Th
20
mer 150 jaar m u Con n a fes m e sionele Vereniging VOORTZETTING VAN HET HERVORMD WEEKBLAD / DE GEREFORMEERDE KERK 126e jaargang nr. 20 - 6 november 2014
2 hoofdartikel Een open huiskamer in het hart van de stad
8 een vreemd’ling beneên Sermoen uit niemandsland
Themanummer: ‘Vreemdelingschap’
12 kerk en staat
Een zelfbewuste en inspirerende kerk in een democratische samenleving
Op zaterdag 27 september jl. werd het boek Vreemdelingschap. Historische en hedendaagse stemmen uit kerk en theologie van de hand van dr. J.D.Th. Wassenaar, redacteur ‘Kerk’ van HW-Confessioneel, gepresenteerd. Dat gebeurde in de protestantse kerk te Hellendoorn. Het eerste exemplaar van het boek werd overhandigd aan mevr.ds. K. van den Broeke, preses van de generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland. Daarna hield prof.dr. F.A. van Lieburg een causerie over ‘Vreemdelingschap’. Vervolgens ging prof.dr. C. van der Kooi onder de titel ‘Tweeërlei burgerschap’ in op de rol die het begrip speelt in de bezinning inzake de plaats van de kerk in de samenleving. Ten slotte stond prof.dr. S.C. van Bijsterveld onder de titel ‘Een zelfbewuste en inspirerende kerk in een democratische rechtsstaat’ stil bij de betekenis van de gedachte van de vreemdelingschap voor de verhouding kerk – staat. Dick Sanderman, een van de organisten van de protestantse gemeente te Hellendoorn, speelde een koraalvariatie van de melodie van Gezang 484 uit het Liedboek voor de kerken (‘Een lied van vreemdelingschap’) en hij verzorgde een improvisatie over de melodie van Gezang 291 (‘Daar is de vreemdlingschap vergeten / en wij, wij zijn in ’t vaderland’). Ter gelegenheid van de verschijning van Vreemdelingschap werden nog twee bijeenkomsten gehouden. Op vrijdag 3 oktober sprak prof.dr. James C. Kennedy in de Dorpskerk van Leeu-
warden-Huizum over ‘De kerk: een vreemde eend in de bijt van de wereld’. Op donderdag 23 oktober hield prof.dr. P.J.A. Nissen in de hervormde kerk van Windesheim een lezing over ‘Vreemdelingschap: inspiratie uit de middeleeuwen’. De bijeenkomst in Hellendoorn werd mede mogelijk gemaakt door de Stichting Dr. Abraham Kuyperfonds, die in Leeuwarden door de Confessionele Vereniging, die in Windesheim door de Stichting Sormani Fonds. In dit nummer van HW-Confessioneel zijn de introductie van dr. Wassenaar en de lezingen van de professoren Van Lieburg, Van der Kooi, Van Bijsterveld en Kennedy te vinden. Over Vreemdelingschap, uit de Najaarscatalogus van Boekencentrum: ‘Dit boek neemt de lezer mee op reis om gelovigen uit de kerkgeschiedenis te ontmoeten en te horen hoe zij zelf omgegaan zijn met de gedachte dat christenen vreemdelingen op aarde zijn. ‘Vreemdelingen’, zo worden christenen in het Nieuwe Testament meer dan eens genoemd. In de geschiedenis van de kerk is die benaming vaak in verband gebracht met het verlangen van gelovigen naar het Vaderland. Maar in nieuwtestamentisch perspectief heeft vreemdelingschap nog een
andere kant: het begrip staat ook voor de bedreigde positie van christenen in de samenleving. Vandaag de dag is er alle aanleiding om dat laatste aspect onder de aandacht te brengen. Vreemdelingschap heeft alles te maken met onze visie op de sterk veranderde verhouding tussen kerk en samenleving en tussen kerk en staat. De stemmen uit verleden en heden helpen om ons te bezinnen op de vraag hoe wij hier zelf in staan.’ Uit het ‘Woord vooraf’ van prof. dr. A. van de Beek: ‘De tocht waarop Wassenaar de lezer meeneemt, is een rijke ontdekkingsreis. Het is geen vrijblijvende reis. Je wordt uitgedaagd zelf positie te kiezen. (…) Wie de hele reis met Wassenaar is meegelopen, heeft een enorme schat aan gedachten meegekregen.’ Dr. J.D.Th. Wassenaar, Vreemdelingschap. Historische en hedendaagse stemmen uit kerk en theologie; Boekencentrum, Zoetermeer; ISBN 978 90 239 2831 7; gebonden; 368 blz.; prijs: € 22,50.
hoofdartikel
Een open huiskamer in het hart van de stad Het is een diep gewortelde behoefte van ons mensen om ‘er bij te horen.’ Wat heerlijk als je geregeld eens met iemand kunt bij praten, als je dingen met elkaar kunt delen. In onze samenleving blijkt dat voor velen echter lang niet meer zo vanzelfsprekend. Er komt steeds meer eenzaamheid voor en heus niet alleen onder ouderen! Nogal wat mensen lijden onder sociale of emotionele uitsluiting. Als de Rijksoverheid steeds meer terugtreedt, en er steeds meer taken naar de lokale overheid worden toegeschoven, die tegelijkertijd ook fors moet bezuinigen, ligt er dan voor de kerken hier niet een heel belangrijke taak? EENZAAMHEID EN DE ROL VAN DE KERKEN Eenzaamheid… Wat kan een mens daar onder lijden! Als je niet zo gemakkelijk contact legt, als je, zoals dat heet, psychisch ‘zwak’ bent, als je bij het ouder worden steeds meer familie en vrienden bent verloren, als je uit een ander land afkomstig bent (buitenlandse studenten!) of als allochtone vrouw door omstandigheden (scheiding, bijvoorbeeld) door je eigen bevolkingsgroep min of meer verstoten bent, treedt gemakkelijk emotionele uitsluiting op. Sociale uitsluiting is vaak het gevolg als mensen langere tijd in armoede moeten leven. Je hebt dan ook geen geld meer om lid te zijn van een vereniging of sportclub. Vakantie zit er ook niet meer in! Zo loop je ook in sociaal opzicht vast. In Delft werden we als kerkelijk werkers en pastores steeds vaker geconfronteerd met deze problematiek en er werd besloten om hier als gezamenlijke kerken iets aan te doen en een ‘open huis’ te bieden. Maar waar vind je een geschikte locatie, liefst in het centrum van de stad, die ook in financieel opzicht haalbaar is? En hoe ga je die ruimte vervolgens ‘bemensen’? Het eerste probleem werd op een heel mooie manier opgelost doordat Woningcorporatie Vestia Delft voor een heel schappelijke huurprijs ruimte aanbood in één van hun appartementencomplexen in de binnenstad, de Maria van Jessehof, pal naast de Nieuwe Kerk. In korte tijd werd er door de gezamenlijke diaconieën een
2
financieringsplan op tafel gelegd, zodat eind november 2011 het huurcontract kon worden getekend. Naast de kerken werd er ook door verschillende fondsen financiële steun toegezegd. Inmiddels was een stichting in het leven geroepen, Stichting Interkerkelijk Diaconaal Centrum de Jessehof. Eind januari vond de opening plaats. In 2013 is de Stichting Vrienden van de Jessehof opgericht, die zich bezig houdt met het werven van particuliere donateurs en sponsoren. VRIJWILLIGERS Het was wel duidelijk dat je zonder de inzet van (veel!) vrijwilligers eigenlijk niets klaar zou kunnen spelen. Maar toen werd toch weer eens bevestigd, dat de kerken een van de grootste vrijwilligersorganisaties van ons land vormen. ‘Het goud van de organisatie,’ zegt het bestuur. Die vrijwilligers hoeven overigens geen specifieke deskundigheid of beroepsmatige opleiding te
Ds. Leen den Breejen hebben. Het gaat er vooral om dat zij beschikbaar zijn met hun eigen mogelijkheden (en beperkingen), ervaring en vaardigheden. Voor dit werk moet je wel een ‘open mind’ hebben. Je moet in staat zijn je eigen normen en waarden van die van een ander te onderscheiden en de jouwe niet aan die ander op willen leggen. Je moet bereid zijn om een vast aantal uren per week aanwezig te zijn en in teamverband te werken. Emotioneel gezien moet je wel tegen een stootje kunnen en ook teleurstellingen kunnen incasseren. Wellicht overbodig om te zeggen, dat je geheim houdt, wat je in vertrouwen is verteld. Van de vrijwilligers wordt verwacht dat zij bereid zijn om een basistraining te volgen. De plaatselijke pastores werd gevraagd om zich beschikbaar te stellen om gedurende de openingstijden bij toerbeurt aanwezig te zijn. Heel wat voorgangers gaven aan dit verzoek gehoord. Uiteraard kan de één zich wat meer vrijmaken dan de ander, afhankelijk van de omvang van de gewone weektaak. Zo is er een emeritus-predikant die wekelijks een ochtend voor zijn rekening neemt. Anderen doen enkele keren per maand of één keer per maand dienst. ‘De aanwezigheid van de pastores laat zien dat de Jessehof een interkerkelijk centrum is, waar de kerken samen hun diaconale en missionaire gezicht laten zien,’ zo schetste een pastor het belang van dit centrum. De RK stadsdiaken Jan Lam-
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
Column van de voorzitter berts, één van de initiatiefnemers van het project en voorzitter van het bestuur van de stichting, ervaart de ontmoeting met mensen in de Jessehof als een geschenk. ‘Het klinkt een beetje wollig, maar ik meen het oprecht. Als de bezoekers je kennen en vertrouwen in je hebben, komen er vaak verhalen vol ellende naar buiten. Mensen hebben het zwaar.’ De aanwezigheid van een pastor heeft volgens Lamberts een meerwaarde voor de bezoekers. Een pastor is iemand om vertrouwen in te hebben en kan goed luisteren. ‘Je kunt zo nu en dan ook op een goede manier vanuit je geloof dichtbij de mensen zijn en dingen met hen delen.’ EEN OPEN HUISKAMER IN HET HART VAN DE STAD Gedurende vijf dagen in de week kunnen gasten binnenlopen in deze open huiskamer in het hartje van de stad. Zij kunnen een kopje koffie of thee drinken, een krantje lezen, een praatje maken. Kinderen zijn welkom met een ouder en kunnen spelen in de kinderhoek. Hoe belangrijk de onderlinge ontmoeting ook is, de gasten blijken het ook op prijs te stellen dat er verschillende activiteiten plaats vinden. Regelmatig worden er maaltijden gehouden, er is tweemaandelijks een ‘Open Atelier’ met allerlei creatieve werkvormen. Er is een biljart, er kunnen allerlei spelletjes worden gedaan, er is Nederlandse les voor buitenlanders, en er zijn drie computers, die kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld om werk of andere huisvesting te vinden. Om alles goed te laten verlopen kun je niet zonder een goede projectcoördinator. Die is aanwezig in de enthousiaste figuur van Anita van Velzen, die voor 16 uur per week is aangesteld. Zij is verantwoordelijk voor het dagelijkse reilen en zeilen van de Jessehof. Zo is er in het hartje van de stad een laagdrempelig inloopcentrum waar mensen, die – soms tijdelijk – behoefte hebben aan een plek om anderen te ontmoeten of om even kunnen bijtanken, van harte welkom zijn. Hoezeer dit in een behoefte voorziet blijkt wel uit het feit dat een jaar na de opening het gemiddeld aantal bezoekers met meer dan 50% is gestegen en dat is daarna alleen nog maar toegenomen. Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
‘Onze Moeder’ In de kerk, ... vooral dáár werkt de Geest. Daar waar het Woord van God in zijn breedte, lengte, hoogte en diepte gepreekt wordt, daar waait bij uitstek de Heilige Geest. Calvijn wist dat. Hij wordt niet voor niks de theoloog van de Heilige Geest genoemd. En Calvijn is nou bij uitstek iemand van de traditionele kerken. Het is dus een groot misverstand te denken, dat in de traditionele kerken de Geest weinig aanwezig zou zijn. Juist niet. Je moet niet denken, dat alleen daar waar bijzondere uitspattingen zijn, de Geest is. Dat doet de Geest soms ook. Maar Zijn hoofdtaak is mensen het gepredikte Woord in hun hart leggen. Gewoon in de gewone kerkdienst. En dat is weer heel bijzonder. Het is dan ook het werk van de Heilige Geest, dat mensen in de kerk komen. Het is de Heilige Geest die je ’s zondagsmorgens aanspoort en zegt: ‘Kom op eruit, naar de kerk.’ O ja, er zijn ook andere geesten werkzaam op zondagmorgen, die zeggen: ‘Ach joh, blijf toch liggen, je kunt zo ook wel geloven, toch?’ En dat zeggen die geesten niet alleen tegen jongeren die zaterdagsavonds laat naar bed gingen. Nee, ook tegen veel ouderen. ‘Ach, blijf maar lekker thuis. Je bent toch al op leeftijd? En ... dan kijk je toch even naar ds. Arie van der Veer van de EO? Dan heb je toch ook aan je religieuze verplichtingen voldaan? En die liederen klinken nog veel mooier ook, met die koren.’ Daarom zijn we blij dat er nog veel ouderen in de kerk zijn. En dat veel ouderen, die echt niet kunnen, via de kerkradio of kerktv met ons verbonden zijn. Maar ook veel jongeren zijn in de kerk. Bovendien is het fijn dat er ook laagdrempelige jongerendiensten zijn, die als opstapje kunnen dienen voor de andere zondagse Erediensten van de ge-
Dr. Bert van Veluw
meente. Daar waait de Geest ook al. En... àls jongeren daar dan met Gods Geest worden aangeraakt, dan gaat het gebeuren. Dan wordt je gevuld met de Geest!!! Dan moet je natuurlijk wel steeds meer van jezelf leeggieten, zodat er meer van Gods Geest in je kan. Maar dan wordt je ook klei in de hand van God. Die je wil kneden. Zodat je in dienst van Zijn kerk gaat staan. En dan ga je steeds vaker... en ook graag naar de kerk. Naar je ‘Moeder’. Dat kan niet anders... als je de Geest hebt!! Maar ook de andere geesten zijn helaas werkzaam in onze gezinnen. Je kent ze wel: eerst gingen ze regelmatig naar de kerk. Toen alleen nog maar als er een band was of iets bijzonders. Ja, en toen werden die diensten ook gewoon. En nu zie je ze bijna nooit meer. Totdat... totdat die moeder tegen haar man en kinderen zei: ‘Jongens, dit is niet goed. Het is tijd voor verandering, voor omkering. Kom op, we gaan weer naar de kerk. We moeten trouw zijn. Want onze God is ook zo trouw.’ Ja, ze kreeg de Geest. En eerst sputterde de andere gezinsleden nog wat tegen (die andere geesten zijn niet maar zo weg). Maar na een poosje waren ze toch weer gewend en kwamen ze weer... Elke zondag. Dàt doet nou de Heilige Geest. Halleluja, prijs de Geest!!
3
contrastgemeenschap
De kerk: een vreemde eend in de bijt van de wereld Vooraf mijn complimenten aan het adres van dr. Wassenaar, die met Vreemdelingschap een degelijk werkstuk gepresenteerd heeft. Er ligt veel onderzoek aan ten grondslag en er is in het uitvoerige notenapparaat sprake van zorgvuldige verantwoording. Naar mijn mening kan het boek dan ook zonder meer als een wetenschappelijke studie gekwalificeerd worden.
Prof.dr. James C. Kennedy
Een historische benadering Ik ben historicus, geen theoloog. Dat kleurt mijn bijdrage. – Ik vind het belangrijk, vooral als christen, dat dr. Wassenaar de thematiek van de vreemdelingschap in onze tijd onder de aandacht brengt. Wat mij in zijn boek erg aanspreekt, is het feit dat hij de historische context van het denken over het begrip voor het voetlicht brengt. Je zou de vreemdelingschap op basis van de eerste brief van Petrus ook op een meer tijdloze wijze kunnen benaderen. Dan zou het gaan om de identiteit (of de dubbele identiteit) van christenen, die van alle tijden is, onveranderlijk. Maar de invalshoek van dr. Wassenaar laat zien dat niet altijd op dezelfde wijze over de vreemdelingschap gedacht is. In de loop van de kerkgeschiedenis zijn allerlei verschillende antwoorden gegeven op de vraag naar die identiteit (of die dubbele identiteit). Voor de nuances in de omgang daarmee kan
4
men bij het boek van dr. Wassenaar te rade gaan. Ik ben ook geïnteresseerd in de zeer moderne tijd. Voor mij is dan de vraag welke rol de kerken vandaag de dag nog in de samenleving kunnen spelen. Met het oog daarop heb ik enkele jaren geleden over de kerk als contrastgemeenschap gesproken.1 Dat is een kerk die een ander soort lichaam met een zichtbaar andere identiteit is dan allerlei andere instanties. We moeten dan wel bedenken dat de
prof.dr. James C. Kennedy
notie van de vreemdelingschap verder van ons af staat dan ooit. Het is niet een thema dat in ons dagelijks leven sterk naar voren komt. Dat heeft te maken met de veranderingen van de afgelopen halve eeuw. Wij leven in een veilig land. Daar bedoel ik niet alleen mee dat er in Nederland geen of weinig geweld is, maar ook dat er zekerheid is als het om het aardse bestaan gaat. Uit onderzoeken is gebleken dat ontkerkelijking niet zozeer te maken heeft met inkomen of opleiding als wel met de vraag hoeveel sociale zekerheid men heeft (of beleeft). Ons leven is niet zo onzeker dat wij ons – omdat het hier beneden niet is – moeten richten op een andere, diepere werkelijkheid. (Overigens geldt dat zeker ook voor de Verenigde Staten. Iedereen kent daar het populaire, nogal sentimentele lied ‘This world is not my home, I’m just passing through’ van Jim Reeves. Deze leus is ook onder Amerikaanse christenen uit de toon gaan vallen. Ook zij zijn met het proces van zich thuis voelen op deze aarde meegegaan.) Kortom: voor ons is deze aarde behoorlijk comfortabel, wij voelen ons in deze wereld nogal veilig. De kerk: een heilige natie? Iets anders: de gedachte van een kloof tussen kerk en wereld, als zou het gaan om twee diametraal tegenover elkaar staande ‘groeperingen’ (mensen die wel geloven versus mensen die niet geloven), is tegenwoordig niet sterk ontwikkeld. Wij hebben moeite met die visie. Het wordt in een tijd van kerkelijke afval ook steeds moeilijker om
Zoek op: www.beschikbaarheidskalender.nl Kunt u elders voorgaan? Schrijf u in op: www.beschikbaarheidskalender.nl
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
contrastgemeenschap zo’n positie te handhaven. Sterker nog: de gedachte van de kerk als een aparte, uitverkoren natie tegenover de ongelovigen in de geest van 1 Petrus is voor velen moeilijk te verteren. Hoe dat ook zij: feit is, dat christenen de laatste twee, drie eeuwen steeds meer vraagtekens hebben gezet bij de aard van de samenleving, in het bijzonder bij het christelijke karakter daarvan. Je kunt ook wel verder teruggaan. Bijvoorbeeld naar bepaalde sekten in de middeleeuwen en naar de Labadisten aan het einde van de zeventiende eeuw. Zo zijn er altijd groeperingen geweest van mensen die zich terugtrokken, omdat ze geen fiducie meer in de samenleving hadden, omdat ze geen heil meer in de samenleving zagen. Nederlanders hebben geprobeerd het probleem van mogelijke ontheemdheid te voorkomen. Natievorming was daar een onderdeel van. In zekere zin zou je de geschiedenis van de zogenaamde ‘verzuiling’ zo kunnen duiden. Aan het einde van de negentiende eeuw hebben christenen in een sterk moderniserende samenleving, zoals de Nederlandse was, hun best gedaan om niet ontheemd te raken. Het antwoord was voor hen, zeker voor gereformeerden en rooms-katholieken, in mindere mate voor hervormden: eigen organisaties met een eigen identiteit oprichten om zo als het ware een thuisgevoel te kunnen blijven behouden. Deze strategie heeft het gevoel van ontheemdheid doen verminderen, al kregen individuele gelovigen, zeker in het orthodoxe protestantisme, wel voorgehouden dat deze wereld het niet helemaal is en dat ze hun ogen wel op de hemel moesten blijven richten. Voorbij de apostolaatstheologie Dr. Wassenaar heeft er op gewezen dat met name vanaf de jaren ’50, ’60 van de vorige eeuw een andere strategie gevolgd is, aanvankelijk vooral in de Nederlandse Hervormde Kerk met haar apostolaatstheologie. Om thuis te zijn in deze wereld moest je juist breken met de eigen organisaties met een eigen identiteit. Die waren te beklemmend. Ze moesten vervangen worden
door het gevoel dat heel de wereld je thuis was. Solidariteit met mensen van andere kerken en zelfs van andere godsdiensten stond toen hoog in het vaandel. Zo kon je het gevoel krijgen in de wereld thuis te zijn. Hier en daar ontstond ook nog de gedachte dat kerken er minder toe deden, omdat het uiteindelijk om de missio Dei ging. Gods werk in de wereld zou zich doorzetten, of de kerken daar nu achter stonden of niet. Vooral prof.dr. J.C. Hoekendijk heeft deze visie onder de aandacht gebracht. Gevolg van deze benadering was, dat de kerk als aparte gemeenschap onder druk kwam te staan. Dr. Wassenaar heeft dat laten zien en daar commentaar op gegeven. De laatste vijfentwintig jaar is er, ook in de breedte van wat nu de Protestantse Kerk in Nederland is, sprake van het besef dat ook die strategie niet heeft gewerkt. De kerken zijn in de marge van de samenleving terechtgekomen. In 1988 liet een reportage over de Nederlandse Hervormde Kerk zien dat die kerk nog wel in de publieke ruimte te vinden was, maar dan alleen op Radio 5. Een teken van haar marginalisering. Langzamerhand is toen deze vraag opgekomen: ‘Waar staan wij dan wel?’, ‘Wat is onze eigen identiteit? - ‘In het licht van de Schriften’, ‘In het licht van onze opdracht’. Dit is een proces waar de kerken nog midden in zitten en nog volop mee bezig zijn. De antwoorden zijn nog niet goed uit de verf gekomen. Er is veel verlegenheid, wat overigens iets anders is dan vreemdelingschap. Wij weten niet wat wij moeten doen. Ik verkeer wel eens in een kring van predikanten in het midden van het land. Wanneer die dominees onder elkaar zijn, heerst onder hen nogal eens een sfeer van ‘Wij weten niet meer wat voor boodschap wij voor de mensen, voor de wereld hebben.’ Dan is de vraag: ‘Waar is de geloofsovertuiging gebleven?’ Trouwens: het kerkvolk vindt het ook vaak moeilijk om het geloof in God of in Zijn werk in Jezus Christus te ‘delen’. Dat zijn dingen die zij niet meer aankunnen. Overigens is het theocratische verlangen of de apostolaire ambitie van vroeger nog niet helemaal uitgebannen. Er zijn mensen die heimwee hebben naar de tijd waarin de kerk in het
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
midden van de samenleving stond en zich in het publieke domein manifesteerde. Dan is een soort nostalgie te bespeuren. – Enkele jaren geleden hield ik een toespraak voor een aantal vooraanstaande protestanten, vertegenwoordigers van belangrijke organisaties. Het waren mensen die wisten hoe je een land moet besturen en hoe je belangrijke beslissingen moet nemen. Zij wilden graag dat de kerken weer een centrale positie in ons land gaan innemen en ook weer dicht bij de politieke macht komen te staan. Een illusie, lijkt mij. Op lokaal niveau gaat dat wel iets gemakkelijker. Daar zie je nogal eens pogingen van kerken om een bijdrage aan de ‘civil society’ te leveren. Zo worden ze plaatselijk een soort Algemeen Nut Beogende Instanties, die in dorpen en steden van betekenis kunnen zijn. Omdat het moeilijk is om iets anders te doen, kiezen ze dan voor deze optie: ‘business as usual’. Bij die ontwikkeling komt wel de vraag op of ze nog wel boodschap hebben aan de gedachte van de vreemdelingschap. Bezinning is noodzakelijk Ik ben dankbaar voor het boek van dr. Wassenaar, dat veel te denken geeft. – De oude wereld van christelijke zekerheden in maatschappelijke instanties is weggevallen. Als gelovigen zijn we teruggeworpen op kerninstanties zoals de kerken, nu de oude verbanden van de verzuiling (scholen, verenigingen) van minder betekenis zijn. Het is duidelijk dat de oude, brede volkskerk niet te mobiliseren is als contrastgemeenschap. Daar moet wel iets aan toegevoegd worden. Met de kanttekening dat ik me nu enigszins op sociologisch terrein begeef, wat niet ongevaarlijk is. Duidelijk is, dat in ons land, trouwens in heel Europa, mensen bewuster voor de kerk kiezen. Dat geldt vooral voor de protestantse kerken. Die mensen behoren vrijwillig bij de kerk, niet omdat hun ouders of grootouders er bij hoorden. Ze willen er zelf voor gaan, zoals dat tegenwoordig heet. We krijgen dus andere kerken dan de oude, brede volkskerk van vroeger. De Protestantse Kerk in Nederland is niet de kerk die Hendrik Kraemer rond 1940 beschreef: bevolkt
5
contrastgemeenschap door mensen die amper wisten waarom ze naar de kerk gingen. De mensen die je nu in de kerken ziet, zitten er anders dan de mensen die er vroeger zaten. Dat heeft mij gebracht tot de notie van de contrastgemeenschap. In dat opzicht heb ik invloed ondergaan van de Amerikaanse ethicus Stanley Hauerwas, bekend van zijn aanduiding ‘resident aliens’ voor christenen. Ze zijn vreemdelingen en bijwoners in deze wereld. Dat betekent: een kerkgenootschap, een kerkgemeenschap heeft een ander ritme, een andere oriëntatie dan de samenleving dan wel de wereld. Er is sprake van een duidelijk onderscheid. Verschillende elementen In mijn boek heb ik geprobeerd een aantal elementen van zo’n contrastgemeenschap te beschrijven. Dr. Wassenaar heeft dat nauwkeurig weergegeven. In de eerste plaats is de kerk dan een gemeenschap waar de zorg voor elkaar, de liefde voor elkaar centraal staat, als een natuurlijke manier van leven. Dat kan zich dan ook naar buiten de muren van de kerk uitbreiden. In de tweede plaats is de kerk dan een gemeenschap van discipline, ‘tucht’. De afgelopen jaren heb ik op verschillende plaatsen in den lande over dat onderwerp gesproken. Mij is daarbij opgevallen dat veel mensen dat ‘eng’ vinden. Wat bedoel ik daar mee? Welnu: dat de kerk in zekere zin een oefenplaats is waar gelovigen leren om christelijke deugden in de praktijk te brengen. Daarbij gaat het om discipelschap. Dan komt een vraag aan de orde als ‘Wat betekent het om te bidden?’ De communicatie, het gesprek met God is dan in het geding, op een dieper niveau dan het gebed in een noodsituatie. Zoiets kun je samen leren, zoals Jezus het Zijn discipelen geleerd heeft. Kerken zijn gemeenschappen waar zulke disciplines aangekweekt en aangemoedigd worden. De kerk is in mijn optiek ook een plaats van traditie. De ruimte, de breedte en de diepte van de kerk van alle tijden en plaatsen kunnen ingezet worden, uiteraard op een verantwoorde en weloverwogen manier: om oriëntatie te bieden te midden van de haastigheid
6
en de gejaagdheid, ook van de oppervlakkigheid en de onbedachtzaamheid van de wereld buiten de kerk. In de praktijk betekent dat vanuit de kerk kritische communicatie met de samenleving, vragenderwijs. Niet meer op de wijze van het opgeheven vingertje van de kerk. Die tijd is voorbij. In dat opzicht ben ik het eens met prof.dr. G.G. de Kruijf. Maar dat neemt niet weg dat de kerk bepaalde ontwikkelingen ter discussie kan stellen. Nogmaals: vragenderwijs. De kerk voor de wereld? In Vreemdelingschap lijkt dr. Wassenaar sympathiek tegenover mijn voorstel te staan. Wel stelt hij enkele vragen. De eerste kwestie, die bij hem – zijdelings – aan de orde komt, is deze: ‘Is de kerk er voor de wereld of is de kerk uit de wereld genomen en moet zij dus in haar eigen termen begrepen worden?’ Met andere woorden: ‘Dient de kerk op de wereld gericht te zijn of is Jezus Christus voor de kerk gekomen en dient zij primair ‘een heilige natie’, op zichzelf te zijn?’ Mij valt op dat dr. Wassenaar enige afstand bewaart tot zijn grote inspirator, prof.dr. A. van de Beek. In het geding is dan de vraag of er wel bruggen tussen kerk en wereld geslagen moeten worden. Mij dunkt, dat het goed is om niet alleen te kijken naar wat God in kruis en opstanding van Jezus Christus heeft gedaan, maar ook oog te hebben voor wat Hij in de geschiedenis van de mensheid gedaan heeft en nog steeds doet. Ik deel wel de scepsis met betrekking tot de gedachte dat de kerk een politiek programma moet hebben en de wereld moet transformeren. - Ik ben afkomstig uit een ‘county’ in Iowa, een van de vele regio’s in de Verenigde Staten. Die is in 1870 door Nederlandse immigranten gesticht. Het is de enige ‘county’ met een ‘reformed’ meerderheid. Hauerwas heeft eens gezegd dat de calvinisten de wereld wilden veroveren en dat ze toen die ‘county’ innamen. Er is dus niet veel van terechtgekomen. Ik deel dus de scepsis. Ook met betrekking tot de Kuyperiaanse lijn die zo gedacht heeft. Dat neemt niet weg dat er naar mijn mening wel contact moet zijn tussen kerk en wereld. Wij moeten ons niet isolationistisch opstellen door
de samenleving in een houding van onverschilligheid als het ware af te schrijven. Veeleer dienen wij ons over de samenleving te bekommeren. In dit verband wil ik nog iets opmerken. Wij denken wel eens dat Nederland steeds diverser is geworden: er zijn steeds meer meningen bij gekomen. Toch heb ik de indruk dat ons land ook steeds monotoner is geworden. Er is sprake van een sfeer van conformisme, die zich nogal eens in consumentisme manifesteert. In zo’n samenleving is de kerk in staat een andere boodschap te brengen. Dan gaat het om een nieuwe, diepere hoop dan wat er in de wereld te koop is. Met andere woorden: de samenleving heeft de kerk nodig. Ook de democratie moet gedijen op de grond van de diversiteit. Daarin kan de kerk als contrastgemeenschap van grote betekenis zijn. Dat geldt ook andersom: de kerk kan beter gedijen als ze uitgedaagd wordt door wat buiten de kerkmuren gebeurt. Tot radicale gehoorzaamheid kunnen wij alleen komen als wij door de buitenwacht uitgedaagd worden. Die radicale gehoorzaamheid kan in het gedrang komen als wij ons in de kerk opsluiten. Samengevat: de kerk kan alleen kerk zijn als ze de kritische dialoog met de samenleving aangaat. Te hoog gegrepen? De tweede kwestie is deze: ‘Is de kerk als contrastgemeenschap niet te hoog gegrepen, is dat model niet te perfectionistisch in zijn pretenties?’ Dan kom je uit bij superchristenen, helden van het geloof, die een heel ander soort kerk tot stand brengen dan de huidige is. Het zou kunnen zijn dat ik in dit opzicht te ‘Amerikaans’ ben. Vanaf de zeventiende, achttiende eeuw – de tijd van de puriteinen – hebben Amerikaanse gereformeerden relatief meer aandacht besteed aan het beantwoorden van de vraag ‘Hoe moet je je leven inrichten?’ Vanouds zijn ze geïnteresseerd in de heiliging van het leven, in de persoonlijke en collectieve ethiek. Daar heb ik iets van meegekregen. Wat dat betreft kan er sprake zijn van een verschil tussen dr. Wassenaar en mij, tussen een Nederlander en Amerikaan, elk met zijn eigen achtergrond. In dit verband een bekentenis mijner-
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
contrastgemeenschap zijds: ik heb wel eens te hoge verwachtingen van de kerk en ik raak dan ook wel eens teleurgesteld als ik het concrete reilen en zeilen van de kerk gadesla. Voor mij betekent de notie van de contrastgemeenschap dan ook dat het om kleine stappen gaat. Overigens zie ik dwang niet als een reële dreiging in de kerken van de eenentwintigste eeuw. De christenen in Nederland zijn zo geïndividualiseerd dat ze zich niet laten mobiliseren voor een keurslijf waar ze niet in willen. Een contrastgemeenschap mag zijn leden niet overvragen. Ik voeg er wel iets aan toe: in de kerk moet de liturgie centraal staan. Wat op zondag gebeurt en wat ons daarin van Godswege aangezegd wordt, daar begint alles mee. ‘God in ons midden’ is het geschenk dat rust, ruimte, perspectief geeft. Centraal staat dus niet het lijstje van ons ‘A, b, c, d…’ dat wij moeten afwerken. Ik vind wel dat de liturgie in veel kerken al te rationeel opgezet is, alsof wij alleen met onze hersenen in de kerk zitten. Ons hele mens-zijn, ook met zijn passies, moet in de liturgie aangesproken worden. Blijft het punt over dat de indruk van ethische superioriteit gewekt zou kunnen zijn en kan blijven hangen. Met het oog daarop zou ik willen zeggen dat kerken in de eerste plaats leerhuizen moeten zijn. We leren elkaar bidden, zingen, zorgen. Dat doen we samen. Het wordt ons niet van bovenaf opgelegd. Maak het dus niet groter, pretentieuzer dan het is of kan, moet zijn. In gezamenlijk verband kunnen heel gewone mensen kleine stappen zetten. Het contrast zichtbaar? Ten slotte: moet het contrast altijd duidelijk zichtbaar zijn? Dat kan iets gekunstelds hebben. Onder het motto: als de wereld A is, moet de kerk B zijn, want de kerk moet opvallen. Dat is niet wat ik bedoel. De kerk heeft veeleer iets onzichtbaars: ze heeft een geheim. In dit verband noem ik de naam van Dietrich Bonhoeffer, die dat sterk benadrukt heeft. Moet je niet zeggen dat in het avondmaal sprake is van een geheim, iets mystieks? In zekere zin trouwens ook in de doop. Gods heilswerk
in ons is niet altijd te zien. We hebben daar, denk ik, allemaal wel ervaring mee: dat God iets in of door ons gedaan heeft, terwijl wij dat niet in de gaten hadden. In die zin moet zichtbaarheid niet een programma zijn. Het andere uiterste is het adagium van ‘de onzichtbare kerk’ met alleen maar ware gelovigen. Dat heeft iets van mystificatie, die geen recht doet aan de reële gestalte van kerk-zijn waartoe wij geroepen zijn. Als kerk zijn wij een gemeenschap van gebrekkige, falende mensen van vlees en bloed. Maar daarin worden wij wel van Godswege gezegend. Ook in onze zonden zijn wij zichtbaar. Dat past ook bij de incarnatie van Jezus Christus. Als kerk zijn wij de belichaming van Zijn Geest, zichtbaar. Dan zijn wij geen superchristenen. Wij zijn gewone mensen die op een gewone wijze knechten, soldaten, ridders van het geloof (Søren Kierkegaard) zijn. Het gaat dus niet om een zodanig zichtbare kerk dat die zo boven de samenleving uittorent dat elke verbinding met het gewone leven afwezig is. Welnu: zo is een contrastgemeenschap naar mijn mening wel een geschikte plek voor vreemdelingen en bijwoners in de geest van 1 Petrus. Een plaats voor navolgers van Jezus Christus in deze tijd. Navolgers die elkaar nodig hebben, om er niet alleen voor elkaar, maar ook voor mensen buiten de kerk te zijn. James C. Kennedy werd in 1963 in Orange City (Iowa) in de Verenigde Staten geboren. Daar groeide hij ook op. Hij studeerde buitenlandse betrekkingen, theologie en geschiedenis. In 2003 verliet hij zijn geboorteland: hij werd toen hoogleraar contemporaine geschiedenis aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Sinds 2007 is hij er hoogleraar Nederlandse geschiedenis sinds de middeleeuwen. Kennedy heeft tal van publicaties op zijn naam staan, waaronder Bezielende verbanden. Gedachten over religie, politiek en maatschappij in het moderne Nederland (2009) en Stad op een berg. De publieke rol van protestantse kerken (2010). 1
Themanummer
HW-Confessioneel over
‘Vreemdelingschap’ Op zaterdag 27 september werd het boek Vreemdelingschap. Historische en hedendaagse stemmen uit kerk en theologie van de hand van dr. J.D.Th. Wassenaar gepresenteerd. Dat gebeurde in de protestantse kerk te Hellendoorn. Mevr.ds. K. van den Broeke, preses van de generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland, nam het eerste exemplaar van het boek in ontvangst. Prof.dr. F.A. van Lieburg hield een causerie over ‘Vreemdelingschap’. Prof.dr. C. van der Kooi sprak over de rol die het begrip speelt in de bezinning inzake de plaats van de kerk in de samenleving, prof.dr. mr. S.C. van Bijsterveld hield een lezing over de betekenis van de gedachte van de vreemdelingschap voor de verhouding kerk staat. Ter gelegenheid van de verschijning van Vreemdelingschap vonden nog twee bijeenkomsten plaats. Op 3 oktober sprak prof.dr. James C. Kennedy in de dorpskerk van Leeuwarden-Huizum over ‘De kerk: een vreemde eend in de bijt van de wereld’, op 23 oktober prof.dr. P.J.A. Nissen in de hervormde kerk te Windesheim over ‘Vreemdelingschap: inspiratie uit de middeleeuwen’. De bijdragen van Van Lieburg, Van der Kooi, Van Bijsterveld en Kennedy zijn gebundeld in een themanummer van het tijdschrift HW-Confessioneel. Exemplaren kunnen besteld worden bij mevr. S.E. Nijhoff-van der Meulen, tel. 0548-881004; e-mail:
[email protected]. Er worden geen kosten in rekening gebracht.
Zie James Kennedy, Stad op een berg. De publieke rol van
protestantse kerken (Zoetermeer 2010).
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
7
een vreemd’ling hier beneên
Sermoen uit niemandsland Vreemd eigenlijk, dat het woord ‘vreemdelingschap’ de laatste jaren zo vaak valt in christelijk Nederland. Het is een vreemd woord, echt iets voor insiders, voor kerkfreaks of voor ‘gristengekkies’, om het in de geest van Geen Stijl te zeggen.
Mijn onkerkelijke buurman zou het woord niet begrijpen zoals wij het vandaag bedoelen. Het is zelfs de vraag of mijn gelovige buren de sacrale betekenis nog zouden verstaan. Natuurlijk, het is een bijbels woord. Zowel in het Eerste als Tweede Testament wordt veel over vreemdelingen gesproken, net zo goed als in de Eerste en Tweede Kamer gepraat wordt over immigranten, asielzoekers en vluchtelingen. Maar ik betwijfel of het woord ook zal vallen in de Bijbel in Gewone Taal (BGT), die volgende week wordt gepresenteerd. ‘Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet’, las ik vroeger in de Statenvertaling. Ik ben benieuwd hoe dit vers uit Psalm 119 in de BGT is weergegeven. Nog een paar nachtjes slapen, dan weten we het. ‘Ik ben, o Heer’, een vreemd’ling hier beneên.’ Wanneer die psalmregel in mijn hoofd rondzingt – die versjes van 1773 spoken dag en nacht door mijn gedachten – denk ik aan mijn opoe, de enige grootmoeder die ik als kleinkind gekend heb. Nu ik haar ten tonele voer, wil ik meteen af zijn van de suggestie dat zij een voorbeeldige vrome was. Zij was geen gedoodverfde moeder in Israël, geen bekeerde vrouw waar andere
8
bekeerde vrouwtjes tegen op keken. Zij was een doodgewone moeder van veertien kinderen, zoals de gehele wereld draait op doodgewone mensen, moeders, dochters, en op minder gewone mannen, vaders en zonen. Over die doodgewone vreemdelingen, hun vreemdelingschap in een wereld van christenen en niet-christenen, wil ik het uiteindelijk hebben, maar ik kan zoiets nooit zonder een oriëntatie op het verleden, een terugblik op de traditie, zoals ook dr. Wassenaar voor zijn nieuwe boek de toevlucht nam tot een reis door de tijd, langs de geloofshelden van het christendom, zoals uiteindelijk ook de schrijver van die vreemde Hebreeënbrief niet uitgezongen raakte over de geloofsgetuigen van oudsher. Mijn opoe kwam uit Vianen aan de Lek, maar verhuisde op haar elfde met haar ouders mee naar het Oude Noorden van Rotterdam, een ontheemding die zij nooit helemaal te boven is gekomen. Ze was hervormd gedoopt, in die kerk van Brederode en Kohlbrugge, maar ik betwijfel of ze zelf ooit geweten heeft dat ze in het hervormde doopboek stond ingeschreven. Haar ouders waren op nogal verschillende manieren bezig
prof.dr. F.A. van Lieburg met het geloof en de kerk. Haar moeder, uit een roomse familie, geloofde het allemaal wel, haar vader geloofde het allemaal niet zo gauw. Hij zocht zijn weg in de verwarde wereld rond 1900, kerkte nu eens hervormd, dan weer gereformeerd – even was hij onder de bekoring van de Doleantie en van zo’n keurige neocalvinistische dominee die aan de Vrije Universiteit was klaargestoomd. Uiteindelijk, in Rotterdam, was hij een kerkelijke zwerver, doordeweeks te vinden bij voorgangertjes in zaaltjes, ’s zondags liefst thuis met een oude schrijver, zo’n ingekeerde man ‘met een boekje in een hoekje’. De dochter van deze vreemdeling in het Nederlandse Jeruzalem was nog een graadje vreemder. Als meisje viel ze in een van die Rotterdamse kerkzaaltjes in het oog van de zoon van de prediker, een minstens zo knappe kleermaker. Ze moesten trouwen, zoals dat heette, wilden geen schuldbelijdenis doen, zoals dat dan eigenlijk had gemoeten, en onthielden zich de rest van hun leven van een kerkelijk lidmaatschap. Veertien kinderen kregen ze, zei ik al, geen van hen werd gedoopt. Het eerste kind stierf trouwens al in de moederschoot, het derde in de kinderstoel ten gevolge van kinkhoest, een latere dochter ontviel hen midden in de bloei van het leven. De kinderen gingen naar school, ook naar de zondagsschool, en dat was op zondag alles. Voor kerkgang was eigenlijk niet veel tijd. Vergissen we ons niet: het was een keihard bestaan van bittere armoe, er moest van de vroege ochtend tot de late avond geploeterd worden om zo’n groot gezin op de been te houden. ‘Een vreemd’ling hier beneên’, dat was mooi gezongen, en in het krappe bovenhuis stond een orgeltje waarop bij tijd en wijle werd gespeeld uit het koraalboek van Johannes Worp. Ondanks alle onkerkelijkheid speelde het geloof een mysterieuze rol in dit gezin. Juist moeder de vrouw was er veel
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
een vreemd’ling hier beneên mee bezig, lezend in de bijbel, in boekjes en blaadjes, sprekend in allerlei gezegden en citaten, en spelend op dat orgeltje, in dat alles verwijzend naar een andere wereld die sommige huisgenoten vreemd bleef en andere van lieverlee ontdekten, soms met kerkgang en volwassendoop tot gevolg. Mijn opoe was eigenlijk zo’n stille in den lande, vaak letterlijk zwijgend, verzonken in gedachten, af en toe op pad om voorgangers te horen in zaaltjes die Rotterdam rijk was, maar toch eenzaam in zichzelf gekeerd, zonder veel contacten met anderen, laat staan met geloofsgenoten. Dominees kwamen er niet over de vloer, pastorale zorg bestond uit schriftelijke zelfhulp. Ik herinner me goed hoe de huiskamer en vooral de keuken behangen was met bladzijden uit scheurkalenders, papiertjes met spreuken en gedichten, en, meest indrukwekkend, een plaat van een edelhert, verdwaald in de bossen, waaronder mijn opoe met grote letters had geschreven: ‘Als een hert gejaagd’ – Psalm 42 in de berijming van Datheen. Dat was haar vroomheid: de schreeuw van het hijgend hert, voortgedreven in de beslommeringen van het alledaagse leven. Ik heb mij natuurlijk wel eens afgevraagd hoe haar spiritualiteit in elkaar stak, als er al enige consistentie in zat, dus wat de structuur was van haar vreemdelingschap. Ik weet dat een van de predikanten die ze wel eens beluisterde en van wie ze ook graag gedrukte preken las, luisterde naar de naam ‘dominee Rustige’. Dirk Rustige was een mislukte student van de Theologische School van de Christelijke Gereformeerde Kerken. In de jaren vijftig, begin zestig preekte hij overal en nergens, als vrije vogel in vrije gemeenten, voor elke losse menigte die zijn bevlogen en beeldrijke manier van preken verdragen en waarderen kon. Hij publiceerde ook, in de vorm van een prekenserie: Sermoenen uit Niemandsland. Een prachtige titel, vind ik zelf, met die sermoenen, een middeleeuws aandoend archaïsme, effectief in zijn vreemdheid. En dan dat niemandsland, waarmee Rustige wilde aangeven dat hij zich ophield tussen de kerkelijke fronten, ver van het gewoel van synodes, theolo-
gen en kerkvorsten. Volgens dr. J.P. Zwemer valt zijn theologie te typeren als die van de hulpeloze verslagenheid, een toestand van onvolmaaktheid. ‘Zij die geen geloof meer over hebben, daar is Christus het geloof voor’, om een van zijn aforismen te citeren. Rustige heeft de biografische woordenboeken niet gehaald, zelfs niet die van de kleine kerkgeschiedenis. Zijn boeken zijn niet te vinden in de Koninklijke Bibliotheek of in universiteitsbibliotheken, zelfs niet in Apeldoorn bij zijn alma mater. Alleen op marktplaats en www. boekwinkeltjes.nl zijn nog diverse edities van zijn nagelaten werken te verkrijgen. De grote vergetelheid verklaart natuurlijk waarom de Sermoenen uit Niemandsland ook niet zijn geraadpleegd door Jan Dirk Wassenaar voor zijn boek vol ‘historische en hedendaagse stemmen uit kerk en theologie’ over de christelijke vreemdelingschap. Of komt het doordat hij zich niet heeft kunnen ontworstelen aan een selectie van de grote mannen uit de kerkgeschiedenis, de apostelen, de apostolische vaders, de kerkvaders, een paar moderne devoten, de eeuwige autoriteit van een Calvijn, en tenslotte nog wat grootheden uit de dagen en nadagen van de Nederlandse hervormde apostolaatsbeweging? Nu ben ik misschien wel de laatste die gerechtigd is om bij deze open deur stil te staan, want de auteur maakte een uitzondering op basis van mijn boeken over levens van vromen, stille luyden en bevindelijk-gereformeerden. Daarin komen de stemmen van het gewone volk naar voren, zoals die van de achttiendeeeuwse autobiograaf Johannes Wassenaar uit Voorburg, een voorvader in het verzamelen van teksten uit allerlei bronnen. Vanuit die piëtistische autobiografieën komt in het boek ook één stem van een vrouw voor, de achttiende-eeuwse Geesjen Pamans, die leefde in het aan Overijssel grenzende Bentheim, maar in de stad Zwolle haar boeken liet drukken. Uitgerekend bij deze vrome vrouw noteert Jan Dirk Wassenaar – terecht – dat zij op eenzame hoogte stond en dus een uitzondering op de regel was, een protestantse heilige, onnavolgbaar voor gewone stervelingen Daarmee kom ik bij mijn belangrijkste
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
overweging bij het lezen van het op zichzelf lezenswaardige boek dat Jan Dirk Wassenaar vandaag presenteert. Hij wil ons laten nadenken over christelijke vreemdelingschap, het gewone christelijke leven in de context van elke dag, op welke plek we ons ook thuis of juist vreemd voelen. Maar als we ons bij dat nadenken laten leiden door een aantal willekeurige stemmen uit de kerk en theologie der eeuwen, laten we ons ook gemakkelijk misleiden door de vele intellectuele en culturele contexten waarin die kerk en theologie vorm hebben gekregen. Wassenaar is zich daar overigens geheel van bewust, want zijn bescheiden bloemlezing uit de traditie heeft wel degelijk een actuele subtext. Hij wil ons bewust maken van het feit dat al die noties van vreemdelingschap en vaderland, pelgrimage en parochialiteit gevormd zijn door specifieke historische noties van de verhouding tussen kerk, samenleving en staat. Die kunnen zelfs in 366 bladzijden niet zomaar recht worden gedaan. Maar misschien wilde Wassenaar juist alleen maar heilzame verwarring stichten, waarbij hij zelf ook nog zoekende is naar het antwoord op de vraag of we de eeuwenlang gevestigde structuren van de natiestaat en de territoriale kerkorganisatie zo langzamerhand niet moeten durven opgeven. Ik denk dat zijn antwoord op die vraag uiteindelijk bevestigend is, maar dat hij, met vele theologen en kerkvorsten, zich niet zomaar van de last van het verleden durft te bevrijden en het concreet te wagen met nieuwe vormen van christelijk leven rond de menselijke beginselen van individualiteit en vrijheid, maar ook rond de maatschappelijke realiteiten van mondialiteit en medialiteit. Dat is ingewikkeld gezegd, maar ik bedoel gewoon de behoefte aan christen-zijn in niemandsland, ongeacht nationale of denominationele grenzen, ongeacht de beheersing van Theologees of de Tale Kanäans, ongeacht verheven voorstellingen van de hemel op aarde of het vaderland in de hemel. In zo’n niemandsland kan het er kerkelijk en theologisch best radicaal aan toegaan, zo leerde dominee Rustige in zijn rigide eenvoud en rusteloze dwarsheid. En via hem kom ik dan weer terug
9
een vreemd’ling hier beneên bij mijn opoe, een vreemde christin in een kleine wereld. Kort voor haar overlijden in 1976 vertelde ze aan mijn vader welke bijbeltekst haar stervensmoed gaf. Ze citeerde Psalm 72: 7 in de oude berijming: ‘Hij zal den armen en den klenen, genadig zijn en goed.’ Zij hield van Datheen, niet zozeer van 1773, en de nieuwste berijming of gezangenbundel lagen ver buiten haar horizon. Toch denk ik dat ze, met mij, ook wel van harte ingestemd zou hebben met de geloofsbelijdenis van Ad den Besten, het lied van de vreemdelingschap dat ik ‘een gezongen sermoen uit niemandsland’ zou willen noemen, juist omdat het zo’n persoonlijk gedicht is, vrij van stemmen uit kerk en theologie, recht uit het hart van een zwerver op deez’ aard. Waarom moest ik uw stem verstaan? Waarom, Heer moet ik tot u gaan zo ongewende paden? Waarom bracht Gij die onrust mij in ’t bloed – is dat genade?
Gij maakt mij steeds meer vreemdeling. Ontvreemdt Ge mij dan, ding voor ding, al ’t oude en vertrouwde? O blinde schrik, mijn God, mag ik niet eens mijzelf behouden? Want ik zie voor mij kruis na kruis mijn weg langs en geen enkel huis waar ik nog rust zou vinden. Kom ik zo echt bij U terecht, ben ik wel uw beminde? Spreek Gij dan in mijn hart en zeg, dat het zo goed is, dat die weg ook door uw Zoon gegaan is, en dat uw land naar alle kant niet ver bij mij vandaan is. Prof.dr. F.A. van Lieburg (1967) is hoogleraar in de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Op zijn naam staan talloze publicaties, waaronder het handboek Nederlandse religiegeschiedenis (2005), dat hij
Aandachtig gehoor in de protestantse kerk te Hellendoorn.
dhr. P.J. Hofman, preses van de algemene kerkenraad, overhandigt ds. Van den Broeke een krentenwegge. De professoren S.C. van Bijsterveld, C. van der Kooi, F.A. van Lieburg en organist Dick Sanderman (v.l.n.r.) kijken toe.
10
samen met prof.dr. J. van Eijnatten schreef, Jeugdwerk met een watermerk. De hervormd-gereformeerde jeugdbeweging 1910-2010 (2012) en Heilig Nijkerk. Religiegeschiedenis van een landstad (2013). Binnenkort verschijnt De wereld in. Het Nederlands Bijbelgenootschap 1814-2014.
Prof.dr. G. Heitink over Vreemdelingschap: ‘De Protestantse Kerk in Nederland zou er goed aan doen om in een ecclesiologisch beraad op deze studie voort te bouwen en er de vruchten van te plukken voor het actuele kerkelijke debat.’
Dr. J.D.Th. Wassenaar overhandigt het eerste exemplaar aan ds. K. van den Broeke, preses van de generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland.
Goede belangstelling bij de verkoopafdeling.
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
cultuur
De vreemdeling als spiegel De Anderer. Zo wordt de vreemdeling genoemd die een heel dorp in opschudding brengt in het boek ‘Het verslag van Brodeck’. De Anderer, in het wonderlijke dialect dat in het dorp gesproken wordt, maar dat tegelijk scherp uitdrukt hoe die vreemdeling bekeken wordt. Als de ander. Die vreemde man van wie we de naam nooit te weten komen. Philippe Claudel heeft met ‘Het verslag van Brodeck’ een vlijmscherp boek geschreven over de vreemdeling als een spiegel. Een spiegel waarin al onze gebreken en angsten zichtbaar worden. Hoewel het nergens zo benoemd wordt, is het boek een parabel over de Shoah. Over kampen en systematische vernietiging van ‘Fremdër’.
Ds. M.J. Ouwerkerk-Louter
der trekt. Wanneer blijkt dat hij in het dorp wil blijven, wordt de sfeer steeds grimmiger en harder.
om te tekenen wie en wat hij om zich heen zag. Het hele dorp loopt uit om de tentoonstelling te bekijken. Het ontaardt in een verwoesting. De Anderer heeft in zijn tekeningen de ware aard bloot gelegd van de dorpelingen. En ze kunnen het niet aanzien. Ze willen niet weten wie ze werkelijk zijn. Wat er onder het laagje fatsoen en beschaving huist aan lelijkheid. De tekeningen worden verscheurd. En de Anderer wordt meer en meer in het nauw gedreven. Tot de dood er op volgt.
Meer dood dan levend is de hoofdpersoon uit het boek, Brodeck, teruggekeerd uit een van de kampen naar het dorp waar hij vandaan kwam. Zijn naam was al in het monument gebeiteld, maar door zijn onverwachte terugkeer weer verwijderd. Uit alle macht probeert het dorp de gevolgen van de oorlog achter zich te laten. En dan verschijnt de Anderer in het niet bij name genoemde bergdorpje. Zijn komst veroorzaakt ongekend veel opschudding. Na de dood van de Anderer krijgt Brodeck opdracht van de dorpelingen om een verslag te schrijven van het gebeurde. Naast dit verslag houdt Brodeck een persoonlijk verslag bij, een biecht, zoals hij ergens schrijft. Het mensbeeld dat hieruit naar voren komt is inktzwart – en tegelijk klinkt er ook iets van mildheid in door. Claudel kan dit als geen ander verwoorden. Met argusogen wordt hij bekeken, de Anderer. Hij ziet er anders uit. Hij loopt vreemd. Hij praat anders. Hij kleedt zich wonderlijk. Hij is niet één van hen. Vanaf het moment dat hij in zicht kwam, samen met zijn twee rijdieren, wordt zijn doen en laten besproken en bekritiseerd. Uitgebreid is de Anderer op het marktplein verwelkomd door de burgemeester. Het wordt een ongemakkelijke vertoning en de Anderer toont niet het gewenste gedrag. Het is overduidelijk; de dorpsbewoners worden onzeker van hem en hopen dat hij gauw weer ver-
De Anderer zegt weinig. Maar alleen zijn doen en laten, zijn stilzwijgen en zijn anders-zijn, brengen bij de dorpsbewoners angst teweeg. Angst voor wat anders is en onbekend. Angst voor ontmaskering. Dat vooral. Ontmaskering van zichzelf. Van het op het oog zo rustige en gemoedelijke dorpje, waar onder de oppervlakte zoveel wreedheid en afgunst, zoveel schuld en kwaad schuil gaat. De voorbije oorlog heeft daar alles mee te maken. De vreemdeling als spiegel. Een haarscherpe analyse van Claudel die maakt dat ‘Het verslag van Brodeck’ onder je huid kruipt en je ongemakkelijk maakt. Vreemdelingenhaat is er altijd. Soms meer, soms minder aan de oppervlakte. Maar op allerlei plekken in de samenleving duikt het steeds weer op. Angst voor wie anders is, om welke reden dan ook. Want dat anders-zijn stelt vragen aan mijn eigen zekerheden en bestaan. En roept de angst en het besef op: ik had zomaar in zijn of haar schoenen kunnen staan. Voor hetzelfde geld was ik de vreemdeling. De scheidslijn is flinterdun. En door een afwerende houding proberen we die lijn koste wat het kost te bewaren. Op een dag worden alle dorpsbewoners uitgenodigd voor een tentoonstelling van portretten en landschappen. De Anderer heeft zijn tijd benut
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
Je zou er bijna over heen lezen. Maar twee keer, aan het begin en aan het einde van het boek, komt Christus ter sprake. Langs de weg die uit het dorp leidt, staat een kruisbeeld. Jezus staat daarop afgebeeld ‘met een heel raar gezicht’. Mooie vreemde Christus, aldus Brodeck. En steeds als ik dat lees, ontroert mij dat. Christus als de vreemdeling. Die mij in al zijn vreemdheid en anders-zijn een spiegel voorhoudt. En het stelt mij ook de vraag: toont de vreemdeling in zijn vreemdelingschap en zijn lijden ons niet ergens iets van Christus? Claudel schreef met ‘Het verslag van Brodeck’ een boek dat de mensheid onder kritiek stelt. Op zo’n indringende manier dat het je niet loslaat. En dat is misschien maar goed ook. N.a.v. Philippe Claudel, Het verslag van Brodeck, De Bezige Bij Amsterdam 2009, p. 333
11
kerk en staat
Een zelfbewuste en inspirerende kerk in een democratische samenleving Door de eeuwen heen hebben mensen geïnspireerd door hun geloof maatschappelijke en politieke veranderingen ontketend. Ook moderne democratieën zijn daarvoor niet ongevoelig. Religieuze leiders en groepen van geëngageerde burgers vervullen soms door hun daden of intellectuele inspanningen een voorbeeldfunctie die hun nabije omgeving overstijgt. Zij kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van de publieke opinie en zo indirect de democratische meningsvorming beïnvloeden.
prof.dr.mr. S.C. van Bijsterveld
samenleving en politiek heeft vele verschijningsvormen. Maarten Luther King, de Dalai Lama, Karl Barth, de huidige paus en veel van zijn voorgangers, Abraham Kuyper en Herman Schaepman zijn enkele van de vele tot de verbeelding sprekende voorbeelden daarvan, die elk in hun eigen tijd een markante rol speelden of nog steeds spelen. Religieuze leiders en gemeenschappen hebben soms ook gekozen om zich af te wenden van ‘mainstream society’ en zich afzijdig te houden van de wereld. Daarin ligt een uitdrukkelijke keuze besloten zich niet in te laten met overheid en politiek. De Amish uit de Verenigde Staten staan daarvoor welhaast model. Maar ook dan vormen zij in zekere zin een uitdaging aan het democratische proces door alternatieve leefstijlen te beoefenen en vrijheid te claimen om vorm te geven aan hun eigen leven en dat van hun religieuze gemeenschap.
Maatschappelijke invloed kan bewust nagestreefd worden door doelbewust de handen ineen te slaan om iets te bereiken of zelfs door zich politiek te organiseren. Maar ook wan-
12
neer daarvan geen sprake is: van de aanwezigheid van energieke, bloeiende geloofsgemeenschappen op zich kan al een appel op de samenleving uitgaan. De verhouding geloof,
Wereldmijding en engagement Toen ik de titel van het mooie boek van dr. Wassenaar, ‘Vreemdelingschap’, voor het eerst onder ogen kreeg, riep dat bij mij meteen de tekst van een negentiende-eeuwse Amerikaanse folksong op. ‘I am a pilgrim and a stranger. Travelling through this wearisome land. I have got a home in that yonder city. And it’s not, o Lord,
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
kerk en staat it’s not made by hand.’ De eerste associatie die het lied en ook de titel van het boek bij mij opriep, was er een van wereldmijding. Het zien van het boek en zeker het lezen van de hoofdstukken over ‘Vreemdelingschap in ecclesiologische ontwerpen’ (hoofdstuk 9) en ‘Vreemdelingschap en politiek in een democratisch bestel’ (hoofdstuk 10) maakte mij duidelijk: vreemdelingschap komt in schakeringen voor. Vreemdelingschap vormt een constante factor in het denken over de kerk en de plaats van de kerk in de samenleving en ten opzichte van overheid en politiek. Maar dr. Wassenaar laat ons op een verfijnde, subtiele manier proeven aan de uiteenlopende interpretaties en nuances van dit begrip. Aan de ene kant van het spectrum voert inderdaad de wens tot een zekere mijding van het publieke domein de boventoon. Via een rijk palet aan tussenvormen komen wij aan de andere kant van het spectrum uit bij maatschappelijke betrokkenheid en engagement. In alle gevallen houdt de vreemdelingschap een element in van een dubbele loyaliteit: aan het wereldse en aan datgene wat daar boven uit stijgt. Voor kerken en gelovigen is het van fundamenteel belang voortdurend te blijven nadenken over hun opstelling in de samenleving en hun houding ten opzichte van de overheid. Het boek van dr. Wassenaar biedt hiervoor veel ‘food for thought’. De kerkelijke en theologische discussies over vreemdelingschap als ecclesiologisch ontwerp en vreemdelingschap en politiek kunnen tegelijk naar mijn mening niet los gezien worden van concrete ontwikkelingen in het domein van de samenleving en de overheid. Daarom ben ik het ook met het commentaar van prof.dr. S. Paas eens op de zogenaamde ‘doperse optie’. Dat is een model van afzijdigheid dat geen rekening houdt met de daadwerkelijke omstandigheden van de samenleving waarin de kerk verkeert. De concrete leefsituatie is wel degelijk relevant. Sterker nog: de levendige discussie over de aard van de kerk en vormen
van kerk-zijn die juist de laatste jaren weer sterk leeft, heeft ongetwijfeld mede te maken met het besef dat de kerk de laatste decennia kleiner en minder vanzelfsprekend is geworden. De discussie over de houding van de kerk ten opzichte van overheid en politiek moet zeker tegen de achtergrond gezien worden van veranderingen in het publieke domein zelf. Ik denk met name aan terugtrekkende bewegingen van de (nationale) overheid in het sociale domein. Voordat wij op de kerk zelf ingaan, wil ik daarom ook een paar opmerkingen maken over het publieke domein. Daar doen zich voor de kerken een paar relevante – maar niet eenduidige – ontwikkelingen voor. Overheid en politiek In de relatie tussen overheid en politiek zijn twee bewegingen te ontwaren: de ene benadrukt de positieve bijdrage van kerken en geloof aan de samenleving; de andere geeft juist blijk van een zeker ongemak met kerk en geloof. Aan de ene kant zien wij een toegenomen positieve belangstelling voor religie. Vooral toen de discussie over de islam aan het opkomen was, werden de ‘joods-christelijke’ wortels van de Nederlandse cultuur nogal eens expliciet ingeroepen. Ook in het kader van de discussie over de preambule van de Europese Grondwet speelde dit. Deze discussie moeten wij zien in het licht van de worsteling met de vraag over de Nederlandse identiteit en die is voor een deel weer ingegeven door ontwikkelingen van Europeanisering en toegenomen religieus pluralisme. Er is de laatste jaren ook sprake van een ‘herontdekking’ van de positieve maatschappelijke betekenis van religie en religieuze gemeenschappen en de drijvende kracht van religie voor het ontplooien van maatschappelijk initiatief. Terugtrekkende bewegingen van de overheid in de ontwikkeling van het idee van een ‘participatiemaatschappij’ versterken de aandacht daarvoor. In het verlengde hiervan ligt ook de interesse in religie als bron voor sociale cohesie.
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
Aan de andere kant zien wij ook een zekere ongemakkelijke houding van de democratie ten opzichte van religie. Dat is zeker het geval waar het religieuze orthodoxie betreft. Ook de omgang met de islam en de verhouding christendom – islam blijft voor de overheid lastig. Het thema is bepaald nog niet uitgekristalliseerd. Ook de dubbele loyaliteit – de vreemdelingschap in het boek van dr. Wassenaar – wordt niet altijd goed begrepen. In de discussie over de aanpak het jihadisme speelt zelfs expliciet en heel concreet de vraag een rol of moslims meer loyaal zijn ten opzichte van de Koran of de Grondwet. In de eerste helft van de negentiende eeuw werd wel aan de loyaliteit van roomskatholieken als Nederlandse staatsburgers getwijfeld omdat zij ook loyaal zouden zijn aan een buitenlandse mogendheid. Pikant is in dit verband dat de door dr. Wassenaar beschreven nieuwe post-liberale protestantse visie over de opstelling van de kerk juist onafhankelijkheid ten opzichte van politieke gemeenschap bepleit, met voorrang van de religieuze loyaliteit. Daarbij is het interessant te beseffen dat zowel ten tijde van de Republiek als in het begin van het Koninkrijk der Nederlanden de godsdienstpolitiek erop gericht was al te uitbundige controverse te dempen. Religie zou juist bij kunnen en moeten dragen aan een eenheid van de natie. Hoe moeten wij hier tegenaan kijken en hoe zou de reactie van kerken moeten zijn? Naar mijn mening moet de positieve interesse in kerk en geloof van de kant van overheid en politiek bij de kerken niet tot een soort afweerhouding leiden uit vrees dat zij alleen ‘instrumenteel’ benaderd worden. De ‘ongemakkelijke kant’ moet de kerken er niet van weerhouden het gesprek te zoeken. Kerken Voor de buitenwereld is het belangrijk om kennis te nemen van het boek van dr. Wassenaar. Het laat de buitenwereld zien dat er geen monolithisch blok van denken is, dat er geen vanzelfsprekende rol is voor het optre-
13
kerk en staat den van de kerken en de relatie tot de politiek en samenleving. Dr. Wassenaar onderscheidt in navolging van prof.dr. A.L.Th. de Bruijne drie hoofdstromingen. In de eerste plaats die van liberale politieke theorieën: geloof is privé en mag politieke participatie niet beïnvloeden. In de tweede plaats: het is een vorm van goed burgerschap om eigen religieuze overtuigingen deel uit te laten maken van het publieke gesprek. In de derde plaats: de post-liberale visie die religieuze binding voorrang geeft boven lidmaatschap van een politieke gemeenschap. De eerste en laatste opties klinken nogal radicaal, maar uiteindelijk blijken zij in hun uitwerkingen ook nuances in te houden. Zo stelt de eerste optie ook grenzen aan afzijdigheid; en bepleit die dat de relativering van de stem van de kerk naar buiten gepaard moet gaan met stimuleren van de bezinning binnen de christelijke gemeente inzake de betekenis van geloof voor het publieke leven. En hoe radicaal de derde optie ook moge zijn: in de Nederlandse verhoudingen is en blijft er het besef dat openheid naar politiek en samenleving nodig is. De Protestantse Kerk in Nederland kiest in het document ‘De Kerk en de democratische rechtsstaat – een positiebepaling’ van 2009 uitdrukkelijk voor de burgerschapsoptie: het is een vorm van goed burgerschap om eigen religieuze overtuigingen deel uit te laten maken van het publieke gesprek. Drie bijdragen Maar wat hebben kerken dan te bieden? Ik noem drie terreinen waarop religies, religieuze leiders en groepen duidelijk bij te dragen hebben aan de democratische samenleving. Daarbij maak ik gebruik van gedachten die ook naar voren zijn gebracht door politiek filosofen, filosofen en theologen als John Gray, Jürgen Habermas en de voormalige aartsbisschop van Canterbury, Rowam Williams. Ten eerste: Gray heeft in zijn boek Zwarte Mis op overtuigende manier betoogd dat de twintigste-eeuwse utopische ideologieën zich hebben willen ontdoen van religie en het Eu-
14
ropese christelijke erfgoed. Maar zij hebben tegelijkertijd voortgebouwd op de christelijke ideeën van een vooruitgangsgeloof, uitgedrukt, gesymboliseerd door het geloof dat God met de mensen optrekt door de geschiedenis heen. Het verschil is, dat die hun utopieën hebben gebouwd op een utopisch beeld van de mensen. Hij noemt dit een onrealistisch beeld. Het schept te hoge verwachtingen en leidt tot teleurstellingen. Religies dragen naar zijn idee de wijsheid van eeuwen met zich. Zij hanteren een veel meer realistisch mensbeeld; zij hebben oog voor de menselijke mogelijkheden en beperkingen. Religies kunnen en moeten ons daarom ook weer opnieuw leren om goed om te gaan met imperfectie, met tegenslag, de imperfectie van de samenleving en de beperkingen en imperfecties van de politiek. Een vraag die interessant is: op welk mensbeeld baseren de overheid en de politiek zich? Ten tweede: democratie is niet identiek aan politieke democratie. Burgerschap is niet identiek aan burgerschap in de staat of ten opzichte van de overheid. Democratie is óók een maatschappelijke cultuur. Door zich in het sociale domein te manifesteren, door verantwoordelijkheid te nemen in het sociale domein bijvoorbeeld via onderwijs of andere door geloof geïnspireerde activiteiten geven kerken en geloofsgroepen daarvan blijk. Door hun activiteiten dragen zij bij aan het publieke domein. Door in gesprek te zijn en te blijven met overheidsvertegenwoordigers stellen kerken / religies zichzelf present in de samenleving en maken zij zich bekend in de bredere samenleving. Op hun beurt worden zij uitgedaagd na te denken over de betekenis van hun erfgoed in relatie tot nieuwe morele dilemma’s en meer in het algemeen de koers van de samenleving. Ten derde: in de democratie vindt debat plaats over het goede leven. Religies / kerken hebben dit debat iets te bieden. In een echte democratie kan hun stem niet buitengesloten worden. Het democratisch debat zou dan worden versmald. Habermas heeft
zich op dit standpunt gesteld. Hij heeft betoogd dat de democratische interactie tussen seculiere en religieuze posities een wederzijds leerproces is. Net zoals religieuze burgers volledig de constitutionele orde moeten accepteren, moeten seculiere burgers een seculiere rechtsorde niet vereenzelvigen met een rechtsorde waarin niet-seculiere gezichtspunten niet worden gehoord of niet thuishoren in een democratisch proces. Op vergelijkbare manier, maar net iets anders heeft Williams over de rol van het seculiere recht gezegd: de rol van het seculiere recht is niet het oplossen van religieuze gebruiken en tradities in de naam van universalisme. Implicaties Het voorgaande heeft natuurlijk praktische implicaties. Ik pleit er zeker niet voor dat kerken zich actief met politiek gaan bemoeien. Verre van dat. Zij worden dan makkelijk meegezogen in praktische vragen waarvoor zij de expertise niet in huis hebben en waarvan zij de consequenties niet kunnen overzien. Bovendien valt het niet vol te houden en zal dat veelal ook niet geloofwaardig zijn. Maar er zijn wel andere manieren van betrokkenheid. Een paar willekeurige voorbeelden. Het nieuws van de afgelopen week maakte melding van het feit dat een vijfde van de jongeren substantiële schulden hebben, sommigen zelfs tot 2500 euro. Het zou de moeite kunnen lonen om na te gaan wat daarvan de achtergronden zijn, en wat die zeggen over jongeren, volwassenen, of over de samenleving waarin zij leven. En dat laatste zou dan een punt van discussie of aandacht kunnen zijn. Een ander voorbeeld: de orgaandonatie en de rol die de overheid daarin voor een deel wil spelen om dat te stimuleren. Voor zover mijn blik reikt, is die publieke discussie vooral in instrumentele termen gevoerd (‘Hoe krijgen wij de meeste organen?’) of in bureaucratisch-juridische termen (‘Hoeveel rompslomp brengt een bepaald registratiesysteem teweeg?’, ‘Hoe klein is de kans op verkeerde registraties die geen recht doen aan iemands eigen
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
kerk en staat wil?’). Men zou ook dit thema kunnen benaderen vanuit de vraag welke mensbeelden ten grondslag liggen aan een bepaalde benadering. En wat de keuze voor een bepaald systeem betekent voor onze kijk op leven en dood. Dat verhoogt de kwaliteit van de discussie en verrijkt de discussie. Dit is bij uitstek een dimensie die van de zijde van de kerken kan worden ingebracht. De samenleving en de maatschappelijke omstandigheden veranderen voortdurend en meerderheidsovertuigingen worden minderheidsovertuigingen en omgekeerd. Overtuigingen of leefwijzen die eens dominant waren, kunnen nu afwijkend zijn en zelfs als confronterend worden gezien in inhoud en vorm. Het kan nodig zijn te bepleiten dat rekening wordt gehouden met minderheden; zeker waar die tot voor kort nog algemeen gangbare overtuigingen waren. Hoe? Hoe moet de kerk zich dan present stellen? In het boek van dr. Wassenaar komen daarbij een paar spanningsvelden naar voren: die tussen getuigen of het zoeken van de dialoog; die tussen spreken en handelen; die tussen optreden van de kerk of juist via organisaties en personen. Het eerste spanningsveld. Het hoeft geen betoog dat in de huidige samenleving optreden via de weg van de dialoog doorgaans betere vooruitzichten biedt dan via de weg van het getuigenis. Dat lag al enigszins besloten in het voorgaande. De Protestantse Kerk in Nederland sluit getuigenis zeker niet uit, maar kiest ook voor de dialoog als voor de hand liggende methode van participatie. Juist het aanreiken van nieuwe gezichtspunten, het stellen van vragen, het wijzen op consequenties kunnen waardevol en doeltreffend zijn. Het tweede spanningsveld. Het leveren van een bijdrage in de samenleving en aan het publieke domein is niet altijd een kwestie van spreken, maar ook van handelen. In een kernachtige bijdrage aan de bundel 200
jaar Koninkrijk. Religie, staat en samenleving heeft scriba dr. Arjan Plaisier op treffende manier uitgelegd dat de kerk door het kerk-zijn al een waarde vertegenwoordigt voor de samenleving. In diezelfde bundel heeft dr. Jurn de Vries in een bijdrage over het optreden van de kerk in het sociale domein laten zien dat overheid en kerken een verantwoordelijkheid hebben, maar dat die uit onderscheiden verantwoordelijkheden voortkomt en gekenmerkt worden door dezelfde kenmerken, maar met verschillende nadruk: bij de ene staat barmhartigheid voorop, bij de andere ligt de nadruk op gerechtigheid. In elk geval: er ligt kracht in het opzoeken van de niches van de verzorgingsstaat. Het derde spanningsveld. De kerk hoeft niet steeds als kerk te handelen. Via door het geloof geïnspireerde organisaties en personen werkt zij ook door in de samenleving en het publieke domein. Dat komt ook in alle door dr. Wassenaar besproken stromingen aan de orde. De Protestantse Kerk in Nederland besteedt hier nadrukkelijk ook aandacht aan. Te denken valt in het rooms-katholieke domein met name aan toerusting via het rooms-katholieke sociaal denken. Het gaat hier om verantwoordelijk burgerschap. Burgerschap is niet alleen politiek burgerschap, maar ook maatschappelijk burgerschap. Aandachtspunten Voor kerken is het belangrijk zich bewust door hun eigen tradities te laten leiden, zowel in de analyse van vragen alsook in het perspectief daarop. Anders gezegd: ‘het horizontale engagement’ moet door ‘de verticale relatie’ gevoed zijn. Laat zien dat ook het horizontale spreken uiteindelijk in het teken staat van de relatie van de mens tot God. Voor de kerken is het besef dat zich ook nu grote, stelselmatige veranderingen in de samenleving voordoen van groot belang. De consequentie hiervan is dat kerken moeten durven denken vanuit de realiteiten en de vragen van deze tijd. Ook de kerken kunnen niet meer de vertrouwde ka-
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
ders van de sociale verzorgingsstaat of de aanloop ervan als startpunt nemen. Dat is niet makkelijk. Juist vanuit de erkenning van de realiteiten van vandaag kan kerkelijke betrokkenheid bijdragen aan het genereren van perspectieven op de problemen van vandaag. Kerk-zijn in de samenleving vereist een open houding tot de moderniteit en nieuwe media. Kerken hebben ook volop het internet ontdekt. Niet alleen zijn goede internetsites ontwikkeld, er zijn ook vernieuwende toepassingen gevonden zoals webcasts. Een andere zaak is de televisie. Deze zou naar mijn idee nog meer gebruikt kunnen worden, niet zozeer voor de (statische) verfilming van traditionele samenkomsten zoals kerkdiensten, maar voor speciaal voor televisie ontwikkelde programma’s. Zoek naar het aansprekende, afwisselende en uitdagende. De Nationale Bijbelquiz is naar mijn idee een geweldig voorbeeld. Zij presenteert een hele nieuwe formule, waar lichtvoetigheid en seriositeit elk een legitieme plaats hebben. Tot slot De bijdrage van kerken aan de samenleving en het publieke domein begint in een authentiek en zelfbewust werken vanuit de eigen voedingsbronnen. De kerken moeten de samenleving en individuele mensen inspireren door datgene waardoor zij zelf geïnspireerd worden. Dat is een doorlopend proces. Om een uitdrukking te gebruiken van de aartsbisschop van Canterbury: dat blijft altijd ‘unfinished business’. Maar wel business die de moeite waard is. Prof.dr.mr. S.C. van Bijsterveld (1960) promoveerde in 1988 op een proefschrift over de verhouding kerk – staat. Ze is hoogleraar Religie, recht en samenleving aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daarnaast is ze lid van de CDA-fractie van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. In 2008 publiceerde ze Overheid en godsdienst. Herijking van een onderlinge relatie. Ze was een van de redacteuren van het vorig jaar verschenen boek 200 jaar Koninkrijk. Religie, staat en samenleving.
15
Vreemdelingschap
Vreemdelingschap. Historische en hedendaagse stemmen uit kerk en theologie ‘Daar is de vreemdlingschap vergeten / en wij, wij zijn in ’t vaderland.’ Zo luidt de slotzin van het tweede, tevens laatste couplet van Gezang 291 uit het Liedboek voor de kerken, getiteld ‘Nooit kan ’t geloof te veel verwachten’. Dat ‘daar’ in die zin heeft betrekking op de zaligheid, waarvoor dus het woord ‘vaderland’ gebruikt wordt. Die aanduiding is niet verkeerd. Het is een bijbelse term. Hij komt voor in de brief aan de Hebreeën, net als ‘de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is’.
Dan gaat het om min of meer geografische beelden voor de hemelse toekomst. Maar er is meer over vreemdelingschap te zeggen, en wel op basis van de eerste brief van Petrus. In dat epistel wordt het begrip niet alleen gekleurd door eschatologische gerichtheid – de auteur maakt gewag van een onvergankelijke, ongerepte erfenis in de hemel, die nooit verwelkt – maar vooral ook door beleving van ‘anders-zijn’, in deze wereld. De auteur kwalificeert de geadresseerden als ‘vreemdelingen en bijwoners’. Ze zijn een volk in de diaspora, ze verkeren te
16
midden van de ongelovigen. Het gaat dan om een aangevochten, een bedreigde positie. Vreemdelingen en pelgrims Vrijwel altijd zijn de teksten ‘op één hoop gegooid’. Prof.dr. A. van de Beek is iemand bij wie het onderscheid wel te vinden is. Hij merkt op dat het beeld van de vreemdeling en bijwoner anders is dan dat van de pelgrim. Bij het eerste, de vreemdeling en bijwoner, ligt de nadruk op ontheemd-zijn: vreemdelingen horen er niet bij, bijwoners hebben geen vaderland. Het
door dr. J.D.Th. Wassenaar leven van pelgrims daarentegen wordt in de eerste plaats gekenmerkt door doelgerichtheid. Die kant van de zaak van de vreemdelingschap, waarbij het om de plaats van de gelovigen in deze wereld gaat, wordt vandaag de dag meer dan lange tijd het geval geweest is, onder de aandacht gebracht. Dat heeft, denk ik, alles te maken met het feit dat de christenheid in de westerse wereld meer en meer een minoriteit, een minderheid wordt, in de marge van de samenleving. Wat dat betreft is een parallel te trekken met de situatie ten tijde van de Vroege Kerk, in de eerste eeuwen na Christus. Overigens ben ik zeker niet de enige die op de gedachte van de vreemdelingschap wijst. Er zijn meer theologen die dat doen, soms met een zekere radicaliteit. Als zou in de vreemdelingschap sprake zijn van een oordeel van Godswege. Ik denk dan aan publicaties van Van de Beek, van dr. W. Dekker en van dr. W.M. Dekker. Nu moeten we het verschil in benadering van vreemdelingschap tussen de brief aan de Hebreeën en 1 Petrus niet te zeer tegen elkaar uitspelen. Aan de andere kant: het is er wel degelijk. Het is ook in de geschiedenis van de kerk te ontwaren. Meer dan eens had een hemelgerichte levenshouding tot gevolg dat deze wereld als een plaats van een oneigenlijk bestaan gezien werd. Dat is in de Vroege Kerk en in de middeleeuwen vele malen gebeurd, alsook onder de dopers en de doopsgezinden en in de bewegingen van het puritanisme en het piëtisme. Het komt trouwens nog steeds voor, dat pleidooi voor wereldmijding onder het motto ‘Hier beneden is het niet’, en wel onder de bevindelijk-ge-
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
Vreemdelingschap reformeerden, aan de rechterflank van het kerkelijke spectrum. Er zijn in de kerkgeschiedenis ook perioden geweest waarin het aspect van ontheemd-zijn op de voorgrond trad. Ik denk dan in het bijzonder aan de calvinistische vluchtelingengemeenten in de begintijd van de Reformatie. De hervormingsgezinde gemeenschappen waren in de toenmalige diaspora ‘verstroyt’ en ‘vervolgt verdreven’. Overigens is toen wel gebleken dat het calvinisme in de verdrukking op zijn best is – een uitspraak van dr. R. Haan. Het is wel duidelijk: mijn boek is primair een kerkhistorisch leesverslag. Verwacht u er dus niet meer van. Hoewel mijn onvolprezen bureauredacteur van Boekencentrum Uitgevers, dr. Lydeke van Beek, mijn werkstuk in een telefoongesprek als ‘een wetenschappelijke studie’ kwalificeerde. Ik dacht toen: ‘Is er onderweg iets misgegaan?’ Zoals gezegd, zie ik het zelf primair als een kerkhistorisch leesverslag. Nogmaals: verwacht u er dus niet meer van. Nu goed, iets meer dan. Het heeft ook een actuele spits, twee zelfs. Kerk en samenleving Mij is in de eerste plaats gebleken dat de notie van de vreemdelingschap de vraag naar de verhouding tussen kerk en samenleving op tafel legt. Dan gaat het om de identiteit van de kerk. Vandaag de dag wordt daarvoor wel de aanduiding ‘contrastgemeenschap’ gebruikt, terwijl de individuele gelovige dan op zijn discipelschap aangesproken wordt. Een pregnante uitspraak van dr. S. Stoppels: ‘Jezus roept leerlingen, geen kerkmensen.’ Dan is er geen ruimte voor de liberale variant van het cultuurchristendom of voor partiële of graduele kerkelijke betrokkenheid. De kerk moet onomwonden staan voor de zaak van het evangelie en kerkmensen moeten leerlingen zijn ‘die er voor gaan’, om zo te zeggen. Over vreemdelingschap gesproken: de kerk is een vreemde eend in de bijt van de wereld. Onderscheiding van de wereld is dan dus het devies. Bij inventarisatie van ecclesiologische modellen – ecclesiologie is ‘leer inzake de kerk’ – in die geest komt als kernvraag
op: ‘Hoe reëel is dat model van de kerk als contrastgemeenschap?’ Dr. H. de Leede heeft met betrekking tot de positie van een van de aanhangers daarvan op ‘een hoog ‘moeten’-gehalte’ gewezen. Zijns inziens is dat voor ‘een landelijke mainstream-kerk’ (zoals de Protestantse Kerk in Nederland) lastig. Prof.dr. S. Paas heeft geattendeerd op het probleem van de groepsdwang binnen een contrastgemeenschap, die de diversiteit in de gemeente geen goed doet. Dr. W. Dekker heeft gezegd: de kerk als contrastgemeenschap wekt te zeer de indruk dat het contrast steeds zichtbaar gemaakt zou kunnen en moeten worden; alsook dat het een programma zou kunnen zijn. Ik herken de bedenkingen van De Leede, Paas en Dekker: de kerk als contrastgemeenschap is gauw te hoog gegrepen, te veel gevraagd. Aan de andere kant: de aanduiding ‘bijwoners en vreemdelingen’ voor de kerk vanuit de eerste brief van Petrus dringt ertoe daarover na te denken en te proberen daar gestalte aan te geven. Kerk en staat Mijn tweede observatie met het oog op de actualiteit is deze: dat de gedachte van de vreemdelingschap niet zonder consequenties voor de visie op de verhouding kerk – staat kan blijven. Ik zou op de vraag ‘Waar is de vreemdelingschap vergeten?’ willen antwoorden: daar waar kerk en staat te dicht op elkaar zaten. Twee voorbeelden. – De ‘Wende’ onder keizer Constantijn in 313, het begin van een ontwikkeling van het christendom van toegestane godsdienst tot staatsgodsdienst, had grote gevolgen voor de positie van de christenen. In de historiografie is sprake van uitersten in visie op de betekenis van die ‘Wende’. Prof.dr. H. Berkhof heeft gesteld dat sinds 313 gelukkig sprake is geweest van zoiets als theocratisch besef: Gods regering van de wereld werd niet alleen door de kerk, maar ook door de staat erkend. Maar prof.dr. G.J. Heering heeft onder de titel ‘De zondeval van het christendom betoogd’ dat de kerk sindsdien door machtswellust gecorrumpeerd werd. Dat is erg, te kras uitgedrukt. Feit is wel dat de vreemdelingschap sindsdien
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
onder druk kwam te staan. Men moest die toen buiten de gevestigde kerk zoeken. Bijvoorbeeld in de late middeleeuwen in het kloosterleven, bijvoorbeeld in het piëtisme ‘met een boekje in een hoekje’. – Het andere voorbeeld: de hervormde apostolaatstheologie van na de Tweede Wereldoorlog. De kerk richtte zich toen zozeer op de samenleving en ze deed destijds zo veel politieke uitspraken dat haar vreemdelingschap op de achtergrond raakte. Terugblikkend zou ik niet met dr.ir. J. van der Graaf over ‘het bankroet van de apostolaatstheologie’ willen spreken, want ze heeft ook veel positieve betekenis voor de samenleving gehad. Wel moet naar mijn mening deze conclusie getrokken worden: het geloof werd toen te zeer ‘gefunctionaliseerd’, om een uitdrukking van dr. B. Plaisier aan te halen. Daardoor kwam de eigen identiteit van de kerk onder druk te staan. Ik voel mij zelf verwant met prof.dr. G.G. de Kruijf, die betoogd heeft dat theocratische ambities op basis van het Nieuwe Testament onhoudbaar zijn. Onder verwijzing naar de aanduiding ‘vreemdelingen’ voor christenen in Hebreeën 11:13 en 1 Petrus 1:1 en 2:11 laat de auteur van Waakzaam en nuchter, ‘over christelijke ethiek in een democratie’, weten dat maatschappelijke participatie in het Nieuwe Testament aan de rand van het christelijke leven staat. Daar is zijns inziens niet mee gezegd dat passiviteit gepropageerd moet worden. Wel is duidelijk dat de vreemdelingschap een geheel eigen wijze van engagement vergt. Voor De Kruijf is het principiële uitgangspunt dat de christelijke ethiek geen enkele staatsvorm van een exclusieve legitimering voorziet. Het belijden van het koninkrijk van God impliceert de relativering van elke actuele staat en van elk actueel politiek programma. Dat is trouwens ook de opvatting van de Protestantse Kerk in Nederland. Wel aanvaardt die de democratie als staatsvorm met dankbaarheid. Wat in dit verband te denken moet geven: Jezus heeft in Johannes 18:36 in zijn confrontatie met de aardse bewindspersoon Pilatus gezegd dat zijn koningschap niet van deze wereld is…
17
kerk en samenleving
Pelgrimage en vreemdelingschap
prof.dr. C. van der Kooi reel, politiek, sociaal, historisch kunnen de verantwoordelijkheden en uitdagingen verschuiven.
‘Een zwervende Arameeër’ In Deuteronomium 26 vinden we een paar teksten waarin heel veel samenkomt van het onderwerp ‘vreemdelingschap’. Het gedeelte bevat een soort regieaanwijzing voor hoe te handelen bij het altaar. Het schrijft woorden voor die elke Israëliet moet zeggen die straks in het land zal gaan wonen en een deel van de oogst als dankoffer aan de priester komt brengen. Allereerst zal hij zeggen: ‘Hiermee verklaar ik voor de Heer, uw God dat ik het land waarvan de Heer onze voorouders onder ede heeft beloofd dat hij het ons zou geven, ben binnengegaan.’ Met andere woorden: hij heeft wat in handen, hij brengt wat mee en wat hij meebrengt, is een bewijs dat de belofte gestand is gedaan en dat de Israëliet werkelijk het land in bezit heeft genomen. Vervolgens moet hij, als de mand met oogstgoed voor de priester is neergezet, nog veel meer zeggen. Hij moet de geschiedenis reciteren: ‘Mijn vader was een zwervende Arameeër. Hij trok naar Egypte en woonde daar als vreemdeling met een handvol mensen, maar ze groeiden uit tot een zeer groot en machtig volk. De Egyptenaren begonnen ons slecht te behandelen: ze onderdrukten ons en dwongen ons tot slavenarbeid. Toen klaagden we de Heer, de God van onze voorouders, onze nood. Hij hoorde ons hulpgeroep
18
en zag ons ellendig slavenbestaan. En de Heer bevrijdde ons uit Egypte, met sterke hand en opgeheven arm, op angstaanjagende wijze, met tekenen en wonderen. Hij bracht ons hierheen en gaf ons dit land, dat overvloeit van melk en honing. Heer, hierbij breng ik u de eerste opbrengst van het land dat u me hebt gegeven.’ Vervolgens lezen we: ‘Bied de Heer, uw God, zo uw gaven aan en kniel voor hem neer. Daarna mag u, samen met de Levieten en de vreemdelingen die bij u wonen, een feestmaal houden met al het goede dat u en uw familie van hem hebben ontvangen.’ Het gedeelte situeert de lezer of hoorder vòòr de inneming van het land. Hij zal wat de Heer hem geeft, namelijk het land, niet weigeren, maar het in bezit nemen. Tegelijkertijd zal hij zich te binnen brengen dat hij ooit zelf een zwerver in de woestijn is geweest. Hij is in Egypte zelf een bijwoner en vreemdeling geweest. Dat wil zeggen: tweederangs burger, iemand zonder rechten op het land. Nu is de situatie omgekeerd, hij heeft het land in bezit, het kan vruchten geven en hij krijgt de opdracht een maaltijd te houden met de Levieten, die immers niet een stamland toegewezen hadden gekregen, en met de vreemdelingen. Het gedeelte leert nog iets anders. De situatie van het aardse burgerschap kan veranderen. Afhankelijk van de situatie, cultu-
Leven in het voorlaatste Vreemdelingschap, weten we er nog van? In het boek van dr. Wassenaar wordt geschetst hoe de kerk haar vreemdelingschap in sommige tijden is bewust geweest, en hoe ze het in andere tijden is vergeten. De auteur heeft veel van prof.dr. A. van de Beek geleerd, die in zijn publicaties beklemtoont dat kerk en theologie al te zeer zijn vergeten dat de volgelingen van Jezus Christus volgens het beeld van de brief aan de Hebreeën een ander vaderland zoeken. Deze wereld, deze geschiedenis en werkelijkheid is niet hun eigenlijke thuis. Ze kan dat niet zijn, want ze valt theologisch gezien onder het oordeel van God. De wereld is geoordeeld toen Jezus gekruisigd werd. Toen bleek haar gehalte. Religie en overheid, en de stem van het volk waren eenparig in hun oordeel over de man van Nazaret. Daarmee is gebleken hoe ook de joodse leiders zich konden vergissen, en hoe de politieke macht verstrikt kan raken in belangen en daarmee haar bedenkelijkheid verraadt. Dat is echter niet het laatste wat te zeggen is. De kerk belijdt als vervolg op de opstanding van Jezus Christus Zijn verheerlijking, dat Hij zit aan de rechterhand van God de Vader, de Almachtige, vanwaar Hij komen zal. Met andere woorden: onze plaats is rechtens niet meer deze wereld. Het eigenlijke burgerrecht ligt verankerd en verborgen in Jezus Christus. Het ligt boven, en niet hier. Tweeërlei burgerschap dus, waarbij dat eerste beslissend is. Tot zover een strikt theologische bepaling van ons leven. Zijn we ons als mensen die deel uitmaken van de gemeente van Jezus Christus bewust dat we leven in het voorlaatste? Of met een theologisch woord: leven we met dat eschatologisch voorbehoud? Wat betekent het voor de ge-
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
Recensie
‘kerk en samenleving’
meente dat ze bijbels gezien vreemdeling en bijwoner is? Pelgrim en vreemdeling Vergunt u me allereerst de opmerking dat het mijns inziens niet onze opdracht is om ons te richten op de gedachte op zich dat we hier vreemdelingen zijn. Het is iets dat vanzelf ontdekt wordt. Het is een schaduw die meetrekt als we pelgrim zijn. We ontdekken die vreemdelingschap bijvoorbeeld, maar wel heel wezenlijk, als we letten op de feesten die de kerk viert. Met Kerst, met Pasen, met Hemelvaart en met Pinksteren: het zijn allemaal feesten die ons bewust maken van een beweging. God komt en gaat een weg. In Jezus Christus komt God de Zoon in mensengestalte onze werkelijkheid binnen, in alle nederigheid en kwetsbaarheid. In de dagen van Pasen gedenken we hoe Hij stukliep op onze wereld en verhoogd werd. Hemelvaart richt het oog op Zijn koningschap, dat al begonnen is – verborgen, maar volgens de Schrift niet minder werkelijk, en dat ooit voor aller oog zichtbaar zal zijn. Met Pinksteren belijden we dat we nu al in die beweging van de Geest staan. In het geloof krijgen we te maken met een beweging en die beweging is niet af. God is nog niet klaar met Zijn werken. We vieren in de kerk geen feest van de voltooiing. Dat is veelzeggend. Die voltooiing en volkomenheid is er nog niet. Dat betekent dat de kerk vandaag in een tussentijd leeft, die nog niet het laatste werk is van God. We zijn met andere woorden nog niet thuis. We wonen hier wel, we hechten ons zelfs aan de plekken en plaatsen waar we ooit de ogen opsloegen. Daar zoekt de Geest van God ons op, dat is Hem niet te min. Dat aardse burgerschap kunnen en mogen we niet van ons afschudden. We hechten zelfs aan de taal waarin we groot werden en de meest elementaire dingen van het leven leerden: aan Saksisch, Gronings, Fries of Brabants of als Hagenees, noem maar op. Daar zijn we relatief thuis. Maar helemaal thuis? Moeten we ons die vreemdelingschap speciaal te binnen brengen? Moet daar in de kerk de focus speciaal op gericht worden? Is dat, zo zou ik willen vragen, een theologische deugd? Of geldt eer-
Recensie van dr. J. D. Th. Wassenaar, Vreemdelingschap. Historische en hedendaagse stemmen uit kerk en theologie, Zoetermeer 2014. 366 pagina’s, €22,50 Er wordt de laatste tijd veel geschreven over de kerk in relatie tot de hedendaagse cultuur. Dat is niet zo vreemd: de culturele veranderingen gaan razendsnel, de kerk wordt steeds marginaler en dus rijst de vraag welke houding dit van de kerk vraagt. Door verschillende theologen worden verschillende modellen voorgesteld, allemaal met hun eigen voors en tegens. J. D. Th. Wassenaar levert aan deze bezinning een naar mijn mening heel belangrijke bijdrage door een diepgravend boek over het bijbelse begrip ‘vreemdelingschap’. Door na te gaan welke betekenis aan dit woord werd toegekend in het Nieuwe Testament en de verschillende periodes van de kerkgeschiedenis helpt hij christenen en kerken vandaag zich op evenwichtige wijze te verhouden tot de wereld. Hoofdstuk 1, over Het Nieuwe Testament, is meteen zeer informatief en fundamenteel. Wassenaar begint met een onderzoek naar de betekenis van de verschillende woorden voor vreemdeling in het Nieuwe Testament. Daarna onderzoekt hij een negental ‘benaderingen’, waarbij vreemdelingschap in het licht staat van verkiezing, levenswijze, lijden, context, beschimping, metafoor, vaderland, volharding en het leven van Jezus zelf. Uiteraard komen vooral de teksten uit Eerste Petrusbrief aan de orde, aangezien deze het vaakst over vreemdelingschap spreekt. Al met al blijkt -en dat vond ik verrassend- het thema vreemdelingschap in het Nieuwe Testament geen kernthema, wat het des te verwonderlijker maakt dat dit in de geschiedenis vaak wel gebeurde. Een belangrijke conclusie is ook, dat vreemdelingschap in het Nieuwe Testament geen verachting van de wereld betekent. We lezen: ‘Haat jegens de wereld is geen kenmerk van de christelijke bestaanswijze. Veeleer is onder de christenheid sprake van openheid jegens de medemensen.’ (53). Al met al schetst
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
ds. B.J. van der Graaf Wassenaar in dit hoofdstuk een gebalanceerd beeld van vreemdelingschap volgens het Nieuwe Testament. Na deze bijbels-theologische opening maakt neemt Wassenaar de lezer me op een lange en boeiende reis door de verschillende fasen van de kerkgeschiedenis. Na de Vroege Kerk (hoofdstuk 2) ontmoeten we Augustinus (hoofdstuk 3) en Calvijn (hoofdstuk 5), trekken we door de Middeleeuwen (hoofdstuk 4) en de tijd van Puritanisme, Piëtisme, Verlichting en Seculiere tijd (hoofdstuk 6), om tenslotte een kijkje te nemen In bevindelijk gereformeerde kring en op het hervormde en protestantse erf (hoofdstuk 7). In de laatste hoofdstukken begeven we ons Onder theologen (Noordmans, Koopans, Schilder, Van de Beek, hoofdstuk 8), maken we kennis met Vreemdelingschap in ecclesiologische ontwerpen (in kerkmodellen dus, hoofdstuk 9) en denken we na over Vreemdelingschap en politiek in een democratisch bestel (hoofdstuk 10). Deze korte beschrijving van de lange reis die de lezer onder leiding van Wassenaar maakt geeft wel aan hoe groot de rijkdom is die in dit boek te vinden is. Een rijkdom van heel verschillende stemmen trouwens, met allerlei verschillende accenten. Heel duidelijk wordt, hoezeer die accenten in al die verschillende tijden mee werden bepaald door de uitdagingen waarvoor de cultuur van hun tijd de christenen stelde. Zo blijkt Calvijns denken over vreemdelingschap sterk gekleurd te zijn door het feit dat hij en vele van zijn medegelovigen voordurend moesten vluchten. ‘Calvijn heeft een model voor vervolgde kerken ontwikkeld’ (p. 145). Vergeleken daarmee is de positie van de ‘bevindelijk-gereformeerde’ erfgenamen van Calvijn, die zich in de 20e eeuw gingen emanciperen (p. 231vv) een heel andere, waardoor hun visie op vreemdelingschap iets verwrongens krijgt. Wassenaar citeert Graafland, die in 1991 schreef: ‘De bevindelijk gereformeerde zuil is steeds minder een uit de nood geboren isolement vanwege de aanvallen der wereld. Het is een bewust Vervolg op pagina 17
19
‘kerk en samenleving’ der dat volgelingen van Jezus Christus vanzelf wel zullen ontdekken dat ze hier nog niet in het laatste verkeren en dat ze zich in deze wereld niet volkomen thuis zullen kunnen voelen? Dat laatste lijkt mij het geval. De ervaring van vreemdelingschap volgt uit die van het leerling-zijn, volgt op dat eerste burgerschap. Het is iets dat niet buiten de wil van God om gaat. Ik zeg dit ook tegenover die groepen christenen die zo uit de kracht van de opstanding willen leven dat ze willen beweren dat ze helemaal ‘jong en vrij’ zijn, en dat ervaringen van tekort en blokkade geen plek meer kunnen hebben in het leven van een gelovig mens. ‘God wil het lijden en gemis niet’, zo is de gedachte. Zulke bevrijdings- of vrijheidstheologie is om zowel theologische als pastorale redenen gevaarlijk te noemen. Ze verwisselt Pasen met de voleinding. Voor ons geldt echter: wij zijn er nog niet. Juist de christelijke feesten bepalen ons erbij dat we nog onderweg zijn, pelgrims, en dat deze werkelijkheid het voorlaatste is. Dr. Wassenaar heeft in navolging van prof.dr. Van de Beek het pelgrimschap willen onderscheiden van de vreemdelingschap. Een pelgrim heeft een doel, in tegenstelling tot een zwerver. Bij de aanduiding ‘vreemdeling en bijwoner’ valt het accent op het ontheemd-zijn, niet-thuis-zijn. De onderscheiding is zinvol, maar toch wil ik ervoor pleiten de vreemdelingschap niet los te zien van het pelgrimschap. Wanneer we dat namelijk losmaken, komen we dicht bij Marcion uit, die deze wereld het product noemde van een vreemde, en tweederangs God. De Schepper van hemel en aarde was in zijn ogen op zijn best een rigide ingenieur die de boel in elkaar gezet had, rationeel, maar ook hard en wreed en daardoor zeker niet te vereenzelvigen met de Vader van Jezus Christus. Laten we de juiste volgorde aanhouden: de ervaring niet thuis te zijn, hier geen vaste woon- of verblijfplaats te hebben, is de ervaring die theologisch volgt op de roep tot pelgrimeren. Het gevoel van ontheemding, nogmaals, is op zichzelf geen deugd. De ervaring van ontheemding heeft theologisch een plek als product van een contrast,
20
een contrast met wat beloofd is, waar het verlangen naar uitgaat en wat nog niet is ingetreden. Modellen van kerk en samenleving Wat betekent dit allemaal voor de kerk in haar verhouding tot de samenleving? In het referaat van dr. Wassenaar somt hij een paar modellen op voor de verhouding van kerk en samenleving. Zelf typeert hij de kerk ten opzichte van de samenleving als een vreemde eend in de bijt. In dat verband valt ook het woord ‘contrastgemeenschap’. Het betekent dat de kerk als gemeenschap in de navolging van Jezus Christus als vanzelf een contrast gaat vormen met de omliggende samenleving. De risico’s van deze visie op de kerk zijn in zijn bijdrage al genoemd. Een gemeenschap die in haar vaandel heeft dat ze een contrastgemeenschap moet zijn, kan gemakkelijk een hoog ‘moeten’gehalte krijgen; groepsdwang ligt voor de hand. Men kan zich bovendien afvragen of dat contrasterende allemaal wel haalbaar is in kerken die een grote mate van maatschappelijke diversiteit kennen. Kan dat in Hellendoorn, in Burgum, in Oirschot? Kan dat op plekken waar ze naast bewuste leerlingen van Jezus Christus ook nog een grote schare in de kaartenbak hebben staan die de wet nauwelijks kent. Het model van een contrastgemeenschap is mogelijk van toepassing op een kleine vrije groep, maar brengt een risico mee zodra het een programma wordt. Dan is contrast te zijn doel geworden. Bovendien kan de vraag gesteld worden of hedendaagse gelovigen wel zo heel veel afwijken van hun tijdgenoten. Is er toch niet heimelijk de veronderstelling, net als in de apostolaatstheologie, dat de samenleving daar van profiteert en bereikt kan worden? Bij de apostolaatstheologie stond het ideaal van een theocratie nog op de achtergrond. Veronderstelling was dat de kerk een belangrijke en fundamentele speler op het publieke terrein is. Men was zich wel de afstand van kerk en wereld bewust, maar meende in de verkondiging en in het spreken van de kerk een middel te hebben om die kloof te overbruggen. Het was een verkondigingstheocratie.
Een tweede model, dat zich in de jaren zeventig van de vorige eeuw manifesteerde, was de kerk als dienende gemeenschap. De relatie van kerk en samenleving zou die van relevantie moeten zijn. Dit ideaal veronderstelt evenals het vorige een sterke gemeenschap, waar men een duidelijke identiteit heeft en daaruit leeft. Ook het geluid van dit ideaal is weggestorven en wordt momenteel niet meer gehoord. In plaats daarvan horen we in navolging van mensen als Stanley Hauerwas, en eerder John Howard Yoder, spreken over de kerk als contrastgemeenschap. Aantonende wijs Een paar opmerkingen ten aanzien van deze modellen: opvallend in de Bergrede volgens de evangelist Matteus is, dat Jezus daar in de aantonende wijs spreekt. Jullie zijn het licht der wereld, jullie zijn het zout van de aarde. Hij zegt niet: jullie moeten dat zijn, jullie moeten heel anders smaken. Hij stelt een toestand vast. De leerlingen die achter Jezus aangaan, zijn onder een macht gesteld van iets anders. Namelijk van de macht van God, van zijn shaloom, van de liefde. Dat bepaalt hun identiteit. Deze identiteit heeft gevolgen. Zout maakt onderscheidend, uit zichzelf. Maar daar hoeft het zout niet nog een keer zijn best voor te doen. Het zoutachtige is niet een bijkomend iets, het is essentieel. Hetzelfde geldt voor licht. Licht brengt licht mee, uit zichzelf. Met zulke beelden en statements begint Jezus Zijn onderricht. Hij kleurt de identiteit van de gemeente in. In Lucas vinden we een lichtelijk verschillende versie van de Bergrede. Daar wordt ze vergezeld van ‘wee’-woorden. De tegenstelling wordt er gemaakt met hen die in deze wereld al hun deel en rijkdom hebben. Zit daar de ervaring in van het falen, van de moeite die navolging in de praktijk van het leven kost? Contrast hoeven we niet op te zoeken omdat we contrast willen. Contrast ontstaat vanzelf als we naar de woorden van het evangelie horen en onze keuzes en stijl daardoor laten vormen en kleuren. Kortom: contrastgemeenschap kan geen programma zijn. Heel gemakkelijk verglijdt men dan in moralisme, van hedendaagse snit, maar niet
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
‘kerk en samenleving’ minder moralistisch. Contrast treedt daarentegen vanzelf op als gevolg van horen naar het Woord en je daardoor in beslag laten nemen. Als een mens onder het beslag raakt van de liefde van Christus – en wellicht dat we daar soms, even en vaker onbewust, aan raken – dan ontstaat er ruimte voor de ander. Zoals God ons leven gunt, voortgang, zo wordt dan de ruimte voor die ander gezocht, wordt gepoogd die ander goed te doen, op de benen te zetten. Lokeend Dr. Wassenaar heeft de kerk ‘een vreemde eend in de bijt van de wereld’ genoemd. Ik wil het vandaag proberen met een ander beeld, namelijk dat van een lokeend. In een eendenkooi had je altijd een paar lokeenden. Die hoorden bij de kooi en trokken de aandacht van de overvliegende wilde eenden, die vervolgens werden geacht neer te strijken in het water van de eendenkooi. Toegegeven: de vergelijking is precair en is zeker in dit geval beperkt toepasbaar. Het is bekend hoe het met die wilde eenden afliep, eenmaal in het water aangeland. We hebben er zelfs een gezegde aan overgehouden: ze gingen letterlijk en figuurlijk de pijp uit. Ik blijf echter nog maar even bij het fenomeen ‘lokeend’. Die eenden lokten door hun loutere aanwezigheid. Ze hoefden verder niets anders te doen dan wat eenden doen: kwaken, duiken, kroos eten en de veren wassen. Ze deden gewoon hun ding. Dat geldt ook van de kerk of de gemeente in haar relatie tot de samenleving. Ze komt samen omdat ze geroepen is door de levende Heer. De kerk doopt mensen die belijden dat ze het tenslotte moeten hebben van God en Zijn liefde. Wij zijn niet onze eigen bron, we hebben het leven niet in ons-
zelf, we zijn en blijven afhankelijk van Zijn leven gevende nabijheid. En die leven gevende nabijheid ervaren we in het gewone leven, misschien soms even in het licht van de herfst, maar in de kerk krijgt ze de gestalte in de aanzegging van Gods erbarmen. Erbarmen met mensen die in het grijs leven, op de rand, die de fout in gegaan zijn en zo is er meer te noemen. Dat wordt ons verteld in de verkondiging, dat wordt ons concreet gemaakt in doop en avondmaal. Rondom de avondmaalstafel wordt zichtbaar wat de kerk in de wereld is: Een gemeenschap van mensen rondom Jezus Christus, die van Hem als de tweede Adam hun toekomst en identiteit ontvangen. Dat is hun eerste burgerschap. Ze zijn kinderen aan tafel, gelijken rondom de tafel. Daar zit men niet alleen, daar ontdekt men zijn medemens als broeder en zuster. De avondmaalstafel is ook bakermat van de gerechtigheid. God legt daar een claim op de mens, op Zijn wereld ook. Daar leren we de fundamentele elementen van dit burgerschap. En dat nemen we mee de wereld in. Nieuwe uitdagingen Die claim zou zich in onze tijd voor de kerk weer opnieuw kunnen vertalen en concretiseren op ongedachte en onverwachte wijze. Wij hebben te maken met een terugtredende overheid, met een overheid die niet meer van de wieg tot het graf verzorgen zal. Er komt voor de kerk plaatselijk en als gemeenschap een uitdaging aan met de nieuwe WMO, die door de plaatselijke overheden nauwelijks of niet gedragen zal worden. Hoe prepareert de gemeente zich hierop, de diaconie, de predikant? Kent de dominee eigenlijk de WMO en de op handen zijnde veranderingen? Volgend punt waar de kerk van belang
is: wij hebben in onze samenleving te maken met een mensbeeld waarin die mens geacht wordt de architect en regisseur van eigen leven te zijn. Je moet gelukkig zijn, dat is het moderne dogma. Als je dat niet bent, is het je eigen schuld. En de stille boodschap is: als je blijvend ongelukkig bent, is het leven niet meer de moeite waard en kun je er het beste uitstappen. Het evangelie vertelt dan toch iets anders. Het vertelt helemaal niet dat je gelukkig moet zijn. Het vertelt wel dat God ons als schepselen wil, ons kent bij name, in geluk en ongeluk. Er zal ons later niet gevraagd worden of we wel gelukkig waren, maar of we in de omstandigheden die we hadden, Hem gezocht hebben, gediend, keuzes gemaakt, zo goed en kwaad als dat ging. Gevraagd zal worden of we ons aan God gaven. Zoals Jezus als de Zoon Zich gaf aan de Vader. Of als Job die zich ook gaf aan God, als opstandige. Jezus is lokeend, Job in zijn soort ook. Er is nog een ander woord op zijn plaats in de verhouding kerk - samenleving: als de kerk naar dat Woord hoort, de lofzang gaande houdt, en de ogen en oren open, plaatselijk stappen onderneemt, dan geeft zij niet alleen getuigenis, maar is ze getuigenis. Prof.dr. C. van der Kooi (1952) is hoogleraar westerse systematische theologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Daarnaast is hij directeur van het Center for Evangelical and Reformation Theology. In 2012 publiceerde hij samen met prof.dr. G. van den Brink het lijvige boek Christelijke Dogmatiek – het telt meer dan 700 pagina’s. Van het boek zijn inmiddels zo’n 6.000 exemplaren verkocht. Vorig jaar kreeg Van der Kooi de gelegenheid om een exemplaar aan paus Franciscus aan te bieden. Een Engelse vertaling van het boek is in voorbereiding.
Recensie (vervolg) Vervolg van pagina 15 gekozen organisatievorm ter instandhouding van de eigen identiteit en cultuur.’ J. D. Th. Wassenaar betoont zich in dit boek een uitstekende gids. Hij laat onderweg ongelooflijk veel zien en
voegt daar een bescheiden maar behulpzaam commentaar aan toe. Als lezer wordt je nergens gedwongen tot een bepaalde keuze, maar wel voortdurend uitgedaagd je eigen positie te bepalen. Eerlijk gezegd ontspande het mij wel, dat de kerkgeschiedenis laat zien dat er niet één keuze is die als zuiver bij-
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
bels kan gelden. Onze houding wordt, net als bij alle christenen voor ons, altijd bepaald door een mix van bijbelse en culturele factoren Zo helpt dit boek om, in de verschillende contexten van onze tijd, het smalle pad tussen ‘wereldmijding’ en ‘wereldwijding’ te gaan.
21
agenda Confessionele Kring, regio Apeldoorn Op D.V. woensdag 26 november a.s. is er weer een bijeenkomst van de Confessionele Kring. Deze bijeenkomst wordt gehouden in kerkelijk centrum De Rank, Torenstraat 15 te Vaassen. Aanvang 19.45 uur (inloop vanaf 19.30 uur). Dr. Henk Vreekamp uit Epe hoopt dan een lezing te houden n.a.v. zijn boek “Als Freyja zich laat zien” Henk Vreekamp sluit zijn Veluwetriologie af met dit derde boek, dat vorig jaar is verschenen. Hij gaat hierin op zoek naar de plaats van het christendom in de westerse cultuur. Ditmaal begint zijn wandeling bij de dorpskerk van Epe om te eindigen in de ‘boskathedraal’ bij Apeldoorn. Wij hopen op een boeiende, inspirerende avond, waarin ook ruimte is voor ontmoeting en discussie.
Tip: kijk ook eens op de website van Henk Vreekamp: www.vreekamp.nl Wij nodigen u van harte uit voor deze bijeenkomst. De toegang is vrij, ook voor niet-leden. Carel Knoester, secretaris Confessionele Vereniging Katwijk en omstreken. Op donderdagavond 13 november om 20.uur a.s. hoopt ds. H.E.J. van der Laan, uit Valkenburg voor ons een avond te verzorgen in het Kerkhaventje naast de Oude Kerk. Het onderwerp is: “Is geloven vandaag moeilijker dan vroeger ?” Misschien zegt U: ” ja” en is Uw antwoord juist? Vroeger waren er brandstapels en heel vroeger arena’s met leeuwen. De vraag is dan, waarom al die weerstand tegen het Christelijk geloof? In verband met al die vragen, kom eens luisteren en stel ook, na de inleiding, gerust uw vragen. De toegang is vrij voor zowel leden als
confessionele vereniging www.confessionelevereniging.nl voorzitter: dr. A.H. van Veluw Tureluur 9 , 8271 HD IJsselmuiden tel. 038-337 57 95 e-mail:
[email protected] secretaris: ds. N. de Boo Montessorilaan 33, 3706 TC Zeist tel. 030-693 07 50, e-mail:
[email protected] Ledenadministratie: Dhr. J. Roele, Julianalaan 79, 3871 VH Hoevelaken, 033-2537107
[email protected]
niet leden. De Confessionele Vereniging houdt hun avonden, om middels die inleidingen, Uw geloof te verdiepen. Dus tot ziens op de vermelde datum. Het bestuur. AFDELING WESTLAND De afdeling Westland van de Confessionele Vereniging nodigt u hierbij hartelijk uit tot het bijwonen van de laatste bijeenkomst in dit jaar die gehouden zal worden op D.V. vrijdag 21 november a.s. in de zaal achter de Dorpskerk, Langestraat 34 in ’s-Gravenzande Aanvang 20.00 uur. Op deze avond hoopt voor ons te spreken ds. C. Blenk uit Den Haag over het onderwerp: “Wachter,wat is er van de nacht?” (n.a.v. Jes. 21:11) U mag deze leerzame avond niet missen. Er wordt op u gerekend en vanaf 19.30 staat de koffie klaar! Voor info: tel.: 0174-627080 of e-mail:
[email protected] beroepingsberichten
Vertrouwenspersoon namens de Confessionele Vereniging: ds. T. Sijtsema, Derkingehof 21, 9403 PF Assen tel. 0592-40 46 10, e-mail:
[email protected] Conf. Stichting Schrift en Belijden: www.confessionelevereniging.nl; e-mail:
[email protected] bankrek.nr. 14 66 54 978, t.n.v. Stichting Schrift en Belijden voorzitter: dr. H.E. Wevers, van Soutelandelaan 113, 2597 EX Den Haag, tel. 070-32 64 114; 06-115 376 71, e-mail:
[email protected], secretaris: mw. ds. E. van der Meulen, Plantsoenstraat 8, 7887 AZ Erica, tel. 0591-51 44 21, e-mail:
[email protected]
Beroepbaar Kandidaten en predikanten, die in een confessionele gemeente beroepen willen worden, kunnen zich voor plaatsing in deze rubriek per mail opgeven bij de eindredacteur:
[email protected]
beroepbaar: prop. Jan Scheele Goedhart, Amsterdam, tel. 06 45744440,
[email protected] beroepen te: Besoyen (herv.) prop. A. De Wit, Nieuwegein Blesekensgraaf (herv.), J.M. Molenaar, Hoevelaken Wapenveld (herv., Zuid), J.K.M. Geerling, Veenendaal aangenomen naar: Pernis (herv.), W. Geerlof, Zwartsluis(herv.)
De PKN kerk in Hellendoorn.
22
bedankt voor: Wierden (herv.), J.C. van Trigt, Papendrecht(herv.) Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
meditatie
colofon
REDACTIE:
Het bestuur van de Stichting Confessioneel voert de redactie van het gelijknamige blad. Het algemene e-mail adres voor het aanleveren van kopij is: E-mail:
[email protected]
HOOFDREDACTEUR:
Ds. Dirk van Duijvenbode Choorstraat 6F 2681AS Monster telefoon: 0174 237 520 E-mail:
[email protected]
DEELREDACTIES:
Gemeentewerk: ds A.A. van den Berg, dr. H.C. van der Meulen Wereldwijd: ds J. van Dalen Theologie: dr W.M. De Bruijn Kerk: dr J.D.Th. Wassenaar Jongeren: Johan Timmer Cultuur: Ds. M.J. Ouwerkerk Samenleving: dr J.G. Schenderling Varia, persberichten en eindredactie: Ds. D. van Duijvenbode Vaste medewerkers: dr W.M. de Bruin, drs F. Cupido, B.W.J. de Ruyter, dr A.H. van Veluw en Dr P.A. Verbaan Bestuur van de (redactionele) St. Confessioneel: ds D. van Duijvenbode
UITGEVER, ABONNEMENTEN EN BEZORGING Koninklijke BDUmedia BV BDUmedia, afd. abonnementen. Postbus 67, 3770 AB Barneveld Tel. 0342-49 48 44 - fax 0432 49 42 99
[email protected]
Opgave advertenties: Wilfred van den Brand, Tel. 0342-494843, email:
[email protected] Kosten abonnement bij vooruitbetaling: Jaarabonnement € 54,10 Halfjaarabonnement incasso € 29,65 Kwartaalabonnement incasso € 17,40 Buitenland, jaara4bonnement € 87,80 Jaarabonnement student € 28,40
Leerstoelenfonds Confessionele Vereniging Rekeningnummer: NL23INGB0006597934 Contact: P. Wijnen penningmeester
Kievitsbloem 10 3621TV Breukelen Tel: 0346-261837 E:
[email protected]
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
Opzeggingen: Het abonnement wordt na de overeengekomen periode automatisch verlengd. Na deze abonnementsperiode is het abonnement per maand opzegbaar. Deze uitgave is beschikbaar in gesproken vorm op daisy cd-rom voor mensen met een leesbeperking: CBB, Ermelo: tel. 0341 56 54 99
23