12 Biculturele identiteitsvorming bij Turkse adolescenten in Nederland De rol van respect Volkan Yildirim Inleiding De kans dat u in de toekomst in uw behandelkamer vaker geconfronteerd zult worden met een Turkse adolescent wordt steeds groter. Begin 2006 vormden de Turken (352.000) de grootste groepering niet-westerse allochtonen in Nederland (CBS, 2006). De prognose is dat zij in de toekomst sterk in aantal zullen toenemen en dat zij in 2030 drie procent van de Nederlandse bevolking zullen uitmaken. Hoewel een kleine meerderheid van hen nog tot de eerste generatie behoort, wordt de tweede en in geringere mate ook de derde generatie steeds groter. Volgens de verwachtingen zal de tweede generatie in 2016 de eerste generatie in aantal overtreffen. Op dit moment bestaat deze tweede generatie nog voornamelijk uit adolescenten, maar zij komt steeds meer in een leeftijdsfase waarin gezinnen worden gevormd. Het is opvallend dat deze tweede generatie de afgelopen jaren stelselmatig in verband is gebracht met identiteitsproblemen. Hoewel er volgens Verkuyten (2006) een duidelijke verschuiving is opgetreden in aandacht voor de problemen die deze generatie jongeren hebben naar de sociale problemen die zij veroorzaken blijkt dat er, in de loop der jaren, consequent is verwezen naar identiteit en identiteitsproblemen om hun situatie te beschrijven en te verklaren. Zo veronderstelde de Wetenschappelijke Raad van het Regeringsbeleid al in 1979 dat het opgroeien in twee werelden met een verschillende sociale status en met afwijkende opvattingen waarin weinig begrip is voor elkaar en men soms zelfs vijandig tegenover elkaar staat, maar die beide een beroep doen op loyaliteit, deze groep voor grote identiteitsproblemen plaatst. Het resultaat zou een zekere normloosheid kunnen zijn. Meer recent veronderstelde de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie in een nota (2005) dat het gebrek aan weerbaarheid bij deze groep jongeren te maken heeft met hun zoektocht naar een identiteit waarin ze houvast en ook eigenwaarde kunnen vinden. In een ander recente nota (2005) van de Ministerie van Justitie wordt zelfs gesteld dat twijfel of onvrede over de eigen identiteit leidt tot radicalisering. Het identiteitsbegrip wordt te pas en te onpas in verband gebracht met de allochtone jongeren in Nederland (in het bijzonder die van Turkse afkomst). In deze bijdrage gaan wij daar nader op in. Hebben Turkse adolescenten identiteitsproblemen? Waaruit bestaan die dan? Op welke wijze komen die tot uiting en wat voor rol kan de geestelijke gezondheidszorg hierbij spelen? Daarbij zal in dit hoofdstuk specifiek aandacht besteed worden aan de beleving van respect door de Turkse adolescent. Respect is naar mijn mening nauw verbonden met het begrip identiteitsvorming. Onze identiteit wordt bepaald door onze relatie tot anderen. Respect speelt hierin een onmiskenbare rol: zij bepaalt de kwaliteit ervan.
Respect in de geestelijke gezondheidszorg: begripsbepaling Respect is geen onbekend begrip in de geestelijke gezondheidszorg of zou het niet moeten zijn. Respect wordt therapeuten namelijk voorgeschreven in hun Beroepscodes. Zo stelt bijvoorbeeld de nieuwe Beroepscode voor psychologen (NIP, 1998) dat respect, naast integriteit, deskundigheid en verantwoordelijkheid, één van de vier basisprincipes is voor deze beroepsgroep. Voorts wordt gesteld dat de psycholoog de autonomie en zelfbeschikking van de cliënt moet respecteren, bevorderen en bij beperkingen zoveel mogelijk tot hun recht moet laten komen. Voor psychotherapeuten geldt, volgens de Beroepscode voor psychotherapeuten (NVP, 1994), respect voor de persoon van de cliënt als één van de algemene beginselen, naast zorgvuldigheid en deskundigheid. Het begrip respect is oorspronkelijk afkomstig uit het Latijns ‘respicere’, hetgeen betekent: ‘omkijken naar en opnieuw bekijken’. Meestal worden er twee soorten van respect onderscheiden. In de eerste plaats bestaat er respect dat men heeft voor de prestaties, status en verdiensten van de ander. Daarnaast bestaat er respect dat onvoorwaardelijk dient te worden getoond op basis van de eigenheid van de ander: vanwege zijn mens-zijn. Aan deze laatste onderscheiding ligt de opvatting van Immanuel Kant ten grondslag dat mensen a priori respect verdienen, omdat zij zich van dieren onderscheiden door hun vermogen om rationele en autonome keuzes te maken. Bauduin (2000) beschreef in haar artikel een aantal factoren die uitgaande van bovenstaande definitie van respect, het tonen van respect in de geestelijke gezondheidszorg kunnen bemoeilijken. Daarbij noemt zij de nadruk in onze westerse wereld op respect voor prestaties, status en verdiensten. Juist mensen met (langdurige) psychische problemen hebben vaak geen werk, een beperkt sociaal netwerk en een onaantrekkelijke verschijning en zij voldoen vaak niet aan het heersende ideaal van ‘jong, dynamisch en gezond’. Van respect voor hun maatschappelijke prestaties moeten deze mensen het in de regel niet hebben maar zij zijn juist aangewezen op de tweede soort van respect: namelijk het respect dat ieder mens onvoorwaardelijk verdient vanwege zijn mens-zijn. Een complicatie bij deze vorm van respect is dat deze te nadrukkelijk afhangt van de mate van autonomie. Autonomie is de centrale waarde geworden in de geestelijke gezondheidszorg. Zoals uit de hiervoor genoemde Beroepscodes al enigszins naar voren kwam wordt respect een basiswaarde genoemd en wordt dit begrip verbonden met autonomie. Het is de taak van de therapeut om deze autonomie van hun cliënten in stand te houden en te bevorderen. Echter, dit autonomie-ideaal blijkt in de praktijk te veel gereduceerd te worden tot het al dan niet nemen van zelfstandige beslissingen (Widdershoven, 1998). Bauduin (2000) vraagt zich dan ook terecht af wat de gevolgen hiervan zijn voor geestelijke gehandicapten, demente mensen en bijvoorbeeld mensen met een psychose. Mensen die vanwege hun psychologische en lichamelijke klachten beperkt worden in hun autonome rationele keuzemogelijkheid. Dezelfde vraag kan ook gesteld worden voor mensen uit verschillende culturen waarin autonomie anders wordt omschreven en gewaardeerd dan wij gewend zijn. Het autonomieideaal zoals hierboven beschreven en de plicht tot respect stelt ons ook voor ethische en professionele dilemma’s in het contact met deze groep mensen. Wat moeten wij als therapeut met cliënten uit andere culturen die niet goed in staat zijn tot autonome rationele keuzen en hier respect voor verlangen? En met cliënten die uit een cultuur komen waarin autonomie een andere betekenis heeft? Wat betekent dat in ons geval voor de Turkse adolescenten? Om ook voor deze groep mensen, een groep waarbij het appèl op ons respect aldus zwakker is, het
nodige respect te kunnen opbrengen wordt een extra inspanning gevraagd van de therapeut. Informatie over de culturele achtergrond van deze ander kan daarbij erg belangrijk zijn. ‘Respect’ in de beleving van de Turkse adolescent De Turkse cultuur wordt het best omschreven als één waarin individuen vanaf hun geboorte opgenomen worden in sterke, hechte groepen, die hen levenslang beschermen in ruil voor onvoorwaardelijke loyaliteit. Het individu ontleent zijn identiteit aan zijn sociale netwerk: kinderen leren denken in termen van ‘wij’, de harmonie moet bewaard blijven en directe confrontatie wordt vermeden. Misstappen leiden tot schaamte en gezichtsverlies voor zowel het individu als voor de groep. Familiebelangen gaan boven individuele belangen (Vijver & Breugelmans, 2005). Het is aannemelijk dat in een dergelijke cultuur interacties tussen mensen van groter belang zijn dan het individu en diens intrapsychische conflicten. Individuen worden, zoals Ross en Mirowsky (1984, p.190) reeds doeltreffend hebben verwoord, beschouwd als ’walking symbols of the family’. Omdat in de Turkse cultuur het gevoel van eer en waardigheid met name afhangt van wat anderen van ons vinden, men veelal ‘in andermans ogen leeft’, wordt van kinderen al zeer vroeg verwacht dat zij zich zo gedragen om mogelijke schaamte en schade te voorkomen. Dit betekent dat het kind al vroeg leert zijn denken en handelen te conformeren aan de geldende gedragseisen van de groep. Enerzijds dient dit ertoe de bindingen met de gemeenschap niet te verliezen, anderzijds is het nauw gerelateerd aan de afweer van schaamte en schande. De dwingendheid van de norm toont de grote angst die er in feite achter schuilgaat (Graafsma, 2005). Namelijk de angst voor overtreding van de geldende gedragseisen in de gemeenschap en daarmee een aantasting van de reputatie van de familie en mogelijk de gehele groep. Dit leidt ertoe dat de Turkse adolescent vaak opgroeit met een soort van aangeleerd respect en is er doorgaans geen sprake van een authentieke eigen vorm van respect. Reden waarom wij aanhalingstekens in de titel van deze paragraaf plaatsen. Authentiek respect kan alleen in vrijheid ontstaan zonder enige dwang. De ouders die met dwang hun ‘respect’ willen opdringen, roeien deze paradoxaal genoeg in werkelijkheid uit. Wanneer een gebrek aan respect later aanleiding geeft tot symptomen als bijvoorbeeld antisociaal gedrag en of criminaliteit wordt er vaak gereageerd met een dwingendere eis tot ‘respect’. Het autonomiebegrip wordt anders ingevuld in de Turkse cultuur dat men in Nederland gewend is. Het begrip autonomie is in feite relatief en cultuurafhankelijk. Het is typisch westers (Kouratovksy, 2002). Te vaak wordt het nog, ten onrechte, in één adem uitgesproken met iets als onafhankelijkheid. Autonomie staat voor keuzevrijheid. Een autonome persoon kan ervoor kiezen zich onafhankelijk en zelfstandig op te stellen, maar kan er ook voor kiezen om zich afhankelijk op stellen. In de Turkse cultuur is het doorgaans niet te bedoeling dat men zich losmaakt van de ouders, of daartoe een keuze krijgt. De keuze wordt in de opvoeding al vaak met de paplepel ingegoten en richt zich altijd op verbondenheid met de groep. Individuele zelfontplooiing is wel degelijk mogelijk, mits het in dienst staat van een groter geheel. Anders gezegd leert het kind om uit zichzelf te doen wat er van hem wordt verwacht. Kouratovsky (2002) vergeleek dit treffend met de toilettraining: het kind leert om uit zichzelf op de goede tijd naar de juiste plek te gaan om zijn behoeften te doen (p.221). Individuatie en losmaking zijn in de Turkse cultuur niet los te zien van de verhoudingen tot de sociale en culturele groep.
Groepsidentificatie De sterke en hechte groepsvorming (groepsidentificatie) waarover wij in het begin van dit hoofdstuk spraken blijkt in de Turkse cultuur dus meer op de voorgrond te staan dan de individuele identiteitsontwikkeling. De groepsidentificatie verschaft duidelijke richtsnoeren voor het denken en handelen. Het is daarom van belang om nader zicht te verkrijgen op de verschillende motieven die een rol spelen bij groepsidentificaties. Eén van de centrale vragen waar alle kinderen en adolescenten een antwoord op proberen te vinden is hoe de sociale wereld in elkaar zit en wat hun eigen plaats daarin is. Als sprake is van etnisch culturele diversiteit, zoals in Nederland, roept dit voor hen de vraag op waar ze zelf bijhoren. Bij deze vraag (wie ben ik? en waar is mijn plaats?) spelen drie thema’s een rol. Deze sluiten aan bij drie centrale menselijke behoeften, namelijk: betekenisgeving, affectieve bindingen en sociale erkenning (Verkuyten, 2006). Betekenisgeving Groepsidentiteiten functioneren als oriëntatiesystemen en morele referentiekaders die ordening en houvast geven (Verkuyten, 2006). Zo geeft het verhaal over wie wij als groepering zijn, waar wij voor staan en waar wij vandaan komen een verklaring en duiding van de eigen positie in tijd en ruimte. Daarmee krijgt het bestaan een meer algemene en morele betekenis en bedoeling, die het eigenbelang en het hier en nu overstijgen. Met name jongeren en adolescenten zijn vaak niet goed in staat om op eigen kompas te varen en zijn daarom op zoek naar houvast. Affectieve bindingen Het streven naar affectieve bindingen vormt de psychologische basis voor sociale contacten en betrokkenheid bij anderen en de leefomgeving. Mensen willen zich aan iets verbinden, willen zich thuis voelen in hun leefwereld. Affectieve bindingen zijn er niet alleen met ouders, gezinsleden of familie maar bijvoorbeeld ook met collectiviteiten als etnisch-culturele groepen. Als men zich met dergelijke groepen identificeert voelt men doorgaans ook de vertrouwde nestwarmte van de eigen gemeenschap, de geborgenheid ergens deel van uit te maken, en de ermee gepaard gaande aanspraak op loyaliteit en solidariteit. Dit is dan ook een belangrijke reden waarom de primaire oriëntatie van kinderen en adolescenten op de eigen etnische groepering is. Het is hier waar van jongs af aan warmte en steun wordt gevonden. De eigen groepering met de specifieke cultuur, traditie en religie vormt veelal een belangrijk bindingskader dat een gevoel van geborgenheid en verbondenheid met zich meebrengt. Dit geldt met name voor minderheidsgroepen. Sociale erkenning Het besef van – of de zoektocht naar – je eigen plaats in de sociale wereld gaat altijd gepaard met de vraag of je door anderen erkend en gewaardeerd wordt. Iedereen heeft de behoefte om sociaal gezien mee te tellen en gewaardeerd te worden. Niet alleen om wie je bent als individu, maar ook om wat je bent als lid van een groepering. Als hieraan wordt tegemoetgekomen dan draagt dit bij aan een positieve identiteitsbeleving. Dit is niet het geval als je sociaal gezien een negatief etiket krijgt opgeplakt en op grond daarvan wordt bejegend. Negatieve oordelen over je groepering of groepsleden worden dankzij groepsidentificatie opgevat als een persoonlijke kwestie. De afgelopen Tweede Kamer verkiezingen in 2006 die door vele Turkse bewoners in Nederland werden geboycot, omdat sommige van hun landgenoten van de verkiezingslijst werden geschrapt, illustreert dit zeer goed.
De biculturele identiteitsvorming in de adolescentie Over de adolescentiefase is reeds zeer veel gezegd en geschreven.(Akhtar, 1995; Kouratovsky, 2002; Kroger, 2000). Het wordt de tweede individuatiefase genoemd. De eerste individuatie is die van het kind ten opzichte van zijn moeder, de tweede individuatie die van de adolescent ten opzichte van zijn gezin van herkomst. De psychoanalyticus Salman Akhtar (1995) voegt daar voor migranten een derde individuatie aan toe: de individuatie ten opzichte van de eigen culturele groep en achtergrond als gevolg van het vertrek uit het land van herkomst (migratie). Mijns inziens ondergaan alle Turkse adolescenten, ook die in Nederland zijn geboren, deze derde individuatie. De confrontatie met een cultureel andere omgeving gaat onvermijdelijk samen met een aanvulling op – en wijziging van de oorspronkelijke identiteit. In zijn lezing voor de RINO-NH over het onderwerp ‘respect’ zinspeelde psychoanalyticus Tobi Graafsma (2005) hier al op door de vraag te stellen of de latere generaties, ook die in Nederland zijn geboren, niet veel vaker een derde individuatie meemaken, verband houdend met de historische continuïteit van de oorspronkelijke ouderlijke cultuur. De integratie van verschillende omgevingen (werelden) kan complex en tijdrovend zijn als deze verschillende omgevingen moeilijk met elkaar te verenigen, mogelijk zelfs conflicterend zijn. Zo wordt in de westerse maatschappij de adolescentie bijvoorbeeld beschouwd als een fase waarin bij uitstek het experimenteren met waarden en het verkennen van grenzen om tot een eigen mening te komen, één van de belangrijkste ontwikkelingstaken is (Kroger, 2000). Daarentegen geldt voor Turkse adolescenten de adolescentie meer dan bij autochtonen als een fase van serieuze voorbereiding op de volwassenenrol, in plaats van een periode van relatieve vrijheid (Pels, 2003). Turkse adolescenten blijken op deze tweedeling te reageren door thuis en daarbuiten met verschillende maten te meten (Huiberts, 2002). Zij streven een zelfbeeld na dat zich kenmerkt door de vaardigheid om zich soepel te bewegen door (conflicterende) sociale en culturele contexten, daarbij steeds de juiste afweging makend tussen het dienen van persoonlijke behoeften en aanpassing aan de geldende gedragseisen van de groep. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat Turkse adolescenten in de context van de vriendengroep meer waarde hechten aan autonomie en minder aan conformiteit dan in die van het gezin (Pels & Nijsten, 2003; Oosterwegel & Vollebergh, 2003). Uit onderzoek komt naar voren dat adolescenten die erin slagen zich zowel op de meerderheidsgroep als ook op de eigen groep te oriënteren (het geïntegreerde type) nauwelijks problemen kennen en het beste functioneren (Huiberts, 2002). Echter, op dit punt is voorzichtigheid geboden, want het is niet altijd vanzelfsprekend dat deze flexibiliteit aan de adolescenten wordt geboden. Het is dan ook vaak deze adolescentiefase waarin de betekenisgeving, affectieve bindingen en sociale erkenning, inherent aan groepsidentificaties, op gespannen voet met elkaar komen te staan en de adolescent kwetsbaar wordt voor identiteitsproblemen. Daarbij blijkt dat de Turkse adolescent, bij een poging om een balans te vinden tussen de eigen cultuur en die van de meerderheidsgroep, het risico loopt om tussen wal en schip te geraken. De warmte en houvast van de eigen groep is niet te evenaren in de meerderheidsgroep, terwijl de vanzelfsprekendheid van deze aspecten binnen de eigen groep er ook niet meer is. Deze adolescenten komen er alleen voor te staan en het is geen uitzondering dat ze zich ontheemd, eenzaam en onzeker voelen. Duidelijke betekenissen van de groepsidentiteit raken verloren en maken plaats voor onzekerheid en verwarring. Deze verwarring en onzekerheid van niet weten wat je plaats is en wat die betekent is moeilijk te
verdragen. De adolescent zou dan nog wel kunnen denken dat hij een Turkse Nederlander is, maar de samenleving doet zijn Turkse achtergrond mogelijk af als onderdrukkend, terwijl hij in zijn eigen groep wordt buitengesloten vanwege vermeende vernederlandsing. De affectieve bindingen die hierbij tevens ontbreken of onvoldoende blijven, kunnen leiden tot vervreemdingservaringen en gevoelens van buitensluiting. De sociale erkenning die de adolescent daarnaast misloopt kan leiden tot een lage eigenwaarde. Naar mijn idee is het de tegenwerkende reactie vanuit de eigen groep die het zwaarst weegt en het meest storend is tijdens de identiteitsvorming. Een integratie van twee verschillende werelden start immers met een relativering van een van beide. De angst die, in het geval van de Turkse adolescent, vanuit de groep vaak opkomt, is dat de adolescent mogelijk steeds zelfstandiger wordt en zijn handelen steeds minder in dienst stelt van het groepsbelang. Een veelvuldige gehanteerde reactie vanuit de omgeving is de verharding van de eis: toon respect! Uit onderzoek (Verkuyten & Brug, 2002) blijkt dat toenemende gevoelens van dit soort onzekerheden over de identiteit er, met name in combinatie van een afwezige of onvoldoende erkenning en acceptatie van de meerderheidscultuur, toe kan leiden dat de oriëntatie op de eigen groepering sterker wordt. De integratie van de twee verschillende omgevingen mislukt en kan aanleiding zijn tot radicalisering. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zowel allochtonen als autochtonen in de periode na 11 september 2001 zich sterker zijn gaan identificeren met hun eigen etnische groepering (Verkuyten, 2006). De modelmatige weergave van de biculturele identiteitsvorming in de adolescentie Als we de bovenbeschreven (in)spanningen in de adolescentie zouden moeten onderbouwen met een theoretisch model, dan is dat het beste mogelijk aan de hand van de bekende piramides van menselijke behoeftes van Maslow (1907-1970) en Pinto (zie figuur 1). Daarin worden de innerlijke behoeften onderscheiden die ten grondslag liggen aan het denken en handelen van personen uit verschillende culturen. De twee piramiden presenteren grote verschillen per cultuur. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een grofmazige (G) en een fijnmazige (F) cultuur. De westerse cultuur wordt omschreven als een grofmazige cultuur. Hierbij staan het individu en het bepalen van het eigen leven centraal. De piramide van Maslow lijkt uitsluitend betrekking te hebben op deze cultuur. Voor de fijnmazige cultuur, de traditionele niet-westerse cultuur, gaat deze piramide niet op. Daarin staat het groepsbelang en de reputatie meer op de voorgrond. Volgens Pinto is dit te verklaren omdat er binnen de nietwesterse cultuur andere normen en waarden gelden. Er zijn volgens hem vier categorieën factoren die hierbij een rol spelen: economische, religieuze, sociale en individuele factoren. Ter illustratie: iemand in een arme omgeving, waar onvoldoende beschikbaar is voor het levensonderhoud van iedereen, sluit zich ter overleving instinctief aan bij een groep, omdat deze in de regel sterker is dan een individu. Dat vereist van het individu dat het zich onderwerpt aan de groepsregels en normen. Het lijkt er sterk op dat de Turkse adolescent in Nederland tijdens zijn identiteitsvorming de twee piramiden probeert te integreren tot één, om zo een ‘mixed cultuur’ te creëren. De verschillende waardepatronen zijn echter niet eenvoudig met elkaar te verenigen. De adolescent krijgt daar vaak ook niet de nodige ruimte voor. Hierdoor blijken Turkse adolescenten veelal met een dubbele moraal op te groeien, hetgeen inhoudt dat zij thuis om hun ouders tegemoet te komen georiënteerd zijn op de regels van de eigen etnische groep, maar zich buitenshuis meer aansluiten bij westerse normen en waarden. Schuyt (zoals geciteerd in Verkuyten, 1999) omschreef deze dubbele moraal als eerbiedig en gehoorzaam thuis, zelfstandig en opkomend voor een eigen plaats elders; streng gezag aanvaardend thuis, gewend aan een niet streng gezag op school en op het werk; autoritair in de ene situatie,
familiair democratisch in de andere; nooit nee zeggen in de eigen cultuur, assertief nee zeggen in de andere cultuur. Het is niet verrassend dat de ontlading bij Turkse adolescenten in verschillende vormen vaak buitenshuis gebeurt wanneer er sprake is van een relatieve vrijheid van regels en controle.
Figuur 1 De Turkse adolescent in de geestelijke gezondheidszorg De ervaring heeft geleerd dat de hulpverlening aan Turkse adolescenten die zich tegen de norm in los proberen te maken van hun gezin van herkomst en een leefbaar evenwicht proberen te vinden tussen de eigen cultuur en die van de meerderheidsgroep, kan rekenen op weerstand van de ouders. Regelmatig blijkt namelijk dat de ouders de behandeling (proberen te) saboteren uit angst dat hun kind in deze behandeling nog meer los komt te staan van zijn gezin van herkomst en zijn culturele oorsprong door middel van het aanleren van westerse waarden zoals zelfbeschikking en autonomie. Het is aan te raden om hier niet direct aan toe te geven maar juist inspanning te leveren om de ouders bij de behandeling te betrekken. Op het niveau tussen ouders en adolescent zal het probleem besproken en mogelijk verholpen moeten worden. Deze twee partijen moeten met elkaar in gesprek. Een functioneel gebleken wijze van benaderen is om de therapie te beschouwen als een inspanning om de adolescent tot een beter functionerend gezinslid te maken. Mijn ervaring is dat weinig Turkse ouders bezwaren hebben tegen een dergelijke formulering. Wanneer gesprekken mogelijk zijn en de cliënten gezien hun psychologisch niveau daarvoor in aanmerking kunnen komen, blijkt cognitieve gedragstherapie een effectieve behandelvorm te zijn. In hun artikel geven Dattilio en Bahadur (2005) een mooi voorbeeld van een OostIndiaas echtpaar dat zich ernstige zorgen maakt om hun dochter (15 jaar), die in hun ogen steeds meer afstand neemt van haar culturele achtergrond. Een bewijs hiervan zien zij in het toenemend aantal Amerikaanse vrienden maar vooral in haar - in hun ogen - opstandige westers gedrag. Al snel lukt het de therapeuten om de spanning bij de ouders tot een minimum te reduceren door hen voor te leggen dat de behoefte van hun dochter naar meer vrijheid en meer Amerikaanse vrienden niet zozeer een indicatie is van de verloochening van haar cultuur maar meer verband houdt met leeftijdsconform gedrag en de behoefte om niet buitengesloten te worden door haar vrienden.
Bij cliënten die minder vertrouwd zijn met psychologische behandelmethoden kan men mogelijk gebruik maken van het antropologische model van Kluckhohn en Strodbeck (Jessurun & Arends, 1990) waarbij wordt uitgegaan van vier basiselementen die alle mensen met elkaar gemeen hebben. Ieder mens heeft zo een relatie met de natuur, de ander, zichzelf en de tijd. Turkse ouders zijn bijvoorbeeld in tegenstelling tot hun kinderen eerder geneigd om vanuit het verleden te handelen, zij zullen vasthouden aan manieren ‘zoals wij dat deden, zoals onze voorouders dat deden’. Dus: ‘geen tatoos’, ‘geen geverfde haren’, ‘geen piercing’, ‘geen middelen’ en ‘om 22.00 uur thuis zijn’. Een Turkse adolescent, daarentegen, zal (zoals de meeste adolescenten) toekomstgericht handelen en zich meer conform de waarden van zijn (Nederlandse) leeftijdsgenoten gedragen. Dus: ‘tattoos, ‘verf in je haar’, ‘een piercing in je tong’, ‘af en toe alcohol’ en ‘in de vroege ochtend thuiskomen’. Door deze verschillen tijdens de therapie te erkennen en gebruik te maken van de gemeenschappelijkheid, kunnen ouders en kind in gesprek blijven. Het zal uiteindelijk deze interactie zijn die in therapie tot een reductie van de spanningen moet leiden en ruimte moet creëren voor de adolescent om tot een adequate identiteitsontwikkeling te komen. Indien gezinsgesprekken uiteindelijk toch niet haalbaar blijken te zijn of sleutelfiguren wegblijven dan is de zogenaamde ‘link therapie’ (Landau, 1982) een mogelijkheid. Dit is een therapievorm waarbij één lid uit het (groot)gezin, onder supervisie van de therapeut, ingezet wordt als een schakel (de link) tussen het gezin en de therapeut. Op deze wijze wordt geprobeerd de behandeling alsnog op het niveau tussen ouders en adolescent te betrekken. Voor een uitgebreidere beschrijving van deze werkwijze wordt verwezen naar Landau (1982). Gemeenschappelijke veranderingsmechanismen Met het voorgaande wil niet de indruk gewekt worden dat het in het contact met de Turkse adolescent in de geestelijke gezondheidszorg alleen om deze specifieke interventiemethoden gaat. Eerder het tegendeel is naar mijn mening het geval: het is van secundair belang. Sprenkle en Blow (2004) zetten zich af tegen de zogenaamde heiligheid van de therapeutische modellen. Zij vonden dat de verschillen tussen de effectieve therapieën minder overtuigend zijn dan de overeenkomsten en dat hier de gemeenschappelijke veranderingsmechanismen (zoals de werkalliantie en het creëren van hoop), die dwars door de effectieve therapieën heen lopen, aan ten grondslag liggen. Eerder werd al gesteld dat de specificiteit van de therapeutische techniek slechts voor vijftien procent verantwoordelijk is voor het resultaat van de behandeling (Lambert, 1986) en het veeleer om de non-specifieke therapiefactoren gaat. Zeehandelaar (1928) illustreerde al dat in de psychotherapie veel, zo niet alles, staat of valt bij het vertrouwen dat de behandelaar weet te wekken in de goede afloop van de behandeling. Therapeuten vergeten vaak dat de cliënten de echte helden zijn van de behandeling. De kans van slagen is nauw gekoppeld aan het vermogen om het natuurlijke genezingsvermogen – de motivatie – te activeren. Denk bijvoorbeeld aan een fitnesscentrum waar veel mensen naar toe gaan om een goede lichamelijke conditie te krijgen (een goed therapeutisch resultaat). Het fitnesscentrum heeft hiervoor diverse fitnessapparaten: roei-, fiets- en stepapparaten (de therapiemodellen). Indien de bezoeker van het fitnesscentrum een gezonde conditie wil bereiken, is zijn motivatie om uit bed te komen, naar het centrum te gaan, de apparaten te gebruiken en zich aan het programma te houden veel belangrijker dan de apparaten waarmee wordt gewerkt. Dit betekent echter niet dat die instrumenten niet helpen om een gezonde conditie te bereiken. Wel is het belangrijk om te bedenken dat er vele wegen zijn die naar een goede gezondheid leiden, zoals men ook vele therapiemodellen kan gebruiken om de gewenste therapeutische doelen te bereiken.
We beëindigden dit artikel met het benoemen van een aantal gemeenschappelijke veranderingsmechanismen welke extra aandacht vragen in het contact met de Turkse adolescent. De hoop van de Turkse adolescent dat het morgen beter zal gaan dan vandaag is bij aanvang van therapie vaak zeer gering. Dit heeft alles te maken met de negatieve etikettering die op de geestelijke gezondheidszorg rust, waardoor deze vaak als laatste in een keten wordt aangesproken. De hoop van de Turkse adolescent dat het morgen beter zal gaan dan vandaag, wordt vergroot door het vertrouwen dat de therapeut in zijn eigen mogelijkheden heeft, het zelfvertrouwen en het prestige dat hij uitstraalt. In verschillende werken wordt benadrukt dat dit niet betekent dat de therapeut op een autoritaire wijze zelfverzekerdheid dient te demonstreren. De therapeut kan zich zelfs bescheiden opstellen door de adolescent rustig tegemoet te treden en deskundig door te vragen bij vage klachtenpresentaties. Deze aanbevolen bescheidenheid vormt een mogelijke valkuil in het contact met de Turkse adolescent. Zij verwachten namelijk vaak een deskundige autoriteit als therapeut, één die hen zekerheden zal geven (Kortmann, Smilde & Venama, 1987). De verwachting is daarom dat de therapeut eerder directief is dan afwachtend. Een mogelijke valkuil is dan ook vaak om tijdens eerste contacten een afwachtende houding aan te nemen om de inbreng en het gedrag zonder al te veel interferentie te kunnen observeren. Deze afwachtende houding wordt vaak geïnterpreteerd als een teken van onmacht en of een gebrek aan vaardigheid. De therapeut kan in deze eerste fase beter een directieve houding aannemen. Dat wil niet zeggen dat de therapeut de cliënt moet vertellen hoe te leven maar de therapeut dient het therapieproces meer te dirigeren. Het aangeleerde respect van de Turkse adolescent kent een keerzijde waarmee in de behandeling rekening gehouden moet worden. De adolescent zal namelijk niet snel geneigd zijn kritiek of onvrede te uiten. Helemaal niet als de persoon een deskundige autoriteit betreft zoals een therapeut vaak wordt beschouwd. De therapeut dient er derhalve alert op te zijn dat non-verbale signalen als toonveranderingen en veranderingen in gezichtsuitdrukking signalen kunnen zijn van onvrede. Daar, zoals wij eerder stelden, harmonieuze interpersoonlijke relaties – met name binnen het gezin – hoge prioriteit verdienen in de Turkse cultuur, worden directe confrontaties zoveel mogelijk vermeden. De communicatiestijl van Turkse adolescenten wordt dan ook vaak gekenmerkt door ‘om de kern heen praten’. Directheid, wat zou kunnen leiden tot confrontaties, met andere gezinsleden maar ook met de therapeut worden vaak vermeden. Hier wordt een sterk beroep gedaan op de therapeut om ‘tussen de regels door’ te lezen om de kernproblematiek te signaleren. Dit blijkt met name nodig te zijn als gesproken wordt over problemen binnen het gezin en de grotere groep. De therapeut zal merken dat deze onderwerpen geminimaliseerd worden en indirect bediscussieerd. Tot slot: de belangrijkste sleutel tot succes in het therapeutische contact met de Turkse adolescent zit zonder twijfel in de houding waarmee de therapeut de problemen rond de biculturele identiteitsvorming benaderd. Al eerder vroegen wij ons af of deze groep om andere redenen aanspraak maakt op onze respect. Naar mijn mening wel, namelijk vanwege het feit dat het een groep betreft die naast een tweede individuatie ook om moet gaan met een derde individuatie. Het is belangrijk dat de therapeut de loyaliteitsconflicten en identiteitsproblemen van deze groep cliënten niet extra belast door intolerant en benepen te reageren. Hiertoe dienen de adolescenten niet aangestuurd te worden tot zwart-wit keuzes (Nederlander of Turk) of tot het aanleren van nieuwe en meer waarden, maar is het devies
juist het begeleiden van deze adolescenten bij het integreren en organiseren van de veelheid aan verschillende waarden die zij tegenkomen. Beschouwing De verlangens naar betekenisvolle ankerpunten, naar gevoelsmatige bindingen en naar de publieke erkenning van datgene wat je bent en waar je in gelooft, laten zich niet doodzwijgen. Ze steken voortdurend de kop op. Vooral in de adolescentie waarbij de ontwikkelingstaak bij uitstek de identiteitsvorming is. Het is dan ook niet toevallig dat juist Turkse adolescenten die in Nederland opgroeien in deze fase in de problemen komen en worstelen met identiteitsproblemen. Zij staan immers voor de taak de verschillende (conflicterende) werelden en culturen waarin zij leven en zijn opgegroeid met elkaar te verenigen tot één. Het is hierbij niet ongebruikelijk dat zij op hevig verzet vanuit de eigen groep stuiten die, ter behoud van de bindingen aan de eigen groep en afweer van schaamte en schuld, ‘respect’ afdwingt van de adolescent voor de geldende gedragseisen. Echter op deze wijze verliest respect haar authenticiteit en waarde in het leven van de Turkse adolescent. Authentiek respect kan namelijk alleen verleend worden in vrijheid, zonder enige vorm van dwang. Dit aangeleerde respect, in feite een gebrek aan respect, geeft dan ook vaak aanleiding tot destructief gedrag. Deze inflexibiliteit van de eigen groep resulteert voorts in een uitkomst van de identiteitsontwikkeling dat de ‘dubbele moraal’ wordt genoemd. Een zelfbeeld dat afhankelijk is van de sociale en culturele context waarin de adolescent zich bevindt. De rol die voor de geestelijke gezondheidszorg hierbij idealiter is weggelegd is er één om ruimte te creëren voor een dialoog tussen de eigen groep (vaak de ouders) en de adolescent. Deze wordt pas mogelijk als de zorg niet wordt beschouwd als een inspanning om de verzelfstandiging van de adolescent te bevorderen en als de loyaliteitsconflicten van de adolescent niet extra worden belast. Hiervoor kunt u de therapie het beste benoemen als een inspanning om de adolescent een beter functionerend gezinslid te maken en kunt u de adolescent het beste niet confronteren met onmogelijke keuzes tussen waarden (en identiteiten) maar hem juist wegwijs maken in het woud van (conflicterende) waarden.
Literatuur Akhtar, S., 1995. A Third Individuation: Immigration, Identity, and the Psychoanalytic Process. Journal of the American Psychoanalytic Association, 43 (4), 1051-84. Baudain, D., 2000. Respect als basis. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 55, 40-52. CBS, 2006. Bevolking per maand; leeftijd, geslacht, herkomst, generatie. Voorburg/Heerlen: CBS. Dattilio, F.M. & Bahadur, M., 2005. Cognitive-behavioural therapy with an East Indian family. Contemporary Family Therapy, 27 (3), 367 – 382 Directie Algemene Justitiële Strategie, 2005. Nota Radicalisme en Radicalisering. Den Haag: Ministerie van Justitie. Graafsma, T., 2005. Wat leren Surinamers ons over respect? RINO lezing 7 januari 2005. Huiberts, A.M.P., 2002. Individualisme en collectivisme in de adolescentie: studies onder Nederlandse, Marokkaanse en Turkse jongeren. Enschede: Printpartners Ipskamp. Jessurun, C.M. & Arends, M., 1990. Omgaan met verschillen: Etniciteit en hulpverlening. Systeemtherapie, 2, 126 –142 Kortmann, F., Smilde A. & Venema, J., 1987. Buitenlanders behandelen met Biofeedback. Maandblad geestelijke volksgezondheid, 7/8, 810 – 821 Kouratovsky, V., 2002. De migrante adolescente. Culturen binnen psychiatrische muren. Boom: Amsterdam. Kroger. J., 2000. Identity Development: Adolescence through Adulthood. London: Sage. Lambert, M.J., 1986. Implications of psychotherapy outcome research for eclectic psychotherapy. In: Nocross, J.C. (red.). Handbook of eclectic psychotherapy. New York: Brunner Mazel. Landau, J., 1982. Therapy with families in cultural transition. Ethnicity & Family Therapy. New York: The Guilford press. Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, 2005. Nota Weerbaarheid en Integratiebeleid. Den Haag: Ministerie van Justitie. Nederlandse Vereniging van Psychotherapeuten (NVP), 1994. Beroepscode voor psychotherapeuten. Utrecht: NVP. Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), 1998. Beroepsethiek voor psychologen. Amsterdam: NIP.
Oosterwegel, A. & Vollebergh, W., 2003. Jongeren in Nederland en hun waarden. Een onderzoek onder adolescenten van Nederlandse, Turkse, en Marokkaanse herkomst. Migrantenstudies, Themanummer Jeugd, 19 (4), 215-27. Pels, T., 2003. Respect van twee kanten. Over socialisatie en lastig gedrag van Marokkaanse jongens. Migrantenstudies, themanummer Jeugd, 19 (4), 228-39. Pels, T. & Nijsten, C., 2003. Waardenvariaties in relatie tot opvoeding. In: Pels, T. (red.). Respect van twee kanten. Een studie over last van Marokkaanse jongeren (p. 33-45). Assen: Van Gorcum. Ross, C.E. & Mirowsky, J., 1984. Socially-Desirable Response and Acquiescence in a CrossCultural Survey of Mental Health. Journal of Health and Social Behaviour, 25 (june), 189197. Sprenkle, D.H. & Blow, A.J., 2004. Common factors and our sacred models. Journal of Marital and Family Therapy, 30 (2), 113-129. Gemeenschappelijke factoren en onze heilige modellen. Vertaling: Annita Niemijer-Hilsum, Franeker. Verkuijten, M., 2006. Opgroeien in etnisch-culturele diversiteit. De Psycholoog, 41(juli/augustus), 378-385. Verkuyten M., 1999. Etnische identiteit: theoretische en empirische benadering. Amsterdam: Het Spinhuis. Verkuijten, M. & Brug, P., 2002. Ethnic identity achievement, self-esteem, and dsicrimination among Surinamese adolescents in the Netherlands. The Journal of Black Psychology, 28, 122142. Vijver, F.J.R. van de. & Breugelmans, S.M., 2005. Cultuurpsychologie. Handboek Klinische Psychologie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, 1979. Etnische minderheden, nr. 17. Den Haag: Staatsuitgeverij. Widdershoven, G.A.M., 1998. Autonomie in de hulpverlening. Een herinterpretatie. Tijdschrift voor de sociale sector, 21-25.