wel van verlenging af te zien. 3. Het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering kan tot een verlenging alleen besluiten, indien het tevoren van de provinciale kerkvoogdij-commissie een nieuwe verklaring heeft ontvangen als bedoeld in ordinantie 3-15-1. 4. Indien geen verlenging plaatsvindt, wordt de predikant met ingang van de dag, volgende op die waarop het tijdvak afloopt, door het breed moderamen van zijn ambt ontheven, in welk geval de predikant wordt geacht het consent te hebben verkregen als bedoeld in ordinantie 3-17 voor de tijd in dat artikel aangegeven. Artikel 2c
Predikantsplaats met twee predikanten
1. In afwijking van het bepaalde in ordinantie 13-2a lid 1 kan het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering op verzoek van de kerkenraad van een gemeente ook goedkeuren dat de of een bij deze gemeente gevestigde predikantsplaats voor gewone werkzaamheden wordt bezet door twee predikanten, die deze werkzaamheden verrichten gedurende een door dat moderamen voor elk van die predikanten afzonderlijk vastgestelde beperkte werktijd. Overigens is het bepaalde in ordinantie 13-2a van overeenkomstige toepassing. 2. Beide predikanten hebben zitting in de kerkenraad waarbij het bepaalde in ordinantie 116-11 niet van toepassing is. 3. In de regeling als bedoeld in ordinantie 13-2a-12 stelt het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering tevens vast op welke wijze voorzien moet worden in de afvaardiging bij toerbeurt naar de classicale vergadering. 4. In gevallen waarin de bezetting van een predikantsplaats door twee predikanten een bijzondere voorziening noodzakelijk maakt, treft het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering, de kerkenraad, het college van kerkvoogden en de betrokken predikanten gehoord, terzake een regeling. 5. Wanneer een predikantsplaats door twee predikanten wordt bezet, geschiedt, in afwijking van het bepaalde in ordinantie 13-2b, hun beroeping steeds voor een door het breed
moderamen van de provinciale kerkvergadering te bepalen tijdvak van telkens ten hoogste vijf jaren. Overigens is het bepaalde in ordinantie 13-2b van overeenkomstige toepassing. 6. Indien de ambtsbediening ter plaatse van één van de predikanten die gezamenlijk de predikantsplaats bezetten, wordt beëindigd, kan het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering, op verzoek van de kerkenraad en de andere predikant, de beperking van de werktijd van de andere predikant wijzigen of opheffen. Artikel 3
Buitengewone werkzaamheden
1. Indien buitengewone, voor een classis, een kerkprovincie of voor de Kerk in haar geheel van algemeen belang zijnde werkzaamheden worden opgedragen aan een dergenen, die toegelaten zijn tot de evangeliebediening in de Hervormde Kerk, kan haar ambtelijke vergadering hem, voor de tijd dat hij in die arbeid werkzaam is, beroepen tot predikant voor buitengewone werkzaamheden, verbonden aan een gemeente, een classis, een kerkprovincie of aan de Kerk in haar geheel. 2. Zulk een predikant is bevoegd tot − de verkondiging des Woords, − de bediening van de sacramenten, − de dienst der gebeden, − de leiding van de kerkdiensten, − de bevestiging van ambtsdragers en van hen, die tot een bediening zijn geroepen, − de kerkelijke bevestiging en inzegening van het huwelijk, alsmede, voor zover dit verband houdt met de werkzaamheden waarmede hij is belast, tot de overige ambtswerkzaamheden, waartoe de predikanten voor gewone werkzaamheden zijn geroepen. 3. Zulk een predikant woont de classicale vergadering van zijn woonplaats bij als adviserend lid, staat onder het opzicht van de provinciale kerkvergadering binnen welker gebied hij woonachtig is en verricht zijn werkzaamheden in overleg met een orgaan van bijstand, aangewezen door de ambtelijke vergadering, die hem beroept, terwijl voor zulk een predikant woonachtig in het buitenland door het breed moderamen van de generale synode, wat het opzicht betreft, in de beroepsbrief een nadere voorziening wordt getroffen. 4. De beroeping van een predikant voor buitengewone werkzaamheden geschiedt door de toezending van een naar de omstandigheden gewijzigde beroepsbrief, ingericht naar een door het breed moderamen der generale synode vastgesteld model, en vindt niet plaats dan nadat aan de ambtelijke vergadering, die het beroep uitbrengt, is gebleken dat diens rechtspositie afdoende is geregeld. 5. De bevestiging geschiedt vanwege de ambtelijke vergadering, die de beroeping heeft gedaan, in een kerkdienst van de gemeente, waaraan hij verbonden wordt, of van een der andere gemeenten uit het ressort. 6. Indien het belang der Kerk zulks vordert, kan het breed moderamen der synode, gehoord het breed moderamen der ambtelijke vergadering, die de beroeping deed, en de betrokken predikant, bij met redenen omkleed besluit de ambtsvervulling van een predikant voor buitengewone werkzaamheden doen eindigen, in welk geval het beslist over de toekenning van de bevoegdheden als van een emeritus-predikant. Artikel 4
Bijzondere werkzaamheden
1. Hij, die toegelaten is tot de evangeliebediening in de Hervormde Kerk en binnen een gemeente belast is met het verrichten van bijzondere werkzaamheden, die een kerkelijk karakter dragen, doch niet van die gemeente uitgaan, kan - zo voor die arbeid niet een predikantsplaats met een bepaalde opdracht wordt gevestigd - door de kerkenraad dier gemeente onder goedkeuring van het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering, het breed moderamen van de classicale vergadering gehoord, voor de tijd, dat hij in die arbeid werkzaam is, beroepen worden tot predikant voor bijzondere werkzaamheden. 2. Zulk een predikant heeft zitting in de kerkenraad en in het ministerie, wordt mede ter classicale vergadering afgevaardigd en is bevoegd tot de ambtswerkzaamheden, waartoe de predikanten voor gewone werkzaamheden zijn geroepen. 3. Onder goedkeuring van het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering stellen de kerkenraad en de instantie, ten behoeve van hetwelk de predikant werkzaam is, een regeling vast met betrekking tot de arbeid, die deze te verrichten heeft voor die instantie en eventueel ook voor de gemeente en terzake van de medeverantwoordelijkheid van de kerkenraad voor de arbeid van die predikant. 4. De beroeping van een predikant voor bijzondere werkzaamheden geschiedt door de toezending van een naar de omstandigheden gewijzigde beroepsbrief en vindt niet plaats dan nadat aan de kerkenraad is gebleken dat diens rechtspositie afdoende is geregeld; bevestiging van deze predikant geschiedt in een kerkdienst der gemeente. 5. Indien het belang der Kerk zulks vordert, kan het breed moderamen der synode, de betrokken kerkenraad en predikant gehoord, bij met redenen omkleed besluit de ambtsvervulling van een predikant voor bijzondere werkzaamheden doen eindigen en beslist het in dat geval over de toekenning van de bevoegdheden als van een emerituspredikant. Artikel 4a
De plicht tot geheimhouding
1. De predikanten zijn, overeenkomstig het bepaalde in ordinantie 1-16-14 verplicht tot geheimhouding van al datgene, wat in de uitoefening der zielzorg vertrouwelijk te hunner kennis is gekomen. Artikel 4b
Verrichten van werkzaamheden buiten de eigen gemeente
1. De predikanten verrichten ambtelijke werkzaamheden die gerekend kunnen worden tot die van een predikant, anders dan ten dienste van de gemeente(n) waaraan ze verbonden zijn of van de meerdere ambtelijke vergaderingen, uitsluitend wanneer de verantwoordelijke kerkenraad ter plaatse daartegen geen bezwaar maakt. 2. Het in dit artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing op emeriti-predikanten en hen, die de bevoegdheid als van een emeritus-predikant hebben. 3. In het geval de kerkenraad bezwaar heeft is hij gehouden alvorens een beslissing terzake te nemen om met bijstand van het breed moderamen van de classicale vergadering te pogen door overleg tot een oplossing te geraken. 4. Bezwaren tegen een beslissing van de kerkenraad als bedoeld in het vorige lid van dit artikel kunnen binnen dertig dagen worden ingediend bij het breed moderamen van de classicale vergadering, dat terzake een eindbeslissing neemt. Artikel 5
Het ministerie
1. De predikanten van een gemeente, belast met gewone of bijzondere werkzaamheden, en de predikanten voor buitengewone werkzaamheden, aan wie ten behoeve van de
plaatselijke gemeente een of meer werkzaamheden mochten zijn opgedragen, vormen het ministerie of, zo dit gewenst wordt, in een centrale gemeente meer dan één ministerie. 2. In een ministerie fungeren de predikanten voor gewone werkzaamheden bij toerbeurt als preses en als scriba van het ministerie, tenzij dit besluit een hunner voor langere tijd, doch telkens ten hoogste voor een tijdvak van drie jaren, daarvoor aan te wijzen. 3. De vaststelling van de rooster der predikbeurten geschiedt door het ministerie in overleg met de (centrale) kerkenraad. 4. De predikanten der Waalse, Presbyteriaans-Engelse en Schotse gemeenten nemen deel aan de vergaderingen van het ministerie van de Hervormde predikanten ter plaatse, waar hun gemeente gevestigd is. Artikel 6
Tijdelijke vrijstelling van het dienstwerk
1. De predikanten zijn elk jaar gedurende een aantal weken en bovendien op een aantal zondagen vrijgesteld van de vervulling van hun dienstwerk, in welke tijd in de waarneming van die werkzaamheden, die niet tijdelijk achterwege kunnen blijven, voor rekening van de plaatselijke kerkenkas en in overleg met de kerkenraad wordt voorzien, een en ander naar de regeling vastgesteld krachtens artikel 42 lid 1 van deze ordinantie. 2. Het tijdstip, waarop de in lid 1 bedoelde vrijstelling van het dienstwerk wordt genoten wordt gekozen in overleg met de (centrale) kerkenraad. 3. In centrale gemeenten en in gemeenten met meer dan één predikantsplaats wordt het in het eerste en tweede lid van dit artikel bepaalde zoveel mogelijk zo geregeld, dat de predikanten bij afwisseling afwezig zijn en wordt daarbij naar vermogen rekening gehouden met de bijzondere belangen van de predikanten en hun gezinnen. 4. Vrouwelijke predikanten zijn in geval van zwangerschap gedurende een periode vrijgesteld van de vervulling van hun dienstwerk, een en ander naar de regeling vastgesteld krachtens artikel 42 lid 1 van deze ordinantie.
Artikel 7
Het breed-ministerie
1. De predikanten en de ministeries uit een ring van gemeenten vormen tezamen een breedministerie. 2. Het breed-ministerie heeft, als geestelijke werkgemeenschap, inzonderheid tot taak - de bezinning op de verkondiging des Woords, - de onderlinge opbouw van het geestelijk leven zijner leden met het oog op het pastorale werk waarmede zij zijn belast, - het bevorderen van de pastorale zorg voor zijn leden, - het overwegen van hetgeen kan strekken tot versterking van het geestelijk leven der aan de zorg van deze predikanten toevertrouwde gemeenten, - het uitwisselen van de daaromtrent opgedane ervaringen, - het bestuderen van theologische, sociale en andere voor het pastoraat van belang zijnde vraagstukken, - het samenwerken op homiletisch terrein, en - de waarneming van het dienstwerk in de vacatures in de ring. 3. Met inachtneming van het in de orde der Kerk bepaalde en een door de generale synode voorgeschreven model stelt het breed-ministerie ter nadere regeling van zijn werkwijze een regeling vast. 4. De predikanten voor bijzondere werkzaamheden maken deel uit van het breed-ministerie, maar zijn, tenzij in de regeling, bedoeld in ordinantie 13-4, anders is bepaald, niet verplicht tot het verrichten van werkzaamheden in een vacature. 5. De Waalse predikanten vormen tezamen het breed-ministerie der Waalse gemeenten. II De predikantsplaats Artikel 8
De predikantsplaats
1. Ter verzekering van de vrijheid van het ambt van dienaar des Woords wordt voor de predikant tot gewone werkzaamheden geroepen, een predikantsplaats gevestigd, waaraan inkomsten en rechten zijn verbonden voor hem en zijn nabestaanden. 2. Naar bepalingen te geven in de generale regeling bedoeld in ordinantie 13-42-1, kunnen voor predikanten, belast met buitengewone of bijzondere werkzaamheden, predikantsplaatsen worden gevestigd, waaraan inkomsten en rechten verbonden zijn. 3. Indien in de ordinanties der Kerk sprake is van predikantsplaats of predikant wordt daarmede - zo niet uitdrukkelijk anders vermeld - alleen bedoeld de predikantsplaats of predikant voor gewone werkzaamheden. 4. Een predikantsplaats wordt bij een gemeente gevestigd door het breed moderamen der classicale vergadering, op verzoek van de kerkenraad, mits gebleken is, dat de standplaats in een redelijke behoefte voorziet en de daaraan te verbinden inkomsten naar het oordeel van de provinciale kerkvoogdijcommissie geacht mogen worden te zijn gevonden, met het oog waarop deze ook het oordeel van de raad voor de predikantstraktementen en pensioenen vraagt. 5. Een predikantsplaats kan door het breed moderamen der classicale vergadering worden opgeheven op verzoek van de kerkenraad, mits de plaats vacant is en de handhaving ervan niet in het belang van gemeente of Kerk zou zijn. 6. Het verzoek tot opheffing van een predikantsplaats kan ook uitgaan van het breed moderamen der generale synode, mits de plaats vacant is, de inkomsten daaraan verbonden niet of niet meer door de gemeente zelf gevonden kunnen worden en de pastorale verzorging van de gemeente door de opheffing redelijkerwijze niet wordt
geschaad, in welk geval het breed moderamen van de classicale vergadering de kerkenraad hoort. 7. Betreft de opheffing de enige bij een gemeente gevestigde predikantsplaats, dan wordt dit besluit niet genomen dan nadat er een regeling is getroffen inzake de samenvoeging van of het aangaan van een combinatie of pastoraal verband tussen die gemeente en een andere. 8. Het besluit tot opheffing van een predikantsplaats bevat tevens een regeling inzake de aan haar verbonden inkomsten, waarbij tevoren door overleg met daarbij betrokkenen wordt zorg gedragen, dat de niet uit de kerkenkas der gemeente afkomstige gelden aan een andere standplaats worden verbonden, in welk geval, evenals indien na de opheffing van twee predikantsplaatsen wordt besloten tot de bevestiging van een nieuwe standplaats, aan welke de aan die twee opgeheven standplaatsen verbonden inkomsten geheel of ten dele worden verbonden, de eventueel daarbij betrokken pastoriegoederen afzonderlijk geadministreerd dienen te blijven. 9. Indien besloten wordt tot combinatie of samenvoeging van predikantsplaatsen bij gemeenten, welke niet tot dezelfde classis behoren, worden deze gemeenten tevens bij eenzelfde classis en ring ingedeeld. 10. De inkomsten en rechten, aan een standplaats voor gewone werkzaamheden verbonden, tezamen het traktement van de daarop gevestigde predikant vormende, omvatten in ieder geval - het vrij gebruik van een ambtswoning of, bij het ontbreken van zulk een woning, vergoeding van huishuur, - een minimum-aanvangstraktement, - periodieke verhogingen, - vergoeding van verhuiskosten, en - aanspraak op een overbruggingsuitkering in geval van vrijwillige vervroegde uittreding en - aanspraak op invaliditeits-, oudedags-, weduwen- en wezenpensioen, een en ander naar de regelingen vastgesteld krachtens de artikelen 42 lid 1 van deze ordinantie. Wijziging ord. 13-8-8 per 1-7-1985. Wijziging ord. 13-8-4 en -10 per 1-9-1996. Artikel 9
Gemeenschappelijke predikantsplaatsen
1. De op een gemeenschappelijke predikantsplaats, als bedoeld in ordinantie 2-7-1, staande predikant, wordt als lidmaat ingeschreven bij de gemeente, waar hij zijn woonplaats heeft, en, wat zijn ambtsbediening betreft, geacht in de andere gemeente(n), welker ambtsdrager hij is, als lidmaat te zijn opgenomen. Artikel 10
De woonplaats van de predikant
1. De predikant heeft zijn woonplaats binnen de grenzen der gemeente of der wijkgemeente, bij welke zijn standplaats is gevestigd. 2. Zolang de mogelijkheid daartoe redelijkerwijze nog niet mocht bestaan, kan het breed moderamen der classicale vergadering de predikant van deze verplichting dispensatie verlenen, doch ten hoogste voor een tijdvak van drie jaren tegelijk. Artikel 11
Kennisgevingen
1. Van elk besluit tot vestiging of opheffing van predikantsplaatsen wordt - onder vermelding van de dag, waarop het in werking treedt - kennis gegeven aan het breed moderamen der generale synode, hetwelk dit publiceert in het officiële blad der Kerk. III.
Het vacant worden van een predikantsplaats
Artikel 12
Het ontstaan van een vacature
1. Een predikantsplaats wordt vacant, indien de daarop gevestigde predikant overlijdt, een beroep naar elders opvolgt, emeritaat ontvangt, van zijn ambt wordt ontheven of uit zijn ambt wordt ontzet. Artikel 13
Overlijden
1. Het overlijden van een predikant wordt door de kerkenraad terstond bericht aan het breed moderamen der classicale vergadering en aan het breed ministerie, hetwelk tot de waarneming van het dienstwerk overgaat. Artikel 14
Opvolging van een beroep
1. Een naar een andere standplaats vertrekkende predikant ontvangt van de (centrale) kerkenraad zijner gemeente een door het breed moderamen der classicale vergadering voor gezien getekende acte van losmaking, ingericht naar een bij generale regeling vastgesteld model en vermeldende a. de datum, waarop de bevestiging van de predikant in zijn nieuwe gemeente is vastgesteld, blijkende uit een schriftelijke verklaring van de (centrale) kerkenraad van deze gemeente; b. het besluit dat de predikant van zijn oude gemeente wordt losgemaakt met ingang van de dag, waarop de bevestiging is vastgesteld. 2. Indien de bevestiging niet op de in de akte van losmaking genoemde datum plaatsvindt, doordat de predikant vóór deze datum ziek wordt of overlijdt, wordt de losmaking geacht niet te hebben plaatsgevonden. 3. Indien wegens ziekte van de predikant de losmaking wordt geacht niet te hebben plaatsgevonden, wordt een nieuwe akte van losmaking opgesteld. 4. Indien de bevestiging van de predikant niet op de in de akte van losmaking genoemde datum plaatsvindt om enige andere reden dan in het tweede lid van dit artikel genoemd, wordt de predikant niettemin gerekend op die datum zijn nieuwe standplaats te hebben ingenomen en wordt de vacature op zijn oude standplaats geacht te zijn ingegaan.
Artikel 15
Emeritaat
1. Emeritaat wordt verleend wegens - invaliditeit, - vrijwillige vervroegde uittreding, - volbrachte diensttijd of - het bereiken van de leeftijd van vijfenzestig jaren. Artikel 16
Ontheffing van en ontzetting uit het ambt
1. Ontheffing van het ambt vindt plaats - wegens overgang naar een andere staat des levens, - bij toepassing van het bepaalde in ordinantie 13-30-9 of 11, - bij toepassing van het bepaalde in ordinantie 11-16-10, - bij toepassing van het bepaalde in ordinantie 13-2a-8, - bij toepassing van het bepaalde in ordinantie 13-2b-4. 2. Ontzetting uit het ambt vindt plaats wegens toepassing van het vierde, vijfde of zesde middel ter handhaving van de kerkelijke tucht. 3. Hij, die van zijn ambt ontheven is, ontvangt een gedateerde en door het breed moderamen der classicale vergadering voor gezien getekende akte van losmaking, ingericht naar het model, vastgesteld bij generale regeling. Artikel 17
Kennisgevingen
1. De kerkenraad doet binnen acht dagen na het ontstaan en na de vervulling van elke predikantsvacature, mededeling daarvan - onder vermelding van de datum waarop en de oorzaak waardoor de vacature is ontstaan, dan wel van de naam van hem, die haar vervulde en steeds onder vermelding van de datum van losmaking of bevestiging - aan het breed moderamen der classicale vergadering, hetwelk zulks ten spoedigste meldt aan het breed moderamen der provinciale kerkvergadering en aan het breed moderamen der generale synode, waarna het breed moderamen der provinciale kerkvergadering daarvan kennis geeft aan de raad voor de predikantstraktementen en -pensioenen, terwijl het breed moderamen der generale synode een en ander bericht aan het betrokken ministerieel departement en door publicatie in het officiële blad der Kerk ter algemene kennis brengt. IV De waarneming van het dienstwerk bij vacature Artikel 18
De waarneming in (wijk)gemeenten met één predikantsplaats
1. In gemeenten met één predikantsplaats worden de ambtelijke werkzaamheden bij vacature verricht door het breedministerie, hetwelk, na daarover met de kerkenraden overleg te hebben gepleegd, een regeling vaststelt, waarbij voor elk dezer gemeenten met inachtneming van haar belangen en behoeften een consulent, met een secundus, wordt aangewezen, die bij vacature als pastor loci fungeert en, met uitzondering van de zorg voor de predikbeurten, de pastorale werkzaamheden verricht. 2. Indien een gemeente is ingedeeld in wijkgemeenten, worden deze voor de toepassing van hoofdstuk IV dezer ordinantie beschouwd als gemeenten met één predikantsplaats. 3. Indien de omstandigheden zulks eisen, kan de consulent bij de waarneming van het pastorale werk worden bijgestaan door een der naburige predikanten of door anderen, tot bijstand in het pastoraat geroepen. 4. De consulent neemt in het moderamen van de kerkenraad de functie over van de predikant, wiens pastorale werkzaamheden hij verricht en heeft in de vergadering van de kerkenraad en in diens moderamen een raadgevende stem. 5. Buiten zijn tegenwoordigheid kunnen door de kerkenraad geen besluiten worden genomen, behoudens in de gevallen, waarin een in de desbetreffende gemeente tot bijstand in het pastoraat geroepen hulpprediker of emerituspredikant als zodanig aanwezig is. 6. Onder goedkeuring van het breed moderamen der provinciale kerkvergadering, dat het breed moderamen van de classicale vergadering en het breedministerie hoort, kan de kerkenraad van een gemeente, geen centrale gemeente, geen wijkgemeente, of geen
gemeente met meer dan een predikantsplaats zijnde, zo de predikantsplaats vacant is en redelijkerwijze voorlopig niet zal worden vervuld, in overleg, wat elk onderdeel van het dienstwerk betreft, met de kerkenraad ener andere gemeente, besluiten de predikant of een der predikanten dier andere gemeente met diens toestemming, voor een tijdvak van ten hoogste vijf jaren, te belasten met alle werkzaamheden van de pastor loci, in welk geval de vacature, voor wat betreft de waarneming van het dienstwerk, geacht wordt te zijn vervuld en terzake van de aan de vacante standplaats verbonden inkomsten voor elk geval afzonderlijk door de raad voor de predikantstraktementen en pensioenen een regeling wordt getroffen. 7. Indien naar het oordeel van het breed moderamen der classicale vergadering het aantal vacante standplaatsen in een ring of in de classis zo groot is, dat een redelijke verzorging daarvan niet kan plaatsvinden zonder ernstige bezwaren voor de andere gemeenten, kan de classicale vergadering onder goedkeuring van het breed moderamen der provinciale kerkvergadering en in overleg met de kerkenraden van de gemeenten wier predikantsplaats vacant is en redelijkerwijze voorlopig niet zal worden vervuld ten behoeve van de waarneming van het dienstwerk in deze gemeenten een predikant voor buitengewone werkzaamheden tot ambulant consulent beroepen dan wel een dienstdoend predikant der kerk daartoe benoemen. 8. Bij toepassing van het in lid 7 bepaalde wordt door het breed moderamen van de classicale vergadering in overleg met elke kerkenraad afzonderlijk vastgesteld: a. het tijdvak van telkens ten hoogste vijf jaren waarvoor dit consulentschap van toepassing is; b. een werkplan ten dienste van de verdere opbouw van de gemeente, waarin tevens is vermeld welke werkzaamheden door de ambulant consulent dienen te worden verricht alsmede welke voorzieningen worden getroffen voor de waarneming van het overige werk. 9. Voor de duur dat de benoemde ambulant consulent zijn werkzaamheden verricht ten dienste van een gemeente, wordt de vacature voor wat betreft de waarneming van het dienstwerk geacht te zijn vervuld en wordt ter zake van de aan de vacante standplaats verbonden inkomsten voor elk geval afzonderlijk door de raad voor de predikantstraktementen een regeling getroffen.
Artikel 19
De waarneming in andere gemeenten
1. Voor een (wijk)gemeente met meer dan een predikantsplaats wijst het breed-ministerie, alleen indien en voor de tijd, dat alle plaatsen voor gewone werkzaamheden vacant mochten zijn, een consulent aan, die als pastor loci fungeert en, zo nodig bijgestaan door een of meer der leden van het breed-ministerie, belast is met de waarneming van het ambtelijke werk buiten de predikdienst, met dien verstande, dat de consulent terzake van het leiden van de vergaderingen van de kerkenraad, indien het voorzitterschap van de kerkenraad ten tijde van zijn optreden als consulent ter plaatse bij een predikant berustte, optreedt als voorzitter en overigens als assessor en in de vergaderingen van de kerkenraad en diens moderamen een raadgevende stem heeft. 2. Zijn niet alle standplaatsen vacant, dan wijst het breed-ministerie na overleg met de kerkenraad naar behoefte een of meer zijner leden aan voor de waarneming van het daarvoor in aanmerking komende dienstwerk in de bestaande vacature(n). 3. De waarneming van het dienstwerk van een predikantsplaats met een opdracht, als bedoeld in ordinantie 13-2-2, wordt door het breed-ministerie, na overleg met de kerkenraad, geregeld. 4. Een nieuw gestichte standplaats wordt - behalve in nieuw gestichte gemeenten - zolang zij niet voor de eerste maal bezet is, ten aanzien van de waarneming van het dienstwerk nog niet als een vacature aangemerkt, tenzij de kerkenraad tot het breed-ministerie het verzoek richt, de standplaats ook uit dien hoofde als vacant te behandelen, in welk geval de gemeente aan de ring het bedrag vergoedt hetwelk deze anders voor de waarneming uit de vacaturepenningen zou hebben ontvangen. Artikel 20
De voorziening in de predikdienst
1. Het breed-ministerie draagt zorg, dat bij vacature in een gemeente met één predikantsplaats op elke zondag en op de eerste Kerstdag, ter plaatse waar en zo mogelijk ten tijde waarop deze diensten gewoonlijk plaatsvinden, één kerkdienst wordt gehouden. 2. Voor de overige gemeenten worden de door het breed-ministerie te vervullen predikbeurten, voor elk geval afzonderlijk, telkens voor een tijdvak van drie maanden, door het breed-ministerie in overleg met de kerkenraad vastgesteld. 3. Het aanvangsuur van de kerkdiensten wordt door het breed-ministerie vastgesteld met afweging van de belangen der gemeente, waar de vacature is en die der gemeenten, welker predikanten in die kerkdiensten moeten voorzien. 4. Het breed-ministerie doet de kerkdiensten vervullen, óf door zijn leden bij toerbeurt óf doch dit laatste niet dan na overleg met de betrokken kerkenraden en behoudens beroep op het breed moderamen der classicale vergadering - door één of enkele van zijn door de ligging of de omvang hunner gemeente daarvoor meer in het bijzonder in aanmerking komende leden. 5. Indien naar het oordeel van het breed moderamen der classicale vergadering het aantal vacante standplaatsen in een ring zo groot is, dat een redelijke verzorging daarvan niet kan plaatsvinden zonder ernstige bezwaren voor de andere gemeenten, kan dit moderamen bepalen, dat een of meer der brede ministeries uit de omtrek bij de waarneming van het dienstwerk worden ingeschakeld. 6. Op verzoek van het breed-ministerie kan bij vacature van een standplaats bij een gemeente met minder dan 500 zielen het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering, het breed moderamen van de classicale vergadering en de betrokken kerkenraden gehoord, zo de vacature langer dan twaalf maanden heeft geduurd en er geen termen waren tot bevordering van een combinatie of stappen daartoe zonder resultaat zijn gebleven,
besluiten het aantal te vervullen vacaturediensten tot de helft terug te brengen en de vervulling daarvan, met de verdere pastorale werkzaamheden met diens instemming op te dragen aan een der predikanten uit dit breed-ministerie of uit dat van een naburige ring. 7. Ook in een vacature wordt niet gepredikt dan door hen, die daartoe naar de orde der Kerk bevoegd zijn. Artikel 21
Kerkenraadsbeurten
1. Indien een kerkenraad er de voorkeur aan geeft, mede zelf te voorzien in de vervulling van de predikdienst, bedoeld in ordinantie 13-20, kan hij, in overleg met het breed-ministerie, deze doen vervullen door hen, die daartoe naar de orde der Kerk bevoegd zijn. 2. In dat geval draagt het breed-ministerie, op verzoek van de kerkenraad in ieder geval de voorziening van ten hoogste de helft der predikbeurten aan deze over en bericht het breedministerie aan de betrokken kerkenraad, welke predikbeurten het zelf vervullen zal. 3. De betrokken kerkenraad dient telkens drie weken van tevoren bij de pretor van het breedministerie een lijst in, bevattende de namen van hen, die in de eerstvolgende kalendermaand in deze diensten zullen voorgaan. 4. In een gemeente met één predikantsplaats worden tijdens vacature in haar kerk- of dienstgebouwen geen andere met een kerkdienst op één lijn te stellen bijeenkomsten gehouden, dan die, welke uitgaan van de kerkenraad. Artikel 22
De waarneming in met vacature gelijkgestelde gevallen
1. Indien een predikant wordt geroepen tot bijwoning van een vergadering van de generale synode of van haar breed moderamen, kan hij voor de duur dier vergadering de hulp inroepen van het breed-ministerie voor die ambtelijke werkzaamheden, welke niet tijdelijk achterwege kunnen blijven. 1a.Indien een predikant voor een periode vrijgesteld is van de vervulling van het dienstwerk krachtens het bepaalde in ordinantie 7-19-1 sub b of ordinantie 13-6-4 treft deze met de kerkenraad en het breed-ministerie, voor rekening van de plaatselijke kerkenkas, een regeling voor de waarneming van die werkzaamheden, die niet tijdelijk achterwege kunnen blijven. 2. Indien een predikant wegens ziekte van kortere duur zijn dienstwerk niet kan verrichten, treft hij met de ouderlingen en het breed-ministerie een regeling voor die ambtelijke werkzaamheden, die niet tijdelijk achterwege kunnen blijven en voorziet het college van kerkvoogden der gemeente in de uit deze waarneming voortvloeiende noodzakelijke reisen verblijfkosten. 3. Indien een predikant wegens ziekte gedurende langere tijd niet in staat is zijn dienstwerk te verrichten, kan het breed moderamen der classicale vergadering op een door of namens hem gedaan verzoek telkens voor een tijdvak van ten hoogste twee maanden het breedministerie opdragen de standplaats voor de waarneming van het dienstwerk als vacant te beschouwen, in welk geval de door dat ministerie gemaakte noodzakelijke reis- en verblijfkosten ten laste van de gemeente komen, met dien verstande, dat, als zulk een opdracht reeds driemaal achtereen is gegeven, de goedkeuring daarop is vereist van het breed moderamen der provinciale kerkvergadering. 4. Het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering kan op grond van bijzondere overwegingen en bij gemotiveerd besluit eigener beweging een predikant ongevraagd verlof verlenen, in welk geval zijn dienstwerk gedurende een door het breed moderamen vast te stellen tijdvak, telkens van ten hoogste dertig dagen, niet door hem wordt verricht, doch door het breed-ministerie overeenkomstig de financiële regeling aangegeven in het derde lid van dit artikel.
5. Indien een predikant bij besluit van het breed moderamen der generale synode en in overleg met de kerkenraad zijner gemeente tijdelijk wordt belast met een pastorale taak ten behoeve van in bijzondere omstandigheden of moeilijkheden verkerende leden der Kerk, of met een andere opdracht, treft dit moderamen voor elk geval afzonderlijk en rekening houdende met alle daarbij betrokken belangen een regeling ten aanzien van de waarneming van het dienstwerk, het aandeel van het breed-ministerie daarin, de bestrijding van de daaraan verbonden kosten, de bestemming of verrekening van de aan de standplaats verbonden inkomsten en van hetgeen verder voor een regeling in aanmerking komt. 6. In afwijking van het in het vijfde lid van dit artikel bepaalde kan het breed moderamen der generale synode een predikant, die tenminste drie jaren op zijn huidige standplaats heeft gestaan, na overleg met diens kerkenraad en na het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering terzake te hebben gehoord, tijdelijk belasten met de geestelijke verzorging van militairen, in welk geval dit moderamen tevens een regeling treft inzake de bestemming van de aan de standplaats van die predikant verbonden inkomsten en diens dienstwerk wordt waargenomen op gelijke wijze, als bij het vacant zijn van die standplaats. 7. Indien een predikant krachtens enige bepaling uit de hoofdstukken II en III van ordinantie 11 zijn ambtelijke werkzaamheden tijdelijk niet mag verrichten, worden deze door het breed-ministerie waargenomen, tegen een gelijke vergoeding ten laste van de predikant als in geval van vacature, welk bedrag hem uit de algemene middelen der Kerk wordt vergoed indien uiteindelijk op hem geen der middelen ter handhaving van de kerkelijke tucht wordt toegepast, genoemd in ordinantie 11-6-1 sub 3-6. 8. Indien een predikant zich krachtens het bepaalde in ordinantie 11-16-8 van zijn ambtelijke werkzaamheden moet onthouden, komt de vergoeding, bedoeld in het vorige lid van dit artikel, voor rekening van de Kerk in haar geheel. 9. Indien met toestemming van de kerkenraad door het breed moderamen der provinciale kerkvergadering aan een predikant om gewichtige redenen verlof is gegeven voor een daarbij te bepalen tijd van zijn standplaats afwezig te zijn, treft dat moderamen in overleg met de kerkenraad tevens een regeling inzake de waarneming van het dienstwerk, de daaraan verbonden onkosten en de bestemming of verrekening van de aan de standplaats verbonden inkomsten. 10. Indien een predikant, anders dan naar het in de voorafgaande leden van dit artikel bepaalde, zijn standplaats verlaat of het daarmee verbonden dienstwerk ergerlijk verwaarloost, kan het breed moderamen der classicale vergadering, de kerkenraad gehoord, verklaren, dat de standplaats zowel terzake van de waarneming van het dienstwerk, als met betrekking tot de aan de standplaats verbonden inkomsten als vacant moet worden beschouwd, totdat terzake naar de bepalingen van de ordinantie voor het opzicht is gehandeld.
Artikel 23
Bezwaren inzake de waarneming van het dienstwerk
1. Indien een kerkenraad zich bezwaard gevoelt door de wijze, waarop de waarneming van het dienstwerk tijdens een vacature nader is geregeld of tegen de wijze, waarop deze bij vacature of anderszins geschiedt, kan hij een nadere voorziening vragen van het breed moderamen der classicale vergadering dat terzake een regeling geeft, echter niet dan nadat dit breed moderamen gepoogd heeft het bezwaar in overleg tot een oplossing te brengen. V Emeritaat Artikel 24
Wie het emeritaat verleent
1. Emeritaat wordt verleend door het breed moderamen der provinciale kerkvergadering. 2. Aan zendingspredikanten wordt emeritaat verleend door het breed moderamen der generale synode, de raad voor de zending gehoord. 3. Predikanten voor buitengewone werkzaamheden worden, zo de werkzaamheden, ter wille waarvan zij tot predikant zijn beroepen, door hen uit hoofde van invaliditeit, vervroegde uittreding of pensionering niet langer worden verricht, door de ambtelijke vergadering, die hen beriep, van hun ambtsbediening ontheven en door het breed moderamen der generale synode tot emeritus verklaard. 4. Aan predikanten voor bijzondere werkzaamheden wordt dit emeritaat door het breed moderamen der betrokken provinciale kerkvergadering verleend. Artikel 25
Emeritaat wegens invaliditeit
1. Emeritaat wegens invaliditeit wordt verleend op verzoek van de predikant of namens deze door hem, die daarvoor redelijkerwijze in aanmerking komt, onder overlegging van een attest van een door het moderamen van de generale synode aan te wijzen geneesheer, dat hij wegens ziekte, zwakte of gebrekkigheid van geest of lichaam bij voortduring ongeschikt is om zijn dienstwerk behoorlijk waar te nemen; ontmoet het attest van deze geneesheer bij de aanvrager ernstig bezwaar, dan heeft hij het recht van hoger beroep, waarbij een attest van twee geneesheren moet worden overgelegd, de een aan te wijzen door belanghebbende, de ander door het moderamen van de generale synode. 2. Het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering kan, wanneer het na verlening van de goedkeuring krachtens het bepaalde in ordinantie 13-22-3 ontwaart dat een predikant zijn dienstwerk wegens langdurige ziekte niet kan hervatten dan wel wanneer er gegronde aanwijzingen bestaan dat deze wegens ziekte, zwakte of gebrekkigheid van geest of lichaam bij voortduring ongeschikt is om zijn dienstwerk behoorlijk waar te nemen, bepalen dat de betrokkene zich binnen een door dit breed moderamen te stellen termijn onderwerpt aan een onderzoek door een door het moderamen van de generale synode aan te wijzen geneesheer, onder overeenkomstige toepassing van het bepaalde in lid 1. 3. Dit onderzoek dient plaats te vinden in elk geval zodra de predikant wegens ziekte gedurende een periode van één jaar onafgebroken of van 365 dagen binnen een tijdvak van anderhalf jaar zijn dienstwerk niet heeft verricht dan wel indien bij het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering, de betrokkene en de kerkenraad gehoord, ernstige twijfel bestaat of een duurzame vervulling van het dienstwerk in redelijkheid te verwachten is. 4. Wanneer uit het geneeskundig onderzoek als bedoeld in lid 2 of 3 blijkt, dat een predikant wegens ziekte, zwakte of gebrekkigheid van geest of lichaam bij voortduring ongeschikt is
om zijn dienstwerk behoorlijk waar te nemen, wordt hem ambtshalve emeritaat wegens invaliditeit verleend.Wanneer de predikant niet bereid of in staat is aan dat voorgeschreven geneeskundig onderzoek medewerking te verlenen kan hem ambtshalve emeritaat wegens invaliditeit worden verleend. Artikel 25a
Emeritaat wegens vrijwillige vervroegde uittreding
1. Emeritaat wegens vrijwillige vervroegde uittreding wordt op verzoek van de predikant verleend, indien hij de leeftijd heeft bereikt welke daarvoor wordt aangegeven in de generale regeling als bedoeld in artikel 44 van deze ordinantie en ook overigens voldoet aan de in die regeling vermelde voorwaarden. 2. Emeritaat wordt op verzoek eveneens verleend aan een predikant voor buitengewone of bijzondere werkzaamheden wegens vrijwillige vervroegde uittreding krachtens een andere regeling dan bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Artikel 26
Emeritaat wegens volbrachte diensttijd
1. Emeritaat wegens volbrachte diensttijd van veertig jaren wordt verleend op verzoek van de predikant, onder overlegging van gegevens, waaruit blijkt dat hij een diensttijd van veertig jaren heeft doorgebracht in dienst van de Nederlandse Hervormde Kerk of daarmede bij de berekening van zijn pensioenrechten op één lijn gestelde Kerken of lichamen. Artikel 27
Emeritaat wegens vijfenzestigjarige leeftijd
1. Emeritaat wegens het bereiken van de leeftijd van vijfenzestig jaren wordt op verzoek verleend uiterlijk met ingang van de eerste mei daaraanvolgende, waartoe de pensioenraad aan het breed moderamen der provinciale kerkvergadering de namen opgeeft van hen, die voor dit emeritaat in aanmerking komen. 2. Het emeritaat wordt ambtshalve verleend aan hem die nalaat zulk een verzoek in te dienen. 3. Het in dit en in het voorgaande artikel dezer ordinantie bepaalde, is van overeenkomstige toepassing op zendingspredikanten, indien en voor zover voor hen krachtens de daarover in de orde der Kerk gestelde bepalingen een recht op uitbetaling van pensioen ingaat op een vroeger tijdstip dan in die artikelen aangegeven. Artikel 28
Bevoegdheden van emeriti-predikanten
1. De predikant, aan wie naar het bepaalde in de artikelen 25a, 26 en 27 dezer ordinantie emeritaat is verleend, ontvangt daarvan een akte, opgesteld naar het model, vastgesteld bij generale regeling, en behoudt de bevoegdheden van de gewone dienaar des Woords, met uitzondering van het leiden van de ambtelijke vergaderingen. 2. De predikant, aan wie naar het bepaalde in artikel 25 deze ordinantie emeritaat is verleend, ontvangt daarvan een akte, opgesteld naar het model, vastgesteld bij generale regeling, terwijl hem door het breed moderamen der provinciale kerkvergadering de bevoegdheden kunnen worden verleend als bedoeld in het eerste lid van dit artikel. 3. Deze bevoegdheden kunnen de emeritus door het breed moderamen der provinciale kerkvergadering zijner woonplaats onder opgave van redenen worden ontnomen, doch niet dan nadat de emeritus tevoren is gehoord of daartoe behoorlijk opgeroepen is. VI
Ontheffing van en ontzetting uit het ambt
Artikel 29
Ontheffing op eigen verzoek
1. Een predikant voor gewone of bijzondere werkzaamheden, die van zijn ambt ontheven wenst te worden, dient, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de kerkenraad zijner gemeente, een met redenen omkleed verzoek in bij het breed moderamen der provinciale kerkvergadering en een predikant voor buitengewone werkzaamheden bij het breed moderamen der generale synode, dat hem tegen een te bepalen datum al dan niet eervol van zijn ambt ontheft en hem een akte van ontslag uitreikt, ingericht naar het model, bij generale regeling vastgesteld. 2. Bestaat er krachtens het opzicht over zijn belijdenis en wandel aanleiding tot het nemen van een bijzonder middel ter handhaving van de kerkelijke tucht, dan wordt in elk geval de afloop daarvan afgewacht. 3. Ontheffing, als in dit artikel bedoeld, van het ambt van zendingspredikant geschiedt door het breed moderamen der generale synode, de raad voor de zending gehoord. 4. Indien een predikant zijn ambt neerlegt zonder ontheffing gevraagd te hebben, constateert het breed moderamen der classicale vergadering dat de door hem bezette standplaats met ingang van een door dit moderamen aangegeven datum geacht moet worden vacant te zijn geworden en geeft het daarvan kennis aan de kerkenraad, die met het beroepingswerk, en aan het breed-ministerie, dat met de waarneming van het dienstwerk een aanvang maakt. 5. Aan hem, die van zijn ambt ontheven is, kan het breed moderamen der generale synode op zijn verzoek, het breed moderamen der provinciale kerkvergadering gehoord, voor een bepaalde of onbepaalde tijd de bevoegdheden als van een emeritus-predikant verlenen, wanneer dit in het belang der Kerk wordt geacht, welke bevoegdheden hem echter, nadat hij tevoren daarvoor is gehoord, althans behoorlijk is opgeroepen door het breed moderamen der generale synode bij met redenen omkleed besluit kunnen worden ontnomen, in dien het voortduren daarvan niet strookt met de waardigheid of belangen der Kerk. Artikel 30
Ontheffing anders dan op eigen verzoek
1. Er is een commissie voor de tussentijdse beëindiging van de ambtsbediening van een predikant voor gewone werkzaamheden, bestaande uit zeven leden, met voor ieder lid een secundus, benoemd door de generale synode en wel twee leden uit de dienstdoende predikanten en vijf leden uit de geen dienstdoende predikant zijnde of geweest zijnde lidmaten der Kerk, onder wie twee leden die de hoedanigheid van meester in de rechten bezitten. 2. De commissie wijst uit haar midden een voorzitter en een secretaris aan, met dien verstande, dat hetzij als voorzitter, hetzij als secretaris wordt aangewezen een der beide in het eerste lid van dit artikel bedoelde leden, die de hoedanigheid van meester in de rechten bezitten. 3. Wanneer het breed moderamen van een provinciale kerkvergadering ontwaart, dat zonder dat toepassing behoort te worden gegeven aan het bepaalde in de hoofdstukken II, III of IV van ordinantie 11 of in artikel 25 van deze ordinantie - in een gemeente uit zijn ressort tegen de verdere ambtsbediening van een predikant aldaar ernstig bezwaar bestaat, legt dit moderamen, na terzake het breed moderamen van de classicale vergadering en de visitatoren-provinciaal te hebben gehoord, dat bezwaar ter behandeling voor aan de in het eerste lid van dit artikel bedoelde commissie, onder kennisgeving daarvan aan de kerkenraad en aan de predikant. 4. Indien de voorzitter van de commissie, na zich terzake in verbinding te hebben gesteld met het breed moderamen van de betrokken provinciale kerkvergadering, aanvankelijk
van oordeel is, dat dit in gebreke blijft een bezwaar als bedoeld in het derde lid van dit artikel bij de commissie aan te brengen, kan hij op eigen gezag dit bezwaar ter behandeling aan haar voorleggen. 5. De commissie stelt de predikant - zo hij zulks wenst bijgestaan door een door hem gekozen raadsman - in de gelegenheid zich in haar vergadering uit te spreken en hoort buiten tegenwoordigheid van de predikant de kerkenraad en het college van kerkvoogden van zijn gemeente of in een centrale gemeente de wijkkerkenraad, de centrale kerkenraad en het college van kerkvoogden. 6. Indien de commissie van oordeel is, dat er geen reden is voor het losmaken van de band tussen gemeente en predikant, geeft zij hiervan per aangetekende brief kennis aan de predikant en aan het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering, alsmede in afschrift aan de in het vijfde lid van dit artikel genoemde kerkelijke lichamen. 7. Indien de commissie aanvankelijk van mening is, dat er redenen zijn voor het losmaken van de band tussen gemeente en predikant, hoort zij de predikant - op zijn wens wederom vergezeld van zijn raadsman - opnieuw, nadat hem een verslag is toegezonden van hetgeen bij het horen van de in het vijfde lid van dit artikel genoemde kerkelijke lichamen door deze is aangevoerd. 8. Is de commissie daarna uiteindelijk van oordeel, dat de band tussen gemeente en predikant dient te worden losgemaakt en is haar gebleken, dat de kerkenraad daartegen geen bezwaar heeft en het college van kerkvoogden zich schriftelijk verbonden heeft de verplichtingen voortvloeiende uit de wachtgeldregeling, bedoeld in het twaalfde lid van dit artikel, na te komen, bepaalt zij een termijn van tenminste drie en ten hoogste twaalf maanden, binnen welke de predikant de gelegenheid heeft zich door het aanvaarden van een beroep of door een verzoek om ontheffing van zijn ambt naar dit oordeel te voegen. 9. Heeft de predikant binnen de termijn, bedoeld in het achtste lid van dit artikel, geen beroep aanvaard of geen verzoek om ontheffing ingediend, dan stelt de commissie bij een met redenen omkleed besluit, hetwelk per aangetekende brief aan de predikant en aan het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering, alsmede in afschrift aan de in het vijfde lid van dit artikel genoemde kerkelijke lichamen en aan de raad voor de predikantstraktementen en - pensioenen wordt medegedeeld, een tenminste vijfendertig en ten hoogste vijfenveertig dagen na de dagtekening van haar besluit gelegen datum vast, met ingang waarvan dat breed moderamen de predikant - tenzij deze beroep heeft aangetekend naar het bepaalde in het tiende lid van dit artikel - van zijn ambt ontheft. 10. De predikant kan zich binnen dertig dagen na de dag, waarop de in het negende lid van dit artikel bedoelde aangetekende brief ter post is bezorgd - onder mededeling daarvan aan het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering - beroepen op het breed moderamen van de generale synode, dat hem - zo hij zulks wenst bijgestaan door een door hem gekozen raadsman - in de gelegenheid stelt zich in zijn vergadering uit te spreken, de in het vijfde lid van dit artikel genoemde kerkelijke lichamen hoort en vervolgens terzake een met redenen omklede eindbeslissing geeft, waarbij het in het negende lid van dit artikel bedoelde besluit van de commissie - eventueel onder wijziging of aanvulling van de gronden waarop het rust - wordt bevestigd dan wel buiten werking gesteld, van welke eindbeslissing per aangetekende brief wordt kennis gegeven aan de predikant, aan de commissie en aan het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering, alsmede in afschrift aan de in het vijfde lid van dit artikel genoemde kerkelijke lichamen en aan de raad voor de predikantstraktementen en -pensioenen. 11. Houdt de beslissing van het breed moderamen van de generale synode de bevestiging in van het besluit van de commissie, dan bepaalt het daarbij tevens de datum met ingang waarvan het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering de predikant van zijn ambt ontheft.
12. Een volgens dit artikel van zijn ambt ontheven predikant ontvangt, naar het bepaalde in ordinantie 13-16-3, een akte van losmaking en heeft gedurende een tijdvak van zesendertig maanden na de maand, waarin de datum van ontheffing is gelegen, doch uiterlijk tot de datum waarop hij de leeftijd van vijfenzestig jaren zal hebben bereikt, aanspraak op wachtgeld, hetwelk bedraagt: - gedurende het eerste twaalftal maanden 100%; - gedurende het tweede twaalftal maanden 80% en - gedurende het derde twaalftal maanden 60%, van een bedrag gelijk aan het totaal van de voor de laatstelijk door hem bezette predikantsplaats geldende: - minimum-aanvangswedde; - maximum-vergoeding voor huishuur, bedoeld in artikel 6 van de generale regeling voor de predikantstraktementen; - periodieke verhogingen; - vakantietoeslag; - compensatie voor de premies krachtens de algemene verzekeringswetten; en - tegemoetkoming in de premiekosten van een ziektekostenverzekering. 13. Bij de berekening van het wachtgeld wordt uitgegaan: - voor de minimum-aanvangswedde: van het bedrag volgens de groep, waarin de predikantsplaats was ingedeeld op de dag voorafgaande aan die der ontheffing; - voor de periodieke verhogingen: van het getal daarvan op die datum; en - voor de tegemoetkoming in de premiekosten van een ziektekostenverzekering: van de burgerlijke staat en het aantal kinderen op die datum. 14. De van zijn ambt ontheven predikant kan gedurende een door de commissie dan wel het breed moderamen van de generale synode vast te stellen tijdvak van ten hoogste zes maanden na de datum van de ontheffing de ambtswoning blijven bewonen, gedurende welk tijdvak de vergoeding van huishuur, bedoeld in artikel 6 van de generale regeling voor de predikantstraktementen, bij de berekening van het wachtgeld buiten beschouwing wordt gelaten. 15. De verplichting tot uitkering van het maandelijks in gelijke termijnen aan de predikant te betalen wachtgeld rust op de gemeente, waarvan hij werd losgemaakt, met dien verstande, dat het gedeelte, dat berekend wordt naar de periodieke verhogingen naar leeftijd aan de gemeente wordt vergoed door de raad voor de predikantstraktementen en - pensioenen door deze raad aan de gemeente in maandelijkse termijnen wordt uitbetaald. 16. In bijzondere gevallen kan de commissie dan wel in geval van hoger beroep ingevolge het tiende lid van dit artikel het breed moderamen van de generale synode, na terzake de raad voor de predikantstraktementen en - pensioenen te hebben gehoord, bepalen, onder kennisgeving daarvan aan de gemeente en aan de predikant, alsmede aan genoemde raad, dat boven het in het vijftiende lid van dit artikel bedoelde gedeelte nog een nader door de commissie dan wel het breed moderamen van de generale synode vastgesteld gedeelte van het wachtgeld door de raad voor de predikantstraktementen en -pensioenen wordt vergoed en aan de gemeente in maandelijkse termijnen wordt betaald. 17. De van zijn ambt ontheven predikant behoudt, zolang hij wachtgeld geniet, de pensioenaanspraken verbonden aan de standplaats waarvan hij werd losgemaakt, volgens de groep waarin die plaats was ingedeeld op de dag voorafgaande aan die van de ontheffing, met dien verstande, dat andere al dan niet tot uitkering gekomen pensioenaanspraken, tijdens de duur van het wachtgeld ontstaan, door de raad voor de predikantstraktementen en -pensioenen op de kerkelijke pensioenaanspraken in mindering kunnen worden gebracht.
18. Indien de van zijn ambt ontheven predikant tijdens de duur van het wachtgeld inkomsten uit arbeid geniet, welke, vermeerderd met het wachtgeld, een totaal geven dat hoger is dan het totaal van de inkomsten verbonden aan de laatstelijk door hem bezette predikantsplaats volgens de groep waarin die plaats was ingedeeld op de dag voorafgaande aan die van de ontheffing, wordt het wachtgeld met dat meerdere bedrag verminderd. 19. Geen wachtgeld wordt uitbetaald, indien naar het oordeel van de commissie de van zijn ambt ontheven predikant tweemaal geweigerd heeft een hem aangeboden betrekking te aanvaarden, welke mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passend is te achten of indien hij onvoldoende activiteiten aan de dag legt dan wel onvoldoende medewerking verleent om een zodanige betrekking te verwerven, alsmede indien hij geen of onvoldoende gegevens omtrent inkomsten uit arbeid verstrekt. 20. De predikant, die volgens de bepalingen van dit artikel van zijn ambt is ontheven, wordt geacht het consent te hebben verkregen als bedoeld in ordinantie 3-17-2 voor de tijd in dat artikel aangegeven. 21. Op de predikant die volgens de bepalingen van dit artikel van zijn ambt is ontheven is ordinantie 13-29-5 van overeenkomstige toepassing. Artikel 31 Ontzetting wegens toepassing van een bijzonder middel ter handhaving van de kerkelijke tucht 1. Indien een predikant krachtens een bijzonder middel ter handhaving van de kerkelijke tucht uit zijn ambt is ontzet, doet het lichaam, dat daarin de eindbeslissing heeft genomen, daarvan mededeling aan de kerkenraad, die overgaat tot de voorbereiding van het beroepingswerk en het ontstaan van de vacature, met het oog op de waarneming van het dienstwerk, ter kennis brengt aan het breed-ministerie.
Artikel 32
Staatsrechtelijke functies
1. Een predikant voor gewone, buitengewone of bijzondere werkzaamheden kan geen zitting hebben in de staten-generaal, de provinciale staten, de gemeenteraad of enig ander vertegenwoordigend lichaam van de staat, noch enige staatsrechtelijke functie bekleden. 2. Een predikant, voornemens zijnde in een vertegenwoordigend lichaam van de staat zitting te nemen of een betrekking bij deze te aanvaarden, vraagt ontheffing van zijn ambt. 3. Is zulk een verzoek niet ingekomen, dan wordt hij geacht op de dag, waarop hij zitting neemt of zulk een betrekking aanvaardt, zijn ambt te hebben neergelegd. 4. Het in dit artikel bepaalde is mede van toepassing op pastorale medewerkers, hulppredikers, vicarissen en voorts op emeriti-predikanten en hen, die de bevoegdheid als van een emeritus hebben, indien zij tot bijstand in het pastoraat werkzaam zijn. VII Nevenwerkzaamheden Artikel 33
Nevenwerkzaamheden
1. Voor het verrichten van een of meer nevenwerkzaamheden, waaraan een vergoeding of bezoldiging is verbonden, alsmede bij uitbreiding van door hem reeds uitgeoefende zodanige werkzaamheden, behoeft de predikant schriftelijke toestemming van de kerkenraad. 2. Schriftelijke toestemming van de kerkenraad is eveneens vereist voor het voortzetten van nevenwerkzaamheden, welke de predikant reeds verrichtte vóór de datum van bevestiging in zijn gemeente. 3. De predikant verstrekt aan de kerkenraad de door deze nodig geachte gegevens over de aard en de omvang der nevenwerkzaamheden, alsmede aan het college van kerkvoogden over de inkomsten die hij daaruit geniet. 4. In een centrale gemeente wordt de toestemming verleend door de centrale kerkenraad na overleg met de betrokken wijkkerkenraad en in een streekgemeente door de streekkerkenraad na overleg met de betrokken kerkenraad. 5. De kerkenraad kan bij het verlenen van zijn toestemming voorwaarden stellen inzake de omvang van de nevenwerkzaamheden, dan wel daarbij een termijn van tenminste 3 jaar bepalen, na afloop waarvan de predikant gehouden is wederom de toestemming van de kerkenraad te vragen. 6. De kerkenraad zendt van de verleende schriftelijke toestemming onverwijld een afschrift aan het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering, dat deze toestemming binnen dertig dagen na de dagtekening daarvan ongeldig kan verklaren, indien het van oordeel is dat het verrichten van de betrokken nevenwerkzaamheden niet verenigbaar is met het ambt van dienaar des Woords of strijdig met het belang der Kerk. 7. Indien de kerkenraad weigert de gevraagde schriftelijke toestemming te geven of aan zijn toestemming voorwaarden of een termijn heeft verbonden, kan de predikant binnen 30 dagen na de dagtekening van de desbetreffende beslissing van de kerkenraad zich beroepen op de in het achtste lid van dit artikel bedoelde commissie, welke terzake een eindbeslissing geeft na de kerkenraad en de predikant te hebben gehoord. 8. Er is een commissie van beroep voor de nevenwerkzaamheden, bestaande uit drie leden, met voor ieder lid een secundus, benoemd door de generale synode en wel: - één lid op voordracht van de algemene kerkvoogdijraad; - één lid op voordracht van tenminste veertig dienstdoende predikanten onder overeenkomstige toepassing van het bepaalde in het derde lid van artikel 49 dezer ordinantie en
één lid uit de - geen dienstdoende predikant zijnde of geweest zijnde - lidmaten der Kerk. 9. Inkomsten verbonden aan nevenwerkzaamheden worden met het predikantstraktement verrekend volgens de desbetreffende bepalingen van de generale regeling voor de predikantstraktementen. 10. Het in dit artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing op werkzaamheden van een predikant, waaraan geen of geen vaste vergoeding of bezoldiging is verbonden, doch die beslag leggen op een onevenredig deel van de tijd of van de werkkracht van de predikant. -
Artikel 34
Kerkelijke functies
1. Het in ordinantie 13-33 bepaalde is niet van toepassing op kerkelijke functies aan de predikant opgedragen door een meerder ambtelijke vergadering van de Kerk. VIII Bijstand in het pastoraat Artikel 35
Bijstand in het pastoraat
1. Kerkelijke werkers in het pastoraat, hulppredikers, vicarissen, emeriti-predikanten, predikanten met de bevoegdheid van een emeritus of dienstdoende predikanten, kunnen, met inachtneming van het bepaalde in ordinantie 1-16-14, bijstand verlenen in het pastoraat. 2. Benoemingen, aanstellingen of opdrachten krachtens hoofdstuk VIII dezer ordinantie kunnen niet gedaan, gegeven, verleend, goedgekeurd of verlengd worden, indien en zolang een of meer der daarbij betrokken gemeenten nalatig zijn in de naleving van een haar bij of krachtens ordinantie opgelegde financiële verplichting. Artikel 36
Kerkelijk werkers in het pastoraat
1. De kerkenraad kan hen die ter plaatse of binnen de classis in een bediening werkzaam zijn of die een aanstelling hebben gekregen ingevolge ordinantie 9-9-5, als kerkelijk werker in het pastoraat mede belasten met een opdracht op het gebied van - het huisbezoek, - het jeugdwerk, - de catechese, - de arbeid onder hen, die van het Evangelie zijn vervreemd. 2. Alvorens over te gaan tot aanstelling van een kerkelijk werker in het pastoraat vraagt de kerkenraad een verklaring van het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering, dat er in de gemeente behoefte bestaat aan een kerkelijk werker en dat de gemeente blijkens een verklaring van de provinciale kerkvoogdijcommissie in staat is de uit de aanstelling voortvloeiende verplichtingen na te komen. 3. Voor de benoeming door de kerkenraad is voorts vereist dat de akte van aanstelling met de bijbehorende instructie door het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering, gehoord de raad voor de herderlijke zorg, zijn goedgekeurd. 4. De benoeming geschiedt voor een tijdvak als in de akte van aanstelling is aangegeven. 5. De regeling van de bezoldiging, bedoeld in ordinantie 9-11, betreft tevens de kerkelijk werkers in het pastoraat. 6. Het Fonds, bedoeld in ordinantie 9-11a, strekt tevens ten behoeve van de sociale voorzieningen voor de kerkelijk werkers in het pastoraat. Wijziging ord. 13-36-1 per 1-4-1978.
Wijziging ord. 13-36 per 1-1-1987. Wijziging ord. 13-36 per 1-1-1995. Artikel 37
Hulppredikers
1. Daartoe begaafde lidmaten, die tenminste twee jaren in een bediening hebben gestaan of tenminste drie jaren werkzaam zijn geweest ingevolge het bepaalde in ordinantie 9-9-5, de leeftijd van vijfentwintig jaren hebben bereikt en voldoen aan bij generale regeling der synode inzake hun ontwikkeling en kennis te stellen eisen, kunnen, in de bediening van hulpprediker, bijstand in het pastoraat verlenen, daar, waar de Kerk er behoefte aan heeft. 2. Een hulpprediker is bevoegd tot - de prediking van het Evangelie, - de dienst der gebeden, - de leiding van kerkdiensten met gebruikmaking van een daartoe bestemde orde van dienst uit het dienstboek der Kerk; - de kerkelijke bevestiging en inzegening van het huwelijk en voorts, met medewerking van de ouderlingen, - de herderlijke zorg, - de catechese, - de arbeid onder hen, die van het Evangelie zijn vervreemd, - het medewerken aan de geestelijke vorming van de jeugd. 3. De hulpprediker woont de vergaderingen van de kerkenraad bij en kan bij ontstentenis of het ontbreken van een predikant, onder goedkeuring van het breed moderamen der classicale vergadering, door de kerkenraad worden belast met het voorzitterschap van de kerkenraadsvergaderingen, in beide gevallen echter steeds met adviserende stem. 4. Bij ontstentenis of het ontbreken van de predikant woont de hulpprediker als gast de vergaderingen bij van het breed-ministerie en - eveneens als gast - de classicale vergadering. 5. Terzake van de toelating en bevestiging van de hulpprediker worden nadere bepalingen gesteld in de generale regeling der synode, in het eerste lid van dit artikel bedoeld, in welke generale regeling mede is opgenomen ten overstaan van wie hij bevestigend antwoordt op de vragen, vermeld in ordinantie 9-9-4. 6. Een kerkenraad, tot aanstelling van een hulpprediker willende overgaan, stelt zich in verbinding met de raad voor de herderlijke zorg en verbindt zich de aan deze aanstelling verbonden kosten te zullen dragen, terwijl hij hierbij een verklaring overlegt van het breed moderamen der classicale vergadering dat de gemeente behoefte heeft aan een hulpprediker en, krachtens een verklaring van de provinciale kerkvoogdijcommissie, in staat is aan haar verplichtingen tegenover de hulpprediker te voldoen. 7. De bezoldiging van een hulpprediker geschiedt naar het bepaalde in ordinantie 17. 8. De benoeming geschiedt door de kerkenraad, nadat over de keuze van degene, die zal worden benoemd, en over zijn akte van aanstelling met bijbehorende instructie overeenstemming is verkregen met de raad voor de herderlijke zorg. 9. De benoeming geschiedt voor een tijdvak als in de akte van aanstelling is aangegeven. 10. Indien het belang van het werk dit vordert, kan de kerkenraad, in overleg met de raad voor de herderlijke zorg, de betrokkene gehoord, ook tussentijds een aanstelling beëindigen, onder toekenning van een wachtgeld naar het bepaalde in ordinantie 17. 11. De hulpprediker, die blijk geeft om andere redenen, dan die welke zouden leiden tot het toepassen van een bijzonder middel ter handhaving van de kerkelijke tucht, voor verdere waarneming van zijn bediening ten enenmale ongeschikt te zijn, kan op voordracht van de raad voor de herderlijke zorg door het breed moderamen der generale synode, de
kerkenraad, de hulpprediker en de betrokken meerdere ambtelijke vergaderingen gehoord, van zijn bediening ontheven worden, onder toekenning van een wachtgeld naar het bepaalde in ordinantie 17. 12. De hulpprediker, wiens aanstelling wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd is geëindigd, behoudt de bevoegdheden die hij als hulpprediker bezat, tenzij het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering zijner woonplaats, onder opgave van redenen, anders beslist, doch niet dan nadat de hulpprediker tevoren door het moderamen is gehoord of daartoe behoorlijk opgeroepen is. Artikel 38
Vicarissen
1. Als een gemeente van het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering toestemming heeft verkregen om over te gaan tot de aanstelling van een proponent als vicaris tot bijstand in het pastoraat, welke toestemming niet wordt verleend dan nadat de provinciale kerkvoogdijcommissie heeft verklaard dat de gemeente de daarvoor benodigde gelden beschikbaar heeft, geschiedt diens benoeming door de kerkenraad onder goedkeuring van dat breed moderamen, en is die proponent, onverminderd het bepaalde in ordinantie 3-17-4, ook bevoegd tot de volgende ambtelijke werkzaamheden van de predikant: - de herderlijke zorg, - de catechese, - het medewerken aan de geestelijke vorming van de jeugd, - de kerkelijke bevestiging en inzegening van het huwelijk, - en de arbeid onder hen, die van het Evangelie zijn vervreemd, terwijl hij in dat geval de vergaderingen van de kerkenraad bijwoont met adviserende stem. 2. Ten deze zijn met proponenten gelijkgesteld zij, die in het bezit zijn van het consent, bedoeld in ordinantie 3-17-1. 3. Een aanstelling van een lidmaat tot vicaris eindigt in elk geval op de laatste dag van het jaar, waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. 4. De vicaris, wiens aanstelling wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd is geëindigd, blijft bevoegd tot het prediken van het Evangelie, tenzij het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering zijner woonplaats, onder opgave van redenen, anders beslist, doch niet dan nadat de vicaris tevoren door dat moderamen is gehoord of daartoe behoorlijk opgeroepen is.
Artikel 39
Emeriti-predikanten
1. Indien het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering zulks gewenst acht, kan de kerkenraad een emeritus-predikant of iemand, aan wie de bevoegdheid als van een emeritus-predikant is verleend, tot bijstand in het pastoraat roepen in de zin van hoofdstuk VIII dezer ordinantie. 2. De keuze van degene die als zodanig wordt benoemd, behoeft de goedkeuring van het breed moderamen der provinciale kerkvergadering. 3. De benoemden beëindigen hun bijstand in het pastoraat uiterlijk op de 30e april volgend op hun zeventigste verjaardag. 4. Het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering kan op verzoek van de kerkenraad van een gemeente met niet meer dan één predikantsplaats aan degene, die krachtens het eerste lid van dit artikel is geroepen bijstand in het pastoraat te verlenen - in
afwijking van ordinantie 13-28-1 - de bevoegdheid verlenen het presidiaat van de kerkenraad te bekleden en zulks met adviserende stem. Artikel 40
Dienstdoende predikanten
1. Dienstdoende predikanten kunnen door de kerkenraad ener andere gemeente - met instemming van de kerkenraad hunner gemeente en onder goedkeuring van het breed moderamen der provinciale kerkvergadering - voor een tijd van telkens ten hoogste vier jaren worden geroepen tot medewerking in die gemeente op bepaalde gebieden van het pastoraat, in welk geval zulk een predikant ten behoeve en binnen de grens van de hem gegeven opdracht als predikant in die gemeente werkzaam is. 2. Indien de behoefte zich daartoe doet gevoelen, kan een predikant bij een andere kerk buiten Nederland - met welke de Nederlandse Hervormde Kerk oecumenische betrekkingen onderhoudt - die tijdelijk in Nederland verblijft, door de kerkenraad ener gemeente onder goedkeuring van het breed moderamen van de generale synode, gehoord het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering en het breed moderamen van de classicale vergadering, voor een tijd van ten hoogste zesendertig maanden als gastpredikant worden geroepen tot medewerking in die gemeente op bepaalde gebieden van het pastoraat, in welk geval die predikant aldaar de bevoegdheid heeft tot de bediening van Woord en sacramenten. IX De bezoldiging van predikanten en vicarissen Artikel 41
De zorg voor de bezoldiging
1. De zorg voor de bezoldiging van de dienaren des Woords is voorwerp van voortdurende zorg van de Kerk en haar gemeenten. Artikel 42
De regeling van de predikantstraktementen en -pensioenen
1. De regeling van de predikantstraktementen, de predikantspensioenen en andere daarmee verband houdende uitkeringen geschiedt, met inachtneming van het terzake in deze ordinantie bepaalde, bij generale regeling van de synode. 2. Behoudens het bepaalde in het derde lid van dit artikel worden desbetreffende generale regelingen niet vastgesteld of gewijzigd, dan nadat daarover zijn gehoord: - de algemene kerkvoogdijraad; - de generale financiële raad; - de raad voor de predikantstraktementen en -pensioenen en - de raad voor de personeelsaangelegenheden en tevoren terzake overleg heeft plaatsgevonden, als bedoeld in artikel 49 van deze ordinantie. 3. De bedragen van traktementen, pensioenen en andere, daarmee verband houdende uitkeringen, alsmede van onderdelen daarvan, worden vastgesteld en gewijzigd door de raad voor de predikantstraktementen en -pensioenen, nadat over een voorstel terzake overleg heeft plaatsgevonden, als bedoeld in artikel 49 van deze ordinantie. Besluiten van de raad terzake behoeven de goedkeuring van de generale financiële raad. 4. Onverminderd andere factoren of omstandigheden, die daartoe aanleiding kunnen geven, zal bij wijziging van de bezoldiging van een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking aanpassing van traktementen, pensioenen en andere, daarmede verband houdende uitkeringen worden overwogen.
5. Een voorstel tot wijziging, als bedoeld in het tweede of derde lid van dit artikel, kan uitgaan van elk der raden, genoemd in het tweede lid van dit artikel, alsmede van het overleg, als bedoeld in artikel 49 van deze ordinantie. 6. Met de uitvoering van generale regelingen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel is belast de raad voor de predikantstraktementen en -pensioenen. Artikel 43
De predikantstraktementen
In de generale regeling voor de predikantstraktementen worden onder meer bepalingen opgenomen inzake: - een indeling van de predikantsplaatsen in bezoldigingsgroepen; - de minimum-aanvangswedden; - periodieke verhogingen van de minimum-aanvangswedden; - de ambtswoning of een vergoeding voor het gemis daarvan; - een vakantietoeslag; - premie-compensatie voor de algemene verzekeringen; - de betaling van de bijdrage voor het kerkelijk predikantspensioen; - de vastlegging van het traktement; - de uitbetaling van het traktement; - de vorming van een kas voor de predikantstraktementen met name ter uitbetaling van de periodieke verhogingen en - het traktement van predikanten voor buitengewone of voor bijzondere werkzaamheden. Artikel 44
Overbruggingsuitkeringen
1. In de generale regeling voor de vrijwillige vervroegde uittreding van predikanten worden onder meer bepalingen opgenomen inzake: - de grondslag en berekening van overbruggingsuitkeringen ingeval van vrijwillige vervroegde uittreding; - de minimum-leeftijd waarop een predikant vervroegd kan uittreden; - het minimum-aantal vereiste dienstjaren; - de verrekening van andere inkomsten; - de vorming van een fonds voor overbruggingsuitkeringen en - de uitvoering van de regeling. Artikel 44a Toevoeging ord. 13-44a per 1-7-1984. Wijziging ord. 13-44a-2 per 1-5-1996. Ord. 13-44a vervallen geheel herzien per 1-9-1996. Artikel 45
De predikantspensioenen
1. In de generale regeling voor de predikantspensioenen worden onder meer bepalingen opgenomen inzake: - het ouderdomspensioen; - het invaliditeitspensioen; - het weduwenpensioen; - het weduwnaarspensioen; - het partnerpensioen; - het wezenpensioen en
-
de vorming van een pensioenfonds.
Artikel 46
De benodigde gelden
1. De benodigde gelden voor de betalingen uit: - de kas voor de predikantstraktementen; - het fonds voor de overbruggingsuitkeringen en - het pensioenfonds worden gevonden uit verplichte betalingen van de gemeente en dan wel of predikanten, alsmede uit bijdragen van andere lichamen waaraan predikanten zijn verbonden, een en ander naar bepalingen op te nemen in de desbetreffende generale regelingen. Artikel 47
De raad voor de predikantstraktementen en -pensioenen
1. De zorg voor de regelingen van de traktementen, de pensioenen en andere, daarmede verband houdende uitkeringen berust bij een raad voor de predikantstraktementen en pensioenen. 2. De raad telt negen leden, benoemd door de generale synode uit de lidmaten der Kerk en wel: - drie leden op voordracht van de algemene kerkvoogdijraad; - drie leden op voordracht van tenminste veertig dienstdoende predikanten; - één lid op voordracht van de generale financiële raad en - twee leden uit de - geen dienstdoend predikant zijnde - lidmaten der Kerk, van wie tenminste één lid van de generale synode. 3. In afwijking van het in het tweede lid van dit artikel bepaalde worden de drie leden, voor te dragen door de predikanten, benoemd op enkelvoudige voordracht van het bestuur van een landelijke organisatie van predikanten, indien en zolang deze organisatie op grond van haar doelstelling, werkzaamheid en omvang bij besluit van het breed moderamen van de generale synode daartoe voldoende representatief wordt geacht. 4. De raad wijst uit zijn midden een voorzitter, een vice-voorzitter en een secretaris aan. 5. De generale synode benoemt uit de lidmaten der Kerk een directeur, waartoe de raad een aanbeveling bij de synode indient. 6. De directeur is belast met de zorg voor de dagelijkse werkzaamheden van de raad en heeft in diens vergaderingen een adviserende stem. 7. De raad heeft tot taak: - toezicht te houden op de naleving van de bepalingen in de orde der Kerk, gesteld met betrekking tot de traktementen, de pensioenen en andere, daarmede verband houdende uitkeringen, voorzover dit toezicht niet bij andere organen van de Kerk berust; - het beheer en de administratie te voeren van de kassen en fondsen voor de traktementen, de pensioenen en andere, daarmede verband houdende uitkeringen, met inachtneming van hetgeen terzake in de desbetreffende generale regelingen is bepaald en onder verantwoordelijkheid voor zijn beheer aan de generale financiële raad, aan wiens goedkeuring tevens de begroting van de onkosten van de raad is onderworpen; - te verrichten hetgeen hem verder bij of krachtens ordinantie tot taak is gesteld. Artikel 48
De bezoldiging van vicarissen
1. De bezoldiging van vicarissen wordt geregeld in de generale regelingen voor de predikantstraktementen en voor de predikantspensioenen. 2. Daarin worden onder meer bepalingen opgenomen inzake: − een aanvangssalaris;
− periodieke verhogingen; − vakantietoeslag; − premiecompensatie voor de algemene verzekeringen en − aanspraak op pensioen. 3. Het bepaalde in het derde lid van artikel 42 van deze ordinantie is van overeenkomstige toepassing. Artikel 49
Zie nieuwe regeling
Artikel 50
Beroep
1. Bezwaren, voortvloeiende uit de toepassing van de generale regelingen als bedoeld in het eerste lid van artikel 42 van deze ordinantie, worden - naar de in die regelingen gestelde bepalingen - voorgelegd aan een commissie van beroep voor de bezoldiging van predikanten en vicarissen. 2. De commissie van beroep bestaat uit vijf leden, met voor elk hunner een plaatsvervanger, benoemd door de generale synode uit de lidmaten der Kerk en wel 1. één lid op voordracht van de algemene kerkvoogdijraad; 2. één lid op voordracht van tenminste veertig dienstdoende predikanten en 3. drie leden naar vrije keuze, uit welke leden de commissie zich tevens een voorzitter en vice-voorzitter kiest. 3. Ten aanzien van de voordracht, in te dienen vanwege de dienstdoende predikanten, is het bepaalde in het derde lid van artikel 47 van deze ordinantie van overeenkomstige toepassing. 4. Binnen 30 dagen na dagtekening van een beslissing van de commissie van beroep kan de bezwaarde of het lichaam, dat het besluit waartegen het beroep was ingesteld, genomen heeft, zich wenden tot de generale commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen met het verzoek de beslissing van de commissie van beroep te vernietigen, − hetzij omdat deze gegeven is in strijd met enige bepaling bij of krachtens ordinantie gesteld; − hetzij omdat daarbij van een bevoegdheid een gebruik is gemaakt, voor welk gebruik deze bevoegdheid niet is gegeven; − hetzij omdat daarbij een of meer bepalingen uit de orde der Kerk zijn gehanteerd op een wijze, welke in redelijkheid niet als juist kan worden beschouwd. 5. Indien de generale commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen op een of meer der gronden, in het eerste lid van dit artikel genoemd, overgaat tot vernietiging van de beslissing van de commissie van beroep, wijst zij de verdere behandeling van de zaak naar deze commissie terug, om - met inachtneming van het oordeel der generale commissie - een nieuwe beslissing te geven.