11. De sociale strijd In theorie zou de economische groei iedereen ten goede komen. De onzichtbare hand die de markten in goede banen leidde (Adam Smith, zie hoofdstuk 6, Het ontstaan van het liberalisme), zou de welvaart verdelen. De praktijk was echter anders. De economische groei kwam iedereen ten goede die geld had om te investeren. Maar de grote meerderheid van de bevolking - arme boeren en arbeiders - bleef arm. In vergelijking met de rijken werden ze lange tijd zelfs almaar armer: in de eerste plaats armer in geld en daardoor armer in mogelijkheden, maar ook armer in rechten. Arme boeren - er waren ook rijke boeren - waren in een aantal opzichten net iets beter af dan arbeiders. die achtergestelde groepen zich om een verbetering in hun toestand af te dwingen. Aan het einde van de eeuw en vooral in het eerste decennium van de 20ste eeuw werden hun eisen geleidelijkaan ingewilligd. Dat was vooral mogelijk doordat politieke partijen hun belangen in het parlement vertegenwoordigden. Toch schaarden niet alle politieke partijen zich achter de eis tot meer gelijkheid. Vooral socialisten zagen er heil in. De meeste liberalen hielden min of meer krampachtig vast aan de bestaande orde met haar politieke verschillen en haar ongelijkheden. 1. Oorzaken voor de sociale problemen De Wet le Chapelier (14-17 juni 1791) Artikel 1. De afschaffing van alle vormen van corporaties van burgers van eenzelfde stand of beroep is één van de fundamentele bases van de Franse grondwet. Het is derhalve verboden hen terug op te richten, onder welk voorwendsel of onder welke vorm dan ook. Artikel 4. Indien, tegen alle principes van de vrijheid en van de grondwet in, burgers behorend tot dezelfde beroepen, ambachten of stielen, onderling overleg plegen of onderling overeenkomsten zouden afsluiten, die er zouden op gericht zijn slechts tegen een welbepaalde prijs in hun beroepssector mee te werken, dan zullen deze overeenkomsten en dit overleg, al dan niet onder ede aangegaan, als ongrondwettelijk verklaard worden, als een aanslag op de vrijheid en op de verklaring van de rechten van de mens, en derhalve zullen zij van geen enkele waarde zijn. Artikel 6: Indien dergelijk overleg of dergelijke samenkomsten een bedreiging zouden inhouden voor de ondernemers … zullen de auteurs, de opruiers en ondertekenaars van dergelijke akten of geschriften gestraft worden met een boete van duizend livres en met drie maanden opsluiting. Artikel 8. Alle samenscholingen van ambachtslui, arbeiders, gezellen, dagloners of die op hun aansporing zijn tot stand gekomen tegen de vrije uitoefening van de nijverheid en de arbeid door om het even welke persoon,... zullen beschouwd worden als oproerige samenscholingen en als dusdanig uiteengedreven worden door de openbare macht... 2014 - 2015
Cursus geschiedenis 5TSO
Pagina 64
Elke loonarbeiders hoorde ook een werkmansboekje te hebben. Zijn ‘carrière’ werd erin genoteerd, al dan niet aangevuld met commentaar op diens gedrag of werkijver, wat bij volgende sollicitaties niet altijd een voordeel zou zijn. Bovendien mocht de arbeider het boekje niet zelf bijhouden, dat deed de werkgever wel voor hem, die desgevallend ook kon weigeren om het terug te geven, waardoor de arbeider onmogelijk nog bij een andere werkgever aan de slag kon. GEVOLG:
2. De sociale problemen bij de arbeiders Om de machines van Arkwright te bedienen waren slechts weinig mensen nodig, en dan nog alleen kinderen, geassisteerd dor een opzichter. Een kind kan gemiddeld evenveel produceren als tien volwassen. Met de Spinning Jenny kun je 100, 200 of meer draden tegelijk spinnen en er is slechts een persoon nodig om de machine te bedienen. Tien jaar nadat hij niet meer had bezeten dan 5 pond kocht Arkwright een landgoed van 20.000 pond, terwijl duizenden vrouwen, als zij al werk konden krijgen, lange dagen bezig waren met spinnen en kaarden waarvoor zij niet meer dan vier of vijf pennies kregen. Ralph Mather, An Impartial Representation of the Case of the Poor Cotton Spinners in Lancashire (1780)
2014 - 2015
Cursus geschiedenis 5TSO
Pagina 65
Vraag: Kunt u, op basis van uw ervaring, een vergelijking maken tussen de gezondheid van kinderen in katoenfabrieken en in andere beroepen? Antwoord: Ja Vraag: Wat zijn de resultaten van uw observaties op dit punt? Antwoord: Dat mensen die in fabrieken werken veel gezonder zijn dan wevers en evengoed als mensen in andere beroepen. Vraag: Heeft u , in de afgelopen maand, de fabrieken van MaConnell and Kennedy in Manchester geïnspecteerd? Antwoord: Ja Vraag: Hoeveel mensen werkten er in die fabriek? Antwoord: 1125 Vraag: Hoe was in het algemeen gesteld met hun gezondheid? Antwoord: Het algemene beeld was goed en gezond. Vraag: Denkt u dat het de gezondheid van kinderen van acht jaar ten goede komt als zij twaalf uren op hun benen moeten staan? Antwoord: Ik niet voorbereid om u daaro[ een antwoord te geven Vraag: Is uw medische kennis zo gering dat u zich er geen mening over kunt vormen, of dit schadelijk is of niet? Antwoord: Men kan erover van mening verschillen. Vraag: Ik vraag naar uw mening. Antwoord: Omdat ik niet over feitelijke gegevens beschik durf ik u geen antwoord te geven. Vraag: Denkt u dat het gevaarlijk is om een kind van acht jaar veertien uur te laten staan zonder pauze? Antwoord: Ik denk dat het kind er moe van zou worden. Maar ik durf niet te zeggen of de gezondheid er schade door zou leiden. Vraag: U kunt er zich geen mening over vormen of het schadelijk voor de gezondheid is om een kind van acht jaar veertien uur te laten staan zonder pauze? Antwoord: Ik kan u daarop geen antwoord geven. Vraag: Verwacht u niet dat mensen die katoen moeten slaan , waarbij veel stof en vuil vrijkomt hier schade van ondervinden? Antwoord: Ik heb geen reden om dat te denken Bron: ondervraging van Thomas Turner door het Hogerhuis in 1819 Albert Hahn, Notenkraker 24-5-1908 De fabrikant: ‘De vorige maand heb je vijf volle dagen vrij gehad om te bevallen, nou moet je al weer een dag weg om het jong onder den grond te stoppen, waar gaat het op die manier met mijn zaken heen?
2014 - 2015
Cursus geschiedenis 5TSO
Pagina 66
Albert Hahn, De Notenkraker, 24 mei 1908, bij de introductie van de 10-urige werkdag. Onder deze spotprent staat de volgende tekst: ‘Wij willen de ketens verbreken, Die ons kluist’ren aan de fabriek Verwoest worden daar onze geesten, De lichamen raken er ziek. Tien uren het slavenjuk torsen Is dat al niet meer dan genoeg? Wij zullen met aller kracht breken, De zweep die ons langer nog joeg. De tijden zijn naar het verleden, Dat de slaaf zijn roede nog kust Wij eischen een beetje meer vrijheid Wij eisen een beetke meer rust.’
2014 - 2015
Cursus geschiedenis 5TSO
Pagina 67
De visie van fabrikante en ouders op kinderarbeid, 1843-1848. Vanuit het standpunt van de fabrikant: Kinderen zijn goedkoper dan volwassen arbeiders. Zo kan men de kostprijzen drukken en kan men in concurrentie treden met de vreemde producten. Ze hebben ook een grotere handigheid in het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden, vb. om te kruipen tussen de raderen van de machine, om de draden vast te knopen aan een weefgetouw. Vanuit het standpunt van de ouders: De jonge arbeiders, hoe gering hun loon ook is, verhogen door hun arbeid de inkomsten van de familie. Ze verwerven werkzame gewoontes en, door het aanleren van een nuttige stiel bereiden ze zich voor om hun eigen onderhoud te verdienen, en om voor zichzelf in te staan. Werkzaam onder de blik van hun ouders, kunnen ze zo geen gewoontes van luiheid en schelmerij verwerven. Naar: Enquête sur la condition des classes ouvrières et sur le travail des enfants, 1848.
3. Reacties in de 19de eeuw A. Karl Marx
Karl Marx werd in 1818 in Trier geboren als zoon van een joodse advocaat. Bij zijn rechtenstudies kwam hij onder invloed van socialistische ideeën. Deze 19e-eeuwse, Duitse socioloog en politiek denker werd vooral bekend met zijn boek ‘Das Kapital’(1867). Marx had de geschiedenis bestudeerd en ontdekte daarin één grote constante: de ongelijkheid van sociale klassen. Van oudsher werd een meerderheid van mensen gedomineerd door een minderheid. Bijvoorbeeld: de meesters en de slaven in de Oudheid, de heren en de horigen in de Middeleeuwen en de burgerij en de arbeiders in de 19e eeuw. Volgens Marx bepaalden de productiemiddelen de verhoudingen in de maatschappij. De burgerij bezat de productiemiddelen en de arbeiders hadden enkel hun lichaam ter beschikking om arbeid mee te verrichten. Deze groep van arbeiders noemt Marx het proletariaat. Deze twee klassen waren verwikkeld in een sociale strijd. Het 19e eeuwse proletariaat zou de burgerij verdrijven van hun machtspositie door een grote revolutie waarin zij op een gewelddadige manier de politieke macht zouden grijpen. Deze revolutie zou een einde maken aan de klassenstrijd en een klasseloze maatschappij in het leven roepen. Daarin zouden de productiemiddelen eigendom worden van de gemeenschap (de staat). Uit deze sociale theorie ontstaat de politieke denkstroming die wij het communisme noemen. Dat komt van het Franse ‘commune’ dat ‘gemeenschappelijk’ betekent.
2014 - 2015
Cursus geschiedenis 5TSO
Pagina 68
VOORSPELLING
OBSERVATIE
Samenvatting van de klassentheorie van Marx
2014 - 2015
Cursus geschiedenis 5TSO
Pagina 69
B. Leo XIII - Rerum Novarum (1891) In 1891 schreef Leo XIII zijn invloedrijke encycliek Rerum Novarum, wat zoveel betekent als ‘Over de nieuwe dingen’. Hierin wordt de sociale leer van de kerk in verband gebracht met het arbeidersvraagstuk uiteen gezet. Hij koos hierin voor een klassenverzoening. Want toen in de vorige eeuw de vroegere gilden waren afgeschaft, (…) vielen de arbeiders, niet verenigd en onverdedigd als zij waren, langzamerhand ten prooi aan onmenselijke praktijken van hun meesters en aan een bandeloze concurrentiezucht. De ellende werd nog vergroot door een alles-verslindende woeker, die, alhoewel meermalen door de Kerk veroordeeld, telkens weer, zij het in andere vormen, door hebzuchtige speculanten wordt gedreven. Hierbij komt het feit, dat enkele weinigen nagenoeg de gehele heerschappij verkregen over de arbeidsmarkt en over heel de handel, zodat een zeer klein aantal machtige geldmagnaten een bijna-slavenjuk hebben opgelegd aan de onafzienbare menigte proletariërs. (…) Bij het vraagstuk, dat ons bezig houdt, is dit een hoofdfout, zich in te beelden, dat de ene klas uiteraard vijandig staat tegenover de andere, alsof de rijken en de armen van nature bestemd waren tot een hardnekkige onderlinge strijd. (…) In elk opzicht heeft de ene klas de andere nodig: geen kapitaal kan bestaan zonder arbeid, noch arbeid zonder kapitaal. Eendracht kweekt schoonheid en orde; daartegenover ontstaat uit aanhoudende strijd noodzakelijkerwijze wanorde en ruwe verwildering. (…) Het verheugt ons, dat overal zulke organisaties zich vormen, hetzij geheel bestaande uit werklieden, hetzij uit werklieden en patroons tezamen; het is evenwel te wensen, dat zij in aantal en invloed zullen toenemen. (…) Nu de zaken zo staan, worden de christelijke arbeiders voor de keuze gesteld of wel, om lid te worden van verenigingen, die gevaar opleveren voor hun godsdienst, ofwel onder elkaar eigen organisaties te stichten en hun krachten te verenigen op zulk een wijze, dat zij in staat zijn met moed zich te bevrijden van die onrechtvaardige en ondraaglijke tirannie. Dat aan het laatste volstrekt de voorkeur moet gegeven worden, staat ontwijfelbaar vast bij allen, die ’s mensen hoogste goed niet aan het dreigendste gevaar willen blootstellen. Uit: Leo XIII, Rerum Novarum, 1891
2014 - 2015
Cursus geschiedenis 5TSO
Pagina 70
C. Reacties van de arbeiders
- Verenging van onderlingen bijstand
- Algemene Lijfrentekas
- Vakbonden
- Coöperatieven
‘Moeders Vooruit’ Omstreeks 1850 zagen de eerste coöperaties het licht, met als doel gezamenlijk en goedkoper levensmiddelen aan te kopen. Vooruit startte in Gent in 1880 als een coöperatieve bakkerij. Twintig jaar later bezat de onderneming een industriële bakkerij, zeven kruidenierswinkels, vier apotheken, een kolenbedrijf, een garen- en linnenhandel en een kleermakerij. De bakkerij was de grondslag van het bedrijf. Vooruit had ook een spaarbank en een maatschappij voor onderlinge hulp aan behoeftigen, zieken en weduwen. Met haar feest- en vergaderzalen en haar koffiehuizen vormde de coöperatie, in Gent en in alle belangrijke centra, het ‘Volkshuis’, een plaats waar de klassensolidariteit voelbaar wed en het geloof in het materieel beveiligde leven de mensen rechthield. ‘Ha’, schreef Anseele in zijn roman Voor ‘t volk geofferd (1881), ‘men zal het misschien dierlijk vinden, dat droge materialismus van onze strijd. Maar dat is juist zijn eigenaardig karakter, zijn reden van bestaan … Het materialismus alleen voert naar het gerijmde ideale. Eerst brood en dan onderwijs, als er te kiezen valt beide tegelijk waar ‘t zijn kan’. ‘Eerst brood’: die wekroep sloeg in bij een volk dat honger leed en in krotten leefde, en dat nu ‘brood’ kreeg in een eigen, gerieflijk ‘huis’. De overrompelende doorbraak van het socialisme, dat in 1875 nog nergens stond en amper een kwarteeuw later een miljoen volgelingen telde, bewijst dat het verstekken van tastbare, stoffelijke voordelen een heel afdoende manier van werven was. (Karel Van Isacker)
2014 - 2015
Cursus geschiedenis 5TSO
Pagina 71
D. Politieke gevolgen 1866: Coalitieverbod wordt vervangen door artikel 310 van het Strafwetboek
1884: Oprichting Katholieke Partij, met katholieke vakbond
1885: Oprichting Belgische Werkliedenpartij( BWP), met socialistische vakbond
GEVOLG: Evolutie van de sociale wetgeving in België
2014 - 2015
Cursus geschiedenis 5TSO
Pagina 72